PERIODIEK TIJDSCHRIFT TWEEENVIJFTIGSTE JAARGANG NO. 1, FEBRUARI 2005
IN DIT NUMMER ”DE VARKENSFOKKERIJ VAN VANDAAG”
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:
Periodiek tijdschrift tweeenvijftigste jaargang no. 1 - 2005
Omslagbeeld: Zeug met biggen
ISSN 0417 - 4631
De Stichting Diergeneeskundig Memorandum, opgericht in 1953, stelt zich ten doel aan dierenartsen in binnen- en buitenland voorlichting te geven van wetenschappelijke en commerciële aard op veterinair gebied. Ter uitvoering van haar doelstelling is zij uitgeefster van het tijdschrift “Diergeneeskundig Memorandum”. De exploitatie van dit tijdschrift wordt financieel mogelijk gemaakt in Nederland door: Alfasan Diergeneesmiddelen B.V. te Woerden. Boehringer Ingelheim bv te Alkmaar en Intervet Nederland B.V. te Boxmeer Het Tijdschrift wordt gratis beschikbaar gesteld aan de praktiserende dierenartsen in Nederland, Postdoctorale veterinaire studenten in Utrecht kunnen het tegen een kleine vergoeding verkrijgen bij het Reductiebureau. Voor anderen bestaat de mogelijkheid zich te abonneren; de kosten van een abonnement bedragen: Voor Nederland € 18,00 per jaargang. Voor het buitenland € 25,50 per jaargang. Extra exemplaren of oudere uitgaven kunnen worden besteld d.m.v. een overschrijving à € 7,50 per exemplaar voor Nederland of € 9,00 voor het buitenland op een van onze rekeningen. Redactiecommissie J. Goudswaard, voorzitter J. Schrooyen, secretaris F. Hogerhuis (Alfasan Dierengeneesmiddelen B.V.) R. Schippers (Boehringer Ingelheim) J. Vernooij (Intervet Nederland)
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:
Redactie- en Administratieadres: Halderheiweg 11, 5282 SN Boxtel tel.: 0411-676822 fax: 0411-671595 e-m:
[email protected] website: de-em.nl Postbankrekening 64 70 06 BIC PSTBNL21 IBAN NL60 PSTB 0000 6470 06 Rabobank Boxtel 1688.49.674 BIC RABO NL2U IBAN NL50 RABO 0168 8496 74 Verklaring: De Redactie en uitgeefster aanvaarden geen aansprakelijkheid voor schade, welke- direct of indirect- het gevolg mocht zijn van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie. Opmaak en druk: Bordat-Maxtra Boxtel
Van de Redactie
De redactie van het Diergeneeskundig Memorandum waakt voor een evenwichtige verdeling in de uitgaven ten aanzien van enerzijds de verschillende diersoorten en anderzijds onderwerpen (topics), die op dat moment in de belangstelling staan. Wat dit laatste betreft kan gedacht worden aan de uitgaven over haematopoietische tumoren, klinische immunologie en veterinaire volksgezondheid. Recente uitgaven over bijzondere diersoorten betroffen o.a. de egel, reptielen en de kangoeroe. Van de gezelschapsdieren en grote huisdieren wordt, in het algemeen, een bepaald klinisch aspect behandeld: gedacht kan worden aan de uitgaven over respiratoire problemen bij het paard en cardiovasculaire aandoeningen bij de hond. In de hiervoor genoemde opsomming zal het de lezer zijn opgevallen, dat het varken ontbreekt. Deze diersoort wordt hiermee "onrecht aangedaan", niet alleen omdat het dier thans van groot economisch belang is, maar ook vanwege die functie, die het sinds mensenheugenis in ons land heeft als "spaarvarken": keuterboertjes betaalden immers vroeger de dokter en de belasting met hammen en worsten van het zwijn dat in de winter werd geslacht. Wat overbleef was voor hen zelf. Het varken wordt niet alleen wereldwijd gehouden voor consumptie. Het heeft ook een sociale functie bij bepaalde volkeren. Zo staat het dier bij bijvoorbeeld Papoea’s hoog in het vaandel. Zo zingen bekeerde Papoea kinderen "wij zijn de var-
kentjes van de Heer ", omdat men er geen schapen kent. Bij bepaalde Papoea stammen wordt zelfs het eerstgeboren kind gedood en aan drachtige zeugen gevoerd. Van de zeug die het eerst bij het kind is, wordt een big weggehaald die door de vrouw wordt gezoogd. Dit dier heeft een hoog aanzien in het dorp en wordt niet opgegeten. Terug naar het economisch belang van het varken: ook de redactie realiseerde zich twee a drie jaar geleden -de normale "incubatieperiode" van een DM nummer!- dat het hoognodig tijd was om weer een DM uitgave aan het varken te wijden. Op collega van Groenland werd met succes een beroep gedaan een dergelijk nummer samen te stellen. Naar de mening van de redactie is hij hierin meer dan uitstekend geslaagd. Een groot aantal collegae, managers en wetenschappers, werkzaam bij TOPIGS, Wageningen UR en Varkens KI Noord Brabant, behandelt in deze uitgave vrijwel alle aspecten van de varkensfokkerij. Ook toekomstige ontwikkelingen in ons land en in het buitenland krijgen ruime aandacht. Dit maakt deze uitgave, naar de mening van de redactie, extra interessant voor alle collegae die zich, op welke wijze dan ook, in hun praktijk met deze diersoort bezig houden. Wij wensen hen veel leesplezier toe en verwachten dat, als men zich voor een probleem op het gebied van de varkensfokkerij gesteld ziet, dit nummer nog vaak nageslagen zal worden.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 1
Inhoudsopgave Van de redactie
1
Inhoudsopgave
2
Voorwoord
4
Coöperatie Pigture Group voor en van de varkenshouder Missie van Pigture Group TOPIGS Nederland Varkens KI Noord Brabant Select*Porc TOPIGS International AIM Worldwide IPG Historie
5 5 7 7 7 7 8 8 9
De ontwikkelingen in de fokkerijtechniek Van domesticatie naar varkensfokkerij Selectiemesterij naar Deens voorbeeld Opkomst fokkerijgroeperingen De genetische vooruitgang door fokkerij is aanzienlijk Breder fokdoel Ontwikkeling in fokkerijtechniek Meer en meer wordt de opbouw van de erfelijke dragers gebruikt in de fokkerij De invloed van fokkerij op de structuur van de varkenshouderij Naar een vraaggerichte fokkerij Internationalisering
11 11 11 11 12 12 13 14 14 15 17
Het fokkerijprogramma anno 2004 Doel van het fokprogramma Fokpopulaties Lijnen gespreid over meer landen Dataverzameling DNA-onderzoek Fokwaardeschatting Selectie-systeem Aansturing
18 18 18 19 19 21 21 22 22
Ruime keuze in aanbod van zeugen en beren De vermeerderingszeugen D-lijn De markten en hun beer Retailmarkt Baconmarkt Droge hammen Duitse markt
23 23 27 27 27 27 29 29
De structuur van de fokkerij in Nederland Historie Fokkerij piramide TOPIGS heeft een marktaandeel van 85% Eigen aanfok Aansturing en uitvoering van fokkerij TOPIGS Kunstmatige inseminatie De markt van KI in Nederland Tot slot
30 30 30 31 31 32 32 32 33
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 2
TOPIGS International TOPIGS International Europa Noord Amerika Latijns Amerika Afrika Azië Wereldwijde varkensstromen Japan blijft de belangrijkste importeur van varkensvlees
34 34 34 34 35 35 38 38 39
Varkens KI in Nederland Goedkoop, betere kwaliteit en veilig Sterke coöperatieve structuur KI Kwaliteit, onderzoek en biosecurity 1. Kwaliteit 2. Onderzoek 3. Biosecurity
41 41 41 42 42 42 43
Genomics in eerste instantie vooral voor een marktgerichte vleeskwaliteit Waar houdt IPG zich op gebied van genomics mee bezig? Geen gekloonde varkens of varkens waarvan het erfelijk materiaal is gemodificeerd, maar welke techniek dan wel? Verklarende woordenlijst
45 45
Het belang van inteelt in de fokkerij
50
Biggensterfte: Selectie op sterke of op zware biggen? Probleem analyse: sterfte tot spenen Gegevensverzameling: 800.000 biggen Genetisch model Bewijs en anekdotes Hoe nu verder
52 52 53 54 55 57
Biggensterfte: biologische verklaringen voor gevonden genetische verschillen Gedrag na de geboorte Periode net voor de geboorte: cortisol
58 58 58
Benchmarking: effectief kennis verspreiden Inzicht in functioneren
61 62
Schoon genentransport Methodes van verplaatsing 1. Kunstmatige inseminatie (KI) 2. Diepvries KI 3. Embryo Transplantatie (ET) 4. Specific Pathogen Free (SPF) of Minimal Disease (MD) 5. Piglet snatching 6. Medicated Early Weaning (MEW) 7. Segregated Early Weaning (SEW) 8. Multiple site system
64 64 64 65 65 66 67 67 67 68
Productie van fokmateriaal onder hoge gezondheid De waarde van gezondheid Gezondheid slecht grenzen Methoden van het bereiken van hogere gezondheid 1. Eradicatie en certificering 2. Doorbreken van de infectieketen 3. De-populatie en re-populatie met dieren van hoge gezondheid om het gezondheidsniveau van bedrijven te verhogen Voorwaarden om hogere gezondheid te waarborgen
69 69 69 70 70 71
45 47
71 72
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 3
Voorwoord Ir. Jan van Vugt
De varkensfokkerij in Nederland is de laatste jaren sterk aan verandering onderhevig geweest. Mede om onderzoek, ontwikkeling en service te kunnen bekostigen heeft er in ons land een bundeling plaatsgevonden van fokkerij-instellingen. Een trend die zich internationaal voortzet. Ook de fokkerij zelf is de laatste jaren sterk veranderd. Nieuwe technieken maken een effectievere fokkerij mogelijk waarbij naar kenmerken van het varken gekeken wordt die enkele jaren geleden nog van ondergeschikt belang waren. Bij de varkensfokkerij van vandaag staat meer en meer de vraag van de klant centraal. Daarbij is het klantbeeld aan het verschuiven van de varkenshouder via de vleesverwerker naar de consument. De uitdaging voor varkens fokkerijbedrijven is om voor elke regio en elke markt van varkensvlees, het juiste varken te fokken. Bij het verspreiden van de genen komt het gezondheidsaspect steeds meer centraal te staan en hier raakt de fokkerij dan ook vaker het werkgebied van de gezondheidszorg. De verspreiding van genen hield in het verleden ook een risico in van verspreiding van ziektekiemen. Immers de verspreiding van genen verliep meestal via transport van zeugen of
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 4
beren. Ook hier wordt gewerkt aan nieuwe technieken. Diepvriessperma en embryotransplantatie zijn technieken die er voor kunnen zorgen dat er alleen maar genen en geen ziektekiemen van bedrijf naar bedrijf worden overgedragen. In deze uitgave van het Diergeneeskundig Memorandum kunt u zich verdiepen in de varkensfokkerij van vandaag. De verschillende bijdragen zijn geschreven door medewerkers van de TOPIGS organisatie. De verschillende functies van deze personen geven duidelijk aan dat varkensfokkerij anno 2004 multidisciplinair is. Het is een kennisintensieve activiteit die veel aspecten omvat. Ik wens u dan ook veel leesplezier met de navolgende artikelen. Ze geven een uitgebreid doch niet volledig overzicht van wat er op gebied van varkensfokkerij gebeurt. Mocht u na het lezen van de artikelen vragen hebben, neem dan gerust contact met ons op. Want ondanks de wereldwijde activiteiten en diepgaande specialisatie is onze organisatie en zijn onze mensen gemakkelijk te bereiken. Dat moet ook wel voor een bedrijf dat van en voor varkenshouders is. Jan van Vugt Algemeen directeur Pigture Group
Coöperatie Pigture Group voor en van de varkenshouder Ing. Peter Loenen, communicatiemanager Coöperatie Pigture Group is een organisatie met verschillende werkmaatschappijen waarvan TOPIGS misschien wel de bekendste is. Pigture Group ontstond in 2003 toen de drie coöperaties op fokkerijgebied in Nederland (CVZ Groep, de Vereniging Varkensverbetering Noord en het Nederlandse Varkens Stamboek) met elkaar fuseerden tot een landelijk opererende coöperatie. Pigture Group is sterk verbonden met de Nederlandse varkenshouder. Als coöperatie zijn de varkenshouders lid van de organisatie. De ruim 3000 leden hebben via zeven kiesgroepen, een ledenraad en een bestuur een belangrijke stem in het doen en laten van de Pigture Group. Die verbondenheid komt ook terug in de missie van Pigture Group. Daarin staat dat het een organisatie is voor en van varkens-
houders. Het doel is om hoogwaardig fokmateriaal te produceren en distribueren, fokmateriaal dat voldoet aan de eisen van de verschillende marktpartijen. Het streven is daarbij om producten te leveren tegen een zo gunstig mogelijke prijs-kwaliteitverhouding. Andere kernzaken uit de missie zijn vrije beschikbaarheid van de producten van Pigture Group en internationalisering met als doel een stevige basis door kostenverdunning. Sinds 2003 is Coöperatie Pigture Group niet meer de enige aandeelhouder van de verschillende werkmaatschappijen van de organisatie. Door een strategische samenwerking met vleesverwerker Dumeco heeft deze organisatie een aandeel van 22,5% verkregen. Dumeco is onderdeel van Sovion dat op haar beurt weer onderdeel is van standsorganisatie ZLTO.
MISSIE VAN PIGTURE GROUP De doelstelling van Pigture Group is het produceren en distribueren van hoogwaardig fokmateriaal in de varkenshouderij. Fokmateriaal dat voldoet aan de eisen die verschillende marktpartijen stellen. Pigture Group streeft ernaar om producten te leveren tegen een zo gunstig mogelijke prijs/kwaliteitverhouding. De fokkerijproducten moeten in principe vrij beschikbaar zijn. Pigture Group is van en wordt aangestuurd door Nederlandse varkenshouders. De internationale activiteiten van de organisatie groeien sterk. Het achterliggende doel: de organisatie een nog steviger basis geven voor de toekomst; kostenbesparing realiseren voor de Nederlandse activiteiten; op niveau kunnen blijven investeren in onderzoek en ontwikkeling op gebied van KI, fokkerij en informatisering; het in stand kunnen houden van een voldoende aantal basislijnen om voor meerdere markten een goed product te kunnen bieden en het genereren van winst voor de Nederlandse varkenshouders. Picture Group
Pigture Group BV is een overkoepelende holding die facilitaire diensten, zoals boekhouding en personeelszaken, verleent aan de werkmaatschappijen. Het hoofdkantoor van Pigture Group is gevestigd in Vught. Pigture Group heeft met haar onderdeel S&D (Service & Development) een belangrijke bron van kennis die ten dienste staat van haar werkmaatschappijen. Dit onderdeel staat de werkmaatschappijen bij op het gebied van D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 5
NOPQ
De turbo op uw mastitisbehandeling Novem 20 + antibioticum = een krachtige combinatie Novem 20 is een krachtige, geconcentreerde, langwerkende ontstekingsremmer en pijnstiller die, naast de behandeling met antibioticum, de genezing van mastitis versnelt. De koe krijgt weer eetlust. Al na 8 uur is een betere penswerking te constateren. Het antibioticum doodt de bacteriën, Novem 20 herstelt de ontsteking in het uier waardoor de koe sneller weer productief is. Naast de antibioticabehandeling Novem 20 inzetten, levert dus heel wat op. En… Novem 20 is een UDA product, u mag het dus zelf toedienen. Vraag ernaar bij uw dierenarts of bel 072 5662411.
Het TDI-effect van Novem 20 T Staat voor de turbokracht. D Symboliseert de lange werking. I Slechts één injectie onder de huid in de hals, door u zelf toe te dienen. Novem 20 is als enige UDA geregistreerd voor mastitis en verkrijgbaar bij uw dierenarts.
Novem® 20 De herstel versneller
Productnaam: Novem 20. Regnr./Kan.status: REG NL 10219 UDA. Werkzame bestanddelen: Meloxicam 20mg/ml. Indicatie: Acute respiratoire infecties in combinatie met geschikte antibiotica. Diarree in combinatie met orale rehydratie therapie. Aanvullende therapie bij acute mastitis, in combinatie met een antibioticum therapie. Doeldier: Rundvee en varkens. Voornaamste bijwerking(en): Een geringe kortdurende zwelling op de plaats van injectie na subcutane toediening wordt in minder dan 10% van het rundvee, behandeld in het klinisch onderzoek, gezien. Indien u andere bijwerkingen vaststelt, gelieve uw dierenarts hiervan in kennis te stellen. Contra-indicatie(s): Niet gebruiken bij dieren die lijden aan een verminderde lever-, hart- of nierfunctie en hemorragische aandoeningen, of als er aanwijzingen zijn voor ulcerogene gastro-intestinale lesies of individuele overgevoeligheid voor het product. Bij rundvee niet gebruiken bij dieren jonger dan één week. Dosering: Rundvee: Een éénmalige subcutane injectie van 0,5 mg meloxicam/kg lichaamsgewicht (dat wil zeggen 2,5 ml/100 kg lichaamsgewicht), in combinatie met een geschikte antibioticum therapie of orale rehydratie therapie, indien passend. Wachttijd: Rundvee Vlees: 15dg. Melk 5 dg.
Boehringer Ingelheim bv Telefoon: +31 (0)72 5662411 E-mail:
[email protected] Verdere informatie is op aanvraag beschikbaar.
de uitvoering en vormgeving van het fokprogramma en verzorgt ondersteuning op technisch gebied. Voorbeelden van werkgebieden waarop dat gebeurt zijn fokkerij, datacommunicatie, productontwikkeling, diergezondheid, nutritie en vleeskwaliteit. TOPIGS Nederland
en Vught. In Wanroy en Vught staan de laboratoria van de organisatie en in Vught en Odiliapeel zijn de distributiecentra gevestigd. Samen met de andere coöperatieve KI-organisaties (V.A.C., KI-Twente en KI-Limburg) werkt Varkens KI Noord Brabant samen in de Bond KI voor wat betreft onderzoek en overkoepelende activiteiten. Select*Porc
TOPIGS Nederland is marktleider op het gebied van levering van zeugen en beren. Evenals TOPIGS International is deze organisatie enkele jaren geleden ontstaan uit de samenwerking van drie fokkerijgroeperingen, Stamboek, Dalland en Fomeva. In 2003 kwam ook Dumeco Breeding onder de vlag van TOPIGS. Zo’n 150 fokkers, verspreid over heel Nederland, produceren fokmateriaal. Ze doen dat als zelfstandig bedrijf onder een franchiseformule. Dat betekent dat de fokker doet waar hij goed in is, het produceren en vermarkten van hoogwaardig diermateriaal en dat TOPIGS doet waar zij goed in is, o.a. onderzoek, dataverwerking, berekening van commerciële fokwaarden en technische begeleiding. Deze manier van samenwerking zorgt ervoor dat er een maximaal rendement is van elkaars capaciteiten.
Select*Porc is als onafhankelijk biggenbemiddelaar nationaal en internationaal actief. Belangrijk in de werkwijze van Select*Porc is het streven naar duurzame relaties tussen vermeerderaar en vleesvarkenshouder. Informatievoorziening is een belangrijk aspect van de werkwijze van Select*Porc. Als een van de eersten hanteerde de biggenbemiddelaar een systeem waarbij de vermeerderaar informatie over de afgeleverde biggen aan de vleesvarkenshouder verstrekt. Maar ook krijgt de vermeerderaar informatie terug van de vleesvarkenshouder. Dit kan de vermeerderaar weer gebruiken voor de verbetering van zijn eigen bedrijfsvoering. Select*Porc is gevestigd in Meppel. TOPIGS International
Varkens KI Noord Brabant
Varkens KI Noord Brabant is de coöperatieve organisatie voor kunstmatige inseminatie voor de provincies Noord Brabant en Zeeland. In dit werkgebied voorziet ze dagelijks varkensbedrijven van vers sperma. Zij is marktleider in haar werkgebied. Varkens KI Noord Brabant beschikt over 4 spermawinstations in Lienden, Wanroy, Erp
TOPIGS International is de internationale evenknie van TOPIGS Nederland. Dit bedrijfsonderdeel is actief in zo’n 35 landen. De laatste jaren is het belang van de internationale tak van TOPIGS sterk gegroeid. Meer dan de helft van de TOPIGS gelten wordt buiten Nederland geproduceerd en vermarkt. Daarmee is het mogelijk de krimp in de Nederlandse varkenshouderij op te vangen en concurrerend en innovatief te blijven. D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 7
TOPIGS International werkt wereldwijd met dochters, joint ventures en agenten. In verschillende landen is TOPIGS marktleider of hoort bij de grote drie als het fokkerijorganisaties betreft. Schoon transport van genen is een belangrijk aandachtspunt voor TOPIGS. Het transporteren van varkens brengt risico’s met zich mee die zeker bij het grensoverschrijdend verkeer voor belemmeringen kunnen zorgen. Daarom wordt meer en meer gebruik gemaakt van veterinair veilige technieken, zoals het werken met SPF varkens, diepvriessperma en embryotransplantatie. Deze technieken worden gebruikt om populaties op verschillende plaatsen in de wereld met elkaar te verbinden zodat de genetische vooruitgang overal het zelfde is. Om het transport van dieren over grote afstand zoveel mogelijk te beperken heeft TOPIGS in een aantal landen eigen fokbedrijven. Vele daarvan hebben de hoge TOPIGS-SPF status. Samen met TOPIGS Nederland is TOPIGS International het in omvang tweede varkensfokkerijbedrijf van de wereld. AIM Worldwide
AIM Worldwide is een jonge onderneming die diensten en (management)kennis levert aan KI-organisaties buiten Nederland. AIM Worldwide helpt met het bouwen en exploiteren van KI-stations en het ondersteunt partners op gebied van opleidingen en onderzoek. Vakblad Varkens
van de Nederlandse varkenshouders. Varkens besteedt in elke uitgave enkele pagina’s aan nieuws en ontwikkelingen afkomstig van de onderdelen van Pigture Group. Daarmee is het ook spreekbuis voor de coöperatie. IPG
Naast Pigture Group BV stuurt de Coöperatie Pigture Group ook het onderzoeksinstituut IPG aan. IPG valt voor 100% onder de Coöperatie Pigture Group. IPG staat voor Institute for Pig Genetics. Dit onderdeel van de organisatie zorgt niet alleen voor de berekeningen achter de fokkerij, maar is ook een gerenommeerd onderzoeksinstituut als het gaat om ontwikkelingen op het gebied van vruchtbaarheid, KI en fokkerij. Ook op het gebied van vleeskwaliteit heeft IPG kennis in huis. Het IPG heeft voor haar werk de beschikking over een eigen proefbedrijf in het Drentse Beilen. Op dit bedrijf worden producten vergeleken en nieuwe kruisingen getest. Er vinden ook andere proeven plaats bijvoorbeeld om te bepalen hoe varkens van TOPIGS het best gevoerd kunnen worden. IPG voert proeven uit in samenwerking met gerenommeerde onderzoeksinstellingen in binnen en buitenland. Historie
Ook het vakblad Varkens is onderdeel van Pigture Group. Ondanks dat het verbonden is met de verschillende werkmaatschappijen werkt het blad journalistiek onafhankelijk. Het is hiermee een gewaardeerde informatiebron van vakkennis voor een zeer groot deel D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 8
TOPIGS is één van de belangrijkste fokkerijorganisaties ter wereld. Gemeten naar omzet in dieren is TOPIGS tweede in omvang. Samen met de andere onderdelen van Pigture Group is TOPIGS ontstaan door een reeks van opeenvolgende samenwerkingen, fusies en overnames.
