CUIDO
DE B R È S S T I C H T I N G . S T U D I E C E N T R U M
SCP
Laan van Meerdervoort 165 2517 AZ 's-Gravenhage Tel.: 070-3456226 Fax: 070-3655959 Directeur: drs. J. Mulder
oktober 1996
Commentaren worden uitgegeven als informatiemateriaal om bij te dragen tot een standpuntbepaling op actuele politieke en maatschappelijke vraagstukken. Deze uitgaven verschijnen naast de grondstudies (nota's).
In de Commentarenserie zijn de volgende publicaties verschenen: nr. nr. nr. nr. nr. nr. nr. nr.
1 2 3 5 6 7 8 9
nr. 10 nr. 11 nr. 12 nr. 13 nr. 14 nr. 15 nr. 16 nr. 17
Levensbeëindigend handelen door artsen!? Werken aan zorgvernieuwing Bestuurlijke vernieuwing Toekomstig ouderenbeleid Grootstedelijk beleid Hervorming van het EG-landbouwbeleid Keuzen in de zorg Levensbeëindigend handelen bij langdurig comateuze patiënten Trouw moet blijken De provincie in de toekomst Tussen thuis en tehuis Agrificatie Het referendum opnieuw bezien Het waterschap boven water Onderwijs als een aanhoudende zorg van de gemeente Zuinig en zorgzaam
15,00 5,00 5,00 5,00 5,00 5,00 5,00 15,00 5,00 5,00 5,00 5,00 5,00 7,50 7,50 7,50
Deze publicaties zijn verkrijgbaar op het bureau van de Guido de Brèsstichting zolang de voorraad strekt.
De samenstelling van het bestuur van de Guido de Brèsstichting: dr. C. S. L. Janse, voorzitter mr. A. Weggeman, secretaris drs. F. C. Kuipers, penningmeester dr. W. Fieret drs. A. P. de Jong ds. J. Koppelaar H. Uil ir. B. J. van der Vlies
COMMENTAAR 17
Zuinig en zorgzaam Visie op toekomstig energiebeleid
door: ir. A. van Maldegem ir. Joh. Janssen
GUIDO
DE BRÈSSTICHTING. S T U D I E C E N T R U M
SGP
Laan van Meerdervoort 165 2517 AZ 's-Gravenhage Tel. 070-3456226 Fax 070-3655959 Directeur: drs J. Mulder
oktober 1996
INHOUD Woord vooraf
5
1. Inleiding
6
2. Maatschappelijke aspecten van energie: een plaatsbepaling
7
2.1 Een blik in het verleden 2.2 Kansen en bedreigingen
7 9
2.3 De rol van de overheid
10
3. Bijbelse visie en richtlijnen
12
3.1 Energiedragers in de Bijbel 3.2 Basisbegrippen
12 12
3.3 Samenvatting
16
4. Richtlijnen voor energiebeleid
17
4.1 Een tiental richtlijnen
18
4.2 Politieke uitgangspunten, doelstellingen en middelen
22
5. Toespitsing op de Nederlandse situatie 5.1 Beknopt overzicht van de energievoorziening in Nederland 5.2 Op te lossen structurele korte/lange-termijn-problemen 5.3 Enkele actuele politieke energiediscussiepunten 5.3.1 Klimaatverandering (C0 2 -beleid) 5.3.2 Marktwerking Literatuur 5.3.3 Maatregelen ter vermindering van het autogebruik
4
25 25 27 27 28 31 35 40
WOORD VOORAF Het Commentaar dat voor u ligt, heeft als titel Zuinig en zorgzaam. Daarmee wil worden gezegd dat ten behoeve van de energievoorziening een indringende bezinning op het gebruik van energie noodzakelijk is. Daartoe wil dit commentaar van harte oproepen. Er wordt soms veel energie gestoken in het ontwijken van bepaalde verantwoordelijkheden. Dat is jammer; beter is die verantwoordelijkheden zich bewust te zijn en dienovereenkomstig te handelen. Dat lost beslist niet alle problemen op, maar kan wel bijdragen tot het geven van zinvolle aanzetten voor nieuw beleid. Van een politieke partij mag worden verwacht dat ze haar uitgangspunten gestalte probeert te geven in concrete beleidsvoornemens. Een studiecentrum van een politieke partij kan bepaalde gedachten ontwikkelen, waarover dan vervolgens discussie kan ontstaan, zodat uiteindelijk een definitief standpunt kan worden ingenomen. De tekst van dit Commentaar is geschreven door de heren ir. Joh. Janssen en ir. A. van Maldegem, die respectievelijk de hoofdstukken 1 t/m 3 en 4 en 5 voor hun rekening namen. Een klankbordgroep, bestaande uit de heren drs. F.W. den Boef, ir. J.C. van Ginkel, ir. W van de Kamp, drs. H.F. Massink, mr. J.W. Weijers en K. de Wit, gaven kritisch commentaar op de verschillende versies van de tekst. Zij dragen geen verantwoordelijkheid voor de tekst; die berust bij de auteurs en uiteindelijk bij de Guido de Brèsstichting. Namens de stichting initieerde en begeleidde drs. H.F. Massink de totstandkoming van dit Commentaar. Hij redigeerde tevens de eindversie. We spreken de wens uit dat dit Commentaar mag bijdragen aan een publieke discussie over energievoorziening. drs. J. Mulder, directeur
5
1. INLEIDING Energievoorziening is een onderwerp dat niet van de politieke agenda wijkt. Het heeft dan ook grote maatschappelijke relevantie. We ervaren in onze sterk geïndustrialiseerde en geautomatiseerde samenleving de energievoorziening als iets dat van levensbelang is. De samenleving is zo afhankelijk van de energievoorziening dat een regulerend optredende overheid nodig is. Die afhankelijkheid is merkbaar bij de verstoring van de openbare orde als gevolg van onderbreking van de energielevering. Een ander voorbeeld is de verstoring van het milieu, de leefomgeving, als gevolg van overmatige groei van het gebruik van grondstoffen en/of de uitstoot van restproducten. Genoeg redenen voor een politieke partij om zich eens nadrukkelijk te bezinnen op haar houding ten opzichte van de diverse vraagstukken rond het thema energievoorziening. Het onderwerp 'energievoorziening' is tot op heden evenwel niet direct één van de speerpunten van de SGP geweest. Deze partij dankt haar bekendheid eerder aan de wijze waarop zij haar stem laat horen bij de behandeling van thema's als abortus, euthanasie, gelijke behandeling, zondagsrust etc. Het is vanzelfsprekend dat voor de SGP hier de speerpunten van haar politieke optreden liggen. Toch vraagt ook de problematiek van de energievoorziening om een bijbels-gefundeerde politieke stellingname. In deze studie willen we daarom een op de Bijbel gebaseerde visie op energievoorziening ontwikkelen. We doen dat aan de hand van noties als vrede, gerechtigheid, cultuuropdracht en rentmeesterschap. Deze begrippen vormen de basis voor de ontwikkeling van een instrumentarium waarmee politici standpunten kunnen bepalen als het over energiebeleid gaat. Hoofdstuk 2 geeft een plaatsbepaling van het onderwerp en richt zich met name op de maatschappelijke aspecten van de energievoorziening. In hoofdstuk 3 proberen we een bijbelse visie op het onderwerp te ontwikkelen. Het gaat hier om echt universele uitgangspunten. De volgende hoofdstukken worden steeds gedetailleerder en steeds gerichter op de eigen Nederlandse situatie anno 1996. Hoofdstuk 4 presenteert een aantal richtlijnen voor energiebeleid op basis van de in hoofdstuk 3 ontwikkelde bijbelse visie. In hoofdstuk 5 worden de in hoofdstuk 4 gepresenteerde beleidslijnen toegepast op de Nederlandse situatie. Tevens biedt dit hoofdstuk een praktisch-politieke uitwerking voor een aantal actuele punten.
6
2. MAATSCHAPPELIJKE ASPECTEN VAN ENERGIE: EEN PLAATSBEPALING Energie is gedurende de gehele geschiedenis van de mensheid een basiselement geweest in het functioneren van de mens. Aanvankelijk leverde het voedsel de benodigde energie voor de spierkracht van mens en dier. Later ging de mens de energie uit natuurverschijnselen zoals zon en wind benutten. Nog later kwamen daar diverse natuurproducten bij, zoals hout en plantaardige olie (duurzaam) maar ook steenkool, aardolie en aardgas (niet duurzaam). De al maar voortgaande ontwikkeling van energiebronnen is vooral de laatste eeuw in een zodanige stroomversnelling terechtgekomen, dat de energievoorziening nu een van de bestaansvoorwaarden is voor de Westerse samenleving en haar economische welvaart. Vrijwel alles in onze maatschappij is afhankelijk van energie: verlichting, verwarming, communicatie, transport, bewerking van grondstoffen, voedselvoorziening etc. Toch begint met name de laatste decennia op wat bredere maatschappelijke schaal het besef te dagen dat de grenzen in zicht komen. Van verreweg de meeste thans toegepaste in de schepping aanwezige energiedragers zijn de voorraden eindig en mede door de explosieve groei van het energiegebruik in de laatste eeuw zijn die reeds voor een groot deel verbruikt. In dit hoofdstuk wordt allereerst een blik in het verleden geworpen teneinde enig inzicht te verkrijgen in (het ontstaan van) de energiesector, zoals we die heden ten dage kennen en de maatschappelijke verschijnselen daaromheen. Vervolgens wordt ingegaan op de kansen en bedreigingen van de energietechnologie voor de maatschappij van vandaag en morgen. 2.1 Een blik in het verleden De geschiedenis van de energievoorziening valt samen met die van de mensheid. Energie is niet iets wat op een bepaald moment is uitgevonden. Energie is in feite geen aanwijsbaar ding maar een eigenschap, namelijk het vermogen om arbeid te verrichten. Zo heeft al ons voedsel een bepaalde energie-inhoud, maar dat geldt ook voor bijvoorbeeld stromend water, de wind of het zonlicht. Aanvankelijk beschikte de mens alleen over de energie uit voedsel: de menselijke en dierlijke spierkracht. De in de loop van de geschiedenis tot ontwikkeling gekomen energietechniek maakte het mogelijk om daarnaast ook de energie-inhoud van natuurverschijnselen (windkracht, waterkracht, zonlicht) en natuurproducten (hout als brandstof, fossiele brandstoffen, nucleaire energie) te benutten. In de eerste eeuwen van de menselijke beschaving kan gesproken worden over een duurzame energiehuishouding. Zowel voor verwarming als verlichting worden hernieuwbare grondstoffen ('renewables') gebruikt: hout en mest als brandstof en plantaardige olie ten behoeve van de verlichting. Door de groei van de bevolking wordt het houtverbruik groter (uiteraard niet alleen voor brandstof maar evenzeer als bouwmateriaal): er treedt ontbossing op. Later wordt de turf als brandstof ontdekt. En hoewel turf door de natuur zelf aangemaakt wordt, is de hoeveelheid 'gestoken' turf al spoedig vele malen groter dan er in een zelfde periode aangroeit (enkele millimeters per jaar bij gunstige weersomstandigheden). 7
Hoewel door het massale hout- en turfverbruik allang geen sprake meer is van een natuurlijk evenwicht tussen verbruik en productie .van energiedragers, is er toch tot ver in de 19e eeuw sprake van een groot aandeel duurzame energie: de grote handels- en oorlogsvloten bestaan uit zeilschepen. In vrijwel alle takken van industrie worden windmolens toegepast, terwijl deze werktuigen tevens worden gebruikt om grote delen van ons laaggelegen land droog te houden en in te polderen. In de hoger gelegen delen van het land wordt de snelheid of het verval van stromend water gebruikt voor diverse industriële toepassingen als het malen van graan, het zagen van hout, het slaan van olie of het maken van papier. In de loop van de 19e eeuw echter bewerkstelligt de grootschalige toepassing van de stoommachine en de daarmee gepaard gaande massale ontginning van steenkoolvelden een duidelijke verandering in het energieverbuikspatroon. De Industriële Revolutie heeft niet alleen grote gevolgen voor het maatschappelijke leven. Voor de wijze van en de intensiteit van het energiegebruik is zij evenzeer van grote betekenis geweest. Door de mechanisatie kan alles opeens groter, sneller, en krachtiger maar dat kost dan wel de nodige tonnen steenkool. Een proces dat sinds die tijd zichzelf alleen maar heeft versterkt, al zijn de tonnen steenkool van toen in veel gevallen de kubieke meters aardgas of kilowatturen elektriciteit van nu. In de twintigste eeuw komt naast de steenkoolwinning de oliewinning op gang, met name ten behoeve van de industrie maar op beperktere schaal ook voor huishoudelijke toepassing. Daarnaast verwerft het fenomeen elektriciteit zich heel snel een plaats in de samenleving. En dat betekent opnieuw een extra aanslag op de energievoorraden, want die elektriciteit wordt gemaakt met behulp van heel veel steenkool of olie. Voor huishoudelijk gebruik wordt in Nederland tot in de zestiger jaren op plaatselijk of regionaal niveau het zogenaamde 'stadsgas' geproduceerd. De ontdekking van de aardgasvelden zorgt ervoor dat het aardgas deze rol echter in snel tempo overneemt. Deze aardgasvoorraden worden al spoedig overmatig geëxploiteerd. Men vindt de voorraad erg groot en bovendien leeft de gedachte dat kernfusie op korte termijn toepasbaar wordt. Om te voorkomen dat er als gevolg daarvan onverkoopbare gasvoorraden overblijven en uiteraard ook om op een betrekkelijk eenvoudige wijze de staatskas bij te vullen, wordt aardgas op grote schaal geëxporteerd. Het gebruik van kernsplitsing als energiebron ontmoette veel maatschappelijke weerstand en mede daardoor blijft de ontwikkeling van kernenergie achter bij de aanvankelijke verwachtingen die men daarvan had. De weerstand in de samenleving had aanvankelijk te maken met discussies over de opslag van het radioactieve afval, de verspreiding van kernwapens en over de veiligheid van kerncentrales. Het ongeval in het Russische Tsjernobyl, waarvan de gevolgen tot in ons land merkbaar waren, deed de Nederlandse regering voorlopig afzien van de bouw van meer kerncentrales. Het aantal nucleaire eenheden in Nederland is hierdoor beperkt tot twee: Borssele en Dodewaard. Eind jaren tachtig, begin jaren negentig komt er binnen de energiesector meer aandacht voor het milieu. Impulsen daartoe waren eerder uitgegaan van de ener8
