INDESIGN CS5
DEEL
DESKTOP PUBLISHING
In dit deel:
1
Introductie InDesign
2
Objecten maken en selecteren
3
Kleurgebruik
4
Illustraties in InDesign
5
Typografie
6
Tekstopmaak
7
Extra tekstmogelijkheden
N. WITTEBROODT
1
1
1
Introductie InDesign
1.1
Inleiding
1.1.1
Waarvoor gebruiken we InDesign?
Het op een computer combineren van tekst, afbeeldingen en grafische elementen tot een publicatie noemt men desktop publishing (dtp). InDesign is een professioneel dtpprogramma. Adobe heeft InDesign ontwikkeld als opvolger van het programma Pagemaker.
InDesign leent zich ideaal voor het opmaken van publicaties. Van nieuwsbrief, krantje, visitekaartje, brochure tot boek, je kunt het allemaal in InDesign maken. Dit grafisch programma wordt ook veel in de professionele wereld gebruikt voor drukwerk, maar je kunt er ook een pdf- of swf-bestand mee maken voor online-doeleinden. InDesign is een onderdeel van de Creative Suite versie 5 (CS5), een bundel programma’s die Adobe in verschillende samenstellingen op de markt brengt. Zo kunnen het beeldbewerkingsprogramma Photoshop, het tekenprogramma Illustrator en Flash, een programma voor het maken van interactieve presentaties onderdeel zijn van CS5. De afzonderlijke programma’s zijn los te koop, maar een losse InDesign en een losse Photoshop kosten samen al meer dan een hele CS5-bundel. De versie van InDesign die in 2010 verscheen als onderdeel van CS5 is versie 7, maar hij wordt meestal aangeduid als InDesign CS5. Onderling zijn deze programma’s heel goed op elkaar afgestemd. Je kunt bijvoorbeeld rechtstreeks een psd-bestand van Photoshop in InDesign plaatsen. Een InDesign-document kan als een zogenaamd xlf-bestand worden bewaard. Dit bestand kan je in Flash openen om er animaties mee te maken.
1.1.2
Waarom geen tekstverwerker?
Wat is het verschil tussen InDesign en een tekstverwerker zoals Microsoft Word? Waarom zou je een brochure met tekst en plaatjes niet in een goede tekstverwerker kunnen maken? Het grote verschil is dat tekst in InDesign als een los element wordt gezien. Je kunt zelf bepalen waar een tekstkader komt te staan, net zoals je dat doet met illustraties en foto’s. Hierdoor heb je in InDesign veel mogelijkheden. Bovendien kan je er meerdere stramienpagina’s in maken. Zo kunnen gedeelten van de brochure een andere achtergrond krijgen. Bij het voorbereidend werk wordt tekst vaak in een tekstverwerker zoals Word getypt. In InDesign kan je deze tekst met behoud van alineastijlen (opmaakprofielen) plaatsen.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
2
1.2
Belangrijke formaten en begrippen
1.2.1
Bitmap versus vector
Een bitmapbestand is een verzameling kleine kleurvakjes, pixels genaamd. Een foto bijvoorbeeld bestaat uit pixels. Een bitmap kan je niet eindeloos vergroten omdat je op een gegeven moment de afzonderlijke pixels zult zien. In programma’s zoals InDesign, Flash, CorelDraw, … kan je een tekening maken met vectoren. De lijnen worden met een wiskundige beschrijving opgeslagen. Zo’n tekening is wel te vergroten zonder dat de lijnen onscherp worden. Een voorbeeld van een vectortekening zie je links. Rechts staat een typisch bitmapbestand afgebeeld in de vorm van een jpg-bestand.
Als je een logo moet plaatsen in een InDesign bestand is het beter dat je een vectorbestand gebruikt. Je kunt het logo dan immers zo groot maken als je wilt.
1.2.2
Bestandsformaten
Je krijgt in InDesign met een aantal bestandsformaten te maken. Dit kan een rol spelen als je een bestand wilt plaatsen maar ook als je in een InDesign-document wilt opslaan of exporteren. De belangrijkste formaten worden hier besproken.
InDesign .indd Een document gemaakt in InDesign krijgt de extensie .indd. Dit document kan enkel in InDesign worden geopend.
Adobe .pdf Het bestandsformaat .pdf is zo’n vijftien jaar geleden door Adobe ontwikkeld. Pdf staat voor Portable Document Format. In een pdf-bestand kan je de exacte vormgeving van een ontwerp (inclusief de lettertypen) opslaan. Het bestandsformaat is ondertussen heel bekend en iedereen kan een pdf bekijken met bijvoorbeeld Adobe Reader, dat vrij te downloaden is. De meeste browsers zijn zo ingesteld dat ze pdf-bestanden kunnen tonen. N. Wittebroodt
Grafiweb
3
Een InDesign-document kan je exporteren naar een pdf-bestand. InDesign toont dan veel verschillende opties die bijvoorbeeld te maken hebben met resolutie, snijlijnen en registratietekens. Een drukker heeft in de meeste gevallen genoeg aan een pdf-bestand. Neem wel altijd van tevoren contact op met de drukker.
.eps Eps staat voor Encapsulated PostScript. In een eps-bestand worden zowel rasterafbeeldingen (bitmaps) als vectortekeningen opgeslagen. Standaard worden bovendien de lettertypen in het eps-bestand bewaard. Dit bestandsformaat is platformonafhankelijk en dus geschikt voor uitwisseling tussen Windows en Macintosh-computer. Je kunt een eps-bestand plaatsen in InDesign. Ook is het mogelijk om vanuit InDesign een of meer pagina’s te exporteren naar epsformaat. Iedere pagina word dan opgeslagen als een apart eps-document.
Illustrator .ai Een tekening gemaakt in de Adobe Illustrator krijgt de extensie .ai. Een ai-document kan je rechtstreeks plaatsen in InDesign waarbij de transparante effecten bewaard blijven.
Photoshop .psd Een document gemaakt in Adobe Photoshop heeft de extensie .psd. Een psd-bestand kan je zonder probleem in InDesign plaatsen. Als je de importopties aanvinkt, kan je kiezen welke lagen je wilt importeren.
.jpg Het JPEG-formaat is momenteel één van de meest gebruikte formaten om afbeeldingen te bewaren. JPEG staat voor Joint Photographic Experts Group, de naam van het bestuur dat deze standaard heeft geschreven. Je kunt de afbeeldingen comprimeren om de bestandsgrootte te beperken, maar je kan ook zien hoeveel kwaliteit je verliest. Zo kan je een goede beslissing nemen over de bestandsgrootte in verhouding tot de kwaliteit. JPEG is een compressiemethode met bepaalbaar verlies, waarbij beeldkwaliteit wordt opgeofferd om de bestandsgrootte te reduceren. Het formaat is het meest aan te raden bij afbeeldingen met veel kleuren of kleurovergangen (ook in zwart-wit). Bijvoorbeeld om afbeeldingen door te sturen voor digitale print, op websites of voor e-mail, maar ook als je thuis afbeeldingen wilt opslaan en je harde schijf niet te veel wilt belasten. Als je een InDesign-document exporteert naar pdf-formaat kan je kiezen voor hoge kwaliteit en een zwaarder jpg-bestand of voor mindere kwaliteit en een lichter jpg-bestand.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
4
.png Png staat voor Portable Network Graphics. In een png-bestand kan met compressie een beeld worden opgeslagen zonder dat er informatie verdwijnt. Deze verliesloze compressie is dus anders dan die van jpeg, waar altijd informatie verloren gaat. Bovendien kan je in een pngbestand transparantie meesturen door middel van een alfakanaal. Dat betekent dat je een ontwerp vrijstaand en eventueel met zachte randen kunt opslaan. De meeste browsers kunnen tegenwoordig een png-bestand laten zien. In veel programma’s zoals Flash en PowerPoint is het importen van png-bestanden een goede optie. Je kunt ook in InDesign een png-bestand plaatsen.
.tiff Tiff is ontwikkeld door Aldus Corporation en staat voor Tagged Image File Format. Dit formaat was één van de eerste formaten die zowel op een Macintosch als op een IBMcomputer geopend kon worden. Er is een lichte compressie, maar zonder kwaliteitsverlies. Dit formaat is voor alle soorten afbeeldingen bruikbaar. Door de hoge bestandsgroottes wordt het meestal gebruikt bij uitwisseling van fotomateriaal op cd’s (met afbeeldingen van hoge kwaliteit) of afbeeldingen van sommige digitale camera’s naar fotografen, drukkers, … In InDesign kan je een tiff-bestand dat uit grijstonen bestaat een kleur toekennen.
Flash .swf Een Flash-film die je in een browser wilt tonen, wordt als een swf-bestand opgeslagen. Een InDesign-document kan je ook als een swf-bestand exporteren. Dit wordt vooral met brochures gedaan, waarbij de paginaovergang op pagina omslaan is gezet.
Word .doc Dit is het bestandsformaat van een document gemaakt in Microsoft Word. In InDesign kan je een doc-bestand plaatsen waarbij je ook de gebruikte stijlen importeert.
.rtf In bijna alle tekstverwerkers kan je tekst bewaren als Rich Text Format met de extensie .rtf. Hierbij wordt niet alleen de inhoud maar ook de tekstopmaak opgeslagen. Bij het plaatsen van een rtf-bestand in InDesign importeer je net als bij een doc-document, de stijlen.
.txt Een txt-bestand wordt ook wel platte tekst genoemd. Hierbij wordt alleen de inhoud van de tekst opgeslagen, niet de opmaak. Als je in InDesign tekst wilt plaatsen zonder kleuren en verschillende lettertypen, kies je het beste voor zo’n txt-bestand. Vanuit iedere tekstverwerker kan je tekst opslaan als platte tekst.
N. Wittebroodt
Grafiweb
5
1.2.3
De kleurmodi CMYK en RGB
CMYK staat voor Cyaan, Magenta, Yellow en BlacK (ook wel Key genoemd). In een vierkleurendruk wordt in vier drukgangen met cyaan, magenta, geel en zwart gedrukt. Door het gebruik van rasters worden de kleuren gemengd, waardoor veel andere kleuren ontstaan. Op deze manier worden bijvoorbeeld foto’s gedrukt. Je spreekt dan van subtractieve kleurmenging. RGB staat voor Rood, Groen en Blauw. Dit zijn de basiskleuren voor additieve kleurmenging. Bij additieve kleurmenging worden kleuren niet gemengd maar worden er met gekleurd licht nieuwe kleuren gemaakt. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij diaprojectie, in een kathedraal met gebrandschilderd glas, op een kleurentelevisie en op een computermonitor. In Photoshop kan je een foto of illustratie in de RGB- of CMYK-modus zetten. Bij het opslaan als jpg-bestand wordt de foto automatisch in RGB-kleuren bewaard. Vroeger was het heel belangrijk dat de foto’s die je in een opmaakprogramma plaatste, in CMYK-modus waren opgeslagen. Nu kan InDesign bij het exporteren naar pdf een RGB-foto automatisch omzetten naar CMYK, zodat bij het drukproces niets misgaat.
