In de ruimte gesteld meditatie bij psalm 118 op zondag 9 maart de 1e in de veertig dagentijd 2014 in de Emmaüskerk. Psalm 118: Dankt de ENE want híj is góed: JA VOOR ÉEUWIG ÍS ZIJN GENADE! 2: Israël, kom en zeg JA, VOOR ÉEUWIG ÍS ZIJN GENADE! 3: Huis van Aäron, kom en zeg JA, VOOR ÉEUWIG ÍS ZIJN GENADE! 4: Jullie die de ENE vrezen, kom en zeg JA, VOOR ÉEUWIG ÍS ZIJN GENADE! 5 Vanuit de benauwing ríep ik de ÉNE, met rúimte gaf de ÉNE mij ántwoord! 6 De ENE is met mij, ik vrées níet!wát zal een méns mij dóen! 7 De ENE is met mij, hij ís bij mijn hélpers, en ik, ík kan mijn háters áanzien! 8 Beter is het toevlucht te zoeken bíj de ÉNE, dan véiligheid bíj de ménsen! 9 Beter toevlucht gezocht bíj de ÉNE dan véiligheid bíj de hoge heren! 10 Alle vólkeren hadden mij omsíngeld, MET DE NAAM VAN DE ENE HEB IK ZE BESCHAAMD DOEN STAAN. 11 Ze omringden mij, ja hadden míj omsíngeld, MET DE NAAM VAN DE ENE HEB IK ZE BESCHAAMD DOEN STAAN. 12 Ze omringden mij als bijen, maar doofden als een vúur van dístels; MET DE NAAM VAN DE ENE HEB IK ZE BESCHAAMD DOEN STAAN. 13 Gestompt, gestoten werd ik, zodát ik zou vállen, de ÉNE héeft mij gehólpen! 14 Mijn kracht, mijn muzíek is de ÉNE, híj werd mij tót bevríjding! 15 Een stem van jubel en bevrijding in de ténten der rechtváardigen: de hand van de ÉNE wás krachtdádig! 16 De hand van de ÉNE was verhéven, de hand van de ÉNE wás krachtdádig! 17 Ik stierf niet, née ik mag léven, ik mag vertéllen de dáden van de ÉNE! 18 Gekastijd heeft mij de ENE, gékastíjd, maar aan de dóod gaf hij míj niet príjs! 19 Opent voor mij de poorten die gerechtigheid heten: door hen wil ik íngaan, dánken de ÉNE! 20 DIT IS DE PÓORT NAAR DE ÉNE, RECHTVÁARDIGEN KOMEN DÁARDOOR NAAR BÍNNEN! 21 Ik breng u dank, want ú gaf mij ántwoord, ú werd mij tót bevríjding! 22 De steen die de bóuwers veráchtten
is gewórden tot hoeksteen. 23 Zij werd dat vanwége de ÉNE, zij is een wónder ín onze ógen. 24 DIT IS DE DAG DIE DE ÉNE GEMÁAKT HEEFT, LAAT ONS JÚICHEN, VERHÉUGD ZIJN OM HÉM! 25 Ach ENE, bréng toch bevríjding, ach ENE, láat het tóch gelúkken! 26 GEZEGEND DIE KOMT IN DE NÁAM VAN DE ÉNE, WIJ ZEGENEN U VANÚIT HET HÚIS VAN DE ÉNE! 27 God is de ENE, hij doet ons het licht zien, bindt nu met snóeren de féestrei tot aan de hórens ván het áltaar! 28 Mijn God zijt Gij, ú wil ik dánken, MIJN GOD, Ú ZAL ÍK VERHÉFFEN. 29 Brengt dank aan de ÉNE, want hij is góed, JA VOOR ÉEUWIG ÍS ZIJN GENADE! Op deze zondag, de eerste van de 40 dagen voor Pasen zijn we gewoon om uit het evangelie de gebeurtenissen te lezen van Jezus die zich afzondert in de woestijn, geleid door de Geest. Jezus in de woestijn, waar hij tot het uiterste wordt verzocht door de tegenstrever, de diabolos. Maar dit jaar hebben de samenstellers van het leesrooster voor de kerken een heel ander begin voor ons in petto. Immers de verzoekingen in de woestijn staan aan het begin van