In actie voor ondernemers!
december 2003
Colofon
Uitgave van het Ministerie van Economische Zaken, directie Ondernemerschap. Meer exemplaren zijn te bestellen bij het Ministerie van Economische Zaken: Telefoon: 0800 – 646 3951 (09.00 – 21.00 uur) of + 31 (0)70 308 1986 Internet: www.ondernemerschap.ez.nl Bestelcode: 03O19
Den Haag, december 2003
1710031558dgo
Inhoud Voorwoord
5
Samenvatting
6
Waarom in actie voor ondernemers? Het belang van ondernemerschap voor de samenleving Hoe ondernemend is Nederland op dit moment? Ondernemerschap in de Europese Unie In actie voor ondernemers Leeswijzer
9 9 11 12 12
Actieplan Start Actielijn I: Een ondernemende cultuur Actielijn II: Een betere uitgangspositie voor starters Actielijn III: Heldere regels, publieke diensverlening
15 17 19 27
Actieplan Groei Actielijn I: Creëren van beter en veiliger ondernemingsklimaat Actielijn II: Heldere regels, betere publieke dienstverlening
31 32 38
Actieplan Bedrijfsoverdracht en Bedrijfsbeëindiging Actielijn I: Vergemakkelijken bedrijfsoverdracht Actielijn II: Verbeteren van procedures voor schuldsanering Actielijn III: Wegnemen van knelpunten voor familiebedrijven
45 46 48 50
Bijlagen I Financieel overzicht II Gebruikte afkortingen III Knelpunten top 25 IV Geraadpleegde literatuur
53 55 59 63
3
4
Voorwoord Ondernemers verdienen het geld waarmee wij in Nederland onze welvaart op peil kunnen houden. Zij zijn essentieel voor duurzame economische groei. Het is dus van belang dat zij ruimte hebben om te ondernemen. Die ruimte hebben zij op dit moment nog onvoldoende. In de vele gesprekken die ik de afgelopen maanden met ondernemers heb gevoerd, heb ik vaak gehoord dat zij tegen belemmeringen aanlopen. Startende ondernemers hebben vaak moeite om over voldoende startkapitaal te beschikken. Groeiers lopen aan tegen een grote hoeveelheid wisselende regels, die elkaar soms nog tegenspreken ook. Ondernemers die hun bedrijf willen overdragen hebben een paar jaar tijd nodig om dit goed te regelen. Vaak hebben zij zich dat van tevoren niet gerealiseerd. In familiebedrijven spelen bovendien ook emotionele aspecten een grote rol bij de overdracht. In deze beleidsbrief presenteer ik namens het Kabinet drie actieplannen die alledrie zijn gericht op het wegnemen van bestaande belemmeringen: één actieplan voor de startfase, één voor de groeifase en één voor de fase van de bedrijfsoverdracht. In totaal bevatten de actieplannen 43 beleidsacties. Met de acties die in deze beleidsbrief worden beschreven worden niet alleen belangrijke knelpunten weggenomen. Belangrijker nog is dat door deze acties meer kansen worden gecreëerd voor een dynamisch ondernemersklimaat. De komende jaren zal ik me, in nauwe samenwerking met ondernemers en andere betrokkenen, inzetten om de ruimte voor het ondernemen in Nederland daadwerkelijk te vergroten. Het is tijd om in actie te komen voor ondernemers!
Mevr. Ir. C.E.G. van Gennip MBA Staatssecretaris van Economische Zaken
5
Samenvatting: In actie voor ondernemers! Het gaat niet goed met de Nederlandse economie. Het huidige jaar lijkt economisch gezien een verloren jaar te worden en ook de vooruitzichten voor 2004 zijn niet hoopgevend. Nederland presteert ook in vergelijking met Europese partners slecht. Alle zeilen moeten bijgezet worden om het economisch tij te keren. Het Kabinet werkt aan de versterking van de economische dynamiek om zo de concurrentiekracht weer op peil te krijgen. Essentieel onderdeel van deze dynamiek is het fenomeen ondernemerschap. Na jaren van opleving van het ondernemerschap is er nu sprake van een neerwaartse ontwikkeling in het aantal starters en in de prestaties van bestaande bedrijven. Bovendien neemt het aantal faillissementen flink toe. Ondernemers geven aan dat zij in het huidige ondernemingsklimaat veel knelpunten ervaren bij het uitoefenen van hun bedrijf. Daarnaast bestaat het gevoel dat de maatschappelijke waardering voor ondernemerschap de afgelopen periode is afgenomen. Het Kabinet zet zich de komende jaren in om de ruimte voor ondernemers te vergroten. Hiermee wordt niet alleen gedoeld op de fysieke ruimte, maar ook het klimaat waarbinnen ondernemers opereren en waarvoor de overheid verantwoordelijkheid draagt (zoals de kwaliteit van regelgeving en de publieke dienstverlening). Hiertoe zijn de belangrijkste knelpunten in kaart gebracht en wordt een groot aantal acties voorgesteld. Deze worden gepresenteerd in verschillende actieplannen, die zijn gerelateerd aan de verschillende levensfasen van een bedrijf: één actieplan voor startende ondernemers, één voor ondernemers in de groeifase, en tenslotte één voor ondernemers in de fase van bedrijfsoverdracht en bedrijfsbeëindiging.
Actieplan Start
Startende ondernemers leveren een belangrijke bijdrage aan de duurzame groei van de economie. Zij zijn niet alleen een bron van innovatie, maar jagen ook de concurrentie aan en zijn een motor voor nieuwe werkgelegenheid. Juist in deze tijd is een toename van het aantal starters zeer gewenst. Het Actieplan voor startende ondernemers is gebaseerd op drie speerpunten: 1. Het ondernemender maken van onze cultuur: onder meer door aandacht te besteden aan ondernemerschap in het onderwijs. Zo wordt de komende jaren nadruk gelegd op het aanleren van ondernemersvaardigheden en worden geslaagde onderwijsprojecten uitgebreid en op veel scholen ingezet. 2. Het verbeteren van de uitgangspositie voor starters. Het moet gemakkelijker worden om startkapitaal te verkrijgen. Daarnaast worden specifieke knelpunten voor vrouwelijke, allochtone of seniore starters aangepakt. Een belangrijke rol in dit actieplan is voorts weggelegd voor het actieprogramma Technopartner, dat beleidsacties bevat ten aanzien van de specifieke knelpunten waarmee technostarters worden geconfronteerd.
6
3. Het verbeteren van de kwaliteit van regelgeving en publieke dienstverlening voor startende ondernemers. Administratieve procedures voor starters worden vereenvoudigd en het aanvragen van subsidies wordt gemakkelijker.
Actieplan Groei
Dit actieplan bevat een overzicht aan maatregelen die het ondernemen in Nederland gemakkelijker moeten maken. Er zijn twee speerpunten: 1. Het creëren van een beter en veilig ondernemingsklimaat. Voorbeelden van acties zijn onder meer de aanpak van criminaliteit ten aanzien van bedrijven en ten aanzien van bedrijventerreinen, het verbeteren van de beschikbaarheid van personeel en het stimuleren van het internationaal ondernemen. Ook wordt ingegaan op mogelijkheden om de arbeidsmarkt te flexibiliseren. 2. Het verbeteren van regelgeving en publieke dienstverlening voor bestaande ondernemers. De kwaliteit van regels, zowel bestaande als voorgenomen regels, wordt verbeterd en het ondernemingsrecht vereenvoudigd. Daarnaast wordt aandacht besteed aan het verminderen van de administratieve lasten voor bedrijven en aan mogelijkheden om het BV-recht te vereenvoudigen.
Actieplan Bedrijfsoverdracht en Bedrijfsbeëindiging
De komende jaren valt een groot aantal bedrijfsoverdrachten te verwachten. Om te voorkomen dat de overdracht eindigt in een onnodige bedrijfsbeëindiging moeten ondernemers op tijd beginnen met de voorbereiding van de overdracht. In het Actieplan Bedrijfsoverdracht en Bedrijfsbeëindiging staan drie speerpunten centraal: 1. Het vergemakkelijken van de bedrijfsoverdracht. Ondernemers worden bewust gemaakt van het belang van een tijdige start van de bedrijfsoverdracht. Daarnaast wordt gewerkt aan een vergroting van het aantal potentiële kopers voor een bestaand bedrijf. 2. Het verbeteren van de procedures voor schuldsanering. De procedures van surseance en faillissement worden verbeterd waardoor de kans op een succesvolle doorstart wordt vergroot. 3. Het verminderen van knelpunten voor familiebedrijven, zoals het gebrek aan specifieke kennis bij adviseurs. Deze drie actieplannen vormen de Nederlandse uitwerking van het Groenboek Ondernemerschap van de Europese Commissie. Over de acties die in de actieplannen zijn opgenomen zal ieder jaar worden bericht. De inzet van dit Kabinet is ervoor te zorgen dat de cultuur voor ondernemerschap verbetert, zodat de concurrentiepositie van Nederland sterker wordt. Bovenal wordt met de maatregelen uit deze brief beoogd dat het op korte termijn weer leuk wordt om in Nederland te ondernemen!
7
Waarom in actie voor ondernemers? Ondernemerschap is van groot belang voor onze samenleving. Zeker gezien de huidige slechte economische situatie heeft Nederland de dynamiek en de werkgelegenheid die daaruit voortkomt, hard nodig. Hoewel het aantal ondernemers in Nederland niet achterblijft bij de ons omringende landen, is er sprake van een neerwaartse ontwikkeling van het aantal starters en - van de prestaties van bestaande bedrijven. Bovendien neemt het aantal faillissementen toe. Ondernemers geven zelf aan veel knelpunten te ervaren in het uitoefenen van hun bedrijf. Om uitvoering te geven aan de doelstelling om de Europese Unie in 2010 de meest dynamische en concurrerende kenniseconomie ter wereld te maken, gaat het Kabinet actief aan de slag om de knelpunten voor ondernemers weg te nemen. Deze brief geeft een overzicht van de belangrijkste acties die wij de komende vier jaar op dit gebied gaan uitvoeren. Met deze brief neemt het Kabinet de uitdaging aan om zoveel mogelijk knelpunten weg te nemen.
Het belang van ondernemerschap voor de samenleving Ondernemerschap is….
De mentaliteit en het proces waarbij in een nieuwe of bestaande organisatie economische activiteit wordt gecreëerd en ontwikkeld1. Het ontstaat door een mix van: risico’s nemen, creativiteit, innovatie en gezond beheer. Ondernemerschap bestaat in iedere sector en soort onderneming. De term is van toepassing op zelfstandigen en ondernemingen van elke grootte, in de verschillende stadia van de levenscyclus van een bedrijf.
Ondernemerschap is van groot belang voor de Nederlandse economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland. Er is een duidelijk positief verband tussen ondernemerschap en werkgelegenheid, productiviteit, innovatie en duurzame economische groei2. Ondernemerschap heeft ook positieve effecten op sociaalculturele ontwikkelingen, zoals individuele ontplooiing, emancipatie van vrouwen en integratie van etnische minderheden. Daarnaast blijkt dat zelfstandige ondernemers meer tevreden zijn over hun werk dan werknemers, dit ondanks de vaak langere werkdagen en de soms minder gunstige arbeidsomstandigheden. Inherent aan ondernemen is het dragen van verantwoordelijkheden ten aanzien van de verschillende aspecten van de bedrijfsvoering. Vanzelfsprekend dienen ondernemers zich te houden aan de eisen die worden gesteld in wet- en regelgeving (bijvoorbeeld wetgeving op het gebied van milieu en arbeidsomstandigheden). Goed ondernemingsbestuur, -corporate governance- genoemd, is een vereiste. Elementen hiervan zijn een goede transparantie van taken en bevoegdheden, scheiding van functies en verantwoordelijkheden en een adequaat toezicht hierop.
1
2
Zie hiervoor het Groenboek Ondernemerschap, COM (2002) 27 (II A iii) In dit verband wordt verwezen naar: - Carree, M.A, A.J. van Stel, A.R. Thurik and A.R.M. Wennekers (2002), ‘Economic development and business ownership: an analysis using data of 23 OECD countries in the period 1976-1996’, Small Business Economics 19, p. 271-290 - Audretsch, D.B., M.A. Carree, A.J. van Stel and A.R. Thurik (2002), ‘Impeded Industrial Restructuring: The Growth Penalty’, Kyklos 55, p.81-98 - Lever M.H.C. and H.R. Nieuwenhuijsen (1999), ‘The impact of Competition on Productivity in Dutch Manufacturing’, in: D.B. Audretsch and A.R. Thurik, ‘Innovation, Industry Evolution and Employment’, Cambridge, Cambridge University Press, p. 111128 - Audretsch, D.B., M.A. Carree and A.R. Thurik, ‘Does entrepeneurship reduce unemployment?’, Inbergen Institute Discussion Paper TI 2001-074/3, Erasmus University Rotterdam
9
Daarnaast tonen veel ondernemers hun maatschappelijke betrokkenheid door inspanningen te verrichten voor de samenleving. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is naar mijn mening een integraal onderdeel van het voeren van een bedrijf. Het aantal bedrijven, dat maatschappelijk verantwoord onderneemt is de afgelopen jaren toegenomen. Ook in het buitenland, waar wet- en regelgeving soms minder ontwikkeld is dan in Nederland, dienen zij zich bewust te zijn van hun verantwoordelijkheden. De OESO-richtlijnen vormen hiervoor een uitgangspunt3. Tenslotte strekt de verantwoordelijkheid van ondernemers zich vanzelfsprekend ook uit tot de consument. Een markt functioneert immers pas echt goed als álle partijen hun rol in de markt goed kunnen vervullen. Een gebrek aan transparantie van de markt is één van de problemen die de positie van de consument aantasten. In de nieuwe beleidsagenda consumentenbeleid, die binnenkort naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, wordt het EZ-beleid omtrent consumentenbeleid nader uiteengezet.
Hoe ondernemend is Nederland op dit moment?
De mate van ondernemerschap in een land kan worden uitgedrukt in een index op basis van het aantal mensen dat een jong bedrijf runt en aan het aantal mensen dat denkt over het starten van een bedrijf4. Zoals zichtbaar is in figuur 1 scoort Nederland in 2002 niet zo goed. Nederland scoort in 2002 beter dan België, Frankrijk en Spanje maar slechter dan landen als het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Duitsland en Denemarken. Ook blijkt uit de figuur dat de index voor de mate van ondernemerschap in alle landen fors is gedaald over een jaar tijd. In Nederland daalde de index voor de mate van ondernemerschap in 2001 van 6,4 % naar 4,6 % in 2002. Figuur 1: Mate van ondernemerschap per land in 2001 en 2002 �� �� � � � � 3
4
10
OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (www.oesorichtlijnen.nl) Total Entrepreneurial Activity: Nascent entrepreneurial activity plus young business owners activity (people currently running a business that is less than 42 months old), Global Entrepreneurship Monitor
�
������ ��������� ��������� ��������� �������� ������ ���������� ������ ����������
����
����
Bron: Global Entrepreneurship Monitor 2001 en 2002
��������� ������
Ondernemerschap in de Europese Unie
In het voorjaar van 2003 heeft de Europese Commissie het Groenboek Ondernemerschap uitgebracht5. Dit Groenboek maakt deel uit van de ‘Lissabonstrategie’: in 2000 zijn de lidstaten overeen gekomen dat de Europese Unie in 2010 de meest dynamische en concurrerende kenniseconomie ter wereld moet zijn, die in staat is tot duurzame economische groei, met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.
Europees Groenboek als uitgangspunt voor Nederlands ondernemerschapsbeleid
Groenboek Ondernemerschap Het Groenboek Ondernemerschap is het eerste document van de Europese Commissie dat het ondernemerschap in al zijn facetten belicht. Dat gebeurt aan de hand van drie actiegebieden: 1. Mensen motiveren om te gaan ondernemen; 2. Wegnemen van belemmeringen voor groei van bestaande ondernemingen; 3. Het verhogen van de maatschappelijke status van de ondernemer. Het Groenboek onderscheidt een aantal actiegebieden die van invloed zijn op de ontwikkeling van ondernemerschap: Vergroten aantal ondernemers - Opheffen van toegangsbarrières; - Verbeteren van het evenwicht tussen risico en beloning voor ondernemers; - Stimuleren van bekwaamheid en vaardigheden; - Ondernemerschap toegankelijk maken voor iedereen in de samenleving. Stimuleren groei - Verbeteren regelgeving; - Adequate belastingheffing; - Verbeteren toegang tot geschoolde arbeid; - Verbeteren toegang tot financiering; - Ondersteunen van ondernemers bij exploiteren van kennis en benutten van internationale kansen; - Verbeteren intrapreneurship corporate venturing. Een ondernemende samenleving - Verbeteren houding ten opzichte van ondernemerschap; - Benadrukken rol ondernemerschap bij verwezenlijking van sociale doelstellingen. Het Groenboek Ondernemerschap zal uitmonden in een Europees actieprogramma dat eind dit jaar zal verschijnen. De Commissie en de Lidstaten verbinden zich hieraan bij het vormgeven van hun ondernemerschapsbeleid. Deze brief vormt de Nederlandse uitwerking van de aanbevelingen uit het Groenboek. 5
COM (2002) 27 (II A iii)
11
In actie voor ondernemers
Ondernemerschapsbeleid hangt nauw samen met andere beleidsterreinen. Een aantal actielijnen uit deze brief wordt dan ook verder uitgewerkt in andere beleidsplannen6. Een daarvan is de brief Ruimte voor Innovatie, die in oktober naar de Tweede Kamer is gestuurd7. Daarnaast wordt in de Industriebrief, die in de zomer van 2004 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, aandacht besteed aan de kansen en bedreigingen voor een aantal industriële sectoren en aan de wijze waarop de verschillende pijlers van het EZ-beleid uitwerken voor de industrie. De acties uit deze brief zijn gebaseerd op een analyse van de grootste knelpunten die ondernemers in ons land ervaren8,9. In het najaar van 2002 is een groot aantal ondernemers, deskundigen en vertegenwoordigers van ondernemersorganisaties hierover ondervraagd. Hen is gevraagd naar de grootste obstakels voor ondernemerschap en naar wat er voor nodig is om het ondernemen in Nederland weer aantrekkelijk te maken. Per knelpunt is vervolgens de afweging gemaakt of er sprake is van een daadwerkelijke belemmering en wat de rol van de overheid is bij het wegnemen ervan.