giecrisis in 1973 en het rapport van de Club van Rome, dat wees op de eindigheid van de fossiele energiebronnen. Dit toegenomen milieubewustzijn krijgt concreet gestalte. De elektriciteitsproductiesector investeert in bebossing in Oost-Europa, de energiedistributiesector introduceert haar Milieu Aktie Plan (MAP). Dit plan behelst een toeslag van enkele promilles op de aardgas- en elektriciteitsprijs. De opbrengst dient voor studie naar en daadwerkelijke implementatie van C0 2 -uitstoot beperkende maatregelen bij productie, distributie of gebruik van energie. Van de zijde van de overheid is deze aandacht voor het milieu er eveneens. Die leidt tot de vastlegging van de MAP-toeslag in de Wet Energiedistributie en tot de regulerende energieheffing (Ecotax). De energiesector, die decennia lang een zeer stabiele factor in de Nederlandse economie is geweest, is intussen al enkele jaren volop in beweging. Na een beleidsmatige scheiding van elektriciteits-productie en distributie in 1989, na vele vaak provinciegrens-overschrijdende fusies, dikwijls gepaard gaande met horizontale integratie van gas-, warmte-, en elektriciteitsdistributie, na behandeling in de Tweede Kamer van een voor de distributiesector erg ingrijpende Wet Energiedistributie, staat de sector, na de recente publicatie van de Derde Energienota voor een nieuwe toekomst met open grenzen, vrije markten en de uitdaging om een zo groot mogelijk deel van haar taak 'duurzaam' uit te voeren. 2.2 Kansen en bedreigingen Zoals vrijwel alle menselijke verworvenheden, heeft ook de ontwikkeling op het gebied van de energietechnologie in de loop der jaren positieve en negatieve maatschappelijke effecten teweeggebracht. De mogelijkheden die de energievoorziening de mens biedt, vormen voor de mensheid kansen en bedreigingen. Soms lopen die beide echter moeilijk onderscheidbaar in elkaar over. Kansen: - Door de toepassing van energietechnologie kan de mens een hoger welvaartspeil bereiken. Hij is daardoor minder afhankelijk van zijn natuurlijke omgeving en van natuurlijke omstandigheden, waar hij geen of weinig invloed op kan uitoefenen. Daarbij kan gedacht worden aan allerlei ontwikkelingen in de land- en tuinbouwsector zoals een betere beheersing van het grondwaterpeil, kunstmatige bevochtiging, glastuinbouw, de toepassing van assimilatieverlichting etc. Met andere woorden, door het grootschalig gebruik maken van de verworvenheden van de energievoorziening, is de mens voor de voedselvoorziening minder afhankelijk van de weers- en bodemgesteldheid in zijn directe omgeving. - De door de energievoorziening sterk vergrote transportmogelijkheden maken het de mens mogelijk om in veel hogere bevolkingsconcentraties te gaan leven en dus efficiënter om te gaan met woonruimte. Door grootschalig en snel voedseltransport kan een grote bevolkingsconcentratie toch tijdig van voldoende (vers) voedsel worden voorzien. - De energievoorziening heeft mede geleid tot veel intensievere methoden van landbouw en veeteelt, zodat er minder agrarisch gebied nodig is dan in het verleden en er desondanks meer mensen van kunnen eten. 9
- Een verworvenheid van de steeds intensiever wordende energievoorziening is de mogelijkheid tot robotisering van arbeid: het vervangen van menselijke en dierlijke spierkracht door steeds krachtiger en nauwkeuriger wordende mechanica, dus zowel kwantitatief als kwalitatief. Hierdoor is het mogelijk geworden om processen langduriger, grootschaliger of zelfs continu te laten plaatsvinden. Bedreigingen: - De afnemende afhankelijkheid van de natuur (bodem- en weersgesteldheid), en daarmee gepaard gaand het afnemend besef dat de mens in alles afhankelijk is van zijn Schepper en Onderhouder, leidt tot een steeds veeleisender en zich steeds autonomer wanende mens. - De enorme opmars van energietechnologie in de Westerse samenleving is een zichzelf versterkend systeem. De vraag naar primaire energiedragers neemt nog steeds toe. Omdat verreweg de meeste op dit moment gebruikte energiedragers niet duurzaam zijn, zijn daarmee gelijk twee andere bedreigingen geïntroduceerd, namelijk enerzijds de beperkte beschikbaarheid en dus de afnemende voorraad van fossiele brandstoffen en anderzijds een toenemende aantasting van het milieu door het op grote schaal onttrekken aan en/of uitstoten in de natuur van bepaalde stoffen. - De toenemende mechanisering, industrialisering en automatisering leidt er toe dat de samenleving steeds complexer wordt. Ze wordt daarmee minder toegankelijk voor de 'gewone man' en vraagt om regulering. Regulering door wet- en regelgeving op technisch maar zeker ook op economisch gebied. - Veel processen zijn door de intensieve of grootschalige toepassing van energie niet meer handmatig uit te voeren en kunnen dus bij uitval van de energievoorziening niet simpelweg door menselijke spierkracht worden overgenomen. Met andere woorden, een toenemende beschikbaarheid van energie leidt tot een toenemende afhankelijkheid van energie en daarmee tot een toenemende kwetsbaarheid van de samenleving. 2.3 De rol van de overheid Als we het hebben over energievoorziening, dan bedoelen we in heel veel gevallen in feite het hele systeem van productie, transport, distributie en levering van elektriciteit, aardgas en warmte. Zo op het eerste gezicht lijkt dat een vrij technische en zakelijke aangelegenheid die we gerust over kunnen laten aan de energiesector. In de praktijk blijkt echter dat een groot deel van het beleid in de energiesector niet alleen wordt bepaald in de directiekamers van de energiebedrijven, maar in grote mate mede beïnvloed wordt door de stem van de politiek. En dat zeker niet in de eerste plaats omdat in de meeste gevallen een groot deel van de aandelen van de energiebedrijven in handen is van plaatselijke of provinciale overheden. Ook met de energievoorziening ten behoeve van de verkeers- en vervoerssector heeft de overheid nauwe relaties in de vorm van brandstofaccijnzen en in de vorm van inspraak op de organisatie van het openbaar vervoer. De rol van de overheid in de energiesector is te verdelen over een drietal aandachtsgebieden namelijk beleid, controle en basisvoorzieningen. Op het beleids10
matige vlak is de overheid bij de energievoorziening betrokken als wet- en regelgever, als planner en als belastingheffer. - De wet- en regelgeving kan betrekking hebben op economische aspecten, zoals de vaststelling van de maximum eindverbruikerstarieven of nog algemener de Wet Energiedistributie die onder meer de taken en bevoegdheden van de energiedistributiesector vastlegt. De wetgeving kan ook betrekking hebben op (milieu-)technische aspecten, zoals bijvoorbeeld veiligheids- en installatievoorschriften en regels voor maximaal toelaatbare emissies. - De overheid als planner komen we bijvoorbeeld tegen als de minister van Economische Zaken tweejaarlijks het door Sep (de samenwerkende elektriciteitsproductiebedrijven) opgestelde elektriciteitsplan (E-plan) beoordeelt. In dit E-plan wordt voor een periode van tien jaar een planning gemaakt voor het beheer grootschalige (centrale) elektriciteitsproductie en het zogenaamde landelijke koppelnet, het hoogspanningsnet dat de grote centrales onderling verbindt. - Naast alle bemoeienissen die de overheid vaak min of meer noodgedwongen met de energievoorziening heeft, vormt deze sector tevens een aardige bron van inkomsten voor de Nederlandse overheid. Naast benzine-accijnzen kan gedacht worden aan de recent geïntroduceerde regulerende energieheffing, een belasting die kleinverbruikers via hun energiebedrijf betalen en die afhankelijk is van de hoeveelheid afgenomen energie. Het doel van deze belasting is het verlagen van het energiegebruik en daarmee dus het terugdringen van de milieuvervuiling als gevolg van energiegebruik. Tenslotte de verantwoordelijkheid voor de basisvoorzieningen. Een taak die in een toekomst met een min of meer vrije energiemarkt steeds nadrukkelijker om overheidsbemoeienis zal vragen.
11
3. BIJBELSE VISIE EN RICHTLIJNEN Het begrip 'energie' komt in de Bijbel niet voor in de betekenis die het in ons spraakgebruik heeft en ook directe bijbelse gegevens met betrekking tot energievoorziening ontbreken. Wel worden verschillende energiedragers genoemd. In paragraaf 3.1 worden hiervan enkele voorbeelden genoemd. Hieruit kunnen echter geen beleidslijnen worden ontwikkeld. Wel geven dergelijke voorbeelden een aardig inzicht in de wijze waarop in een agrarische samenleving van ruim twintig eeuwen geleden met energie werd omgegaan. Voor het afleiden van principiële regels voor de omgang met energie zal hoofdzakeliik moeten worden gekeken hoe er in algemene zin in de Schrift gesproken wordt over de omgang met het materiele. Dit komt in paragraaf 3.2 aan de orde. 3.1 Energiedragers in de Bijbel Een energiedrager die in de Bijbel heel nadrukkelijk voorkomt is 'olie'. Meestal wordt de olie gebruikt als hulpmiddel bij het bereiden van eten of als huidverzorgingsmiddel. Als zodanig behoorde het in het oude Oosten tot de eerste levensbehoeften. Olie werd echter ook als brandstof voor de olielamp (kandelaar/luchter/kaars) [zie bijvoorbeeld Exodus 35 en Mattheüs 25] gebruikt. De in de bijbelse tijd gebruikte olie is olijfolie [zie bijvoorbeeld Leviticus 24:2], dus een plantaardige olie. Eigentijdser gezegd: het is biomassa en het gebruik van deze brandstof is dus een vorm van duurzame energie. Een tweede energiedrager, die genoemd moet worden is hout, danwel houtskool. Houtskool komen we in de Bijbel doorgaans tegen onder de naam 'kolen' of ook wel 'vurige kolen'. Het gaat dus ook hier weer om 'biomassa', al mag het duidelijk zijn dat het onbeperkt kappen van hout ook z'n sporen achterlaat in de schepping. In de derde plaats werden ook zogenaamde mestkoeken, mest vermengd met stro, als -al weer duurzame- brandstof gebruikt. Deze verkenning van de energiedragers in de bijbelse tijd geeft weliswaar een aardige indruk van de wijze waarop in die tijd met brandstoffen werd omgegaan, ze geeft ons echter niet direct handvatten voor een principiële benadering van de hedendaagse energieproblematiek. Het simpele feit dat er in de bijbelse tijd uitsluitend duurzame energiebronnen werden gebruikt, zegt nog niets over het al dan niet gebruiken van niet duurzame bronnen in onze tijd. De beschrijving van energiebronnen bevat geen ethische voorschriften. De stand der techniek was in die dagen nog niet zo ver dat men over bijvoorbeeld fossiele brandstoffen kon beschikken. Op andere terreinen blijkt dat wel nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van bodemschatten, zoals ijzer, koper en edele metalen. Over het gebruik daarvan als zodanig wordt in de Bijbel niet in negatieve bewoordingen gesproken. 3.2 Basisbegrippen Wanneer we een principiële, bijbels gefundeerde visie op energievoorziening willen opbouwen, bevinden we ons feitelijk op het terrein van de ethiek, de bezinning op 12
het verantwoord handelen van de mens. In dit geval het handelen van de mens in het kader van de energievoorziening. Aan de hand van een viertal kernwoorden zullen we proberen enkele richtlijnen uit te zetten: vrede, gerechtigheid, cultuuropdracht en rentmeesterschap. Vrede Het begrip 'vrede' heeft in de Bijbel een brede betekenis. Het is veel meer dan afwezigheid van oorlog. Het betekent iets van 'harmonie', 'gebrek aan verstoring'. Het is dan ook zeker van toepassing op een breed maatschappelijk verschijnsel als de energievoorziening. Die grijpt immers heel nadrukkelijk in de schepping en de samenleving in. Vrede was het kenmerk van de schepping voor de zondeval. Alles wat God had geschapen was zeer goed en was in volmaakte harmonie met elkaar. De zondeval veroorzaakte een algehele ontwrichting van het geschapene. Enerzijds doordat de zondige mens niet meer op de juiste wijze met het geschapene weet om te gaan, maar anderzijds ook doordat vanaf dat moment de dieren- en plantenwereld, maar ook de levenloze schepping, de gevolgen van de zondeval met zich meedragen. De mens heeft echter, ondanks de zondeval en als gevolg daarvan de ontwrichting van de schepping, nog steeds als goed rentmeester (zie par. 3.2.3) met de schepping te handelen. En hoewel hij geen inzicht heeft in de wijze waarop de schepping voor de zondeval in vrede en harmonie functioneerde en hij evenmin de illusie moet hebben dat door menselijke inspanningen in deze bedeling vrede en harmonie gerealiseerd kunnen worden, is het evenwel de taak en roeping van de mens om zodanig met de schepping en de scheppingsgaven om te gaan dat niet onnodig een nog verdere verstoring van natuurlijke evenwichten plaatsvindt. De echte vrede en harmonie zal echter pas dan weer in de schepping terugkeren als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde een feit zullen zijn. Gerechtigheid Gerechtigheid is net als vrede een veelomvattend begrip. Deze begrippen zijn in zekere zin synoniem. Het doelt op de juiste verhoudingen in heel de kosmos. Dan gaat het om de juiste verhouding tussen mens en God, tussen mensen onderling en tussen mens en schepping. Gerechtigheid doen bestaat in het herstel van de goede verhoudingen op basis van recht. De overheid heeft bij uitstek de taak gerechtigheid te zoeken door het kwaad te straffen en het goede ruim baan te geven. Recht zorgt ervoor dat vrede hersteld wordt. Gerechtigheid doen betekent inzake de energievoorziening een aantal dingen: De eindige hoeveelheden aan scheppingsgaven (natuurproducten of grondstoffen) moeten eerlijk worden verdeeld. Dat geldt dus ook voor de beperkt aanwezige voorraad fossiele brandstoffen. En dat zowel qua tijd als plaats. Wat die tijd betreft, het is niet zo dat de mens in de jaren '80 en '90 van de twintigste eeuw meer recht heeft op gas en elektriciteit dan volgende generaties, maar als de toename van het 13