Jezus’ verhaal in de openbaarheid, nog vóór zijn eigenlijke optreden. Maar de veertig dagen tijd gaat eigenlijk over zijn opgang naar Jeruzalem, aan het eind van zijn periode als rondgaande genezer, prediker, profeet. Daarom kiest het leesrooster ervoor vandaag de gebeurtenissen van de intocht van Jezus in Jeruzalem als uitgangspunt te nemen. Het begin van de Jezus’ dagen in Jeruzalem zoals Mattheüs dat heeft opgetekend. Dus horen de kinderen vandáág het verhaal van het Hosanna, van de mantels op de weg en de takken waarmee gezwaaid wordt. En op het kerkraam is onze afbeelding dan ook: een menigte die met takken zwaait. In dit gedeelte van de intocht citeert Matteüs een psalmvers: Hosia-nah, Heer kom toch bevrijden, gezegend die komt in de náam van de Ene, uit psalm 118, waaruit we bij de aanvang van de dienst al hebben gezongen. Daarover straks meer. Maar eerst gaan we ons dus bepalen bij de intocht van Jezus in Jeruzalem. We doen dat door het voorlezen van een klein versje, waarin de aandacht wordt gevraagd voor de ezel en het ezelsveulen waarop Jezus zijn intocht houdt.
[ gedichtje en projektlied: ‘U woont niet in een storm o Heer’- Nieuwsbrief] Kinderen gaan naar de KND We gaan nu die psalm 118 helemaal lezen. U heeft hem afgedrukt gevonden op een apart blad. De gemeente leest soms hardop mee: de verzen die in hoofdletters zijn geschreven. In de joodse liturgie wordt deze psalm gelezen bij het Pesachmaal, de maaltijd van de uittocht, de bevrijding. Kijk maar eens hoe vaak het woord bevrijding erin voor komt: in de verzen 14, 15 21 en 25 staat het. God bevrijdt en gunt zijn volk ruimte om te leven, en zo ook ons, zijn vierende en dienende gemeente. Na de lezing van de psalm zingen we daarvan vers 9. En in de meditatie zingen we de verzen 3, 6 en 7. [ lezing van de psalm] Uit het Liedboek: psalm 118: 9 Dit is de dag, die God deed rijzen, juicht nu met ons en weest verblijd. O God, geef thans uw gunstbewijzen, geef thans het heil door ons verbeid. Gezegend zij de grote koning die tot ons komt in 's HEREN naam. Wij zeegnen u uit 's HEREN woning, wij zegenen u al tezaam. meditatie Wij zongen zojuist: O God, geef thans uw gunstbewijzen, geef thans het heil door ons verbeid. Gezegend zij de grote koning die tot ons komt in 's HEREN naam. Dat is de berijming van de verzen 25 en 26 die we lazen” 25 Ach ENE, bréng toch bevríjding, (in het hebreeuws Hoshia-na) ach ENE, láat het tóch gelúkken! 26 gezegend die komt in de náam van de Ene, wij zegenen u vanúit het húis van de Ene! Een menigte die vol van verwachting een mens begroet die aankomt bij de tempel na een lange reis van kwelling en zorgen. Graag wil ik met u vanmorgen die reis terug zien, door stap voor stap de psalm te lezen als een levensgeschiedenis. Want zo hebben denk ik ook de evangelieschrijvers deze psalm voor ogen gehad toen zij het verhaal van Jezus schreven.