6
Zoals in het programma vermindering administratieve lasten, het programma ‘Versterking economische dynamiek’ en het Actieplan Bedrijventerreinen 7 TK 2003-2004, 27406, nr. 4 8 EIM, ‘Knelpunten voor ondernemerschap in Nederland’, Zoetermeer, november 2002. Voor een overzicht van de knelpunten wordt verwezen naar bijlage 9 Binnenkort ontvangt de Kamer een rapport van CBIN over het Nederlandse vestigingsklimaat 10 Zie bijvoorbeeld paragraaf 1.2 11 Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Den Haag, Groningen, Leeuwarden, Emmen, Zwolle, Almelo, Hengelo, Enschede, Deventer, Arnhem, Nijmegen, Amersfoort, Den Bosch, Breda, Tilburg, Eindhoven, Helmond, Venlo, Heerlen, Maastricht, Schiedam, Dordrecht, Haarlem, Leiden, Alkmaar, Lelystad, Zaanstad. 12 Het spreekt voor zich dat knelpunten vaak niet zijn voorbehouden aan één specifieke levensfase; toch is er omwille van de overzichtelijkheid voor gekozen deze indeling te hanteren als uitgangspunt van deze beleidsbrief.
12
Vele knelpunten hangen nauw samen met de levensfase waarin een bedrijf zich bevindt. Daarom zijn de knelpunten ingedeeld naar de levensfase van het bedrijf waarin zij het meest voorkomen. Een bijkomend voordeel daarvan is dat beleidsmiddelen zo gericht en effectief mogelijk kunnen worden ingezet. Soms verschilt de uitwerking van maatregelen per sector. In die gevallen wordt hier in de brief per knelpunt op ingegaan10. Over de aanpak van een aantal van de knelpunten zal het kabinet ook in het kader van het Grotestedenbeleid (GSB) concrete resultaatsafspraken maken met de 30 GSB-steden voor de periode 2005 t/m 200911. Deze brief onderscheidt drie fasen: • Start van een bedrijf; • Groei; • Bedrijfsoverdracht en bedrijfsbeëindiging12; Deze acties uit de actieplannen leiden niet tot wijzigingen in de Rijksbegroting. Een overzicht per begrotingsartikele is opgenomen in bijlage 1.
Leeswijzer
Op basis van de knelpuntenanalyse zijn drie actieplannen opgesteld: • In Actieplan 1 staan de maatregelen gericht op knelpunten rondom de start van een bedrijf; • Actieplan 2 gaat in op de knelpunten waar een onderneming in de fase ná de start mee te maken krijgt. • Actieplan 3 behandelt knelpunten in de fase van teruggang, beëindiging en doorstart. Ieder Actieplan bevat een aantal concrete acties om knelpunten op te lossen. Ieder jaar wordt over de voortgang van deze acties bericht.
Deze box bevat een overzicht van de acties die zijn ontwikkeld naar aanleiding van de geconstateerde knelpunten zoals die in de diversie actieplannen worden behandeld. Voor een compleet overzicht van de knelpunten uit de analyse van EIM (Knelpunten voor ondernemerschap in Nederland) wordt verwezen naar bijlage 3. Actieplan Startfase - Meer aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs - Vergemakkelijken van het krijgen van startkapitaal - Vergemakkelijken van het aanvragen van subsidies - Vergemakkelijken van het starten vanuit een uitkeringssituatie - Meer aandacht voor ondernemerschap bij specifieke groepen ondernemers (bijv. technostarters) - Eenduidig gebruik van het ondernemersbegrip - Voorlichting en advies voor starters Actieplan Groei - Vergroten van de kwaliteit van het personeel - Meer aandacht voor knelpunten rond het arbeidsrecht - Stimuleren van internationaal ondernemerschap - Tegengaan van grote hoeveelheid en tegenstrijdigheid regels - Meer aandacht voor voorlichting over diverse aspecten van het ondernemerschap aan ondernemers in deze bedrijfsfasen Actieplan Bedrijfsoverdracht en Bedrijfsbeëindiging - Vergroten van de bewustwording van een tijdige overdracht - Aandacht voor fiscale aspecten bij bedrijfsoverdracht - Meer aandacht voor specifieke knelpunten van familiebedrijven
13
Actieplan start Meer ruimte voor starters13
Stel: je droomt al heel lang van een eigen bedrijf. Je hebt een goed idee en plannen voor de uitwerking. Steeds durfde je de stap niet te zetten. Maar op een dag hak je de knoop door: je gaat aan de slag om je eigen bedrijf op te zetten. Dat voelt goed: je maakt je droom waar en bent actief in het economisch leven.
Starters in Nederland: kerncijfers
Zoals te zien is in figuur 2 neemt het aantal starters in Nederland af sinds de piek in de tweede helft van 2000. Het voortschrijdend jaargemiddelde lag toen op 55.000 starters per jaar. Nu is dat aantal gedaald tot rond de 44.000 starters per jaar. Dit is een daling van 20%. Ook de meest recente cijfers tonen een terugloop van het aantal starters. In het tweede kwartaal van 2001 bedroeg het aantal starters iets meer dan 12.023 bedrijven. Een jaar later (tweede kwartaal van 2002) was dit iets meer dan 10.620 en dit jaar (tweede kwartaal van 2003) is de groei 10.420 bedrijven. Uit onderzoek blijkt dat de gemiddelde netto groei in het aantal bedrijven de eerste drie kwartalen van 2003 rond de 17.000 bedrijven bedroeg14. De eerste drie kwartalen van 2002 bedroeg dit aantal 21.000 bedrijven, ruim 4.000 meer bedrijven dan in 2003. Het aantal bedrijven in Nederland neemt daarmee nog steeds toe, maar de groei is minder dan de afgelopen jaren. Starters dragen ongeveer voor 7,5% bij aan de totale werkgelegenheid in Nederland. Daar staat tegenover dat starters geen opvallend grote bijdrage leveren aan de totale export. Ongeveer 6% van de startende ondernemingen gaat direct exporteren (terwijl uiteindelijk ongeveer 13% van het bedrijfsleven exporteert)15.
13 Onder een starter wordt verstaan: een nieuwe ondernemer die een nieuw bedrijf start, waarin minimaal 1 persoon 15 uur per week werkzaam is. Bron: EIM (2003); Ondernemerschapsmonitor winter 2003-2003, Zoetermeer. 14 Onder netto groei verstaan we het aantal nieuwe bedrijven (starters en dochters) verminderd met het aantal uittredende bedrijven 15 EIM, Kleinschalig ondernemen, structuur en ontwikkeling van het Nederlandse MKB, 2003
15
Figuur 2 Aantal starters, voortschrijdend jaargemiddelde ����� ����� ����� ����� ����� �����
�� �� �� �� ��� �� �� �� ��� � ��� �� �� �� �� ���� ��� �� ��� �� ��� � � �� ��� ��� �� � �� �� �� �� ��� ���� �� � �� �� ��� � ��� �� �� ��� �� ���� � ��� �� �� �� �� � � �� � ��� ��� �� � �� �� �� �� ��� ���� � � � �� ���� ��� � �� ��� ��� �� ���� � �� �� �� �� ��� � �� �� ��� ���� �� � �� �� � �� ��� ���� �� �� �� �� ��� � ��� �� �� �� �� ���� ��� �� ��� �� � �� �� � �� ���� �� � � � �� �� � �� ��� ��� �� �� ��� �� ��� �� �� ��� ��� � �� ��� �� ��� �� � �� ��� �� � ��� ��� � �� � �� ��� �
�
Bron: EIM (najaar 2003)
In dit actieplan staan de acties die de komende jaren zullen worden uitgevoerd om knelpunten voor starters te verminderen of op te lossen. Het plan is gebaseerd op het knelpuntenonderzoek van het EIM. Daarvoor zijn 300 starters uit diverse branches ondervraagd. Daarnaast is gesproken met vertegenwoordigers van bedrijven en adviseurs van startende ondernemingen. Er zijn drie actielijnen: I. Een ondernemende cultuur
Jong geleerd is oud gedaan: het is belangrijk dat scholieren en studenten al vroeg kennismaken met de mogelijkheid om zelfstandig ondernemer te worden. Dit kan bijvoorbeeld door hen op scholen al enthousiasme voor het ondernemerschap bij te brengen. Ze moeten ondernemers leren kennen en hun eigen ondernemersvaardigheden kunnen ontwikkelen. Het succes van deze actielijn is af te meten aan de houding van Nederlandse bevolking ten opzichte van het zelfstandig ondernemerschap. Op basis van Europees onderzoek bleek dat 30% van de Nederlandse bevolking voorkeur had voor zelfstandig ondernemerschap en 68% voor werken in loondienst. Nederland is daarmee de hekkensluiter in Europa. Het EU- gemiddelde van de preferentie voor ondernemerschap bedraagt 45 %. De Nederlandse houding ten opzichte van zelfstandig ondernemerschap dient gedurende de komende jaren in de richting van het Europees gemiddelde te bewegen. II. Een betere uitgangspositie voor starters
Startende ondernemers moeten gemakkelijker aan startkapitaal kunnen komen. Het moet ook eenvoudiger zijn om ondernemer te worden als je een uitkering hebt. En specifieke knelpunten voor bijvoorbeeld vrouwelijke, allochtone, oudere ondernemers of technostarters vragen om speciale aandacht.
16
Gebleken is dat het percentage kredieten van onder de 70.000 in de BBMKB de laatste jaren is teruggelopen (van 60 % in 1997 tot 41 % in 2002). In het kader van het onderzoek naar kleine kredieten wordt nagegaan hoe dit aandeel weer op het oude niveau is terug te brengen. III. Heldere regels, betere publieke dienstverlening
Wetten en regels moeten helder en eenduidig zijn. Het opstarten van een onderneming moet, voor wat betreft regelgeving relatief eenvoudig worden. Startende ondernemers moeten minder last hebben van administratieve verplichtingen dan nu het geval is en gemakkelijker subsidies kunnen aanvragen. De doelstelling van het Bedrijvenloket is om via één centrale toegangspoort de (startende) ondernemer informatie aan te bieden en zaken te laten doen met de overheid (one-stop-shopping). Het kabinet streeft ernaar dat in 2007 minstens 65% van de dienstverlening van de overheid aan ondernemers elektronisch kan plaatsvinden en via het virtueel bedrijvenloket beschikbaar is. De budgettaire implicaties van deze actielijn zijn reeds verwerkt in de begroting van het Programma ICT en Administratieve lasten dat begin dit jaar aan de Tweede Kamer is gezonden
Actielijn I Een ondernemende cultuur
Het zelfstandig ondernemerschap is de afgelopen jaren flink populairder geworden. Toch blijft het van groot belang mensen (te beginnen bij scholieren en studenten) te inspireren tot het starten van een eigen bedrijf. In 2002 heeft 31% van de Nederlandse beroepsbevolking: • serieus gedacht over het starten van een bedrijf; • daadwerkelijk een onderneming gestart; • een bedrijf overgenomen16. Dit percentage is lager dan in de meeste Europese landen. Slechts vijf landen hebben een nog lager percentage mensen die er serieus aan hebben gedacht om een eigen bedrijf te starten. In de periode 2000-2002 is onder leiding van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) en de staatssecretaris van EZ een commissie Ondernemerschap en Onderwijs (O&O) opgericht met vertegenwoordigers uit alle onderwijssectoren (basis- tot en met wetenschappelijk onderwijs), bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Belangrijkste doel van de commissie was scholieren en studenten al op jonge leeftijd te inspireren tot het worden van zelfstandig ondernemer. Taak van deze commissie was om: • het bewustzijn voor ondernemerschap te vergroten (via seminars e.d.); • knelpunten aan te wijzen en met oplossingen daarvoor te komen; • de ontwikkeling van goede voorbeelden in de vorm van proefprojecten te stimuleren.
16 EOS Gallup Europe, Entrepreneurship, Flash Eurobarometer, nr 107, 2001.
17
Via een bijbehorende subsidieregeling is in de periode 2000-2003 € 8 mln. verstrekt voor de ontwikkeling van 130 ondernemerschapsprojecten in diverse onderwijssectoren. Actie 1: Vergroten bewustwording bij scholieren en studenten
Op dit moment worden de beste projecten die onder de subsidieregeling tot stand zijn gekomen, gereed gemaakt voor verdere verspreiding binnen het onderwijs zodat deze een vaste plek kunnen krijgen in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs (bij voorkeur in het curriculum)17. De verspreiding van bestaande ‘best practices’ – zoals het project mini-ondernemingen - wordt gestimuleerd18. Het is de bedoeling dat de ‘best practices’ zo breed mogelijk worden toegepast in het onderwijs. Als dit verankerings- en verspreidingstraject voor het middelbaar en hoger beroepsonderwijs een succes blijkt, zal het vanaf 2004 ook worden uitgevoerd in het VMBO, het VO en het WO.
Scholier als ondernemer De stichting Jong Management is in het schooljaar 2003 – 2004 samen met een middelbare school in Noord-Holland gestart met de introductie van ondernemerschap in het studiehuis. Het project ‘Scholier op stoel van de ondernemer’ geeft scholieren de mogelijkheid een dag met een ondernemer – meestal lid van de stichting Jong Management – mee te lopen in het bedrijf. Na afloop van deze dag krijgen de scholieren studiepunten voor de ervaring opgedaan als ondernemer.
Actie 2: Organiseren roadshow ondernemerschap in het onderwijs
Naast het verwerken van ondernemerschapselementen in het onderwijs, is het van belang dat leerlingen ook kennismaken met de praktijk van het zelfstandig ondernemen. Om dit mogelijk te maken zal samen met ondernemers een programma worden opgesteld waarbij zelfstandige ondernemers scholen en andere onderwijsinstellingen zullen bezoeken. Aan de leerlingen zullen we dan ervaringslessen geven over de kansen die zelfstandig ondernemerschap biedt. Hierbij zal worden samengewerkt met al bestaande initiatieven (zie kader), zowel op nationaal als op regionaal niveau. Actie 3: Aandacht in onderwijs voor internationale aspecten ondernemerschap
17 Dit verankeringstraject bestaat concreet uit het selecteren van de best practices per onderwijssector en het geschikt maken ervan voor implementatie door andere onderwijsinstellingen. 18 In het project mini-ondernemingen wordt door studenten van het MBO en het HBO gedurende een jaar een onderneming opgezet en gerund 19 Zie in dit verband ook TK 2002-2003, 28600, VIII, nr. 138
18
Ondernemen is niet alleen nationaal, maar zeker in een kleine, open economie als Nederland ook vaak internationaal gericht. Het is daarom van belang dat opleidingen voldoende aandacht besteden aan vaardigheden om internationaal te kunnen opereren. Het Kabinet gaat het komende jaar de mogelijkheden en behoeften na om in het kader van ondernemerschap in het onderwijs aandacht te besteden aan deze vaardigheden. Hierbij wordt vooral gekeken naar het middelbaar (beroeps)onderwijs19.
Actielijn II Een betere uitgangspositie voor starters Actie 4: Vergroten beschikbaarheid startkapitaal
Starters en kleine bedrijven zijn voor financiering uit vreemd vermogen in eerste instantie meestal aangewezen op banken. Maar banken staan doorgaans niet te springen om deze bedrijven te financieren. Startende ondernemers hebben nog gebrek aan ‘track-record’ en kleine ondernemers kunnen niet veel zekerheden bieden. Bovendien zijn de handlingskosten in verhouding tot het gevraagde krediet voor de banken hoog. Via de borgstellingsregeling voor het MKB (BBMKB) zorgt de overheid voor een garantiestelling. Om de handlingskosten van het inzetten van de borgstellingsregeling voor kleine bankleningen (kleiner dan € 100.000) te beperken, heeft het Kabinet onlangs besloten dat de banken in die gevallen geen reële zekerheidswaarde hoeven toe te kennen aan de zgn. secundaire zekerheden (verpanding inventaris, voorraden en debiteuren) en zijn de banken ontslagen van de verplichting tot het in alle gevallen vestigen van deze secundaire zekerheden. Enkele kengetallen MKB Borgstellingsregeling (BBMKB) (2002) Aantal startende BBMKB-ondernemingen Aantal bestaande BBMKB-ondernemingen
1023 1755
Gemiddeld borgstellingskrediet (startersfaciliteit) Gemiddeld borgstellingskrediet (gewone faciliteit) Totaal aan garantiekredieten in 2002 Totaal over de jaren opgebouwd obligo
€ 67.000 € 164.000 € 356.000.000 € 1.300.000.000
Netto uitbetaald op door banken ingediende claims Door banken aan EZ betaalde provisie
€ €
12.100.000 10.700.000
Gemeld bedrag waarvoor de Bedrijfsborgstelling gevraagd werd: € 356 miljoen. De bovengrens ligt bij € 454 miljoen. Percentage startersfaciliteit: 37%. Het aantal starters dat gebruik maakt van de regeling is de afgelopen jaren onmiskenbaar gestegen. Gemiddelde kredietgrootte: € 128.147 De gemiddelde kredietgrootte neemt toe. Dat komt onder andere doordat steeds minder vaak ‘kleine’ bedragen tot € 70.000 voor garantiekredieten worden aangemeld.
Op dit moment wordt onderzocht waar precies de knelpunten liggen voor startende en kleine(re) bedrijven bij hun toegang tot kleine zakelijke kredieten. Hierbij wordt nagegaan tot welke hoogte van het krediet deze problemen spelen en wat de oorzaken hiervan zijn. De uitkomsten van dit onderzoek worden verwacht in april 2004. Op basis daarvan worden maatregelen genomen om de beschikbaarheid van kleine kredieten te vergroten20.