energiegebruik zich voortzet zoais dat de afgelopen decennia is gegaan, zijn de 'schatkamers der aarde' spoedig uitgeput. Wat de plaats betreft, is het niet zo dat de Westerse mens meer recht heeft op een goed geoutilleerde energievoorziening en de daarbij behorende welvaart, dan de mens in bijvoorbeeld China of in de Derde Wereld. Maar als een land als China of als Derde Wereldlanden eenzelfde energiegebruikspatroon gaan opbouwen als de Westerse landen in de afgelopen decennia hebben gedaan, staan er milieurampen van wereldformaat voor de deur. Een billijke verdeling van en een gelijke toegankelijkheid tot de verworvenheden op energetisch gebied is dus nodig. Het is ook een vorm van gerechtigheid nastreven als we de bestaansbronnen voor onze naaste intact laten. Het feit dat de bodemschatten in zeer grote hoeveelheden in de aarde aanwezig zijn geeft de mens nog geen recht om op een verkwistende wijze met die bodemschatten om te gaan. Juist als het gaat om energiedragers die niet hernieuwbaar ('renewable') zijn, past ons bescheidenheid in het gebruik. Het kan niet zo zijn dat de twintigste-eeuwse Westerse mens, die geleerd heeft hoe de bodemschatten gewonnen en toegepast kunnen worden, dan ook het recht heeft om het grootste deel van die bodemschatten op te maken. In dit verband is het heel illustratief om te letten op een aantal burgerlijke wetten die aan het volk Israël zijn gegeven. Zo verbieden de krijgswetten het vernietigen van de bestaansbronnen (wijngaarden en akkers) voor het nageslacht en worden de minder bedeelden en de dieren van het veld in staat gesteld om - letterlijk - een graantje mee te pikken van de randen van de akkers. Iedere vrije man had in Israël recht op een eigen stuk grond om in zijn eigen bestaan te voorzien, leder mens had in principe zo de mogelijkheid in zijn eigen bestaan te voorzien, primair via eigen grond en zo dat niet voorhanden was op een andere manier. Dat houdt in dat -willen we het schepselzijn van de individuele mens respecteren- hij zoveel mogelijk zeggenschap heeft over de primaire bestaansvoorwaarden en daarin niet afhankelijk is van anderen. Zij, die in Israël akker-aan-akker trokken, beroofden volksgenoten van hun bestaansbronnen. Dit pleit voor verspreiding van voorzieningen en tegen machtsconcentratie. Rentmeesterschap Na de schepping heeft de Heere de mens de opdracht gegeven om de aarde te bouwen en te bewaren, om als een goed rentmeester het beheer over de aarde te voeren. De bedoeling hiervan is dat de vermogens die op en in de aarde aanwezig zijn behouden blijven en -mochten ze afkalven- door nieuwe technieken in stand worden gehouden. Deze opdracht, die tegelijk een grote verantwoordelijkheid met zich brengt, is door de zondeval niet ingetrokken. De Heere heeft haar, zij het met andere bewoordingen, nog eens herhaald toen Adam en Eva uit het paradijs werden verdreven. De aarde, die beheerd moet worden, is niet van de mens zelf. De Heere geeft Zijn schepping aan de mens in bruikleen, hij mag het geschapene gebruiken, hij mag de schepping exploreren, maar niet in ongebondenheid. Er moet verantwoording worden afgelegd aan Degene die de werkelijke Eigenaar van de schepping is. 14
Als mensen elkaar iets in beheer geven, dan wordt het na enige tijd weer teruggegeven. Het beheren houdt in dat er zorgvuldig mee omgesprongen wordt. De Heere heeft de mens de opdracht gegeven om de schepping te beheren, dus ook te bewaren. Dat heeft wat te zeggen over onze omgang met de scheppingsschatten, waartoe we ook de fossiele brandstoffen kunnen rekenen. De Bijbel geeft ons geen directe aanwijzingen voor de omgang met de bodemschatten, maar laat op verschillende plaatsen zien dat we deze wel mogen gebruiken. De Bijbel noemt het gebruik van verschillende metalen, ook voor de eredienst. Daarom nemen we aan dat we bodemschatten als steenkool, aardolie en aardgas mogen gebruiken. Rentmeester-zijn heeft consequenties voor onze levensstijl. De grote energiebehoefte op nationaal niveau hangt zeer direct samen met onze persoonlijke wensen als consument. Voor ons gerief plegen we een overmatige aanslag op de schepping. Door een zuinige en zorgvuldige levensstijl verstaan we onze persoonlijke verantwoordelijkheid hierin. Cultuuropdracht De opdracht die de mens als het pronkjuweel van de schepping van zijn Schepper meekreeg, was een tweeledige: bouwen en bewaren. Het laatstgenoemde is in de vorige paragraaf uitgewerkt onder het trefwoord 'rentmeesterschap'. Het gaat dan om het conserverende element. Bij het trefwoord 'cultuuropdracht' valt de nadruk meer op het 'bouwen', het exploiterende element. Een rentmeester bewaart de eigendommen van zijn meester maar probeert die ook uit te breiden. De mens heeft de scheppingsgaven, zoals de fossiele brandstoffen, maar ook de technologische kennis rondom de energievoorziening niet voor niets ontvangen. Hij mag door arbeid en techniek zijn mogelijkheden vergroten in dienstbaarheid aan mens en schepping en tot eer van God. Veel bodemschatten - en dus ook verreweg de meeste fossiele brandstoffen maar ook nucleaire energiedragers, kunnen alleen maar toegepast worden dank zij de vergaande ontwikkeling van wetenschap en techniek. Deze technologie-ontwikkeling is echter niet alleen middel, waardoor het gebruik van fossiele en nucleaire energie mogelijk is, zij is ook in grote mate debet aan het nog steeds groeiend energiegebruik. Wetenschap en techniek zijn desondanks geen 'vieze woorden', maar dienen het beheerste gebruik van de scheppingsgaven te ondersteunen. 1 Techniek dient een hulpmiddel te zijn om het verbruik van bodemschatten te minimaliseren en het gebruik van duurzame vormen van energie te bevorderen. De door de mens verworven kennis omtrent de winning en de toepassing van energie geven hem een grote macht. Dat kan soms heel letterlijk het geval zijn als de verworven kennis toegepast wordt om het wapenarsenaal ongebreideld te vergroten. De Bijbel spreekt over Babel als het gaat om de mensheid die in geza-
1
Zie J. Calvijn, Institutie of onderwijzing paragraaf 16, 10e druk, Delft 1985.
in de christelijke
15
godsdienst,
boek II, hoofdstuk 2,
menlijkheid zich alwetend en almachtig waant. Heerszucht en wellust gaan daarbij veelal hand in hand. Kennis geeft de mens naast macht dus ook een stuk verantwoordelijkheid ten opzichte van zijn medemens, maar bovenal ten opzichte van de Gever van die kennis, Die tegelijkertijd de Gever van de bodemschatten is. De mens heeft met behulp van zijn technische kennis inzicht gekregen in de nog resterende hoeveelheid fossiele brandstoffen. De mens heeft inzicht in de verstrekkende risico's (in tijd en plaats) van nucleaire brandstoffen. De mens heeft voldoende kennis en inzichten gekregen om aan een alternatieve, meer duurzame energiehuishouding te werken en heeft dus ook de verantwoordelijkheid om daaraan heel concreet gestalte te geven, ook al zal dat in de financieel-economische sfeer niet altijd aantrekkelijk zijn. God wilde dat de mensen verspreid over de aarde zouden wonen. Zo kan geheel de aarde tot ontwikkeling gebracht worden en het voorkomt zoveel mogelijk de uitwassen van machtsconcentratie. Dit maakt ons alert op de gevaren die met bepaalde vormen van grootschaligheid kunnen samenhangen zoals monopolievorming. Niet dat hiermee iets concreet over een toelaatbare schaalgrootte is gezegd. Wel geeft het in keuzesituaties richting. Zonde Met nadruk moeten we aan het eind van deze bijbelse opsomming opmerken dat het streven we! is om volgens de normen van vrede, gerechtigheid, rentmeesterschap en de cultuuropdracht te werken. Op het moment dat we ons dit ten doel stellen, beseffen we dat de noodzaak daartoe voortkomt uit het feit dat de mens zondaar is en niet aan dit verheven doel beantwoordt. Heel vaak is er juist sprake van onvrede, wanorde, ongerechtigheid. Bij het schrijven van dit stuk is dat besef nadrukkelijk aanwezig. Ook waar het gaat om de toekomst van deze aarde. De Bijbel tekent het perspectief van een wereld die aan eigen schuld en zonde ten ondergaat. Het paradijs is verloren, maar dit weerhoudt ons er evenwel niet van toch een positieve taak te zien voor de overheid in het bevorderen van de publieke gerechtigheid en daar hoort ook een duurzaam energiebeleid toe. 3.3 Samenvatting Op basis van het bovenstaande stellen we de volgende principiële uitgangspunten voor de energievoorziening vast: 1. Voorzieningen dienen zoveel mogelijk gespreid te worden ofwel grootschalige concentratie moet vermeden worden (vrede/anti-machtsmotief). 2. Energievoorziening dient zo weinig mogelijk schadelijk voor de omgeving en voor ieder toegankelijk te zijn (gerechtigheid, economische zelfstandigheid). 3. Energievoorziening dient gekenmerkt te worden door duurzaamheid, zodat de natuurlijke vermogens niet blijvend worden aangetast. Een sobere levensstijl draagt daartoe bij (rentmeesterschap). 4. Technische vernieuwing kan de benutbaarheid van voorhanden zijnde energiebronnen vergroten (cultuuropdracht). 16
4. RICHTLIJNEN VOOR ENERGIEBELEID Energie is een middel om de menselijke samenleving in stand te helpen houden. Het is geen doel in zichzelf. Omdat het maar een middel is moeten we ervoor waken daaraan mens en milieu op te offeren. Dat gevaar kunnen we mogelijk voorkomen door grenzen te stellen aan de aard en hoeveelheid van de installaties die energie leveren. Normen en richtlijnen voor de technische aspecten van de energielevering zijn voorbeelden van die grenzen. Aan de andere kant is het ook nodig ervoor te zorgen dat er in principe energie voorhanden is, zonder grens qua tijd. Daarvoor is een lange-termijnvisie nodig. Een visie die is gericht op duurzame instandhouding en ook verbetering van de energievoorziening. In de voorgaande hoofdstukken is al gebleken dat de bijbelse grondwoorden vrede, gerechtigheid, rentmeesterschap en cultuuropdracht een dergelijke duurzame visie veronderstellen. Om het met wat andere woorden te zeggen: harmonie en billijkheid zijn kritische grenzen wat betreft de omvang en opeenhoping voor de energievoorziening. Een zorgzame ontwikkeling draagt bij aan de continuïteit en de uitbreiding van de toepassingsmogelijkheden van energie-installaties. Deze algemene noties zijn niet direct te gebruiken om voorstellen op het gebied van energiebeleid te toetsen. Daarom is een vertaling ervan nodig in meer concrete richtlijnen. Die richtlijnen komen in dit hoofdstuk aan de orde. Eerst iets meer over de wijze waarop die richtlijnen tot stand komen. Om systemen voor energievoorziening goed te kunnen beoordelen, moeten ze op een aantal kenmerkende eigenschappen worden getoetst. Die eigenschappen zijn: rendement, milieuvriendelijkheid, toegankelijkheid, veiligheid, prijs, leveringszekerheid, schaalgrootte, afhankelijkheid, verhandelbaarheid en verdeling van verantwoordelijkheden. Deze eigenschappen maken al iets duidelijker waar we het over hebben als we de bijbelwoorden bruikbaar willen maken voor het energiebeleid. Elke richtlijn die hieronder ter sprake komt, maakt duidelijk hoe deze eigenschappen of aspecten als criterium kunnen gelden. De richtlijnen vormen met elkaar als het ware het gereedschap om bij een concreet beleidsvoorstel tot een afgewogen en gefundeerd oordeel te komen. Vooraf dient wel duidelijk gezegd te worden dat er vrijwel altijd sprake zal zijn van een afweging tussen de verschillende criteria. Afhankelijk van de concrete situatie kan het ene criterium van meer gewicht zijn dan het andere. Zo kan verbetering van het rendement leiden tot hogere kosten en een lagere leveringszekerheid. Daarom moet elke afweging gericht zijn op een zo volledig en evenwichtig mogelijke verwerkelijking van alle criteria. Dit betekent ook dat we geen absolute uitspraken kunnen doen door bijvoorbeeld één criterium op de voorgrond te stellen. Ze moeten altijd in samenhang gezien worden. Dit betekent ook dat het moeilijk is om aan de ene richtlijn bij voorbaat een veel zwaarder gewicht toe te kennen bovev een andere.