In de psalm lees je als het ware het leven van Jezus terug als een mens die vanuit de benauwenis in de ruimte wordt geplaatst. Een vervolgde mens die staat tegenover een haast onoverwinnelijke vijand maar die standhoudt omdat hij op de Heer vertrouwt. Een mens die uiteindelijk binnengehaald wordt in de veiligheid van de tempel, de plaats waar de godsvrede al beleefd, als gevierd kan worden, de tempel waar je de veiligheid vindt. Zo is het ook een herkenbare psalm voor ieder mens die om welke reden dan ook geplaatst wordt voor tegenslagen, verdriet, pijn, tekort. 5 Vanuit de benauwing ríep ik de ÉNE, met rúimte gaf de ÉNE mij ántwoord! Het is alsof er voor de smekeling, de drenkeling opeens weer lucht is, Hij heeft met ruimte antwoord gegeven. Als alles op je af komt, heb je ruimte nodig, lucht, laat me even tot mezelf komen. ‘Met ruimte gaf de Ene antwoord’. En in die ruimte weet de psalmist opeens ‘De Ene is met mij, ik vrees niet’. En dan: Uit de benauwdheid staat daar opeens een fier en vrij mens met opgeheven hoofd: ‘ik kan mijn haters aanzien’, zegt hij. De problemen - de haters worden ze genoemd - krijgen de psalmist niet klein, zijn hoofd hangt niet langer, hij buigt niet meer, maar gaat rechtop. Dit is ook de moed die we in Jezus herkennen zullen deze weken van spanning in Jeruzalem. Als Hij rechtop blijft staan voor wie hem vervolgen. Hen aanziet als zij hem veroordelen. Hij verlaat zich daarbij niet op krachtdadig verzet maar op een weerspannige lijdzaamheid, waardoor Hij voor zijn tegenstanders haast ongrijpbaar wordt en waardoor zijn volgelingen in Hem de gezalfde van God, de Messias zullen gaan herkennen. wij zingen nu van de psalm 118 vers 3 3 't Is beter bij den HEER te schuilen dan dat men bouwt op man en macht. 't Is beter bij den HEER te schuilen dan dat men hulp van vorsten wacht. Toen ik mij wenden kon noch keren, omsloten door der volken ring, doorbrak ik in de naam des HEREN de knellende omsingeling. Maar met deze moedige fierheid, met deze weerspannige lijdzaamheid zijn de problemen nog niet de wereld uit. De weg van Jezus is lang.
De weg van de mensen in Ukraïne is lang, en die van de mensen in Syrië, in de CAR, in Noord Nigeria. De weg is lang, te lang. Veel te lang. En ook de moeite van het leven – van ziekte, van onmin en onbegrip, kan groot zijn, zwaar, onvoorstelbare dingen gebeuren soms in één enkel mensenleven. En je hebt er geen antwoord op. Van alle kanten ben je omsingeld, lijkt het. Er lijkt nergens een uitweg te zijn. Nergens kiert hoop. ‘Ze omringen mij als bijen’, zegt de psalmist. Ze steken me waar ze me raken kunnen. Geen plek om te vluchten. ‘Gestompt, gestoten werd ik, zodat ik zou vallen’. De lafaards zijn met velen en als je valt dan schoppen en slaan ze op het weerloze slachtoffer in, het lijkt wel modern uitgaansgeweld, het lijkt wel het trappen van een scheidsrechter, van een gevallen activist onder de slagen van de oproerpolitie. Het is van alle tijden en het is herkenbaar in het verhaal van Jezus in de geseling die Hij ondergaat, in de hoon en de spot, de doornenkroon. Hij kan geen kant op. Maar tegenover die harde werkelijkheid staat in de psalm een andere. Die bijen bij voorbeeld, dat vuur van steken dat het slachtoffer raakt, dooft opeens als een kortdurend vlammen van distels. Zo laait het op, zo dooft het,een restje as zonder warmte. ‘Met de naam van de Ene heb ik ze beschaamd doen staan.’ wordt vanaf vers 10 tot drie maal toe luid herhaald. Opeens is de weerloze op de één of andere wonderbaarlijke wijze in staat geweest, zijn spotters, zijn plaaggeesten, zijn kwellers te doen wijken. Mijn kracht, mijn muziek is de Ene, hij werd mij tot bevrijding, in het hebreeuws LieShua, waarin we de naam van Jezus, Jehoshua kunnen terughoren. Opeens is er een lied van hoop dat moed geeft in de moeilijkste momenten. Als een dode die niet dood is, een geliefde die teruigkomt, als een stomme die weer gaat spreken als een blinde die gaat zien. Het nieuwe lied: 15 Een stem van jubel en bevrijding in de ténten der rechtváardigen: de hand van de ÉNE wás krachtdádig! 16 De hand van de ÉNE was verhéven, de hand van de ÉNE wás krachtdádig! 17 Ik stierf niet, née ik mag léven, ik mag vertéllen de dáden van de ÉNE!