1.2.4
Resolutie
Resolutie heeft betrekking op het aantal pixels per eenheid. Een afbeelding voor het web heeft genoeg met 72 dpi. Bij drukwerk wordt met een hogere resolutie gewerkt, zoals 300 dpi. Bij het plaatsen van een foto in een InDesign-document is het belangrijk dat die foto voldoende pixels bevat. In Photoshop kan je goed zien hoe groot een foto kan worden gebruikt bij 300 dpi.
1.3
InDesign starten
Nadat je InDesign hebt geïnstalleerd, kan je het programma starten om kennis te maken met de vele eigenschappen.
Dubbelklik op het pictogram van InDesign om het programma te starten. Zie je geen pictogram om het bureaublad, kies dan Start – Alle programma’s – Adobe InDesign CS5.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
6
1.4
Een document opzetten
1.4.1
Het welkomstscherm
Na het starten van InDesign staan er verschillende hulpmiddelen op het scherm. Bovenaan een zogeheten toepassingsbalk, daaronder een soort knoppenbalk die het Regelpaneel heet, links het gereedschappenpaneel en rechts een aantal gestapelde panelen voor diverse functies. In het midden presenteert het programma zich met een welkomstscherm dat laat zien wat je kunt doen: een bestaand document openen, met iets nieuws beginnen of meer leren over InDesign.
Opmerking: het welkomstscherm verschijnt automatisch bij het openen van het programma. Je krijgt dit venster ook te zien als je alle geopende documenten gesloten hebt. Als je dat niet wil, kan je in het welkomstscherm linksonder de optie Niet meer tonen aanvinken. Het welkomstscherm kan je altijd openen met Help – Welkomstscherm.
1.4.2
Nieuw document beginnen
Er zijn verschillende manieren om met een nieuw document te beginnen. Een daarvan is via het welkomstscherm. Het is voldoende te klikken op het woord Document onder het hoofdje Nieuw maken. Het dialoogvenster Nieuw document verschijnt. Hierin geef je een aantal eigenschappen van het nieuw te maken document op. De instellingen zijn niet definitief; je kunt ze later op elk moment wijzigen. We overlopen de belangrijkste onderdelen van het dialoogvenster.
N. Wittebroodt
Grafiweb
7
  Â
 Â
In het venstermenu Voorinstelling Document kan je eerder opgeslagen instellingen kiezen. In het venstermenu Intentie kies je of het document in 1ste instantie bedoeld is voor druk of voor het web (scherm). Weet je al bij voorbaat het aantal pagina’s van het document, dan kan je dat invullen achter Aantal pagina’s. Je kunt later altijd pagina’s toevoegen of verwijderen. Bij een document dat uit verschillende pagina’s bestaat, kan je aangeven of je de pagina’s afzonderlijk wilt zien (zoals bij een stapel eenzijdig bedrukte formulieren) of dat je het document als een boek wilt bekijken, met twee naast elkaar gelegen pagina’s samen op het scherm. Zet de optie Pagina’s naast elkaar eens uit. Door die actie verspringt de margeaanduidingen Binnen en Buiten naar Links en Rechts. Alleen bij naast elkaar gelegen pagina’s is er sprake van een marge aan de binnenkant en buitenkant. InDesign kan op de pagina alvast een standaardtekstkader plaatsen via de optie Stramientekstkader. Selecteer in het vak Papierformaat een gewenste voorinstelling of definieer zelf de afmetingen in de vakken Breedte en Hoogte. De knop Stand geeft je de mogelijkheid de papieroriëntatie te wijzigen. Misschien ben je geneigd als papierformaat A4 op te geven omdat er uiteindelijk een A4’tje uit de printer komt rollen. Dat is niet verstandig. Ga bij het maken van een document in InDesign altijd uit van de maten die het document heeft als het kant-en-klaar is. Het afdrukken is een andere zaak. Hetzelfde document kan afgedrukt worden op verschillende apparatuur en bij het maken van het document speelt het formaat van het printerpapier geen rol. Er is nog een andere reden om het document de uiteindelijke maten te geven: bij het afdrukken kunnen dan snijtekens worden afgedrukt. Die maken het makkelijk om het inlegvel op het juiste formaat te snijden.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
8
 Â
Kolommen bepaalt uit hoeveel kolommen het document bestaat. Wijzig je de Marges in één vak, dan wordt automatisch bij de andere drie vakken dezelfde waarde ingevuld. Dat komt omdat de waarden gekoppeld zijn, wat is aangegeven met het symbool van de gesloten ketting tussen de vakken. De Marges worden weergegeven op het scherm aan de hand van hulplijnen die uiteraard niet afgedrukt zullen worden.
Klik je op de knop Meer opties dan kan je het Afloopgebied en Witruimte rond de pagina aanpassen.
Â
Â
Afloopgebied: de grafische term voor het bedrukken tot aan de rand is aflopende druk. Als een afbeelding precies tot aan de rand van het document zou geplaatst worden, zorgt een minieme afwijking bij het afsnijden voor een lelijk wit randje. Daarom laat men bij aflopende druk voor de veiligheid een afbeelding of kleurvak expres een stukje uitsteken, zodat er wat speling is bij het afsnijden. Een paar millemeter is voldoende. Pagina’s met een aflopende druk worden altijd eerst inclusief de afloop gedrukt op een groter formaat vel en pas bij het schoonsnijden ontstaat de echte afloop. Witruimte rond pagina hier kan je instructies laten opnemen voor de drukker die van belang zijn voor de productie. Wordt ook gebruikt om bijvoorbeeld de naam van de publicatie te drukken of een balk met kleurenvlakjes als test.
Vanzelfsprekend kan je via het menu Bestand – Nieuw ook een nieuw document maken. Sneltoets: Ctrl + n. Opmerking: met de knop Voorinstelling opslaan… kan je de gemaakte instellingen bewaren.
N. Wittebroodt
Grafiweb
9
1.5
De schermindeling onder de loep
1.5.1
Inleiding
Veel elementen in het bureaublad van InDesign komen bekend voor als je vertrouwd bent met de Windows-omgeving. De menubalk biedt bijvoorbeeld toegang tot menu’s en opdrachten. Je kunt de titelbalk ook verslepen om het afbeeldingvenster te verplaatsen en met de schuifbalken kan je naar niet-zichtbare delen in de afbeelding gaan. Het Regelpaneel speelt een belangrijke rol in InDesign. Je kunt hier de werking van gereedschappen en opdrachten verfijnen. Het uiterlijk van het Regelpaneel past zich aan het gekozen gereedschap aan. Met andere woorden: het Regelpaneel is dynamisch.
1.5.2
De gebruikersomgeving
Titelbalk
Regelpaneel
Menubalk
Documentwerkruimte
Panelen
Gereedschappenbalk
De gebruikersomgeving van InDesign bestaat onder meer uit werkbalken, gereedschappen en paletten. De bovenste balk waarop de verschillende menu’s staan wordt menubalk genoemd. Klik op een menu, bijvoorbeeld op het menu Bestand en een lijst met opdrachten klapt uit. Beweeg de muisaanwijzer naar de juiste opdracht en klik erop.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
10
Het regelpaneel is een balk aan de bovenkant van het scherm. Deze balk geeft onder meer informatie over het gebruikte gereedschap en biedt de mogelijkheid de werking of het effect van het gekozen gereedschap te wijzigen. Als je bijvoorbeeld tekst hebt geselecteerd, staan in het Regelpaneel alle eigenschappen van tekst. Heb je een getekende vorm aangeklikt, dan kan je in het Regelpaneel snel de positie en grootte van deze vorm aanpassen. De gereedschapsbalk bevindt zich aan de linkerzijde van het scherm. Hierin vind je gereedschappen die nodig zijn om een afbeelding te bewerken. Rechts worden de panelen geopend. De paletten bevatten opdrachten die je kunt uitvoeren. Je kunt deze openen via het menu Venster.
1.5.3
De gereedschappenbalk
De gereedschappenbalk is gevuld met gereedschappen om afbeeldingen te bewerken. Er zijn meer gereedschappen beschikbaar dan je in 1ste instantie ziet. Een aantal is “verstopt” in klapmenu’s. Zo’n klapmenu zit bijvoorbeeld achter de knop Tekst. Je herkent een verborgen klapmenu aan het pijlpuntje rechtsonder op de knop. Knoppen zonder zo’n pijl hebben geen vervolgmenu.
Plaats de muisaanwijzer boven op een knop in de gereedschapskist. De knop onder de muisaanwijzer licht op. Als je de muisaanwijzer even stil houdt, verschijnt de naam van het bijbehorende gereedschap in beeld. Klik op het gewenste gereedschap. In de meeste gevallen neemt de cursor de vorm van het gereedschap aan als je met de muisaanwijzer boven een geopende afbeelding zweeft. Om een klapmenu met verborgen gereedschappen te openen, hou je de muisknop bij het selecteren van een knop met een pijlpuntje iets langer dan een seconde ingedrukt. Kies een gereedschap in het klapmenu. Klik op het juiste pictogram en het gereedschap is geselecteerd. Het klapmenu sluit zich en het geselecteerde gereedschap is zichtbaar in de gereedschapskist.
In de gereedschapskist zitten, al dan niet verborgen, meer dan 30 gereedschappen, aangevuld met opties om de voorgrond- en achtergrondkleur en vullingen te selecteren. De gereedschappen zijn verdeeld in groepen, gescheiden door een licht horizontaal streepje. Boven staan de gereedschappen om objecten te selecteren, te verplaatsen en te schalen. Daaronder zie je de gereedschappen om objecten te maken. Dit kunnen tekst of beeldkaders zijn, of basisvormen of vrije illustraties. De volgende groep zijn de gereedschappen om elementen te transformeren en te bewerken. Met de vier laatste gereedschappen verander je niets aan het document, maar bepaal je achtereenvolgens de weergave, voeg je een notitie toe, neem je een instelling (kleur, lijndikte) over van een aanwezig element.