17
4.2 Een tiental richtlijnen Richtlijn 1: Het rendement van energie-omzetting moet zo hoog mogelijk zijn. Daarbij moet tevens het exergieverlies zoveel mogelijk worden beperkt. De kwaliteit van een energievorm gaat boven de kwantiteit. Bij de energievoorziening is het van belang dat een zo groot mogelijk deel van de beschikbare energie in een bruikbare vorm wordt omgezet. Dit volgt direct uit de bijbelse lijn dat we verspilling zoveel mogelijk moeten voorkomen. Een voorbeeld kan deze richtlijn verduidelijken. Een windturbine behoort luchtbeweging zoveel mogelijk om te zetten in electriciteit. Een automotor moet met zo weinig mogelijk brandstof zoveel mogelijk voortstuwing produceren en daarbij ook nog zo weinig mogelijk lawaai en warmte veroorzaken. Een laag rendement duidt niet alleen op veel verlies, maar geeft ook aan dat er sprake kan zijn van overlast. Iedere omzetting van de ene in de andere vorm van energie gaat gepaard met een verlies van gebruiksmogelijkheden die onomkeerbaar is. Als maat voor deze 'energiebenuttingsmogelijkheid' wordt het begrip exergie gebruikt. Dus, als de kwaliteit van een systeem voor de levering van energie beter is, zal het exergieverlies lager zijn. Wanneer een energievorm een goede benuttingsmogelijkheid biedt, spreken we van een hoogwaardige vorm van energie. In het tegenovergestelde geval spreken we van een laagwaardige vorm van energie. In het eerste geval is er sprake van een hoge exergie, in het tweede geval van een lage exergie. Het voordeel van hoogwaardige energievormen is, dat ze voor veel doeleinden te gebruiken zijn. Bovendien kunnen ze in diverse andere vormen worden omgezet. Voorbeelden hiervan zijn electriciteit en fossiele brandstoffen (olie, gas, steenkool) en hete bronnen (lava, geisers). Hoogwaardige energiebronnen kunnen zorgen voor hoge temperaturen en grote vermogens. Laagwaardige energiebronnen zijn bijvoorbeeld warm of koud water, langzaam bewegende materie (zwakke wind, rivierstroming) en chemische reactiemengsels (vergisting, oxidatie). De concentratie van vermogen is laag; omzetting naar andere energievormen is niet rendabel of zelfs onmogelijk. In de energiewetenschap (thermodynamica) noemt men de onomkeerbare achteruitgang van hoog- naar laagwaardige energievormen een toename van de wanorde (entropie) ofwel afname van ordening. Hoogwaardige energievormen zijn schaarser dan laagwaardige. Daarom moet er bij de energievoorziening op gelet worden dat zo weinig mogelijk omzetting (conversie) hoeft plaats te vinden. Het rentmeesterschap gebiedt ons namelijk te zorgen voor het zoveel mogelijk in stand houden van de benuttingsmogelijkheden. Op grond van de cultuuropdracht past het om processen optimaal te ontwikkelen. Het gerechtigheidsprincipe sluit hier in haar strekking bij aan. Dit principe doet ons letten op het belang van toekomstige generaties. Een voorbeeld van de toepassing van deze richtlijn is aardolie. Aardolie kan worden gebruikt als brandstof, maar ook als grondstof. Bij het gebruik van aardolie als grondstof worden de benuttingsmogelijkheden beter gebruikt. Het energieverlies vindt geleidelijker en beheersbaarder plaats. Zo blijft er ook voor toekomstige 18
generaties meer beschikbaar. Richtlijn 2: Een energievoorzieningssysteem moet zoveel mogelijk inpasbaar zijn in natuurlijke kringloopprocessen. Energievoorzieningssystemen met ingebouwde begrenzingen hebben de voorkeur boven uitvoeringen die overexploiteerbaar zijn. Deze richtlijn leidt tot scheppingsvriendelijker systemen die verschillende voordelen hebben in het licht van onze uitgangspunten. Ze zijn meer in harmonie met de omgeving, ze zijn minder schadelijk en duurzaam van karakter. Gebruik van continu aanwezige, natuurlijke energiestromen heeft duidelijk de voorkeur boven het gebruik van eenmalig benutbare energiebronnen. De laatste bronnen zorgen veelal voor onomkeerbare omzetting die bovendien sterk vervuilend zijn. Een voorbeeld van een scheppingsvriendelijke energiebron is biomassa (hout, mest, stro). Hierbij wordt de natuurlijke kringloop van de fotosynthese gebruikt. De ervaring leert dat menselijke strevingen naar macht en genot leiden tot roofbouw. Een mens is het beheer over onbeperkt benutbare energiebronnen slecht toevertrouwd. Gevaar voor misbruik op grote schaal ligt op de loer. Als voorzieningen een technische of natuurlijke begrenzing hebben, beschermt dit de mens zelf tegen wangebruik. Op eenzelfde manier leiden systemen, die een directe terugkoppeling kennen naar de gebruiker, tot een meer verantwoord gebruik. Een voorbeeld om deze richtlijn te verduidelijken is het volgende. Kernfusiereactoren kunnen in theorie een vrijwel onbegrensde energiebron vormen. Zij leiden in dat geval wel onherroepelijk tot grote thermische vervuiling en verspilling. De opbrengst van getijdecentrales, daarentegen, is reeds van nature beperkt tot de hoeveelheid energie die in het gebied vrijkomt. Een ander voorbeeld van een voorziening die tot evenwichtig beheer dwingt is ondergrondse, seizoenafhankelijke opslag van warmte of koude. Richtlijn 3: Systemen voor energievoorziening moeten voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk zijn, zowel qua beheersbaarheid en controleerbaarheid als qua afname en gebruiksmogelijkheden. Als systemen zo ingewikkeld en complex zijn dat ze alleen door specialisten te beheren zijn, kan dat een inbreuk betekenen op de vrijheid en verantwoordelijkheid van modale burgers. Hetzelfde geldt wanneer alleen een bevoorrechte groep gebruik kan maken van de energievoorziening. In dat geval loopt zelfs de bestaansmogelijkheid van andere groepen gevaar. Op deze manier zou een ongewenste tweedeling of zelfs tegenstelling in de samenleving kunnen ontstaan. Een gelijkwaardige toegankelijkheid voor iedereen is overigens wel wat anders dan een onbeperkt recht op energiegebruik. Altijd dient er sprake te zijn van een evenwichtige balans van rechten en plichten. Het verschil tussen een systeem, gebaseerd op kernenergie en een voorziening op basis van zonnepanelen op het dak van individuele woningen maakt het bovenstaande duidelijk. Kernenergie is door het hoogtechnologische karakter ervan èn 19
door de mogelijkheid deze op een monopolistische manier aan de man te brengen, veel minder toegankelijk dan de voorziening op basis van zonne-energie. Dit voorbeeld is niet denkbeeldig. Bij electrificatie van plattelandsgebieden in ontwikkelingslanden doet deze keuzemogelijkheid zich voor. Richtlijn 4: Een energievoorzieningssysteem moet zo laag mogelijke risico's opleveren voor mens en milieu. Daarbij moet niet de kans op een fout het zwaarste wegen, maar het schadelijk effect. Beheerders van systemen voor energievoorziening moeten schadelijke gevolgen voor de omgeving zoveel mogelijk voorkomen. Met elke technische installatie kan het in principe mis gaan. Er is dus altijd sprake van een risico. De zwaarte van een risico is de kans dat iets gebeurt maal het effect dat optreedt. Daarbij is het effect vaak nauwkeuriger te beschrijven dan de kans. Kans-berekening is namelijk niet anders dan een gebrekkig menselijk middel om het optreden van onzekere toekomstige processen te voorspellen. Die berekening is minder betrouwbaar, naarmate de ervaring met de beschreven processen kleiner is. Bovendien is het zo dat de kans op een fout groter wordt, naarmate er sprake is van omvangrijker en langduriger toepassing. Hieruit volgt dat bij de vraag of potentieel onveilige technieken toelaatbaar zijn, het effect belangrijker is dan de kans. De mate waarin schadelijke effecten te beheersen en te herstellen zijn legt meer gewicht in de schaal dan de ogenschijnlijk geringe kans dat het gebeurt. Bij het nemen van een risico moet de verantwoordelijke zich er al bij voorbaat van vergewissen hoe hij bij onverhoopte fouten de schade zal gaan herstellen. Als daar geen mogelijkheid toe is, moet hij van de toepassing afzien. Als voorbeeld kan een waterkrachtinstallatie dienen. De aanleg daarvan moet zodanig zijn dat, mocht de stuwdam breken, het water geen dorpen wegvaagt. Het droeve ongeval met de kerncentrale van Tsjernobyl maakt duidelijk dat de exploitant geen enkele mogelijkheid heeft om de schade aan mens en milieu, tot in Noord-Scandinavië toe, te vereffenen. Richtlijn 5: Een energievoorzieningssysteem moet een zo laag mogelijk kostenniveau hebben. Goedkope systemen verdienen de voorkeur boven dure. Wel is van belang dat alle optredende kosten, ook die van het milieu, in de prijs zijn begrepen (totale kosteninternalisatie). Dergelijke systemen vergroten de toegankelijkheid en kosten de samenleving het minste geld. Zo kost in afgelegen gebieden het gebruik van zonnecellen minder dan het gebruik van benzine-aggregaten. Richtlijn 6: Een energiesysteem dat continu beschikbaar is, heeft de voorkeur boven onregelmatig functionerende voorzieningen met een lage leveringszekerheid. Als systemen niet continu beschikbaar zijn of onregelmatig functioneren, verstoort dit de leefbaarheid van een samenleving en verhindert dit de opbouw van een 20
veilige en behoeftendekkende voorziening. Een waterkrachtcentrale is bijvoorbeeld betrouwbaarder dan een windturbinepark als het om regelmatige energielevering gaat. Eventuele opslagmogelijkheden van windenergie kunnen zorgen voor een grotere continuïteit. Richtlijn 7: Kleinschaligheid heeft bij energie-installaties de voorkeur boven grootschaligheid en decentralisatie is beter dan centralisatie. Grootschaligheid werkt bedreigend voor vrede en gerechtigheid. Dat wil zeggen: evenwichtige en harmonieuze verhoudingen en eerlijke en billijke verdelingen treden meer op naarmate voorzieningen een bij de menselijke (en natuurlijke) maat passende schaalgrootte bezitten en meer gespreid voorkomen. Mensen hebben beperkte mogelijkheden als het gaat om het beheer van systemen die de individuele menselijke maat overstijgen. Erger nog, zij hebben de neiging in zich om machtsposities te misbruiken. Daarom hebben kleinschalige voorzieningen de voorkeur boven grootschalige. Bij kleinschalige voorzieningen dragen meer mensen een eigen verantwoordelijkheid. De persoonlijke invloed is daardoor groter en op die manier wordt voorkomen dat mensen op een wat apathische manier afhankelijk zijn. Het laatste, zich uitend van bewonderende verafgoding tot klagerig slachtoffergedrag, treedt snel op bij imponerende technische reuzenprestaties. We haasten ons op te merken dat de termen groot- en kleinschalig relatieve begrippen zijn. Niet alleen omdat de menselijke en natuurlijke maat variabel zijn, maar ook omdat technische en financiële aspecten bij de keuze van een bepaalde voorziening meespelen. Ten voorbeeld: de grootschalige en gecentraliseerde energievoorziening in de voormalige Sovjet-Unie leidde tot forse verstoringen van de natuur, onverantwoord gedrag van gebruikers. Verder kende dit systeem zich verrijkende machtsmisbruikers als ook tekorten in de levering waardoor mensen verarmden. Een ander voorbeeld: vervanging van centrale wijkverwarming door huisgebonden systemen leidde ertoe dat gebruikers zich zuiniger en met meer tevredenheid verwarmden. Richtlijn 8: Systemen met verscheidene energiebronnen en energiedragers hebben de voorkeur boven voorzieningen met een eenzijdige samenstelling. Sterke afhankelijkheid van één vorm van energielevering leidt tot onevenwichtigheid en kwetsbaarheid. Het verleidt mensen ook tot verfijnde vormen van slavernij en afgoderij daar zij aan onmisbaar geachte middelen macht toekennen. Verscheidenheid (diversificatie) vermindert de kans op machtsconflicten en onevenredige belasting van mens en milieu. Dit ligt dan ook meer in de lijn van de bijbelse begrippen vrede en gerechtigheid. Een voorbeeld van deze richtlijn is de grote afhankelijkheid van de auto en daarmee van de aardolie (benzine, diesel) die politieke (Golfoorlog) en ecologische effecten (smog) heeft. Richtlijn 9: Een energievoorzieningssysteem dat is opgebouwd uit vrij te verhandelen en uit te wisselen componenten, waarvan de prestaties zijn te ijken, is te verkiezen boven niet-gestandaardiseerde en plaatsgebonden uitvoeringen. 21