De georganiseerde varkensfokkerij deed in de jaren 1910-1920 zijn intrede op Nederlands grondgebied. Gestimuleerd en gesubsidieerd door de overheid kreeg elke provincie een Provinciale Commissie voor de verbetering van de varkensfokkerij. De opdracht voor deze commissies was het verbeteren van de varkenshouderij. De commissies waren de voorlopers van de latere provinciale varkensstamboeken. Middels fokdagen, keuringen, voorlichtingsbijeenkomsten en het in het leven roepen van regio-
nale fokverenigingen moest de kwaliteit van de varkensfokkerij verbeteren. Later kwamen daar proef- of selectiemesterijen bij. In 1922 werd het Centraal Bureau voor de Varkensfokkerij (CBV) opgericht om de gemeenschappelijke belangen van de provinciale organisaties beter te kunnen behartigen. Het CBV zorgde voor een centrale registratie, erkenning en uniformering van de fokkerijactiviteiten.
Beoordeling van een beer op een fokveedag
Toen in de jaren 60 en 70 de varkenshouderij sterk begon te groeien en er minder maar wel grotere bedrijven kwamen, veranderde ook de stamboekfokkerij. De Provinciale Stamboeken fuseerden tot grotere clusters. Zo ontstonden in de periode 1969 -1974 in Noord-, Oost-, West- en Zuid-Nederland stamboeken over de provincies heen. Het CBV trad daarbij op als steeds belangrijker wordende overkoepelende organisatie. In de jaren 60 ontstonden ook de eerste Varkens KI verenigingen, eerst regionaal en later provinciaal. Nieuwe technieken maakten het mogelijk om op grote schaal sperma van goede beren te distribueren.
Bovendien begonnen in de jaren 60, naast de door varkenshouders aangestuurde stamboeken, ook industriële bedrijven zich met varkensfokkerij bezig te houden. Vleesverwerkers zoals Homburg (Fomeva) en Hartog/Zwanenberg (Dalland) en ook Hendrix (Hypor) begonnen zelf met het fokken van varkens. Het Coöperatieve Stamboek en de particuliere organisaties groeiden gedurende de jaren 80 voorspoedig met de groei van de Nederlandse varkenshouderij mee. Ook breidden de bedrijven, vooral de particuliere, hun activiteiten naar het buitenland uit.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 9
In Noord-Nederland ontstond in 1988 de Vereniging Varkensverbetering Noord. Hierin werkten de Varkensstamboeken van Noord-, Oost- en West-Nederland samen. In 1990 werd de CVZ Groep opgericht. CVZ stond voor Coöperatie Varkensverbetering Zuid. Hier kwamen het Zuid-Nederlands Varkensstamboek en Varkens KI NoordBrabant samen. In 1996 nam CVZ Groep de particuliere varkensfokker Dalland over en in 1998 kwam ook Fomeva bij CVZ-Groep. Vanaf 1999 worden de verschillende fokkerijproducten van de CVZ-groep en het Noord-Nederlands Varkensstamboek vermarkt onder de naam TOPIGS.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 10
Op 1 januari 2002 ontstaat door het samengaan van de CVZ groep en het NoordNederlands Varkensstamboek de Pigture Group en bestaat er in Nederland dus nog één coöperatieve varkensfokkerijorganisatie. Na de oprichting van Pigture Group versterkt biggenbemiddelaar Select*Porc in 2002 de organisatie. In 2003 gaat Pigture Group een strategische samenwerking aan met Dumeco waardoor de fokkerijactiviteiten van Dumeco Breeding bij Pigture Group komen.
De ontwikkelingen in de fokkerijtechniek Dr. Ir. Jan Merks, directeur IPG
Van domesticatie naar varkensfokkerij
Selectiemesterij naar Deens voorbeeld
Selectie van varkens bestaat al sinds mensenheugenis. Eerst werden varkens gewoon in de bossen gehouden. Ze waren een belangrijke bron van energie en eiwit en werden als afvalverwerker ingezet. Hun vlees was broodnodig om de winter door te komen. Eeuwenlang was fokken niet meer dan de sterkste dieren aanhouden die de winter hadden overleefd en zo proberen nakomelingen te krijgen die het beste pasten bij het doel dat de mens met het varken voor ogen had. Tot aan het begin van de vorige eeuw hielden bijna alle mensen wel één of een paar varkens "achter het huis" puur voor eigen gebruik.
De start van het selectiemesterij- onderzoek in Nederland naar Deens voorbeeld kon dan ook niet uitblijven. Naast aandacht voor groei en voederconversie werd er vanaf 1930 veel aandacht besteed aan slachtkwaliteit. Op beurzen en shows werd gedemonstreerd wat het verschil in kwaliteit en rendement was tussen een vlees- en een spekvarken. De eerste zestig jaar van de meer gestructureerde fokkerij was het doel van fokprogramma´s in heel Europa met name gericht op spekdikte en voederefficiëntie. Maar ook type, beenkwaliteit en typische raskenmerken zoals stand van de oren werden door de meeste fokprogramma’s in deze jaren meegenomen. In deze tijd waren de genetische inspanningen voor reproductiekenmerken verwaarloosbaar. Vooruitgang werd met name geboekt voor kenmerken zoals rugspekdikte, dagelijkse groei en verbeterde voederefficiëntie. Tot aan het einde van de jaren 60 in de 20e eeuw werd de stamboekfokkerij getypeerd door type- en exterieurkeuringen op fokdagen en aandacht voor slachtkwaliteit via het selectiemesterij-onderzoek. In 1958 begonnen de proeven met kunstmatige inseminatie bij varkens. Snel daarna (1963) kwam de berenverordening die regelde wie welke beer mocht inzetten.
Met name in Noord-Europa startte begin vorige eeuw de eerste echte varkensfokkerij via de oprichting van lokale en regionale fokprogramma’s. In de meeste Europese landen werden stamboeken voor de verschillende rassen opgezet. Hun werk werd ondersteund door nationale overheden. In Nederland waren begin vorige eeuw de varkensfokverenigingen op dorpsniveau georganiseerd met 30 tot 40 leden waarbij ieder lid dan 2 tot 5 zeugen had. Daarna kwamen de provinciale of regionale varkensstamboeken tot stand voor het Nederlands Landras (vooral in ZuidNederland) en Groot Yorkshire (vooral in West-Nederland). Dit om raszuiverheid, bekendheid van afstamming en erkenningen te regelen. In 1922 werd door de overheid het Centraal Bureau voor de Varkensfokkerij (CBV) opgericht om de gemeenschappelijke belangen van de Stamboek verenigingen landelijk te bespreken. Als het belang van de varkensfokkerij werd toen al gezien het beter in kunnen spelen op de wensen vanuit de markt van varkensvlees met exporten, toen vooral naar Groot Brittannië en Frankrijk.
Opkomst fokkerijgroeperingen Van 1960 tot in de jaren 90 vond in Nederland een enorme groei van de varkenshouderij en daarmee van de varkensfokkerij plaats. Naast eerst provinciale en later regionale stamboeken kwamen de fokkerijgroeperingen zoals Cofok, Fomeva, Hypor, Dalland en Bovar op. Dit werd vooral geïnduceerd door de introductie van kruisingsfokkerij naar het voorbeeld van planten en pluimvee en door de enorme groei van de varkenshouderij in Nederland. In de vroege jaren zestig D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 11
kwamen er gespecialiseerde beren- en zeugenlijnen die werden ingezet om een maximaal heterosisvoordeel te behalen (Figuur 1).
Figuur 1: Toepassing van vierwegkruisingen zorgt voor maximale benutting heterosis.
reproductiekenmerken voor zowel de berenals de zeugenlijnen. De introductie in Nederland in 1991 van de BLUP methode (Best Linear Unbiased Prediction) was een belangrijke stap in de fokkerij. Bedrijfsprestatietoets en selectiemesterijonderzoek werden gecombineerd en in 1995 werd de halothane-test vervangen door een DNA-test voor het gen dat verantwoordelijk is voor stressgevoeligheid (PSS). In hetzelfde jaar bundelden de fokkerijorganisaties Dumeco Breeding, Stamboek en DallandFomeva hun onderzoek in IPG, het Institute for Pig Genetics. In 2002 werden de fokprogramma´s en producten van Stamboek, Dalland en Fomeva ondergebracht onder een nieuwe vlag: TOPIGS en in 2003 kwam daar ook Dumeco Breeding nog bij. Breder fokdoel
De genetische veranderingen voltrokken zich in de jaren daarna snel. Er werden meer rassen ingezet en er werden synthetische lijnen ontwikkeld. Een variatie aan fokdoelen ondersteunde nu ook grootschalige productie van mager vlees. Met name in de berenlijnen resulteerde de specialisatie in toegenomen vooruitgang in dagelijkse groei en voederefficiëntie en afname van rugspekdikte. De stamboekfokkerij veranderde snel van structuur en karakter met specialistische fokbedrijven, het werken met KI, de introductie van nieuwe rassen (Belgisch Landvarken, Welsh, Duroc en Fins Landvarken) en de bedrijfsprestatietoets (BPT). Er kwam een duidelijk onderscheid tussen fokkers, vermeerderaars en vleesvarkenshouders. De regionale fokdagen werden in 1968 afgeschaft en het aantal selectiemesterijen werd teruggebracht tot vier en later in 1984 tot twee (Klarenbeek en Someren). Vanaf 1989 was er sprake van één landelijk stamboekfokprogramma. Begin jaren 90 leidde het grootschalige gebruik van computers en de toegenomen kennis over genetica tot een steeds snellere genetische vooruitgang in productie- en
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 12
De varkensfokprogramma’s zijn heel succesvol geweest in het bewerkstelligen van genetische vooruitgang voor economisch belangrijke kenmerken. Eerst vooral groei, spekdikte en daarmee voederefficiëntie en in het laatste decennium van de vorige eeuw ook worpgrootte (zie Figuur 2). Dit is echter onvoldoende voor de toekomst. Fokdoelen worden steeds breder opgezet. Fokkerij richt zich op efficiënte en gebalanceerde productie onder alle relevante omstandigheden en adequaat management, met andere woorden, op de ontwikkeling van robuuste varkens. Naast productieverhoging is er aandacht voor vitaliteit en fitness. Tegenwoordig bestaat het fokdoel uit een breed scala aan kenmerken dat op aangeven van varkenshouder, integratie, slachterij/ vleesverwerker en consument steeds verder wordt uitgebreid. De economisch belangrijke productie- en reproductiekenmerken voeren nog steeds de boventoon, maar voor elke groep is er een breder aandachtsveld om directer in te kunnen spelen op een duurzame varkenshouderij. Voorbeelden zijn bigvitaliteit en de leeftijd
Figuur 2: Een eeuw genetische vooruitgang.
bij 1e dekking. Onderzoek en selectiebeleid richten zich niet alleen op meer biggen, maar tevens op het feit dat deze biggen gezond en vitaal moeten zijn terwijl er bij de moeders aan wordt gewerkt dat ze op eigen initiatief voor deze biggen kunnen zorgen. Slachtkwaliteit is niet meer alleen gericht op meer mager vlees op de juiste plaatsen, maar ook op vlees van goede smaak en eetbeleving. De groep gezondheidskenmerken is voor de fokkerij nog relatief nieuw. Deze kenmerken zitten overwegend in de onderzoekfase. De problemen om voor deze groep van kenmerken fokwaarden vast te kunnen stellen liggen vooral bij verzameling van meetbare en betrouwbare gegevens (weerstand kun je alleen meten als varkens "ziek worden gemaakt"). Ook wordt er wel gesproken over het foktechnisch verbeteren van het welzijn van varkens, echter, ethologen achten dit ongewenst omdat daarmee het varken aangepast wordt aan de omgeving i.p.v. dat de omgeving wordt aangepast aan de behoeften van het varken. Verbreding van het fokdoel betekent bij TOPIGS dat, naast informatie over ras- of lijnzuivere varkens op fokbedrijven, prestatie-informatie wordt verzameld van nakomelingen van diezelfde beren op vermeerdering
en vleesvarkensbedrijven en in slachterij en vleesverwerking (het CCPS systeem Combined Crossbred and Purebred System). Hierdoor wordt gemeten wat uiteindelijk in de praktijk wordt gebruikt. De fokwaardeschattingen worden zo nog betrouwbaarder èn het fokprogramma wordt direct aangepast aan de eisen die aan varkens in het veld worden gesteld. Met deze methodiek is het ook mogelijk fokkerij te bedrijven op kenmerken met een lage erfelijkheidsgraad, zoals bijvoorbeeld de ‘nieuwe’ kenmerken bigvitaliteit en gezondheid en moeilijk aan het levende dier meetbare informatie zoals vleeskwaliteit. Door de omvang en de diepte van de informatieverzameling kan ook beter gecorrigeerd worden voor genotype x milieu interacties. Daarnaast is het snel inspelen op veranderende houderij-omstandigheden (wel/geen antibiotica in voer, groepshuisvesting zeugen etc.) uitstekend mogelijk. Ontwikkeling in fokkerijtechniek Aan het begin van de 21ste eeuw staan we op de drempel van een nieuw tijdperk. Nieuwe technologieën, zoals genomics, zijn interessant voor kenmerken die moeilijk fenotypisch te meten zijn (b.v. levensduur en ziekteresistentie), kenmerken die alleen na de D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 13
slacht kunnen worden gemeten (b.v. vleeskwaliteit) of die pas na vele jaren meetbaar zijn (b.v. levensduur zeugen en persistentie in worpgrootte). Genetische merkers en genen lijken binnenkort toegepast te gaan worden in de Europese fokprogramma’s. Dit is kostbaar en ingewikkeld onderzoek en daarom zijn er op diverse fronten nu nationale en Europese initiatieven om kennis te bundelen en maximaal rendement te halen uit de nieuwe technologieën. Het is allemaal echter niet zo rechtlijnig en eenvoudig als soms wel wordt gedacht.
Figuur 3: Voorbeeld van het DNA patroon in een zogeheten genoom kaart.
Meer en meer wordt de opbouw van de erfelijke dragers gebruikt in de fokkerij Het effect van merkers hangt bijvoorbeeld af van een groot aantal factoren omdat ze slechts een indirecte relatie hebben met het doelkenmerk. Verder hangt het effect van genen sterk af van de frequentie waarmee het gewenste ‘allel’ in de fokpopulatie aanwezig is en blijken de achtergronden van genetica ingewikkelder dan gedacht. Overerving alleen via vader of moederskant (imprinting), genen die ‘stilgezet’ en ‘aangezet’ kunnen worden, kenmerken die afhangen van een groot aantal genen, gecorreleerde responsen en vele andere zaken maken goede afwegingen noodzakelijk vooraleer te kunnen worden ingezet. Epigenetics is een nieuw terrein dat mogelijkheden biedt voor de fokkerij als zodanig én voor de structuur van de fokkerij. Naast genoomkaarten biedt ook informatiemanagement goede mogelijkheden. TOPIGS D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 14
heeft met de ontwikkeling van Pigbase een belangrijke stap gezet in een nog verder verbeterde en geautomatiseerde verwerking van fokkerijgegevens. Hieraan gekoppeld is een database (PigAce) waarin alle bekende moleculair genetische informatie is opgeslagen én een zoekmachine die via internet in openbare databases relevante informatie bij elkaar zoekt en slim combineert tot voor genomics en fokkerij relevante informatie. De nieuwe reproductietechnologieën bieden ook allerlei kansen. De rol van KI (kunstmatige inseminatie) in het kader van efficiënte genetische vooruitgang en het voorkomen van risico´s op ziekteoverdracht, behoeft verder geen toelichting. Niet-chirurgische embryo-transplantatie is een volgende stap bij het varken om ziekteoverdracht via het dier te voorkomen. Vanwege het ingewikkelde karakter van de techniek en de lengte van de baarmoeder en eileider van het varken, behoeft deze techniek nog verbetering. TOPIGS heeft hiervoor de technologie in huis. Twee nieuwe technologieën staan nadrukkelijk níet direct in de picture van de Pigture Group. Dat zijn genetische modificatie en klonen. Met deze technieken is op korte of middellange termijn niets interessants voor de fokkerij te bereiken. Bovendien wil de Europese burger er op ethische gronden niet aan. Een reden te meer om hier als Europese fokkerijorganisaties geen geld in te steken. De invloed van fokkerij op de structuur van de varkenshouderij Nadat kruisingen in de varkenshouderij hun intrede hebben gedaan is er een trend tot specialisatie ingezet met als resultaat fokprogramma’s met een piramidale opbouw. Binnen deze piramidale opbouw werden verschillende specialisaties onderscheiden zoals kern- of basisfokbedrijven, subkern- of multiplierbedrijven (vermeerdering van raszuivere lijnen), subfokfokbedrijven (produceren van kruisingszeugen), vermeerderings- en vleesvarkensbedrijven. Vaak werkten de verschillende fokbedrijven ook nog met aparte opfokbedrijven. De laatste 15 jaar is deze specialisatie omge-
bogen in integratie. Er zijn met name "gesloten" bedrijven ontstaan, waar fokvarkens, vermeerderingszeugen en soms ook vleesvarkens op één bedrijf worden gehouden. Deze integratie heeft zich ook op de fokbedrijven voltrokken. Door de herstructurering van de Nederlandse varkenssector, ingegeven door de wens om de kans op overdracht van ziekten te verkleinen en transporten te beperken, worden vermeerderingsbedrijven in toenemende mate volledig gesloten. Via sperma van KI-stations voorzien deze bedrijven zich van vervangingszeugen door eigen aanfok middels rotatiekruising of productie van eigen fok- en vermeerderingszeugen. Hiermee verandert ook de rol van fokbedrijven. Deze krijgen in toenemende mate weer de rol van kernbedrijven voor de productie van KI beren.
Figuur 4. De structuur van productiekolom verandert van specialisatie naar integratie op één bedrijf.
Naar een vraaggerichte fokkerij De eerste 80-90 jaar van de vorige eeuw was het doel van varkensproducenten productie van mager vlees voor lage(re) prijzen. In deze periode was een lagere prijs belangrijker dan de kwaliteit. Dit heeft tot gevolg gehad dat de prijs van varkensvlees momenteel ongeveer even hoog is als aan het begin van de vorige eeuw. Geleidelijk aan is de nationale en internationale markt voor varkensvlees aan het veranderen van een aanbiedersmarkt in een (potentiële) kopersmarkt. De behoeften van consumenten gaan steeds meer uiteenlopen en de kwaliteit van het product (inclusief productieomstandighe-
den) wordt steeds belangrijker. Varkensfokprogramma’s, aan het begin van de voedselketen, moeten inspelen op deze nieuwe situatie waarbij het bewustzijn van de consument en de ‘license to produce’ van de maatschappij een aanzienlijke rol spelen. Uit enkele Europese projecten, waaraan specialisten en vertegenwoordigers van Europese fokkerij-, onderzoek-, en socioeconomische instellingen deelnamen (http://www.SEFABAR.org) komt naar voren, dat consumenten bezorgd zijn over de manier waarop ons voedsel wordt geproduceerd en vooral over hun eigen gezondheid. Alleen de wat rijkere consument is bereid meer te betalen voor zijn vlees, melk of eieren als er bepaalde garanties kunnen worden geboden, al zijn er duidelijk culturele verschillen in Europa. In Zuid-Europa wordt in vergelijking met het noorden kwaliteit bijvoorbeeld beter gewaardeerd en zijn voedsel en eten onderdeel van het cultuurpatroon. Een toenemende zorg is dat de meeste consumenten ver weg staan van voedselproductie en nauwelijks nog weten hoe het er in de landbouw aan toegaat. Ze hebben een idyllisch beeld dat gevoed wordt door de meeste reclame-uitingen. Voor fokkerij geldt deze afstand en onbekendheid nog meer. Het feit dat wij met "genen" en "selectie" werken, maakt de relatie naar de consument er niet beter op. In plaats van in de verdediging te gaan is het beter uit te leggen waar we mee bezig zijn. Aan te geven welke keuzes we maken en waarom en dan ook te duiden op welke keuzes de consument heeft en wat daarvan de prijs is. Ervaring leert dat burgers dit waarderen en daardoor begrip kunnen opbrengen voor de manier waarop wordt gewerkt. Op dit moment werken de gezamenlijke Europese fokkers, verenigd in het European Forum of Farm Animal Breeders (http://www.EFFAB.info), aan een Code of Good Practice, gericht op transparantie en communicatie met het publiek en afnemers in de keten (http://www.sefabar.org/codeefabar). Met deze pro-actieve benadering kunnen fokkerijorganisaties aantonen hoe ze werken en wat hun doelen zijn. Ook wordt het mogelijk deze Code op te nemen in verificatie- of certificeringsprogramma’s. D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 15
Sommige van de genetische veranderingen, gerealiseerd via fokdoelen, kunnen hebben gezorgd voor ongewenste neveneffecten (fysiologie, dierenwelzijn). Het feit dat we ons hiervan bewust zijn en dat we ze kunnen beheersen legt een ethische verantwoordelijkheid bij de maatschappij. Meer en meer realiseren ook politici zich dat producenten niet meer kunnen doen dan de verwerkende industrie, de retailers en de consument een keuze aan te bieden. Het antwoord zal echter óók moeten komen van ‘de maatschappij’. Of de consument is bereid meer te betalen voor zijn of haar vlees, óf ‘Europa’ beschermt haar Europese productie door aan de productiemethoden van geïmporteerde producten dezelfde eisen te stellen als binnen de Europese Unie en door deze zaken dan ook goed te controleren. Steun van maatschappelijke organisaties
om deze situatie, bijvoorbeeld via WTO onderhandelingen, te bereiken is daarbij hard nodig. Internationalisering De fokkerij van varkens en ook andere landbouwhuisdieren speelt zich steeds meer af op wereldschaal: Europese fokkers concurreren met fokkers van buiten Europa, met name uit de Verenigde Staten. Europa speelt een belangrijke rol in de fokkerij. Immers een groot deel van het uitgangsmateriaal wordt wereldwijd geëxporteerd. Echter import naar Europa is ook mogelijk, zeker als de ontwikkelingen in andere landen sneller gaan of als elders minder stringente eisen aan reproductie- en selectiemethoden worden gesteld en de import- en exportbepalingen hiermee geen gelijke tred houden.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 17
Het fokkerijprogramma anno 2004 Dr. Ir. Alfred de Vries, hoofd Service & Development
In de loop der jaren zijn er talloze malen aanpassingen geweest in de varkensfokkerij-programma’s. Dit was meestal een gevolg van nieuwe foktechnische inzichten, maar soms ook lagen er veterinaire redenen aan ten grondslag. In dit artikel wordt het huidige fokkerijprogramma beschreven, zoals dat anno 2005 bij TOPIGS uitgevoerd wordt. Doel van het fokprogramma Het fokprogramma verenigt een aantal korte en lange termijn doelstellingen. In de eerste plaats is het zaak om voor een langere periode een sterke, maar ook evenwichtige genetische verbetering te realiseren in de fokpopulaties. Het gaat hierbij deels nog steeds om kenmerken die de kostprijs van varkensvlees verlagen (b.v. groei en voerefficiëntie), maar in toenemende mate gaat het ook om kwaliteitskenmerken (b.v. vleeskleur). Daarnaast is het van belang dat er voldoende bloedspreiding binnen de zuivere rassen blijft. Hiermee voorkomt men inteeltproblemen bij de zuivere teelt en wordt tevens gezorgd voor behoud van genetische variatie in de toekomstige generaties. Dit laatste is nodig om ook in de toekomst te kunnen blijven selecteren.
geselecteerd. De moederlijnen zorgen voor de vermeerderingszeugen. Hierbij zijn vruchtbaarheid en moedereigenschappen van belang. Een foklijn kan een populatie van een zuiver ras zijn maar ook een zogenaamde synthetische lijn is mogelijk. In dat laatste geval gaat het om een mix van twee of meerdere rassen, die al een tijd lang als een gesloten populatie doorgefokt is. TOPIGS heeft een groot scala van vader- en moederlijnen. Vooral in Nederland wordt een breed pakket eindberen aangeboden (zie ook elders in deze uitgave). Om deze producten te maken zijn populaties met zuivere lijnen nodig. Hier wordt deels zuiver mee geteeld, zoals bijvoorbeeld bij de York S- lijn om er de TopYork beer te maken, de E-lijn waarmee de Tempo wordt gemaakt en de P-lijn van de TopPie productie. Daarnaast is een deel van de beermoederpopulatie in gebruik voor kruisingsteelt. Bijvoorbeeld om de Torso (Duroc U-lijn x York S-lijn) of Tybor (Piétrain P-lijn x York S-lijn) te produceren. In toenemende mate worden trouwens zuivere lijns eindberen gebruikt, aangezien deze meer uniforme vleesvarkens vererven dan bij het gebruik van kruisingsberen.