20 Project “Versneld starten van een onderneming” (Interdepartementale Commissie Marktordening)
19
Knelpunten door invoering van Bazel II De risico’s van banken bij kredietverlening worden vanaf 2007 beter bewaakt als gevolg van Bazel II, dat integraal onderdeel gaat uitmaken van de EU-regelgeving21. De solvabiliteitsverplichting van banken, die nu voor de zakelijke kredietverlening altijd 8% bedraagt, zal dan worden gedifferentieerd naar het risicoprofiel van de betreffende onderneming. Hierdoor zullen de solvabiliteitskosten van de banken per onderneming gaan variëren. De verwachting is dat dit in de rentetarieven zal worden doorberekend. De inschatting is dat de kapitaaleisen voor het MKB gemiddeld 10% lager komen te liggen dan nu. Dit geldt naar verwachting voor MKB-bedrijven die behoren tot de ‘retail’-groep. Voor groepen met een hoog risicoprofiel, zoals starters met weinig zekerheden, zullen de kapitaaleisen waarschijnlijk wel beduidend hoger zijn. De scherpere rol van het risicoprofiel bij de kredietverlening kan er bij deze ondernemingen toe leiden dat ze hogere rentetarieven krijgen of dat ze minder of geen krediet krijgen. De solvabiliteitsverplichtingen voor de venture capital-investeringen van banken kunnen drie tot vier maal hoger uitkomen dan onder het huidige akkoord. Dit zal betekenen dat de rendementseisen op de venture capital-activiteiten van de banken toenemen of dat de banken zich terugtrekken uit deze markt. Voor Nederland heeft dit grote gevolgen, aangezien een groot deel van de funding van de participatiem aatschappijen van de banken komt. In Nederland is dit 70% (in 2002), het Europese gemiddelde is 25%. De investeringen van participatiemaatschappijen richten zich meestal op snel groeiende innovatieve ondernemingen. De financiering van deze innovatieve ondernemingen kan dus in het gedrang komen. Overigens kunnen regionale ontwikkelingsmaatschappijen in aanvulling op de markt risicodragend kapitaal verstrekken, echter louter vanuit het oogpunt van structuurversterking in de regio. Actie 5: Voorkomen van nadelige gevolgen van Bazel II
Als ondernemingen met bevredigende rentabiliteits- en continuiteitsperspectie ven, maar met een hoog risicoprofiel, problemen hebben met het aantrekken van bankkrediet kan een overheidsgarantie daarbij helpen. Door die garantie kan het verliesrisico voor de bank aanvaardbaar worden. Het is dus belangrijk dat de borgstellingsregeling ook goed toepasbaar blijft als Bazel II in de kredi etverleningspraktijk wordt toegepast. Bazel II brengt niet alleen differentiatie van de solvabiliteitseisen voor banken met zich mee, maar leidt ook tot nieuwe kredietverleningsprocessen. De huidige borgstellingsregeling sluit aan bij het huidige kredietverleningsproces en zal dus aan de nieuwe processen moeten worden aangepast.
21 Met Bazel II wordt gedoeld op internationale afspraken die worden gemaakt over o.m. de door banken gehanteerde solvabiliteitseisen
20
Wanneer blijkt dat het aanbod van venture capital tekort gaat schieten als gevolg van de veel hogere solvabiliteitseisen voor venture capital-investeringen aan banken zal worden nagegaan hoe de negatieve effecten daarvan voor innovatieve ondernemingen kunnen worden opgevangen. Gedacht kan worden aan een aparte garantieregeling.
Knelpunten rond de kapitaalmarkt: te weinig informal investors In de markt voor risicodragend kapitaal kunnen informal investors een belangrijke rol spelen bij kleinere financiering voor startende en vooral ook innovatieve bedrijven. Aan de onderkant van de kapitaalmarkt (bij financiering tot circa € 1 mln.) wordt echter een ‘gat’ gesignaleerd tussen het aanbod van en de vraag naar risicokapitaal (‘equity gap’)22. Actie 6: Verbeteren van de markt voor informal investment
EZ zal zich de komende jaren inzetten voor een betere markt voor informal investors. Zo wordt bijvoorbeeld het starten van Business Angel Netwerken (voor het bijeenbrengen van informal investors en ondernemers) gestimuleerd. Ook de Europese Commissie neemt initiatieven in die richting. Bovendien wordt de informatievoorziening zodanig verbeterd dat intermediaire organisaties beter worden benut bij het bij elkaar brengen van informal investors en ondernemers. Actie 7: Evalueren durfkapitaalregeling
Eén van onze aandachtspunten is de toepassing van de regeling voor durfkapitaal voor starters, onder andere voor technostarters. In het kader van de evaluatie van de durfkapitaalregeling in 2004 wordt door nader onderzocht of aanpassing van die regeling wenselijk is. Knelpunt bij aanvragen subsidies Starters vinden het lastig om aan subsidies te komen. Bovendien kan de administratieve belasting tot 25% van de totale subsidie oplopen. Actie 8: Vergemakkelijken aanvragen subsidies
Om de efficiëntie van subsidies te vergroten zal het aantal soorten subsidies worden verminderd en de uitvoeringsstructuur ervan verbeterd. Zo zullen de uitvoeringsorganisaties van EZ worden verminderd van 3 naar 2, hetgeen de helderheid ten goede komt. Het aantal regelingen waarvoor ondernemers hun aanvragen elektronisch kunnen indienen zal worden verhoogd. De innovatiesubsidies zijn inmiddels ook vereenvoudigd. Het Kabinet gaat kijken of de goede ervaringen die daarmee zijn opgedaan ook bij andere subsidies toegepast kunnen worden23. Knelpunt in overgang vanuit uitkeringssituatie naar ondernemerschap Het ‘Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz)’ maakt het mensen mogelijk economisch onafhankelijk te worden als zelfstandig ondernemer. Deze regeling biedt de mogelijkheid om micro-kredieten te verstrekken aan startende ondernemers die een bijstandsuitkering ontvangen of aan gevestigde ondernemers met een levensvatbaar bedrijf waarvan het voortbestaan gevaar loopt en die dringend behoefte hebben aan bedrijfskapitaal. Actie 9: Bevorderen overstap van uitkering naar ondernemerschap
Voor veel mensen blijkt de stap van uitkering naar onderneming niet gemakkelijk. Daarom wordt op dit moment onderzocht hoe die stap kan worden vergemakkelijkt. Dit onderzoek richt zich op mensen die een uitkering ontvangen via de Algemene Bijstandswet, de WAO en de WW. Een groot aantal verschillende instanties op het uitkeringsgebied is bij dit project betrokken. De uitkomsten worden in het voorjaar van 2004 gepresenteerd24.
22 Bureau Bartels (2003), De markt voor informal investors. Onderzoek in opdracht van EZ. 23 Project “Versneld starten van een onderneming” (Interdepartementale Commissie Marktordening) 24 Project “Versneld starten van een onderneming” (Interdepartementale Commissie Marktordening)
21
Het Grote Steden Beleid Het stimuleren van ondernemerschap gebeurt niet alleen door de nationale overheid, maar ook door regionale en lokale overheden. Het Ministerie van Economische Zaken is verantwoordelijk voor de Pijler Economie binnen het Grotestedenbeleid (GSB). Doelstelling van deze pijler is het vergroten van de economische groei in de 30 GSB-steden. Achterliggende gedachte hierbij is dat deze steden niet alleen erg belangrijk zijn voor de nationale economische ontwikkeling, maar ook dat economische groei een belangrijke basisvoorwaarde is voor het verminderen van de achterstandspositie van de grote steden, zowel op fysieke, sociaal als veiligheidsgebied. Voor de periode 2005 t/m 2009 zal het Ministerie van EZ met de 30 GSB-steden convenantafspraken maken. Steden maken hiervoor eerst een Meerjarig Ontwikkelingsprogramma. Daarvoor is vanuit EZ circa € 162 mln. beschikbaar gesteld voor deze periode. Uitgangspunt van het GSB is dat steden vrij zijn bij het kiezen van hun aanpak, zolang er concrete meetbare prestaties worden opgenomen die bijdragen aan de centrale doelstelling van het vergroten van de stedelijk economische groei. Maatwerk staat daarbij centraal.
Ondernemerschap in specifieke sectoren Alvorens in te gaan op de knelpunten voor specifieke groepen starters wordt kort stilgestaan bij de ontwikkelingen in een aantal specifieke sectoren van de economie. Met de (voortgaande) introductie van marktwerking in bij voorbeeld de zorg en het onderwijs ontstaan voor de actoren in deze sectoren steeds grotere uitdagingen zich meer als marktgerichte ondernemer op te stellen. Het Kabinet is al nauw betrokken bij de opstelling van op de introductie van marktprikkels gerichte regelgeving voor deze sectoren en werkt hierbij samen met andere departementen. Mocht blijken dat bij de introductie van marktwerking in de genoemde sectoren knelpunten bestaan, omdat actoren problemen ondervinden bij het omschakelen naar de nieuwe rol van marktgerichte ondernemer, dan zal worden bezien of een voor deze sectoren specifiek ondernemerschapsbeleid mogelijk is. Knelpunten voor specifieke groepen starters Allochtonen en oudere ondernemers lopen tegen specifieke problemen aan, evenals technostarters. Om deze reden wordt in dit actieplan speciale aandacht besteed aan deze groepen evenals aan de positie van de vrouwelijke ondernemer. Vrouwelijk ondernemerschap Ongeveer 30 procent van de ondernemers in Nederland is vrouw, een gunstig percentage. Hiermee scoren wij boven het Europees gemiddelde. Vrouwelijke ondernemers blijken vaak effectief ondernemen en zorg te kunnen combineren en zijn meer aangesloten bij netwerken dan mannelijke ondernemers. Vrouwen ondervinden bij het ondernemen geen specifieke knelpunten. Net zoals alle ondernemers kunnen zij moeilijk krediet krijgen voor lage bedragen. Bij vrouwelijke ondernemers doet dit probleem zich echter vaker voor dan bij mannen, omdat vrouwen vaak voor relatief lage bedragen een beroep op de bank doen. Dit probleem
22
wordt momenteel onderzocht in het Equal-project ‘Startklaar’ in Gelderland. Het Kabinet is medefinancier van dit project. Een goede structuur voor micro-kredieten kan dit knelpunt ondervangen Actie 10: Organiseren handelsmissie voor vrouwelijke ondernemers
Vrouwelijke ondernemers zijn nog steeds relatief terughoudend in het exporteren. In 2001 heeft de toenmalige minister van EZ een speciale – zeer succesvolle handelsmissie georganiseerd voor vrouwelijke ondernemers. Het Kabinet streeft ernaar om in 2004 weer zo’n handelsmissie voor vrouwelijke ondernemers te organiseren. Knelpunten voor allochtone ondernemers Allochtone ondernemers ondervinden ongeveer dezelfde knelpunten als autochtone ondernemers. Wel zijn er een paar barrières als gevolg van een geringe branchespreiding en - in sommige gevallen - een taalachterstand. Meer aandacht voor de manier waarop allochtone ondernemers zich organiseren en voor hun opleiding kan die barrières verminderen. Actie 11: Uitbrengen Monitor Etnisch Ondernemerschap
In 2004 brengt het Kabinet de Monitor Etnisch Ondernemerschap uit. Via deze Monitor komen specifieke vragen en knelpunten van allochtone ondernemers naar voren. Daar kan dan specifiek beleid op gericht worden. Ook start het Kabinet in samenwerking met brancheorganisaties en Kamers van Koophandel een onderzoek naar de manier waarop allochtone ondernemers zich organiseren, in hoeverre netwerken voor allochtone ondernemers adequaat functioneren en of deze zich lenen als voorportaal tot integratie in de bestaande organisatiestructuren. Actie 12: Aandacht voor etnisch ondernemerschap in het Grote Steden Beleid
Het grootste gedeelte van de etnische ondernemers in Nederland werkt in één van de grote steden. Stimulering van etnisch ondernemerschap op lokaal niveau biedt dan ook een goede mogelijkheid om de groep (potentiële) allochtone ondernemers te bereieken. Binnen de Pijler Economie van het Grote Steden Beleid krijgen steden de mogelijkheid initiatieven te ontwikkelen ter verhoging van het aantal allochtone ondernemers in de stad en ter verbetering van de kwaliteit van het ondernemerschap. Daarvoor kunnen door steden ook middelen worden ingezet die binnen de Pijler Economie beschikbaar worden gesteld. Veel grote steden hebben binnen de huidige convenantsperiode (2000 t/m 2003) overigens al diverse initiatieven ontwikkeld voor het stimuleren van etnisch ondernemerschap. Deze initiatieven liggen veelal op het vlak van advies en voorlichting.
17. TNO: Licht op groen
23
Steeds meer allochtone ondernemers - Het aantal allochtone starters is de afgelopen jaren relatief sterker toegenomen dan het aantal autochtone starters. Het aantal etnische ondernemers is in de periode 1986-2000 verdrievoudigd van 14500 naar 44000. Samen met de tweede generatie komt het aantal zelfs op 50000. - Het aandeel allochtone ondernemers blijft nog steeds achter bij het Nederlandse gemiddelde. Alleen de Turkse bevolking benadert het totale Nederlandse gemiddelde. Overlevingskansen zijn toegenomen: in 1994 haalde 28% het eerste jaar niet, in 1999 was dat 17% (landelijk 14% voor zowel het eerste als het tweede jaar). Vooral in het eerste jaar is er een groot verschil tussen de overlevingskansen van een allochtone en autochtone starter. - De branchespreiding onder de allochtone ondernemer was problematisch maar is de laatste jaren toegenomen. Aandeel ondernemers in de dienstverlening neemt toe terwijl aandeel horeca afneemt. Nog wel een afwijking ten opzichte van autochtone ondernemers die relatief meer in industrie, bouw en dienstverlening zitten.
Knelpunten voor oudere ondernemers Door conjuncturele ontwikkelingen wordt de druk op ouderen om in ieder geval tot hun 65ste door te werken steeds groter. Ondernemerschap biedt ouderen de mogelijkheid om hun talenten te blijven gebruiken. Oudere ondernemers hebben meer problemen op het gebied van beeldvorming, financiering, pensioen en het winstgevend maken van het bedrijf dan andere ondernemers25. Eind jaren 90 lag het percentage oudere starters in de totale starterspopulatie op 11% Actie 13: Bevorderen ondernemerschap onder ouderen
Het Kabinet gaat er aan bijdragen dat ouderen zich meer bewust worden van de mogelijkheid een eigen bedrijf op te zetten. Het Kabinet zal actief meedoen in projecten van bijvoorbeeld MKB Nederland en de Task Force Ouderen & Arbeid. Ook zullen enkele van deze projecten worden (mede-)gefinancierd. De projecten hebben met name betrekking op het bevorderen van netwerkvorming en het uitwisselen van kennis.
25 TNO: Licht op groen 26 OECD,The new economy; beyond the hype. Final report on the OECD growth poroject, Paris, 2001 en OECD, Technology, productivity and job creation; best policy practices, Paris, 1998. Zie voor Nederland o.a. Van Elk, K., Technostarters en groei in werkgelegenheid, EIM, Zoetermeer, 1997. 27 EIM (2002), Het effect van beleid voor (innovatieve) starters en snelle groeiers op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit, EIM, Zoetermeer 28 OECD, Technology, productivity and job creation; best policy practices, Paris, 1998.
24
Knelpunten voor technostarters Technostarters vormen een bijzondere groep ondernemers. Het zijn kleine ondernemingen (niet ouder dan 5 jaar), waarvan de oprichter(s) vaak een hogere (bèta of gamma) opleiding heeft (hebben) genoten. Technostarters commercialiseren producten, processen of diensten, die ze op basis van eigen technische vindingen of door een nieuwe combinatie van bestaande technologieën hebben ontwikkeld. Deze ondernemers lopen tegen heel andere knelpunten aan dan de doorsneestarter. Daarnaast is de bijdrage van technostarters aan de productiviteitsgroei de laatste jaren toegenomen. Om die redenen is specifiek beleid voor deze doelgroep gerechtvaardigd26. Uit onderzoek blijkt bovendien dat beleid dat specifiek is gericht op het vergroten van het aantal technostarters een positief effect heeft op de arbeidsproductiviteit27. Een voldoende aanbod van technostarters is dan ook cruciaal voor onze toekomstige concurrentiepositie28.