Als de mogelijkheid er is om installaties op elkaar aan te sluiten, kunnen mensen in 'gemeenschap van goederen' leven. Wederzijdse hulp en bijstand krijgen zo een kans. Verder is de menselijke samenleving eenvoudiger in stand te houden en als laatste voordeel geldt dat technische vernieuwingen door efficiëntere productie en lagere prijzen tot ieders voordeel strekken. Dan gooien rigide patent- of licentiegebonden componenten tenminste geen roet in het eten. Controleerbare standaards voor kwaliteit bevorderen eerlijke concurrentie en beschermen de consument. Bovendien zijn milieunormen en prestatie-eisen beter af te dwingen. Een voorbeeld is het electriciteitssysteem, dat is opgebouwd uit standaardcomponenten. Het is daardoor zeer gemakkelijk uit te breiden en te benutten. Richtlijn 10: De verantwoordelijkheid van de overheid voor de energievoorziening valt in twee aspecten uiteen. In de eerste plaats waarborgt de overheid de dekking van de minimale maatschappelijke behoefte. In de tweede plaats dient de overheid onpartijdig toezicht uit te oefenen op de energievoorziening. Zij draagt namelijk zorg voor een rechtvaardige en zo min mogelijk schadelijke exploitatie van energiesystemen. De overheid kan sturend en stimulerend optreden om voorzieningen te verbeteren. Voor wat betreft eigendom, beheer en ontwikkeling vallen systemen voor energievoorziening in principe onder particuliere verantwoordelijkheid. Maar zaken als verdeling van energiebronnen en de vorming van distributienetwerken kunnen niet alleen aan de markt worden overgelaten. Regelgeving en toezicht van overheidswege zijn nodig om de zwakke te beschermen en het kwade te bestrijden. Als burgers over onvoldoende energie kunnen beschikken, zou dit kunnen leiden tot aantasting van de openbare orde. De overheid kan dit voorkomen door een minimale behoeftendekking te garanderen voor een ieder. Een goed voorbeeld van de verdeling van publieke en private verantwoordelijkheden is het volgende: oliewinning, -verwerking en -distributie moeten aan strenge overheidsregels gebonden worden. Het zijn de particuliere organisaties die zorgen voor de uitvoering. Als de overheid alles in eigen hand neemt, is daarmee de eigen verantwoordelijkheid van de burgers te zeer aangetast. 4.2 Politieke uitgangspunten, doelstellingen en middelen In de vorige paragraaf kwamen de principiële richtlijnen voor de energievoorziening ter sprake op basis van de bijbelse uitgangspunten. In deze paragraaf wordt beschreven waaraan een energiestructuur moet voldoen. Hiermee zijn de eigenlijk de randvoorwaarden gegeven voor een energiestructuur volgens de eerder gegeven richtlijnen. Een overheid zal zich van die randvoorwaarden dienen te vergewissen om die vervolgens in beleid om te zetten. Kort brengen we dat beleid op formule om daarna te bezien welke middelen de overheid ten dienste staan bij de uitvoering van dat beleid. Minimale vereisten 1. De totale basisbehoefte aan energie moet gedekt worden. Energie is nodig om in de basisbehoeften van voedsel, kleding en onderdak te voorzien. In onze Westerse samenleving komt daar vervolgens de energie voor 22
allerlei industriële en dienstverlenende sectoren bij. Op basis hiervan kan een minimumbehoefte aan energie worden-vastgesteld. 2. Een duurzame energievoorziening vraagt om inpassing in het milieu. Er zijn grenzen wat betreft de milieugebruiksruimte van de energievoorziening. Om die ruimte te bepalen dient gelet te worden op: de opname van grondstoffen en materialen, de uitstoot van afvalstoffen, thermische en akoestische vervuiling, het ruimtebeslag en de gebruiksperioden. Het aanbod van natuurlijke stromingsenergie is vast te stellen evenals de opnamecapaciteit van het ecosysteem. 3. De inzet van energiebronnen, energiedragers en omzettingsmethoden van energie dient in optimale samenhang plaats te vinden. De verschillende vormen van energievoorziening hebben alle hun voor- en nadelen. Of iets een voordeel of nadeel is, hangt weer af van de behoeften en de leefomgeving. Het doel is een zo hoog mogelijk exergie- en energierendement te halen. Met het oog op dat doel zijn bijvoorbeeld laagwaardige energiebronnen geschikt voor ruimteverwarming en fossiele brandstoffen voor hoogwaardigte doelen. 4. De organisatievormen moeten zo simpel en doeltreffend mogelijk zijn. Zelfvoorzienende systemen zijn het meest geschikt voor de vervulling van primaire behoeften. Productie en consumptie zijn op die manier direct gekoppeld tot een solide basisvoorziening. Grootschalige bevolkingsconcentraties hebben behoefte aan grootschaliger systemen. Door echter die grootschalige voorzieningen op te bouwen uit kleinschalige en overzichtelijke delen blijft de uitvoering overzichtelijk en beheersbaar. 5. De technische uitvoering behoort betrouwbaar, betaalbaar en flexibel te zijn. Gestandaardiseerde componenten maken het mogelijk het systeem gemakkelijk te onderhouden en te vernieuwen. Beleidsdoelstellingen en -middelen Als algemene beleidsdoelstellingen gelden op basis van de richtlijnen en de hierboven weergegeven grenzen van de energievoorziening: -de vorming van een gemengd pakket van overzichtelijk te beheren energiebronnen en energiedragers gericht op een duurzame, veilige, bedrijfszekere en betaalbare voorziening voor iedereen -het streven naar optimalisatie wat betreft energievoorziening en energiebenutting door efficiëntere productie en aanwending van energie en door de behoefte aan energie te verminderen. Deze beleidsdoelstellingen zijn heel algemeen. Ze vragen dan ook om vertaling in tastbare deeldoelstellingen afgestemd op de concrete situatie. De tien richtlijnen hierboven genoemd en de randvoorwaarden bieden een handvat om deeldoelstellingen te formuleren en te beoordelen. De overheid staan verschillende middelen ten dienste om beleid ten uitvoer te brengen, te weten wet- en regelgeving, belastingheffing en collectieve dienstverlening. Het belangrijkste middel is wel wet- en regelgeving. De overheid heeft de taak om het beleid te coördineren en te initiëren. Dit doet zij door het opstellen van lange termijnvisies en bestemmingsplannen. Daarin geeft de overheid aan waar het beleid op uit moet lopen. De doelen zijn daarbij belangrijker dan de middelen. 23
De overheid heeft bij uitstek de mogelijkheid om naleving van wetten af te dwingen. Zo kan zij effectief onrechtvaardige en schadelijke ontwikkelingen bestrijden. Het heffen van belastingen en het verlenen van subsidie kunnen middelen zijn om door financiële prikkels het beleid de goede kant op te sturen. De collectieve dienstverlening door de overheid omvat al die taken die door particulieren niet op een goede wijze (kunnen) worden uitgevoerd. Als belangrijkste vorm van dienstverlening geldt wel het toezicht op de aanleg en instandhouding van de infrastructuur voor de energievoorziening. Zij zorgt er op die manier voor dat ieder in zijn basisbehoeften wordt voorzien. Bij al deze vormen van overheidsfuncties is er altijd een raakvlak met de particuliere verantwoordelijkheden. Taken waarbij noodzakelijkerwijze sprake is van een onvermijdbaar monopolie (bijvoorbeeld het openbaar elektriciteitsnet), onpartijdigheid (bijvoorbeeld concessieverlening), collectieve bezittingen (bijvoorbeeld milieu), of een informatie/inspectierecht (bijvoorbeeld veiligheidscontrole) behoren tot het overheidsdomein en kunnen hoogstens partieel en onder stringente voorwaarden worden geprivatiseerd. Anderzijds moet de overheid het beheer van energievoorzienings- en -benuttingssystemen zoveel als mogelijk is in particuliere hand laten, opdat een ieder de eigen verantwoordelijkheid inzake rentmeesterschap en cultuuropdracht op energiegebied niet wordt ontnomen. Wanneer een overheid, die uiteindelijk ook maar bestaat uit mensen met beperkingen, zich particuliere taken toe-eigent op energiegebied zullen door onontkoombaar gebrek aan detail- en situatiekennis onherroepelijk inefficiëntie en gebrek aan dienstverlening optreden.
24
5. TOESPITSING OP DE NEDERLANDSE SITUATIE De nu verkregen inzichten vragen om een toepassing op de Nederlandse situatie. Alleen op die manier kunnen concrete aanbevelingen voor beleid worden geformuleerd. Een overzicht van de bestaande situatie maakt duidelijk waarover we het hebben als we spreken over de Nederlandse energievoorziening. 5.1 Beknopt overzicht van de energievoorziening in Nederland Energiegebruik Wie het Nederlandse energiegebruik in getallen wil vangen, moet daarvoor nietalledaagse aanduidingen hanteren. Daarom even kort een overzicht van deze grote getallen en hun onderlinge verhouding. Ter inleiding het voorbeeld van een gloeilamp. Als een gloeilamp van 100 Watt 10 uur brandt, is er 1 kiloWattuur energie gebruikt, ledereen komt naast de eenheid kiloWattuur ook de andere eenheid voor energie, de Joule, tegen in het dagelijks leven, bijvoorbeeld op verpakkingen van etenswaren. Het vermogen (de sterkte) van een lamp geven we aan in Watt's. Het vermogen per tijdseenheid is de te leveren hoeveelheid energie. Die geven we aan in Wattuur of in Joules. De verhouding tussen beide is zodanig dat 1 kiloWattuur hetzelfde is als 3,6 Megajoule (mega=miljoen). Bij energie gaat het 1 Megajoule (MJ) 1 GigaJoule (GJ) 1 TeraJoule (TJ) 1 PetaJoule (PJ) 1 ExaJoule (EJ)
om grote getallen. Dat wil zeggen: = 1 miljoen Joule = 1 miljard Joule = 1000 x 1 miljard Joule = 1 miljoen x 1 miljard Joule = 1 miljard x 1 miljard Joule
Het totale huidige Nederlandse energiegebruik bedraagt per jaar circa 3 ExaJoule (EJ). Het gebruik in de huishoudelijke sector omvat momenteel circa 20 % van het totale huidige Nederlandse energiegebruik. Hiervan wordt circa 90 % benut voor laagwaardige warmteproductie. Het aandeel van de transportsector is ongeveer even groot als die van de huishoudens (20 %). Het personenautoverkeer benut daarvan de helft en het vrachtverkeer een kwart. In de landbouw vindt circa 10 % van het nationale energiegebruik plaats. Een zeer groot deel daarvan (90 %) soupeert de g(l)astuinbouw op voor laagwaardige warmteproductie. De industrie gebruikt momenteel circa 40 % van het totaal. De overige sectoren zoals de dienstverlenende sector maken de 100 % vol door ongeveer 10 % van het totaal te gebruiken. Aanmerkelijke besparingen zijn mogelijk in het Nederlandse energiegebruik. Verschillende maatregelen komen daarvoor in aanmerking zoals terugdringing van het laagwaardige warmtegebruik in de huishoudens en de tuinbouw, het vermijden van niet-noodzakelijk autoverkeer, en invoering van besparende technologie in industrie en dienstverlening. Op die manier kan het energiegebruik met circa 30 tot 50 % afnemen. Het is dus mogelijk om een aanzienlijk lager energiegebruik toch een hoog niveau van voorzieningen te handhaven. 25
Energiedragers In de Nederlandse situatie is er sprake van een fijnmazig distributienet zowel voor elektriciteit als voor aardgas. Nagenoeg alle eindgebruikers zijn hierop aangesloten en kunnen deze energiedragers omzetten in bij hun behoeften passende energievormen. Afgezien van enkele lokale netten voor stadsverwarming door middel van warm water ontbreekt het verder aan energienetten met een publiek karakter. Wel is er voor fossiele brandstoffen een uitgebreid geheel van private leveranciers, aangevuld met collectieve noodvoorraadopslag. Energiebronnen Het Nederlandse aanbod van energiebronnen is zeer divers. Er zijn fossiele bronnen waartoe aardgas, aardolie en steenkool zijn te rekenen. Daarnaast zijn er nucleaire bronnen (kernsplijting), energievormen die direct of indirect de zon of de aarde tot bron hebben (zonnestraling/licht, wind, biomassa, waterkracht of aardwarmte/-koelte). Tenslotte dient verwerking van afval als energiebron. Aan aardgas is nog een winbare voorraad van circa 2500 miljard m 3 oftewel circa 100 EJ in de Nederlandse bodem beschikbaar, de restanten van de aardolie- en steenkoolvoorraad zijn vooreerst niet meer exploiteerbaar. Het nucleaire aanbod beperkt zich tot een centrale van totaal circa 450 MegaWatt (MW) die op termijn buiten bedrijf gesteld zal worden. De zongebaseerde bronnen bieden een groot duurzaam potentieel, maar worden momenteel nog maar beperkt gebruikt. Voor fotovoltaïsche (op zonlicht gebaseerde) elektriciteitsproductie is het totale potentieel uitgaande van de bestaande dak- en geveloppervlakken circa 30 GigaWattpiek (GWp), waarvan nu circa 2 MWp wordt benut. Voor windenergie is op land met kleinschalige en grootschalige turbines in theorie circa 10 GWp haalbaar, en op zee circa 30 GWp. Gerealiseerd is momenteel circa 250 MW. De resulterende opbrengst aan elektriciteit van wind- en zonne-energie kan uiteindelijk circa 100 TWh per jaar worden (dat is 1,25 x het huidige jaargebruik van electriciteit). Biomassa kan eveneens een grote bijdrage leveren voor zowel hoogwaardige als laagwaardige energievormen. De huidige binnenlandse inzet bedraagt circa 20 PJ (circa 5 TWh), maar dit kan zowel door eigen productie als door import fors worden vergroot. Waterkracht heeft in Nederland slechts een winbaar potentieel van circa 50 MW. Getijde- en golfkracht zijn in Nederland niet relevant. De geogebaseerde bronnen vormen speciaal voor laagwaardige energievormen een goede aanvulling op de zongebaseerde, en kunnen in wisselwerking goed worden gecombineerd (laagwaardige warmte/koude-opslag). Voor hoogwaardige energievormen is in de Nederlandse bodem geen winbaar potentieel (te weinig bereikbare 'hot spots'). Verbranding van afval (uitgerecycelde kunststof, papier) is weliswaar geen duurzame maar wel exergetisch rendabele energiebron. Import van diverse energievormen is momenteel noodzakelijk als aanvulling op de binnenlandse productie. Circa 60 % van de in Nederland gebruikte energie wordt geïmporteerd, het overige wordt gedekt uit de eigen aardgasvoorraden. Om afhankelijkheid van het buitenland te vermijden, zal het binnenlands vermogen in ieder 26