Fokpopulaties
De omvang van een lijn is van belang voor de fokkerij. Bij een groter aantal beschikbare dieren is namelijk een scherpere selectie mogelijk. Met ca. 200-300 zeugen is het mogelijk een goed fokprogramma uit te voeren voor een berenlijn. Een zeugenlijn dient echter minimaal uit 400-600 zeugen te bestaan omdat er bij een kleinere omvang onvoldoende ruimte is voor selectie op vruchtbaarheid.
TOPIGS werkt met gespecialiseerde vaderen moederlijnen. Met de vaderlijnen worden de eindberen gemaakt. Deze lijnen worden met name op groei- en karkaskenmerken
Sommige lijnen zijn vele malen groter dan wat voor de fokkerij strikt noodzakelijk is. Zo bestaat de N-lijn (Nederlands Landras) uit meer dan 30.000 zeugen, waarvan er ruim
Waar het uiteindelijk om gaat is het verkrijgen van kwalitatief goede vermeerderingszeugen en vleesvarkens. Deze dieren zijn doorgaans het product van de kruising van twee of meer rassen. Een goed fokkerijsysteem maakt hierbij zo veel mogelijk gebruik van specifieke kruisingseffecten (heterosis en combinatiegeschiktheid).
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 18
3.000 met zuiverlijnsperma worden aangedekt. In dit geval is deze omvang van de productie uiteraard nodig om aan de vraag naar nieuwe fokdieren te kunnen voldoen. Binnen Nederland hebben we doorgaans te maken met een geïntegreerde basis/subfok. Dit betekent dat dieren voor zuivere lijns- en F1-produktie vaak op hetzelfde bedrijf liggen. De zuivere lijnsproductie (8-10% van de totale zeugenstapel) is nodig voor de eigen vervanging, om er zo voor te zorgen dat geen aanvoer van fokdieren naar het bedrijf nodig is. Lijnen gespreid over meer landen De meeste TOPIGS foklijnen zijn gespreid over meerdere landen. Hiermee is lokaal in de behoefte van het land of de regio te voorzien. Tevens geeft dit risicospreiding in geval van calamiteiten, zoals bijvoorbeeld in het geval van een uitbraak van ziekten voorkomend op de A-lijst van de OIE.
Dataverzameling De verzameling van gegevens vormt de basis voor het selectieprogramma. Ten eerste is afstammingsregistratie direct bij geboorte van belang. Hieruit zijn alle familierelaties te herleiden. Vervolgens gaat het om gegevens van de jonge biggen, zoals aangeboren afwijkingen. Voor sommige lijnen worden ook de doodgeboren biggen in de registratie betrokken en wordt het geboortegewicht meegenomen. Overleggegevens en een nauwkeurige uitvalsregistratie zijn natuurlijk cruciaal wanneer op vitaliteit en moedereigenschappen wordt geselecteerd. Tijdens de opfok-test vindt registratie van groeigegevens en aanverwante kenmerken plaats, zoals groeisnelheid, voederconversie en ultrasone spekdikte. Bij een deel van de dieren vindt een spierdikte meting plaats met behulp van een tweedimensionale ultrasone scanner (Aloka) en van een gedeelte wordt middels voer-registratiestations het individuele voer-opnamepatroon tot in detail gevolgd.
Via de regelmatige uitwisseling van sperma kan een lijn die verspreid ligt over meerdere landen toch genetisch als één populatie gelden. Deze uitwisseling zorgt er namelijk voor dat er familierelaties bestaan tussen de dieren op verschillende locaties. Men kan natuurlijk ook uitwisselen middels dieren, maar om financiële- en gezondheidstechnische redenen wordt geprobeerd dit tot een minimum te beperken. Voor sommige rassen geldt dat ze duur zijn om te fokken. Dit is bijvoorbeeld het geval voor Duroc en Piétrain-varkens. Dit heeft in de eerste plaats te maken met hun lage vruchtbaarheid. Verder heeft de zuivere Duroc nog het probleem van gekleurde dikke haren, welke door de meeste slachterijen niet gewenst zijn. Om de kosten voor dit soort rassen te beperken wordt er gewerkt met samenwerkingsverbanden tussen fokkerijorganisaties die meestal over landen heen werken. Deze manier werkt dan meteen als risicospreiding (zie boven). TOPIGS heeft in dit kader een samenwerking met de firma Selpa in Frankrijk en MDSV (een regionaal stamboek) in Duitsland voor respectievelijk Duroc en Piétrain.
Op het eind van de opfok worden dieren getest, onder andere op spekdikte.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 19
Aan het eind van de opfok worden subjectieve exterieurscores uitgevoerd. Speciale aandachtspunten hierbij zijn met name het beenwerk, de lichaamsontwikkeling, de bespiering en de vorm en kwaliteit van het uier en het geslachtsapparaat. Van afgekeurde dieren worden op de slachterij karkasgegevens verzameld. Dit zijn in eerste instantie de classificatiegegevens (HGP-vlees % en type), maar aan een deel van de dieren worden verdere details gemeten, zoals % dure delen (ham+karbonade), het uitsnijrendement en vleeskwaliteit (pH, drip, kleur, minolta en marmering). Bij de fokzeugen zijn de vruchtbaarheidsgegevens van groot belang. Het gaat daarbij om kenmerken zoals drachtlengte, worpgrootte, aantal doodgeboren biggen en bigoverleving tijdens de zoogperiode. Na de eerste worp is tevens het vlot berig worden van belang (< 7 dagen). Dit soort gegevens staat overigens geregistreerd in het gangbare zeugen managementsysteem van de varkenshouder waarmee wordt uitgewisseld. DNA-onderzoek Bij potentiële fokberen, maar soms ook bij zeugen, vindt DNA-onderzoek plaats. Het DNA wordt hierbij geïsoleerd uit haarwortels. DNA-profielen worden gebruikt ter verificatie van de afstamming. Daarnaast vindt controle op specifieke mutaties plaats, zoals bijvoorbeeld detecteren van het voorkomen van het Halothaangen. Bij beren die naar de KI gaan wordt bloed getapt ten behoeve van karyotyperingsonderzoek. Dit is een controle op chromosomale afwijkingen, zoals bijvoorbeeld reciproke translocaties. Fokwaardeschatting De gegevens van de bedrijven worden in de meeste gevallen wekelijks via EDI (electronic data interchange) naar de centrale fokkerijdatabase gestuurd die bij het IPG in Beuningen staat (Institute for Pig Genetics). Na verificatie op juistheid en betrouwbaarheid en het zoveel mogelijk herstellen van fouten worden de gegevens vervolgens opgenomen in de database.
Enkele malen per week vindt er een analyse van alle data plaats (de historische en de actuele data) met behulp van specifieke statistische software. Genetische en omgevingsinvloeden voor elk dier worden zo goed mogelijk uit elkaar getrokken, zodat voor elk dier de erfelijke aanleg zo zuiver mogelijk wordt geschat. Door informatie van veel bedrijven en van veel generaties mee te nemen wordt het mogelijk gemaakt dat deze schattingen van het genetisch potentieel zeer nauwkeurig zijn. Het verschil in genetische aanleg van een dier ten opzichte van de rest van de populatie is de fokwaarde. De wetenschappelijke referentie voor de statistische software is BLUP (Best Linear Unbiased Prediction). Vandaar soms de aanduiding BLUP-fokwaarde, welke inhoudt dat vanuit de beschikbare dataset de meest nauwkeurige zuivere schatting is verkregen. Zuiverheid houdt in dat er geen systematische onder- of overschattingen worden gemaakt oftewel, gemiddeld zullen de schattingen ook in de praktijk uitkomen. Voor elk dier in de database vindt een fokwaardeberekening plaats. Omdat tevens vorige generaties meegenomen worden, gaat het hierbij in de rekenprocedures om miljoenen dieren. Voor elk kenmerk, zoals groei, worpgrootte, etc., krijgt ieder dier bij elke berekeningsslag een fokwaarde. Daarmee komt het totaal aantal fokwaardes dat wekelijks opnieuw berekend wordt op ca. 150 miljoen (aantal dieren keer het aantal kenmerken). Logisch dat dit zeer krachtige computercapaciteit vergt, maar dat ook gespecialiseerde software hiervoor nodig is. Fokwaardes voor verschillende kenmerken worden aan de hand van het fokdoel ingewogen. Zo ontstaat voor elk dier een selectieindex. Dit getal geeft dus aan in welke mate het dier beantwoordt aan het gestelde fokdoel. Omdat het fokdoel gebaseerd is op het economisch belang voor elk kenmerk binnen de varkenskolom, kan men de selectie-index interpreteren als de inschatting van de ‘overall waarde’ van een fokdier. Om met handige getallen te werken, zijn indexen doorgaans gestandaardiseerd, waarbij het gemiddelde dier een waarde 100 heeft, en de spreiding in Index gelijk is aan 20. D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 21
Naast de index is bij de potentiële fokdieren de factor uniekheid van belang. Hierbij wordt de afstamming van het dier vergeleken met de afstamming van dieren die reeds geselecteerd zijn. Dieren met weinig verwantschap hebben meer kans om ingezet te worden in de fokkerij. Selectie-systeem Op diverse momenten in de levenscyclus van het dier worden selectiebeslissingen genomen. Kort na geboorte wordt een dier wel of niet als potentieel fokdier geregistreerd, dit afhankelijk van verwachte fokwaarde (gemiddelde van vader & moeder), erfelijke gebreken, eventueel het aantal spenen en mogelijk andere parameters.
uit deze toets aangewezen die naar de centrale KI kunnen gaan. Deze beren zijn dan in te zetten voor zuivere teelt, subfok of vleesvarkensproductie. De ”crème de la crème” wordt voor de zuivere teelt ingezet. Deze dieren worden de proefberen of kernberen genoemd, aangezien ze de kans gegeven wordt om zich in de kernfokkerij te bewijzen. Ook voor de geltjes vindt op ca. 6 maanden leeftijd een evaluatie plaats. Functioneel goede dieren met een acceptabele index zijn geschikt ter vervanging van zeugen binnen het fokbedrijf of kunnen worden verkocht naar klanten. Zuivere lijns geltjes worden doorgaans in de 1e en 2e worp eerst voor de kruisingsteelt ingezet. Daarna vindt beoordeling plaats of ze genetisch goed genoeg zijn om voor de zuivere teelt in te zetten. Hierbij is een behoorlijk scherpe selectie mogelijk, aangezien slechts 10% van de zuivere lijnszeugen voor zuivere teelt (=eigen vervanging) nodig is. Aansturing
Het aantal spenen is een belangrijk selectiecriterium bij zeugenlijnen.
Op 8-10 weken leeftijd vindt een selectie plaats die bepaalt of beren geschikt zijn voor de toets op groei en slachtkwaliteit. Deze dieren blijven daartoe op de fokbedrijven, waar ze geboren zijn, of ze gaan naar een centrale toetsstal. Bij centrale toetsing geldt echter in Nederland de veterinaire beperking dat ze van slechts drie verschillende fokbedrijven naar één toetsstal mogen gaan, dit om het aantal contactbedrijven minimaal te houden. Het eind van de toets ligt op ca. 6 maanden leeftijd. Kort daarna worden de beertjes
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 22
Centraal bij IPG worden de systemen voor registratie (Pigbase) en analyse en berekening (fokwaardeschatting) ontwikkeld en beheerd door het R&D team. Daar staan ook de computers en wordt, waar nodig, de dataverwerking verzorgd. Vanuit het S&D team van de Pigture groep wordt "het veld" aangestuurd. De genetici die daar werkzaam zijn, zijn verantwoordelijk voor de protocollen en de controle op de navolging daarvan en zij sturen de technisch medewerkers in de diverse landen aan. De verzamelde data worden via diverse door IPG/Pigture Group goedgekeurde en vaak mede ontwikkelde systemen verzameld en middels EDI uitgewisseld tussen de fokopfok- en testbedrijven, de slachterijen en vleesverwerkers en de centrale database. Het totaal van het hierboven weergegeven werk leidt uiteindelijk tot een gebalanceerde fokkerij en productie van varkensvlees.
Ruime keuze in aanbod van zeugen en beren Dr. Ir. Alfred de Vries, hoofd Service & Development & Ing. Peter Loenen communicatiemanager
TOPIGS heeft als grote fokkerij-organisatie de mogelijkheid om voor elke markt de juiste varkens te fokken. De zeugen vormen de solide basis van een varkensbedrijf; de eindbeer wordt gekozen op basis van de afzetmarkt en de bedrijfsomstandigheden.
TOPIGS 10
De vermeerderingszeugen Basis voor elk varkensbedrijf is de vermeerderingszeug. De keuze voor het moederdier van de slachtvarkens is er een die de varkenshouder maakt voor langere tijd. Een varkenshouder past de eigenschappen van zijn vleesvarkens aan door zijn of haar keuze van de eindbeer. Dit maakt dat een relatief snelle verandering van type varken dat naar het slachthuis gaat mogelijk is en het maakt het voor de fokkerij makkelijker om te fokken op de eigenschappen van het slachtvarken. Voor vermeerderingszeugen zijn zaken als moedereigenschappen, vruchtbaarheid en levensduur belangrijke kenmerken. Binnen TOPIGS worden deze eigenschappen in de uiteindelijke vermeerderingszeug verenigd door de toepassing van een tweewegkruising. Op die manier is het mogelijk de optimale zeug te produceren. Een tweewegkruising geeft ook nog het voordeel van heterosis, het fenomeen dat een nakomeling voor een bepaalde eigenschap beter scoort dan het gemiddelde van de ouders.
TOPIGS 10 zeug
De TOPIGS 10 zeug is een combinatie uit de N-lijn (Nederlands landrastype) en de F-lijn (Fins Landrastype). De N-lijn kenmerkt zich door een hoge vruchtbaarheid en zeer goede moedereigenschappen. De F-lijn is het meest vruchtbare landrastype en onderscheidt zich door de goede moedereigenschappen en sterk beenwerk. Door de combinatie van deze twee lijnen is de TOPIGS 10 een zeug die uitstekende moederschappen heeft, een groot aantal gespeende biggen per jaar groot brengt, hard en droog beenwerk heeft, biggen werpt met een hoog geboortegewicht en uniforme tomen produceert. TOPIGS 20
TOPIGS 20 zeug
De TOPIGS 20 zeug is een kruising tussen een N-lijn en een Z-lijn (Groot Yorkshire zeugenlijn type). De Z-lijn wordt gefokt op vruchtbaarheid in combinatie met goede groei en slachteigenschappen. De Z-lijn is de D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 23
Cobactan® 2,5%
Al na int en beg t u n i 3m rking de we
Eerste hulp bij hersenvliesontsteking Hersenvliesontsteking bij biggen is een acuut probleem dat om een acute behandeling vraagt. Cobactan 2,5% is daarvoor het aangewezen antibioticum.
Cobactan 2,5% is: •
Snelwerkend.
•
Bacteriedodend.
Cobactan® 2,5%. Diergeneesmiddel UDA. REG NL 09886. Bevat per ml 25 mg cefquinome. Indicaties rund: respiratoire aandoeningen, klauwaandoeningen, E. coli mastitis, E. coli sepsis bij kalveren. Indicaties varken: respiratoire aandoeningen, MMA, streptokokken, meningitis, artritis en epidermitis. Contra-indicatie: allergie. Wachttijd: melk 1 dag, vlees, rund 5 dagen, varken 3 dagen (PVE/IKB wachttijd: 14 dagen). Voor overige informatie zie bijsluiter. Aflevering uitsluitend door uw dierenarts.
Intervet Nederland bv • Postbus 50 • 5830 AB Boxmeer Telefoon: 0485 587654 • Fax: 0485 587653 • www.intervet.nl
meest vruchtbare zeugenlijn van TOPIGS in termen van toomgrootte en heeft een goede bespiering waardoor de zeugen uit deze lijnen een goed vleespercentage vererven voor de vleesvarkens. Door de combinatie van Zlijn en N-lijn is de TOPIGS 20 een uitstekende moeder, heeft een hoge vruchtbaarheid, een goed grootbrengend vermogen, werpt biggen met een hoog vleespercentage en produceert veel biggen per toom. TOPIGS 30
zich door een goede vruchtbaarheid in combinatie met een hoge voeropname. Aan de vaderkant wordt de B-lijn gebruikt. Basis voor deze synthetische lijn zijn varkens van onder andere het Large White en Piétrain-ras. De B-lijn is een zeugenlijnras dat goede berigheid en vruchtbaarheid combineert met goede groei en slachteigenschappen. De TOPIGS 40 is een dier met goede gebruikseigenschappen. Zij wordt vlot berig, is sterk en vitaal en moeder van goede vleesbiggen. De TOPIGS 40 staat te boek als een economische biggenproducente. TOPIGS 50
TOPIGS 30 zeug
Sinds 2003 is de TOPIGS 30 op de markt. Dit is een combinatie tussen de N-lijn en de B-lijn (een synthetische lijn). Door de unieke combinatie van N en B-lijn eigenschappen is de TOPIGS 30 zeug een gemakkelijk te houden dier, een vitale en sterke moeder die vlot berig wordt en een goede voeropname heeft. TOPIGS 40
TOPIGS 50 zeug
De laatste vermeerderingszeug in het rijtje zeugen is de TOPIGS 50. Deze zeug is een kruising van de N-lijn en de synthetische Tlijn. Deze synthetische lijn zorgt voor extra robuustheid. De combinatie van N en T lijn zorgt voor een vermeerderingszeug die goede gebruikseigenschappen heeft, vitaal, sterk en robuust is en een sterk grootbrengend vermogen heeft. De TOPIGS 50 staat bekend vanwege de productie van biggen met hoge vleeskwaliteit. De eindberen
TOPIGS 40 zeug
De TOPIGS 40 zeug ontstaat door twee synthetische lijnen met elkaar te kruisen. Deze lijnen zijn in de jaren 70 ontstaan door het kruisen van verschillende rassen, waarna binnen de ontstane populatie verder is gefokt. Als moeder voor de TOPIGS 40 zeug wordt daarbij de A-lijn gebruikt. De lijn kenmerkt
Om het gewenste vleesvarken te kunnen maken moet er ook een keuze gemaakt kunnen worden tussen eindberen die ieder op hun eigen manier invloed hebben op het uiteindelijke eindproduct.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 25
Top York
De Tempo beer is een synthetische lijn. Nakomelingen staan bekend vanwege de hoge groei. Dat komt mede door de hoge voeropname. Verder vererft de Tempo vlees van een goede kwaliteit. Opvallend bij de Tempobeer is de goede weerstand tegen ziekten die de nakomelingen hebben. Hierdoor wordt deze beer ingezet op bedrijven met bijvoorbeeld wegkwijnziekte. Top Pie
Top York beer
De Top York is als het ware de oer-slachtvarkenbeer in Nederland. Deze beer was vroeger bekend onder de naam SVD-beer. De Top York is een beer van het Groot Yorkshire type. Het is een efficiënte allrounder. Deze raszuivere blanke beer is gefokt voor een goede groei en een hoog vleespercentage. Cofok Top Pie beer
Cofok beer
De Cofok beer wordt exclusief ingezet voor de productie van vleesvarkens voor het Dumeco segment. Ook dit is een all rounder van het Groot Yorkshire type. Evenals de Top York scoren vleesvarkens van deze slachtvarken beer goed op voerconversie, groei en vleespercentage. Tempo
Tempo beer
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 26
De Top Pie eindbeer is een beer van het Piétrain ras. Dit ras heeft twee opvallende eigenschappen. De positieve eigenschap is de sterke bevleesdheid van het ras. Nakomelingen van een Piétrain beer scoren in de slachterij hoog op type en op vleespercentage. Piétrain nakomelingen zien er dan ook uit als echte krachtpatsers, flink bespierd en fors. Er is echter ook een keerzijde. De tweede en negatief opvallende eigenschap is de kans op erfelijk aangelegde stressgevoeligheid die in het ras voor komt. Dit maakt dat Piétrain nakomelingen in dat geval gevoeliger zijn en dus ook een hoger uitvalspercentage hebben. Daarbij kan de vleeskwaliteit door stress bij het slachten negatief beïnvloed worden. De Top Pie is stress vrij. De afgelopen jaren is middels selectie het gen dat verantwoordelijk is voor het Porcine Stress Syndrome (PSS-syndroom) uit deze lijn weg gefokt. Door het stress vrij zijn ontbreken de nadelige kanten van de Piétrain waardoor de nakomelingen door de varkenshouder gemakkelijker en economischer gehouden kunnen worden.
Torso
Een laatste eindbeer is de D-lijn. Deze beer wordt uitsluitend in het Dumeco segment gebruikt. Deze nieuwe lijn is van het Duroc type. Dit betekent dat nakomelingen sterk zijn en goed scoren op vleeseigenschappen middels intramusculair vet. De markten en hun beer
Torso beer
De Torso is een kruising tussen de U lijn (Duroc) en S-lijn (Groot Yorkshire slachtvarken type). De U-lijn zorgt voor extra robuustheid en zorgt voor specifieke vleeskwaliteitsaspecten zoals intramusculair vet.
De Nederlandse varkenssector produceert voor vier verschillende markten. Elke markt heeft zijn eigen specifieke producten en stelt daarom speciale eisen aan het slachtvarken. Voor elke markt heeft TOPIGS de juiste eindbeer, zodat de vleesvarkens kunnen voldoen aan de eisen die voor de specifieke markt gesteld worden. Retailmarkt
Tybor De retailmarkt is de belangrijkste markt voor de Nederlandse varkenshouderij. Deze markt (in Nederland en daarbuiten) ontwikkelt zich meer en meer van een onverpakte vers vleesmarkt (denk aan het vlees in de vitrine bij de slager) tot een markt waarbij de consument voorverpakt vlees koopt in de supermarkt. Vlees dat vaak al is bewerkt en daardoor gemakkelijk te bereiden is. Tybor beer
De Tybor slachtvarkenbeer is een kruising tussen de P-lijn (Pietrain) en de Tempo. Deze kruising levert vleesvarkens die opvallen vanwege hun bevleesdheid. Dit betekent dat het vleespercentage en type bij het slachten hoog is. De invloed van de E-lijn uit zich door een goede groei en efficiënte productie. D-lijn
Het type varken dat de vleesverwerking hiervoor vraagt zijn allrounders: varkens met een vleespercentage van 55 tot 58% en een gewicht van 83 tot 100 kilo geslacht gewicht. Een hoger vleespercentage kan nadelig zijn voor de malsheid en smaak. Een lager vleespercentage zorgt voor te veel vet. Afwijkende gewichten zorgen voor een moeilijker verwerking omdat deze karkassen te veel afwijken van het gemiddelde. Eindberen die binnen het TOPIGS programma geschikt zijn voor de retailmarkt zijn de Top York, de Cofok, en de D-lijn. Baconmarkt
D-lijn beer
Jaarlijks exporteert Nederland bijna 200.000 ton bacon naar Groot Brittannië. De baconmarkt vraagt, met een geslacht gewicht van 75 tot 85 kilo lichtere varkens dan de retailmarkt. Het vleespercentage moet boven 55% liggen. De dikte van de speklaag moet tussen de 14 en 17 millimeter liggen. Dit is mede D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 27
om te zorgen dat de bacon in de verpakkingsschaaltjes past zonder dat er vet en zwoerd afgesneden hoeven te worden. Daarnaast is dierwelzijn belangrijk. De Nederlandse varkenshouderij heeft de laatste jaren belangrijke inspanningen gedaan voor de baconmarkt. Zo is men onder druk van supermarkten in Groot Brittannië in Nederland versneld overgeschakeld op groepshuisvesting voor zeugen en castreren sommige varkenshouders hun mannelijke biggen niet meer. Binnen het TOPIGS programma zijn de eindberen Cofok, D-lijn, Tempo en Torso het meest geschikt voor baconproductie.
nen het TOPIGS pakket een geschikte slachtvarkenbeer voor de droge hammen productie. Duitse markt
Droge hammen
De Duitse consument wil een flinke lap goed varkensvlees op zijn bord. Daarbij hebben de Duitsers de instelling dat het vlees niet duur mag zijn. Duitsers zijn ook meesters in het bereiden van worsten en paté’s. Duitsland is een zeer belangrijk afzetgebied voor Nederland. Zo’n 82 miljoen Duitsers eten per hoofd van de bevolking jaarlijks gemiddeld 55 kilo varkensvlees. Daarbij ligt het Roergebied met een grote bevolkingsconcentratie en dus markt zeer nabij.