N. Wittebroodt
Grafiweb
11
Overzicht van gereedschappen     Â
Selectiegereedschappen: hiermee kan je objecten, punten of lijnen selecteren. Tekstgereedschappen: hiermee kan je tekst typen en opmaken in standaardblokken en ‑paden Tekengereedschappen: hiermee kan je eenvoudige en complexe objecten tekenen en stileren, zoals rechthoeken, ovalen, veelhoeken en vrije vormen. Transformatiegereedschappen: hiermee kan je objecten omvormen, draaien en vergroten of verkleinen. Navigatiegereedschappen: hiermee kan je door een document navigeren, de weergave van een document instellen en afstanden in een document meten.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
12
N. Wittebroodt
Grafiweb
13
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
14
   Â
1.5.4
Om de gereedschapskist over twee kolommen te spreiden: klik op de dubbele pijl bovenaan de gereedschapskist. Om weer naar de uitgangssituatie te keren (één kolom): nog eens klikken op de dubbele pijl. Om de gereedschapskist te verplaatsen: verslepen met pijl. Om de gereedschapskist volledig te tonen of te verbergen: menu Venster – Gereedschappen.
Het documentvenster
Na het opgeven van enkele eigenschappen van een nieuw document laat InDesign het nog lege document zien in een venster. Er zijn verschillende gekleurde lijnen zichtbaar die allemaal een eigen functie hebben: Â Â Â Â
De omtrek van het document is aangegeven met een zwarte lijn. De margelijnen zijn roze. De kolomlijnen zijn paars. De ingestelde afloopruimte is begrensd door een rode lijn.
De marges vertegenwoordigen de zetspiegel. Dat is het gedeelte waar de meeste tekst in komt te staan. De zetspiegel wordt dus standaard weergeven door roze lijnen op de pagina. Het is niet verplicht om binnen dit gebied te blijven ontwerpen. Neem gerust de vrijheid om foto’s en kopteksten tot de zwarte rand van de pagina te laten lopen. Denk wel goed na bij de zwarte randen van de pagina: wanneer je vanuit InDesign moet afdrukken, worden meestal de buitenste randen van een pagina op A4-formaat niet bedrukt: de meeste printers hebben aan de buitenkant een marge van ongeveer 5 millimeter.
1.5.5
Het Regelpaneel
Met het Regelpaneel heb je snel toegang tot opties, opdrachten en andere deelvensters voor het geselecteerde pagina-item of de geselecteerde objecten. Standaard is het Regelpaneel aan de bovenkant van het documentvenster gekoppeld, maar je kan het Regelpaneel ook onder aan het venster koppelen, het laten zweven of verbergen. De opties in het Regelpaneel zijn afhankelijk van het type object dat is geselecteerd. Wanneer je bijvoorbeeld een kader selecteert, bevat het Regelpaneel opties voor het vergroten/verkleinen, opnieuw plaatsen, schuintrekken en roteren van het kader of voor het toepassen van een objectstijl. Als je tekst in een kader selecteert, staan in het Regelpaneel opties voor tekens of alinea's. Klik op de pictogrammen aan de linkerkant van het Regelpaneel om te bepalen of alinea- of tekenopties worden weergegeven. Afhankelijk van de grootte en resolutie van het beeldscherm worden extra opties weergegeven in het Regelpaneel. Er staan dus steeds andere opties in het Regelpaneel. Met de gereedschapstips kan je informatie over elke optie krijgen. Deze gereedschapstips verschijnen als je de muisaanwijzer op een pictogram of optie laat staan.
N. Wittebroodt
Grafiweb
15
Klik op het pictogram rechts van het Regelpaneel om het menu van het Regelpaneel weergeven Kies Aanpassen in het menu rechts in het Regelpaneel als je opties wilt weergeven of verbergen en klik op OK. Kies Bovenaan koppelen, Onderaan koppelen of Zweven in het menu van het Regelpaneel om het Regelpaneel te koppelen of te laten zweven of sleep de verticale balk aan de linkerkant van het Regelpaneel totdat de werkbalk is gekoppeld aan de onder- of bovenkant van het toepassingsvenster.
1.5.6
Panelen gebruiken
Aan de rechterkant van het toepassingsvenster zie je een aantal paneelgroepen, met hierin de losse paletten.. De panelen in InDesign zijn krachtig en gevarieerd. Je zult zelden aan een project werken waarbij je alle panelen tegelijkertijd nodig hebt. Vandaar dat ze in standaardvorm ingeklapt zijn in een soort panelenoverzicht aan de rechterkant van het scherm, zodat er alleen een symbool en naam zichtbaar zijn. Dit panelenoverzicht is een soort “paneel van panelen”. Adobe noemt het een koppelingsgebied omdat verschillende panelen aan elkaar gekoppeld zijn. Klik je op een naam of symbool, dan klapt het bijbehorende paneel uit. Klik je op een andere naam of een ander symbool dat klapt een ander paneel uit en het uigeklapte paneel klapt in. Er is dus altijd maar één paneel uitgeklapt. Het panelenoverzicht bevindt zich standaard rechts op het scherm. Je kunt het smaller maken door de linkerzijde te verslepen. Als je de linkerkant naar rechts sleept, verdwijnen de namen uit het zicht en uiteindelijk blijven alleen de symbolen over. Is er niet meer zichtbaar dan alleen een symbool, dan kan je zien op welk paneel dit symbool betrekking heeft doordat er een tooltip verschijnt als je de muispijl even laat rusten op het symbool. De volledige lijst met panelen verschijnt in het menu Venster, met vinkjes voor panelen die op dat moment geopend zijn. Je kunt een gesloten paneel openen of een geopend paneel sluiten door de paneelnaam in het menu Venster te selecteren.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
16
    Â
Je kunt alle panelen tegelijk verbergen, inclusief het Regelpaneel en de gereedschappenbalk, door op de Tab-toets te drukken. Druk nog een keer op de Tab-toets om alles weer te openen. Om alle panelen te verbergen en de gereedschappenbalk te tonen, druk je Shift + Tab. Je kan een paneelgroep verplaatsen door hem te verslepen via de Titelbalk. Je kan de paneellocaties herstellen via: Venster – Werkruimte – Geavanceerd. Je kan ook een werkruimte kiezen die direct bij je activiteit past: Venster – Werkruimte – Afdruk en proefdruk; Boek, Essentiële elementen … Wil je het geopende paneel samenvouwen zodat er alleen een overzicht te zien is, klik dan op de dubbele pijl in de grijze balk boven het paneel. Om het paneel uit te vouwen, klik je op de titelbalk of op de dubbele pijl.
Snel toepassen Nog sneller in InDesign is het paneel Snel toepassen. Je activeert het met Ctrl + enter of in het Regelpaneel
.
De optie is ook te vinden in het menu Bewerken, maar dan is het snelheidsvoordeel snel weg. Je moet juist proberen zoveel mogelijk met het toetsenbord te werken.
1.5.7
De overige gereedschappen in de toepassingsbalk
Naast de menu’s vind je nog enkele knoppen waarmee je de volgende opdrachten direct kunt uitvoeren. Deze opdrachten worden later uitvoerig besproken.
Van links naar rechts vind je: Â Â Â Â Â
Adobe Bridge openen. Het zoomniveau bepalen. Extra’s als linialen aan de afbeelding toevoegen. De schermmodus instellen. De geopende documenten indelen.
N. Wittebroodt
Grafiweb
17
1.5.8
Werkruimten
Adobe heeft voor de rangschikking van de panelen de term werkruimte geïntroduceerd. Wanneer alle panelen door elkaar staan en je het overzicht kwijt bent, is het verstandiger InDesign de panelen te laten opruimen.
Kies het menu Venster – Werkruimte – Geavanceerd. Alle panelen staan dan weer zoals bij de start van InDesign.
Je kunt je eigen rangschikking opslaan.
Plaats de panelen naar eigen inzicht en kies in het menu Venster – Werkruimte – Nieuwe werkruimte.
Geef een naam. Onder Vastleggen kan worden aangegeven of naast de paletten Locaties deelvensters ook de ingestelde menuopties Aanpassingen in menu’s moeten worden opgeslagen in de werkruimte
Wanneer je later alles moet herstellen tot de eerder bedachte ordening, kies je Venster Werkruimte - x opnieuw instellen.
1.5.9
Meerdere documenten geopend
Het venster waar het allemaal om draait, is het documentvenster. Dit wordt standaard als een tabblad getoond. Als je meerdere documenten geopend hebt, staan de tabs van deze documenten naast elkaar. Door op een tab te klikken, komt dat bestand naar voren. De bestanden zijn ook op een andere manier te ordenen.
Als je Venster – Schikken – Naast elkaar kiest, worden documentvensters anders gerangschikt.
Meer over weergave van meerdere documenten in 1.12 Weergaven van (meerdere) afbeeldingen.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
18
1.6
Een afbeelding bewaren
1.6.1
Bestanden opslaan
Je kunt een bestand op meerdere manieren opslaan, bijvoorbeeld via het menu Bestand of met de sneltoets Ctrl + s. De versie van het bestand die je hebt bewerkt in InDesign, vervangt dan onmiddellijk de oorspronkelijke versie. Er verschijnt hierbij geen dialoogvenster of waarschuwing. Opslaan als: je kunt een bestand dat je al een naam hebt gegeven met de opdracht Opslaan als in het menu Bestand een nieuwe naam geven. Je hebt in feite 2 dezelfde bestanden met verschillende namen. Bestanden kunnen tijdens het opslaan een andere naam krijgen of worden geconverteerd naar een ander bestandstype. Er kunnen zelfs back-ups worden gemaakt. Je krijgt overigens een waarschuwing indien je een afbeelding sluit zonder dat de wijzigingen zijn opgeslagen.
Ga naar het menu Bestand en klik op Opslaan. Het dialoogvenster Opslaan als wordt geopend.
N. Wittebroodt
Grafiweb
19
Selecteer in de vervolgkeuzelijst Opslaan in het station en/of de map waarin je het bestand wilt opslaan. Dubbelklik in het grote venster eventueel op de map waarin het bestand moet worden opgeslagen. Typ in de vervolgkeuzelijst Bestandsnaam een naam voor het bestand. Selecteer in de vervolgkeuzelijst Indeling een bestandstype, bijvoorbeeld het formaat van InDesign: indd. Klik op Opslaan.