De laatste jaren gaan er ieder jaar ca. 1100 nieuwe technostarters van start. Internationaal gezien behoort Nederland daarmee tot de middenmoot29. Specifieke knelpunten voor technostarters zijn: - Door hun technische achtergrond hebben zij hun ondernemersvaardigheden minder ontwikkeld. - In vergelijking met andere landen zijn onderzoek en ondernemerschap in ons land onvoldoende verbonden; zo blijkt het aantal spin-offs van universiteiten in Nederland zo’n 30 tot 40% achter te blijven bij het buitenland30. Dit wordt bevestigd door de Global Entrepreneurship Monitor 2002. Daaruit blijkt dat experts de overdracht van kennis vanuit kennisinstellingen via startende bedrijven als een van de grootste zwaktes van het Nederlandse ondernemerschapklimaat zien. - Technostarters ondervinden vaak problemen bij het aantrekken van risicodragend kapitaal. Tegelijkertijd ervaren investeerders een gebrek aan goede businessplannen en blijft beschikbaar kapitaal bij informal investors onbenut. Technostarters hebben geen ‘track record’, hun vooruitzichten zijn onzeker en de risico’s hoog. Investeerders stappen vaak liever in minder risicovolle projecten. Actie 14: Programma gericht op het wegnemen van belemmeringen voor technostarters
Zoals in de brief In actie voor innovatie aangegeven is het streven om per 1 januari 2004 het actieprogramma TechnoPartner van start te laten gaan31. Hierover wordt de Tweede Kamer binnenkort uitgebreid bericht. Het actieprogramma houdt in: - Een pre-seed faciliteit om de drempel naar het innovatief ondernemerschap te verlagen. - Een seed-faciliteit om de problemen voor technostarters bij het aantrekken van voldoende risicodragend vermogen in de vroege fase te verminderen. - Een kennisexploitatieregeling om te stimuleren dat wetenschappelijke kennis sneller wordt benut door technostarters. - Een module octrooikosten universiteiten om het octrooi- en licentiebeleid van Nederlandse universiteiten verder te ontwikkelen, mede met het oog op overdracht van octrooien aan technostarters en andere innovatieve bedrijven. - Het TechnoPartner-platform dat zal gaan fungeren als vraagbaak en koppelaar voor technostarters, kennisinstellingen en andere partijen. Aansluitend worden coachingsprogramma’s opgezet om technostarters na de start ook snel te laten doorgroeien (met Syntens) Daarnaast zal het Kabinet het institutionele kader verbeteren waarbinnen kennisinstellingen technostarters stimuleren De overheid kan het technostartersklimaat niet alléén versterken. Het bedrijfsleven moet daar intensief aan meewerken. Een aantal grote bedrijven heeft inmiddels al aangegeven graag technostarters te willen stimuleren, door bijvoorbeeld ervaren bedrijfscoaches beschikbaar te stellen en door direct in technostarters te willen investeren. Deze samenwerking juicht het Kabinet van harte toe. De overheid moet zich vooral richten op het oplossen van haperingen in de markt. Het actieprogramma moet in ieder geval zoveel mogelijk aansluiten bij lokale en
29 E&Y (2001), Technostarters; Internationale benchmarkstudie. Onderzoek in opdracht van Economische zaken, Utrecht. 30 Top Spin International (2003), Researchers op ondernemerspad, Internationale benchmarkstudie naar spin-offs uit kennisinstellingen. 31 TK 2003-2004, 27406, nr. 4
25
regionale initiatieven (bestaande en nieuwe), die als dat nodig is, een duwtje in de rug krijgen. Financieringsfaciliteiten zullen openstaan voor alle aanbieders van risicokapitaal. De overheid financiert alleen mee met private partijen. De overheid deelt daarnaast niet alleen mee in het risico maar ook in de winst (bij exit-trajecten). Door deze combinatie van oplossingen van concrete knelpunten en institutionele aanpassingen kunnen we het technostartersklimaat in Nederland duurzaam verbeteren. Ook de brief In actie voor Innovatie gaat in op maatregelen om technostarters te stimuleren, waaronder het stimuleren van ondernemerschap in het onderwijs32. Daarnaast moet worden opgemerkt dat TechnoPartner nog in ontwikkeling is. De bovenstaande uitgangspunten worden in overleg met andere betrokken partijen nog verder uitgewerkt. Zo zijn deze lijnen besproken in het Innovatieplatform. Uit de kennisenveloppe worden via de begroting van Economische Zaken extra middelen ter beschikking gesteld voor het actieprogramma TechnoPartner, oplopend tot 25 mln per jaar vanaf 2007. Hierover zal de Tweede Kamer rond de jaarwisseling worden geïnformeerd. Actie 15: Meer kansen voor het innovatieve MKB
Binnen het EZ-onderzoeksinstrumentarium wordt veel aandacht besteed aan de kansen voor het innovatieve MKB. In de innovatiebrief worden verschillende initiatieven aangekondigd die het innovatieve MKB kansen biedt. Goede mogelijkheden bieden bijvoorbeeld De Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) In het Hoofdlijnenakkkoord is € 100 mln voor de intensivering voor WBSO gereserveerd. In verband met de noodzakelijke extra lastenverzwaringen heeft het Kabinet besloten deze intensivering in de tijd te temporiseren en de intensivering voor 2004 vast te stellen op € 50 mln en voor 2005 op € 75 mln. Vanaf 2006 zal dan de in het Hoofdlijnenakkoord afgesproken intensivering van € 100 worden bereikt. Met betrekking tot de invulling van de intensivering vanaf 2005 zal de rapportage van het innovatieplatform worden afgewacht, zodat bij de invulling de aanbevelingen van dit platform betrokken kunnen worden. In het Belastingplan 2004 is opgenomen dat vanaf 2004 het percentage van de eerste schijf wordt verhoogd van 40 naar 42% en het percentage van de tweede schijf wordt verhoogd van 13% naar 14%. De S&O loongrens wordt verhoogd van € 90.000 naar € 110.000. Voor zelfstandigen wordt de S&O-aftrek in de inkomstenbelasting verhoogd van € 5.500 tot € 11.000 en voor de startende zelfstandige wordt de aftrek verhoogd van € 2.666 tot € 5.500.
32 TK 2003-2004, 27406, nr. 4
26
Het Projectmatige Samenwerkingsinstrumentarium (Besluit innovatiesubsidie samenwerkingsprojecten) Dit generieke instrument treedt begin 2004 in werking. Met dit instrument wordt beoogd de projectmatige samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en kennisinstellingen op het gebied van (industrieel) onderzoek en (preconcurrentiële) ontwikkeling te bevorderen. Projecten worden beoordeeld op samenwerking, technologische innovatie, duurzaamheid en economisch perspectief. De regeling biedt een subsidiebonus van 10 % voor zover de projectkosten worden gemaakt en betaald door een ondernemer in het MKB. Ook samenwerking met
kennisinstellingen en met buitenlandse partners zal extra worden gefaciliteerd. Een aantal instrumenten zoals de Technologische Samenwerkingsprojecten (TS) en de regeling Economie, Ecologie en Technologie (EET) gaan in dit instrument op, waardoor de transparantie en eenduidigheid van het samenwerkingsinstrumenta rium wordt vergroot. Er wordt bij het instrument veel aandacht besteed aan een laagdrempelige toegang door middel van communicatie-activiteiten, flankerend beleid, het ontwikkelen van de mogelijkheid van elektronisch indienen van aanvragen e.d.
Actielijn III Heldere regels, betere publieke dienstverlening Knelpunten starters rond administratieve rompslomp
Startende ondernemers moeten zich inschrijven bij verschillende overheidsinstanties. In de praktijk ervaren starters die informatieverplichtingen als een belangrijk knelpunt. Deze administratieve lasten wegen niet alleen zwaar door de hoeveelheid verplichtingen en de kosten die eraan verbonden zijn. Ook het feit dat de informatie op verschillende plaatsen moet worden aangeleverd en dat soms niet helder is welke instantie welke informatie nodig heeft, maakt dat startende ondernemers soms door de bomen het bos niet meer zien. Actie 16: Verminderen van administratieve lasten
Verschillende overheidsinstanties brengen hun dienstverlening bij elkaar in het Bedrijvenloket33. Daardoor zullen de administratieve lasten aanmerkelijk dalen. Eind 2003 is de eerste versie van het landelijk elektronisch Bedrijvenloket operationeel. Het loket bevat dan informatie van Kamers van Koophandel en de Belastingdienst. Vanaf 2004 gaan ook gemeenten en andere organisaties in het Bedrijvenloket meedoen en worden de mogelijkheden van het loket verder uitgebreid. Het Kabinet streeft ernaar dat in 2007 minstens 65% van de dienstverlening van de overheid aan ondernemers elektronisch kan plaatsvinden en via het virtueel bedrijvenloket beschikbaar is. Knelpunten rond ‘ondernemersbegrip’ De Belastingdienst en het UWV hanteren bij de beoordeling van de status van de ondernemer een verschillend ondernemersbegrip. Door dit interpretatieverschil kunnen startende ondernemers en zelfstandigen zonder personeel geconfronteerd worden met onzekerheid en hoge kosten. Dit speelt overigens niet alleen in Nederland: uit onderzoek van de Europese Commissie blijkt dat het ook elders in Europa een aandachtspunt is34. Het Kabinet heeft getracht een eind te maken aan deze onduidelijkheid door het introduceren van een Verklaring Arbeidsrelatie (VAR). De Belastingdienst moet deze verklaring met een oordeel over de status van de ondernemer vooraf afgeven. Dit systeem biedt echter geen volledig uitsluitsel over het werknemerschap voor de sociale verzekeringen. De UWV controleert achteraf of de beslissing waarop de Belastingdienst de VAR heeft afgegeven ook in overeenstemming is met de grondslag waarop de UWV de aanslag baseert. Er bestaat dus nog steeds onduidelijkheid voor de ondernemer over zijn/haar status.
33 Het Bedrijvenloket is onderdeel van het programma ICT en Administratieve Lastenvermindering 2003-2006 34 EIM, Self employment and becoming an entrepreneur as second carreer for dependend employees, (Draft report) 2003
27
Actie 17: Eenduidig beoordelen ondernemersbegrip
Om een eind te maken aan de onduidelijkheid rond het begrip ‘ondernemer’ is het Kabinet de volgende acties gestart: - SZW heeft met belangenvertegenwoordigers uit het veld gesproken over het beleidsbesluit van UWV en Belastingdienst over het ondernemersbegrip35. Het is nu helder tegen welke onduidelijkheden in de wetgeving zij opliepen. - Het SUB-programma (samenwerking UWV/Belastingdienst). Op grond van dit programma gaat de Belastingdienst het hele traject rondom de VAR-beschikking uitvoeren. Daardoor heeft de ondernemer nog maar met één instantie te maken. - Het laatste spoor is gericht op een aanpassing van het wettelijke kader rond de VAR. Ook hierbij hebben belangenverenigingen van zelfstandigen hun visie gegeven. Het Kabinet zal aanpassing van het wettelijk kader waarschijnlijk begin 2004 bespreken. Ten slotte zal een adviesaanvraag aan de SER worden gericht over hoe meer duidelijkheid vooraf kan worden verkregen over de verzekeringsstatus van arbeidsverhoudingen, met name die waarin kenmerken van zowel zelfstandigheid als werknemerschap herkenbaar zijn. Actie 18: Verbeteren informatievoorziening voor ondernemers
Vaak blijkt dat de startende ondernemer zich niet voldoende heeft voorbereid op alle aspecten van ondernemerschap waar hij mee te maken krijgt. De ondernemer heeft een idee en wil met dat idee zo snel mogelijk aan de slag. Veelal gaat het goed, maar er zijn nog steeds teveel ondernemers die hun bedrijf onnodig moeten beëindigen. Dit had voorkomen kunnen worden door een grondiger voorbereiding. Ondernemers kunnen bij de Kamers van Koophandel tegen een kleine vergoeding een starterspakket krijgen waarin alle aspecten staan beschreven waar zij als ondernemer mee te maken kunnen hebben. Daarnaast kan de potentiële ondernemer een maatwerkgesprek aanvragen met een adviseur van de Kamer van Koophandel. Dienstverlening van de Kamer van Koophandel vindt meer en meer digitaal plaats via de website www.kvk.nl. Omdat blijkt dat er nog steeds ondernemers zijn die zich onvoldoende bewust zijn van de beschikbare informatie, zal in overleg met brancheverenigingen en de Kamers van Koophandel worden nagegaan hoe de aansluiting verder geoptimaliseerd kan worden.
35 Besluit van 25 november 2002, nr. DGB2002/6536M, Stcrt. nr. 234
28
Knelpunten bij het vinden van de eerste klant: de rol van de overheid In dit actieplan is een aantal keren de functie van de overheid als verschaffer van informatie aan de orde gekomen. Ook de rol die de overheid speelt bij het voldoen van informatieverplichtingen van de ondernemer is aan de orde gekomen. Daarnaast hebben ondernemers natuurlijk ook te maken met de overheid als afnemer van producten en diensten. Juist in de beginfase van de onderneming, wanneer het vinden van klanten een grote uitdaging vormt, is het van belang dat ondernemers inzicht hebben in alle mogelijkheden. In de praktijk blijken zich hier knelpunten voor te doen: starters weten vaak onvoldoende van bestaande overheidsopdrachten af36. Tegelijkertijd zijn opdrachtgevers bij de overheid zich vaak niet bewust van de mogelijkheden die de starters kunnen bieden.
Actie 19: De overheid als afnemer – op weg naar meer kansen voor starters
De komende jaren zal worden onderzocht op welke wijze de kansen voor starters kunnen worden vergroot bij verkrijgen van overheidsopdrachten. Hierbij kan gedacht worden aan het vergroten van de transparantie maar ook aan de aanpassing van de Nederlandse regelgeving binnen de EU-kaderrichtlijn. Tegelijkertijd kan de overheid op deze manier profiteren van de vaak vernieuwende ideeën die op deze wijze worden gegenereerd.
36 EZ (2002), Eindrapport project Stroomlijning (Pré-) Startersinitiatieven
29
Actieplan groei Minder belemmeringen voor bestaande (groeiende) bedrijven
Je hebt een bedrijf gestart en bent de eerste periode goed doorgekomen. Wat dan? Sommige ondernemers gaan al snel werken aan groei van het bedrijf. Ze nemen personeel aan, zoeken een groter bedrijfspand. Of ze maken de overstap van eenmanszaak naar BV. Andere ondernemers richten zich na de startfase vooral op het draaiend houden van hun onderneming. Ondernemerschapsbeleid richt zich niet alleen op starters, maar ook op ondernemers ná de startfase van hun bedrijf.
Ruim 99% van bedrijven hoort tot MKB - Op 30 september 2003 zijn er 768077 bedrijven in Nederland37 - De zakelijke dienstverlening heeft het grootste aantal bedrijven, gevolg door de sector detailhandel en de groothandel; - Geografisch zijn de bedrijven geconcentreerd in de Randstad. De provincies Noord- en Zuid-Holland bieden allebei huisvesting aan 20% van de totale hoeveelheid bedrijven; - In 2002 behoort 99,2% van de bedrijven tot het MKB. Tot de categorie Grootbedrijf behoort slechts 0,8% . Het MKB neemt bijna 60% van totale de werkgelegenheid in het bedrijfsleven voor zijn rekening en 50% van de totale omzet.
De onderstaande tabel toont de prestaties van Nederlandse bedrijven van 2000 - 2003 Tabel 2: Economische prestaties van het particulier bedrijfsleven in Nederland in 2000-2003 Economische indicatoren Omzetontwikkeling
Groei (%)
Groei (%)
Groei (%)
Groei (%)
in 2000
in 2001
in 2002
in 2003
7,75
5,00
2,75
0,50
3.75
4,50
3,25
1,25
4,00
0,25
-0,75
-0,75
12,00
2,75
-0,50
0,25
4,75
2,00
0,25
-0,50
Exportontwikkeling (reëel)
7,00
0,75
-0,75
0,75
Ontwikkeling werk-
2,50
2,00
0,50
-2,00
(nominaal) Prijsontwikkeling van de omzet Omzetontwikkeling (reëel)
Exportontwikkeling (nominaal) Prijsontwikkeling van de export
gelegenheid (banen) Bron: EIM op basis van Kleinschalig Ondernemen; september 2003
37 EIM (2003), Herfstmonitor
31
In dit actieplan staan maatregelen die het ondernemen in Nederland gemakkelijker zullen maken. Er zijn twee actielijnen: I. Creëren van beter en veiliger ondernemingsklimaat
Bestaande ondernemers lopen tegen de meest uiteenlopende problemen aan: hoe kom ik aan personeel, hoe beveilig ik mijn bedrijf tegen criminaliteit, hoe kan ik gaan exporteren, hoe kom ik aan (risico)kapitaal? Op al deze terreinen zijn er acties om een beter en veiliger ondernemingsklimaat te creëren. Gestreefd wordt naar een afname van de criminaliteit voor het bedrijfsleven met 20% in 2008 en een vermindering van de winkelcriminaliteit in 2006 met 25%. Ten aanzien van internationaal ondernemen streef ik ernaar om samen met de partners in het handelsbevorderende netwerk 10% van de bedrijven (5000 ondernemingen) die nu nog tot het onbenut exportpotentieel gerekend worden tot internationale activiteiten te bewegen. Hiertoe zet ik diverse instrumenten in, zoals handelsmissies, voorlichtingsactiviteiten en het Programma Starters Buitenlandse markten. II. Heldere regels, betere publieke dienstverlening
Niet alleen startende ondernemers hebben baat bij heldere en eenduidige wetten en regels en bij goede publieke dienstverlening. In deze actielijn is er veel aandacht voor advisering en coaching van ondernemers, voor vereenvoudiging van regels en verminderen van administratieve lasten. Het Kabinet is voornemens de administratieve lasten te laten afnemen met 25% gedurende de huidige regeerperiode. Naast de Minister van Financiën draag ik hiervoor de verantwoordelijkheid. Ik zal de administratieve lasten van mijn departement de komende beleidsperiode laten afnemen met minimaal 25%. Deze reductie zal met name plaatsvinden bij de Handelsregisterwet, door inzetten van ICTinstrumenten en door de vereenvoudiging van de Octrooiwet. Daarnaast streeft het Kabinet naar vermindering van de hoeveelheid regels. Het Meldpunt Strijdige Regels heeft een groot aantal meldingen van tegenstrijdigheden opgeleverd. Deze zullen de komende jaren worden aangekaart bij de betreffende instanties, in werkgroepen geanalyseeerd, en worden opgelost.
Actielijn I Creëren van beter en veiliger ondernemingsklimaat Knelpunten in kwaliteit beschikbaar personeel
Het vinden van gekwalificeerd personeel is voor de meeste ondernemers een groot probleem. Dat komt onder andere door: • Demografische ontwikkelingen; • De (soms gebrekkige) aansluiting van het onderwijs op de vraag van de ondernemer; • De manier waarop wordt geïnvesteerd in de opleiding en ontwikkeling van de werknemer.
32
Actie 20: Verbeteren situatie op de arbeidsmarkt
Eind 2003 presenteren de ministeries van OCW, SZW en EZ een gezamenlijke nota ‘Actieplan bèta-techniek’. In deze nota komen zij met een analyse van de tekorten aan gekwalificeerd personeel en met concrete maatregelen om dit probleem aan te pakken. In december 2003 stuurt de Minister van EZ, mede namens de Staatssecretarissen van OCW en SZW, de Kabinetsreactie op het SER-advies “Het nieuwe Leren” over een Leven Lang Leren (LLL) in de kenniseconomie naar de Tweede Kamer. Hierin wordt onder meer voorgesteld om een platform LLL ter ontwikkeling en uitvoering van een strategie voor LLL op te richten waarin overheid, onderwijskoepels en sociale partners zitten. De strategie van een LLL38 is gericht op het realiseren van een goed opgeleide en breed inzetbare beroepsbevolking39. Belangrijke uitgangspunten zijn: - Het bevorderen van de deelname aan een LLL; - Het streven naar een meer marktgericht aanbod van de bekostigde onderwijsinstellingen; - Vermindering van het aantal mensen zonder startkwalificatie op de arbeidsmarkt. De afgelopen jaren heeft EZ verschillende employability-instrumenten ingezet op het gebied van ‘Leven Lang Leren’40. In 2004-2005 worden deze instrumenten geëvalueerd. Zowel het actieplan bèta-techniek als de Kabinetsreactie op het SERadvies zijn een aanvulling op de algemene maatregelen die het rendement van het beroeps- en hoger onderwijs en de doorstroming tussen leerwegen moeten verbeteren. Deze maatregelen worden beschreven in Koers BVE II (Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie: een agenda voor de toekomst van het beroepsonderwijs) en het HOOP 2004 (Hoger onderwijs- en onderzoeksplan). De minister van OCW beoogt deze nota’s in januari 2004 naar de Tweede Kamer te sturen41. Binnen de Pijler Economie van het Grote Steden Beleid worden met steden afspraken gemaakt over het verminderen van de mismatch op de arbeidsmarkt. Het vergroten van dat inzicht op stedelijk / regionaal niveau is stap één op weg naar het oplossen van de mismatch. Dit kan binnen de economische pijler van het Grotestedenbeleid opgepakt worden. Daarnaast lijkt een koppeling tussen economie, arbeidsmarkt en onderwijs op stedelijk, maar vooral ook regionaal niveau vele kansen te bieden om de mismatch aan te pakken. Een gemeente en meer specifiek de afdeling EZ kan daarin een regierol op zich nemen. Knelpunten rondom Wet op de Arbeidsomstandigheden (Arbowet) Ondernemers krijgen te maken met regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden. Europese richtlijnen stellen eisen aan arbeidsomstandigheden; daarbovenop zijn er ook nog nationale eisen. Actie 21: Verlichten van de Arbowet-verplichtingen
De Arbowet zal in 2004 door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden geëvalueerd, waarbij specifieke aandacht zal worden geschonken aan de mogelijkheden van vereenvoudiging en deregulering. Verder zal ook worden bezien in welke mate afstemming op de internationale context hierin een bijdrage kan leveren.