geval voldoende moeten zijn voor de essentiële basisvoorzieningen. 5.2 Op te lossen structurele problemen op korte en lange termijn De Nederlandse situatie kent een aantal specifieke problemen die de realisatie van duurzame energievoorziening bemoeilijken. Daarbij moet gedacht worden aan: - een beperkte milieuruimte: het aanbod van duurzame bronnen is laag - de grote bevolkingsdichtheid: het gebruik gaat de natuurlijke draagkracht te boven - de sterke afhankelijkheid van het buitenland : het energiegebruikssaldo kan alleen door import gedekt worden (niet-duurzaam aanbod is groot : op korte termijn kan dumping van goedkoop buitenlands aardgas duurzame vormen wegdrukken) - de kostenstijging van de energielevering: de vele investeringen die nodig zijn voor verduurzaming zorgen voor hoge vaste lasten (versnelde afschrijving van niet-duurzame installaties) - de technologische ontwikkeling die te traag is : het productierijp maken van duurzame technieken kost meer tijd dan voorzien en vervanging van de bestaande infrastructuur vergt veel jaren - de aantasting van gevestigde belangen: leveranciers en exploitanten van niet-duurzame energievoorzieningssystemen vrezen kapitaalvernietiging en inkomstenverlies. Deze problemen zijn alleen met ingrijpende maatregelen van de zijde van de overheid te verminderen. Allereerst is dan de terugdringing van de binnenlandse energiebehoefte nodig. Dat kan langs de weg van versobering en door een consequente kostendoorberekening (ook milieukosten). Verder zijn stringente prestatienormeringen nodig en een billijke sanering van niet langer bruikbare energievoorzieningen. 5.3 Enkele actuele politieke energiediscussiepunten De principiële visie op het energiebeleid in combinatie met het overzicht van de Nederlandse omstandigheden maakt het nu mogelijk de concrete beleidsvraagstukken die aan de orde zijn uit te werken. In het kader van dit Commentaar wordt een beperking aangebracht. Drie zaken komen aan de orde: 1. het probleem van de klimaatverandering, 2. de invoering van meer marktwerking in de energievoorziening en 3. te nemen maatregelen om het autoverkeer te beperken. De keuze van deze drie onderwerpen is betrekkelijk willekeurig : andere zijn evenzo het bespreken waard. Omdat het in dit bestek niet mogelijk is een uitwerking voor alle aspecten van het energiebeleid te geven, is ter illustratie gekozen voor achtereenvolgens een energievraagstuk met een ecologische, een economische, en een sociaal-technologische invalshoek. Bij deze uitwerking wordt gebruik gemaakt van de eerder in paragraaf 4.2 afgeleide principiële richtlijnen.
27
5.3.1 Klimaatverandering (C0 2 -beleid) Problematiekschets Als het over de klimaatverandering gaat, weet iedere belangstellende Nederlander inmiddels dat het daarbij gaat om een verband tussen C 0 2 en opwarming van de aarde. Zogenaamde broeikasgassen, waartoe naast C 0 2 ook methaan te rekenen is, komen in een steeds hogere concentratie in de atmosfeer voor. Dit leidt tot een grotere opname van zonnewarmte. Dat zorgt dan weer voor een toename van de gemiddelde temperatuur op aarde. Hierdoor treden klimaatveranderingen op die voor de menselijke samenleving zeer ongewenste gevolgen hebben. Zo bedreigt een verschuiving van de klimaatzones natuurlijke leefgemeenschappen. Een versnelde woestijnvorming en een stijging van de zeespiegel zullen het bewoonbare deel van het aardoppervlak dusdanig bedreigen dat een algehele welzijns- en welvaartsaantasting onontkoombaar lijkt. De belangrijkste reden voor de toename van de broeikasgassen blijkt het op zeer grote schaal verbranden van fossiele energiedragers te zijn. Deze wijze van energievoorziening zal dan ook moeten worden aangepast. Oplossingsmogelijkheden Er worden diverse oplossingsrichtingen aangedragen : 1 - het afbouwen van het gebruik van fossiele energiedragers door : a) - versobering van het energiegebruik en/of efficiëntieverhoging b) - gebruik van niet-fossiele alternatieven (duurzame en/of kernenergie) 2 - het voorkomen van broeikasgastoename ondanks gebruik van fossiele energiedragers a) - door het afvangen bij verbranding en opslag (ondergronds, in oceanen) b) - door het vastleggen via andere methoden (biomassa) 3 - de bestrijding van de gevolgen van klimaatverandering a) - door infrastructurele aanpassingen (waterbeheersystemen, dijkverhoging) b) - door bevolkingsmigratie naar gunstiger woonzones 4 - een directe beïnvloeding van de aardatmosfeer a) - vermindering zoninstraling door afscherming (vervuiling, wolkenvorming) b) - stimulering van afkoelingsprocessen (uitstraling bevorderen door bijvoorbeeld een stuk grond wit te maken) 5 - niets doen want de aarde is een zelfregulerend systeem met : a) - fysieke en biologische terugkoppelmechanismen (wolkenvorming, plantengroei) b) - geologische/kosmische verschijnselen (ijstijdtendens). Van deze oplossingsmogelijkheden zijn de laatste twee het meest riskant. Grootschalige beïnvloeding van natuurlijke ecosystemen is nog nooit zonder ongewenste gevolgen gebleven. En de optimistische visies dat de aarde als een soort intelligent organisme functioneert (animistische Gaya-filosofie) of 'toevallig' het broeikaseffect net op tijd komt om een nieuwe ijstijd te voorkomen zijn meer ongeloofwaardig dan navolgenswaardig. De derde methode, het bestrijden van de gevolgen van klimaatverandering, zal 28
noodgedwongen uitgevoerd moeten worden. De nu reeds opgetreden wijzigingen zijn niet binnen een halve eeuw teniet te doen, zodat stijging van de zeespiegel en woestijnvorming onvermijdbaar zijn. Uit gebieden waar het leefklimaat verslechtert zal evenzo onontkoombaar een migratiestroom op gang komen, met alle politieke en sociale gevolgen van dien. Vervanging van fossiele energiedragers op korte termijn is niet reëel. Daarom zullen opslag van C 0 2 en geforceerde bosaanplant gewenste maatregelen zijn om in elk geval stijging van de broeikasgasconcentratie tegen te gaan. Maar de enige echte lange-termijn-oplossing is het reduceren van het gebruik van fossiele brandstoffen door energiebesparing en overschakeling op duurzame energiedragers. Nederlands energiebeleid Fossiele brandstoffen dekken momenteel circa 98 % van de energievoorziening in Nederland. Veel vervuiling door broeikasgassen treedt op in de industrie (circa 26 %), de transportsector (circa 20 %), en de huishoudelijke en dienstverlenende sectoren (circa 20 %). In absolute zin is de Nederlandse bijdrage aan de wereldwijde vervuiling minder dan 1 %. Toch is in Nederland de broeikasgasproductie per inwoner hoog. Om op korte termijn de uitstoot van broeikasgassen op wereldschaal merkbaar te verminderen is een Nederlandse bijdrage aan buitenlandse reductieprogramma's effectiever dan complete minimalisatie in het eigen land. Voor de langere termijn is het daarentegen noodzakelijk dat in Nederland voorbeeldprojecten worden uitgevoerd, waarmee kan worden aangetoond dat met behoud van hoogwaardige voorzieningen toch verlaging van broeikasgasuitstoot mogelijk is. Als concrete maatregelen kunnen daartoe worden genoemd : - het (al dan niet met ontwikkelingshulp gecombineerd) verbeteren van energievoorzieningssystemen in minder ontwikkelde landen - verdere onderzoeks- en ontwikkelingsinspanningen ter verhoging van de efficiëntie in de industrie en transportsector - aanscherping van de normen voor nieuwbouw van woningen en utiliteitsvoorzieningen met betrekking tot energiegebruik en energievoorzieningssystemen. - de maximale inzet van beschikbare financiële middelen voor subsidie ten behoeve van de in de nabije toekomst onafwendbare omschakeling van fossiel naar duurzaam energiegebruik. Vernieuwing van gebouwen Zonder de inspanningen op de andere terreinen na te laten, is het aanbevelenswaardig om van vermindering van het energiegebruik in de nieuwbouw een beleidsspeerpunt te maken. De belangrijkste argumenten daarvoor zijn : - het komende decennium is de nieuwbouw voorzien van een miljoen woningen, grotendeels op de VINEX-locaties, zodat sprake is van een op nationaal niveau merkbare invloed op energiegebruik en broeikasgasuitstoot - gebouwen worden in de regel voor zeer lange gebruikstijden neergezet (30 jaar of meer) zodat ook het ermee samenhangende energiegebruik voor lange tijd wordt vastgelegd (de 'verversingstijden' in industrie en transport liggen op circa 20 respectievelijk 10 jaar) - een aanzienlijk deel van de bevolking is er direct bij betrokken en kan daarmee 29
op de eigen verantwoordelijkheid worden aangesproken - de technieken voor energiebesparing in de gebouwde omgeving zijn reeds voorhanden en kunnen dus op korte termijn worden toegepast - de invloed van overheidsmaatregelen is groot, zowel planologisch (bestemmingsplannen) als technologisch (bouwvoorschriften, energieprestatienorm) als economisch (heffingen, subsidies) - de wijze van bouwen is van grote invloed op het energie- en materialengebruik in de bouw- en installatiesector en de aanleverende industrie en evenzo op transport en mobiliteit - duurzame energie kan juist in de gebouwde omgeving goed worden geïntegreerd en toegepast en ook rendabel gemaakt worden. Als concrete beleidsmaatregelen kunnen worden genoemd : - drastische aanscherping van de EnergiePrestatieNormering (ENP) tot het niveau waarop levering en gebruik elkaar opheffen. - een betere afstemming van woon- en werkvoorzieningen - geschikt maken van de energievoorzieningsinfrastructuur voor duurzame bronnen. Uitwerking (de tussen haakjes gedrukte getallen verwijzen naar de richtlijnen uit paragraaf 4.2) De EnergiePrestatieNorm, een wettelijk voorgeschreven norm voor de energetische efficiëntie van een gebouw, wordt momenteel geleidelijk verlaagd. Het resultaat daarvan is dat men traditionele ontwerpen blijft hanteren en de reeds aanwezige mogelijkheden tot complete systeemaanpassing niet benut. Dit leidt tot suboptimalisatie en vertraagt de marktintroductie van duurzame voorzieningen. Omdat een beter voldoen aan de EPN momenteel leidt tot hogere kosten funktioneert de norm in de praktijk tevens als 'harde' begrenzing in die zin dat men zich richt op de minimumeisen uit oogpunt van concurrentie. Aanzienlijke verbeteringen zijn echter mogelijk bij de bouw. Door direct bij nieuwbouw de gebouwschil (gevel, dak, etcetera) extra te isoleren en luchtverwarming met warmteterugwinning toe te passen kan de laagwaardige warmtebehoefte worden geminimaliseerd en worden afgezien van de installatie van fossielgestookte CV-systemen (1,2). Benutting van de op het dak- en geveloppervlak vallende zoninstraling kan grotendeels voorzien in licht- en warmwatervoorziening, terwijl met behulp van warmtepompen uit omgevingslucht of grondwater in de resterende warmtebehoefte kan worden voorzien (2,4,6,7,8). Op termijn is ook electriciteitsopwekking door middel van zonlicht rendabel te maken, waardoor het mogelijk wordt dat gebouwen zelfs netto energie kunnen leveren (1,2,7). Een drastische aanscherping van de EPN, waarbij standaard wordt dat een gebouw gemiddeld geen energietoevoer vraagt maar juist energie levert, dwingt bouwers tot verrekening van de exploitatiekosten in het investeringsbudget (5). Om de in eerste instantie hogere kosten te financieren is toepassing van 'groenfonds'-maatregelen een geschikte mogelijkheid (3,5,10). Een voorbeeld hiervan is 30