De droge hammenproductie in Zuid-Europa (vooral Italië maar ook Spanje) vraagt om grondstof van hoge kwaliteit. De Nederlandse varkenssector heeft de naam die hoge kwaliteit te leveren met garanties. Wil een varken, of het vlees ervan, in aanmerking komen voor de productie van droge hammen dan is vooral de vorm van de ham belangrijk. Die moet peervormig zijn en een goede vetbedekking hebben. Ook de kleur van het vlees is belangrijk. Het geslacht gewicht van de varkens zal meer dan 100 kilo moeten zijn. De Torso is bin-
Nederlands product is geliefd in Duitsland omdat de garanties goed zijn. Het imago van zekerheid dat de Nederlanders door gebruik van o.a. IKB hebben is dan een duidelijke plus. De Duitse vleesmarkt vraagt zware maar magere slachtvarkens. Dat betekent een geslachtgewicht tot 95 kilo. De karkassen moeten een hoog aandeel ham en karbonade hebben. Het vleespercentage moet ook hoog liggen (rond 58%). De buik van het varken moet mager zijn. De Top Pie is binnen het TOPIGS programma bijzonder geschikt voor de Duitse markt.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 29
De structuur van de fokkerij in Nederland Ir. Hans Olijslagers, directeur TOPIGS Nederland
Historie In bijgaande figuur is de historie van de fokkerij in Nederland uitgebeeld. Gesteld kan worden dat er in Nederland in een paar jaar tijd een enorme bundeling van fokkerij heeft plaatsgevonden. Dit resulteert in de huidige
marktverhoudingen waarin TOPIGS 85% van de markt van fokmateriaal voorziet. Een tweede fokkerijorganisatie op de Nederlandse markt is Parvak, die zich hoofdzakelijk richt op spermaverkoop en het vermarkten van eigen aanfoksystemen. Tot slot bieden een aantal buitenlandse fokkerijgroeperingen fokmateriaal aan op de Nederlandse markt.
Fig 5: Na een opkomst in de jaren 60 van organisaties heeft in de jaren 90 een sterke concentratie plaatsgevonden.
Fokkerij piramide In de jaren 90 was er sprake van een duidelijke gelaagdheid in de varkenssector. Boven D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 30
in de piramide stonden topfokbedrijven. Deze topfokkers leverden zuivere lijnsdieren aan de subfokbedrijven. De subfokkers produceerden hiermee gekruiste fokgelten, die
dan weer geleverd werden aan de vermeerderaars. De vermeerderaar produceerde met deze gelten vleesbiggen die naar een mester gingen. Mede gestimuleerd door ziekte-uitbraken in de varkenssector in de tachtiger en negentiger jaren, is er vanaf eind van de twintigste eeuw een duidelijke verkorting opgetreden van de piramide. Er is geen onderscheid meer tussen top- en subfokkers. Alle fokkers produceren voor 10 % van de zeugenstapel zuivere lijnszeugen voor de eigen vervanging binnen het bedrijf. Voor 90% produceren de fokkers gekruiste gelten die geleverd worden aan vermeerderaars. De fokbedrijven zijn dus gesloten geworden; men voert alleen sperma aan en fokgelten en slachtvarkens af. Ook lager in de piramide vindt een integratie van activiteiten plaats. Vermeerderaars werken meer en meer met eigen aanfok en mesten in toenemende mate de vleesvarkenbiggen zelf af op het eigen bedrijf. Men levert dan alleen nog slachtvarkens af en voert enkel nog sperma aan op het bedrijf. Eigen aanfok Meer en meer vermeerderaars kiezen voor het in eigen huis halen van de hele fokkerijpiramide. Deze toepassing van het bedrijfs eigen aanfok principe (BEA) bestaat uit het insemineren van • 1 % van de zeugen met zuivere lijnsperma voor de vervanging van de zuivere lijnsdieren op het bedrijf. • 10% van de zeugen met sperma voor de productie van gelten die geschikt zijn voor de productie van vleesbiggen. • 89% van de zeugen met sperma van eindberen voor de productie van vleesbiggen.
Om dit BEA systeem goed uit te kunnen voeren worden de gegevens van deze bedrijven gekoppeld aan de database van IPG zodat de juiste dekinstructies kunnen worden gegeven en de zeugen een up to date fokwaarde toebedeeld krijgen op basis waarvan de keuze voor het op de zeug te gebruiken sperma kan worden bepaald. Alternatief systeem voor het hier boven beschrevene is het toepassen van een rotatiekruising. Hierbij worden de opeenvolgende generaties zeugen geïnsemineerd met telkens ander fokkerij sperma. Hierdoor ontstaat een rotatie van genetica in de zeugenpopulatie. In 2003 werd naar schatting al 40% van de gelten via eigen aanfok geproduceerd. De verwachting is dat dit percentage de komende jaren een duidelijke stijging zal doormaken gezien de trend naar het meer en meer gesloten maken van de bedrijven zodat de gezondheid van een bedrijf minder risico loopt verstoord te worden. Door alle hierboven beschreven ontwikkelingen is de fokkerijpiramide sterk verkort en is de "spaghetti-structuur" qua dierstromen binnen de varkenshouderij in Nederland het laatste decennium aanzienlijk ontrafeld en gestroomlijnd.
TOPIGS heeft een marktaandeel van 85%
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 31
Aansturing en uitvoering van fokkerij bij TOPIGS De uitvoering van de fokkerij op de subfokbedrijven en BEA-bedrijven binnen TOPIGS geschiedt door de buitendienst van TOPIGS Nederland. Fokkerijmedewerkers begeleiden de fokkers bij het uitvoeren van de fokkerij, de selectie van dieren, de beerkeuze en het fokkerijmanagement, aangestuurd door medewerkers van IPG en S&D. Alles wordt ondersteund middels geavanceerde data-uitwisseling met de fokkerijcomputer die bij IPG staat. Zonder deze begeleiding en data-uitwisseling zou de hedendaagse varkensfokkerij niet uit te voeren zijn. TOPIGS werkt middels een franchise formule. Voor deze manier van werken is gekozen omdat hierbij iedere partner doet waar hij goed in is. De varkensfokker in het fokken en distribueren van diermateriaal, TOPIGS als expert voor de achterliggende fokkerij. TOPIGS-subfokkers produceren hun fokgelten dan ook voor eigen risico. Elke subfokker produceert overigens wel volgens TOPIGS productievoorwaarden. Dat betekent onder andere dat er afspraken zijn over het fokkerij reglement, de begeleiding, de kwaliteits- en gezondheidsnormen. De commerciële buitendienst van TOPIGS begeleidt de franchise-fokker bij het vermarkten van de fokgelten. Middels TOPIGS wordt de fokker dus ook ondersteund op commercieel gebied. Per geproduceerde fokgelt betaalt de TOPIGS-fokker tenslotte een licentie aan de TOPIGS-organisatie voor de geleverde inspanningen zodat deze ook kunnen worden bekostigd. Kunstmatige inseminatie Zoals hierboven beschreven is de rol van kunstmatige inseminatie (KI) in de moderne varkensfokkerij aanzienlijk toegenomen. In de Nederlandse varkensfokkerij wordt inmiddels voor 100% met KI gewerkt en in de varkenshouderij in zijn algemeenheid voor ruim 95%. In de fokkerij worden mede daardoor steeds minder fokdieren getransporteerd, maar beperkt de genenstroom zich meer en meer tot sperma. Zodoende beschermen bedrijven zich maximaal op het gebied van gezondheid. De moderne manier van het aansturen van de varkens fokkerij heeft dit gelukkig mogelijk gemaakt.
• Varkens KI Twente • 260.000 doses sperma • Varkens KI Limburg • 600.000 doses sperma • Varkens KI Noord Brabant • 1.160.000 doses sperma • Totaal TOPIGS in Nederland • 3.020.000 doses sperma Particuliere KI-organisaties (Parvak, Klasse KI, Van Gennip etc.) • 800.000 doses sperma Totaal georganiseerde KI • 3.820.000 doses sperma
De markt van KI in Nederland De navolgende berekening laat de totale hoeveelheid sperma zien die in Nederland jaarlijks via (bedrijfs-) KI wordt ingezet: TOPIGS via Coöperatieve KI-verenigingen: • Varkens Activiteiten Centrum • 1.000.000 doses sperma
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 32
• 10% Bedrijfs-KI (schatting) • 425.000 doses sperma Totaal spermagebruik in Nederland per jaar • 4.245.000 doses sperma Dit komt ongeveer overeen met 4,5 doses sperma per zeug per jaar.
Tot slot
Jaarlijks worden 3,8 miljoen doses sperma uitgeleverd.
De structuur in de Nederlandse varkensfokkerij is in de afgelopen decennia sterk gewijzigd. Investering in technologie en automatisering heeft geleid tot bundeling van fokprogramma’s met nog slechts enkele aanbieders in de markt. Om gezondheidsredenen wordt de fokkerijpiramide meer en meer ingekort. Middels KI en andere technologieën ontvangt de varkenshouder TOPgenetica, waarmee met de juiste begeleiding van leveranciers en dierenartsen TOP-prestaties worden gehaald. Alleen TOP-presteerders zullen in de huidige varkenshouderij kunnen overleven.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 33
TOPIGS Internationaal Ir. Paul Vriesekoop, regiomanager
TOPIGS International TOPIGS is actief in ongeveer 35 landen. TOPIGS werkt in die landen met agenten (inkoop en verkoop van fokdieren, maar geen eigen productie) of met distributeurs (inkoop en verkoop van fokdieren die ook lokaal de productie van fokdieren organiseren). Dit kunnen 100 % eigen TOPIGS bedrijven zijn, joint ventures (TOPIGS heeft een financieel belang in een dergelijk bedrijf) of bedrijven waar TOPIGS zelf geen belangen in heeft. Vanuit het hoofdkantoor in Vught worden deze markten aangestuurd door een aantal regio- en areamanagers die commerciële en marketing ondersteuning verlenen. Daarnaast verzorgt de afdeling S&D de fokkerij- en technische ondersteuning en de opleiding voor de technisch medewerkers die in de landen opereren. Europa Europa met als thuisbasis Nederland is van oudsher het werkterrein van TOPIGS International. De nadruk ligt dan vooral op West-Europa, zonder het Angelsaksische en Scandinavische gebied. De laatste jaren is TOPIGS ook steeds meer actief in de Midden- en Oost-Europese landen. Europa herbergt ongeveer 20 procent van alle varkens van de wereld. In NoordwestEuropa is de varkenshouderij voornamelijk gesitueerd op familiebedrijven die trouwens wel steeds groter worden. Daarnaast ontstaan in toenemende mate rond deze familiebedrijven integraties, opgebouwd door de slachterijen. Ook in Zuid-Europa treffen we veel familiebedrijven aan, maar daar ontstaan meer en meer grotere, volledig geïntegreerde, bedrijven die het hele proces van ”zaadje tot karbonaadje” in eigen beheer hebben. Vaak zijn dit bedrijven waar familiekapitaal in zit maar er zijn ook bedrijven die werken met van buitenaf aangetrokken kapitaal. D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 34
In Midden- en Oost-Europa is kort na de val van het communisme een privatiseringsgolf door de landbouw gegaan. De manier waarop en de uitkomst ervan is van land tot land zeer verschillend geweest. De grote lijn is in de meeste landen wel dat de grote staatsbedrijven en coöperaties in handen van het vroegere management zijn gekomen. De medewerkers zijn in dat geval dan vaak ook de mede-aandeelhouders. Bedrijven in Midden- en Oost-Europa kenmerken zich door een gebrek aan liquide middelen waardoor bedrijfsontwikkeling erg moeizaam te verwezenlijken is of zelfs niet mogelijk is. Banken willen vaak niet investeren in de agrarische sector. Bedrijven zijn in technisch slechte staat, kennen een lage productie en zijn niet efficiënt. Daarnaast is de structuur van de verdere verwerking van de varkens in veel landen nog een probleem. Er zijn, op een enkele positieve uitzondering na, veel kleine slachterijen en verwerkingsbedrijfjes met een lage hygiënestatus. Met de toetreding tot de EU wordt hier overigens veel aandacht aan besteed, maar het zal veel energie en tijd vragen om dit onderdeel van de landbouw op een WestEuropees niveau te krijgen. TOPIGS probeert in Midden- en Oost-Europa de positieve uitzonderingen in de markt als haar klant te krijgen en gaat dus in deze regio selectief te werk. Noord-Amerika Noord-Amerika heeft ongeveer 10% van alle varkens van de wereld. In Noord-Amerika treft men nog wel familiebedrijven aan, echter de varkenshouderij wordt gedomineerd door grote integraties die alles in huis hebben, van de productie van fokzeugen tot het verwerken van vlees tot producten geschikt voor de supermarkt. Vaak zijn deze bedrijven, behalve in de varkenshouderij, ook actief in de pluimvee- en rundveesector. De grootste bedrijven zijn
Smithfield, Tyson/IBP en Cargill. Voor de beeldvorming: Smithfield had in 2003 binnen en buiten de VS bijna 850.000 zeugen in eigendom, bijna net zoveel als alle Nederlandse varkenshouders bij elkaar. Deze bedrijven hebben vaak een deel familiekapitaal en een groot deel vreemd kapitaal. Verschillende van deze bedrijven zijn beursgenoteerd. Een andere belangrijke groep bedrijven wordt gevormd door de geïntegreerde productiebedrijven met een omvang van 30.000 tot 40.000 zeugen die leveren aan de grote slachterijen. Dit soort bedrijven komen ook in Canada en Mexico voor maar zijn daar
niet zo groot als in de VS. De schaalgrootte in Noord-Amerika is beduidend groter in vergelijking met Europa, echter de productiviteit is vaak van een lager niveau vanwege met name managementproblemen. Het blijkt moeilijk om deze grote eenheden efficiënt aan te sturen. Ook is het grote personeelsverloop op deze bedrijven een probleem. Het is ook vaak moeilijk om goed geschoold personeel te vinden om te werken in de varkenshouderij en dan blijkt het gezien de haalbare salariëring ook moeilijk om ze te houden. TOPIGS heeft vestigingen en kernbedrijven in Canada en Mexico.
Aantal zeugen van grote Amerikaanse integraties in de V.S 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Smithfield Foods* Premium Standard Farms Seaboard Farms Prestage Farms Cargill Iowa Select Farms The Pipestone system Christensen Farms Goldsboro Hog Farm The Hanor Company TOTAAL
756.000 225.000 214.000 129.000 118.000 100.000 100.000 94.000 72.000 74.000 1.882.000
*Smithfield heeft ook ruim 90.000 zeugen buiten de USA
Latijns-Amerika In Latijns-Amerika treft men ongeveer 6 % van alle varkens van de wereld aan. De Latijns-Amerikanen zijn geen varkensvlees eters. Kip en rundvlees zijn populairder en vaak ook goedkoper dan varkensvlees. De varkensbedrijven in dit deel van de wereld variëren van heel klein tot groot. Kleine ‘bedrijven’ hebben één of enkele zeugen achter het huis voornamelijk voor eigen consumptie maar er zijn ook middelgrote familiebedrijven met 100 tot 500 zeugen. Daarnaast zijn er heel grote bedrijven en organisaties die een omvang hebben die vergelijkbaar is met die in Noord-Amerika. In een aantal gevallen is men geïntegreerd en heeft men alle schakels van de productie in eigen hand. Brazilië heeft een moderne varkenshouderij sector die gebaseerd is op lage kostprijzen door het hebben van goedkope arbeid, goedkope huisvesting en goedkoop voer. Brazilië
is een land dat, zowel in de varkens - als in de pluimveeproductie, kan groeien zonder milieuproblemen. Het land zal waarschijnlijk een steeds grotere speler worden op de wereldmarkt. Het andere Zuid-Amerikaanse land met een zich sterk ontwikkelende varkenssector is Chili, met een beperkt aantal grote geïntegreerde spelers die zeer efficiënt produceren. De bedrijven werken volgens kwaliteitsconcepten. TOPIGS heeft vestigingen en fokbedrijven in Brazilië en Costa Rica. Afrika In grote delen van Afrika is er geen varkenshouderij zoals wij die kennen en Afrika heeft misschien amper 2 % van alle varkens van de wereld. De Afrikaan is van oudsher geen varkensvlees eter. Een moderne varkenshouderijsector treft D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 35
men aan in Zuid-Afrika. Dit zijn familiebedrijven waarvan enkele meer dan 2000 zeugen hebben. Het type slachtvarken dat men maakt is gebaseerd op de Engelse producten en vaak slacht men dus ook relatief licht (80 kg levend). TOPIGS heeft een vertegenwoordiging in Zuid-Afrika en levert van daaruit aan bedrijven in andere landen in de regio (Zambia en Namibië). Azië. In Azië vindt men ongeveer 60 % van alle varkens van de wereld. China alleen al huisvest bijna 50 % van de wereld varkensstapel. In Zuidoost-Azië en China is men traditioneel varkensvlees etend. In de meeste landen heeft men nog een grote productie van varkens op zeer kleine schaal (‘backyard’ varkens); er is echter een duidelijke trend naar grotere bedrijven en meer integratie. In Azië ziet men een tendens dat de consu-
ment in de grote steden vaker zijn vlees gaat halen bij de supermarkt. Deze consumenten willen, evenals die in Europa en NoordAmerika, gestandaardiseerde producten en kwaliteiten. Aan deze vraag in landen als de Filippijnen, Thailand en Korea wordt voldaan door grote familiebedrijven. Daarnaast ontstaan vooral in China grote integraties die met staatssteun of extern kapitaal werken. Er zijn echter ook private integraties actief die met meer dan 20.000 zeugen het hele productieproces binnen de eigen muren hebben. De verwachting is dat deze bedrijven verder door zullen groeien en als moderne conglomeraten gaan opereren net zoals we nu in de Verenigde Staten zien. Op termijn zullen deze bedrijven de exportmarkt betreden. TOPIGS richt zich in deze markten vooral op de grotere familiebedrijven en de integraties. TOPIGS heeft vestigingen en fokbedrijven op de Filippijnen en in China.
Wereldwijde varkensvleesstromen Op wereldniveau zijn de volgende landen de grote exporteurs (in volgorde van belangrijkheid en de handel binnen de EU buiten beschouwing latend) Europese Unie (vooral Denemarken), Canada, Verenigde Staten, Brazilië en Polen. Ontwikkelingsverwachting belangrijkste varkensvleesexporterende landen (bron: FAPRI) (x 1000 ton) Australië Brazilië Canada Europeese Unie-15 Hongarije Polen Voormalige USSR Thailand Verenigde Staten Totaal export
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 38
2003 5 620 898 1.134 89 80 11 0 226 3.064
2006 25 744 1.005 913 99 12 10 7 218 3.032
2009 34 810 1.078 902 100 96 4 10 371 3.406
2012 33 836 1.282 918 94 200 -1 1 370 3.733
Brazilië en Canada groeien uit tot de belangrijkste exporteurs van varkensvlees De belangrijkste importeurs zijn: Japan, Verenigde Staten (uit Canada), Rusland, Mexico en Hong Kong. Ontwikkelings verwachting belangrijkste varkensvleesimporterende landen (bron: FAPRI) (x 1000 ton) China - Hong Kong China Japan Mexico Filippijnen Rusland Zuid Korea Taiwan Rest van de wereld Totaal import
2003 280 -244 1.150 275 10 599 141 45 808 3.064
2006 299 -210 1.178 342 40 525 139 52 666 3.032
2009 329 -68 1.279 387 94 473 151 74 688 3.406
2012 348 124 1.342 329 124 454 154 91 767 3.733
Japan blijft de belangrijkste importeur van varkensvlees De algemene trend is dat de EU haar leidende positie op de wereldmarkt zal moeten opgeven en dat Canada en Brazilië die zullen gaan invullen. Van de importerende landen zal Japan meer gaan importeren door een nog verdere teruggang van de eigen productie. Rusland zal daarentegen minder gaan importeren en via een import quota systeem de eigen productie gaan stimuleren. De handel tussen Canada en de Verenigde Staten zal vooral bepaald worden door de onderlinge dollarkoers. Canada exporteert naast varkensvlees jaarlijks ook nog eens 6 miljoen biggen en levende varkens naar de Verenigde Staten (2003).
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 39
Varkens KI in Nederland Ing. Arno van de Laar
Bijna alle zeugen in Nederland worden vandaag de dag bevrucht via kunstmatige inseminatie. Deze techniek is na een stormachtige ontwikkeling gedurende de laatste decennia, anno 2005 een vaste en onmisbare pijler van de Nederlandse varkenshouderij. Goedkoop, betere kwaliteit en veilig Tegen de aanvankelijke verwachting in heeft toepassing van kunstmatige inseminatie (KI) bij varkens zich vanaf de jaren ’60 zeer sterk ontwikkeld.
Figuur 6: omzetontwikkeling coöperatieve varkens KI
Sterke coöperatieve structuur Als argumenten vóór invoering van KI zijn te noemen: 1. Kwaliteitsverbetering. Intensiever en efficiënter benutten van (fok)beren van hoge kwaliteit door het kunnen verhogen van de selectie-intensiteit. 2. Arbeidsbesparing. Bedrijven waren te klein voor het houden van een eigen natuurlijk dekkende beer. Bij het gebruik van KI zou men niet meer met de beer naar de zeug (pad beren) of met de zeug naar de beer hoeven te gaan. 3. Ziektepreventie. Het bij elkaar brengen van zeugen van verschillende bedrijven bij de berenhouder was evenals het rondgaan met de beer van bedrijf naar bedrijf een doelmatige manier voor het verspreiden van ziekten.
Vanaf de start in de jaren ’60 hebben vanuit de vele varkens KI verenigingen zich vier coöperatieve KI organisaties ontwikkeld. Deze vier organisaties (Varkens Activiteiten Centrum (VAC), KI Twenthe, KI Limburg en KI Noord Brabant) verkopen per jaar in totaal ruim 3.000.000 doses sperma. (zie figuur 6) De coöperatieve KI organisaties samen leveren hiermee ongeveer 80% van de doses sperma die nodig zijn voor de bevruchting van de Nederlandse varkensstapel. Naast de coöperatieven zijn in Neder-land nog enkele particuliere KI-organisaties actief met een gezamenlijk marktaandeel van 15%. Tot slot wordt een klein deel nog ingevuld door middel van bedrijfs-KI.