1.6.2
Opslaan als sjabloon
Je kan bestanden ook opslaan als sjabloon. Wanneer je later dit sjabloon weer opent, moet je het opnieuw een naam geven bij het bewaren. Met sjablonen voorkom je dat je een bestaand bestand overschrijft. Om een sjabloon te wijzigen open je het met de optie Origineel openen in dialoogvenster Openen. Om elk bestand als een naamloos bestand te openen kies je de optie Kopie Openen in dialoogvenster Openen.
1.6.3
Een kopie opslaan
Je slaat een kopie op maar je werkt verder aan het origineel.
1.6.4
Automatisch herstel
Je zult met InDesign niet snel al je werk kwijtraken als het programma of de computer vastloopt. Start InDesign opnieuw op en de meeste documenten worden hersteld in de toestand tot maximaal een minuut voor de crash.
1.7
Een afbeelding exporteren
In het dialoogvenster Opslaan als kan je niet opslaan als jpg of pdf bestand. Gebruik hiervoor de functie Bestand – Exporteren. Bij Opslaan als in het dialoogvenster Exporteren kan je vervolgens kiezen voor jpg of pdf.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
20
1.8
Een bestaand bestand openen
Als een afbeelding eenmaal is gedigitaliseerd en is opgeslagen als een bestand op de vaste schijf of een verwisselbaar medium, bijvoorbeeld een diskette of cd-rom, kan je het bestand openen in InDesign. Voor het openen van bestanden biedt InDesign dezelfde mogelijkheden als de meeste andere programma’s. InDesign ondersteunt een beperkt aantal bestandstypen: indd, inx, idml…. 1.8.1
Eén bestand openen Ga naar het menu Bestand en klik op Openen. Het dialoogvenster Een bestand openen wordt geopend. Selecteer het station en/of de map waarin je de afbeeldingen hebt opgeslagen. In het voorbeeldvenster zie je een overzicht van de bestanden die zijn aangetroffen. Klik in het voorbeeldvenster op de naam van een afbeelding. Onderaan het dialoogvenster verschijnt een voorvertoning in miniatuur met daaronder de bestandsgrootte. Onderaan in het dialoogvenster zie je de naam van het geselecteerde bestand achter Bestandsnaam staan. Met een klik op de pijlpunt bij Bestandstypen verschijnt een lijst met bestandstypen. Klik op Openen of dubbelklik in het dialoogvenster op de naam van de afbeelding om deze direct te openen.
N. Wittebroodt
Grafiweb
21
Opmerkingen  Â
Om het dialoogvenster op te roepen kan je ook de toetsencombinatie Ctrl + o gebruiken, of dubbelklikken in een lege plaats in het toepassingsvenster. Openen kan ook met behulp van de bestandenbrowser Adobe Bridge. Door deze voorziening hoef je niet te gissen naar waar een afbeeldingsbestand zich bevindt. Zie 1.20 De bestandenbrowser Adobe Bridge
1.8.2
Openen van meerdere afbeeldingen
Om meerdere opeenvolgende afbeeldingen te openen, maak je gebruik van de Shift-toets (terwijl de afbeeldingen geselecteerd zijn). Om meerdere niet-opeenvolgende afbeeldingen te openen, maak je gebruik van de Ctrl-toets (terwijl de afbeeldingen geselecteerd zijn).
1.8.3
Recent geopende bestanden opnieuw openen
InDesign houdt een lijst bij met de laatste bestanden die je hebt geopend. Heb je eenmaal een bestand geopend, dan kan je dat later extra snel opnieuw openen door Bestand – Recente openen te kiezen en in het vervolgmenu op de bestandsnaam te klikken. Dit is de snelste mogelijkheid om een bestand te openen.
1.9
Een bestand sluiten
Er zijn verschillende manieren om een documentvenster met een afbeelding te sluiten. De meest voor de hand liggende is klikken op de knop Sluiten op de titelbalk van de afbeelding. Daarnaast kan je ook gebruik maken van het menu Bestand en klik op Sluiten, of via de toetsencombinatie Ctrl + w.
1.10 InDesign afsluiten Als je InDesign wilt verlaten, kies je Bestand – Afsluiten, of druk je op Alt + F4. Je kan natuurlijk ook klikken op de Sluiten-knop in de rechterbovenhoek van de InDesign-interface, of via de toetsencombinatie Ctrl + q. Hoe dan ook, bij het afsluiten vraagt InDesign steeds of de wijzigingen van niet opgeslagen bestanden moeten worden bewaard.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
22
1.11 Zoomgereedschap 1.11.1 Inleiding Je kunt een afbeelding in InDesign met een loep bekijken. Inzoomen maakt zeer precies werken mogelijk. Een afbeelding kan zelfs tot 4000 % worden vergroot. Een advies bij het werken op de computer is namelijk datgene waar je aan werkt zo groot mogelijk in beeld te brengen. Het heeft geen zin om op een klein gedeelte van het beeldscherm te werken, terwijl de rest van het scherm ongebruikt blijft. Er zijn verschillende manieren van zoomen. Je kunt het toetsenbord, Zoomgereedschap uit de gereedschappenbalk, opdrachten in het menu Weergave of het wieltje van de muis gebruiken.
1.11.2 Zoomen via het toetsenbord     Â
Ctrl + Ctrl Ctrl & Ctrl 0 (nul) Ctrl Alt Shift 0
Inzoomen (een afbeelding van dichterbij bekijken) Uitzoomen (een afbeelding van verderaf bekijken) Ware grootte Toont de volledige afbeelding in de vrije ruimte tussen de panelen Geheel plakbord
1.11.3 Zoomen via het menu Weergave     Â
Inzoomen om een afbeelding van dichterbij te bekijken. Uitzoomen om een afbeelding van verderaf bekijken. Pagina in venster passen: om de afbeelding te vergroten tot ze precies in de vrije ruimte tussen de panelen past. Ware grootte Geheel plakbord
1.11.4 Zoomen via de Gereedschappenbalk Het zoomgereedschap Met het zoomgereedschap kan je ook inzoomen of uitzoomen in een geopende afbeelding.
Selecteer in de gereedschappenbalk het Zoomgereedschap. Klik vervolgens met het loepje om op de afbeelding in te zoomen. Hou de Alt-toets ingedrukt en klik om uit te zoomen.
Je kan ook slepen met het Zoomgereedschap om op een deel van de afbeelding in te zoomen.
N. Wittebroodt
Grafiweb
23
Het handje Met het Handje ga je een sterk ingezoomde afbeelding die niet meer volledig zichtbaar is, verschuiven. Zo kan je in het documentvenster andere stukken van de afbeelding bekijken, terwijl het zoompercentage hetzelfde blijft.
Zoom in tot de volledige afbeelding niet meer getoond kan worden in het documentvenster. Klik op het Handje in de gereedschapskist. Sleep in het documentvenster.
1.11.5 Zoomen via de extra werkbalk InDesign CS5 geeft je eveneens de mogelijkheid om via de extra werkbalk te zoomen. Standaard waarden zijn 25%, 50%, 75% of 100%. Vanzelfsprekend kan je hier ook je eigen zoomwaarde ingeven.
1.11.6 Zoomen vanuit andere gereedschappen In de vorige items zagen we de verschillende mogelijkheden om op een object in- of uit te zoomen. Je kan ook terwijl een ander gereedschap geselecteerd is in- en uitzoomen op de afbeelding. InDesign biedt hiertoe volgende mogelijkheden: Â Â
Wanneer je de Alt ingedrukt houdt, kun je met het muiswieltje in- of uitzoomen. Hou spatie in om met het handje het document op het scherm te verplaatsen.
1.12 Weergave van (meerdere) afbeeldingen 1.12.1 Algemene aanpassingen toepassingsvenster Je kan ook nog de weergave van het toepassingsvenster zelf aanpassen via de knoppen voor schermmodus in de toepassingsbalk. Â Â Â Â Â
Normaal: standaardinstelling met alle hulplijnen zichtbaar. Voorvertoning: geeft het document weer zoals het zal worden afgedrukt na het afsnijden. Afloopgebied: voorvertoning inclusief afloopgebied. Witruimte: voorvertoning inclusief witruimte. Presentatie: toont het document op een zwarte achtergrond. Deze schermmodus is vooral bedoeld voor documenten die voor het web worden gemaakt.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
24
1.12.2 Via het menu Venster Afbeeldingen worden weergegeven in het documentvenster. Nieuw in InDesign CS5 is het openen van verschillende afbeeldingen in tabbladen. Klik op het betreffend tabblad om de gewenste afbeelding naar voor te halen. In het menu Venster staat onderaan een lijst met de geopende afbeeldingen. Als je een geopende afbeelding naar de voorgrond wilt halen, klik je op de gewenste bestandsnaam. Als je de vensters wilt ordenen, kies je Venster – Schikken en kies je een van de volgende opties: Â Â Â Â Â
Trapsgewijs: geeft vensters weer die van linksboven naar rechtsonder in lagen en trapsgewijs op het scherm liggen. Naast elkaar: geeft vensters naast of onder elkaar weer. Als je afbeeldingen sluit, worden de groottes van de openstaande vensters aan de beschikbare ruimte op het scherm aangepast. Zweven in venster: hiermee wordt de afbeelding zwevend gemaakt. Alles zweven in vensters: hiermee worden alle afbeeldingen zwevend gemaakt. Alles vensters samenvoegen: hiermee wordt één afbeelding op volledig scherm weergegeven. De andere afbeeldingen worden in tabbladen geminimaliseerd.
Opmerkingen  Â
In het klapmenu op de toepassingsbalk vind je de optie Documenten rangschikken. Deze geeft je de mogelijkheid om via sjablonen de verschillende afbeeldingen te schikken. Wens je de verschillende afbeeldingen niet in tabbladen te openen, ga dan als volgt te werk: Menu Bewerken – Voorkeuren – Interface – Documenten openen als tabbladen Æ uitvinken.