de energie-investeringsaftrek die per 1 januari 1997 ingaat. Dit houdt in dat investeringsaftrek mogelijk is, wanneer er wordt geïnvesteerd in energiebesparende bedrijfsmiddelen. Behalve door een betere planologische afstemming kan de huisvestingsgebonden energievraag ook worden verminderd door flexibeler gebruik van gebouwen te bevorderen. Afschaffing van zowel overdrachtsbelasting als fiscale woon-werk-verkeervergoedingen kan een efficiënter bewoningspatroon bewerkstelligen (10). Bij de inrichting van nieuwbouwwijken moet er voor worden gewaakt dat afhankelijkheid optreedt van nu nog aanwezige hoeveelheden restwarmte. Omdat units voor Warmte-Kracht-Koppelingen (WKK), waarbij gelijktijdig electriciteit en stoom wordt geproduceerd, een levensduurverwachting van circa 25 jaar hebben en gebouwen minimaal het dubbele, is het een korte-termijn-oplossing om te investeren in stadsverwarming in nieuwbouwsituaties. Door de daarbij optredende hoge vaste en lage variabele kosten worden verdergaande energiebesparende maatregelen grondig gefrustreerd (5). Bij de aanleg van de energie-infrastructuur op nieuwbouwlocaties moet rekening gehouden worden met de toekomstige toepassing van duurzame energievoorzieningen als zonnepanelen, micro-warmtekracht, en miniwindturbines (7,8). Naast een gunstige dak- en geveloriëntatie vraagt dat ook om bijvoorbeeld een op tweezijdig vermogenstransport uitgelegd elektriciteitsnet en om bovenlokale acceptatie- en prestatie-eisen (9,10). Aan de kadastrale registratie van onroerend-goed-eigendomsrechten en verplichtingen zullen ook bepalingen over gevestigde zon-, wind-, en energie-opslag en -transportrechten moeten worden toegevoegd. Wanneer bij nieuwbouw zoninstraling op naburige percelen wordt belemmerd zal daarvoor een schadeloosstelling moeten worden gegeven, ongeacht of de zonne-energie al dan niet actief benut werd (2,5,10). Japan kent al een dergelijke wettelijke regeling. Resulterende politieke actiepunten: - aanscherping van de energieprestatienormen voor nieuwbouw tot energie-nul/plus-niveau - afschaffing van de overdrachtsbelasting en fiscale woon-werk-verkeer-vergoedingen - aanleg van voor duurzame energie geschikte netvoorzieningen - wettelijke bescherming van locatiegebonden duurzame energiebronnen 5.3.2 Marktwerking Doelstellingen Onder de term 'marktwerking' wordt verstaan het via vrij particulier handelsverkeer voorzien in een optimale verdeling van goederen en diensten tegen minimale kosten. De gedachte erbij is dat zo via private bedrijvigheid een efficiëntere economische procesvoering plaatsvindt dan het geval zou zijn bij een overheersende rol van overheidsinstanties. Vanuit christelijk oogpunt is dit grotendeels te onderschrijven. Een economische ordening die recht doet aan de persoonlijke verantwoordelijkheid van iedere burger en een ieder een gelijkwaardige positie geeft om zelf31
standig in de levensbehoeften te voorzien is wenselijk. Het betekent echter wel dat een overheid noodzakelijk blijft voor rechtvaardige regelgeving en toezicht en instandhouding van publieke infrastructuur. Een geheel 'vrije' markt kan snel leiden tot machtsmisbruik, wanverdeling, roofbouw, en instabiliteit. Ook voor de 'energiemarkt' zullen dusdanige voorzieningen getroffen moeten worden dat de eerder genoemde tien criteria worden nageleefd. Huidige situatie De Nederlandse energievoorziening wordt onder invloed van de wereldwijde trend tot liberalisering en deregulering steeds meer een onderdeel van internationale handelsnetwerken. Dit betekent dat de greep van de nationale overheid op de energievoorziening afneemt. Enerzijds ligt de grensoverstijgende Europese wet- en regelgeving daaraan ten grondslag. Anderzijds is dit het gevolg van de concurrentie tussen landen die niet meer gebonden is aan binnenlandse beperkingen. Deze ontwikkeling vraagt om een reorganisatie van de energievoorziening. Belangrijkste probleem daarbij is de vraag welke delen van de energievoorziening geprivatiseerd kunnen worden en welke onder stringent overheidstoezicht moeten blijven staan. Duidelijk is dat de netwerken met een publiek karakter die een 'natuurlijk' monopolie vormen niet zondermeer kunnen worden geprivatiseerd. Naast de energienetwerken voor gas en elektriciteit zijn de telecommunicatiesystemen, drinkwater- en afvalwatervoorzieningen, en spoor-, water-, lucht-, en wegverbindingen daar voorbeelden van. Omdat met wegverbindingen de meeste ervaring is opgedaan kan voor de privatisering van energienetwerken naar soortgelijke beheersvormen worden gekeken. Een ander collectief bezit dat niet aan private belangen kan worden overgelaten is de voorraad fossiele energiedragers. Deze eenmalig benutbare bron vereist een maatschappelijk gecontroleerd lange-termijn-beheer. Hoewel dit voor de Nederlandse situatie momenteel het geval is vormt concurrerende 'dumping' van buitenlands aardgas daarvoor een bedreiging. Beleidsmogelijkheden in Nederland Voor de Nederlandse energievoorziening heeft de privatisering voornamelijk betrekking op de elektriciteits- en aardgassector. De handel in steenkool en aardolie kent al een lange private traditie en is bovendien niet afhankelijk van publieke netwerken. Voor de aardgasvoorziening is bewaking noodzakelijk van : - de lange-termijn-beschikbaarheid van aardgas door zuinig winningsbeleid en multinationale leveringscontracten - de gelijkwaardige toegang tot het gasnet voor particuliere leveranciers en gebruikers - een reële kostprijs waarin ook milieulasten zijn verwerkt (geen dumping). Voor de elektriciteitsvoorziening zijn belangrijke zaken : - de verduurzaming van de opwekking - de gelijkwaardige toegang tot het net voor particuliere producenten en consumen32
ten - een eerlijke kostentoerekening voor netwerkgebruik - voorkoming van oneerlijke concurrentie door milieu-onvriendelijke dumping van electriciteit. Diverse alternatieven van volledig vrije elektriciteitshandel tot handhaving van overheidsgebonden monopolies worden aangedragen. Aan de hand van de tien eerder in dit Commentaar genoemde beoordelingsrichtlijnen springen enkele varianten er als meest geschikt uit. Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tussen de op lange termijn wenselijk geachte structuur en de wijze waarop deze kan worden bereikt. Als onder dwang van Europese regelgeving en buitenlandse concurrentiemacht bepaalde marktordeningen niet kunnen worden tegengegaan zal binnen dat kader naar bijsturende maatregelen gezocht moeten worden. Er wordt nu volstaan met een algemene uitwerking omdat het te ver voert om in dit commentaar een complete beoordeling te geven voor de elektriciteitssector ; dat past beter bij de behandeling van de Electriciteitswet. Uitwerking De belangrijkste actuele aandachtspunten voor politiek beleid inzake marktwerking op algemeen energiegebied zijn : - het voorkomen van een prijzenslag tussen de diverse fossiele energiedragers (korte termijn) - reorganisatie en privatisering van de publieke energienetten, zodanig dat een efficiënte en stabiele energievoorziening gerealiseerd wordt (middellange termijn) - het bestrijden van concurrentievervalsing door mondiaal afdwingbare regelgeving (lange termijn). Door de nadruk op korte termijnwinst bij de particuliere exploitanten van fosssiele energiebronnen is er vanwege een vooralsnog groot aanbod een sterke neiging tot omzetvergroting door prijsconcurrentie. Speciaal bij aardgas kan daardoor halvering van de prijs optreden. Dat zal de omschakeling naar duurzamere energievormen belemmeren omdat die nu nog duurder zijn. Marktwerking bespoedigt de uitputting van de voorraden fossiele brandstoffen in versneld tempo, terwijl alternatieven nauwelijks ontwikkeld worden. Dit is een ernstige bedreiging voor zowel milieu als de energievoorziening op langere termijn. Vandaar dat ter beteugeling van roofbouw en ter versterking van de verduurzaming een heffing of ecotax op alle fossiele energiedragers zoals aardgas, aardolie, en steenkool noodzakelijk is. Deze moet er voor zorgen dat de effectieve prijs per kWh (gerelateerd aan elektriciteit) niet lager wordt dan circa 5 dollarcent (prijsniveau 1996). Dit betekent een stabilisatie van de energiekosten, zodat geen lastenverzwaring optreedt. De voordelen van de marktwerking zullen ten gunste moeten komen van de private sector. Lagere kosten zouden het gevolg kunnen zijn van efficiënter functioneren. Een mogelijkheid is om de extra heffingen op fossiele brandstoffen aan te laten wenden voor investeringen in duurzame voorzieningen (kruissubsidiëring). Om verplaatsing van energiegebruik naar onbelaste gebieden te voorkomen is interna33
tionale invoering van een ecotax noodzakelijk. De Europese markt moet daartoe minimaal deelnemen, zo mogelijk samen met de Amerikaanse en Aziatische regio's. De nu bestaande energievoorziening is gebaseerd op fossiele brandstoffen en daaraan ook helemaal aangepast. Dat vormt een drempel voor de toetreding van nieuwe alternatieve energieleveranciers. Anderzijds vormen de reeds aanwezige en nog niet economisch afgeschreven installaties een belemmering voor de huidige energiesector voor omschakeling naar duurzamer systemen. Hierdoor kan bij invoering van meer marktwerking een langdurige stagnatie ontstaan die de gewenste snelle overgang naar duurzamer energievormen frustreert. Dit maakt een door de overheid begeleid saneringsprogramma wenselijk. Voor een op lange termijn eerlijke concurrentie waarin de kosten van energie met inbegrip van milieulasten in de prijs van goederen en producten zijn verwerkt zijn wereldwijd geldende, objectief controleerbare exergienormen nodig. Als in het ene land belasting op toegevoegde waarde wordt geheven en in het andere op onttrokken waarde leidt dat slechts tot verplaatsing van activiteiten en niet tot optimalisatie. Producenten die op zich betere prestaties leveren kunnen dan op oneerlijke wijze worden beconcurreerd door leveranciers uit gebieden die aan minder zware eisen behoeven te voldoen en daardoor lagere kostprijzen kunnen verkrijgen. De enige manier waarop dat kan worden voorkomen is via internationale afspraken. Bij verdragen over marktwerking in de energievoorziening zullen standaardisatie van normen en heffingen, wederkerigheid van rechten en plichten, en naleving en controle zeer consistent en consequent moeten worden vastgelegd. Resulterende politieke actiepunten : - invoering van een ecotax op fossiele energiedragers op minimaal Europees maar zo mogelijk mondiaal niveau - versnelde sanering van duurzame energievormen blokkerende infrastructuur - standaardisatie van wereldwijd geldende exergienormen
34
5.3.3 Maatregelen ter vermindering van het autogebruik Stand van zaken De transportsector is momenteel vrijwel geheel afhankelijk van fossiele energiedragers en verantwoordelijk voor circa 20 % van het totale Nederlandse energiegebruik. Zoals reeds opgemerkt, wordt binnen de sector circa 50 % gebruikt voor personenautovervoer en circa 25 % voor vrachtwagentransport. Het personenautogebruik is daarmee verantwoordelijk voor circa 10 % van het nationale energiegebruik alswel voor circa 10 % van de nationale broeikasgasemissie. Vervoer per auto kost circa vier keer zoveel energie als transport per brommer of trein of schip. Alternatieven als wandelen (voor afstanden kleiner dan 2 km) en fietsen (voor afstanden kleiner dan 8 km) zouden circa 60 % (!) van de autoritten kunnen vervangen tegen verwaarloosbare energiekosten. Benutting van geavanceerde ligfietsen (trapauto's met een kruissnelheid van circa 40 km/u) zou een oplossing kunnen zijn voor een groot deel van het woon-werk-verkeer (gemiddelde retourafstand circa 16 km, voor 80 % één-persoonsvervoer). Verbetering van het rendement van auto's is mogelijk, maar levert niet zondermeer een totaal lager energiegebruik op. Als door technologieverbetering een lagere prijs of een kortere reisduur wordt gerealiseerd, blijkt een daardoor mogelijke besparing teniet gedaan te worden door een toename van het gebruik. Om te komen tot een vermindering van het autogebruik heeft gedragsbeïnvloeding derhalve meer en sneller effect dan op zichzelf staande verbeteringen van technologie of het aanbieden van alternatieve vervoersvormen. Politieke stuurmiddelen ter vermindering van het autogebruik In de loop der tijd zijn al een groot aantal beleidsmaatregelen gehanteerd of geopperd om het autogebruik terug te dringen. De belangrijkste vormen zijn : - mentale beïnvloeding: via voorlichting en reclame wijzen op de nadelen van autogebruik en op de voordelen van alternatieven. Een andere beïnvloeding is de imagobeschadiging van automobilisten - fysiek hinderen: door wegversmallingen, -afsluitingen, -omleggingen, verkeersdrempels en -lichten, filebevordering, snelheidsremmers, of verkeerscontroles - verbod: het verbieden van autoverkeer in een bepaald gebied, permanent (stadscentrum) of periodiek (marktdag, weekwisseling) of incidenteel (bijvoorbeeld bij smogvorming), of voor bepaalde gebruiksgroepen (niet-bestemmingsverkeer, niet-carpoolers) - strenge regulering: hoge eisen aan auto (constructie, emissies, accessoires, vergunningen) of aan de automobilist (rijvaardigheidsexamen, gezondheidstest, leeftijdscategorie) - beconcurreren: door alternatieve vormen van vervoer te bevoordelen zoals openbaar vervoer (infrastructuur, subsidies), en fietsverkeer (geen heffingen, wel voorkeursbehandeling) - overbodig maken: automobiliteit is minder noodzakelijk bij kortere woon-werk-afstanden, als scholen en andere (overheids)voorzieningen gespreid voorkomen, naarmate telecommunicatie en goederenlogistiek beter is ontwikkeld, bij het in tact houden van locale familie- en leefgemeenschappen 35