Vanaf 1995 is er een zeer sterke ontwikkeling geweest van het gebruik van kunstmatige inseminatie bij varkens. Momenteel produceert KI Noord-Brabant per jaar een aantal van 1,2 miljoen doses sperma. Tevens zijn de varkenshouders, met name na de varkenspest epidemie van 1997/1998, volledig over gegaan naar Doe Het Zelf KI (DHZ-KI). Hierbij levert de KIorganisatie het sperma bij het varkensbedrijf af en insemineert de varkenshouder zijn dieren zelf. Gebiedsindeling coöperatieve varkens KI-organisaties
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 41
KI: Kwaliteit, onderzoek en biosecurity Varkens KI Noord Brabant heeft in haar missie een drietal kernzaken benoemd: Kwaliteit, Research & Development en Biosecurity.
direct terug. In de vermeerdering is dit zichtbaar in de vruchtbaarheidskenmerken via het aantal afgeleverde biggen en in de vleesvarkenshouderij via de MSE kenmerken die zich in de praktijk vertalen in groei, vleespercentage en EW-conversie.
1. Kwaliteit: Het kwaliteitsaspect onderscheidt zich in twee onderdelen. Eén onderdeel betreft kwaliteit van de genen. Hierbij komt de directe relatie met de TOPIGS fokkerij en met de database van IPG in Beuningen naar voren. Door aankoop van de allerbeste beren met daarnaast een constante monitoring en controle van de fokwaarden van de KI-beren wordt door een scherp vervangingsbeleid zorg gedragen voor het continue beschikbaar hebben van de allerhoogste genetische kwaliteit. De voordelen voor de varkenshouderij zijn evident en de genetisch allerhoogste kwaliteit betaalt zich
Het tweede kwaliteitsaspect betreft de spermatechnologische kwaliteit. Varkens KI Noord-Brabant stelt zich tot doel om uitsluitend sperma uit te leveren dat aan de allerhoogste kwaliteitseisen voldoet. Hiervoor worden strikte kwaliteitsmetingen tijdens en na het productieproces uitgevoerd met een daarbij behorende sturing tijdens het productieproces. Hierbij kunnen genoemd worden: motiliteit, beweeglijkheidscores, houdbaarheid, morfologie, bacteriologie, concentratie enz. Het gehele productieproces met bijbehorende kwaliteitsmetingen en sturing is hierop geborgd in de ISO 9001:2000 certificering.
Bij Varkens KI Noord Brabant wordt sperma uitvoerig onderzocht zodat het aan de hoogste kwaliteitseisen voldoet
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 42
2. Onderzoek Het tweede aspect waarop veel inspanning gepleegd wordt is het onderzoek. De coöperatieve KI organisaties besteden jaarlijks een vast bedrag per doses aan onderzoek. Deze onderzoeksactiviteiten zijn gebundeld binnen de Bond KI, een samenwerkingverband van de coöperatieve KI organisaties. De bond maakt voor het onderzoek gebruik van IPG. Het onderzoek is gericht op continue verbetering van het product varkenssperma dat aan de varkenshouder wordt afgeleverd. De onderzoeksterreinen worden in een kader op blz. 44 nader toegelicht. 3. Biosecurity Gezondheid en het voorkómen van verspreiding van ziektekiemen is essentieel voor een organisatie als de KI. Hoewel overdracht van kiemen via verdund sperma om een aantal redenen al tot een minimum is gereduceerd, worden toch maximale voorzorgen genomen om de kans zo klein mogelijk te maken dat er zich kiemen in het sperma kunnen bevinden. • Beren die na het testen in aanmerking komen om als KI-beer te gaan functioneren worden op het bedrijf van herkomst binnen 30 dagen voor overplaatsing naar de quarantaine, volgens EU-certificering onderzocht op antistoffen tegen Aujeszky (gEELISA), Brucellose (Rose Bengaal) en Klassieke Varkenspest (ELISA). Alleen beren afkomstig van door TOPIGS goedgekeurde bedrijven komen in aanmerking. • Wanneer de uitslagen en de algemene gezondheid dit toelaten, worden de potentiële KI-beren ingereden in een quarantainestation waar ze tenminste 30 dagen in isolatie moeten verblijven. Tijdens de quarantaine wordt nogmaals onderzocht op antistoffen tegen Brucella suis en gE-antistoffen tegen de ziekte van Aujeszky en
wordt de gezondheid van de dieren dagelijks gemonitord. • Vanuit één quarantaine worden de beren, mits goedgekeurd, overgebracht naar twee aan elkaar gelieerde sperma winstations. Binnen KI-Noord Brabant is gekozen voor een opsplitsing van de productie en verwerking. Twee stations zijn gekoppeld aan één laboratorium. Op deze manier worden twee volledig gescheiden clusters gecreëerd. • Zowel de quarantaine stations als de sperma winstations voldoen aan alle eisen van ziektepreventie, zoals ook geldt voor Abedrijven. • Alle KI-beren worden dagelijks door het stalpersoneel beoordeeld op gezondheid waarvan een rapportage wordt gefaxt aan de verantwoordelijke KI-dierenarts. Wekelijks wordt ook nog een gezondheidscontrole uitgevoerd door de voor het station verantwoordelijke dierenartsenpraktijk. Daarnaast wordt door de bedrijfsdierenarts en door de RVV regelmatig een audit uitgevoerd. • Van iedere beer, die op een dag sperma produceert, wordt de lichaamstemperatuur geregistreerd. Indien er twijfel is over de gezondheid wordt het sperma van de betreffende beer niet uitgeleverd. • Van iedere beer, die het station verlaat, wordt voor vertrek nogmaals bloed onderzocht op Brucellose en de ziekte van Aujeszky. Mocht een beer op het station overlijden dan wordt het kadaver ter sectie aangeboden aan de Gezondheidsdienst voor Dieren. • Tel hierbij op de virucide werking van spermaplasma, de constante kwaliteitscontroles op het sperma inclusief de controle op bacteriële contaminatie en bovendien de toevoeging van effectieve antibiotica aan de verdunner en het zal duidelijk zijn dat de maximale inspanning is verricht om het risico van overdracht van infecties tot het minimum te beperken.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 43
Een aantal onderzoeken die worden gecoördineerd door de Bond van Coöperatieve Varkens KI-verenigingen • Vergelijking spermaverpakkingen (potjes, tubes, cochettes) en gebruikte materialen (verschillende soorten plastic). • Vergelijking verschillende verdunners zowel op laboratorium niveau als in de praktijk. • Onderzoek naar verdunningstechnieken (o.a. temperatuur, tijd). • Beoordelen toevoegingen aan het verdunde sperma (bijvoorbeeld oxytocine dat overigens geen effect blijkt te hebben). • Beoordelen nieuwe systemen op praktische implementatie en economisch voordeel (Gedis, post cervicale technieken). • Onderzoek naar methoden die een lagere concentratie van spermacellen in het verdunde sperma mogelijk maken met behoud van resultaat. • Optimalisatie en standaardisatie laboratorium technieken (o.a. vergelijking van diverse CASA-systemen (computer assisted semen analysis) waardoor kwaliteitsbeoordeling kan worden geautomatiseerd). • Ontwikkeling van flowcytrometische technieken waarmee de kwaliteit van het sperma en het bevruchtend vermogen van dit sperma kan worden voorspeld. • Onderzoek naar het belang van beereffecten op de kwaliteit van de inseminatie (promotieonderzoek Pieter Langendijk). • Optimalisatie van het inseminatiemoment. Promotieonderzoeken van Nicoline Soede en Dorothé Ducró die hebben geresulteerd in de ontwikkeling van het analysemodel Pigsis. • Het ontwikkelen en op peil houden van PCR technieken waarmee kiemen in het sperma kunnen worden gedetecteerd. In samenwerking met ASG-WUR zijn PCR’s ontwikkeld waarmee een aantal virussen kunnen worden aangetoond (Aujeszky, Mond & Klauwzeer, Klassieke varkenspest, SVD en PRRSV). • Detectie van genetisch bepaalde afwijkingen die de fertiliteit beïnvloeden. Een voorbeeld hiervan is de test die het bestaan van reciproke translocatie bij een beer kan aantonen. • Ontwikkeling van technieken die het mogelijk maken varkenssperma in te vriezen met behoud van goede vruchtbaarheidsresultaten.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 44
Genomics in eerste instantie vooral voor een marktgerichte vleeskwaliteit
Interview met Dr. Ir. Jan Merks van het Institute for Pig Genetics: Ing. Peter Loenen, communicatiemanager
Het Institute for Pig Genetics (IPG) in Beuningen is in Nederland leidend op het gebied van toegepaste fokkerij- en reproductieonderzoek bij het varken. Een van de aandachtsvelden van IPG is moleculaire genetica, onderdeel van het allesomvattende begrip genomics. Directeur Dr. Ir. Jan Merks verwacht de eerstkomende jaren vooral resultaat van genomics op het gebied van vleeskwaliteit. Mogelijk zijn er op middellange termijn ook resultaten te verwachten op het gebied van diergezondheid, en dan met name de algemene weerstand van het varken. Eenvoudig is de ontrafeling van de genetische code van het varken en de toepassing ervan in de fokkerij zeker niet. De genetische code vastgelegd in het DNA, speelt niet alleen een rol bij de totstandkoming van een eigenschap of kenmerk. Ook het daaruit resulterende RNA, de eiwitten en hormonen hebben hun invloed op een eigenschap en om het nog ingewikkelder te maken spelen er tussen al deze factoren ook nog eens onderlinge interacties. Waar houdt IPG zich op gebied van genomics mee bezig? Merks: "Denk niet aan zaken als het klonen of het genetisch modificeren van varkens. Dat zijn technieken die geen direct nut hebben in de varkenshouderij. De traditionele fokkerijtechnieken van selectie op fenotype die we al jaren toepassen, zijn nog steeds het meest effectief. Een techniek die we door gebruik van veel familie-informatie en van goede statistische modellen zo ver hebben geperfectioneerd dat we met een betrouwbaarheid van 90 tot 95% werken aan eigenschappen als groei en vleespercentage. De vertaling van de erfelijke aanleg van het varken naar de gewenste kenmerken is erg ingewikkeld. Dat maakt het zeer moeilijk om genetische modificatie (het inbrengen van
vreemd DNA) effectief toe te kunnen passen. Er is wat dat betreft gewoon nog te weinig kennis over de erfelijke plattegrond van het varken. Een ander argument om niet met genetische modificatie bezig te zijn is dat zeker in Europa de consument niet op transgeen varkensvlees zit te wachten. Dat alles maakt dat nu en waarschijnlijk ook in de toekomst de toegevoegde waarde van technieken als klonen en genetisch modificeren te klein zijn om rendabel te zijn." Geen gekloonde varkens of varkens waarvan het erfelijk materiaal is gemodificeerd. Maar welke techniek dan wel? "Het best kun je het omschrijven als moleculaire genetica. Onze onderzoekers houden zich bezig met het zoeken naar genen die direct voor een bepaalde eigenschap verantwoordelijk zijn en het gebruik van die genen in het fokprogramma. Een van de eerste voorbeelden hiervan was het gen dat verantwoordelijk is voor de stress of halothaangevoeligheid van het varken. Door toepassing van deze DNA test is het fokkerij-organisaties zoals TOPIGS gelukt om stressgevoeligheid, en daarmee welzijnsproblemen en slechtere vleeskwaliteit, zeer effectief uit de verschillende rassen te fokken. Inmiddels is er zelfs een stressvrije Piétrain populatie. Andere voorbeelden van dergelijke DNA testen zijn de Rendement Napole-test voor vleeskwaliteit specifiek voor het Hampshire ras en de test die het KIT-gen opspoort dat zorgt voor de roodbruine Duroc kleur. Een andere techniek die het IPG hanteert is het opsporen van zogenaamde genmerkers om vervolgens uit te komen bij functionele mutaties. Bij genmerkers wordt niet het eigenlijke gen voor een eigenschap opgespoord maar een gen dat dicht bij het gen ligt D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 45
dat (mede-) verantwoordelijk is voor de eigenlijke eigenschap. De locatie c.q. de sequentie van het eigenlijke gen is in dit geval niet bekend, maar doordat het merkergen dicht bij het eigenlijke gen ligt is met een merkertest toch een redelijke selectie uit te voeren. Hoe dichter het merkergen bij het eigenlijke gen ligt des te betrouwbaarder is de test. Er zijn inmiddels genmerkers bekend voor vruchtbaarheid en voor bespierdheid van het varken. Dergelijke merkertests worden door IPG gebruikt als een voorfase voor het opsporen van de eigenlijke genen: functionele mutaties die bruikbaar zijn om echt te sturen in het fokprogramma (vergelijkbaar met halothaan gen). Bij het gebruik van DNA testen voor merkers of genen, is er géén sprake van genetische modificatie. We selecteren alleen die varkens die een bepaalde genetische verankerde eigenschap bij zich dragen, iets wat eigenlijk al sinds mensenheugenis gebeurt via domesticatie en de traditionele fokkerij met behulp van selectie op fenotype. De effectiviteit van de fokkerij is, door gebruik te maken van DNA testen, te verbeteren maar het kan vooralsnog de traditionele manier van fokkerij niet vervangen." U ziet dus in de toekomst een belangrijke rol voor dit soort DNA testen? ”Zeker is dat niet maar wat wel voor 100% zeker is, is dat 19 paar chromosomen de eigenschappen van een varken bepalen. We zijn nog maar net begonnen met het ontrafelen van de bouwtekening van het varken, we hebben naar schatting nog maar 1 of 2 procent van de benodigde informatie in kaart gebracht. We hoeven dit trouwens ook niet voor 100% in kaart te brengen, immers alleen de economisch zinvolle eigenschappen zijn in dit kader belangrijk. Het kan trouwens ook best zo zijn dat we over enkele jaren moeten concluderen dat we voor bepaalde kenmerken op de verkeerde weg zitten. Dat was een jaar of tien geleden ook het geval toen we meenden dat we met het volledig in kaart brengen van de DNA sequentie van mens en varken alles zouden kunnen. Nu weten we echter dat dit nog maar het begin is. Het is dus echt een leerproces D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 46
waar het moleculair genetisch onderzoek op dit moment mee bezig is.” Wereldwijd wordt veel onderzoek gedaan naar de genetische achtergronden van het leven. Is de kennis bij andere diersoorten en de mens overigens ook bruikbaar voor de varkenshouderij? ”Geld voor vernieuwend onderzoek is inmiddels een groot probleem in de varkenshouderij; het is immers een relatief kleine tak met wereldwijd steeds geringere overheidsfinanciering. In de humane sector wordt veel meer geld voor de ontwikkeling van kennis op dit gebied uitgegeven. Kennis die humaan op het gebied van de moleculaire genetica wordt opgedaan is gebleken voor een groot deel ook bruikbaar te zijn voor varkens trouwens net zo als kennis die opgedaan wordt bij onderzoek bij andere landbouwhuisdieren en bijvoorbeeld bij muizen. Het werkt ook andersom. De humane geneeskunde kijkt met grote interesse naar het onderzoek dat wij doen op gebied van de erfelijke aanleg van bijvoorbeeld spiergroei bij het varken. Deze kennis denken ze namelijk te kunnen gebruiken bij het onderzoek naar de behandeling van spierziekten bij de mens”. Voor welke eigenschappen is er in de nabije toekomst resultaat met gentesten te verwachten? ”Op basis van de huidige inzichten, verwacht ik voor de eigenschappen weerstand en vleeskwaliteit DNA testen die een substantiële bijdrage kunnen leveren aan de fokkerij van varkens. Dit geeft namelijk de grootste toegevoegde waarde omdat dit kenmerken zijn waarvoor we voor een goede selectie op de traditionele manier veel geld en tijd nodig hebben. Om te beginnen is het moeilijk en duur om dergelijke kenmerken te meten. Voor het meten van vleeskwaliteit moet je het varken eerst slachten en voor het meten van de weerstand moet je de varkens eigenlijk gecontroleerd ziek maken. In beide gevallen is het moeilijk om daarna nog met deze varkens verder te fokken. Daarbij zijn voor het registreren van deze kenmerken heel
veel kostbare metingen nodig. Als het mogelijk is om via eenvoudig te winnen bloed of weefselmonsters de genetische aanleg vast te stellen is voor deze groep van kenmerken veel winst, zowel in tijd en als in genetische selectie, te halen.”
Een DNA test voor algemene weerstand is, wat mij betreft, dus een meer reële optie. Het grote voordeel is dat het in dat geval hopelijk ook werkzaam zal zijn tegen nu nog onbekende ziekten.” Verklarende woordenlijst
Betekent dit dat er op korte termijn ziekteresistente varkens of varkens die een superkwaliteit vlees hebben op de markt komen? ”Dat is mogelijk. Ik denk dat vooral op het gebied van vleeskwaliteit tussen nu en 5 jaar de eerste varkens op de markt komen die aanvullend geselecteerd zijn aan de hand van selectie met behulp van DNA testen. Er wordt op het moment wereldwijd heel veel geld en menskracht in de techniek van gentesten gestopt en de verwachting is dat dit resultaat op zal opleveren.” En varkens met extra weerstand? ”Een gentest voor de selectie op weerstand ligt een stuk moeilijker. De afweer van een varken werkt voor elke kiem anders. Daarbij zit de algemene weerstand van het varken zeer complex in elkaar en is dit van veel factoren afhankelijk. Het is echter ook bekend dat weerstand voor een deel erfelijk is. Het wordt naar mijn mening de kunst om een goede definitie voor weerstand te formuleren. Een definitie die meetbaar is, zal de belangrijkste stap zijn. Vervolgens kun je dan op die eigenschap gaan selecteren. Dat kan via de gangbare technieken maar, als je het verantwoordelijke gen, de genen of de merkers kent, ook met behulp van een gentest. Ik denk overigens dat een test voor algemene weerstand de grootste kans maakt. Specifieke weerstand ligt moeilijk omdat het varken voor bepaalde infecties resistentie op kan bouwen zoals bijvoorbeeld het geval is bij Salmonella infecties. Bij andere soorten specifieke weerstand zoals bij de ziekte van Aujeszky (Veewetziekte) heeft een gentest, die resistentie aantoont, geen direct nut. Bij een uitbraak worden immers alle varkens op het betreffende bedrijf geruimd (wettelijk vastgelegd).
De genetische wetenschap werkt met talloze al dan niet nieuwe termen en afkortingen. Daarom een verklarende woordenlijst: Allel: één van de mogelijke versies van een gen. Diploïde organismen hebben voor elk locus twee allelen. Dat kunnen dezelfde allelen zijn (en dan is het betreffende individu homozygoot voor die locus), of twee verschillende (dan is het individu heterozygoot). Antisense: antisense RNA (of DNA) is een enkele streng nucleïnezuren (RNA of DNA) complementair met een coderend mRNA (sense). De complementaire strengen binden met elkaar, waardoor de werking van het mRNA geblokkeerd wordt en er geen eiwitten meer worden gevormd. Biotechnologie: de toepassing van biologische mechanismen in productieprocessen. Centimorgan (c.m.): relatieve maat voor de afstand tussen twee genen op een chromosoom. Men zegt dat twee genen één centimorgan uit elkaar liggen wanneer er onder de nakomelingen 1% recombinanten zijn. Chromosoom: draadvormige eiwitstructuur bestaande uit desoxyribonucleïnezuur (DNA). Draagt het erfelijke materiaal, dat gegroepeerd zit in eenheden die men genen noemt. Crossing-over: de uitwisseling van overeenkomstige stukken DNA tussen de homologe chromosomen tijdens de meiose. Diploïd: cellen zijn diploid wanneer ze van elk chromosoom twee exemplaren hebben. Deze exemplaren zijn respectievelijk afkomstig van de vader en van de moeder van het individu. Bij de meeste dieren en planten is dit de ‘normale’ conditie voor alle cellen van het lichaam. De voortplantingscellen (gameD.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 47
ten) zijn echter haploïd : ze hebben slechts één stel chromosomen. DNA merker: stukje DNA dat zodanig
DNA-test of probe: enkelstrengs, gekopieerd stukje DNA dat aan een radioactieve kleur- of fluorescentiemerker wordt gebonden en vervolgens gebruikt wordt in een hybridisatie-experiment, om complementaire stukjes DNA op te sporen. Dominant: in de genetica is een allel (A) dominant wanneer het in heterozygote toestand (Aa) tot hetzelfde fenotype leidt als in homozygote toestand (AA). Het andere allel in de heterozygoot komt dus niet tot uitdrukking. Dat andere allel (a) noemt men recessief. Fenotype: de uiterlijke verschijningsvorm van een organisme, de resultante van de werking van de genen en tal van omgevingsfactoren. Gen: Een gen of meerdere genen samen dragen de erfelijke informatie van een kenmerk, D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 48
gekoppeld is met de regulerende genen van een eigenschap dat zijn aanwezigheid voldoende is om te voorspellen of het dier de eigenschap wel of niet heeft.
een gen zorgt voor de bouw van een bepaald eiwit en vertelt zo aan de cellen wat ze in bepaalde omstandigheden moeten doen. Wanneer dit stukje chromosoom verder opgedeeld zou worden, zou het zijn karakteristieke vermogen verliezen om het betrokken product aan te maken en om zich te reproduceren. Genetische modificatie: de gerichte wijziging van de structuur van één of meer genen in een levend organisme door het inbrengen van een speciës vreemd stukje DNA. Genotype: de genetische samenstelling van een individu, het geheel van genen. GMO of GGO: genetisch gemodificeerd organisme, een organisme waarvan de structuur van één of meerdere genen gewijzigd is door de techniek van genetische modificatie.
Heterozygoot: een individu dat voor een gegeven locus twee verschillende allelen bezit. Homozygoot: een individu dat voor een gegeven locus twee identieke allelen bezit. Klonen: het doen ontstaan van een organisme of cel, uit een levend organisme of een cel, met identieke genetische informatie. Locus: de relatieve positie van een gen op een chromosoom. Moleculaire biologie: tak van de biologie die het metabolisme in de organismen op moleculaire schaal bestudeert. Nucleotiden: De genetische code (chromosomen) is opgebouwd uit vier verschillende nucleotiden - adenine (A), cytosine (C), guanine (G) en thymine (T). Deze vier basen zijn chemische stoffen die door een opeenvolging (bv. AATCGTAGC) een taal vormen die alle genetische informatie in zich draagt. Eén gen bestaat al gauw uit een duizendtal ‘letters’. Oligonucleotide: dit zijn korte DNA- (of RNA-) moleculen, meestal korter dan 100 basen.