1.13 Weergaveprestaties 1.13.1 Inleiding Deze opties bepalen hoe afbeeldingen worden weergegeven op het scherm, maar ze zijn niet van invloed op de afdrukkwaliteit of de geëxporteerde uitvoer. Via de voorkeuren voor weergaveprestaties kan je de standaardoptie instellen die wordt gebruikt voor het openen van alle documenten en voor het aanpassen van de instellingen die deze opties definiëren. Elke weergaveoptie heeft verschillende instellingen voor het weergeven van rasterafbeeldingen, vectorafbeeldingen en transparanten. Als je wilt afdwingen dat de objecten die je afzonderlijk hebt ingesteld, worden weergegeven met behulp van de documentinstelling, kies je Weergave – Weergaveprestaties – Weergaveinstellingen op objectniveau toestaan
N. Wittebroodt
Grafiweb
25
1.13.2 De verschillende weergaveprestaties
Selecteer Weergaveprestaties in het menu Weergave en kies een van de volgende mogelijkheden:
Â
Snel: tekent een raster- of vectorafbeelding als een grijs vak (standaard). Gebruik deze optie als je spreads met veel afbeeldingen of transparantie-effecten wilt doorbladeren. Normaal: tekent een proxy-afbeelding (standaard) met lage resolutie voor het identificeren en plaatsen van een afbeelding of vectorafbeelding. Normaal is de standaardoptie de snelste manier om een herkenbare afbeelding weer te geven. Hoge kwaliteit: tekent een raster- of vectorafbeelding met hoge resolutie (standaard). Deze optie biedt de hoogste kwaliteit, maar is het langzaamst. Gebruik deze optie om een afbeelding te verfijnen.
 Â
1.14 Navigatie binnen een document Voor een betere workflow is het van belang dat je binnen een InDesign document snel kunt navigeren. Zeker wanneer je werkt met meerdere pagina’s. Â Â
Gebruik de schuifbalk. Selecteer in het menu Layout – Ga naar pagina, of gebruik de sneltoets Ctrl + j.
Â
Je kan in hetzelfde menu Layout ook gebruik maken van de navigatiefuncties en/of de bijbehorende sneltoetsen.
Â
In de navigatiebalk onderaan in het venster vind je ook navigatiemiddelen. De Paginanummers kan je direct in het veld typen.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
26
Klik je op het pijltje Lijst met pagina’s dan verschijnt er een pop-up lijst. Het vinkje staat naast de pagina waar op je aan het werk bent. Kies met je muis een nieuwe pagina of gebruik de pijltjes op je toetsenbord. Â
Via het Paginapalet kan je ook direct naar een pagina springen. • Dubbelklik op het pictogram van de pagina waar je heen wilt. • Dubbelklik op de paginanummers onder de pictogrammen om beide pagina’s van een dubbelzijdig document in beeld te krijgen. • Wanneer je niet dubbelklikt selecteer je wel de pagina (bv om iets naartoe te kopiëren of de pagina te verwijderen via prullenbak) maar ben je er niet naartoe genavigeerd. Twee naast elkaar liggende pagina’s heten in Indesign een spread.
1.15 Instellen van de marges Een nieuw document heeft standaard een A4-formaat met marges van 12,7 mm. De instellingen voor de marges (en het aantal kolommen) die je bij het opzetten van het document voor alle pagina’s kiest zijn niet definitief.
Je kunt ze op elk moment voor een bepaalde pagina wijzigen door in het menu Layout de optie Marges en kolommen te kiezen.
N. Wittebroodt
Grafiweb
27
De marges vertegenwoordigen de zetspiegel. Dat is het gedeelte waar de meeste tekst komt in te staan. De zetspiegel wordt standaard weergegeven door de paarsroze lijnen op de pagina. Het is niet verplicht om binnen dit gebied te blijven ontwerpen. Neem gerust de vrijheid om foto’s en kopteksten tot de zwarte rand van de pagina te laten lopen. Denk wel goed na bij de zwarte randen van de pagina: wanneer je vanuit InDesign moet afdrukken, worden meestal de buitenste randen van een pagina op een A4-formaat niet bedrukt: de meeste printers hebben aan de buitenkant een marge van ongeveer 5 mm. Voor de drukker moet je juist over deze marge heen werken. Een foto die tot aan de rand van de pagina moet doorlopen, moet daar dus overheen geplaatst worden (aflopend) zodat de drukker goed kan snijden op de rand van het af te leveren papierformaat. Je moet het formaat instellen op het definitieve formaat van een publicatie na het drukken, vergaren, vouwen en snijden. Dit wordt het eindformaat, afgewerkt formaat of schoongesneden formaat genoemd. Het papierformaat wordt in grafische termen ook wel de bladspiegel genoemd. De bladspiegel zonder de marges, heet de zetspiegel. De witmarges rond de pagina worden vaak het kopwit (boven), het zijwit of snijwit (buiten), het staartwit (onder) en het rugwit (binnen) genoemd. Paginanummers en eventuele kop- en voetteksten staan altijd buiten de zetspiegel
Voorbeeld: Ö Ö Ö Ö Ö Ö
Open het document bladspiegel.indd. De foto rechtsboven is verkeerd geplaatst. De drukker kan daar niet snijden en printers kunnen niet tot de rand van het papier afdrukken. Verplaats het fotokader (met de zwarte Selecterenpijl) om de foto beter te positioneren voor het snijden van drukwerk. De paarsroze lijn is de zetspiegel. De meeste tekst staat binnen dit gebied. Klik op het menu Bestand – Documentinstelling. Klik op de knop Meer opties en zie dat er 5 mm bij Afloop is ingevoerd. Klik op OK. Deze ruimte wordt als rode rand getoond en dit is een handig hulpmiddel bij het beoordelen van je document op het gebruik van afloop. Klik in de menubalk op de knop Voorvertoning. Het document wordt getoond als kaal afgesneden document. Klik op dezelfde knop en kies de optie Afloop. Je het ziet het document met 5 millimeter afloop.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
28
1.16 Visuele hulpmiddelen 1.16.1 Linialen Linialen vormen een onmisbaar gereedschap bij het bewerken van een afbeelding. De linialen geven je informatie over onder meer de grootte en de positionering van voorwerpen. Ook kan je voorwerpen eenvoudiger naar een bepaalde plek slepen.
Ga naar het menu Weergave en klik op Linialen tonen. InDesign plaatst 2 linialen in het documentvenster.
Je kan de eenheden van het liniaal instellen door rechts te klikken op de liniaal of kies Menu Bewerken – Voorkeuren – Eenheden en toenamen. Je kan de oorsprong van het liniaal verplaatsen door te slepen vanuit het nulpunt. Je plaatst de oorsprong terug linksboven door te dubbelklikken op het nulpunt van de linialen.
1.16.2 Hulplijnen Hulplijnen helpen bij het plaatsen van voorwerpen en lagen. Ze kunnen ook magnetisch worden gemaakt. Je kunt de hulplijnen vanaf de linialen naar de afbeelding slepen.
Klik op de verticale of horizontale liniaal, hou de linker muisknop ingedrukt en sleep een hulplijn naar de gewenste plek in de afbeelding.
Verplaatsen van de hulplijn
Verplaatsen doe je met het Verplaatsgereedschap. Hulplijnen kunnen ook exact geplaatst worden. Selecteer hiertoe de hulplijn en geef via het Regelpaneel een x of y waarde in.
Meerdere hulplijnen selecteren
Meerdere hulplijnen selecteer je met Shift. Alle hulplijnen selecteer je met Ctrl Alt g.
N. Wittebroodt
Grafiweb
29
Een heel reeks hulplijnen maken InDesign maakt het ook mogelijk ineens een hele reeks hulplijnen op je pagina te plaatsen.
Selecteer hiertoe menu Layout – Hulplijnen maken.
Magnetisch maken van de hulplijn
Je kiest voor het menu Weergave – Rasters en hulplijnen – Hulplijnen magnetisch, wanneer je wilt dat de hulplijnen magnetisch worden: ze trekken dan automatisch voorwerpen aan. Hulplijnen zijn standaard magnetisch.
Vergrendelen van hulplijnen
Om alle hulplijnen te vergrendelen zodat je ze niet per ongeluk verplaatst terwijl je iets anders probeert te verplaatsen, selecteer je Weergave – Rasters en hulplijnen – Hulplijnen vergrendelen.
Om een geselecteerde hulplijn te vergrendelen gebruik je rechtermuisknop en kies je Positie vergrendelen. Om een geselecteerde hulplijn te ontgrendelen kies je rechtermuisknop Positie ontgrendelen.
Verwijderen van de hulplijn(en)
Wanneer je één hulplijn wilt verwijderen, sleep je de hulplijn gewoon buiten het afbeeldingsvenster of selecteer je deze en duw je op delete. Om alle hulplijnen in één keer te verwijderen, kies je Weergave – Rasters en hulplijnen – Alle hulplijnen op spread verwijderen. Als alternatief kan je ook met de rechtermuisknop Alle hulplijnen op spread verwijderen kiezen.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
30
Spreadhulplijnen Spreadhulplijnen lopen over naast elkaar liggende pagina’s en het plakbord.
Deze hulplijnen voeg je in uit de liniaal met de Ctrl ingehouden. Spreadhulplijn omzetten naar paginahulplijn Æ hulplijn binnen de pagina slepen. Paginahulplijn omzetten naar spreadhulplijn Æ hulplijn buiten de pagina slepen.
Slimme hulplijnen Slimme hulplijnen worden automatisch weergegeven als hulp bij het uitlijnen van vormen, segmenten en selecties. Zie 12.1 Slim uitlijnen. Voorkeurinstellingen voor hulplijnen Ga als volgt te werk om de hulplijn een andere kleur te geven:
Hulplijn selecteren kies menu Layout – Liniaalhulplijnen of rechtermuisknop Liniaalhulplijnen.
Weergavedrempel Æ wanneer je uitzoomt in je document beneden een bepaald percentage, wordt deze hulplijn vanzelf verborgen. Opmerking: om verdere opties van deze hulpmiddelen in te stellen, selecteer Bewerken – Voorkeuren – Hulplijnen en plakbord.
N. Wittebroodt
Grafiweb
31
1.16.3 Gebruik van het raster Een raster is een verzameling lijnen op vaste afstanden waarlangs je elementen kunt vastzetten. InDesign kent twee soorten rasters: Â Het documentraster: raster in vorm van ruitjespapier. Â Basislijnraster: wordt gebruikt opdat teksten altijd op dezelfde hoogte zouden staan.
Je kunt het raster bekijken en inschakelen met Weergave – Rasters en hulplijnen – Documentraster tonen of Basislijnraster tonen. Het documentraster kan je magnetisch maken met Weergave – Rasters en hulplijnen – Documentraster magnetisch.
Opmerking: om verdere opties van deze hulpmiddelen in te stellen, selecteer Bewerken – Voorkeuren – Rasters.
1.16.4 De knop Extra’s tonen In de extra werkbalk vind je de knop Weergaveopties. Deze geeft je de mogelijkheid om hulplijnen, rasters en linialen snel te tonen of weer te verbergen.