- quotering: het toewijzen van een bepaald rantsoen autokilometers of autobrandstof of autogebruikstijd, of het begrenzen van het autobezit zelf - prijsverhoging: het heffen van belastingen op autobezit (motorrijtuigenbelasting, bijzondere gebruiksbelasting), brandstof (accijns, ecotax), wegbenutting (tol, rekeningrijden, parkeergelden), of het verminderen van kostenaftrekbaarheid. Per type maatregel zal nu kort worden ingegaan op de effecten en de bruikbaarheid ervan (met tussen haakjes verwijzingen naar de richtlijnen uit paragraaf 4.2, toegepast op de auto als systeem ter voorziening in bewegingsenergie). Mentale beïnvloeding levert in de praktijk alleen een tastbaar resultaat op als die gepaard gaat met feitelijke ondersteuning. Dat is niet het geval zolang de automobilist geen directe invloed waarneemt van persoonlijk gedrag op de geschetste nadelen (bijvoorbeeld milieuschade), of collectief betere alternatieven persoonlijk nadeel blijken op te leveren (bijvoorbeeld vanwege slecht presterend openbaar vervoer). Wel kan hiermee op de langere termijn begrip worden gekweekt voor verdergaande maatregelen (10). Fysiek hinderen maakt het autorijden niet alleen onaangenaam, maar ook ongunstiger met betrekking tot energiegebruik, milieuvervuiling en kosten (1,2,5). Wel kan de veiligheid (4) door snelheidsverlaging worden bevorderd. Een verbod kan alleen in beperkte mate worden benut, omdat anders de maatschappelijke consequenties te groot zijn (6). Bovendien vergt het nogal wat overheidscontrole en verstoort het op een rigide wijze de particuliere keuzemogelijkheden en verantwoordelijkheden (3,10). Strenge regulering biedt interessante mogelijkheden om auto's efficiënt, mens- en milieuvriendelijk, veilig, goedkoop, of met controleerbare kwaliteit verkrijgbaar te maken (1,2,3,4,5,9,10), al is gelijktijdige realisatie van deze eisen moeilijk uitvoerbaar. Het beperken van de groep automobilisten tot geschikt bevonden categorieen staat op gespannen voet met de gelijkwaardigheid van burgers, en kan alleen verdedigd worden uit veiligheidsoogpunt (4), niet uit oogpunt van energiebezuiniging (3). Het beconcurreren met alternatieve vormen van vervoer kan nuttig zijn, maar zal in de regel problemen opleveren inzake kosten en te grote overheidsinbreng (5,10). Vervoersvormen die goed presteren worden vanzelf door de burger gekozen, slecht werkende mobiliteitssystemen blijven ook met langdurige subsidiëring impopulair. Het overbodig maken van autogebruik door betere planologie en versterking van locale leefgemeenschappen is een uitstekend middel (1,2,4,5,10) wat bij voorkeur moet worden benut door de overheid. Helaas is het in de Nederlandse situatie niet eenvoudig om de reeds tot stand gekomen ruimtelijke en maatschappelijke ordening op korte termijn in deze zin te verbeteren. Effecten kunnen dan ook pas op langere termijn worden verwacht. Quotering vormt een adequaat middel om gebruik te begrenzen, maar vergt wel een vergaand overheidsingrijpen ten koste van de private verantwoordelijkheid 36
(10). In de praktijk vereist een rechtvaardige toewijzing en een effectieve controle de inzet van een omvangrijk bureaucratisch lichaam. Met name de rantsoenering van kilometers of brandstof is fraudegevoelig en moeilijk sluitend te krijgen. Doordat naast fossiele brandstoffen ook duurzaam geproduceerde brandstoffen voor autogebruik beschikbaar zijn (bijvoorbeeld bio-ethanol) en afwisselend en gemengd gebruikt kunnen worden is ingewikkelde regelgeving onvermijdbaar. Daarbij is vanwege de open Europese grenzen een nationale quotering praktisch onmogelijk. Het beperken van het aantal auto's tot bijvoorbeeld 5 miljoen stuks is wat betreft controle een beter handhaafbare optie. Daarbij zal dan, om de toegankelijkheid tot de automobiliteit voor de hele bevolking mogelijk te maken, het private bezit van auto's voor een groot deel moeten worden omgezet in collectieve particuliere eigendomsvormen of huurautosystemen (3). Door autobezitsrechten verhandelbaar te maken is een flexibeler verdeling mogelijk dan bij een rigide overheidstoewijzing (10). Nadeel is dat minder vermogenden een slechtere toegang tot automobiliteit blijven behouden, al zouden zij uit de verhuur van individueel toegewezen autobezitsaandelen extra inkomsten kunnen genereren. Overigens is het limiteren van het aantal auto's uit oogpunt van filebestrijding, ruimtebeslag en veiligheid meer van belang dan voor energiebesparing. Quota worden in de regel volbenut en leveren slechts een bovengrens. Er gaat geen stimulans van uit voor verdergaande vermindering. Prijsverhoging is een flexibel middel om gebruik af te remmen en vormt wel een aansporing tot steeds verdergaande bezuiniging. Het heffen van belastingen op autobezit (motorrijtuigenbelasting, bijzondere gebruiksbelasting) kan de aanschaf en dus het gebruik van fossiele-energieslurpende voertuigen terugdringen (1). Nadeel is dat hierdoor mindervermogenden van autogebruik worden uitgesloten, wat voor bijvoorbeeld het platteland tot ongewenste sociale gevolgen kan leiden (3). De huishoudens met hogere inkomens, waar ook het tweede-auto-bezit sterk vertegenwoordigd is, zullen minder gevoelig zijn voor een hogere aanschafprijsdrempel. Bovendien zal het gebruik minder sterk worden geremd naarmate de vaste kosten hoger zijn dan de variabele. Het zwaarder belasten van brandstof met hogere accijnzen en een ecotax leidt tot zuiniger auto's (1,5) maar heeft in de praktijk slechts een gering en vaak tijdelijk effect op het autogebruik. Alleen forse prijsverhogingen kunnen blijvende vermindering bewerkstelligen, maar dat is alleen mogelijk wanneer België en Duitsland vergelijkbare brandstofprijzen hanteren. Zo niet, dan wordt de energie- en milieuwinst teniet gedaan door massaal 'grenstanken', wat bovendien ook economisch een grote verliespost oplevert. Een andere methode is het direct belasten van de wegbenutting door middel van tolheffing of 'rekeningrijden'. Wanneer dit alleen voor bepaalde wegvlakken wordt toegepast, leidt dit wel tot filebestrijding en betere doorstroming van het autoverkeer, maar niet tot wezenlijke energiebesparing. Noodzakelijk bestemmingsverkeer wordt niet minder, recreatief verkeer kiest andere wegen en tijden, en logistiek autovervoer neemt bij minder oponthoud waarschijnlijk zelfs toe! Alleen bij integrale landelijke invoering zal sprake zijn van een effectief doorwerkende kostprijsverhoging per kilometer, maar de daartoe benodigde investeringen zijn zeer fors. Een 37
andere methode is het door middel van parkeerheffingen onaantrekkelijk maken van bestemmingen. Als stilstaan zwaarder wordt belast kan ontduiking optreden in de vorm van ongewenste alternatieven als 'rondjes rijden'. Dit leidt in de praktijk eerder tot het op termijn uitwijken naar andere plaatsen dan tot energiebesparing. Een indirecte wijze van kostenverhoging is het verminderen van de aftrekbaarheid van autokosten. Momenteel is de fiscaal onbelaste kilometervergoeding voor auto's veel hoger dan die voor fietsen of openbaar vervoer en kan er door meer gebruik te maken van de auto fors op de onkostenvergoeding worden verdiend (de vergoeding is hoger dan de variabele autokosten). Het geven van een onbelaste kilometervergoeding gelijk aan de gemiddelde variabele autokosten voor alle vormen van zakelijk verkeer (dus ook fiets en openbaar vervoer) straft autogebruik en beloont energiezuiniger alternatieven (1,2,3). Het vormt ook een stap tot integrale kostentoerekening aan vervoerssystemen waarbij alle werkelijke kosten op een eerlijke wijze in de kilometerprijs worden meegenomen, zodat in open concurrentie de meest optimale vervoersmiddelen ook de goedkoopste zullen zijn (5). Dit vereist nogal wat afstemming omdat om ongewenste verschuivingen te voorkomen daarbij ook het internationale vliegverkeer betrokken zal moeten worden. Desondanks is het op de langere termijn de enige echt effectieve maatregel (10). Een aantrekkelijk alternatief : belasting per gereden kilometer Een methode om het energiegebruik door het autoverkeer reeds op korte termijn effectief te verminderen is het invoeren van een belasting per gereden kilometer. Per type auto kan aan de hand van het brandstofverbruik, het gewicht, en andere bijvoorbeeld milieutechnische - eigenschappen (geluid, emissies) een vaste kilometerbelasting worden geheven op basis van de stand van de (geijkte) kilometerteller. Door zo de nu nog vaste kosten als wegenbelasting variabel te maken wordt niet het bezit maar het gebruik belast (3). Tevens kan zo worden bevorderd dat energiezuinige en milieuvriendelijke en veilige auto's concurrerender worden (1,2,4), speciaal ook voor zakelijk gebruik. Een vaste lagere kilometerprijs kan bijvoorbeeld elektrisch aangedreven auto's aantrekkelijker maken. Het geeft de overheid de mogelijkheid om flexibel en selectief het autogebruik te beïnvloeden. Bovendien kan bij deze wijze van belasten de prijs van autobrandstoffen gelijk of lager gehouden worden dan in het buitenland, zodat 'over de grens tanken' voorkomen kan worden. Voordeel van deze methode is dat aangesloten kan worden bij het bestaande systeem van inkomstenbelasting en APK-registratie, zodat de overheidsinzet beperkt kan blijven (10). Met behulp van moderne electronica is het technisch mogelijk om in het dashboard een financiële kostenteller te plaatsen ('taximeter'), zodat de reiskosten voor de automobilist direct zichtbaar worden gemaakt. Op termijn is integratie met een rekening-rijden-systeem denkbaar. Invoering van deze methode in Europees verband, zou toepassing ervan op de internationale transportsector mogelijk maken. Zo niet, dan zullen de in het buitenland gereden kilometers niet moeten worden belast. Dit kan door in de tachograafgegevens grensoverschrijding vast te leggen (eventueel met behulp van het huidige systeem om de positie van de vrachtwagen exact vast te stellen (Global Positi38
on System (GPS)). Algemeen : vermindering mobiliteitsbehoefte en invoering Transport Prestatie Norm (TPN) In het voorgaande is de nadruk gelegd op het personenautogebruik, maar dat is niet los van de totale transportvoorziening te behandelen. Er zullen overstijgende maatregelen moeten worden genomen. Door planologische en ruimtelijke ordeningskwesties beter af te stemmen op terugdringing van de verplaatsingsnoodzaak kan veel transport worden voorkomen. Dit betekent concreet : - reïntegratie van wonen en werken en recreëren: meer decentralisatie van publieke voorzieningen - stimulering van activiteitenverplaatsing: afschaffing van overdrachtsbelasting e.d. - versterking van de informatica-infrastructuur: bijvoorbeeld door plaatsing van 'virtuele overheidsbalies' (tele-video/foon/fax-cellen voor loketfunkties) in plattelandsgebieden - verkorting van transportverbindingen: tracées stroomlijnen, omleidingen voorkomen. Voor de diverse vervoerssystemen is - naar analogie van de Energie Prestatie Norm voor gebouwen - een Transport Prestatie Norm in te voeren waarmee transportvormen kunnen worden getoetst en verbeterd. Hoewel dit eerst op middellange termijn effect zal hebben, is invoering daarvan niettemin gewenst. Resulterende politieke actiepunten : - invoering van een heffing per gereden kilometer ter vervanging van motorrijtuigenbelasting en brandstofaccijns - aanpassing van de fiscaal onbelaste autokostenvergoeding zodat het rijden van meer kilometers niet tot extra inkomsten leidt - invoering van een Transport Prestatie Norm voor goederen- en personentransport- systemen
39
Literatuur De in dit Commentaar weergegeven getalsmatige en beleidsmatige feitelijkheden zijn gebaseerd op een groot aantal publicaties in kranten, tijdschriften, vakbladen, en boekwerken. Omdat doorgaans niet is aan te geven wat de primaire bron is danwel voor cijfermatige overzichten een globaal gemiddelde is genomen van de diverse gepubliceerde en meestal niet exact overeenkomende getallen worden hieronder nu slechts een aantal (recente) uitgaven genoemd waarmee de geïnteresseerde lezer zich verder in dit onderwerp kan oriënteren en verdiepen. -
ECN Energieverslag 1995 Novem Energiegids (1994) Novem "20 jaar - op zoek naar duurzaamheid" (1996) Kameronderzoek klimaatverandering (1996) Derde Energienota (1996) CBS-jaarboek 1995 CBS-uitgave "Auto's in Nederland" Energietechniek, jaargangen 1995/1996 Klvl-uitgave De Ingenieur 1996, o.a. nr. 15 : "Het einde van het fossiele tijdperk"
40