Recessief: in de genetica is een allel (a) recessief wanneer het enkel in homozygote toestand (aa) tot uitdrukking gebracht wordt. De heterozygoot (Aa) vertoont dus het kenmerk niet, maar heeft het fenotype van de dominante homozygoot (AA). Recombinatie: Het proces waarbij DNA wordt uitgewisseld tussen twee homologe chromosomen. Dit gebeurt tijdens de crossing-over in de meiose (vorming van eicellen en zaadcellen). RNA: ribonucleïnezuur (acid), een afdruk van het DNA (in "spiegelbeeld"). Segregeren: het uiteenwijken van de ouderlijke homologe chromosomen tijdens de meiose. T-RNA: transport-RNA, voert de juiste aminozuren aan naar het mRNA voor de vorming van de eiwitten. X-chromosoom: één van de twee geslachtschromosomen. Bij zoogdieren hebben vrouwen twee X-chromosomen, mannen slechts één. In de plaats van het tweede X-chromosoom hebben mannen een Y-chromsoom. X-gebonden: kenmerk waarvan het locus op het X-chromosoom gelegen is.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 49
Het belang van inteelt in de fokkerij Ir. Gert van der Gaag, fokkerijcoördinator
Een van de instrumenten van de fokkerij is inteelt. Rond inteelt hangt een negatief imago maar intelen heeft ook zijn positieve kanten. Daarom gebruikt de fokkerijorganisatie TOPIGS inteelt bewust in haar fokprogramma, dit overigens onder strenge voorwaarden en strak gecontroleerd. Inteelt kent verschillende vormen, zo kan men spreken van inteelt op individueel niveau of van inteelt op populatie niveau. Vaak wordt voor beide vormen echter dezelfde naam "inteelt" gebruikt wat in de praktijk nogal eens leidt tot verwarring. Het is echter van belang om de verschijningsvormen van inteelt goed uit elkaar te houden. De relevantie van de verschillende vormen van inteelt voor het fokprogramma verschillen namelijk nogal. Inteelt betekent op zich het paren van verwanten die meer aan elkaar gerelateerd zijn dan het gemiddelde van de populatie. Het gemiddelde van een populatie is triviaal omdat immers, als men maar ver genoeg teruggaat in de stamboom van een varken, er altijd wel een familierelatie terug te vinden is met alle andere varkens uit een populatie. Een vorm van inteelt op individueel niveau is een paring tussen directe verwanten. Neem als voorbeeld een beer die zijn moeder dekt. In dat geval zal het inteeltpercentage van de biggen 25% zijn mits er geen verdere onderlinge verwantschapsrelaties zijn. De gevolgen van een dergelijke paring zijn bij een ieder bekend. Immers de kans op aangeboren afwijkingen neemt toe en het prestatie niveau van deze dieren is vaak lager. Trekt men een parallel met de mens, dan ligt de grens van wat men niet meer toestaat ongeveer bij een neef - nicht relatie ofwel een beer en een zeug mogen niet eenzelfde grootouder hebben. In dat geval is het inteeltpercentage van de biggen 3,1% mits er geen verdere onderlinge verwantschapsrelaties zijn. Hoewel de D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 50
gevolgen van het paren van directe verwanten dramatisch kan lijken, is het in zich niet schadelijk voor het gehele fokprogramma; het hoeft zelfs geen gevolgen te hebben voor de biggen uit een dergelijke toom. Hebben biggen uit zo een toom immers zelf geen afwijkingen en paart men deze dieren later met een totaal onverwant dier, dan zijn de biggen uit die toom totaal niet ingeteeld. Er ontstaat echter een probleem als men in de gehele populatie geen beer of zeug meer kan vinden die niet of slechts gering verwant is aan deze dieren. In dat geval is de gehele populatie "ingeteeld". Inteelttoename op populatie niveau is vooral afhankelijk van het aantal beren dat per jaar in een lijn wordt ingezet en de onderlinge verwantschap van deze beren. Door een minimum te stellen aan het aantal in te zetten beren per jaar en door een aantal randvoorwaarden te stellen ten aanzien van de onderlinge verwantschap tussen deze beren, probeert een fokkerijcoördinator een brede selectie te plegen. De mate van inteelttoename op populatie niveau heeft belangrijke consequenties voor het fokprogramma. Allereerst is het een maat voor het verlies aan genetische spreiding dat nog voor toekomstige selectie beschikbaar is. Daarnaast zal bij een hoge inteelttoename de kans op erfelijke afwijkingen toenemen en zal het prestatieniveau van de zuivere lijnen verder achterblijven ten opzichte van de gekruiste nakomelingen. Inteelt heeft vaak een negatieve klank omdat het wordt gerelateerd aan aangeboren afwijkingen. In de praktijk wordt het fenomeen inteelt echter gebruikt om uitgangslijnen te fokken die een uniform kruisingsproduct moeten opleveren. Het kruisen van twee lijnen is min of meer het tegenovergestelde van inteelt. Hierdoor ontstaat het heterosis effect, het effect dat de kruising beter presteert dan het gemiddelde van de uitgangslijnen.
Percentage verwantschap geeft de genetische relatie tussen twee dieren weer en betekent hoeveel procent van hun genenpakket identiek is. Bijvoorbeeld de verwantschap tussen moeder en zoon is, mits geen verdere genetische relaties te benoemen zijn, 50%. Dit omdat een individu de helft van zijn genetisch materiaal van moederszijde krijgt. Of men een verwantschap tussen dieren zal vinden is overigens sterk afhankelijk van hoe ver men terug gaat zoeken in de stamboom van een dier. Het aantoonbare verwantschapspercentage tussen dieren is derhalve sterk afhankelijk van het aantal generaties waarvoor men terugrekent. Men kan dus niet over een absoluut verwantschapspercentage spreken; verwantschap is duidelijk een relatief begrip. Als men in verband met een paringsadvies een grens aan de verwantschap tussen een beer en een zeug wil stellen is het van belang te weten tot hoeveel generaties terug men de verwantschap berekent. Inteeltpercentage is gelijk aan de helft van de verwantschap tussen de ouders van een dier. Bijvoorbeeld in de situatie dat een zoon zijn moeder dekt is het inteeltpercentage 25%. Er moet dus een genetische relatie tussen de ouders van een dier zijn voordat een dier een inteelt percentage hoger dan nul heeft. Het inteeltpercentage geeft aan hoeveel procent van de genen, die een nakomeling van zijn vader krijgt, een exacte kopie zijn van de genen, die het van moeders zijde ontvangt. Inteelttoename. Omdat inteelt een relatief begrip is, spreekt men op populatieniveau over inteelttoename per jaar of generatie. Inteelttoename is een aanwijzing dat er een stijging is van het gemiddeld inteelt percentage van alle dieren in een populatie. De inteelttoename in de gesloten fokkerijpopulaties in varkenshouderij varieert afhankelijk van de lijn tussen 0,15 en 1 procent per jaar.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 51
Biggensterfte: Selectie op sterke of op zware biggen? Dr. Ir. Egbert Knol, geneticus IPG Fokkerij is een wonderlijk iets. Het maakt gebruik van het vermogen van dieren om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden. Het DNA van dieren is constant in beweging, tussen de generaties dan wel te verstaan. Niet alleen krijgt het dier per chromosomenpaar steeds één chromosoom van zijn vader en één van zijn moeder, maar ook treedt er bij het aanmaken van eicellen of spermacellen gemiddeld per chromosomenpaar één overkruising op. Dat is een breuk en herstel tussen beide chromosomen zodat een deel van het maternale chromosoom gecombineerd wordt met een deel van het paternale en omgekeerd. Dit proces geeft voldoende flexibiliteit voor de populatie om zich aan te passen aan externe situaties, bijvoorbeeld meer of minder voedsel, verandering van klimaat en ziektedruk. Dieren die een goede set genen hebben zullen meer nakomelingen krijgen die overleven en hun set genen zal dus nadrukkelijker worden verspreid ("survival of the fittest", de best aangepaste). In de moderne fokkerij maken we daarvan gebruik door bijvoorbeeld magere dieren te zien als goed aangepaste dieren. Magere beren worden op het KI-station geplaatst en magere gelten worden ingezet als vervanging voor de huidige fokkerij zeugen. Enkelvoudige selectie op productiekenmerken is, zoals elders in dit DM is vermeld, tot nu toe zeer succesvol gebleken. Langzamerhand is de fokkerij echter opgeschoven naar selectie op meer kenmerken tegelijk en naar selectie op meer complexe kenmerken. In dit artikel willen we als voorbeeld voor moderne fokkerij de selectie tegen biggensterfte behandelen. Lang is biggensterfte gezien als iets waar fokkerij niets tegen kan doen omdat biggen doodgelegen worden, aan de diarree raken of verkommeren. Een variatie aan redenen met een nog grotere variatie aan oorzaken. We willen proberen om de probleemanalyse te schetsen, het werk dat D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 52
verricht moet worden om gegevens in beeld te brengen, het genetisch model beschrijven en tenslotte in een biologisch model weergeven wat we geleerd hebben over de vitaliteit van de neonatale big, dit laatste is in een separate bijdrage in dit DM uitgewerkt. Probleem analyse: sterfte tot spenen Gemiddeld twintig procent van de biggen is dood op het moment van spenen! Zeven procent omdat ze doodgeboren zijn en dertien procent omdat ze tijdens de lactatie doodgegaan zijn. Dit zijn Nederlandse cijfers en natuurlijk zijn er bedrijven die op totaal maar 14 % zitten, maar zelfs dat is in termen van productie efficiëntie nog een hoog verlies. Cijfers uit andere Westerse landen zijn vergelijkbaar hoog. In een aantal lage lonen landen zijn de cijfers beduidend lager omdat daar vaak 24 uur partusbewaking wordt toegepast. De trend in Nederland is naar meer dieren per arbeidskracht ofwel minder tijd per dier. Tegelijkertijd gaat mede door de fokkerij de worpgrootte omhoog met als automatisch gevolg dat het geboortegewicht per big omlaag gaat. De zeug krijgt dus meer en lichtere biggen om voor te zorgen, met tegelijkertijd minder aandacht van de zeugenhouder. Een ideaal recept dus voor problemen. Via huisvesting, aanpassing van de kraamhokken, hygiëne en voeding zijn de problemen enigszins onder controle te houden, maar als de trend doorzet wordt het lastiger, zeker als onder druk van de publieke opinie zeug en biggen tijdens de lactatie vrij moeten kunnen rondlopen. Een laag geboortegewicht wordt als verreweg de belangrijkste oorzaak gezien van biggensterfte, iets wat op zich niet onlogisch is. In Figuur 7a is de kraamstalsterfte uitgezet tegen het geboortegewicht en het is duidelijk dat een big van 500 g geen overlevingskansen
heeft. Tegelijkertijd is uit de frequentie verdeling van geboortegewicht echter ook duidelijk dat er erg weinig biggen van 500 gram of minder worden geboren. Stel dat er in deze situatie sprake is van 14 % sterfte en dus van 86 % overleving dan zijn er
drie mogelijkheden om de overleving te verhogen. Dat zijn: het verhogen van het geboortegewicht (Fig. 7b), het verminderen van de variatie in geboortegewicht (Fig. 7c) en het verhogen van de overlevingskans bij een gegeven geboortegewicht (Fig. 7d).
7a
7b
7c
7d
Fig 7a: De rode lijn is de normaalverdeling voor geboortegewicht van biggen, de blauwe lijn de overlevingscurve. Vermenigvuldiging van deze twee geeft de gemiddelde overleving van de biggen op het bedrijf (86,3 %). Fig 7b: verschuiving van de normaalverdeling, dat is biggen gemiddeld zwaarder maken, geeft een verhoging van de overleving (88,9 %). Fig 7c: biggen uniformer maken in geboortegewicht geeft ook een verhoging van de gemiddelde overleving (87,1 %). Fig 7d: Verhoging van de overlevings-kansen op een bepaald gewicht, optrekken van de overlevingscurve geeft een verhoging van de gemiddelde overleving naar 88,4 %.
Gegevensverzameling: 800.000 biggen Om zinvolle uitspraken te kunnen doen over deze materie zijn gegevens van veel biggen nodig. Basis van veel goed werk is noeste arbeid, zo ook hier. Kernpunt is het individueel wegen van geboren biggen, inclusief de doodgeboren biggen, waarbij de vader en moeder onomstotelijk zeker bekend moeten zijn. Hierbij is een goede registratie van dekkingen noodzakelijk zodat bij overinseminaties gecontroleerd kan worden dat dezelfde beer is gebruikt als bij de eerste inseminatie. Ook het overleggen naar een pleegzeug wordt geregistreerd of sterker nog, vooral het overleggen wordt geregistreerd, omdat dit één van de redenen is waarom selectie tegen sterfte zo lastig is. Zwakke biggen worden
vaak overgelegd naar goede zeugen. Als deze biggen toch nog dood gaan krijgt de zeug de schuld in termen van een slecht worprecord in het zeugenmanagement systeem, terwijl mogelijk de overlevingskans van de big zelf in dit geval een grotere rol speelt. Deze gegevensverzameling levert op een bedrijf van 200 zeugen 5000 gegevens per jaar op van individuele biggen. Deze gegevens worden nu al voor een vrij groot aantal bedrijven over een flink aantal jaren bijgehouden. De database bevat daarom in 2004 inmiddels al 920.000 biggen met gegevens en groeit jaarlijks met zo’n 120.000 biggen. De deelnemende bedrijven liggen in verschillende landen. De bedrijven hebben een D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 53
verschillende gezondheidsstatus en leveren een verschillende input van o.a. de factor arbeid. Ook de gebruikte lijnen en kruisingen verschillen. Al deze informatie over de bedrijven is overigens bekend. Genetisch model De hoeveelheid gegevens is ruim voldoende om in te verdrinken. Om een voldoende grote worp ter wereld te kunnen brengen heeft een zeug goede genen nodig om voldoende eicellen te ovuleren, de embryo’s in te laten neste-
len en ze met een goede baarmoeder tot wasdom te laten komen. Moederzorg genen komen in deze stadia nog niet ter sprake. Genen van de big zouden wel van belang kunnen zijn. Een heel zwakke big zou het zelfs in een goede baarmoeder wel eens af kunnen leggen. De genen van de big komen voor de helft van de vader en de helft van de moeder. De vraag kan dus ook anders gesteld worden: wat is de invloed van de dekkende beer op het kenmerk worpgrootte? In de Tabel een aantal antwoorden.
Kenmerk
Erf. graad
Permanent milieu
Herhaal baarheid
Beer invloed
Genetische variatie
Totaal geboren Geboortegewicht Variatie in gg Drachtlengte
0,09 0,30 0,07 0,34
0,13 0,10 0,04 0,07
0,21 0,40 0,11 0,41
0,02 0,02 0,01 0,06
0,7 0,0168 0,057 0,75
Bronnen van variatie bij een aantal vruchtbaarheidskenmerken
De erfelijkheidsgraad van worpgrootte gemeten als kenmerk van de zeug is 0.09, oftewel 9 % van de verschillen in worpgrootte tussen zeugen heeft een erfelijke achtergrond. De invloed van de dekkende beer beperkt zich tot een procentje of twee van de verschillen. De kolom permanent milieu is lastig te interpreteren. Het geeft aan hoe goed of slecht een zeug ‘in het spoor’ gezet is. Een voorbeeld: een gelt die een gezonde opfok achter de rug heeft met een perfect uitgevoerd vaccinatieprogramma zal een betere eerste worp leveren dan andere gelten, maar ook betere 2e, 3de en volgende worpen. Bij worpgrootte verklaart dit fenomeen zo’n 13 % van de verschillen. De andere kenmerken zijn nu een stuk eenvoudiger te lezen. Interessant is geboortegewicht. Dit is vrijwel uitsluitend een zeugkenmerk, de invloed van de beer is opvallend klein. Dit in tegenstelling tot de situatie bij de mens en het rund waar de vader een belangrijke rol speelt bij het bepalen van het geboortegewicht. Kennelijk zouden biggen prenataal veel harder kunnen groeien dan ze doen als de baarmoeder niet de beperkende factor was. Dit fenomomeen wordt zichtbaar D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 54
bij kleinere worpen; biggen zijn hier aanzienlijk zwaarder omdat de baarmoeder veel minder beperkend is. De drachtlengte is behoorlijk erfelijk en kent een relatief grote invloed van de beer. De genen van de big spelen namelijk een rol bij het in gang zetten van de partus. Erfelijkheidsgraad plus permanent milieu resulteren in de herhaalbaarheid van een kenmerk. Herhaalbaarheid van drachtlengte komt uit in de buurt van de 50 %, ofwel een zeug die lang draagt zal dat ook in de volgende worp doen. Variatie in geboortegewicht en daarmee ook het complement, uniformiteit, is erfelijk. De erfelijkheidsgraad is maar iets lager dan die van worpgrootte en van worpgrootte weten we dat er middels selectie aanzienlijke vooruitgang geboekt kan worden. Overleving van biggen kent de laagste erfelijkheidsgraad van het rijtje, maar is van deze kenmerken ook het enige kenmerk, waarbij de moedereigenschappen wel een rol spelen. Toch is de erfelijkheidsgraad niet veel lager dan die van worpgrootte en moet genetische verbetering dus mogelijk zijn.
De laatste kolom in de Tabel geeft de genetische correlatie met overleving weer. Als deze correlatie 1 is betekent het dat iedere standaard eenheid verandering van het kenmerk leidt tot één standaard eenheid verandering in overleving. De correlatie met worpgrootte is 0.3 en positief. Selectie op grotere worpen leidt dus tot meer sterfte, selectie op langere dracht leidt tot minder sterfte en, zeer verrassend, selectie op geboortegewicht leidt in termen van overleving tot vrijwel niets! Een eerste sterke aanwijzing dat selectie op geboortegewicht niets aan de sterfteproblemen zal gaan doen. Overleving Worpgrootte Geboortegewicht Uniformiteit Drachtlengte
-0,4 0,1 -0,3 0,4
We zijn verder gegaan met het analyseren van de individuele biggegevens en hebben daarbij gecorrigeerd voor geboortegewicht en geslacht. In de stal is het volstrekt duidelijk: een lichte big maakt aanzienlijk minder kans op overleven dan een zware big. Dit betekent echter niet dat, als alle biggen 100 gram zwaarder worden door selectie, de totale sterfte afneemt! Concurrentie speelt een belangrijke rol, de relatieve positie van een big t.o.v. hokgenoten. Vervolgens zijn de effecten geschat van de genen van de vader, de moeder en de zogende moeder. Grofweg is de verdeling 45 % invloed van de big en 55 % van de zogende moeder, waarbij vader en moeder evenveel invloed hebben op de genen van de big. Dit betekent dat het zin heeft om in een berenlijn te selecteren op sterkere biggen.
Genetische correlaties van vruchtbaarheidskenmerken met overleving.
Fig 8. Overlevingscurven van biggen van een aantal beren. De Y-as geeft de overlevingskans weer, de X-as het individuele geboortegewicht. Iedere curve representeert een beer en is gebaseerd op meer dan 300 bigwaarnemingen. Deze verschillen zijn statistisch getest en significant.
Bewijs en anekdotes Het formele bewijs dat het aanzienlijk beter is om op overleving te selecteren dan op verhoging van het geboortegewicht ligt in de genetische parameters besloten. Er is echter
een overweldigende hoeveelheid anekdotische genetische en biologische voorbeelden dat de genetische theorie klopt. Drie genetische voorbeelden worden hier gegeven. Het eerste voorbeeld is te zien in Figuur 8.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 55
Het tweede voorbeeld is een dragende zeugenstal met iets meer dan 200 drachtige zeugen. Deze zeugen kunnen in twee groepen verdeeld worden op basis van de verwachte kwaliteit van hun biggen. Dit is gedaan op basis van de verwachte overleving en op basis van het verwachte geboortegewicht. Daarna hebben de zeugen geworpen en zijn de werkelijke prestaties geregistreerd. De Tabel geeft daar het resultaat van. Ook
deze cijfers zijn statistisch gecheckt. Indeling op overleving levert exact het verwachte resultaat op. Hogere overleving, de zelfde worpgrootte, met - opmerkelijk - een iets lager geboortegewicht en een betere uniformiteit. Selectie op geboortegewicht levert zwaardere biggen op, maar geen betere overleving. Derhalve een tweede zeer sterke aanwijzing dat selectie op overleving beter is dan selectie op geboortegewicht.
FW laag
FW hoog
FW laag
FW hoog
Aantal worpen Fokwaarde (%, kg resp.) Big overleving totaal (%) Geboorte overleving (%) Lactatie overleving (%)
107 -0,76 78,9 90,7 86,7
108 4,21 83,6 93,4 89,4
107 -0,53 80,2 90,8 88,1
108 0,88 82,3 93,3 88,1
Totaal geboren Geslachtsverhouding Worp massa Gem. Geboortegewicht Variatie in geb. Gew. # gespeend
12,53 51,8 18,1 1480 302 9,89
12,31 53,0 17,6 1460 295 10,19
12,62 51,0 17,5 1410 293 10,06
12,22 53,8 18,2 1520 304 10,01
Ruim 200 worpen zijn vóór de partus ingedeeld op de te verwachten overleving van de biggen dan wel op het te verwachten geboortegewicht op basis van de fokwaarden (FW) voor die kenmerken. Gerealiseerde resultaten zijn weergegeven.
Tenslotte het derde voorbeeld. Op basis van de genetische parameters kan een inschatting gemaakt worden van de genetische vooruitgang bij een bepaalde selectiestrategie. We hebben gekozen voor drie vrij extreme strategieën, de werkelijkheid is altijd genuanceerder: a. selectie op uitsluitend worpgrootte, b. selectie op worpgrootte en geboortegewicht, c. selectie op worpgrootte en overleving. De resultaten zijn weergegeven in de Tabel op pag. 57. Interessant is dat strategie a en c hetzelfde resultaat opleveren in termen van gespeende biggen per worp, maar dat doet door te smijten met energie-, heel veel geboren biggen, maar ook heel veel sterfte-,
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 56
terwijl c het veel gematigder doet. Strategie b leidt tot niets. Na 15 jaar selectie zijn de worpgrootte en de overleving nog steeds hetzelfde, hoewel de biggen wel veel zwaarder geworden zijn. De laatste twee kolommen in deze Tabel geven de vooruitgang in productie weer van de TOPIGS 20 en TOPIGS 40 zeugen over de laatste 4 jaar. Het interessante is dat de TOPIGS 20 zeugen in hoge mate geselecteerd zijn volgens strategie a en de TOPIGS 40 zeugen volgens het c-scenario. Vooruitgang in gespeende biggen per worp is vrijwel hetzelfde, de manier waarop verschilt behoorlijk. Voor ons het definitieve bewijs dat selectie op overleving mogelijk is.
10 jaar voorspelling
Worp index Totaal geboren Levend geboren Doodgeboren % Doodgeboren % Kraamstalsterfte Big overleving Gespeend/worp Gepeend/z/j Geboortegewicht Variatie in geb.gew Worp massa
5 jaar gerealiseerd (1998-2003)
Basis
Worpgrootte
Worpgr + Gebgew.
Economie
2,32 12,20 11,30 0,90 7,38 12,90 80,3 9,80 22,8 1,45 280 17,7
2,35 13,70 12,72 0,98 7,14 15,72 78,3 10,72 25,2 1,34 280 18,4
2,35 12,26 11,22 1,04 8,46 12,78 79,8 9,79 23,0 1,74 310 21,3
2,35 13,46 12,66 0,80 5,94 13,86 81,0 10,91 25,6 1,35 274 18,1
TOPIGS 20
TOPIGS 40
+ 0,83 + 0,65 + 0,19
+ 0,41 + 0,40 + 0,01
+ 0,45
+ 0,50
Voorspelde vooruitgang in vruchtbaarheidskenmerken gebaseerd op genetische parameters en gerealiseerde vooruitgang op basis van gekruiste nakomelingen en verschillende fokdoelen.