Het verhaal van lijden en vallen, wordt een nieuw lied van leven en opstaan. Zo mogen ook wij aan het begin van deze lijdenstijd weten en zingen: [ wij zingen vers 6 ] 6 Des HEREN hand is hoog verheven, des HEREN rechterhand is sterk. Ik zal niet sterven, ik zal leven en zingen van des HEREN werk. De HEER heeft mij wel zwaar geslagen, maar niet verlaten in mijn nood, en zijn genadig welbehagen gaf mij niet over aan de dood. En zo komt deze geslagen en gevallen mens voor de poorten van Jeruzalem. En inderdaad die poorten openen zich. Zingend en juichend staat men klaar om deze mens, die eerst was afgekeurd en die had afgedaan te herkennen als de rechtvaardige, als de gezalfde, de bijzondere. De steen die de bouwers verachtten is geworden tot hoeksteen. Hij mag binnengaan door de poorten die gerechtigheid heten. Niets of niemand staat het geluk nu nog in de weg. 24 Dit is de dag die de Ene gemáakt heeft, laat ons júichen, verhéugd zijn om hém! Het is alsof de hemel even de aarde raakt. Het is alsof uiteindelijk tóch alles goed zal komen. Het is dat moment van geluk dat je vast zou willen houden. Waar nooit een einde aan mág komen. Jubelend, juichend. Misschien dat Jezus ook wel de kracht van dit moment heeft ervaren toen Hij Jeruzalem binnenging. En hem alle eer werd betoond door de mensen die met hem optrokken en dat hij daaruit de haast overmoedige daad van de tempelreiniging kon uitvoeren, zoals Matteüs ons beschrijft om in één adem, in één vloeiende beweging te beschrijven dat hij blinden en verlamden genas. En binnen de muren van Jeruzalem klinkt dan nogmaals, ‘Bevrijd ons toch, Hoshia-na, met de zoon van David’. Het zijn de kinderen die zo ongelooflijk subversief, ondermijnend, gewaagd durven zingen. Maar voor Jezus klinkt het als godenzang. Heeft immers God zelf zijn macht niet opgebouwd met het loflied van kinderen en zuigelingen (psalm 8,3 in Mt 21:16), O wat een goddelijk moment! 7 Ontsluit, ontsluit nu voor mijn schreden de poorten der gerechtigheid. Laat mij de voorhof binnentreden
en loven 's HEREN majesteit. Dit is de poort, de poort des HEREN, Gods knechten zullen binnengaan. God van mijn heil, U wil ik eren, nu ik uw antwoord heb verstaan. Maar dit moment van geluk en blijdschap houd je zo in het leven niet vast. Geluk staat naast ongeluk. Liefde stuit op afkeer. Gezondheid staat naast ziekte. Vrede naast oorlog. Gezelligheid naast eenzaamheid. Kracht naast zwakte. Daarom klinkt het in ver 25 als een verzuchting, na dat moment van feestelijke binnenkomst: 25 Ach ENE, bréng toch bevríjding, Hoshia-na ach ENE, láat het tóch gelúkken! Laat het toch lukken! Laat de vrede toch duren, laat de gezondheid toch weerkeren, geef het geluk van een zoen, de volle maag door het brood, de vrolijkheid van het feest. ‘Laat het toch lukken, uw koninkrijk kome.’ Jezus leert ons dit verlangen als een grondtoon in zijn leven en in zijn lijden. Een grondtoon: ‘laat het toch lukken’ laat het er zijn, dat koninkrijk van u, van Gerechtigheid en vrede. Dat verlangen mag nooit in ons doven, vuur dat nooit weer dooft. En terwijl Jeruzalem nóg niet haar vrede werkelijk kent, terwijl de aarde nog niet haar redder erkent, eet Jezus met zijn leerlingen de maaltijd van de uittocht, de maaltijd van Pesach, de maaltijd van het wegtrekken uit de slavernij. Want zoals tóen zal God zijn geliefden niet alleen laten.
mijn God zijt gij, ú wil ik dánken, mijn God, ú zal ík verhéffen. 29 brengt dank aan de Ene, want hij is góed, ja voor éeuwig ís zijn genade! amen.