1.17 Handelingen ongedaan maken Wanneer je iets uitgevoerd hebt dat je niet goed vindt, of wanneer je een fout hebt gemaakt, kan je die herstellen.
Ga naar menu Bewerken – Ongedaan maken om de laatste handeling te herstellen. Als je een ongedaan gemaakte handeling weer opnieuw wilt uitvoeren, kies je Bewerken – Opnieuw. Als je alle wijzigingen ongedaan wilt maken die je hebt doorgevoerd vanaf het moment dat je het project voor het laatst hebt opgeslagen, kies je Bestand – Terug.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
32
1.18 De helpfunctie gebruiken 1.18.1 Waarom? Wil je volledige informatie hebben over het panelengebruik, het gebruik van gereedschappen en andere toepassingseigenschappen, dan open je InDesign Help. In Help vind je alle onderwerpen die in de gebruikersgids van InDesign CS5 gedrukt zijn en meer. Help bevat de complete lijst met sneltoetsen, “Hoe kan ik”, tips, handleidingen, uitleg over de ideeën achter InDesign en omschrijvingen van functies. InDesign Help is gemakkelijk in gebruik omdat je op diverse manieren naar onderwerpen kunt zoeken. Je kunt: Â Â Â Â
door de inhoudsopgave bladeren; zoeken op trefwoorden; de index gebruiken; van onderwerp naar onderwerp schakelen via links naar gerelateerde onderwerpen.
1.18.2 Werkwijze Zoeken met behulp van het venster Inhoud
Kies Help – InDesign Help of druk op F1. In het gedeelte rechts in het helpvenster blader je naar beneden om de inhoud van Help te doorlopen. De inhoud is geordend in onderwerpen. Wanneer je op een onderwerp geklikt hebt, komt de uitleg in het rechtervenster. Via de pijlen Vorige en Volgende kan je door de verschillende bladzijden bladeren.
Trefwoorden van het helpsysteem gebruiken Kan je het onderwerp dat je zoekt niet vinden in de inhoudspagina, dan kan je een trefwoord gebruiken om te zoeken.
Typ een trefwoord in het tekstvak Zoeken (links) en druk op Enter. Er verschijnt een lijst met onderwerpen. Wil je een van deze onderwerpen bekijken, dan klik je de op de naam ervan.
N. Wittebroodt
Grafiweb
33
De online diensten van Adobe gebruiken Een andere manier om informatie te krijgen over InDesign en op de hoogte te blijven van updates is door de online diensten van Adobe te gebruiken. Heb je een internetverbinding en een webbrowser, dan heb je toegang tot de website van Adobe Systems.
Klik op Help – InDesign Online. Op deze site vind je informatie over InDesign, inclusief tips en technieken, galeries met kunstwerken, de meest recente productinformatie, oplossingen voor problemen en technische informatie. Sluit de browser. Ga terug naar InDesign en kies Help – Updates. Het dialoogvenster Adobe Updater verschijnt. Klik hier op de knop Voorkeuren. In het dialoogvenster Adobe Updater-voorkeuren selecteer je de optie Automatisch controleren op Adobe-updates, Elke maand. Geef aan of de updates automatisch moet worden gedownload. Klik op OK om de wijzigingen op te slaan.
1.19 Werken met meerdere pagina’s 1.19.1 Het palet pagina’s Het palet Pagina’s (via het menu Venster) geeft een overzicht van het aantal en de indeling van de pagina’s en biedt ook de mogelijkheid om deze aan te passen. Daarnaast geven de paginapictogrammen de mogelijkheid de paginavolgorde te wijzigen. n o p q n Stramienpagina’s. Zijn sjablonen voor je document. Zie Hoofdstuk 9 - Stramienpagina’s.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
34
o p
q
Documentpagina’s. Kies in het deelvenstermenu de optie Deelvensteropties om de weergave te wijzigen. Nieuwe pagina. Klik eenmaal om direct een pagina in te voegen of klik met Alt ingedrukt om eerst het dialoogvenster Pagina’s invoegen te zien.
Je kan ook pagina’s invoegen door ze vanuit het bovenste deel met Stramienpagina’s naar het gedeelte voor documentpagina’s te slepen. Dit gaat ook via Layout – Pagina’s – Pagina’s invoegen. Met Layout – Pagina’s – Pagina toevoegen voeg je snel één pagina toe achter de geselecteerde pagina. Een pagina wissen.
1.19.2 Pagina’s verplaatsen Selecteer een pagina in het venster Pagina’s en sleep ze naar de juiste plaats. Kies Layout – Pagina’s – Pagina’s verplaatsen. Geef de gewenste verplaatsing op. Heb je meer dan één document open in InDesign, dan kan je op deze manier ook pagina’s van het ene naar het andere document verplaatsen. Feitelijk kopieer je de pagina’s naar een ander document. Vink je de optie Pagina’s na verplaatsen verwijderen aan, dan verplaats je ze: de pagina’s worden in het origineel verwijderd
1.20 De bestandenbrowser Adobe Bridge 1.20.1 Inleiding Vanuit Bridge kan je afbeeldingsbestanden weergeven, zoeken, sorteren, beheren en verwerken. Met Bridge kan je nieuwe mappen maken, namen van bestanden wijzigen, bestanden verplaatsen en verwijderen, metagegevens bewerken, afbeeldingen roteren en batchopdrachten uitvoeren. Je kunt ook gegevens weergeven van bestanden en gegevens die vanaf de digitale camera zijn geïmporteerd. Adobe Bridge kan een beetje vergeleken worden met de Windows Verkenner.
N. Wittebroodt
Grafiweb
35
1.20.2 Openen van Adobe Bridge
Klik op de knop Bridge starten in de toepassingsbalk of selecteer Bladeren in Bridge in het menu Bestand. In het vak links bovenaan kan je de gewenste map met afbeeldingen kiezen. De werkwijze is dezelfde als die van Windows Verkenner. De inhoud van deze map verschijnt in het rechtervenster. Wanneer je op een afbeelding klikt, verschijnt in het vak rechts onderaan de bestandsinformatie: de naam, het formaat, de afmetingen, enz…
1.20.3 Interessante basisopties in Adobe Bridge In de eerste kennismaking met Bridge kunnen we niet voorbij aan de voornaamste opties in de standaardwerkbalk bovenaan. Rechts vind je de weergave-opties van de afbeeldingen:
   Â
Essentiële elementen: de afbeeldingen worden in miniatuur voorgesteld; bij selectie zie je rechtsonder een overzicht van de voornaamste kenmerken. Filmstrip: de foto’s worden onderaan in miniatuur geplaatst; de geselecteerde foto verschijnt boven in het groot. Metagegevens: geeft een overzicht van de foto’s met kenmerken zoals grootte en resolutie. Linksonder vind je de specifieke kenmerken. Uitvoer: geeft nog verdere presentatiemogelijkheden.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
36
Links van de optiebalk onthouden we vooral volgende opties:
n n o p q
o
p
q
Blader door vorige en volgende mappen (cfr. Windows) of duid een recente map aan via het pijltje. Geeft de mogelijkheid om snel een recente map te openen. Keert terug naar InDesign zonder de Bridge te verlaten. Met deze knop kan je direct de foto’s ophalen van je fototoestel.
1.20.4 Afbeeldingen hernoemen via Bridge
Ga naar de map met de gewenste afbeeldingen. Klik met de rechter muisknop op een afbeelding in het rechtervenster. Kies in het snelmenu de opdracht Naam wijzigen in batch.
Selecteer bij Doelmap of je de bestanden met de gewijzigde namen in dezelfde of in een andere map wilt plaatsen, naar een andere map wilt verplaatsen of kopieën in een andere map wilt plaatsen. Als je Verplaatsen naar andere map of Kopiëren naar andere map kiest, klik je op Bladeren om een map te selecteren. Kies bij Nieuwe bestandsnamen elementen uit de menu's of voer tekst in de tekstvakken in. De nieuwe bestandsnaam wordt gevormd door een combinatie van de opgegeven elementen en tekst. Klik op de knop + of - om elementen toe te voegen of te verwijderen. Onder in het dialoogvenster wordt een voorbeeld van de nieuwe bestandsnaam weergegeven. Als je Volgnummer kiest, voer je een getal in. Dit getal wordt automatisch verhoogd voor elke bestandsnaam. Selecteer Huidige bestandsnaam behouden in XMP-metagegevens als je de oorspronkelijke bestandsnaam wilt behouden in de metagegevens.
N. Wittebroodt
Grafiweb
37
Selecteer bij Compatibiliteit het besturingssysteem waarmee de gewijzigde bestandsnamen compatibel moeten zijn. Het huidige besturingssysteem is standaard geselecteerd en je kunt dit niet deselecteren. Bevestig met OK. De bestandenbrowser hernoemt de mappen in de bestaande map, of kopieert ze onder de nieuwe naam naar een andere gekozen of gemaakte map. InDesign CS5 kreeg er het paneel Mini Bridge bij. Via dit paneel, dat Bridge verkleind weergeeft, kan je foto’s openen, bekijken enzovoort, net als in Bridge. Je hoeft de werkruimte van InDesign niet te verlaten maar je kan via het palet bladeren.
1.21 Afdrukken in InDesign 1.21.1 Inleiding Omdat InDesign een programma is voor desktop publishing zal een document vaak worden gebruikt als bron voor drukwerk dat wordt gedrukt op een drukpers. Afdrukken op een gewone printer is uiteraard ook mogelijk, al was het maar om tussentijds proeven te kunnen afdrukken.
1.21.2 Bestand – Afdrukken
Open de afbeelding die je wilt printen. Ga naar het menu Bestand –Afdrukken. Onderstaand dialoogvenster wordt geopend:
Tabblad algemeen
n o p
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
38
n o p
Printer - selecteer de gewenste printer. Exemplaren: bepaal het aantal exemplaren. Wil je de laatste pagina als eerste afdrukken, kies dan Volgorde omkeren. Pagina’s: bepaal welke pagina’s moeten worden afgedrukt en in welke volgorde. Wanneer je een linker- en rechterpagina naast elkaar wilt afdrukken, dan zet je Spread aan. Het papierformaat waarop je afdrukt moet dan wel groot genoeg zijn om 2 pagina’s naast elkaar af te drukken. Wil je een overzicht van je stramienpagina’s afdrukken, zet dan Stramienpagina’s afdrukken aan. Er worden geen documentpagina’s afgedrukt, alleen alle in je document aanwezige stramienpagina’s.
Tabblad instellen
n
o
p
n o
p
Papierformaat - selecteer het gewenste formaat. Bepaal eveneens de gewenste stand. Opties: hier kan je hoogte en breedte procentueel nog schalen. Met Aanpassen aan pagina wordt de afbeelding over het volledige blad gerokken. Paginapositie: indien de schaal kleiner is dan 100% bepaal je hier waar je afdruk ten opzichte van het blad wenst: linksboven, horizontaal centreren, verticaal centreren of centreren. Miniaturen: hiermee kan je een verkleinde weergave van de pagina’s op één pagina weergeven. Deze optie kan gebruikt worden voor een zogeheten handout om het servicebureau een overzicht van alle pagina’s in het document te geven.
Meer over afdrukken in Hoofdstuk 15 Afdrukken.
N. Wittebroodt
Grafiweb
39
Oefening 1 In de volgende oefeningen overlopen we de mogelijkheden van de werkruimte en toetsen we de theorie aan de praktijk. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
14. 15. 16.
Open techtimes.indd. Uit hoeveel pagina’s bestaat dit document? Welk formaat (hoeveel cm) heeft dit bestand? Zorg dat je de eerste pagina van het document helemaal in beeld ziet. Verberg alle paletten. Bekijk de volgende pagina’s. Toon opnieuw alle paletten. Navigeer door het document via het paneel Pagina’s. Ga naar de laatste pagina en zoom in op de muis. Gebruik het Hand-gereedschap om het beeld te verplaatsen naar de lachende jongen. Dubbelklik op het Zoom-gereedschap om naar 100% weergave over te schakelen. Open een tweede documentvenster met hetzelfde document: menu Venster – Schikken – Nieuw venster. Linkervenster Æ inzoomen op de vrouw. Rechtervenster Æ de volledige pagina.
Selecteer de vrouw (met het Selecteren-gereedschap) en druk op Delete. In beide vensters is de afbeelding verdwenen. Maak het wissen ongedaan. Sluit de twee documentvensters zonder te bewaren.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
40
Oefening 2 Flyer 1 Ö
A5-formaat, liggend, recto verso met volgende instellingen:
Ö
Verdeel pagina 1 in 4 kolommen en 3 rijen.
Ö
Plaats op pagina 2 de volgende hulplijnen. Æ horizontale hulplijn op 50 mm van boven .......................................................................................................................................... Æ horizontale hulplijn op 50 mm van onder .......................................................................................................................................... Æ verticale hulplijn op 50 mm van links .......................................................................................................................................... Æ verticale hulplijn op 50 mm van rechts ..........................................................................................................................................
N. Wittebroodt
Grafiweb
41
Flyer 2 Ö Ö Ö
Eenzijdige flyer van 100 x 100 mm. Marges rondom 0,8 cm. Afloop 2 mm. Verdeel de flyer in 4 gelijke zones. Vergrendel de hulplijnen.
...................................................................................................................................................... ...................................................................................................................................................... Flyer 3 Ö Ö Ö
Eenzijdige flyer van 210 x 148 mm. Marges rondom 0,8 cm. Afloop 2 mm. Het onderste gedeelte van de flyer wordt gebruikt als een antwoordstrook die kan worden afgeknipt. Plaats op het stramien op 13 cm van boven een horizontale hulplijn. Vergrendel de hulplijn.
...................................................................................................................................................... ...................................................................................................................................................... Flyer 4 Ö Ö Ö
200 x 200 mm, recto verso Marges rondom 0,5 cm. Afloop 2 mm. De flyer zal in 2 worden gevouwen. Plaats op het stramien een verticale hulplijn op de helft. Vergrendel de hulplijn.
...................................................................................................................................................... ...................................................................................................................................................... Folder 1 Ö 14,8 cm x 42 cm, liggend, recto verso. Ö Marges rondom 1 cm. Afloop 2 mm. Ö De folder zal in 4 gevouwen worden. De breedte van elke strook bedraagt 10,5 cm. Ö Vergrendel de hulplijnen. ...................................................................................................................................................... ...................................................................................................................................................... Flyer 5 Ö
Eenzijdige flyer van 148 x 210 mm. Marges 0,5 cm. Afloop 2 mm.
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
42
Ö Ö
Plaats op het stramien een verticale hulplijn op 6 cm en 6,5 cm. Verdeel de rest van het gebied tussen de marges in 4 rijen met een tussenruimte van 3 mm. Vergrendel de hulplijnen. Plaats in de 4 rechthoeken die links ontstaan een rechthoekige kadervorm (Rechthoekkader-gereedschap).
...................................................................................................................................................... ...................................................................................................................................................... Affiche 1 Ö Ö Ö Ö
297 x 420 mm (A3). Marges rondom 0,5 cm. Afloop 2 mm. Rondom zal een strook met tekst komen. Plaats op het stramien hulplijnen op 2,5 cm van de rand (2 horizontale en 2 verticale). Vergrendel de hulplijnen. Plaats in het gebied in het midden een rechthoekige kadervorm (Rechthoekkadergereedschap).
...................................................................................................................................................... ...................................................................................................................................................... CD-inlegvel Ö Ö Ö Ö Ö
Een dubbelgevouwen inlegvel voor een CD-doosje (120 x 240). Marges rondom 1,5 cm. Afloop 3 mm. Verdeel het document in 2 kolommen, 30 mm tussenruimte. Plaats een verticale hulplijn in het midden van het document. Vergrendel de hulplijn. Teken een tekstkader in het gebied links tussen de marges en een rechthoekige kadervorm over het volledige gebied aan de rechterzijde.
...................................................................................................................................................... ...................................................................................................................................................... Folder 2 Ö Ö Ö Ö Ö
A4 formaat, liggend, recto verso. Marges rondom 0,5 cm. Afloop 3 mm. De folder zal in 3 gevouwen worden. Voorzie 3 kolommen met een tussenruimte van 10 mm. Plaats op pagina 1 een verticale hulplijn op 100 en 200 mm (vouwlijnen). Vergrendel de hulplijnen. Verplaats de paarse kolomhulplijnen zodat de vergrendelde hulplijnen precies in het midden van de 2 kolomlijnen liggen (met Shift toets ingedrukt verplaatsen). Doe hetzelfde voor pagina 2, 2 hulplijnen op 100 en 200 mm gemeten vanaf de rechterkant.
N. Wittebroodt
Grafiweb
43
InDesign
Hoofdstuk 1
Introductie InDesign
a
Inhoudsopgave Deel 1 1
INTRODUCTIE INDESIGN .............................................................................. 1
1.1
Inleiding ................................................................................................................................................... 1
1.2
Belangrijke formaten en begrippen ...................................................................................................... 2
1.3
InDesign starten ...................................................................................................................................... 5
1.4
Een document opzetten .......................................................................................................................... 6
1.5
De schermindeling onder de loep........................................................................................................... 9
1.6
Een afbeelding bewaren ....................................................................................................................... 18
1.7
Een afbeelding exporteren ................................................................................................................... 19
1.8
Een bestaand bestand openen .............................................................................................................. 20
1.9
Een bestand sluiten ............................................................................................................................... 21
1.10
InDesign afsluiten ................................................................................................................................. 21
1.11
Zoomgereedschap ................................................................................................................................. 22
1.12
Weergave van (meerdere) afbeeldingen.............................................................................................. 23
1.13
Weergaveprestaties ............................................................................................................................... 24
1.14
Navigatie binnen een document ........................................................................................................... 25
1.15
Instellen van de marges ........................................................................................................................ 26
1.16
Visuele hulpmiddelen ........................................................................................................................... 28
1.17
Handelingen ongedaan maken ............................................................................................................. 31
1.18
De helpfunctie gebruiken ..................................................................................................................... 32
1.19
Werken met meerdere pagina’s ........................................................................................................... 33
1.20
De bestandenbrowser Adobe Bridge ................................................................................................... 34
1.21
Afdrukken in InDesign ......................................................................................................................... 37
InDesign
Inhoudsopgave
b
2
OBJECTEN MAKEN EN SELECTEREN ...................................................... 44
2.1
Inleiding ................................................................................................................................................. 44
2.2
Tekst in een tekstkader......................................................................................................................... 44
2.3
Illustraties plaatsen ............................................................................................................................... 47
2.4
Vormen tekenen in InDesign ............................................................................................................... 52
2.5
Kleur voor lijn en vulling ..................................................................................................................... 57
2.6
Meerdere objecten selecteren............................................................................................................... 58
2.7
Objecten transformeren ....................................................................................................................... 59
2.8
Objecten dupliceren.............................................................................................................................. 65
2.9
Objecten vergrendelen ......................................................................................................................... 66
2.10
Objecten groeperen............................................................................................................................... 67
2.11
Objecten schikken ................................................................................................................................. 69
2.12
Objecten uitlijnen ................................................................................................................................. 71
2.13
Basiseffecten op objecten...................................................................................................................... 74
2.14
Objecten in een ander object plakken ................................................................................................. 78
2.15
Selecteren en direct selecteren bij kaders ........................................................................................... 79
3
KLEURGEBRUIK .......................................................................................... 81
3.1
Kleurmodellen ....................................................................................................................................... 81
3.2
Steunkleur en proceskleur ................................................................................................................... 82
3.3
Brochure voor een vierkleurendruk voorbereiden ............................................................................ 83
3.4
Digitale print ......................................................................................................................................... 83
3.5
Kleur toepassen met panelen ............................................................................................................... 84
3.6
Werken met Stalen ............................................................................................................................... 87
3.7
Het Pipetgereedschap ........................................................................................................................... 91
3.8
Verloop .................................................................................................................................................. 94
3.9
Gemengde inkten ................................................................................................................................ 100
3.10
Kleurgescheiden weergave: controle voor drukwerk ...................................................................... 104
N. Wittebroodt
Grafiweb
c
4
ILLUSTRATIES IN INDESIGN .................................................................... 106
4.1
Bitmap- versus vectorbestanden ........................................................................................................ 106
4.2
InDesign bestanden plaatsen.............................................................................................................. 108
4.3
Afbeelding plaatsen ............................................................................................................................ 108
4.4
Meerdere afbeeldingen plaatsen ........................................................................................................ 109
4.5
Afbeeldingen aanpassen ..................................................................................................................... 109
4.6
Afbeelding bijsnijden.......................................................................................................................... 110
4.7
Afbeelding en kader schalen .............................................................................................................. 110
4.8
Schaal en resolutie .............................................................................................................................. 111
4.9
Koppelingen ........................................................................................................................................ 112
4.10
Het Meetlat-gereedschap .................................................................................................................... 115
4.11
Bibliotheek ........................................................................................................................................... 115
4.12
Verankerde illustraties ....................................................................................................................... 119
5
TYPOGRAFIE ............................................................................................. 120
5.1
Inleiding ............................................................................................................................................... 120
5.2
Geschiedenis van de typografie.......................................................................................................... 120
5.3
Waar houdt typografie zich mee bezig? ............................................................................................ 121
5.4
Zetspiegel ............................................................................................................................................. 121
5.5
Maatsystemen ...................................................................................................................................... 122
5.6
Letters .................................................................................................................................................. 122
5.7
Verschillen tussen letters .................................................................................................................... 124
5.8
Classificatie lettertypen ...................................................................................................................... 125
5.9
Tips voor tekst- en alineagrootte ....................................................................................................... 127
5.10
Samenvatting ....................................................................................................................................... 128
6
TEKSTOPMAAK ......................................................................................... 129
6.1
Inleiding ............................................................................................................................................... 129
6.2
Tekst toevoegen ................................................................................................................................... 129
6.3
Tekst plaatsen...................................................................................................................................... 130
InDesign
Inhoudsopgave
d
6.4
Tekstkaders manipuleren................................................................................................................... 134
6.5
Opties Tekstkader ............................................................................................................................... 134
6.6
Tekstdoorloop ..................................................................................................................................... 135
6.7
Tekstselectie......................................................................................................................................... 139
6.8
Vormgeving van tekst ......................................................................................................................... 139
6.9
Tekenopmaak ...................................................................................................................................... 139
6.10
Alinea-opmaak .................................................................................................................................... 152
6.11
Kolommen ........................................................................................................................................... 157
6.12
Kolom- kader- en pagina-einde toevoegen........................................................................................ 159
6.13
Registreren .......................................................................................................................................... 159
6.14
Tekstomloop ........................................................................................................................................ 164
7
EXTRA TEKSTMOGELIJKHEDEN ............................................................. 174
7.1
Inleiding ............................................................................................................................................... 174
7.2
Adobe Composer ................................................................................................................................. 174
7.3
Alinealijnen ......................................................................................................................................... 176
7.4
Optische uitlijning marge ................................................................................................................... 179
7.5
Opties bijeenhouden ........................................................................................................................... 180
7.6
Ongelijke regels met elkaar in evenwicht brengen .......................................................................... 181
7.7
Opsommingstekens en nummering ................................................................................................... 182
7.8
Voetnoten ............................................................................................................................................. 183
7.9
Tabs ...................................................................................................................................................... 188
7.10
Woordafbreking .................................................................................................................................. 192
7.11
Zoeken/wijzigen .................................................................................................................................. 193
7.12
Spellingcontrole................................................................................................................................... 195
N. Wittebroodt
Grafiweb
e
Deel 2 8
ALINEA- EN TEKENSTIJLEN.................................................................... 201
8.1
Inleiding ............................................................................................................................................... 201
8.2
Het principe van een alineastijl ......................................................................................................... 201
8.3
Aanmaken en toekennen van een alineastijl ..................................................................................... 202
8.4
Een alineastijl toepassen..................................................................................................................... 208
8.5
Een alineastijl herdefiniëren .............................................................................................................. 209
8.6
Alineastijlen kopiëren ......................................................................................................................... 210
8.7
Alineastijlen wissen ............................................................................................................................. 210
8.8
Alineastijlen laden .............................................................................................................................. 211
8.9
Ongebruikte stijlen verwijderen ........................................................................................................ 212
8.10
Tekenstijlen ......................................................................................................................................... 214
8.11
Objectstijlen ........................................................................................................................................ 215
8.12
Stijlen groeperen ................................................................................................................................. 218
8.13
Importopties ........................................................................................................................................ 221
8.14
Een tekstbestand koppelen ................................................................................................................. 222
9
STRAMIENPAGINA’S ................................................................................. 225
9.1
Het paneel Pagina’s ............................................................................................................................ 225
9.2
Basis van de stramienwerkwijze ........................................................................................................ 225
9.3
Stramienpagina’s bewerken en gebruiken ....................................................................................... 226
9.4
Paginanummers toevoegen................................................................................................................. 227
9.5
Tekstvariabelen ................................................................................................................................... 230
9.6
Een stramienspread dupliceren ......................................................................................................... 234
9.7
Een nieuw leeg stramien maken ........................................................................................................ 236
9.8
Stramien verwijderen ......................................................................................................................... 237
9.9
Stramien baseren op een ander stramien ......................................................................................... 237
9.10
Stramienpagina-elementen los maken .............................................................................................. 242
InDesign
Inhoudsopgave
f
9.11
Stramienen met spreads bestaande uit meerdere pagina’s maken................................................. 244
9.12
Bestaande documentpagina als stramien gebruiken ........................................................................ 245
9.13
Stramienitems verbergen ................................................................................................................... 251
9.14
Stramienpagina’s laden uit andere InDesign-documenten ............................................................. 251
9.15
Tekstomloop van objecten op stramienpagina’s .............................................................................. 251
10
TABELLEN .................................................................................................. 255
10.1
Inleiding ............................................................................................................................................... 255
10.2
Een tabel invoegen .............................................................................................................................. 255
10.3
Selecteren ............................................................................................................................................. 256
10.4
Rijen en kolommen invoegen ............................................................................................................. 258
10.5
Rijen en kolommen verwijderen........................................................................................................ 259
10.6
De grootte van kolommen, rijen en tabellen wijzigen ...................................................................... 260
10.7
Cellen samenvoegen en splitsen ......................................................................................................... 261
10.8
Kop- of voettekstrijen ......................................................................................................................... 262
10.9
Tekst in een tabel opmaken................................................................................................................ 264
10.10
Over lijnen en vullingen van tabellen ................................................................................................ 266
10.11
Samenvatting ....................................................................................................................................... 272
10.12
Van bestaande tekst een tabel maken ............................................................................................... 274
10.13
Tabellen naar tekst omzetten ............................................................................................................. 275
10.14
Tabellen uit andere programma's importeren ................................................................................. 275
10.15
Opmaakstijlen voor tabellen .............................................................................................................. 279
10.16
De panelen Tabelstijlen en Celstijlen ................................................................................................ 280
10.17
Tabel- en celstijlen definiëren ............................................................................................................ 281
10.18
Tabelstijlen laden (importeren) uit andere documenten ................................................................. 282
10.19
Tabel- en celstijlen toepassen ............................................................................................................. 282
10.20
Tabel- en celstijlen bewerken............................................................................................................. 283
10.21
Tabel- en celstijlen verwijderen ......................................................................................................... 283
10.22
De koppeling met tabel- of celstijlen verbreken ............................................................................... 284
N. Wittebroodt
Grafiweb
g
11
LAGEN IN INDESIGN ................................................................................. 293
11.1
Inleiding ............................................................................................................................................... 293
11.2
Het paneel Lagen ................................................................................................................................ 294
11.3
Lagen maken ....................................................................................................................................... 294
11.4
Objecten aan lagen toevoegen ............................................................................................................ 296
11.5
Objecten op lagen selecteren, verplaatsen en kopiëren ................................................................... 296
11.6
Een laag dupliceren ............................................................................................................................ 297
11.7
De volgorde van lagen wijzigen ......................................................................................................... 298
11.8
Lagen tonen of verbergen................................................................................................................... 298
11.9
Lagen vergrendelen of ontgrendelen ................................................................................................. 299
11.10
Lagen verwijderen .............................................................................................................................. 299
11.11
Lagen in een document samenvoegen ............................................................................................... 299
12
PADEN – EXTRA VORMGEVING VAN TEKSTEN EN VORMEN .............. 302
12.1
Paden.................................................................................................................................................... 302
12.2
Tekenen met het gereedschap Potlood .............................................................................................. 304
12.3
Paden vloeiend maken ........................................................................................................................ 306
12.4
Het gummetje ...................................................................................................................................... 307
12.5
Tekenen met het gereedschap Pen..................................................................................................... 308
12.6
De vorm van gesloten paden of objecten wijzigen............................................................................ 312
12.7
Ankerpunten toevoegen of verwijderen ............................................................................................ 312
12.8
Boogpunten in hoekpunten omzetten en omgekeerd ....................................................................... 313
12.9
De vorm van een pad automatisch wijzigen ..................................................................................... 314
12.10
Een pad splitsen met het gereedschap Schaar .................................................................................. 314
12.11
Paden van tekstcontouren maken...................................................................................................... 318
12.12
Tekst op een pad maken ..................................................................................................................... 321
12.13
Samengestelde paden en vormen ....................................................................................................... 326
12.14
Uitknippad ........................................................................................................................................... 330
12.15
Effecten toevoegen .............................................................................................................................. 332
InDesign
Inhoudsopgave
h
13
INTERACTIEF ............................................................................................. 337
13.1
Inleiding ............................................................................................................................................... 337
13.2
Inhoudsopgave maken ........................................................................................................................ 337
13.3
Interactieve tekst in een pdf-bestand ................................................................................................ 339
13.4
Hyperlinks toevoegen ......................................................................................................................... 340
13.5
Kruisverwijzingen toevoegen ............................................................................................................. 342
13.6
Interactieve objecten........................................................................................................................... 343
13.7
Paginaovergangen en weergavezoom ................................................................................................ 344
13.8
Een interactief swf-bestand ................................................................................................................ 345
14
BOEKDOCUMENTEN ................................................................................. 351
14.1
Inleiding ............................................................................................................................................... 351
14.2
Sjabloondocument .............................................................................................................................. 351
14.3
Boekbestand aanmaken...................................................................................................................... 353
14.4
Inhoudsopgave .................................................................................................................................... 354
14.5
Een pdf maken van een boekbestand ................................................................................................ 354
14.6
Trefwoordenregister ........................................................................................................................... 356
15
AFDRUKKEN .............................................................................................. 358
15.1
Inleiding ............................................................................................................................................... 358
15.2
Het dialoogvenster Afdrukken........................................................................................................... 358
15.3
Transparantie afdrukken ................................................................................................................... 362
15.4
Boekje afdrukken................................................................................................................................ 363
15.5
InDesign document voorbereiden voor drukker .............................................................................. 364
15.6
Preflight en pakket ............................................................................................................................. 365
15.7
Exporteren naar pdf ........................................................................................................................... 366
15.8
Vernis ................................................................................................................................................... 368
N. Wittebroodt
Grafiweb