Hoe nu verder Selectie op bigoverleving werkt. Het aardige is dat ook het ‘waarom het werkt’ onderzocht is, zie de bijdrage van Jascha Leenhouwers in ditzelfde nummer. Selectie op bigvitaliteit is inmiddels ingebouwd in alle TOPIGS beren
en zeugenlijnen. Minstens zo veelbelovend is de selectie op moedereigenschappen. Erfelijkheidsgraad van het kenmerk is hoger dan voor bigvitaliteit en de te verwachten vooruitgang daarmee hoger. Volledig begrip over de achtergronden, over het waarom is er echter nog niet en is onderwerp van verder onderzoek.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 57
Biggensterfte: biologische verklaringen voor gevonden genetische verschillen Dr. Ir. Jascha Leenhouwers, wetenschappelijk medewerker Wageningen UR Kennis over de biologische achtergrond van genetische verschillen in biggensterfte vergroot het inzicht in de gevolgen van genetische selectie. Dit soort informatie kan bijdragen aan het ontwikkelen van evenwichtige selectiestrategieën bezien vanuit fysiologisch oogpunt. De biologische achtergrond van genetisch bepaalde verschillen in biggensterfte is onderzocht door biologische kenmerken te meten aan biggen met een bekende genetische aanleg voor overleving. Bij de keuze van de kenmerken is de aandacht vooral gericht op het geboorteproces en de eerste dagen na partus, aangezien dan de meeste sterfte plaatsvindt (80%). Gedrag na de geboorte Als eerste is het gedrag van biggen direct na de geboorte onderzocht in relatie tot de genetische aanleg voor overleving. Pasgeboren biggen zijn erg koudegevoelig. Ze hebben bij de geboorte weinig energiereserves in de vorm van glycogeen en vet. Daarbij is het fysiologisch mechanisme, om hun lichaamstemperatuur op peil te houden, nog niet goed ontwikkeld. Een snelle biestopname na de geboorte is dan ook voor de pasgeboren big van levensbelang. Biest verschaft, naast maternale antistoffen, ook energie. Onderzoek heeft aangetoond dat er een sterk verband bestaat tussen de overlevingskans van een big en de tijd die verstrijkt tussen geboorte en de eerste keer opname van biest. In Figuur 9 is te zien dat de overlevingskansen sterk afnemen met toenemende tijd tot eerste biestopname. Deze figuur laat ook zien dat vooral lichte biggen een verhoogd risico lopen.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 58
Figuur 9 overlevingskans en biestopname Op een TOPIGS bedrijf in Brazilië is er vervolgens gekeken of die betere overleving misschien verklaard kan worden door een snellere biestopname direct na de geboorte. In totaal zijn 25 partussen geobserveerd. Voor elke geboren big is de tijd tot eerste biestopname gemeten. Al deze biggen hadden een bekende genetische aanleg voor overleving die geschat is als het gemiddelde van hun vader en moeder. Het resultaat van dit experiment was opvallend. Overeenkomend met de resultaten van het onderzoek van Egbert Knol was de sterfte lager in de worpen met een hoge genetische aanleg voor overleving in vergelijking met worpen met een lage genetische aanleg. Echter de tijd tot eerste biestopname verschilde niet tussen biggen met een hoge en lage genetische aanleg voor overleving. Blijkbaar moeten biologische verklaringen voor genetische verschillen in overleving dus niet gezocht worden in verschillen in gedrag direct na de geboorte. Periode net voor de geboorte: cortisol De mate van ontwikkeling van een big aan het eind van de dracht is een ander biologisch kenmerk dat gerelateerd is aan de overlevingskans tijdens en na de geboorte. Hartglycogeen speelt bijvoorbeeld een rol bij de weerstand tegen zuurstoftekort tijdens de
partus. Glycogeenreserves in lever en spieren en vetreserves dienen respectievelijk als energiebron en koude-isolatie. Ze worden vooral aangesproken bij onvoldoende biestopname of lagere omgevingstemperaturen. Een belangrijke factor, die de ontwikkeling van biggen in de laatste fase van de dracht stimuleert, is het bijnierhormoon cortisol. Foetale biggen produceren de laatste tien dagen van de dracht veel cortisol. Cortisol stimuleert de ontwikkeling van essentiële organen die betrokken zijn bij overleving, zoals de longen en het maagdarmstelsel. Ook stimuleert prenatale cortisolproduktie de aanleg van glycogeenreserves in lever en spieren. Mogelijk kunnen verschillen in overleving tussen genetisch sterke en zwakke biggen verklaard worden door verschillen in ontwikkeling aan het eind van de dracht. Dit is onderzocht door een groot aantal kenmerken te meten in foetale biggen met een bekende genetische aanleg voor overleving. Net zoals in het voorgaande gedragsvoorbeeld, is de genetische aanleg van de foetale biggen geschat als een gemiddelde van hun vader en moeder. Bij 46 drachtige gelten is een keizersnede uitgevoerd op dag 111 van de dracht. Van de ruim 500 foetussen is het lichaamsgewicht bepaald en zijn de organen (lever, maag, darmen, bijnieren) gewogen. Ook werden de glycogeengehaltes in lever en spieren gemeten en zijn er bloedmonsters genomen ter bepaling van cortisolgehaltes. In de eerste Tabel zijn de lichaams- en orgaangewichten weergegeven van biggen met een lage en met een hoge genetische aanleg voor overleving. Genetisch sterke biggen zijn iets lichter dan genetisch zwakke biggen. Dit lijkt verrassend, gezien het positieve verband tussen overleving en geboortegewicht, maar is geheel in overstemming met de resultaten zoals ze beschreven zijn in het artikel van Egbert Knol.
Variabelea
EBVps laag
EBVps hoog
Lichaamsgewicht (g) Lever (g/kg LG) Maag (g/kg LG) Dunne darm (g/kg LG) Bijnieren (g/kg LG)
1208 27,9 5,0 23,7 0,105
1080 30,2 5,2 24,5 0,140
Lichaamsgewicht (LG) en orgaangewichten op dag 111 van de dracht van foetale biggen met lage (EBVps laag) en hoge (EBVps hoog) genetische aanleg voor overleving (EBV=Estimated Breeding Value)
Genetisch sterke biggen hebben dus wel relatief ten opzichte van hun geboortegewicht een zwaardere lever, maag, darmen en bijnieren dan genetisch zwakke biggen. In de tweede Tabel is vervolgens te zien dat genetisch sterke biggen hogere glycogeengehaltes in spier en lever hebben en een hoger lichaamsvetpercentage. Dit betekent dat deze biggen over meer energiereserves beschikken bij de geboorte en daardoor dus beter kunnen overleven in situaties van onvoldoende biestopname of lage omgevingstemperatuur.
Energiereserves Leverglycogeen (mg/g) Spierglycogeen (mg/g) Karkasvet (%) Bloed cortisol (mg/g)
EBVps laag
EBVps hoog
97 69 0,70 42,8
109 73 0,79 59,8
Energiereserves en bloed cortisol concentraties op dag 111 van de dracht van biggen met lage (EBVps laag) en hoge (EBVps hoog) genetische aanleg voor overleving
De verklaring voor al deze bevindingen ligt in het feit dat genetisch sterke biggen veel meer cortisol produceren gedurende de laatste dagen van de dracht in tegenstelling tot genetisch zwakke biggen. Zoals eerder genoemd stimuleert cortisol de rijping van vitale organen en de aanleg van energiereserves. Cortisol maakt de big als het ware klaar voor de overstap van de baarmoeder naar de buitenwereld.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 59
Uit deze resultaten kan worden geconcludeerd dat genetisch sterke biggen iets lichter zijn bij geboorte, maar wel beter ontwikkeld zijn aan het eind van de dracht. Deze betere ontwikkeling zou kunnen verklaren waarom genetisch sterke biggen beter overleven dan genetisch zwakke biggen.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 60
Op de lange termijn zal selectie op biggensterfte dus beter ontwikkelde biggen opleveren bij de geboorte. Deze biggen hebben meer energiereserves en kunnen daardoor beter overleven onder ongunstige omstandigheden.
Benchmarking: effectief kennis verspreiden Arjan Neerhof MSc, fokkerijcoördinator
Het belang van kennisoverdracht als verkoop ondersteuning: benchmarking als model voor de opzet van technische service van het product. De varkenshouderij is volop in ontwikkeling. Deze ontwikkeling wordt zowel door externe als interne factoren gedreven. Een van de ontwikkelingen is de overgang van een productie- naar een marktgerichte houderij. Een gevolg hiervan is marktsegmentering en het ontstaan van nichemarkten. Elk segment heeft zijn eigen specifieke kernmerken en eisen. Verder worden vanuit de maatschappij en overheid in toenemende mate productveiligheid, welzijns- en milieueisen opgelegd. Benchmarking is een effectief model van kennisoverdracht
effecten van toenemende markt- en maatschappij-eisen, anderzijds is er de toenemende prijsdruk door concurrentie op de wereldmarkt. Als reactie hierop zoeken varkenshouders naar wegen om hun marge te vergroten. Bedrijven worden steeds grootschaliger en er ontstaan samenwerkingsverbanden tussen varkensbedrijven bij in- en verkoop. De varkenshouder verandert Deze ontwikkelingen zijn mede mogelijk gemaakt doordat ook de varkenshouder zelf is veranderd: van boer naar manager / ondernemer. De varkenshouder heeft een toegenomen opleidings- en kennisniveau. In plaats van het doen van uitvoerende werkzaamheden, richt hij zich steeds meer op het verder ontwikkelen van zijn bedrijf en de oplossing van specifieke problemen en knelpunten op zijn bedrijf.
Enerzijds zijn er de kostprijs verhogende
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 61
Voor een bedrijf als TOPIGS neemt daarom het belang van kennisondersteuning en relatiebeheer steeds meer toe. Varkenshouders willen bediend worden met praktische en bij voorkeur kant- en klare oplossingen die direct op hun bedrijf toepasbaar zijn. Dat is voor de toeleverancier makkelijker gezegd dan gedaan want terwijl de varkenshouderij toeneemt in complexiteit, neemt ook de mate van concurrentie toe door het scherper inkoopbeleid van de varkenshouder. Hoe kan een bedrijf in deze marktsituatie succesvol zijn en blijven? Een mogelijke aanpak voor de varkensfokkerij is hiervoor de opzet van benchmarking als organisatievorm voor de technische service van het product. "Benchmark" betekent vrij vertaald "toetssteen". Benchmarking is het toetsen van een bedrijf aan een ander (voorbeeld)-bedrijf. Het slagen van benchmarking voor de opzet van technische service bij een product staat of valt met het vinden van een geschikt benchmarkbedrijf. Op dit voorbeeldbedrijf wordt dan gewerkt met een product van de specifieke toeleverancier. De managementomstandigheden op het bedrijf worden in overleg met de varkenshouder, indien nodig, aangepast aan de specifieke eisen van het product en / of het productiesegment waar binnen de varkenshouder actief is. Hiermee wordt gedemonstreerd hoe er optimaal met het product gewerkt kan worden en hoe het maximale resultaat met het product behaald kan worden. Wat een geschikt bedrijf is, is afhankelijk van de doelstelling die met de technische service wordt beoogd. Een tweetal voorbeelden. • Indien de klant een integratie van bedrijven is, kan er voor worden gekozen om binnen de integratie één bedrijf als voorbeeld bedrijf aan te wijzen. Op dit bedrijf demonstreert de leverancier de mogelijkheden van zijn product en geeft optimale productondersteuning. Vervolgens dient dit bedrijf als voorbeeld voor de overige bedrijven binnen de integratie en is het verder de verantwoordelijkheid van de integratie om de vergaarde kennis binnen de eigen organisatie te verspreiden. D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 62
• Indien de klant een slachterij is met specifieke interesses in bepaalde productkwaliteiten, wordt naar een toeleverend bedrijf gezocht. Op dit bedrijf kan de situatie worden geoptimaliseerd gericht op de specifieke producteisen voor het segment waarin het bedrijf opereert. Dit bedrijf en de daar verkregen kennis kan vervolgens als voorbeeld ingezet worden op andere aan de slachterij toeleverende bedrijven. Verder is het van belang dat het beoogde benchmark bedrijf beschikt over een goede gegevensverzameling en dat de varkenshouder/bedrijfsleiding interesse heeft in het optimaliseren van de productieomstandigheden op zijn bedrijf. Hij of zij moet uiteraard vervolgens deze kennis ook met anderen willen delen. Het bedrijf hoeft in de uitgangssituatie niet perse een uitblinker te zijn. Een gemiddeld bedrijf naar een hoger plan tillen is vaak leerzamer voor andere bedrijven dan een al perfect bedrijf verder optimaliseren. Inzicht in functioneren Een van de voordelen van deze benadering is dat inzicht wordt ontwikkeld in het functioneren van een grotere klantorganisatie, zoals bijvoorbeeld een varkensintegratie. Dit overigens niet alleen op managementniveau maar op alle niveaus van de organisatie, zonder dat elk individueel deelnemend bedrijf bezocht hoeft te worden. Verder wordt voorkomen dat men telkens "brandjes moet blussen". De situatie wordt omgedraaid. In plaats van dat men alleen in geval van problemen op een bedrijf wordt uitgenodigd, wordt structureel gewerkt aan het op de juiste wijze gebruiken van het product op het bedrijf en binnen de integratie. Tegelijkertijd doet de leverancier kennis op over de productiewijze en producteisen van de klant. Deze kennis kan weer toegepast worden bij andere klanten. Omdat men in dit geval, in plaats van veel bedrijven, slechts sporadisch het benchmark bedrijf vaker bezoekt, kan er een diepere relatie worden ontwikkeld en kan men meer aandacht aan details besteden.
Verder worden medewerkers van de toeleverancier ook beter op hun adviezen afgerekend, omdat men hetzelfde bedrijf regelmatig moet bezoeken. Daar staat tegenover dat er meer tijd beschikbaar is, omdat het aantal
te bezoeken bedrijven afneemt. Door de hogere bezoekfrequentie wordt ook beter inzicht verkregen in het functioneren van het benchmark bedrijf.
Benchmarking: • Is geen praktijkonderzoek. Het primaire doel is de mogelijkheden van een product te demonstreren en een klantrelatie op te bouwen en is daarmee meer commercieel van aard. Dit wil niet zeggen dat ervaringen op een benchmark bedrijf niet tot productontwikkeling kan leiden en dat een dergelijk bedrijf niet een dubbelrol kan vervullen door, naast benchmarking, bijvoorbeeld ook onderzoeks activiteiten daar te laten plaatsvinden. • Hoeft niet ingewikkeld te zijn en moet vooral niet leiden tot een papierwinkel. • Is als strategie niet alleen toepasbaar bij grote klanten maar ook op markten of marktsegmenten als geheel. • Klinkt misschien populair maar wordt als organisatievorm in zijn geheel of gedeeltelijk in toenemende mate toegepast. • Hoeft niet beperkt te worden tot de leverancier – klant relatie, maar ook andere leveranciers zoals bijvoorbeeld de dierenarts en voederleverancier kunnen hierin betrokken worden. Hierdoor krijgen ook andere toeleveranciers in de varkenssector een beter inzicht in de producteigenschappen van het specifieke product.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 63
Schoon genentransport Drs. Ir. Han Smits, dierenarts KI-Noord-Brabant
Binnen de varkenshouderij en vooral in de varkensfokkerij is er een grote behoefte om genen te kunnen transporteren en introduceren binnen een bestaande populatie. Dit kan op verschillende manieren gebeuren: via levende dieren, vers of ingevroren sperma en verse of ingevroren embryo’s. Elk van deze methoden heeft zijn specifieke voor- en nadelen.
Methodes van verplaatsing
Binnen dit genentransport of -introductie is gezondheid de laatste jaren meer en meer een bepalende factor geworden. Naast het "pakketje genen" is het immers in principe altijd mogelijk om tegelijk ook onwelkome gasten zoals pathogene micro-organismen mee over te brengen. Om deze reden worden de veterinaire eisen bij het genentransport steeds scherper gesteld. Dit is in het belang van zowel de fokker als van de afnemer. Het ligt in de verwachting dat op korte termijn deze veterinaire eisen alleen nog maar strenger zullen worden. Hetzelfde geldt voor de biosecurity (ziektepreventie) maatregelen die op en rond een varkensbedrijf genomen worden ter voorkoming van introductie of verspreiding van pathogene kiemen.
1. Kunstmatige inseminatie (KI)
Het verplaatsen van genen vindt binnen Nederland vaak plaats over kleine afstanden maar in de varkensfokkerij meer en meer over grotere afstanden tussen landen en zelfs continenten. Hierdoor kunnen genen over de hele wereld ingezet worden en kan er met recht gesproken worden van een wereldwijde fokkerij. Vooral aan het transport over grotere afstand worden strenge eisen gesteld. Door de problemen die zich de laatste jaren hebben voorgedaan met o.a. mond-en-klauwzeer, varkenspest en vogelgriep worden deze alleen nog maar stringenter. De veterinaire eisen die gesteld worden aan het genentransport worden in belangrijke mate gedicteerd door de Office International des Epizooties (OIE; tegenwoordig World Organisation for Animal Health genoemd) in Parijs. De meeste landen conformeren zich aan de door de OIE gestelde richtlijnen. D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 64
Met dit voorgaande is het duidelijk dat de fokkerij de laatste jaren veel geïnvesteerd heeft in methoden om zo veilig mogelijk genen te kunnen transporteren. Hieronder worden in het kort enkele van de belangrijkste methoden beschreven.
Een methode die in het begin van de jaren 50 is ontwikkeld en in de jaren 70 meer toepassing kreeg door veelvuldige uitbraken van Veewetziekten. Ondertussen is de techniek geperfectioneerd en wordt meer dan 95% van de zeugen in Nederland met KI-sperma geïnsemineerd met tussen de 80-90% dracht en ruim 11 levend geboren biggen. De methode biedt enorme voordelen in vergelijking met natuurlijke dekking: - Er is een veel sterkere genetische vooruitgang mogelijk: voor elke 20-30 zeugen is één natuurlijk dekkende beer nodig, maar één KI-beer is goed voor ongeveer 400 zeugen!
Zeug met inseminatiebeugel
Kunstmatige inseminatie heeft veel voordelen: het is onder andere veilig en goedkoop - Daarnaast biedt de methode grote veterinaire voordelen; ziektes worden veel minder gemakkelijk verspreid dan in het verleden toen de beer van bedrijf naar bedrijf of van zeug naar zeug ging. - Het is efficiënter in te zetten waardoor groepsgewijs werken en ”all-in all-out” mogelijk is. - Het is goedkoper. - Het levert uiteindelijk een beter resultaat op, omdat de sperma kwaliteit vooraf gecontroleerd kan worden en de beren strenger geselecteerd worden. - Voor de fokkerij is het een heel goede methode om genen zowel nationaal als internationaal uit te wisselen en beren op hetzelfde moment op meerdere plaatsen in te zetten.
productie en invriezen op veterinaire veiligheid onderzocht worden, mede doordat het sperma in principe in de vloeibare stikstof jaren bewaard kan blijven. - Op dit moment liggen de resultaten al tussen 80-90% dracht en rond de 10.5 levend geboren biggen. - Afstand en tijd zijn geen belemmerende factoren meer voor de inzet van topfokberen. Als vers sperma om de één of andere reden enkele dagen blijft staan is het niet meer te gebruiken. Diepvriessperma daarentegen kan zonder problemen een maand onderweg zijn. De transport condities van vers sperma luisteren erg nauw; te ruw transport of te lage of te hoge temperatuur kunnen desastreus zijn voor de kwaliteit. Met ingevroren sperma moeten er wel erg vreemde dingen gebeuren wil dat een negatief effect hebben op de kwaliteit.
2. Diepvries KI Pas sinds enkele jaren is het goed mogelijk om varkenssperma in te vriezen. De structuur van de varkensspermacel en vooral het hoge vetpercentage maakte het heel moeilijk om zonder veel schade te kunnen invriezen en ontdooien. Nu er methoden zijn gevonden om dit probleem te ondervangen wordt diepvriessperma door TOPIGS als basis van het internationale en intercontinentale genentransport voor de topfokkerij ingezet. De voordelen van deze nieuwe methode zijn: - Zonder ervaring te hebben kan het door de boer op het bedrijf simpel worden toegepast. 5 rietjes van 0.25 ml worden uit de vloeibare stikstof gehaald, minimaal 1 minuut ontdooit in een 38°C-bad waarna de inhoud van de rietjes in 80 ml normale verdunningsvloeistof wordt gedaan. De zeug kan dan op de bekende manier worden geïnsemineerd. Omdat het sperma mogelijk minder lang bevruchtend zal zijn, wordt aangeraden de inseminatie binnen 15-30 minuten na ontdooien uit te voeren en eventuele overinseminaties te doen met een interval van 12 in plaats van 20 uur. - Zowel het sperma als de beer kunnen na
Diepvriesrietjes
- Voor de fokkerij biedt de methode een interessant voordeel omdat het hiermee mogelijk wordt gemaakt om dezelfde beer op het zelfde moment onder totaal verschillende omstandigheden over de hele wereld in te zetten. Dit maakt het nog betrouwbaarder en beter mogelijk om de dieren met de beste genen te selecteren. 3. Embryo Transplantatie (ET) Het spoelen van embryo’s bij donorzeugen (na operatie, shunten (operatief inkorten van de baarmoeder) of slachten), wassen van de embryo’s en vervolgens overzetten in gesynchroniseerde draagmoeder zeugen. Het doel van deze techniek is het dierziekteveilig doorgeven van volledige pakketjes genetisch materiaal. Hierdoor is, in tegenstelling tot bij het gebruik van sperma een volledig nieuwe lijn of bijvoorbeeld een bedrijfs-KI beer op een bedrijf te introduceD.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 65
ren of kan een grote genetische achterstand in één keer ingehaald worden. Door de embryo’s volgens vaste procedures te wassen en antibiotica en enzymen toe te voegen is de kans op kiemoverdracht tot een absoluut minimum beperkt. Dit is in vele proeven voor diverse ziektekiemen bewezen waardoor de OIE deze methode als dierziekteveiligste methode van genentransport erkent. De resultaten van de chirurgische transplantatie zijn goed; 90% dracht is te halen. Omdat deze methode een operatie behoeft is er in Nederland, mede ingegeven door het varkensbesluit, de laatste 10 jaar hard gewerkt aan een niet-chirurgische transplantatie methode. Hierbij worden de embryo’s met behulp van een embryocatheter via de vagina transcervicaal ingebracht, wat te vergelijken is met een gewone inseminatie. De resultaten zijn hoopgevend (40-50% dracht) maar nog niet voldoende om het groot in de praktijk in te zetten. Een grote belemmering is de korte houdbaarheid van verse embryo’s. Om dit op te lossen is TOPIGS nu bezig met een onderzoek, gesubsidieerd door de EU, naar de combinatie van invriezen van varkensembryo’s en de niet-chirurgische transplantatie methode.
Het wassen van embryo’s zorgt er voor dat ziektekiemen niet worden verspreid
4. Specific Pathogen Free (SPF) of Minimal Disease (MD) Biggen worden met behulp van een keizersnede geboren via het openen van de baarmoeder of de gehele verwijdering ervan (beide al of niet met een steriele tent over het D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 66
operatie gebied). De biggen worden na een desinfecterend bad de eerste weken in een kiemvrije ruimte opgevangen. De biggen worden moederloos opgefokt of bij een SPF zeug gelegd gedurende de kraamperiode. Na controle van de gezondheidstatus kunnen de dieren worden overgebracht naar de bestemmingsbedrijven. Daar vindt er een adaptatie aan bepaalde micro-organismen plaats (micro-organismen waarvan het in de praktijk op het moment niet mogelijk of niet gewenst is om van vrij te zijn, zoals de apathogene darmflora en bijvoorbeeld het Porcine Parvo virus). De dieren blijven vrij van gedefinieerde, pathogene micro-organismen.
Steriele geboorte middels keizersnede.