38 De strategie van Leven Lang Leren richt zich op bevordering van de scholing van de beroepsbevolking in algemene zin, met name de omvangrijke groep van twee miljoen mensen zonder startkwalificatie (zowel werkenden als niet-werkenden). Hierbij zal veel aandacht geschonken moeten worden aan een passende en motiverende leeromgeving voor deze groep. 39 Een verdere uitwerking van de plannen rond kenniswerkers is te vinden in de brief In actie voor Innovatie (TK 2003-2004, 27406, nr. 4) 40 Employability-beleid richt zich op het verbeteren van de inzetbaarheid van personeel. Voorbeelden: EVCkenniscentrum (Elders Verworven Competenties), Keurmerk Investors in People, Mens en Kennis, Scholingsimpuls en Arbeidsradars. 41 Zie TK 2003-2004, 29200 XIII en de notitie ‘Doelgericht naar 2010’ die 29 september 2003 naar de TK gestuurd is
33
Daarnaast heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het “Actieplan vereenvoudiging SZW-regelgeving” acties aangekondigd om de regelgeving op dit beleidsterrein te vereenvoudigen en te verminderen42. In april 2003 heeft het Kabinet een adviesaanvraag voorgelegd aan de SER over de vormgeving van de verplichte deskundige ondersteuning van werkgevers bij hun arbo- en verzuimaanpak (één van de terreinen die op arbogebied hoog scoren op de knelpuntenlijst van werkgevers). In de adviesaanvraag worden voorstellen geformuleerd om te bewerkstelligen dat nieuwe aanbieders op het terrein van arbodienstverlening toetreden tot de markt, zodat werkgevers meer keuzemogelijkheden krijgen tussen organisaties die deze verplichte deskundige ondersteuning aanbieden. Daarnaast wordt de SER in dezelfde adviesaanvraag een oplossing voorgelegd voor de problematiek van de relatief hoge kosten van de verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E-toets) door een arbodienst bij kleine bedrijven. In reactie op het SER-advies zal het Kabinet voorstellen doen om beide knelpunten aan te pakken. Bij het Meldpunt Strijdige Regels zijn veel meldingen binnengekomen over tegenstrijdige toepassing van de Arbowet door verschillende instanties. Een aantal werkgroepen zal deze tegenstrijdigheden aanpakken (zie ook actie 27). Actie 22: Vereenvoudigen Arbeidstijdenwet
Ook op het terrein van arbeids- en rusttijden werkt het Kabinet aan vereenvoudiging en vermindering van wet- en regelgeving (zoals aangekondigd in het actieplan vereenvoudiging SZW-regelgeving). Uitgangspunt hierbij is afstemming van wet- en regelgeving op internationale eisen. Knelpunten in het ontslagrecht Nederland kent een duaal ontslagstelsel, dat wil zeggen dat werkgevers enerzijds via de weg van de bestuurlijk preventieve ontslagtoets door het CWI ontslag kunnen aanvragen (op deze wijze wordt van tevoren getoetst of het ontslag gerechtvaardigd is), anderzijds door ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. Bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter wordt vaak een ontslagvergoeding toegekend aan de voormalig werknemer. Het kabinet beziet de wenselijkheid en mogelijkheden van beperking van de hoogte van deze ontslagvergoedingen. Actie 23: Kabinetsreactie over de inrichting van het ontslagstelsel
42 TK 2002-2003, 28600 XV, nr. 24 Twee voorbeelden TK 2002-2003, 28600 XIII, nr. 25: - Arboregelgeving wordt afgestemd met het Bouwbesluit en dubbele regelgeving wordt geschrapt; - Er wordt geschrapt in de veelheid aan bepalingen voor drukapparatuur. 43 TK 2002-2003, 28600 XIII, nr. 25
34
In 2000 heeft de Adviescommissie Duaal Ontslagstelsel (Commissie Rood) het Kabinet geadviseerd over de toekomstige inrichting van het ontslagstelsel. In 2004 zal het Kabinet hierop een reactie geven. Hierbij zullen de in juli van dit jaar bekend gemaakte opvattingen van de Stichting van de Arbeid over de aanbevelingen van de Commissie Rood in aanmerking worden genomen. Mogelijkheden voor deeltijdontslag Onder stringente voorwaarden is het mogelijk tijdelijk de werktijd te verkorten. Vorig jaar is het Kabinet verzocht aandacht te besteden aan de mogelijkheid voor deeltijdontslag, met name voor de zogenaamde familiebedrijven43.
Het Kabinet heeft dit voorstel bestudeerd en acht het in het huidige arbeidsrecht niet wenselijk om het mogelijk te maken permanent werk en een werkloosheidsuitkering naast elkaar te hebben, zonder een prikkel om volledig aan het werk te gaan. Dit vertoont kenmerken van gesubsidieerde arbeid, bovendien stuit handhaving van een dergelijke maatregel op praktische bezwaren. Fiscale ontslagreserve Wanneer de ondernemer moet overgaan tot het ontslaan van werknemers maakt hij daartoe veel kosten. Aan het Kabinet wordt aandacht gevraagd voor de mogelijkheid een fiscale faciliteit in te stellen voor deze ontslagkosten, in het bijzonder voor familiebedrijven44. Een verruiming van de voorwaarden, alleen voor familiebedrijven, is uit het oogpunt van rechtsgelijkheid niet haalbaar. De hoofdregel in het huidige belastingrecht is dat kosten in aftrek kunnen worden gebracht van de fiscale winst op het moment dat ze worden gemaakt. Slechts onder bepaalde voorwaarden kunnen kosten naar voren worden gehaald door het vormen van een voorziening of een reserve45. Bij vorming van een ontslagreserve zal niet snel aan alle voorwaarden zijn voldaan; zo is het jaar waarin deze vallen en de gewenste omvang is bijvoorbeeld niet vooraf te bepalen. Een generieke verruiming kan er bovendien toe leiden dat de faciliteit gebruikt wordt door bedrijven die het niet nodig hebben. Mede hierdoor zal een verruiming aanzienlijke negatieve budgettaire aspecten hebben. Veilig Ondernemingsklimaat Bedrijven zijn te vaak slachtoffer van onveiligheid en criminaliteit. Schattingen wijzen uit dat de totale schade hierdoor zeker euro 2 miljard per jaar bedraagt. Ook blijkt dat het geweld tegen bedrijven toeneemt. Ondernemers voelen zich onvoldoende gesteund in het voorkomen en aanpakken van criminaliteit, geweld en agressie. Het voorkomen van criminaliteit kost de ondernemers zelf veel tijd en geld. Het ontneemt hen de zin om te ondernemen en leidt soms zelfs tot bedrijfsbeëindigingen. Actie 24: Programma Veilig Ondernemen
Een belangrijk element in het beleid van het Kabinet is vermindering van 20-25% van de criminaliteit waarvan het bedrijfsleven hinder ondervindt. Deze daling wordt verwacht in 2008 te zijn bereikt, maar zal reeds in 2006 in het vizier moeten komen. Daarom slaan de overheid en het bedrijfsleven de handen ineen om een veilig ondernemingsklimaat te creëren. Criminaliteit kan immers alleen effectief worden bestreden als bedrijfsleven en overheid samenwerken, waarbij de overheid vooral verantwoordelijk is voor de opsporing en vervolging van criminelen en het bedrijfsleven voor een adequate bescherming en preventie van eigen gebouwen en eigendommen. In het kader van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing wordt het Programma Veilig Ondernemen opgesteld, dat in het voorjaar van 2004 wordt gepresenteerd.
44 TK 2002-2003, 28600 XIII, nr. 25 45 dit is het geval indien de uitgaven: - hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan; - er een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen; en - ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend.
35
Dit actieprogramma zal verschillende concrete projecten bevatten. Actiepunten die in dat kader worden meegenomen zijn onder andere: • Mogelijke maatregelen met betrekking tot bedrijvenlocaties die het meest door criminaliteit worden getroffen; • In het actieprogramma wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de verschillende behoeften in de diverse sectoren. De gerichte aanpak voor de detailhandel en de juweliers wordt voortgezet. Met de detailhandel zijn begin 2003 afspraken gemaakt met als doel dat de winkelcriminaliteit in 2006 met 25% is afgenomen; • Er wordt een Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO) ontwikkeld. Een bedrijventerrein of winkelgebied kan zo’n KVO behalen als ondernemers en overheid samen maatregelen hebben getroffen om de veiligheid in het gebied te verhogen; • Ook de veiligheid in uitgaansgebieden staat onder druk. Met de sector wordt een gerichte aanpak ontwikkeld van de veiligheidsproblematiek. Als concrete maatregel bevat het actieprogramma de introductie van de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan (KVU). De KVU biedt de lokale overheid en de horeca de mogelijkheid gestructureerd - en dus effectiever - samen te werken aan veiliger uitgaansgebieden; • Daarnaast ontplooien diverse Kamers van Koophandel reeds initiatieven ter bestrijding van criminaliteit (bijvoorbeeld voorlichting en advisering over het beveiligen van winkels en bedrijfspanden). Bevorderd wordt dat andere Kamers dit voorbeeld volgen. Actie 25: Stimuleren van internationaal ondernemerschap
Kennis van de markt en goede contacten zijn van groot belang voor de uitgangspositie van een bedrijf op een buitenlandse markt. De EVD biedt Nederlandse bedrijven heel veel informatie over buitenlandse markten en de mogelijkheden om internationaal zaken te doen. Tijdens voorlichtingsbijeenkomsten, beurzen, missies etc. kunnen ondernemers zich laten informeren en ondersteunen bij het leggen van internationale zakelijke contacten. Het postennetwerk speelt een belangrijke rol bij het ondersteunen en informeren ter plekke. Activiteiten om de dienstverlening te versterken: - In oktober 2003 is een multimediale infolijn (0800 6080 en bijbehorende website) internationaal ondernemen gelanceerd; bij dit overheidsloket kunnen bedrijven terecht met al hun vragen over internationale activiteiten. - In diezelfde maand is een campagne Internationaal Ondernemen gestart, vooral gericht op Europa. Doel is om Nederlandse (MKB-)ondernemers te informeren over en aan te sporen tot internationaal zakendoen. - Ook het brengen van een bezoek aan nieuwe en kandidaat-lidstaten is onderdeel van de campagne. Een van de doelstellingen van de bezoeken is bedrijven te wijzen op de kansen in die landen. - Betere effectmeting; de EVD meet bereik (aantal bedrijven), klanttevredenheid, bijdrage aan internationalisatie etc. Op basis van deze meting zijn norm- en streefwaarden opgesteld. Vanaf 1 januari 2004 worden ook de effecten gemeten van de dienstverlening aan Nederlandse bedrijven op belangrijke economische posten.
36
- Per 1 januari 2004 wordt de dienstverlening van de posten in een aantal landen (Frankrijk, China, Polen, India, Mexico, Brazilië, Duitsland, Italië en Turkije) kwalitatief opgewaardeerd (tot het niveau gelijkwaardig aan de dienstverlening van een NBSO)46 hetgeen individuele begeleiding en het introduceren bij potentiële zakenpartners inhoudt. - Per 1 april 2004 worden de EVD en Senter Internationaal samengevoegd. Daardoor ontstaat één agentschap waar internationaal ondernemende bedrijven voor alle overheidsondersteuning terechtkunnen. Daarnaast gaat het Kabinet verder met de stroomlijning van het (financiële) buiten landinstrumentarium. De afgelopen jaren is er op dat gebied al het nodige bereikt (minder loketten, minder instrumenten, verbetering onderlinge aansluiting). Op dit moment wordt vooral gewerkt aan betere onderlinge aansluiting tussen PESP, ORET en GOM47. Naar verwachting komt het Kabinet binnen enkele maanden met concrete verbeteringen. In de loop van 2004 wordt bij FMO een Faciliteit Opkomende Markten geintroduceerd. Daar gaan de huidige investeringsinstrumenten IFOM en TAOM in op48. Knelpunten rond financiering/kapitaalmarkt Ook bestaande bedrijven ervaren knelpunten bij het aantrekken van (risico)kapitaal49, vooral voor uitbreidingsactiviteiten. Bij een aantrekkende economie - als bedrijven meer willen investeren – speelt dit des te meer. Bij deze groep bedrijven speelt mee dat de beurs in de huidige conjunctuur steeds minder interessant wordt als financieringsbron. Bovendien is voor de venture capital-markt de exit-mogelijkheid naar de beurs feitelijk stilgevallen. Daardoor is het voor de venture capitalists een stuk minder interessant om te investeren in middelgrote industriële bedrijven. Deze bedrijven zijn meestal te klein om op eigen titel de kapitaalmarkt op te gaan. Actie 26: Verbeteren toegang tot de kapitaalmarkt
De Regeling Bijzondere Financiering (BF-regeling) heeft tot doel tegemoet te komen aan bovengenoemd knelpunt. De BF-regeling stelt achtergesteld (risicodragend) vermogen beschikbaar voor in de kern gezonde bedrijven die in de markt niet aan versterking van het eigen vermogen kunnen komen. In 2004 wordt de regeling geëvalueerd. Daarbij onderzoeken we of de regeling vanwege de huidige situatie op de kapitaalmarkt moet worden aangepast.
Actielijn II Heldere regels, betere publieke dienstverlening Knelpunten door wet- en regelgeving
Knelpunten door wet- en regelgeving staan hoog op de lijst van belemmeringen voor ondernemers. Ze ervaren niet alleen dat er teveel regels zijn, maar ook dat ze onduidelijk of tegenstrijdig zijn. In sommige gevallen is niet de regelgeving onduidelijk, maar is de interpretatie door overheidsdiensten niet eenduidig. Door deze tegenstrijdigheid voelen veel ondernemers zich belemmerd in hun bedrijfsvoering.
46 Netherlands Business Support Offices, bieden intensieve begeleiding bij het zaken doen in een buitenlandse markt en introduceren bij relevante handels- en overheidpartners 47 PESP: Programma Economische Samenwerking Projecten (ondersteuning voor ondernemers die activiteiten willen ontplooien op opkomende markten). ORET: Programma Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties (exportfinanciering) GOM: Garantiefaciliteit Opkomende Markten (risicobeperking export naar opkomende markten) 48 FMO: Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden IFOM: Investeringsfaciliteit Opkomende Markten TA-OM: Technische Assistentie Opkomende Markten 49 Boer & Croon (2002), Verkennend onderzoek kapitaalverstrekking middelgrote bedrijven. Onderzoek in opdracht van EZ.
37
Om inzicht te krijgen in de knelpunten was van 21 mei tot 1 oktober 2003 het Meldpunt Strijdige regels operationeel. Er zijn 784 knelpunten gemeld. Er kwamen vooral veel meldingen binnen over onduidelijkheden en tegenstrijdige eisen op het gebied van brandveiligheid, arbeidsomstandigheden, voedselveiligheid en bouw en milieu. Om deze knelpunten aan te pakken is samenwerking tussen verschillende partijen nodig. Hierbij wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de verschillen tussen de diverse sectoren. Actie 27: Aanpakken tegenstrijdige regels
Een aantal werkgroepen gaat voor een bepaalde sector aan de slag op basis van de informatie uit het meldpunt. In deze werkgroepen komen de partijen bij elkaar die in de regio of de sector op de een of andere manier met het knelpunt te maken hebben. Dat zijn bijvoorbeeld lokale inspecteurs, gemeentelijke afdelingen en ondernemers. De werkgroepen krijgen de opdracht om binnen een half jaar concrete maatwerkoplossingen te vinden voor de knelpunten. Doel is dat de ondernemer eenduidige informatie krijgt over waar hij aan moet voldoen en waar hij op afgerekend kan worden. Zo ontstaat meer rechtszekerheid voor ondernemers. De verschillende werkgroepen rapporteren over hun resultaten. De ‘best practices’ kunnen dan ook in andere sectoren, regio’s en gemeenten worden toegepast. In de loop van 2004 worden voorstellen voor een bredere toepassing worden gedaan. Actie 28: Toetsen nieuwe wet- en regelgeving op effecten op bedrijfsleven
Nieuwe wet- en regelgeving mag niet weer leiden tot nieuwe tegenstrijdigheden. Om dit te voorkomen zal het Meldpunt Voorgenomen Regelgeving worden ingezet. Dit Meldpunt - onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van EZ, VROM en Justitie toetst nieuwe wet- en regelgeving op effecten voor het bedrijfsleven, milieu-effecten, de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van wetten en regels, maar ook op de vraag of wet- en regelgeving wel het meest geschikte instrument is. Daarbij wordt speciale aandacht besteed aan de effecten voor het MKB. Actie 29: Uitvoeren haalbaarheidsstudie naar regelvrije zones
Uit gesprekken met ondernemers blijkt dat er een grote behoefte bestaat aan een regelvrije zone. Deze zone kan zowel fysiek (in een bepaald gebied) als niet-fysiek (gedurende een bepaalde periode van het ondernemerschap of voor bepaalde groepen) worden ingesteld. Het spreekt voor zich dat de voor- en nadelen van een dergelijk experiment nauwkeurig tegen elkaar moeten worden afgewogen. In de loop van 2004 wordt een haalbaarheidsstudie uitgevoerd naar de wenselijkheid en de mogelijkheden van het instellen van een dergelijke zone. Knelpunten door administratieve lasten Ondernemers hebben veel last van de grote hoeveelheid informatieverplichtingen die voortvloeien uit wet- en regelgeving. Doel van het Kabinet is een vermindering van de administratieve lasten in deze Kabinetsperiode met 25%.
38
Actie 30: Programma Administratieve Lasten
Begin 2004 komt er een actieprogramma waarin alle departementen aangeven welke bijdrage zij leveren aan de doelstelling. EZ zal de administratieve lasten door de eigen wet- en regelgeving met 25% reduceren. Het is belangrijk dat ondernemers eigen voorstellen kunnen indienen. Daarom is een klankbordgroep van ondernemers opgezet en is er een gezamenlijke website geopend. Zo kunnen ondernemers en brancheorganisaties op verschillende manieren eigen ideeën over vermindering van administratieve lasten aanreiken. Tabel 1 Verdeling administratieve lasten naar bedrijfsgrootte, 2002 Omschrijving50
Kleinbedrijf
Verdeling totale administratieve lasten (%)
Middenbedrijf
Grootbedrijf
Totaal
75
15
10
100
Gemiddelde administratieve lasten per bedrijf (€)
15.600
34.300
195.300
18.800
Administratieve lasten in % toegevoegde waarde
9
3
1
4
Bron: EIM, 2003
Actie 31: Think small first
Maatregelen hebben op een groot bedrijf soms een heel ander effect dan op een klein bedrijf. Dit blijkt duidelijk uit tabel 1. Hieruit blijkt dat het midden- en kleinbedrijf onevenredig zwaar belast wordt door administratieve verplichtingen Bij het ontwikkelen van nieuw beleid wordt hier rekening mee gehouden. Er zal extra zorg worden besteed aan de gevolgen van nieuwe wet- en regelgeving voor het MKB. Een slimme inzet van ICT-instrumenten kan een eerste bijdrage leveren aan administratieve lastenverlichting. Vanuit die gedachte is het programma ICT en Administratieve Lastenreductie 2003-2006 van start gegaan. Verschillende ministeries, uitvoeringsinstanties en bedrijven werken daarin samen om ICT-instrumenten in te zetten voor een betere informatie- en gegevensuitwisseling tussen overheid en bedrijfsleven. Voorbeelden zijn het basisbedrijvenregister, de overheidstransactiepoort en het elektronisch bedrijvenloket. De eerste versies van de instrumenten zijn begin 2004 klaar om te gebruiken. Administratieve lasten voor het bedrijfsleven worden niet alleen veroorzaakt door rijksregels, maar ook door EU- en gemeentelijke regels. In het najaar van 2003 gaat een onderzoek van start om te inventariseren hoe hoog de administratieve lasten van gemeenten zijn en wat daaraan gedaan kan worden. Het verminderen van lokale administratieve lasten is dan ook één van de doelstellingen binnen de Pijler Economie van het Grote Steden Beleid, waarover het Kabinet met de steden concrete afspraken wil maken. 50 Hierbij wordt uitgegaan van de volgende definities: kleinbedrijf minder dan 10 werknemers, middenbedrijf tussen 10 en 100 werknemers, grootbedrijf meer dan 100 werknemers
39
Actie 32: Inventariseren effecten Nederlandse regelgeving in aanvulling op Europese regelgeving
Veel regelgeving komt van oorsprong uit de EU. Op sommige beleidsterreinen gaat de regelgeving in Nederland verder dan in Europees verband wordt voorgeschreven. Op korte termijn zal worden bezien in hoeverre dit een nadelig effect heeft op de concurrentiepositie van de Nederlandse ondernemer in Europa51. Daarnaast wordt op Europees niveau gewerkt aan het verminderen van administratieve lasten. Sinds dit jaar toetst de Europese Commissie voorgenomen regelgeving op ongunstige economische, sociale en milieu-effecten. Het is belangrijk dat deze toetsing de komende tijd versterkt en verbeterd wordt en dat met name ook de eventuele negatieve gevolgen voor het MKB duidelijk naar voren komen. Kwaliteit en objectiviteit van deze effecttoetsing en een adequate institutionele verankering in Europees verband gaat een prioriteit vormen van het Nederlandse voorzitterschap van de EU. Sterke behoefte aan voorlichting en advies Veel ondernemers hebben ook in de fase ná het starten van hun bedrijf behoefte aan voorlichting door de overheid. Het gaat dan vooral om adviezen over de veranderende rol van de ondernemer in de groeifase van het bedrijf. Actie 33: Verbeteren voorlichting
Hoe vertaal je een advies naar de praktijk van je eigen bedrijf? Ook op dat punt kunnen ondernemers vaak ondersteuning gebruiken. De coaches van Syntens bieden bijvoorbeeld steun bij het in de praktijk brengen van innovatie-adviezen. Verder kunnen ondernemers gebruikmaken van private initiatieven. Het Kabinet ondersteunt bijvoorbeeld het Ondernemersklankbord – waarbij succesvolle ondernemers anderen coachen - en wil coaches intensiever betrekken bij het ontwikkelen van nieuw beleid. Daarnaast zal in de komende jaren worden nagegaan aan wat voor soort coaching bij ondernemers behoefte bestaat en welke rol de overheid daarin kan vervullen. De Kamers van Koophandel spelen in de regio een belangrijke rol bij de eerste opvang van ondernemers. Het Kabinet wil de komende jaren gaan samenwerken met de Kamers. Hierbij kan worden gedacht aan de uitvoering van projecten als het bedrijvenloket en het basisbedrijvenregister. Zoals gezegd wil het Kabinet de Kamers ook een actieve rol laten spelen bij de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven. Verder wordt in 2004 de werking van de Wet op de Kamers van Koophandel geëvalueerd.
51 Zie in dit verband bijvoorbeeld de acties op het gebied van de Arbowet, p. 26
40
Snelle groeiers Vooral ‘snelle groeiers’ hebben grote behoefte aan goede informatievoorziening. Snelle groeiers zijn bedrijven die in drie jaar tijd een werkgelegenheidsgroei van minimaal 60 % hebben. In de periode 1998/2001 is 9 % van de middelgrote bedrijven (50 tot 100 werknemers) aan te merken als snelle groeier. In vergelijking met ons omringende landen beschikt Nederland over relatief weinig snelle groeiers. Bovendien groeien deze ondernemers in Nederland relatief minder snel52. Voor een deel lopen snelle groeiers tegen dezelfde knelpunten aan als andere ondernemers. Wel verschillen soms de aard, de intensiteit en de verschijningsvorm van deze knelpunten. Bovendien is het afbreukrisico groot. Snelle groeiers lopen op een gegeven moment tegen een ‘glazen plafond’ aan. De afgelopen jaren zijn er instrumenten ontwikkeld om dat te doorbreken (door bijvoorbeeld de organisatiestructuur aan te passen, te gaan exporteren of innoveren of het personeelsbeleid te veranderen). Actie 33: Snelle groeiers
Op dit moment wordt een inventarisatie uitgevoerd naar het beleidsinstrumentarium voor snelle groeiers. De uitkomsten van het onderzoek, die in het najaar van 2003 worden verwacht, zijn medebepalend voor richting en eventuele stroomlijning van de huidige instrumenten (o.a. netwerk Growth Plus Nederland Masterclasses Fast Growth en internationalisering).
Knelpunten rond de juridische structuur van een onderneming Ondernemers willen risico’s zoveel mogelijk beperken. De BV biedt de ondernemer de mogelijkheid om het zakelijk en privé-vermogen gescheiden te houden. Het BVrecht blijkt in de praktijk echter onvoldoende toegesneden op MKB-ondernemers en familiebedrijven. Zo wordt de verplichte jaarlijkse algemene vergadering in kleine BV’s vaak als een onnodige administratieve aangelegenheid ervaren. Ook andere dwingende wettelijke regelingen zijn niet aangepast aan de mogelijkheden van het MKB. Ook grotere (internationale) ondernemingen lopen tegen knelpunten in het BVrecht aan. Zo zijn zij niet vrij bij de inrichting van de statuten van de vennootschap. Daardoor moeten bedrijven soms allerlei omwegen gebruiken om de BV zo te kunnen inrichten als zij dat willen. Dat is onnodig ingewikkeld en leidt tot rechtsonzekerheid. Ook bestaat er twijfel over de effectiviteit van de regels van kapitaalbescherming, zoals het minimumkapitaal en het verbod op financiële steunverlening door BV’s voor het kopen van aandelen54.
52 Als beleidsdoelstelling is dan ook opgenomen: het inlopen van de achterblijvende positie van Nederland wat betreft het aandeel snelle groeiers in de bedrijvenpopulatie (10%) ten opzichte van de benchmarktlanden (VS 26 %, VK 22%, Denemarken 13%, België 13% en Duitsland 12%) 53 Ook in Europees verband wil men de kapitaalbescherming versoepelen, zie het Actieplan van de Europese Commissie: Modernising Company Law and Enhancing Corporate Governance in the European Union: A Plan to Move Forward, COM (2003) 284
41
Actie 35: Vereenvoudigen van het BV-recht
Het Kabinet is een project gestart om het BV-recht te vereenvoudigen en aantrekkelijker te maken voor ondernemers, met inachtneming van de belangen van overige betrokkenen. Ook moet het BV-recht concurrerend zijn ten opzichte van buitenlandse rechtsvormen. In gesprekken met betrokkenen (ondernemers, adviseurs, kredietverleners) is een aantal knelpunten geïnventariseerd. Deze punten worden langs twee wegen aangepakt: er wordt een extern rechtsvergelijkend onderzoek verricht naar alternatieven voor kapitaalbescherming. De overige punten worden tijdens bijeenkomsten met deskundigen besproken. Hun aanbevelingen komen in een rapport. Op basis van de resultaten van beide trajecten wordt een wetsontwerp gemaakt. Wij verwachten dat dit wetsontwerp in de loop van 2004 voor consultatie kan worden aangeboden.
42
43
Actieplan bedrijfsoverdracht en bedrijfsbeëindiging Tijdige voorbereiding van groot belang
Je hebt jarenlang met hart en ziel gewerkt aan de start en de groei van je bedrijf. Dan komt het moment dat het, om wat voor reden dan ook, minder goed gaat met het bedrijf. Of dat je het na al die jaren mooi genoeg geweest vindt en je minder wilt gaan werken. Je moet je bedrijf overdragen of misschien beëindigen. Dat is de laatste fase van de betrokkenheid van de ondernemer bij de onderneming. Overigens bestaat er een wezenlijk verschil tussen de bedrijfsoverdracht (waarin het bedrijf wordt voortgezet en dat derhalve ook kan worden gerangschikt onder de groeifase van de onderneming) en de bedrijfsbeëindiging. Vanuit het gezichtspunt van de betrokkenheid van de ondernemer worden beide processen in dit actieplan behandeld. Juist in deze fase lopen ondernemers tegen problemen aan die soms voorkomen hadden kunnen worden als zij er eerder op bedacht waren geweest. Bedrijfsoverdracht of -beëindiging is emotioneel en ingrijpend. Daarom kiest de ondernemer er meestal pas voor als het echt niet anders meer kan. Dan is er vaak niet veel tijd meer om de overdracht of beëindiging goed voor te bereiden54. Het Kabinet wil de komende jaren extra aandacht besteden aan het gehele proces rond bedrijfsoverdracht en bedrijfsbeëindiging, zeker gezien de verwachte toename in het aantal bedrijfsoverdrachten (zie box).
Beëindiging bedrijf soms onnodig De komende jaren kunnen in totaal ongeveer 18.000 bedrijfsoverdrachten per jaar worden verwacht55. Uit een studie van de Europese Commissie blijkt dat in Europa minimaal 10% van de bedrijfsoverdrachten leidt tot onnodige beëindiging van een bedrijf56. Dit zorgt voor veel (ook onnodig) verlies aan werkgelegenheid, kapitaal en ondernemerschap op. Goed overgedragen bedrijven hebben meer kans om te overleven dan startende bedrijven57. Van de overgedragen bedrijven is 96% na vijf jaar nog actief, bij startende bedrijven is dat 76%. Daarnaast behoudt een succesvolle overdracht gemiddeld vijf banen, terwijl een starter gemiddeld twee banen creëert58. Op 30 september 2003 bedroeg het aantal faillissementen 4.764. Dit is 30% meer dan vorig jaar. Naar verwachting zal het totale aantal faillissementen dit jaar uitkomen op 7000. In conjunctureel gunstige tijden bedraagt dat rond de 3000 per jaar. In 2002 bleef gemiddeld per gefailleerd bedrijf een bedrag van € 316.000 aan onbetaalde schulden over. Het aandeel faillissementen in de bedrijfsbeëindigingen daalde de laatste jaren van bijna 20% naar minder dan 12% in 2002. Op dit moment is er door de slechte conjunctuur een lichte stijging en zal dit percentage voor dit jaar uitkomen op 14% of 15%.
54 R. van Engelenburg (2003), Eerste hulp bij bedrijfsoverdracht. In: ESBDossier ‘Bedrijfsoverdracht’, jaargang 88, nr 4402, 15 mei 2003 55 L. Kerstens, Bedrijfsoverdracht en -overname, NIPO-rapport A8968, in opdracht van de Kamers van Koophandel, Amsterdam, november 2001 56 Europese Commissie, directoraatgeneraal Ondernemingen, Eindverslag van de deskundigengroep inzake overdracht van kleine en middelgrote ondernemingen, Brussel, mei 2002 57 Bedrijfsoverdrachten en opvolgingen in Oostenrijk, Austrian Institute for Small Business Research, 2002 58 Mouvement des Entreprises de France, Assemblée des Chambres Françaises de Commerce et Industrie en Club de Cédant et Repreneurs d’Affaires, Actieplan, 1999
45
Het doel van dit actieplan is dat ondernemers zich meer bewust worden van het belang van tijdige bedrijfsopvolging. Ook moeten er minder barrières zijn rond bedrijfsoverdracht en moet het insolventiesysteem meer gericht zijn op continuïteit van het bedrijf. De bijzondere positie van familiebedrijven verdient aparte aandacht. Er zijn drie actielijnen: I. Vergemakkelijken bedrijfsoverdracht
Ondernemers moeten zich goed voorbereiden op overdracht van hun bedrijf. Zij moeten op tijd beginnen met de overdracht (ongeveer vijf jaar van tevoren). Bovendien moet de mogelijkheid van het overnemen van een bestaand bedrijf onder de aandacht van starters worden gebracht. De toename van de bewustwording wordt afgemeten aan het aantal afgenomen overdrachts-handleidingen die worden opgesteld door EZ. Er wordt naar gestreefd minimaal 10% van de potentiële bedrijfsoverdragers te bereiken, dwz. 2000 verstrekte handleidingen. II. Verbeteren van de procedures voor schuldsanering Het moet voor ondernemers beter mogelijk zijn om hun bedrijf te reorganiseren tijdens een surséance van betaling. Procedures moeten meer gericht zijn op herstart of overdracht van een bedrijf. De doelstelling van de aanpassing van de Faillissementswet is het voorkomen van onnodige faillissementen. Om het succes hiervan te meten zal bij het van kracht worden van de nieuwe wet een nulmeting gehouden worden waarin het percentage bedrijven dat van surseance naar faillissement gaat zal worden uitgedrukt. Dit percentage zal als gevolg van de wet moeten gaan dalen. III. Wegnemen van knelpunten voor familiebedrijven
Familiebedrijven zijn gewone bedrijven, maar tegelijkertijd ook niet. Er moet bij beleidsmaatregelen meer aandacht komen voor het emotionele aspect dat bij familiebedrijven een grote rol speelt.
Actielijn I Vergemakkelijken bedrijfsoverdracht Knelpunten bij de voorbereiding van de bedrijfsoverdracht
Een geslaagde bedrijfsoverdracht vraagt om een tijdige voorbereiding. De ondernemer moet zich in tijdens de voorbereiding bezighouden met alles wat met de overdracht te maken heeft. De volgende aspecten spelen daarbij een rol: - Zoeken van een opvolger of kiezen voor bedrijfsbeëindiging; - Financiering van de overdracht; - Juridische structuur bij de overdracht; - Fiscale aspecten; - Emotionele aspecten van de bedrijfsoverdracht. De voorbereiding van de overdracht neemt vier à vijf jaar in beslag. Ondanks informatie van Kamers van Koophandel, banken en bedrijfsadviseurs zijn ondernemers
46
zich hier in de praktijk onvoldoende van bewust. Een complicerende factor daarbij is dat een groot aantal bedrijfsoverdrachten of –beëindigingen onverwachts gebeurt, bijvoorbeeld doordat een ondernemer ziek wordt of overlijdt. Dat geeft dat een goede exit-strategie van de ondernemer hoort bij goed ondernemerschap. Tenslotte blijkt dat de meeste adviseurs gespecialiseerd zijn in een deel van de bedrijfsoverdracht, slechts weinigen kunnen de ondernemer adviseren over het gehele traject. Daar komt bij dat vooral kleinere ondernemers moeite hebben om een goede adviseur te vinden. Kleine bedrijven kunnen zo’n adviseur vaak ook niet betalen. Actie 36: Vergroten van bewustwording rond bedrijfsopvolging en overdracht
Vooral kleinere ondernemers realiseren zich niet voldoende hoe ingewikkeld het proces van overname of bedrijfsbeëindiging is. Daarom wordt in overleg met private organisaties en de Kamers van Koophandel een bewustwordingscampagne gestart gericht op deze groep. Deze campagne kan bijvoorbeeld bestaan uit: • een persoonlijke brief aan ondernemers die 50 jaar oud worden; • regelmatig aandacht voor tijdige voorbereiding in media gericht op ondernemers (zoals de Kamerkrant, brochures van banken en adviseurs); • een bewustwordingsprogramma dat de drempel verlaagt om voorbereidingen voor de bedrijfsoverdracht te nemen. Actie 37: Ontwikkelen Toolkit Bedrijfsoverdracht
Om de kennisachterstand van met name kleinere ondernemers te verkleinen zal het Kabinet samen met de marktpartijen en de Kamers van Koophandel een toolkit ontwikkelen. De starterskit en het pakket Internationaal Ondernemen zullen hiervoor als voorbeeld dienen. Verder zal worden bezien of het mogelijk is subsidie te verlenen voor de eerste oriënterende advisering op het gebied van bedrijfsoverdracht. Actie 38: Vergroten bewustwording bij starters
In de praktijk blijkt dat het aantal kopers van een bedrijf achterblijft bij het aantal verkopers. Daarom zullen beginnende ondernemers worden gewezen op de mogelijkheid een bedrijf over te nemen. De meeste startende ondernemers hebben een oriënterend gesprek bij de Kamer van Koophandel. In dat gesprek zal ook worden gewezen op de mogelijkheid van bedrijfsovername. Daarnaast zet het Kabinet zich ervoor in dat er meer inzicht komt in vraag naar en aanbod van bestaande bedrijven. Een initiatief dat hieraan bijdraagt is bijvoorbeeld de ‘Ondernemingsbeurs’. Fiscale aspecten van de bedrijfsoverdracht Ook fiscale aspecten spelen een rol bij bedrijfsoverdracht. Vanuit de Tweede Kamer is hiervoor aandacht gevraagd. In de motie van het TK-lid Van VroonhovenKok c.s. wordt gevraagd om een integrale visie op de fiscale behandeling van bedrijfsoverdrachten59. De motie legt de nadruk op bedrijfsoverdrachten en de gevolgen daarvan voor de inkomstenbelasting en het successie- en schenkingsrecht. Actie 39: Rapportage fiscale behandeling bedrijfsoverdrachten
De Staatssecretaris van Financiën zal binnenkort de rapportage over de fiscale behandeling van bedrijfsoverdrachten naar de Tweede Kamer verzenden. Bij het
59 TK 2002-2003, 28 607 nr. 49
47
opstellen van deze rapportage wordt het Ministerie van Economische Zaken betrokken. Zonder vooruit te lopen op deze rapportage wordt hier aangegeven dat in deze rapportage onder andere zal worden ingegaan op de doorschuiffaciliteit aan een mede-ondernemer/werknemer en de bedrijfsopvolgingsregeling in de successiewet.
Actielijn II Verbeteren van procedures voor schuldsanering Knelpunten rond surséance en faillissement
Ondernemers in betalingsmoeilijkheden kunnen een adempauze inlassen door surséance van betaling aan te vragen. In de praktijk blijkt deze voorziening te werken als een vicieuze cirkel: de ondernemer wordt onvoldoende afgeschermd om effectief te kunnen reorganiseren. Veel ondernemers wachten daarom zo lang met het aanvragen van surséance, dat het al te laat is voor een eventuele reddingspoging. Schuldeisers zien de surséance als het voorportaal van faillissement, juist daardoor is dit ook vaak zo. Ook het afwikkelen van het faillissement kent onvolkomenheden. Faillissementen duren lang en kosten veel. Dat laatste komt onder andere door het honorarium van de curator en gerechtelijke kosten, maar ook door de schade door het stilleggen van een bedrijf, waardoor de waarde van de activa doorgaans daalt. Voor de (concurrente) schuldeisers betekent dit een geringe opbrengst en voor de gefailleerde dat hij met grote restschulden blijft zitten. Desondanks is het faillissement als saneringsprocedure vaak nog aantrekkelijker dan de surséance. Het wordt daar dan ook oneigenlijk voor gebruikt. Ontslagregels zijn in faillissement bijvoorbeeld soepeler dan in surséance. Hoewel saneren, zelfs via een faillissement, economisch gezien de voorkeur heeft boven een zogenaamde stuksgewijze liquidatie, zijn er toch ook nadelige neveneffecten. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de klakkeloze afwenteling van de schulden op de schuldeisers bij faillissement van een rechtspersoon (zoals een BV). Dit geeft vooral bij concurrente crediteuren vaak een gevoel van ‘bedrogen uitkomen’ en draagt bij aan de negatieve houding tegenover (ex-)gefailleerden. Dit ‘stigma op falen’ heeft een zeer nadelig effect op de mogelijkheid van een herstart na faillissement. Dat is schadelijk, omdat onderzoek juist aantoont dat ondernemers leren van een faillissement en daarna gemiddeld beter presteren dan vergelijkbare ondernemers zonder die ervaring. Tenslotte werkt de schuldsaneringsprocedure voor ondernemers in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) niet goed. Dat komt door het ontbreken van een minnelijk voortraject en door capaciteitstekorten bij de rechtbanken. Die factoren hangen enigszins met elkaar samen. Doordat het minnelijk voortraject, dat wél bestaat voor particulieren met problematische schulden, voor ondernemers nog onvoldoende beschikbaar is, komen WSNP-verzoeken voor ondernemers vaak slecht voorbereid bij de rechtbank. Dat kost aan het begin van de procedure veel tijd en draagt daardoor bij aan de overbelasting van het gerechtelijk apparaat. Het minnelijke voortraject zou minimaal moeten inhouden dat de financiële situatie van de ondernemer precies in kaart is gebracht en dat een serieuze poging is
48
ondernomen om met de schuldeisers tot een minnelijke schikking te komen. Hiervoor is specifieke kennis en deskundigheid vereist op het gebied van bedrijfsadministratie, ondernemingsfinanciering en wettelijke regelingen die van toepassing zijn op ondernemers. De schuldhulpverleners voor particulieren hebben die kennis niet. Actie 40: Verbeteren van de werking van het insolventiesysteem
Het reorganiserend vermogen van de saneringsprocedure moet worden verbeterd: - De in surséance verkerende ondernemer moet meer ruimte krijgen voor een reorganisatie, tegelijkertijd moet ‘doormodderen’ worden voorkomen. Een kandidaat zal dus alleen met een gedegen saneringsplan tot de procedure worden toegelaten. - De preferente schuldeisers, die op dit moment niet onder de werking van de surséance vallen, moeten voortaan ook ruimte bieden voor een sanering. - Nutsbedrijven krijgen een doorleveringsplicht en kunnen dan niet langer de ‘kraan dicht te draaien’ als drukmiddel om de bestaande schuld te innen. - De procedurele begeleiding wordt geconcentreerd bij de rechter-commissaris. Dit vereenvoudigt bijvoorbeeld ontslagaanvragen en beslissingen over het al of niet mogen opzeggen van een bankkrediet. Zo komt er meer samenhang in de procedure en wordt deze toegankelijker. Het betekent wel extra werk voor de rechter-commissaris. - Uiteindelijk moet ook bezien worden in hoeverre dit consequenties heeft voor de rechtspleging, bijvoorbeeld via meer specialisatie of door de rechter-commissaris te laten ondersteunen door deskundigen op bedrijfseconomisch gebied. Omdat een succesvolle saneringsprocedure eindigt in een akkoord (zonder restschuld), zal de druk op de WSNP verminderen. Doordat er geen lange procedure nodig is voor bevrijding van de resterende schuld, bevordert dit ook een vlotte herstart. In het MDW-rapport over modernisering van de Faillissementswet is gesproken over de mogelijkheid om het fiscaal/sociaal voorrecht en fiscaal bodemrecht geheel of gedeeltelijk af te schaffen. Een onderzoek naar deze optie is inmiddels bijna afgerond. Het CPB zal de onderzoeksresultaten in de loop van november aan de betrokken departementen presenteren. Het Kabinet wil daarover dit najaar nog met een aanvullend standpunt komen. Het Kabinetsstandpunt zou erin moet voorzien dat de ‘wedloop’ tussen de sterkste crediteuren zodanig wordt gekanaliseerd dat met meer rust en meer kans van slagen aan sanering kan worden gewerkt. Met het afschaffen van het bodem (voor)recht zijn in ieder geval - in termen van directe belastinginkomsten - voor de overheid aanzienlijke kosten gemoeid. Wat het oplevert is moeilijker aan te tonen, vandaar het uitgebreide onderzoek. Als uit het onderzoek blijkt dat de economie voldoende baat heeft bij een aanpassing van het geheel of een deel van deze rechten zijn die kosten de moeite waard. Een goede begeleiding van ondernemers bij dreigende insolventie vergroot de kans op een succesvolle surséance of zelfs buitengerechtelijke sanering van het bedrijf. Ook als een onderneming niet meer te redden blijkt, vergroot begeleiding in ieder geval de mogelijkheden voor een ‘goede’ bedrijfsbeëindiging. Dit uit zich in een lager aandeel faillissementen bij bedrijfsbeëindigingen en een geringere restschuld bij de faillissementen. In feite draagt begeleiding op ieder moment van de levensloop van een onderneming bij aan het verminderen van insolventieproblemen.
49
De totale begeleiding beslaat dan ook starthulp, voorlichting en preventie naast crisishulp, begeleiding naar minnelijke oplossingen en schuldbemiddeling. Een aantal organisaties op dit gebied wordt financieel ondersteund, zoals Ondernemersklankbord, ACB (ADR Centrum voor het Bedrijfsleven) en de stichting Schuldhulpverlening voor ondernemers.
Actielijn III Wegnemen van knelpunten voor familiebedrijven
Familiebedrijven zijn belangrijk voor de Nederlandse economie60. Dankzij hun gedurende vele generaties opgebouwde ondernemerskwaliteiten kunnen zij meestal flexibel inspelen op veranderende omstandigheden. Tabel 2 Aandeel familiebedrijven op totaal aantal bedrijven met werknemers (1998)61 Aantal werknemers
Aantal bedrijven
Percentage
Aantal
familiebedrijven
familiebedrijven
1-9
285.000
55 %
156.800
10-99
57.100
60 %
34.300
100 +
6.700
45 %
3.000
totaal
348.800
55 %
194.100
Bron: Flören, R.H., en Zwartendijk, G.W., Star en toch flexibel, themanummer ESB nr. 4402 60 Afhankelijk van de gekozen definitie loopt het aandeel familiebedrijven ten opzichte van het totaal aantal ondernemingen in Nederland uiteen van 22 tot 83 procent. Bij het definiëren van het familiebedrijf is een aantal factoren van belang: - de mate waarin het eigendom in handen is van een familie; - de invloed die een familie uitoefent; - het aantal familieleden dat is betrokken in de ondernemingsleiding; - het aantal generaties dat direct bij de onderneming is betrokken. Bron: Flören, R.H., in opdracht van BDO accountants & adviseurs, Cijfers en feiten van het familiebedrijf; 10 jaar onderzoek onder familiebedrijven. 61 Let op: in deze tabel is de agrarische sector uitgesloten, evenals ondernemingen waar geen werknemers in dienst zijn. Hierdoor kan een vertekend beeld ontstaan. 62 Motivaction International, gepubliceerd in De Zaak, 3 september 2003 63 Flören, R.H., (2003), Opvolgingsstrtegieën in het familiebedrijf: eerder een kans dan een recht, Universiteit Nyenrode in opdracht van Bank Insinger de Beaufort N.V.
50
Kenmerk van het familiebedrijf is de grote emotionele betrokkenheid van de familie bij de bedrijfsvoering. Veel families besteden dan ook relatief gemakkelijk tijd en familiekapitaal aan de onderneming. De betrokkenheid komt het sterkst tot uiting wanneer er zich ingrijpende veranderingen voordoen in de eigendom- en zeggenschapstructuur van de onderneming, bijvoorbeeld wanneer: - de onderneming wordt overgedragen; - extern kapitaal moet worden aangetrokken; of - extern management moet worden geworven. Daarnaast oefenen ontwikkelingen binnen de familie invloed uit op het bedrijf. Familiebedrijven hanteren voor de bedrijfsvoering veelal basale waarden als leidraad, te denken valt aan betrouwbaarheid, loyaliteit, saamhorigheid en integriteit. Omdat de familie veelal aan het bedrijf haar identiteit en onderlinge verbondenheid ontleent staan dergelijke waarden hoog in het vaandel Vanwege het grote familiebelang is het beleid van familiebedrijven meestal te kenschetsen als solide. In tijden van conjuncturele teruggang zijn de familiebedrijven vaak een stabiele factor in de economie. In vergelijking met niet-familiebedrijven zijn ondernemers in het familiebedrijf eerder geneigd om in te teren op het eigen vermogen dan te besluiten om werknemers te ontslaan62. Een goede bestuursstructuur is voor het familiebedrijf een van de meest belangrijke uitdagingen omdat het familiebelang voortdurend in balans moet worden gehouden met het bedrijfsbelang63. Gezien de beslotenheid van de onderneming en het gevaar van verstoorde familieverhoudingen wordt het bewaren van deze balans door
sommige familiebedrijven als een probleem ervaren. In die gevallen waar de eigendom en zeggenschap zijn gescheiden vraagt de inrichting van de bestuursstructuur om speciale aandacht. Ook voor familiebedrijven waar de eigendom en de zeggenschap zijn gescheiden is een optimaal evenwicht van belang tussen de ruimte voor het bestuur om te ondernemen en het toezicht op dit bestuur (corporate governance). In het wetsvoorstel tot aanpassing van de structuurregeling worden familiebedrijven dan ook slechts geconfronteerd met een verzwakt regime, waardoor de familieverhoudingen zo min mogelijk worden verstoord64. Actie 41:Versterken van netwerken van familiebedrijven
Meestal zijn deze bedrijven wel lid van brancheverenigingen of andere organisaties maar er zijn nog niet veel netwerken specifiek voor de belangen van familiebedrijven. Op dit moment zijn verschillende netwerken waarbinnen de belangen van familiebedrijven worden behartigd. De komende jaren zal ik intensief contact onderhouden met deze netwerken en ook acties ondernemen om de participatie van familiebedrijven bij deze netwerken te versterken. Actie 42: Versterken van internationalisatie van familiebedrijven
Gebleken is dat familiebedrijven minder internationaal actief zijn dan de overige bedrijven en dat deze meer op ad-hoc basis hiertoe besluiten65. Om familiebedrijven te stimuleren tot een meer actieve houding op de internationale markt ben ik van plan om diverse acties in gang te zetten, zoals een handelsmissie specifiek voor familiebedrijven (in 2005). De netwerken van de familiebedrijven zullen hier actief bij worden betrokken. Actie 43: Specifieke voorlichting voor familiebedrijven
Naast de gewone uitdagingen, die voor iedere onderneming gelden, hebben familiebedrijven meer dan andere ondernemingen te maken met ingewikkelde bedrijfs(economische) processen. Goede voorbeelden hiervan zijn de ontvlechting tussen privé- en zakelijke vermogensbestanddelen en de wijze waarop veranderingen in het management doorwerken in de familie. Familiebedrijven zijn zich doorgaans te weinig bewust van deze voor hen specifieke zaken, in samenwerking met de particuliere organisaties en de netwerken zal ik mij inzetten voor een betere voorlichting over deze aspecten.
64 Artikel 2:155a, Wetsvoorstel tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met aanpassing van de structuurregeling, TK 2001–2002, 28 179 65 Flören, R.H. (2001), Internationalisatie van familiebedrijven, Universiteit Nyenrode, Breukelen en Gallo, M.A., Sveen, J. (1991) Internationalizing the family business: Facilitating and restraining factors, Family Business Review, 4(2), p. 181-190
51
52
Bijlage 1 Financieel overzicht Actieplan startfase
(x 1000) 2004
2005
2006
2007
Ministerie
Artikel
O&O
473
300
300
300
EZ
02.01 en 03.01
Roadshow voor ondernemers
200
200
200
200
EZ
03.01
Microkredieten (budget BBMKB)
384500
384500
384500
384500
EZ
Binnen Budget BBMKB (Garantieregeling)
Verbeteren markt Infomal Investors
pm
pm
pm
pm
EZ
03.01
Evaluatie Durfkapitaal Regeling
150
EZ
03.01
Durfkapitaalregeling (budget)
16000
EZ
03 (fiscale maatregelen)
Handelsmissie Vrouwen
100
EZ
05.02
EZ
03.01
Actielijn I Ondernemende Cultuur
Actielijn II Betere Uitgangspositie
16000
16000
17000
100
Monitor Etnisch Ondernemerschap Senior Ondernemerschap 25
25
25
25
EZ
03.01
Technopartner
pm
pm
pm
25000
EZ
Oploop naar 2007 nog onbekend
WBSO
403000
428000
453000
453000
EZ
02 (fiscale maatregelen)
Informatievoorziening voor starters
35
pm
pm
pm
EZ
03.01
Overheid als Launching Customer
50
EZ
03.01
Actielijn III Heldere regels
53
Actieplan groei 2004
2005
2006
2007
Ministerie
Artikel
Programma ‘veilig ondernemen’
pm
pm
pm
pm
Jus/BiZ/EZ
Diversen
Stimuleren internationaal ondernemerschap
23.600
23700
23700
23700
EZ
05.02/EZ-bijdrage aan EVD
Verbetering Toegang tot Kapitaalmarkt
79411
79411
79411
79411
Fin
Evaluatie in 2004, Bedrag is Garantieplafond BF regeling
Tegenstrijdige Regels
300
250
200
200
EZ
03.01
Meldpunt voorgenomen regels
50
50
50
50
EZ
03.01
IPAL & ACTAL
1275
1225
490
75
FIN
Haalbaarheidsstudie Regelvrije Zones
50
EZ
03.01
Think Small First
50
EZ
03.01
Verbeteren Voorlichting
50
100
100
100
EZ
03.01
Snelle Groeiers
Pm
Pm
pm
pm
EZ
02.02 Uitkomst evaluatie in 2004
2004
2005
2006
2007
Ministerie
Artikel
Bewustwording
300
300
300
300
EZ
03.01
Toolkit Bedrijfsoverdracht
75
50
30
EZ
03.01
Integrale visie Successiewet
pm
pm
pm
pm
FIN
Totale envelop voor successierechten
Fwet en WSNP
147
103
78
12
EZ
03.01 Bijdrage aan Stichting SVO
25
25
25
25
EZ
03.01
100
50
25
EZ
05 en 03.01
35
35
35
EZ
03.01
Actielijn I beter en veiliger ondernemersklimaat
Actielijn II Heldere Regels
Actieplan Overdracht Actielijn I Vergemakkelijken bedrijfsoverdracht
Actielijn II Procedures Schuldhulpverlening
Actielijn III Familiebedrijven Versterken Netwerken
Versterken Internationalisatie 50 Specifieke voorlichting
54
35
Bijlage 2 Gebruikte afkortingen ACTAL
Adviescollege toetsing administratieve lasten
Administratieve lasten
De kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie.
ARBO wet
Arbeidsomstandighedenwet
Bazel II
Internationale afspraken die worden gemaakt over o.m. de door banken gehanteerde solvabiliteitseisen
BBMKB
Borgstellingsregeling voor het Midden en Kleinbedrijf
BBZ
Besluit Bestandsverleningzelfstandigen
Bedrijvenloket
Loket voor ondernemers waarin Belastingdienst, Gemeente en Kamer van Koophandel vertegenwoordigd zijn.
BF-regeling
Regeling Bijzondere Financiering
Borgstellingskrediet
Overheidsfaciliteit tot zekerheidsstelling voor en kredietverlening aan ondernemers
BV
Besloten Vennootschap
Commissie O&O
Commissie Onderwijs en Ondernemerschap
Corporate Governance
Goed ondernemingsbestuur
EC
Europese Commissie
Egalisatiereserve
Gedeelte van de in een bepaald jaar gemaakte kosten dat een bedrijf in mindering kan brengen op de winst van dat jaar, doordat het over andere boekjaren wordt verdeeld
EIM
Onderzoeksbureau voor bedrijf en beleid te Zoetermeer
Equal project
Project in het kader van het Equalprogramma van de EU
EU
Europese Unie
EVD
Economische Voorlichtingsdienst
GOM
Garantiefaciliteit Opkomende Markten (risicobeperking export naar opkomende markten)
Groenboek
Document van de EU op basis waarvan discussie over ondernemerschap wordt gevoerd
Growth Plus
Organisatie van snelgroeiende ondernemers in Nederland
55
56
HBO
Hoger Beroepsonderwijs
ICT instrument
Instrument voor Informatie en Communicatie Techologie
IFOM
Investeringsfaciliteit Opkomende Markten
Innovatiebrief
Beleidsbrief waarin programma tav innovatie van het DG Innovatie is opgenomen.
KvK
Kamer van Koophandel
KVO
Keurmerk Veilig Ondernemen
Level playing field
Omgeving waarin ondernemers beschikken over gelijke uitgangspositie
MDW
Project Mededinging Deregulering en Wetgevingskwaliteit
Mini-ondernemingen
Project waarin door studenten van het MBO en het HBO gedurende een jaar een onderneming wordt opgezet en gerund.
MKB
Midden en Kleinbedrijf
NBSO
Netherlands Business Support Office
Obligo
Borgstelling
OCW
Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap
OESO landen
Landen aangesloten bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
Ondernemersklankbord
Adviesorganisatie voor en door ondernemers
ORET
Programma Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties (exportfinanciering)
PESP
Programma Economische Samenwerking Projecten
Pre-seed
Periode voor de start
SER
Sociaal Economische Raad
SKE
Subsidieregeling KennisExploitatie
SUB programma
Samenwerking UWV en Belastingdienst
Successierecht
Belasting verbonden aan vererving en schenking van vermogen
Surseance
Bij beschikking van de rechter verleende opschorting van betaling aan schuldeisers
SZW
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
TAOM
Technische Assistentie Opkomende Markten. Programma stimuleert het MKB te investeren in ondernemingen in opkomende markten. EZ regeling uitgevoerd door FMO.
Taskforce Ouderen & Arbeid
Adviesorgaan van de regering ten aanzien van het thema ouderen en arbeid
Technopartner
Faciliteit voor startende technologiebedrijven
Technostarters
Starters die veel speur en ontwikkelingwerk doen en een opleiding op HBO of WO niveau genoten hebben.
UWV
Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen
VAR
Verklaring Arbeidsrelatie
VMBO
Voorbereidend Beroeps Onderwijs
VWO
Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs
WAO
Wet op Arbeidsongeschiktheidsverzekering
WBSO
Subsidieregeling voor Speur-en Ontwikkelingswerk
WSNP
Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen
WW
Werkeloosheidswet
57
58
Bijlage 3 Knelpunten-top-25 in ondernemerschap Knelpunten in ondernemerschap
1
Vinden van gekwalificeerd personeel. De krapte op de arbeidsmarkt maakt dat het voor de ondernemers steeds moeilijker is om goed opgeleide, vakbekwame en gemotiveerde mensen te vinden.
2
Er zijn te veel wetten en regels in Nederland waar je als ondernemer aan moet voldoen. Daarbij vinden veel ondernemers dat de voorlichting over de gevolgen van nieuwe wetgeving voor de ondernemers ontbreekt. Door de grote hoeveelheid wetten en regels in Nederland krijgt de ondernemer te maken met een hoge administratievelastendruk. Regels kunnen onevenredig belastend zijn, ingewikkeld, ondoorzichtig en tijdrovend. Daarbij spreken wetten elkaar soms ook nog tegen en weet de ondernemer niet waar hij nu wel en niet aan moet voldoen.
3
Wanneer ben je een ondernemer? Onderscheid startende ondernemer/ZZP’er/ freelancer en werknemer. Voor de wet, de sociale instellingen en de fiscus is de status van een ondernemer niet altijd duidelijk. ZZP’ers verhuren zich vaak aan opdrachtgevers, en lijken daarmee meer op werknemers dan ondernemers. Startende ondernemers worden vaak in het begin nog als werknemer betiteld etc.
4
Vinden van een goede accountant. Voor veel ondernemers is het vinden van een goede, betrouwbare accountant een probleem.
5
Hoge financiële lasten als gevolg van wetgeving op het gebied van arbeidsongeschikte werknemers (Ziektewet, Wet Poortwachter, WAO, PEMBA). Wanneer een werknemer, ook buiten het werk om, tijdelijk of langdurig arbeidsongeschikt wordt, draait de werkgever vaak op voor de kosten die als gevolg daarvan ontstaan.
6
Afstoten van personeel. De strenge regels voor het ontbinden van een arbeidsovereenkomst. Dit maakt ook dat ondernemers daarom maar besluiten om geen personeel aan te nemen.
59
60
7
Ingewikkelde en trage vergunningsprocedures bij bouwplannen. De procedures voor het aanvragen van een bouwvergunning zijn enerzijds ingewikkeld en anderzijds duren ze te lang. Ondernemers die nú een snelle stijging van de vraag hebben, willen het liefst morgen beginnen met bouwen. Sommige ondernemers hebben echter anderhalf jaar op een bouwvergunning moeten wachten.
8
Tegenstrijdige voorschriften verschillende vergunningen. De wetten en regels, met name op het gebied van arbo, milieu en bouw, spreken elkaar soms tegen. Voor de ondernemer is het dan niet meer duidelijk waar hij aan moet voldoen.
9
Starten vanuit een uitkering of vanuit de bijstand. Voor het starten van een eigen bedrijf is startkapitaal nodig. Vanuit een uitkeringssituatie is het verkrijgen van financiering (zeer) moeilijk.
10
Verkrijgen van financiering. Vooral kleine bedrijven hebben aangegeven dat zij moeite hebben met het verkrijgen van een financiering door de bank.
11
Onvoldoende voorbereiding door starters. Ondernemers beginnen vaak een bedrijf zonder dat zij zich goed hebben gerealiseerd wat er allemaal bij komt kijken. Afspraken worden niet op papier gezet, ze beginnen zonder een helder doel en vastomlijnd plan etc. Met name de versoepeling van de vestigingseisen heeft het niveau van het ondernemerschap laten dalen.
12
Gebrek aan voorlichting tijdens het ondernemerschap over organisatie en strategie. Tijdens de start van een bedrijf wordt een ondernemer bijna bedolven onder informatie en voorlichting over het starten van een bedrijf. Een bedrijf van enkele jaren oud heeft behoefte aan andere informatie, zoals voorlichting over het opstellen van een strategieplan, het omgaan met personeel, het geven van leiding etc. Deze informatie ontbreekt vaak.
13
De overheid kan niet alle controles zelf meer uitvoeren, daarom certificaten ingesteld. Ondernemer wordt nu vaak geconfronteerd met dubbele controles en daarmee dubbele kosten. Publieke taken worden steeds vaker gedelegeerd aan private organisaties. Doordat de overheid niet zelf meer alle wet- en regelgeving kan controleren, worden er certificaten in het leven geroepen. Deze certificaten moeten uiteraard wel worden gecontroleerd. De ondernemer wordt geconfronteerd met de kosten van het behalen van deze certificaten en de controles die daarvoor benodigd zijn.
14
Slechte begeleiding en reïntegratie van WAO’ers. Mensen die na een periode van arbeidsongeschiktheid weer aan het werk moeten, worden slecht begeleid. Voor de ondernemer is het vaak moeilijk om deze mensen weer in te zetten. Daarbij geldt in met name kleine bedrijven dat er al vervangers zijn gezocht en gevonden.
15
Belemmerende voorschriften en geringe flexibiliteit in bestemmingsplannen. Veel ondernemers krijgen bij het vestigen, uitbreiden of verplaatsen van hun bedrijf te maken met het bestemmingsplan. Ondernemers vinden vaak dat het bestemmingsplan hen onnodig belemmert in de realisatie van hun wensen, bijvoorbeeld wanneer de oppervlakte bebouwd terrein aan grenzen is gebonden, of wanneer de bouwstijl aan bepaalde voorwaarden moet voldoen.
16
De slechte kwaliteit van het (beroeps)onderwijs (groot gebrek aan praktische vaardigheden en talen). Het bedrijfsleven heeft behoefte aan vakmensen, zoals timmerlieden, loodgieters, automonteurs etc. In het MBO-onderwijs worden de leerlingen te veel opgezadeld met theoretische informatie waar het bedrijfsleven weinig aan heeft. Daarnaast ontbreekt het bij deze opleidingen vaak aan kennis over het starten van een eigen onderneming, zoals het schrijven van een ondernemingsplan.
17
Risico’s van het zelfstandig ondernemer zijn. Er bestaat een grote mate van ongelijkheid in zekerheden tussen werknemers en ondernemers. Denk aan zaken als het verkrijgen van een hypotheek, de pensioenopbouw etc. Daarbij is de uitkering van de WAZ (wet arbeidsongeschiktheid zelfstandigen) laag.
18
Zware of strakke eisen voor het voeren van een boekhouding. Aan de boekhouding van een onderneming worden bepaalde eisen gesteld. Vooral startende ondernemers vinden deze eisen (te) zwaar.
19
Onwerkbare arbovoorschriften. De arbovoorschriften houden geen rekening met de specifieke omstandigheden in bepaalde bedrijven. Elk bedrijf is verschillend, maar de arboregels houden hier geen rekening mee. Ondernemers voelen zich belemmerd in hun vrijheid om hun bedrijf zo in te richten als zij zelf willen.
20
Ondoorzichtigheid en traagheid van het aanbod van subsidies. Ondernemers vinden het een probleem dat het aanbod van subsidies zeer ondoorzichtig is. Zij weten niet welke subsidies er allemaal zijn, en weten vaak niet van het bestaan van specifieke maatregelen af. Daarbij duurt het vaak lang voordat de subsidieaanvraag wordt gehonoreerd.
21
Afnemende dienstverlening door banken. Het aantal filialen neemt af, het storten van geld kost geld, het opnemen van kleine bedragen mag niet meer aan de balie, de klantvriendelijkheid neemt af etc.
61
22
Zware of onduidelijke milieuvoorschriften. Ondernemers vinden dat sommige milieuvoorschriften een onevenredige aanpassing vergen van hun bedrijf of werkprocessen. Ondernemers zien vaak de reden achter de voorschriften niet.
23
Hoge kosten van het aanvragen van gemeentelijke vergunningen. Met het aanvragen van bijvoorbeeld een bouwvergunning zijn voor ondernemers hoge kosten gemoeid. Leges en andere kosten staan volgens de ondernemers niet in verhouding tot de werkzaamheden die de gemeente ervoor verricht, zeker niet als de ondernemer ook nog eens zelf alle tekeningen en informatie moet aanleveren.
24
(Verplichte)aansluiting bij arbodienst. Werkgevers hekelen de verplichte aansluiting bij een arbodienst. Men vindt arbodiensten zeer bureaucratisch, onflexibel en te formeel. Arbodiensten nemen volgens veel ondernemers de werknemers in bescherming, zonder dat ze oog hebben voor de specifieke en bijzondere situaties in het bedrijf.
25
Successierechten Bij de overdracht van een bedrijf van ouder op kind kan de ondernemer met een flinke afrekening van de fiscus te maken krijgen. Wanneer de opvolger deze belastingen niet kan opbrengen, moet een andere overnamekandidaat worden gezocht.
Bron: EIM (2002), Knelpunten voor ondernemers in Nederland
62
Bijlage 4 Overzicht geraadpleegde literatuur - Adviescommissie Duaal Ontslagstelsel, Afscheid van het duale ontslagrecht: November 2000. - Assemblée des Chambres Françaises de Commerce et Industrie en Club de Cédant et Repreneurs d’Affaires (1999),’ Mouvement des Entreprises de France’, Parijs. - Audretsch, D.B., M.A. Carree, A.J. van Stel and A.R. Thurik (2002), ‘Impeded Industrial Restructuring: The Growth Penalty’. Kyklos 55, p.81-98. - Audretsch, D.B., M.A. Carree and A.R. Thurik, ‘Does entrepeneurship reduce unemployment?’ Tinbergen Institute Discussion Paper TI 2001-074/3, Erasmus University Rotterdam. - Austrian Institute for Small Business Research (2002), ‘Bedrijfsoverdrachten en opvolgingen in Oostenrijk, 2002 - Boer & Croon (in opdracht van EZ )(2002), ‘Verkennend onderzoek kapitaalverstrekking middelgrote bedrijven’. - Bureau Bartels (in opdracht van EZ)(2003), ‘De markt voor informal investors’. Amersfoort - The Business Council for the United Nations (2001), Global Entrepreneurship Monitor, 2001, - Carree, M.A, A.J. van Stel, A.R. Thurik and A.R.M. Wennekers (2002), ‘Economic development and business ownership: an analysis using data of 23 OECD countries in the period 1976-1996’. Small Business Economics 19, p. 271-290. - EIM (1998), ‘Startende ondernemers in 1998’, Zoetermeer. - EIM (2003), ’Entrepreneurship under Pressure, global entrpreneurship monitor 2002, the Netherlands’, Zoetermeer. - EIM (2001), ‘Internationale benchmark ondernemerschap 2001; tabellenboek’, Zoetermeer. - EIM (2001), ‘The Long Road to the Entrepreneurial Society; Global Entrepreneurship Monitor 2001, The Netherlands’, Zoetermeer. - EIM (2001), ‘Internationale Benchmark Ondernemerschap’, Zoetermeer.
63
- EIM (2002), ‘Het effect van beleid voor (innovatieve) starters en snelle groeiers op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit’, Zoetermeer. - EIM (2002), ‘Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid; tabellenboek’, Zoetermeer. - EIM (2002), ‘Knelpunten voor ondernemerschap in Nederland’, Zoetermeer. - EIM (2003), ‘Kleinschalig ondernemen, structuur en ontwikkeling van het Nederlandse MKB’, Zoetermeer - EIM (2003), ‘Ondernemerschapsmonitor winter 2002-2003’, Zoetermeer. - Engelenburg, R. van (2003), Eerste hulp bij bedrijfsoverdracht. Themanummer ESB “Bedrijfsoverdracht”, jaargang 88, nr 4402, 15 mei 2003 - EOS Gallup Europe (2001), ‘Entrepreneurship, Flash Eurobarometer’, nr 107, 2001. - Ernst &Young in opdracht van Economische zaken (2001), ‘Technostarters; Internationale benchmarkstudie’, Utrecht. - Europese Commissie (2003), ‘Modernising Company Law and Enhancing Corporate Governance in the European Union: A Plan to Move Forward’, Brussel:COM (2003) 284 - Europese Commissie, directoraat-generaal Ondernemingen (2003), Groenboek; Ondernemerschap in Europa, Brussel - Europese Commissie, directoraat-generaal Ondernemingen (2002), ‘Eindverslag van de deskundigengroep inzake overdracht van kleine en middelgrote ondernemingen’, Brussel. - Flören, R.H., en Zwartendijk, G.W, ‘Star en toch flexibel’. Eerste hulp bij bedrijfsoverdracht. Themanummer ESB “Bedrijfsoverdracht”, jaargang 88, nr 4402, 15 mei 2003 - Flören, R.H., in opdracht van BDO accountants & adviseurs, ‘Cijfers en feiten van het familiebedrijf; 10 jaar onderzoek onder familiebedrijven’. - Flören, R.H., in opdracht van Insinger de Beaufort N.V. (2003), ‘Opvolgingsstrategieën in het familiebedrijf: eerder een kans dan een recht’. - Gallo, M.A., Sveen, J. (1991), ‘Internationalizing the family business: Facilitating and restraining factors’, Family Business Review, 4(2), p. 181-190. - Jansen J.J.M. en J.P.M. Kommers (2003), ‘Integrale visie ontbreekt’, In: ESB-Dossier “Bedrijfsoverdracht”, jaargang 88, nr 4402, 15 mei 2003. - Kerstens L. (in opdracht van de KvK Amsterdam (2001), ‘Bedrijfsoverdracht en –overname, NIPO-rapport A8968’, Amsterdam.
64
- Lever M.H.C. and H.R. Nieuwenhuijsen (1999), ‘The impact of Competition on Productivity in Dutch Manufacturing’, in: D.B. Audretsch and A.R. Thurik, ‘Innovation, Industry Evolution and Employment’, Cambridge University Press, p. 111-128 - Ministerie van Economische Zaken (2002), ’Stroomlijning (prè) startersinitiatieven’, Den Haag. - Ministerie van Economische Zaken (2003), ‘Ondernemerschapsmonitor; winter 2002-2003’. Den Haag. - Ministerie van Economische Zaken (2003), ‘Innovatiebrief; in actie voor innovatie’, Den Haag - Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2003), ‘Actieplan vereenvoudiging SZW-regelgeving’, Den Haag - Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2002), ‘De Nederlandse WAO in internationaal perspectief’, Den Haag. - MKB Nederland & NIPO (2003), ’Economisch beleid en sectoren’, Delft. - OECD (2001), ’The new economy; beyond the hype. Final report on the OECD growth project’, Paris. - OECD (1998), ‘Technology, productivity and job creation; best policy practices’, Paris. - Small Business Service UK (2002), ‘A comprehensive strategy for start-ups’, Londen. - Staatsblad (8 augustus 2002, 4009), ‘Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning’, Den Haag. - Top Spin International (2003), ‘Researchers op ondernemerspad, Internationale benchmarkstudie naar spin-offs uit kennisinstellingen’.
65