In de meeste gevallen krijgen de nakomelingen van op deze wijze geproduceerde dieren ook het predikaat SPF (eerste generatie ten opzichte van tweede generatie SPF). Het grote voordeel van deze methode is vooral in de praktijk gebleken. De dieren kunnen vooral in de mestperiode een veel hogere productie halen dan hun conventionele soortgenoten: 1100 gram groei per dag tijdens de mestperiode van 25 naar 120 kg is te halen. Daarnaast is veterinair ingrijpen zelden nodig en is de groep vleesvarkens bij afleveren opvallend homogeen; het genetisch potentieel van de dieren wordt veel beter benut. Deze methode van produceren wordt als standaard gebruikt voor hoge gezondheid bij varkens. De meeste topfokbedrijven met hoge gezondheid van de verschillende fokkerijorganisaties zijn op deze manier opgestart. Zij vormen de basis op grond waarvan er voldaan kan worden aan de internationale veterinaire regelgeving en de wereldwijde fokkerij. Deze methode is elders in dit
Diergeneeskundig Memorandum uitgebreider beschreven. De volgende 4 systemen worden in de wereld vaak gebruikt om de gezondheid van de biggen te verbeteren. Ten gevolge van de wetgeving aangaande minimale speenleeftijd van biggen van 21 dagen of de RVL eisen mogen ze hier niet worden toegepast, maar ze worden hier wel vermeld, omdat ze hun waarde in het veld meerdere malen hebben bewezen. 5. Piglet snatching De biggen worden direct bij de geboorte opgevangen en zo hygiënisch mogelijk na een desinfectie bad overgebracht naar een (gesynchroniseerde) adoptiezeug of worden zeugloos opgefokt.
wordt gevaccineerd ten behoeve van het opwekken van antilichamen in de biest en kan eventueel evenals de biggen worden gemedicineerd. Net als bij SPF kunnen de biggen ook moederloos opgefokt worden met biest van SPF zeugen. Het grote voordeel van deze methode is dat vrij simpel en goedkoop een grote sprong gemaakt kan worden in gezondheid zonder daarbij genetische waarde te verliezen. Van verreweg de meeste infecties kan op deze manier een vrijwaring plaatsvinden. Van enkele micro-organismen die óf tijdens de dracht óf tijdens het geboorteproces de biggen kunnen infecteren is geen zekerheid te geven (bijvoorbeeld PRRS virus en streptococcen). Door batch-gewijs te werken en de biggen vervolgens op de betreffende infecties of de afweer daartegen te onderzoeken kan deze zekerheid wel verkregen worden. 6. Medicated Early Weaning (MEW) Bij dit systeem worden zeugen vóór het werpen verplaatst naar een andere locatie (= "offsite" werpen). Het spenen van de biggen vindt plaats op 5 dagen waarna de zeugen teruggaan naar het bedrijf van herkomst. De zeugen worden onder medicatie gesteld in de periode van vóór het werpen tot spenen en de biggen van geboorte tot 5 dagen na het spenen. Een aanpassing van dit systeem is MMEW = Modified Medicated Early Weaning, waarbij het werpen "on-site" plaatsvindt. Er wordt hierbij gespeend van 10 tot 21 dagen en de opfok van biggen vindt plaats op een andere locatie. 7. Segregated Early Weaning (SEW)
Bij Pigletsnatching worden de biggen moederloos opgefokt.
De donorzeug wordt over het algemeen behandeld met antibiotica en/of gevaccineerd om het aantal aanwezige micro-organismen bij de partus te verminderen. De adoptiezeug
Ook een systeem dat evenals het vorige en het volgende in Amerika is ontwikkeld en vaak toegepast wordt voor eradicatie van ziekten. Het spenen van de biggen vindt plaats tot 21 dagen, gevolgd door opfok in aparte stallen en met behulp van strikte all-in all-out worden de ouderdieren van niet-leeftijdsgenoten gescheiden (per afdeling maximaal 2 weken leeftijdsverschil). SW (Segregated Weaning) is hier weer een variant van en wordt in de literatuur ook vermeld als ASR = Age Segregated Rearing, IW = Isolated Weaning of SDC = Segregated D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 67
Disease Control. De speenleeftijden van de biggen verschillen bij de literatuurvermeldingen sterk en kan ook na de drie weken plaatsvinden; bij spenen vóór de 3 weken komt het overeen met SEW. Dit systeem is gericht op scheiding van gespeende biggen van de ouderdieren en van biggen van andere leeftijdsgroepen. In aparte stallen vindt de opfok plaats met behulp van all-in all-out (per afdeling maximaal 2 weken leeftijdsverschil). 8. Multiple site systeem De oorspronkelijke multiple site definitie luidt: all-in all-out per site, wat per fok/vermeerderingsbedrijf meerdere opfok-sites met daaronder meerdere vleesvarkens-sites met zich meebrengt. Het houdt het scheiden in per site van de drie verschillende productiefases: 1. fok/vermeerdering tot spenen, 2. opfok van de biggen en 3. afmest of opfok tot inzetbare gelt. Het grote voordeel van het multiple site systeem is het doorbréken van de infectieketen. Nog tijdens de fase dat de biggen door de bescherming van de biest een hoge afweer bezitten worden ze verplaatst naar een andere locatie samen met andere biggen met gelijk-
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 68
waardige weerstand en infectieniveau. Op deze manier zijn er minder verschillende micro-organismen en ook minder micro-organismen in aantal aanwezig bij de verschillende leeftijdsgroepen. In de meeste gevallen is het beheersen van de veterinaire problemen daardoor beter uit te voeren. Tegenwoordig ziet men een ontwikkeling naar een ”two-site” systeem waarbij biggen direct na spenen naar het vleesvarkensbedrijf worden overgeplaatst. Het idee is ook hier het doorbreken van de infectieketen op een moment dat de big nog door maternale immuniteit beschermd is. Deze opsomming maakt duidelijk hoe de gezondheid van de varkens, vooral in de fokkerij, verbeterd kan worden zonder daarbij de genetische waarde te verminderen. De fokkerij loopt daarbij voorop in het ontwikkelen en uitvoeren van diverse methodes om dit te bewerkstelligen. Gedwongen door veterinaire regelgeving, eisen van de klant en zelfopgelegde eisen zal hier in de toekomst steeds aan gewerkt blijven worden. Niet om kasplantjes te produceren, maar om uiteindelijk een goed product te kunnen blijven leveren, afgestemd op de vraag van de markt en rekening houdend met de eisen op het gebied van ethiek en welzijn vanuit de maatschappij.
Productie van fokmateriaal onder hoge gezondheid Drs. Geertjan van Groenland, dierenarts TOPIGS S & D Diergezondheid en fokkerij gaan hand in hand. De top van de fokkerij werkt met een hoge gezondheidstatus. Door in de top van de fokkerij te beginnen met uitroeiingsprogramma’s is het mogelijk geweest enkele infecties van bedrijven te bannen. De fokkerij van varkens staat bovenaan in de keten van de productie van varkensvlees. Mede om die reden is het van groot belang dat de gezondheid op de fokbedrijven op een hoog peil staat. Het mag duidelijk zijn dat het verhogen van de gezondheid op bedrijven veel meer moeite kost dan het verlagen. Om deze reden doen fokkerij instellingen er alles aan om aan de top van de piramide zo veel mogelijk infecties uit te sluiten. De top van de fokpiramide is dan ook niet alleen top op het gebied van genetica maar ook top op het gebied van gezondheid. De waarde van gezondheid Voedselveiligheid en dierwelzijn zijn belangrijke motieven om te werken met bedrijven met een lage infectiedruk. Immers, wanneer er weinig micro-organismen zijn waartegen de dieren zich moeten verweren, is er ook minder reden preventief of curatief in te grijpen. Dit komt ten goede aan het dier. Immers iedere behandeling van een dier is een ingreep die ook invloed heeft op het welzijn van het dier. Het werken aan voedselveiligheid vraagt om zekerheden ten aanzien van het afwezig zijn van vreemde, voor consumenten schadelijke, stoffen en hun metabolieten. Naast het voorkomen van residuen is het ook van steeds groter belang te kunnen bewijzen dat het voedsel vrij is van bepaalde, ook voor mensen, infectieuze agentia. Hierbij kan men denken aan Salmonella en Campylobacter maar ook infecties met bijvoorbeeld Streptococcen kunnen een bedreiging vormen voor de humane gezondheid en zullen vroeger of later meegenomen worden in de gewenste garanties die afnemers van fokmateriaal eisen.
Gezonde varkens hebben een positief effect op de kostprijs van varkensvlees.
Van een andere orde is de waarde van gezondheid in het kostenplaatje van de productie van varkensvlees. Het is eenvoudig te berekenen en al op een groot aantal bedrijven bewezen dat, wanneer er met gedefinieerd hogere gezondheid kan worden gewerkt, de kostprijs op een aantal punten kan worden verlaagd. Zo kan de besparing op de veterinaire kosten 30 tot 60 % bedragen. Een verbetering van groei en voerconversie van wel 10 a 15 % is mogelijk en uiteraard treedt ook een vermindering van de uitval op. Deze verbeteringen zijn natuurlijk afhankelijk van de populatie waarmee men de resultaten vergelijkt. Gezondheid slecht grenzen Hoge gezondheid zorgt voor het soepel verlopen van een wereldwijde fokkerijstructuur. Immers wanneer men garanties kan inbouwen ten aanzien van de afwezigheid van een aantal kiemen kan men daarmee ook garanderen dat genen, in welke vorm dan ook verpakt, zonder al te veel barrières en risico’s over grenzen heen kunnen worden getransporteerd.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 69
Elders in dit Diergeneeskundig Memorandum staat het belang van een dergelijke uitwisseling voor de fokkerij aangegeven. Daarnaast is dit "grenzeloos" genenverkeer nodig om, in het kader van continuïteit, garanties te kunnen bieden aan afnemers in de diverse landen en om nieuwe landen te kunnen voorzien van fokmateriaal. Het maakt het mogelijk om zonder problemen de gewenste hoeveelheden varkens, embryo’s of sperma met de hoogste genetische kwaliteit af te leveren. Methoden van het bereiken van hogere gezondheid Zonder uitputtend te willen zijn volgt hier in het kort een overzicht van methoden waarmee TOPIGS in een aantal gevallen een hogere gezondheid op haar (top)fokbedrijven heeft kunnen bereiken. Telkens is uitgangspunt een normaal functionerend productieproces waarbij klinische problematiek veroorzaakt door infecties grotendeels onder controle zijn. Dit kan bijvoorbeeld door het uitvoeren van een aangepast vaccinatieprogramma in combinatie met goed bedrijfsmanagement. 1. Eradicatie en certificering Binnen de fokkerijstructuur, zoals we die in Nederland kennen, wordt gewerkt met een aantal deelcertificaten. Deze certificering is mogelijk doordat er voor een aantal infecties detectie- en eradicatieprogramma’s zijn ontwikkeld die vervolgens door een regelmatige monitor worden gecontroleerd. Voorwaarden voor het uitvoeren van dergelijke programma’s zijn: • Een grondige kennis van de epidemiologie en de pathogenese van een bepaalde infectieziekte. • Een op basis van het bovenstaande ontwikkeld programma, dat zorgt voor de eliminatie van het betreffende agens. • Een controleprogramma dat de aanwezigheid van de infectie uitsluit. • En een structuur die een herinfectie voorkomt. Binnen de Nederlandse varkenshouderij zijn voor verschillende infecties certificaten ontwikkeld. Deze zijn in alle gevallen binnen de D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 70
fokkerij toegepast, om de daarmee verkregen garanties vervolgens in de vorm van fokdieren aan te kunnen bieden aan de afnemers. De navolgende aandoeningen zijn middels certificering in Nederland teruggedrongen. • Ziekte van Aujeszky (Pseudorabies). Hoewel dit inmiddels een aangifteplichtige ziekte is geworden, was het in het begin van de bestrijding een vrijwillig programma. Gezien de aard van de infectie, de kennis van de pathogenese en het ter beschikking hebben van een markervaccin is men in de tachtiger jaren gestart met een strikt vaccinatieprogramma. Hierbij werd met aangewezen vaccins gewerkt om de infectiedruk op bedrijven te verminderen. Nadat een dergelijk vaccinatieprogramma geruime tijd is toegepast werd het mogelijk om middels een test- en removal strategie binnen de bedrijven dragers van het virus te verwijderen. Vervolgens werd het zaak om op de bedrijven het slot op de deur te houden, dus geen nieuwe Pseudorabies-kiemen binnen te laten. Naast het voortzetten van de vaccinatiestrategie werd ook aan certificering gewerkt om te voorkomen dat eenmaal vrijgemaakte bedrijven opnieuw werden besmet. Strakke controle op zowel vaccinatie als op het afwezig blijven van het virus hebben het succes van de methode weten te waarborgen. • Atrophische rhinitis. Toen het duidelijk werd dat deze ziekte primair werd veroorzaakt door een bepaald type Pasteurella werd de haalbaarheid onderzocht om voor deze bacterie negatieve bedrijven op te sporen. Het bleek dat binnen de populatie fokbedrijven in Nederland er voldoende bedrijven vrij waren. Met een protocol hoe dergelijke bedrijven te onderzoeken (diercategorie, aantal, frequentie) en de instelling van een vaccinatieverbod werd de zekerheid van afwezigheid van de bacterie beter te garanderen. Het is gebleken dat deze aanpak binnen de Nederlandse structuur haalbaar was. Inmiddels voldoen alle Nederlandse varkensfokbedrijven aan het zogeheten Pm+vrij certificaat.
Aanvankelijk werd aangenomen dat, middels een aanpak van een strak vaccinatieprogramma en eradicatie van positieve dieren, een bedrijf ook vrij van de Pasteurella verwekker te maken zou zijn. Deze aanpak heeft slechts in een enkel geval geleid tot certificering. • Schurft. De cyclus van de schurftmijt is relatief eenvoudig en er zijn effectieve middelen beschikbaar om deze cyclus te doorbreken. Mede daarom was het mogelijk een uitroeiingprogramma te ontwikkelen. Zeker toen ook nog een serologische test beschikbaar kwam die aan kan tonen dat het behandelprogramma ook daadwerkelijk de parasiet van het bedrijf heeft verdreven, is overgegaan tot een succesvolle certificering van het vrij zijn van schurft. Bovengenoemde programma’s hebben hun waarde binnen de fokkerijpiramide in Nederland inmiddels bewezen. Het wachten is op programma’s voor andere aandoeningen. Vooralsnog wordt hierbij niet voorzien in de genoemde criteria: grondige kennis van het infectiepatroon, dekkende detectie van het virus en met name van de dragers en een effectieve manier van het wegwerken van het agens uit de populatie. Totdat dit alles gerealiseerd is zal men zich tevreden moeten stellen met het klinisch gezond zijn van dieren en het bedrijf. Daarbij dient er te allen tijde rekening mee gehouden te worden dat met de dieren (pathogene) micro-organismen mee een bedrijf op zullen komen.
Gangbare methoden voor het doorbreken van de infectieketen zijn in het artikel van Han Smits verder uitgewerkt. Methoden die succesvol zijn en wereldwijd worden toegepast binnen de TOPIGS fokkerij zijn o.a. (medicated) early weaning en piglet snatching. Deze methoden kunnen echter onder de huidige regelgeving niet meer in Nederland worden uitgevoerd. Daarvoor zullen uitzonderingen op het varkensbesluit mogelijk gemaakt moeten worden. 3. De-populatie en re-populatie met SPF dieren om het gezondheidsniveau van bedrijven te verhogen. Wanneer dieren middels - onder steriele voorwaarden uitgevoerde - keizersnede ter wereld komen is de kans zeer klein dat ze geïnfecteerd zijn. Op deze manier zijn dan ook wereldwijd een aantal populaties opgezet die vrij zijn van een aantal gedefinieerde kiemen. Een dergelijke populatie heeft dan de SPF status. SPF is de afkorting voor "Specified Pathogen Free". Wanneer gesproken wordt van SPF is het
2. Doorbreken van de infectieketen Voor een aantal aandoeningen is het mogelijk varkens uit een mogelijk geïnfecteerde populatie weg te halen voordat ze geïnfecteerd raken. In dergelijke gevallen is een quarantaine stap tussen het bedrijf van herkomst en het uiteindelijke bedrijf van bestemming essentieel, dit om een mogelijke introductie van een infectie uit te kunnen sluiten. Het vrij maken heeft een grotere kans van slagen als de infectiedruk op zowel het bedrijf van herkomst als op het bedrijf van bestemming goed in beeld is gebracht zodat een en ander op elkaar kan worden afgestemd.
Door een bedrijf na ontvolking te bevolken met SPF dieren is het eenvoudig om een hogere gezondheidstatus te creëren.
altijd van belang dat men de definitie van de SPF status achterhaalt, immers "Specified" kan ook op één enkele kiem betrekking hebben. Daarnaast is het ook van belang na te gaan op welke manier het "Pathogen Free" wordt gecontroleerd. Monstergrootte, keuze van de te bemonsteren dieren, methodiek van onderzoek en de kwaliteit van de laboratoria die de analyses uitvoeren geven inzicht in de D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 71
waarde die aan een bepaalde SPF status is te verbinden. Ook is het van belang inzicht te krijgen op welke manier SPF populaties genetisch worden verbeterd. Met andere woorden welke veiligheden en zekerheden er gelden bij het binnen brengen van genetisch materiaal in de vorm van bijvoorbeeld sperma of embryo’s. Het werken met (diepvries-) KI en embryotransplantaties kan deze zekerheden bieden (zie elders in dit DM). Vanuit een primair SPF bedrijf is het ook mogelijk om elders in de wereld weer nieuwe SPF-populaties te bevolken. De methode van de-pop / re-pop wordt in steeds meer landen met groot succes ingezet. De terugbetaaltijd van een dergelijke operatie kan sterk uiteenlopen en is afhankelijk van de kosten van gezondheidsmanagement die voor de de-pop werden gemaakt en uiteraard van de economische omstandigheden. Wereldwijde ervaring leert echter dat een terugbetaaltijd die ligt tussen de 9 en 18 maanden als haalbaar moeten worden gezien. Angst voor herbesmetting na een dergelijke operatie is natuurlijk terecht. Hierbij moet men echter meenemen dat wanneer een besmetting met een kiem plaats vindt, over het algemeen een groot aantal secundaire ziekteverwekkers op dit
soort herbevolkte bedrijven niet aanwezig zal zijn waardoor de impact van de herbesmetting vele malen lager is dan onder conventionele omstandigheden. Wanneer dan ook nog de juiste maatregelen worden genomen om de kans op herbesmetting zo klein mogelijk te maken kan, ook in Nederland, met succes met deze methode worden gewerkt om tot betere resultaten te komen. Voorwaarden om hogere gezondheid te waarborgen Onafhankelijk van de gezondheidsstatus van een bedrijf is het uiteraard zaak deze status te behouden. In wezen maakt het in dit kader niet uit welke status een varkensbedrijf heeft. Voor iedere status is het zaak te voorkomen dat infecties, die niet in de populatie aanwezig zijn, binnen komen. Een woord dat in dit kader wordt gebruikt is "biosecurity". Biosecurity behelst alles wat gedaan moet worden om te voorkomen dat virussen op een bedrijf de kans krijgen. Dus niet alleen het buiten houden van de infecties (door toepassingen van technische zaken als schone en vuile weg, hygiënesluis, hekwerk etc. etc.) maar ook het management binnen het bedrijf speelt hierin een cruciale rol. Het voert in het kader van dit DM echter te ver om op alle aspecten van bio-security in te gaan.
Van hoog naar laag Voorzorgen bij het werken met SPF-dieren binnen een fokkerijpiramide Een van de uitdagingen van het werken met hoge gezondheid is de introductie van fokmateriaal met een hogere gezondheidstatus in populaties waarvan de gezondheid op een minder hoog peil staat. Als daarbij niet de juiste voorzorgen worden getroffen bestaat het risico dat het in te voegen diermateriaal geïnfecteerd raakt, mogelijk ziek wordt en zelfs de zeugenstapel dan weer uit evenwicht kan brengen. Adaptatie procedures zorgen voor een probleemloze introductie van varkens in dierstapels met een andere of lagere gezondheidstatus. Adapteren betekent dat de dieren gecontroleerd in contact komen met die kiemen waarvoor ze geen weerstand hebben. Voor een aantal infecties betekent dit dat de varkens worden gevaccineerd. Dit maakt ze beter bestand tegen een eventuele infectie. Voor een groot aantal aandoeningen zijn echter geen effectieve vaccins voorhanden. De varkens dienen voor deze aandoeningen –gecontroleerd- met de al aanwezige dieren en of materiaal in contact te komen. Voor deze vorm van adapteren is het niet mogelijk een eenduidig protocol uit te schrijven. Per bedrijf wordt daarom een plan gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden op het ontvangende bedrijf en de status van het bedrijf. Overigens is een vorm van adaptatie niet alleen aanbevelenswaardig voor bedrijven met een hoge gezondheidsstatus. Voor iedere introductie van diermateriaal in een bedrijf ongeacht de status is het van toepassing. Wanneer het mogelijk is nieuw aan te leveren dieren op te vangen in een separate afdeling zal dit werken als een quarantaine die voorkomt dat infecties die mogelijk met de dieren meekomen het bedrijf ongecontroleerd kunnen bedreigen. Wanneer men dan deze quarantaine ook nog gebruikt als adaptatiestal zullen de varkens rustig kunnen wennen aan de bedrijfsomstandigheden. Adapteren gaat het best door de dieren in contact te brengen met materiaal (mest) en diercontact (af te voeren gezonde slachtzeugen). Door de dieren goed in de gaten te houden en ze direct te behandelen in het geval ze ziek worden door de micro-organismen waarmee ze op deze manier in contact worden gebracht, zullen ze met de minst mogelijke schade afweer op weten te bouwen tegen de bedrijfseigen microflora. Door dit in isolatie uit te voeren verlaagt men het risico het gezondheidsevenwicht van het bedrijf te verstoren. Een normale adaptatieprocedure duurt ongeveer 6 weken maar in het geval van zich traag verspreidende kiemen of wanneer de uitscheidingsduur van micro-organismen na infectie langer is wordt aangeraden de adaptatie uit te breiden naar 10 tot 12 weken.
D.M. 52e jaargang - No. 1 blz. 72
Periodiek tijdschrift tweeenvijftigste jaargang no. 1 - 2005
Omslagbeeld: Zeug met biggen
ISSN 0417 - 4631
De Stichting Diergeneeskundig Memorandum, opgericht in 1953, stelt zich ten doel aan dierenartsen in binnen- en buitenland voorlichting te geven van wetenschappelijke en commerciële aard op veterinair gebied. Ter uitvoering van haar doelstelling is zij uitgeefster van het tijdschrift “Diergeneeskundig Memorandum”. De exploitatie van dit tijdschrift wordt financieel mogelijk gemaakt in Nederland door: Alfasan Diergeneesmiddelen B.V. te Woerden. Boehringer Ingelheim bv te Alkmaar en Intervet Nederland B.V. te Boxmeer Het Tijdschrift wordt gratis beschikbaar gesteld aan de praktiserende dierenartsen in Nederland, Postdoctorale veterinaire studenten in Utrecht kunnen het tegen een kleine vergoeding verkrijgen bij het Reductiebureau. Voor anderen bestaat de mogelijkheid zich te abonneren; de kosten van een abonnement bedragen: Voor Nederland € 18,00 per jaargang. Voor het buitenland € 25,50 per jaargang. Extra exemplaren of oudere uitgaven kunnen worden besteld d.m.v. een overschrijving à € 7,50 per exemplaar voor Nederland of € 9,00 voor het buitenland op een van onze rekeningen. Redactiecommissie J. Goudswaard, voorzitter J. Schrooyen, secretaris F. Hogerhuis (Alfasan Dierengeneesmiddelen B.V.) R. Schippers (Boehringer Ingelheim) J. Vernooij (Intervet Nederland)
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:
Redactie- en Administratieadres: Halderheiweg 11, 5282 SN Boxtel tel.: 0411-676822 fax: 0411-671595 e-m:
[email protected] website: de-em.nl Postbankrekening 64 70 06 BIC PSTBNL21 IBAN NL60 PSTB 0000 6470 06 Rabobank Boxtel 1688.49.674 BIC RABO NL2U IBAN NL50 RABO 0168 8496 74 Verklaring: De Redactie en uitgeefster aanvaarden geen aansprakelijkheid voor schade, welke- direct of indirect- het gevolg mocht zijn van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie. Opmaak en druk: Bordat-Maxtra Boxtel
PERIODIEK TIJDSCHRIFT TWEEENVIJFTIGSTE JAARGANG NO. 1, FEBRUARI 2005
IN DIT NUMMER ”DE VARKENSFOKKERIJ VAN VANDAAG”
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN: