In 2001 lanceerde minister-president Patrick Dewael het voorstel om een nieuw Vlaams museum op te richten over de uitroeiing van de joden, met de bedoeling de bezoekers te doen nadenken over de gevaren van intolerantie, discriminatie en racisme. Op 29 juni 2001 keurde de Vlaamse Regering het principe goed. Einde 2001 kreeg Bruno De Wever de opdracht een wetenschappelijk comité samen te stellen bestaande uit specialisten in de materie. Het duurde tot 3 februari 2004 vooraleer dit comité officieel werd geïnstalleerd door ministerpresident Bart Somers. Op 1 december 2004 bezorgde het comité een eerste technisch rapport over de inhoud en de organisatie van wat inmiddels ‘Transit Mechelen. Museum over Vervolging en Volkenmoord’ was gedoopt. Op basis van dit rapport besliste minister-president Yves Leterme om een brochure te bestellen, waarin voor een breed veld van belanghebbenden de voorstellen van het wetenschappelijk comité zouden worden toegelicht. Deze brochure heeft de bedoeling een discussie op gang te brengen op basis van wetenschappelijk verantwoorde argumenten. De inhoud valt onder de collectieve verantwoordelijkheid van het wetenschappelijk comité.
1
2
Inleiding Transit Mechelen - Museum over vervolging en volkerenmoord
5
1. Van Vlaams holocaustmuseum tot Transit Mechelen
7
1.1. Opkomst en succes van holocaustmusea
7
1.2. Een nieuw Vlaams holocaustmuseum 2. Een blauwdruk voor Transit Mechelen
10 15
2.1. Een historisch-kritische tentoonstelling
15
2.2. Mechanismen en processen, oorzaken en gevolgen
16
2.2.1. Nationalisme en antisemitisme
16
2.2.2. Dromen en nachtmerries
18
2.2.3. Oorlog en dictatuur
21
2.2.4. Migratie
24
2.3. De Belgische casus
26
2.4. Een bredere context
27
3. Transit Mechelen in internationaal perspectief
30
3.1. Een vergelijkend perspectief
30
3.2. Daders, slachtoffers, omstanders
32
3.3. Chronologische afbakening
33
3.4. Slachtoffergroepen
35
4. Transit Mechelen: twee museale concepten
36
4.1. Een museaal concept vanuit vogelperspectief
36
4.2. Een museaal concept vanuit kikkerperspectief
38
4.2.1. Locatie kantoor vreemdelingenpolitie
39
4.2.2. Locatie school
41
4.2.3. Locatie politiek lokaal van een Belgisch
43
extreem-rechtse groepering 4.2.4. Locatie Kazerne Dossin
45
4.2.5. Locatie kapel
47
3
4
Inleiding Transit Mechelen - Museum over vervolging en volkerenmoord Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden meer dan 25.000 ‘Belgische’ Joden en enkele honderden ‘Belgische’ Roma en Sinti uitgeroeid. Deze dramatische bladzijde uit onze geschiedenis mag niet vergeten worden. De Vlaamse regering heeft dan ook de belangrijke beslissing genomen hieraan een museum te wijden met de bedoeling de bezoekers te doen nadenken over de gevaren van intolerantie, discriminatie en racisme. Méér dan een ‘Vlaams Holocaustmuseum’ ‘Holocaustmusea’ vertellen min of meer hetzelfde verhaal waarin de nationaal-socialistische rassenpolitiek op een doelgerichte wijze uitmondt in de ‘Eindoplossing’ van het ‘Joodse Vraagstuk’, de uitroeiing dus. De jodenmoord is daarin het centrale vertelmotief en de Joodse slachtoffers zijn de belangrijkste actoren. Deze blikvernauwing leidt tot clichés zonder veel historische verklaringskracht en oogst dan ook steeds meer kritiek uit wetenschappelijke hoek. Het recente onderzoek plaatst de jodenmoord in een bredere historische context met oog voor daders, omstanders en slachtoffers. Het verklaart de uitzonderlijke gruwel van de jodenuitroeiing vanuit fundamentele processen die de Europese geschiedenis sinds de 19de eeuw kenmerken. Zo wordt bijgedragen tot een kritische reflectie over onze hedendaagse samenleving. In overeenstemming hiermee wil Transit Mechelen mensen ervoor alert maken dat vervolging en volkenmoord van alle tijden zijn. Er moet dus een verhaal worden verteld dat tegelijk herkenbaar (de Belgische casus) en veralgemeenbaar (denkkaders en praktijken van uitsluiting en vervolging van Anderen) is. De geschiedenis van de volkenmoord op Joden, Roma en Sinti, zoals die zich in België heeft afgespeeld, biedt daartoe een unieke mogelijkheid. Het beschikbare bronnenmateriaal laat toe deze geschiedenis op uitzonderlijke wijze te documenteren. Deze ‘glokaliteit’ – tegelijk lokaal en globaal - verleent Transit Mechelen een aparte plaats tussen de vele ‘holocaustmusea’ in het buitenland, waardoor het ook voor een internationaal publiek spraakmakend zal zijn.
5
Museum over vervolging en volkerenmoord De benaming Transit Mechelen sluit bij deze vraagstelling aan. Het museale verhaal loopt over drie sporen: 1. Processen, mechanismen en instellingen in moderne samenlevingen die tot uitsluiting en uiteindelijk tot volkerenmoord kunnen leiden. Concreet: uitsluitingsprocessen van ‘asocialen’, ‘minderwaardigen’, en ‘(volks)vreemden’ in het wetenschappelijk denken, de medische praktijk, administratieve procedures, ideologische en politieke praktijken; 2. Radicalisering van deze processen, mechanismen en instellingen in de context van de nationaal-socialistische dictatuur en de Tweede Wereldoorlog. Parallelvoorbeelden van discriminatie, uitsluiting, vervolging en volkerenmoord voor en na de Tweede Wereldoorlog; 3. Vervolging en uitroeiing van de in België aanwezige Joden, Roma en Sinti. Deze drie sporen geven samen richting aan het museale verhaal. Onderhavig document bevat de uitgangspunten van het museum.
6
1. Van Vlaams holocaustmuseum tot Transit Mechelen 1.1. Opkomst en succes van holocaustmusea In de voorbije decennia rezen in het westen tal van holocaustmusea uit de grond. Een trend die in de Verenigde Staten begon, met als culminatiepunt de oprichting van een nationaal museum, het United States Holocaust Memorial Museum. Ook in Europa zijn er almaar meer initiatieven en worden nationale holocaustmusea opgericht. Dit alles staat in schril contrast met vroeger. In de eerste decennia na de bevrijding werden wel archief- en onderzoekscentra opgericht, maar bijna alle op privé-initiatief. Van overheidswege was er weinig of geen belangstelling voor de judeocide, de genocide op het Europese jodendom. Vanwaar dit aanvankelijke gebrek aan interesse en de almaar toenemende belangstelling nu? In de eerste decennia na de oorlog werden verhalen over en beelden van nazikampen, slachtoffers en overlevenden door elkaar gebruikt, ongedifferentieerd. Er werd weinig of geen onderscheid gemaakt tussen concentratie- en uitroepingskampen, tussen het lot van joden en andere slachtoffers. Niet in ooggetuigenverslagen, niet in de media, niet bij de herdenking en al evenmin op het Internationaal Militair Tribunaal (IMT) dat in Neurenberg van 1945 tot 1946 recht sprak over enkele nazi-kopstukken. Het IMT besteedde geen bijzondere aandacht aan de jodenuitroeiing. De specificiteit van deze genocide en die op Roma en Sinti (‘zigeuners’, maar dat is strikt genomen een scheldwoord) werd niet (h)erkend, ook niet bij de omschrijving van het nieuwe juridische begrip ‘misdaden tegen de menselijkheid’. De jodenmoord was gewoon één van de vele misdaden van het Derde Rijk. Wél werd er onderscheid gemaakt bij de politieke erkenning en financiële compensatie van de slachtoffers. Politieke gevangenen, Joden en andere slachtoffercategorieën waren geenszins gelijk voor de wet. In België en andere landen vielen Joden, Roma en Sinti uit de boot, behalve als ze konden aantonen dat ze gearresteerd en/of gedeporteerd waren wegens belangeloze patriottische daden 1. Ook bij de naoorlogse bestraffing van collaborateurs 1
Lagrou, Pieter - ‘Victims of Genocide and National Memory: Belgium, France and the Netherlands 1945-1965’, Past&Present (vol. 154, 1997), pp. 181-222; Lagrou, Pieter - The Legacy of Nazi Occupation. Patriotic Memory and National Recovery in Western Europe, 1945-1965, Cambridge/New York, 2000.
7
werd geen bijzondere aandacht geschonken aan de medewerking aan de antiJoodse politiek van de bezetter. Wat herdenking en collectieve herinnering betreft, lag de klemtoon op de manicheïstische tegenstelling dader-slachtoffer. De slachtoffers heetten één te zijn in geleden leed, ze hadden zogenaamd hetzelfde lot ondergaan, tot en met de gaskamers (enkele overlevenden van concentratiekampen zonder gaskamer bedachten er één in hun ooggetuigenverslag) 2. Van Joodse zijde rees hier weinig of geen protest tegen. Overlevenden en nabestaanden werden al te zeer in beslag genomen met de verwerking en/of verdringing van alle verlies en leed en met de opbouw van een nieuw leven, dikwijls van nul af. Vele zionisten hadden geen boodschap aan de bijna volledige uitroeiing van de diasporajoden, behalve dan als bevestiging van het eigen politieke gelijk, de noodzaak een weerbare Joodse staat op te richten. In 1960-61 werd de jodenuitroeiing voor het eerst voluit op het internationale forum geplaatst door de opzienbarende ontvoering van Adolf Eichmann uit Argentinië en het proces tegen deze uitvoerder van de moord op het Europese jodendom. Het proces vond plaats in Jeruzalem, hoofdstad van de Joodse staat. De judeocide onder internationale aandacht brengen, dat was van het begin af de bedoeling van de toenmalige politieke leiders van Israël 3. De mediaaandacht was overweldigend, vooral bij begin en einde van het proces. Talloze journalisten, commentatoren en wetenschappers bogen zich over daders en slachtoffers 4. Het ‘Auschwitzproces’ (Frankfurt-am-Main, 1963-65), dat de hele omvang van de gruweldaden documenteerde, maakte van Auschwitz een begrip. Ook nu was er veel media-aandacht, geruchtmakende commentaren en boeiende
2
Wieviorka, Annette - Déportation et génocide. Entre la mémoire et l’oubli, Paris, 1992; Van den Berghe, Gie - ‘In tegenstroom. Mythische gaskamers en geschiedenis’, Driemaandelijks tijdschrift van de Stichting Auschwitz, januari-maart 2002, pp. 41-49. 3
Wieviorka, Annette - Le procès Eichmann, Bruxelles, 1989; Segev, Tom - The seventh million. The Israelis and the Holocaust, New York, 1993. 4
Mulisch, Harry - De zaak 40/61. Een reportage, Amsterdam, 1961; Herzberg, Abel - Eichmann in Jeruzalem, Den Haag, Bert Bakker/Daanen, 1962; Poliakov, Léon - Le procés de Jérusalem, Paris, 1963; Arendt, Hannah - Eichmann in Jerusalem, New York, 1965; Milgram, Stanley Obedience to Authority. An experimental view, New York, 1974.
8
interpretaties 5. De Zesdaagse oorlog (juni 1967) bracht een ommekeer teweeg in de houding tegenover Israël. In de VS vreesden nogal wat Joden dat de Arabieren hun dreigement Israël van de kaart te vegen zouden ten uitvoer brengen. Er kwam een stroom sympathie, identificatie, geld en hulp op gang; een stroom die niet opdroogde na de klinkende overwinning van Israël. Na de Jom Kippoer oorlog (1973) en de eerste intifada (eind jaren 1980), toen de houding tegenover Israël steeds negatiever werd (de VS en Nederland uitgezonderd), zetten bepaalde, in hoofdzaak rechtse Israëlische politici de Shoah steeds vaker in als politiek wapen om steun en geld te mobiliseren 6. De overwinning van Israël op zijn Arabische buren was niet alleen voor de Israëli’s maar ook voor Amerikaanse Joden van groot belang. Het tijdperk van de Jood als eeuwig slachtoffer leek afgesloten, nu kon veilig teruggekeken worden op de judeocide; de holocaust - de geamerikaniseerde, gestereotypeerde versie van de jodenuitroeiing - kon tot volle wasdom komen. De massamoord op de Europese Joden groeide geleidelijk uit tot een gebeurtenis van mythische proporties. Die evolutie werd indirect in de hand gewerkt door de verregaande secularisatie en assimilatie van Amerikaanse Joden, die als collectiviteit dreigden uiteen te vallen. De holocaust werd het nieuwe bindmiddel. De opvatting dat Joden altijd alleen staan, overal bedreigd en vervolgd, werd gemeengoed bij een deel van de Joodse gemeenschap. De Joodse staat die de alomtegenwoordige anti-joodsheid doeltreffend, manu militari beantwoordde, diende voluit gesteund 7. Vanaf midden jaren zeventig oefenden Joodse en niet-Joodse belangengroepen in de VS grote druk uit om de holocaust tot de nationale politiek en het collectieve bewustzijn te doen doordringen. De judeocide moest geamerikaniseerd worden, geïntegreerd worden in de nationale ideologie. Belangrijk moment in dit proces was de uitzending in 1978 van de vierdelige tv-serie Holocaust die door liefst 120 miljoen Amerikanen werd bekeken. Minder dan twee weken later kondigde president Jimmy Carter de vorming aan van een Presidential Commission to recommend a national Holocaust memorial. De holocaust 5
Zoals het toneelstuk van Peter Weiss, Die Ermittlung (1965)
6
Novick, Peter – The Holocaust in American Life, Boston, 2000; Segev, Tom - op. cit.; Van den Berghe, Gie - De uitbuiting van de Holocaust, Antwerpen, 1990. 7
Novick, Peter - op. cit.; Vital, David - The Future of the Jews, Cambridge-Mass/London, 1990.
9
moest deel worden van het nationaal bewustzijn, onderdeel van het verhaal van pluralisme, tolerantie, democratie en mensenrechten dat de VS over zichzelf vertellen. Elke Amerikaan moest, zo luidde het, zich terugvinden in het verhaal van de slachtoffers; dat zou de democratie en de verdraagzaamheid ten goede komen 8. Met de plechtige opening van het United States Holocaust Memorial Museum, een holocaustmuseum voor àlle Amerikanen in het symbolische hart van de natie (The Mall in Washington), bezegelde president Bill Clinton in april 1993 de incorporatie van de judeocide in de Amerikaanse collectieve herinnering. De judeocide is uitgegroeid van specifiek Joodse herinnering tot collectieve herinnering. De jodenmoord, nu eens ‘holocaust’ dan weer ‘shoah’ genoemd, is hét symbool van het Kwaad geworden; is alomtegenwoordig in media, herdenking en geschiedschrijving. Ook België laat zich het laatste decennium en vooral de laatste vijf jaar niet onbetuigd. Voordien was er relatief weinig belangstelling voor het lot van Joden, Roma en Sinti. Getuige hiervan het feit dat de stad Mechelen in 1984 de Dossinkazerne, van waaruit de nazibezetter 24.906 Joden en 351 zigeuners richting Auschwitz deporteerde, liet ombouwen tot luxeappartementen; een initiatief waartegen geen publiek protest kwam 9. Bij de omvorming van het voormalige SS-Sammellager Mecheln (de vroegere Dossinkazerne) tot Hof van Habsburg, een luxe woonoord, werd één appartement in ruwbouw gereserveerd voor een museum of herdenkingsoord. Het zou nog tien jaar duren voordat de eerste steen werd gelegd van een memoriaal en museum dat er moest voor zorgen dat het gebeurde nooit vergeten werd, dat herhaling voorkomen werd. In mei 1995 huldigde de Koning het Joods Museum van Deportatie en Verzet (JMDV) in. Dit museum ging eind 1996 voor het publiek open. 1.2. Een nieuw Vlaams holocaustmuseum In 2000 bracht Vlaams minister-president Patrick Dewael een bezoek aan het Joods Museum van Deportatie en Verzet, op uitnodiging van de Raad van Beheer van dat museum. De infrastructuurproblemen van het JMDV werden Dewael al snel duidelijk en hij vatte het idee op een nieuw en groter holocaustmuseum 8
Zie onder meer Berenbaum, Michael - After tragedy and triumph. Modern Jewish thought and the American experience, Cambridge/New York, 1990. 9
Deze aantallen zijn niet te verwarren met het totaal aantal weggevoerde joden. Voor de gedetailleerde cijfers, zie Van den Berghe, Gie - Getuigen. Een casestudy over egodocumenten, Brussel, Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, 1995, deel I, pp. 104-113.
10
op te richten. Dat plan strookte met de door verscheidene Europese landen, waaronder België en zijn deelregeringen, ondertekende slotverklaring van een internationale holocaustconferentie in januari 2000 in Stockholm: in antwoord op het toenemend succes van extreem-rechts zou meer aandacht worden besteed aan de herdenking van de judeocide 10.
Declaration of the Stockholm International Forum on the Holocaust We, High Representatives of Governments at the Stockholm International Forum on the Holocaust, declare that: 1. The Holocaust (Shoah) fundamentally challenged the foundations of civilization. The unprecedented character of the Holocaust will always hold universal meaning. After half a century, it remains an event close enough in time that survivors can still bear witness to the horrors that engulfed the Jewish people. The terrible suffering of the many millions of other victims of the Nazis has left an indelible scar across Europe as well. 2. The magnitude of the Holocaust, planned and carried out by the Nazis, must be forever seared in our collective memory. The selfless sacrifices of those who defied the Nazis, and sometimes gave their own lives to protect or rescue the Holocaust s victims, must also be inscribed in our hearts. The depths of that horror, and the heights of their heroism, can be touchstones in our understanding of the human capacity for evil and for good. 3. With humanity still scarred by genocide, ethnic cleansing, racism, anti-semitism and xenophobia, the international community shares a solemn responsibility to fight those evils. Together we must uphold the terrible truth of the Holocaust against those who deny it. We must strengthen the moral commitment of our peoples, and the political commitment of our governments, to ensure that future generations can understand the causes of the Holocaust and reflect upon its consequences. 4. We pledge to strengthen our efforts to promote education, remembrance and research about the Holocaust, both in those of our countries that have already done much and those that choose to join this effort. 5. We share a commitment to encourage the study of the Holocaust in all its dimensions. We will promote education about the Holocaust in our schools and universities, in our communities and encourage it in other institutions. 6. We share a commitment to commemorate the victims of the Holocaust and to honour those who stood against it. We will encourage appropriate forms of Holocaust remembrance, including an annual Day of Holocaust Remembrance, in our countries. 7. We share a commitment to throw light on the still obscured shadows of the Holocaust. We will take all necessary steps to facilitate the opening of archives in order to ensure that all documents bearing on the Holocaust are available to researchers. 8. It is appropriate that this, the first major international conference of the new millennium, declares its commitment to plant the seeds of a better future amidst the soil of a bitter past. We empathize with the victims suffering and draw inspiration from their struggle. Our commitment must be to rememember the victims who perished, respect the survivors still with us, and reaffirm humanity s common
10
Zie http://www.holocaustforum.gov.se/
11
Op 3 februari 2001 maakte Patrick Dewael in een toespraak bij de uitreiking van de prijzen van de Radio- en Televisiekritiek bekend dat hij de Vlaamse regering zou voorstellen twee nieuwe musea op te richten: een Vlaams holocaustmuseum en een museum over de Vlaamse ontvoogding. De Vlaamse minister-president kaderde dit initiatief in de strijd tegen het Vlaams Blok, het holocaustmuseum moest duidelijk maken waar ondemocratische regimes toe in staat zijn 11. Nog in februari 2001 bezocht Patrick Dewael de pas geopende Holocaust Exhibition in het Imperial War Museum in Londen. Hij werd er rondgeleid door Nathan Ramet, Auschwitz-overlevende en voorzitter van de Raad van Beheer van het JMDV. De getuigenis van Nathan Ramet herinnerde Dewael aan het lot van zijn grootvader, oud-minister Arthur Vanderpoorten, die tijdens de bezetting werd opgepakt en in Bergen-Belsen omkwam. In april 2001 bracht Dewael samen met minister van cultuur Bert Anciaux ook nog een bezoek aan het nieuwe Jüdisches Museum in Berlijn 12. Het initiatief van Patrick Dewael kreeg bijval. Op 29 juni 2001 keurde de Vlaamse Regering de beginselverklaring (mission statement) van het geplande museum goed. In deze aanvangsfase werd het nieuwe museum gezien als een uitbreiding van het JMDV in Mechelen. Het zou de vervolging, deportatie en uitroeiing van Joden, Roma en Sinti belichten in het door de nazi’s bezette België, alsook andere systematische schendingen van mensenrechten die toen in ons land werden gepleegd. Er zou eveneens aandacht gaan naar andere vormen van genocide, etnische zuivering, uitsluiting, intolerantie en racisme, ook hier en nu. Middelbare scholieren, socio-culturele groeperingen en “andere geïnteresseerden in binnen- en buitenland” waren de belangrijkste doelgroep. De minister-president en de minister van cultuur werden belast met de voorbereiding van wat een internationaal spraakmakend museum moest worden. In de begroting 2001 werd alvast 123.947 euro ingeschreven voor de opstartkosten 13. Een werkgroep bestaande uit kabinetsmedewerkers van de minister-president en de minister van cultuur, het projectteam Kleurrijk 11
‘Holocaustmuseum moet over meer dan holocaust gaan’, De Standaard, 02.04.2001.
12
‘Interview van dhr. Patrick Dewael, Minister-president van de Vlaamse regering’, Consistoriaal Nieuwsblad, januari 2002. Zie voor een uitgebreid overzicht van deze voorgeschiedenis: Van den Berghe, Gie - ‘Geen holocaustmuseum’, Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, nr. 13-14, 2004, pp. 287-309. 13
‘Vlaamse regering keurt basisconcept holocaustmuseum goed’, Persmededeling van de Vlaamse regering, vergadering van 29 juni 2001.
12
Vlaanderen, de vzw Kunst en Democratie, het JMDV, Luckas Vander Taelen, Marc Reynebeau en Dirk Verhofstadt zou het project opstarten. Het studiebureau Kleio werd aangesteld om een business plan op te stellen. Op de samenstelling van deze werkgroep, waarin niet één terzake bevoegd wetenschapper zetelde, kwam vrij snel kritiek uit wetenschappelijke kringen 14. De overheid zag in dat er een heus wetenschappelijk comité moest komen. Aan Bruno De Wever, historicus aan de Universiteit Gent, werd gevraagd het voorzitterschap van dit comité op te nemen. Na onderhandelingen werd de beginselverklaring deels herschreven en kon Bruno De Wever autonoom een wetenschappelijk comité samenstellen 15. Dit comité zou zich over de inhoud van het museum buigen en nadenken over de verhoudingen tussen het geplande museum en het JMDV. Op 3 februari 2004 werd het wetenschappelijk comité officieel geïnstalleerd door de nieuwe Vlaams minister-president Bart Somers. Op zijn eerste vergadering doopte het comité het geplande museum om tot Transit Mechelen. Museum over Vervolging en Volkerenmoord (in dit rapport afgekort tot Transit Mechelen). De notie ‘holocaust’ werd principieel afgewezen omwille van zijn religieuze betekenis en het impliciete slachtofferperspectief (‘holocaust’ is Grieks voor: ‘wat volledig in rook opgaat’, ‘brandoffer gebracht aan god’). Transit Mechelen is een betere benaming; transit verwijst naar het hoofdthema van het museum, met name uitsluiting en uitwijzing van gediscrimineerde bevolkingsgroepen, en Mechelen naar het feit dat Joden, Roma en Sinti vanuit die stad werden gedeporteerd én het museum daar zal worden gevestigd. Terwijl het wetenschappelijk comité brainstormde over het concept, bestemde de Vlaamse regering in april 2004 een oud schoolgebouw rechtover de Dossinkazerne voor het nieuwe museum. De kogel was door de kerk: het museum kwam er. Een indruk die bevestigd werd door de opname van de plannen voor een ‘Vlaams holocaustmuseum’ in het nieuwe Vlaamse regeerakkoord van juli 2004. En ook de beleidsnota cultuur 2004-2009 van minister Bert Anciaux maakte melding van het museum: “We richten een stichting op om de herinnering aan de Holocaust levend te houden, om op basis van o.m. de joden- en andere vervolgingen, de mechanismen van uitsluiting, 14
‘Dossier: Een holocaustmuseum in Vlaanderen. Polemieken, artikels en interviews’, Driemaandelijks Tijdschrift van de Stichting Auschwitz, 76-77, juli-december 2002; ‘Dossier Vlaams holocaustmuseum’, Points Critiques, 67, février 2003. 15
Brinckman, Bart - ‘Invulling holocaustmuseum geen eenvoudige klus. Curator vraagt garanties voor onafhankelijke werking’, De Standaard, 31.01/2002; Brinckman, Bart - ‘Spanningen tussen joodse gemeenschap en wetenschappers van de baan’, De Standaard, 11.1.2003; Van den Berghe, Gie, art. cit.
13
onverdraagzaamheid en racisme te ontleden en te verklaren. Zo trachten we de democratische wortels van onze samenleving te versterken. Deze stichting realiseert deze opdracht in de eerste plaats door een spraakmakend historisch museum over deze thema’s op te richten in Mechelen. De invulling en de financiering hiervan worden gerealiseerd door de minister-president.” In december 2004 deed het wetenschappelijk comité zijn eerste aanbevelingen aan de Vlaamse regering, in het rapport worden de krachtlijnen van het geplande museum uitgezet 16. De Vlaamse overheid besliste de onderzoeksopdracht van het wetenschappelijk comité tot juni 2005 te verlengen. Om de voortgang van het project te verzekeren en de verhouding tussen het geplande museum en het JMDV vast te leggen, moest worden nagedacht over een overkoepelende structuur, een stichting. Ondertussen werkte het wetenschappelijk comité gedreven verder aan de concrete uitwerking van het museumconcept. In maart 2005 verschenen enkele verontrustende berichten in de media 17. Op 8 maart stelden Caroline Gennez en Luc Van den Brande in de Commissie voor Algemeen Beleid van het Vlaams Parlement vragen over het geplande holocaustmuseum. Gezien de krappe behuizing van het JMDV moest er, zo luidde het, dringend werk van gemaakt worden. De nieuwe minister-president Yves Leterme liet weten dat de voorbouw van de voormalige Dossinkazerne werd aangekocht voor het uitbreiden van het JMDV 18. Over de toekomst van Transit Mechelen bleef de minister-president in het vage.
16
De Wever, Bruno & Hellemans, Hanne - ‘Transit Mechelen’. Museum over vervolging en volkerenmoord. Eindrapport van de activiteiten en voorstellen van het wetenschappelijk comité’, 1.12.2004. 17
De Tijd, 9.3.2005; De Gazet van Antwerpen, 9.3.2005; De Morgen, 16.3.2005 en De Standaard, 16 en 17.3.2005. 18
Deweerdt, M. - ‘Vlaamse overheid koopt voorbouw Dossinkazerne. Uitbreiding Joods Museum voor Deportatie en Verzet’, De Tijd, 9.3.2005.
14
2. Een blauwdruk voor Transit Mechelen 2.1. Een historisch-kritische tentoonstelling Transit Mechelen zal zich niet beperken tot het verhaal van de nationaalsocialistische uitsluiting- en uitroeiingpolitiek en de weerslag ervan op bezet België. Dat wordt verhaald, zeker, maar het is nadrukkelijk ook de bedoeling kritisch en analytisch te verklaren. Verder afgelegen oorzaken van dit man made disaster zullen worden belicht: processen, denkkaders en instellingen die uitsluiting van “anderen” (mensen die op één of andere manier vreemd zijn of als vreemd ervaren worden) in de hand werken, rechtvaardigen en doen escaleren. Op deze manier wordt de (zelf)kritische zin van bezoekers geprikkeld, worden de bezoekers geconfronteerd met vragen, problemen en oplossingen die van bijna alle tijden zijn. Door systematisch vormen van uitsluiting, genocide en misdaden tegen de menselijkheid te belichten, krijgen de bezoekers patronen aangereikt die op diverse tijdperken en regimes van toepassing zijn. Dit vergelijkend perspectief laat, anders dan de zogenaamde uniciteit en onvergelijkbaarheid van de judeocide, toe overeenkomsten en verschillen te onderscheiden, een begin van lering. De toespitsing op oorzaken, mechanismen, processen en patronen houdt ook een veelzijdige benadering in. De gebeurtenissen worden niet alleen bekeken vanuit het perspectief van slachtoffers, maar ook vanuit dat van daders, omstanders en buitenstaanders (mensen in andere werelddelen, andere tijdperken, hier en nu). De inleving met slachtoffers is onontbeerlijk om mensen te motiveren herhaling te willen voorkomen. Om dat ook te kunnen moet doorgrond worden hoe mensen daders konden worden, hoe velen passief bleven toezien, welke maatschappelijke, ideologische, politieke, psychologische en sociologische mechanismen dit mogelijk maakten én maken 19. Al doende zullen de bezoekers op een metaniveau historisch-kritisch inzicht verwerven. Zo zal duidelijk worden dat opvattingen over verleden en geschiedenis voortdurend aan evolutie onderhevig zijn. Ons beeld van het 19
Van den Berghe, Gie - ‘Noodzaak en onmogelijkheid om het slachtofferperspectief te verlaten bij het bestuderen van de nazi-wandaden’, Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 1998, 2, pp. 159175.
15
verleden, de geschiedschrijving, het geschiedenisonderwijs en historische musea - ook Transit Mechelen - wordt gekleurd door hedendaagse waarden en inzichten. Op deze wijze wordt dus ook ingespeeld op de eindtermen van het secundair onderwijs in Vlaanderen. 2.2. Mechanismen en processen, oorzaken en gevolgen Transit Mechelen zal dus niet alleen duidelijk maken waar uitsluiting van mensen en bevolkingsgroepen toe leiden kan, maar ook de mechanismen en processen duiden die eraan ten grondslag liggen. 2.2.1. Nationalisme en antisemitisme
Het museum zal aandacht besteden aan het ontstaan van de moderne natiestaat, met name de natiestaat als producent van nationale en etnische categorieën die mensen van elkaar onderscheiden. De natie als centraal ordeningsprincipe van in- en outsiderschap, in- en uitsluiting. Transit Mechelen zal tonen hoe en vanaf wanneer in- en outgroepen, institutioneel, administratief en bureaucratisch onderscheiden werden en zal duidelijk maken dat een exclusief nationalisme mee aan de basis lag van de fascistische en nationaal-socialistische ideologieën.
Een identiteitskaart is een typisch instrument van de moderne natiestaat. Ze legt vast wie wel en wie niet tot de staat behoort en laat toe categorieën mensen van elkaar te onderscheiden. In oktober 1938 bijvoorbeeld werd op verzoek van de Zwitserse regering, die een halt wou toeroepen aan de stroom Joden die het Derde Rijk ontvluchtten, beslist dat Joden in naziDuitsland voortaan een onuitwisbare rode J op hun identiteitspapieren
16
kregen. Een praktijk die de nazi’s later in bezet gebied invoerden en die de identificatie en het oppakken van Joden vergemakkelijkte. Foto: Identiteitskaart van een Joodse jongen, USHMM #65976.
Begin jaren 1930 voerde de Belgische overheid in Rwanda (Belgisch mandaatgebied van 1919 tot 1962) etnische identiteitskaarten in die Hutu’s en Tutsi’s van elkaar onderscheidden. In combinatie met een raciaal geïnspireerd beleid voerde dit tot steeds verdergaande discriminatie. Hoe onbedoeld ook, deze door de Belgen geïntroduceerde identiteitskaarten werden tijdens de Rwandese genocide van 1994 gebruikt om Tutsi’s uit de rijen te halen en te vermoorden. Foto: Identiteitskaart van een Tutsivrouw, http://www.preventgenocide.org/.
Natuurlijk zal duidelijk gemaakt worden dat antisemitisme geen uitvinding was van nazi-Duitsland. Er zal dus aandacht besteed worden aan het eeuwenoude christelijk anti-judaïsme en aan de groei en bloei van politiek-ideologische vormen van jodenhaat, een antisemitisme dat in de hand gewerkt werd door exclusief nationalisme en sociaal-economische afgunst tegenover Joden.
17
De Kerk beschuldigde de Joden ervan godsmoordenaars te zijn. In bepaalde Europese landen werd tot na de Tweede Wereldoorlog op Goede Vrijdag gebeden voor het heil van de goddeloze of verraderlijke Joden ‘et oremus pro perfidis judaeis’. De antisemitische propaganda van de nazi’s speelde in op deze christelijke joodvijandigheid. Deze afbeelding komt uit een Duits kinderboek uit 1935, Der Giftpilz. Het onderschrift luidt: ‘Wanneer je een kruis ziet, denk dan aan de verschrikkelijke moord door de Joden op de Golgotha’. Foto: Pagina uit Der Giftpilz, USHMM # 40013.
2.2.2. Dromen en nachtmerries
Mens, natie en wereld voor eens en altijd bevrijden van alle kwalen, sociale, fysieke en psychische - dàt was in de 19de en begin 20ste eeuw de droom van nogal wat wetenschappers, filosofen en politici. Die droom kwam deels voort uit de Verlichting, de almaar sterkere overtuiging dat verandering vooruitgang is, dat de mensheid er alleen maar op vooruitgaat. Er was reden te over om dit te geloven. Er waren de ongeziene triomfen van geneeskunde en biologie, en de nieuwe menswetenschappen (antropologie, psychologie, sociologie, seksuologie...) lieten toe mens en wereld overzichtelijk in kaart te brengen.
18
Maar de droom had evenzeer te maken met de keerzijden van de industriële revolutie en verstedelijking die de opkomende burgerij en natiestaat veel angst inboezemden: pauperisme, migratie, arbeidersbeweging, economische depressie, bevolkingsdeficit, oude en nieuw benoemde ziekten op ongekende schaal... Het bijna grenzeloze geloof in vooruitgang en wetenschap ging als vanzelfsprekend gepaard met zijn tegendeel, de vrees voor achteruitgang en degeneratie. Veel kwalen heetten ‘erfelijk’ te zijn, onverbeterlijk en niet van sociaal-economische oorsprong. Mensen en problemen werden steeds vaker in categorieën, in hokjes gestopt, onder controle gebracht. Nieuwe denkkaders en vormen van intolerantie zagen het daglicht, bijvoorbeeld wetenschappelijk rasdenken en racisme. Eén van de ijkpunten in dit proces was de evolutietheorie die Charles Darwin (en, onafhankelijk van hem, Edgar Wallace) midden 19de eeuw formuleerde. Het begrip ‘natuurlijke selectie’ (in een bepaald milieu halen de best aangepasten aan dat milieu het) werd vrijwel onmiddellijk toegepast op mens en maatschappij en er gingen al snel stemmen op om de natuur een handje toe te steken. De ‘fitsten’ (niet langer de best aangepasten aan een bepaald milieu maar de besten tout court) zoveel mogelijk bevorderen en bevoordelen, de minst fitten zoveel mogelijk afremmen, benadelen. Dit sociaal-darwinisme en zijn instrument, de eugenetica, sprak vele beschaafde, moderne mensen aan. Tentoonstellingen, onderwijs en literatuur (o.m. de romanreeks Les Rougeon-Macquart van Emile Zola) brachten dit gedachtegoed tot bij het grote publiek.20 Van even groot belang was de hiermee samenhangende voorstelling van natie en volk als een sociaal lichaam. In deze biomedische visie stonden individuen en mensengroepen voor cellen en organen van het volkslichaam. Zwakke, zieke, foute cellen en organen moesten worden verwijderd, zoals het zieke appendix uit een gezond lichaam. Het collectieve belang ging steeds meer primeren op het individuele 21.
20
Cor Hermans - De dwaaltocht van het sociaaldarwinisme. Vroege sociale interpretaties van Charles Darwins theorie van natuurlijke selectie 1859-1918, Amsterdam, 2003; Daniel J. Kevles - In the Name of Eugenics. Genetics and the uses of human heredity, Cambridge (Mass.) London, 2001; Tollebeek, Jo; Vanpaemel, Geert & Wils, Kaat (red.) - Degeneratie in België. 1860-1940. Een geschiedenis van ideeën en praktijken’, Leuven, 2003. 21
Weindling, Paul - Health, race and German politics between national unification and Nazism, 1870-1945, Cambridge/New York, 1993; Van den Berghe, Gie - ‘Van droom tot nachtmerrie’, Rede en waanzin, Gent, 2001, pp. 209-223.
19
De gedachte dat mensen, rassen en klassen hiërarchisch ingedeeld kunnen worden, van meer tot minderwaardigen, kreeg veel wind in de zeilen, vooral in tijden van economische, nationale of internationale crisis (oproer, oorlog). Na de Eerste Wereldoorlog bijvoorbeeld groeide onder artsen en juristen het aantal voorstanders van dwangsterilisatie en zelfs van geneeskundig doden. In 1920 publiceerden Karl Binding, een jurist, en Alfred Hoche, een psychiater, Die Freigabe der Vernichtung lebensunwerten Lebens. Niet in nazi-Duitsland dus maar in de Weimarrepubliek, het eerste Duitse democratische experiment. Het was ook geen typisch Duits fenomeen, de eerste door een staat opgelegde dwangsterilisaties van mentaal en fysiek gehandicapten vonden in 1907 in Indiana plaats, een voorbeeld dat in het daaropvolgende decennium door nog vijftien Amerikaanse staten werd gevolgd. Dit ideeëngoed deed het goed in radicale, extremistische kringen en ging al snel deel uitmaken van de nationaal-socialistische ideologie. Toen de nazi’s aan de macht kwamen, was het hek van de dam. Op 14 juli 1933 al werd de ‘Wet ter voorkoming van erfelijk ziek nageslacht’ (Gesetz zur Verhütung erbkranken Nachwuchses) uitgevaardigd. Een wet die dwangsterilisatie van ‘biologisch minderwaardig erfgoed’ mogelijk en in veel gevallen verplicht stelde. Ook hier weerklonk het in vele westerse landen herhaalde refrein dat minderwaardigen en erfelijk belasten zich ongebreideld voortplanten, veel sneller dan normale mensen en dat over enkele generaties de bevolking overwoekerd zou zijn door minderwaardigen. De hoogste waarden stonden op het spel, “het gaat om de toekomst van ons Volk”. In het Derde Rijk werden minstens 300.000 mensen dwangmatig gesteriliseerd. Bijna tegelijk met de Tweede Wereldoorlog ging ook het ‘euthanasie’programma van start. Hitler en anderen vonden het ondraaglijk dat “een gewonde soldaat geen bed zou hebben omdat het bezet werd door een geesteszieke”. In totaal zouden minstens 120.000 mensen de zogenaamde genadedood sterven.
20
Foto: Propaganda-affiche van het Derde Rijk : “omdat god niet kan willen dat ziekelijke mensen ziekelijke kinderen voortplanten”, USHMM #17573.
Bezoekers van Transit Mechelen zullen niet alleen geconfronteerd worden met negatieve gevolgen van bepaalde maatschappelijke, ideologische, politieke en wetenschappelijke ontwikkelingen, maar natuurlijk ook met de vele positieve gevolgen, te beginnen met de uitbreiding van mensenrechten. Op deze wijze wordt duidelijk gemaakt dat het niet om eenduidige causale verbanden gaat en dat de geschetste negatieve evolutie geen voldoende oorzaak was voor de genocide. De massale classificatie en uitsluiting van bevolkingsgroepen escaleerde maar compleet onder een dictatoriaal regime en tijdens een niets en niemand ontziende oorlog. 2.2.3. Oorlog en dictatuur
De lange evolutie die in de negentiende eeuw de opkomst van de natiestaat en het vooruitgangsdenken kenmerkte (het geloof in de toekomst en de fundamentele verwezenlijkingen in de emancipatie van de individuele burger), raakte in de jaren 1914-1948 in een stroomversnelling. Het massale geweld van de Eerste Wereldoorlog liet zien hoe effectief een staat door deportatie, massamoord en brutale vervolging kon ingrijpen in de samenleving. In deze eerste totale oorlog in de geschiedenis werd nationale loyaliteit een kwestie van leven of dood voor hele bevolkingsgroepen. De transformatie van het Ottomaanse Rijk in een moderne Turkse natiestaat hield de genocide op de Armeense bevolking van Anatolië in. Ook de ineenstorting
21
van de twee andere kosmopolitische rijken, het tsaristische Rusland en de Habsburgse dubbelmonarchie, lokte grootschalig en endemisch geweld uit in de Balkan en in de hele Europese Oostrand. Het recht op zelfbestemming der volkeren, zoals Woodrow Wilson dat in Versailles verkondigde, werd in heel Centraal Europa al te vaak het recht van meerderheden om de sociale, politieke en culturele rechten van minderheden met de voeten te treden. Meer dan één burger op drie maakte in landen als Polen of Tsjechoslovakije deel uit van « nationale minderheden » - Duits, Joods, Hongaars, Oekraïns. De Volkenbond faalde in zijn rol van beschermer der minderheden. Wanneer « moederlanden » zoals Duitsland, Hongarije of Griekenland die rol wilden opnemen, leidde dat tot de opkomst van extreem nationalistische en fascistische bewegingen in de binnenlandse politiek, tot internationale spanningen, annexatie en volksverhuizingen. Nochtans was het pas na 1938 dat het geweld definitief op een ongekende schaal werd ontketend. Het eerste deel van Adolf Hitler’s slogan « Ein Volk, Ein Reich, Ein Führer » werd door vele Europeanen gedeeld. Daarom ook leek de Anschluss en de annexatie van Sudetenland voor velen een redelijke eis. Een territoriale oplossing voor het Joodse probleem – één staat voor het Joodse volk – was waar ook het zionisme voor pleitte. Het werd gesterkt in zijn eis door het falen van de multiculturele natiestaten die in 1919 het licht zagen en de discriminatie, het politieke antisemitisme en de pogroms, waarvan Joden op vele plaatsen het slachtoffer waren. Nazi-Duitsland had veel drastischere plannen – deportatie naar Madagaskar of naar een Joods reservaat in bezet Polen bijvoorbeeld. Deze plannen calculeerden in al hun brutaliteit massale sterfte in. Met de inval in de Sovjetunie werd de horizon van wat technisch en moreel mogelijk was nog groter. Massamoord op communistische functionarissen, Sovjetkrijgsgevangen en Joodse gemeenschappen maakten honderdduizenden doden in enkele weken tijd. De escalatie van het nazi-geweld was een radicalisering van wat mogelijk was. Vrouwen, kinderen en ouderlingen neerschieten in de massagraven die zij eerst zelf gegraven hadden of verstikken in een gaskamer, werd dan vooral een technische kwestie. Radicaal nieuw was de drieste beslistheid het probleem van nationale minderheden op te lossen door massamoord op de hele bevolkingsgroep. De « Endlösung der Judenfrage » was in dat opzicht tragisch uitzonderlijk.
22
De radicalisering die plaatsgreep aan het Oostfront had een directe impact op het lot van de Belgische Joden en zigeuners : eerder dan dit massale geweld in West Europa te importeren, besloot de bezetter hen naar het Oosten te deporteren, om hen daar te doen verdwijnen in geïndustrialiseerde moordinstallaties. Deze genocide kan niet geïsoleerd worden van de bredere context van etnisch geweld. In Polen, Litouwen en Oekraïne vermoordden Polen, Litouwers en Oekraïners Joden, Duitsers en mekaar, in een orgie van geweld die ernaar streefde met het oog op de naoorlogse periode « etnisch zuivere » gewesten te creëren. Ook in Joegoslavië degenereerde de burgeroorlog in een grootschalige etnische zuivering. 1945 was in dat opzicht geen eindpunt : niet enkel 11 miljoen « volksduitsers », maar ook honderdduizenden Polen, Oekraïners, Hongaren en die kleine minderheid van Joden die de genocide hadden overleefd, moesten de regio’s, waar zij vaak sinds generaties woonden, verlaten. Steden als Vilnius en Thessaloniki, die aan het begin van de eeuw slechts een kleine minderheid Litouwers of Grieken onder hun inwoners kenden, werden na de dood of verjaging van alle andere inwoners door deze meerderheid ingepalmd,. De territoriale oplossing voor het minderheidsprobleem had overal in Europa getriomfeerd en werd nu ook buiten Europa geëxporteerd, bijvoorbeeld in het Britse koloniale rijk, van Palestina tot Pakistan. Geweld en verjaging eerder dan assimilatie en acculturatie vormden het grimmige portret van Europa in de jaren 1914-1948. De genocide door nazi-Duitsland op de Europese joden vormde hierin het meest extreme hoofdstuk. Transit Mechelen wil ook deze brede context recht aandoen. Dit staat toe de mechanismen, het onderscheid en de gradaties aan te geven van grootschalig geweld in de twintigste eeuw.
23
Door het voor Duitsland vernederende en deels onuitvoerbare vredesverdrag van Versailles na de Eerste Wereldoorlog, de politieke instabiliteit in de Weimarrepubliek en de economische crisis, kregen de Nazionalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) en Adolf Hitler meer wind in de zeilen. In 1932 was de NSDAP de grootste partij, in 1933 werd Hitler kanselier en kort nadien alleenheerser, dictator. In 1938 werd Oostenrijk aangehecht, in 1939 vielen de Duitsers Tsjecho-Slowakije en Polen binnen - de Tweede Wereldoorlog was een feit. Foto: Duitse postkaart uit 1932, waarop Hitler wordt gegroet door een menigte, USHMM #14951
2.2.4. Migratie
De enorme welvaartsverschillen die ten gevolge van de industriële revolutie ontstonden, brachten tijdens de laatste decennia van de negentiende eeuw een nooit geziene migratiebeweging vanuit voornamelijk Oost- en Zuid-Europa naar West-Europa en Noord-Amerika op gang. Als gevolg hiervan nam de
24
concurrentie op de arbeidsmarkt sterk toe, wat ook de druk verhoogde op de overheden in de immigratielanden om het onderscheid tussen nationale burgers en ‘vreemdelingen’ scherper te stellen. De Verlichte, staatsburgerlijke opvattingen over nationaliteit (wie zich aan de wetten van het land houdt, kan van zijn rechten als staatsburger genieten) moesten steeds meer plaats ruimen voor meestal op etniciteit gesteunde uitsluitingscriteria. Dat uitgerekend in deze periode de nationale overheden steeds meer pretendeerden in te staan voor de welvaart van hun burgers, versterkte deze tendens nog. Terwijl België tot en met de Eerste Wereldoorlog voornamelijk als transitland had gefungeerd, werd het vanaf de jaren twintig van de twintigste eeuw ook steeds meer de eindbestemming van veel Oost-Europese migranten. Vanaf toen verstrengden de Verenigde Staten (het traditionele immigratieland bij uitstek), Groot-Brittannië en Duitsland hun immigratiewetgeving immers gevoelig. Bij het begin van de jaren 1930 werden ook in België soortgelijke maatregelen ingevoerd, maar zelfs toen bleef de immigratiepolitiek er relatief liberaal. Onder de migrantengemeenschappen van de late negentiende en vroege twintigste eeuw bekleedden de joden een bijzondere positie. Hun motieven om hun thuislanden te verlaten waren immers niet louter van sociaal-economische aard. De spanningen op de arbeidsmarkt zorgden ervoor dat eeuwenoude religieuze vooroordelen tegenover hen werden aangewakkerd en aangevuld met ‘wetenschappelijke’ argumenten van raciale aard. Ook in de nieuwe landen waar zij zich vestigden, beleefden antisemitische sentimenten vanaf de late negentiende eeuw een hernieuwde bloei en werden de joden het eerste doelwit van de oplevende xenofobie. Dat de joodse migranten zich concentreerden in specifieke grootstedelijke wijken, waar zij hun kleinschalige nijverheden verder zetten en hun culturele tradities nadrukkelijk onderhielden, maakte hen des te kwetsbaarder voor deze antisemitische gevoelens. Wanneer na de Kristalnacht van 1938 ca. 30.000 joodse vluchtelingen vanuit nazi-Duitsland en Oostenrijk de Belgische grens overstaken, belandden zij dan ook niet zonder meer in een gastvrije omgeving. Als joden in het bezit van de Duitse nationaliteit waren zij in de ogen van de overheid en van de publieke opinie niet zelden dubbel verdacht. De overheidspolitiek inzake de joodse vluchtelingen zocht naar een moeilijk evenwicht tussen het behoud van restrictieve migratiemaatregelen ingegeven door economische motieven enerzijds en een humanitaire opstelling t.a.v. de politieke vluchtelingen
25
anderzijds. België beschouwde zichzelf als een transitland en de tijdelijke opvang van de joodse vluchtelingen werd uitbesteed aan joodse caritatieve organisaties. 2.3. De Belgische casus Transit Mechelen zal inzoomen op de Belgische casus van de nazi-volkenmoord. Het heeft geen zin het algemene Europese verhaal over de jodenuitroeiing, dat voortreffelijk verteld wordt in de musea van Washington, Londen en Jeruzalem (in landen die geen « eigen » verhaal hebben), nogmaals over te doen. Het vergelijkend perspectief dat Transit Mechelen beoogt (zie punt 3.1), ontslaat het niet van de plicht het « eigen » verhaal zo volledig en integraal mogelijk te brengen. Alleen een stevig historisch geschraagd verhaal biedt een basis voor een werkbare vergelijking met andere en hedendaagse ontsporingen van mensenrechten. Het « eigen » verhaal vertelt het specifieke van de vervolging in België. Deze focus verheft dit verhaal geenszins tot iets uniek dat aan alle menselijke ingreep ontsnapt en waaruit dus niets geleerd kan worden. Integendeel. Het « eigen » verhaal is het didactische materiaal bij uitstek om mechanismen die tot ontsporingen kunnen leiden bloot te leggen. Bovendien bevordert het verhaal over het lot van Joden, Roma en Sinti in eigen land de herkenbaarheid en de betrokkenheid - ook al omdat een aantal landgenoten actief of passief aan de vervolging of het verzet hiertegen hebben meegewerkt. Dit zet aan tot een beter inzicht en begrip en levert, vergeleken met landen die niet door de nazi’s bezet werden, die niet zelf door de judeocide getroffen werden, een belangrijke meerwaarde op. Ook op het bronnenvlak is de « Belgian Case » uitzonderlijk. De vervolgingen in België zijn waarschijnlijk de best gedocumenteerde in Europa. Het werk van o.a. het in het Vlaamse Archievendecreet erkende Joods Museum van Deportatie en Verzet en van de Commissie Buysse levert daarvoor het bewijs. De ontsloten documenten laten toe om in grote mate de daders zelf aan het woord te laten. Zij hebben immers de nu toegankelijke archieven rondom hun actie gevormd, zij hebben zelf voor de illustraties bij hun daden gezorgd.
26
De verzamelplaats in de Dossinkazerne te Mechelen
Vanaf 22 juli 1942 werden alle Joden in België opgeroepen zich te melden in de tot SS-Sammellager Mecheln omgevormde Dossinkazerne, zogenaamd om tewerkgesteld te worden in het oosten. Ze moesten werkschoenen en proviand voor veertien dagen meebrengen. Enkele weken later, op 4 augustus, verliet het eerste van in totaal 26 transporten het verzamelkamp richting Auschwitz. Een deel van Joodse bevolking meldde zich vrijwillig, weinigen wisten immers wat hen te wachten stond. Maar de antisemitische politiek van de nazi’s voorspelde natuurlijk niet veel goeds. Nogal wat Joden weigerden naar Mechelen te gaan. Daarop werden razzia’s georganiseerd. Straten werden afgezet, Joodse mannen, vrouwen en kinderen werden brutaal uit hun woonst gehaald en naar het verzamelkamp in Mechelen versleept. Foto: Aankomst van Joden op de koer van de kazerne Dossin na een razzia in 1942, JMDV P000749.
2.4. Een bredere context Al zal de Belgische casus centraal staan, hij moet worden aangevuld met enkele verhaallijnen die niet direct met België te maken hebben maar essentieel zijn om de nationaal-socialistische uitsluiting- en uitroeiingpolitiek te begrijpen die ook ons land trof. Joden, Roma en Sinti waren niet de enige en niet de eerste
27
slachtoffers van de nazi’s. Hun eliminatie werd voorafgegaan en mee mogelijk gemaakt door de uitschakeling van politieke tegenstanders van de nazi’s en door de eliminatie van mensen met een mentale of fysieke handicap. De ervaring, kennis en techniek die hierbij opgedaan werden (concentratiekampen, vergassingsinstallaties, douchekoppen, personeel...) werden ingezet bij ‘Operatie Reinhard’, de vergassing van meer dan anderhalf miljoen Poolse Joden in de uitroeiingkampen Belzec, Sobibor en Treblinka. Het verband tussen droom en nachtmerrie, tussen negatieve eugenetica, sociaal-darwinisme en genocide, kon niet duidelijker geïllustreerd worden. Beperkt men zich tot het gebeuren in België dan gaat het geleidelijke karakter verloren van de escalatie van uitsluiting tot massamoord en genocide. Men mist dan de kans in te zien dat de ene maatregel de andere denkbaar(der), aanvaardbaar(der), uitvoerbaar(der) maakte. De Belgische casus kan maar begrepen worden in het kader van de Tweede Wereldoorlog en die oorlog en zeker de toen voltrokken volkenmoord kunnen maar begrepen worden in een nog breder kader. Ook de vervolging van homoseksuelen en Getuigen van Jehova past niet goed in het Belgische kader. Voor zover bekend werden in bezet België geen homo’s vervolgd omwille van hun seksuele voorkeur. Er werden ook slechts een tiental Getuigen van Jehova vervolgd en gedeporteerd. Toch moeten deze categorieën aan de orde komen, onder meer omdat ze toelaten de antisemitische politiek van de nazi’s in een bredere context te plaatsen, met name de discriminatie en vervolging van al wie niet in nazi-pas liep, al wie afweek van de dictatoriale norm, al wie verondersteld werd de volksgezondheid te schaden. Een ander aspect van deze bredere context heeft betrekking op de periodisering. Om aan te geven dat wat gebeurde in nazi-Duitsland niet uniek is, worden ook andere voorbeelden gegeven van discriminatie, uitsluiting, vervolging en genocide voor en na de Tweede Wereldoorlog.
28
In 1913 grepen de ‘Jonge Turken’, een ‘beweging voor eenheid en vooruitgang’, de macht in het Ottomaanse rijk. Ze vestigden een dictatoriaal regime en streefden een etnisch homogene Turkse staat na. In het eerste jaar van de Eerste Wereldoorlog (waarin de ‘Jonge Turken’ de kant van de Duitsers kozen en de christelijke Armeniërs die van Rusland) begon halverwege 1915 de genocide op de Armeniërs. De deportaties duurden tot de lente van 1916, maar ook nadien ging de decimering door, in sommige streken zelfs tot in 1922. Er werden naar schatting 1,2 tot 1,5 miljoen Armeniërs vermoord. Foto: Armeniërs opgehangen in de straten van Constantinopel, Armenian National Institute, Inc. Courtesy of Sybil Stevens (daughter of Armin T. Wegner). Wegner Collection, Deutches Literaturarchiv, Marbach & United States Holocaust Memorial Museum.
29
3. Transit Mechelen in internationaal perspectief In hoofdstuk 2 van deze brochure werd uitgelegd welke processen en mechanismen Transit Mechelen zal verbeelden om het Belgische verhaal van de nationaal-socialistische uitsluitings- en uitroeiingspolitiek zo goed en volledig mogelijk te kunnen vertellen. Dit onderdeel legt de aandacht op enkele heikele punten in de totstandkoming van holocaustmusea en legt uit hoe Transit Mechelen deze zal aanpakken. 3.1. Een vergelijkend perspectief Een vergelijkend perspectief is van groot belang. Wordt de judeocide voorgesteld als uniek dan krijgt ze een onaards, mythisch karakter; als ware het geen voortbrengsel van een menselijk, materieel en ideologisch systeem 22. Vergelijking stelt bezoekers in staat te beseffen dat uitsluiting en genocide van alle tijden zijn, dat met andere woorden herhaling mogelijk is en dat men zich dus maar beter kan toeleggen op het herkennen en opsporen van processen, ideologieën en instellingen die onverdraagzaamheid, uitsluiting en genocide in de hand (kunnen) werken.
Bij de voorbereiding van het United States Holocaust Memorial Museum in Washington werd heel wat gediscussieerd over het al dan niet opnemen van de genocide op de Armeniërs. Sommige Joodse overlevenden in het oprichtingscomité vonden dit niet kunnen. De shoah is volgens hen 22
Marrus Michael - ‘The use and misuse of the holocaust’, in: Kavanagh Gaynor (ed.), Making histories in museums, Leicester, 1996.
30
uniek kan dus geen precedent kennen. De volkenmoord op de Armeniërs werd uiteindelijk niet in het museum opgenomen maar wel in het documentatiecentrum. In het museum wordt de genocide op de Armeniërs alleen herinnerd door de aan Hitler toegeschreven uitspraak over wat de Poolse Joden te wachten stond bij de inval in Polen: “Wie tenslotte, herinnert zich nog de vernietiging van de Armeniërs?” 23. Foto: Zicht op het United States Holocaust Memorial Museum vanaf 15th Street, USHMM #N03538.
De makers van de Holocaust Exhibition in het Imperial War Museum in Londen waren gewonnen voor een vergelijkend perspectief, maar zagen niet hoe de sociaal-politieke achtergronden van verschillende genociden in één tentoonstelling konden verwerkt worden. Dat zou worden opgelost door middel van tijdelijke tentoonstellingen 24. Vorig jaar ging dan ook een aparte Crimes against Humanity Exhibition open op een andere verdieping van het Imperial War Museum. Die tentoonstelling bestaat uit een film van een dertigtal minuten, een boeiend werkstuk dat op vrij literaire wijze structurele en ideologische verbanden suggereert tussen verschillende genociden. Verder staan er touchscreens met degelijke en uitvoerige informatie over vele genociden. Foto: Crimes against humanity exhibition http://london.iwm.org.uk. 23
Linenthal, Edward – Preserving Memory. The Struggle to create America’s Holocaust Museum, New York, Columbia U.P., 1995. 24
Bardgett Suzanne, ‘The genesis and development of the Imperial War Museum’s Holocaust Exhibition Project’, The Journal of Holocaust Education, 7 (3), 1998.
31
Transit Mechelen kiest resoluut voor een vergelijkend perspectief, zonder de eigenheid van de judeocide, zoals ondermeer de enorme schaal, uit het oog te verliezen. 3.2. Daders, slachtoffers, omstanders Transit Mechelen mijdt een exclusief slachtofferperspectief. Dat perspectief spreekt weliswaar velen aan, maar is niet bevorderlijk voor inzicht in de oorzaken van dat slachtofferschap. Om zicht te krijgen op oorzaken en processen die tot uitsluiting, eliminatie en volkenmoord (kunnen) leiden, moet door de ogen van de daders worden gekeken, moeten hùn motivaties en rationaliseringen worden doorgrond. Slachtofferschap is het vreselijke gevolg, daderschap de menselijke oorzaak. Geen exclusieve vereenzelviging met slachtoffers dus, maar bezoekers doen inzien dat ze in bepaalde omstandigheden omstander of zelfs dader kunnen zijn. Kritisch-analytisch duiden hoe mensen daders worden. De vraag stellen of ze nog beseften dat ze kwaad deden. Doen inzien dat sommigen overtuigd waren het “goede” te doen, in naam van een hoger doel, bijvoorbeeld om
De educatieve cel van de Holocaust Exhibition in het Imperial War Museum onder leiding van Paul Salmons heeft enkele interessante pedagogische methodes ontwikkeld om de bezoekers te leren omgaan met de stereotypering van daders, slachtoffers, omstanders en redders. Zo moeten de leerlingen daders, slachtoffers en redders beschrijven aan de hand van enkele bijvoeglijke naamwoorden. Daders worden dan gekarakteriseerd
32
als slecht, slachtoffers als zwak en redders als heroïsch. Salmons wil laten zien dat deze stereotypering onjuist is, dat het gaat over gewone mensen in buitengewone omstandigheden en dat vele mensen dader, slachtoffer of omstander zouden kunnen zijn. Om dit te realiseren laat Salmons de leerlingen enkele karikaturen zien, die ze eveneens moeten karakteriseren. Daarna wordt hetzelfde gevraagd voor enkele mensen op foto. Zo laat hij bijvoorbeeld de foto zien die linksboven is afgebeeld (zonder te zeggen wie dit is). Deze vrouw wordt doorgaans omschreven als lief en innemend. Daarna wordt een foto getoond van dezelfde vrouw in een andere situatie (zoals de foto rechtsboven) en wordt uitgelegd wie deze vrouw was en wat ze deed. Er wordt dus verteld dat deze vrouw eigenlijk Irma Grese is, een erg wreedaardige SS - kampbewaakster, die na de oorlog geëxecuteerd werd. Wanneer je de rechterfoto ziet, kan je je dit inderdaad inbeelden, op de linkerfoto komt dit helemaal niet tot uiting. Op deze manier wordt aangetoond dat je mensen niet op het eerste zicht kan beoordelen, dat de werkelijkheid niet zo zwart-wit in elkaar zit en dat mensen in andere omstandigheden anders kunnen zijn. Foto: Salmons Paul – Reflections. A cross-curricular resource pack for teaching about the holocaust, Imperial War Museum, London, 2004.
3.3. Chronologische afbakening De meeste holocaustmusea behandelen drie periodes: 1933-1940, 19401945 en de naoorlog. Gewoonlijk komen achtereenvolgens aan bod: het aan de macht komen van de nazi’s, de anti-Joodse maatregelen, de Tweede Wereldoorlog, de judeocide, het Neurenberg proces, de oprichting van de staat Israël. Joodse musea zoals het Jüdisches Museum (Berlijn) en het Museum of Jewish Heritage (New York) huldigen vaak een andere aanpak, ze bedden de shoah in de Joodse geschiedenis in 25.
25
Stories of an Exhibition. Two Millennia of German Jewish History, Berlin, 2001.
33
In september 2001 opende het Jüdisches Museum in Berlijn zijn deuren. De tentoonstelling brengt twee millennia Duits-Joodse geschiedenis in beeld, met bijzondere aandacht voor de relatie tussen Joodse en nietJoodse Duitsers. Het chronologische verhaal volgt het leven van Joodse gemeenschappen en individuen, hun integratie in de Duitse maatschappij, de vooroordelen en discriminatie waarmee ze af te rekenen krijgen in deze soms moeilijke symbiose. Foto : Zicht op het Jüdisches Museum, Berlin, www.jmberlin.de.
De beperking tot de nazi-periode laat geen ruimte voor de analyse van de ideologische, politieke, filosofische en wetenschappelijke denkkaders die deze modernste der genociden mee mogelijk hebben gemaakt. Kern van Transit Mechelen wordt dus de geschiedenis van vervolging en uitroeiing van Joden, Roma en Sinti in bezet België. Tegelijk zal worden duidelijk gemaakt dat, wil men het gebeurde begrijpen, het niet in tijd en ruimte geïsoleerd mag worden. Veel van de denkwijzen, mechanismen, processen en instellingen die de volkenmoord door de nazi’s mogelijk maakten en stuurden, bestonden voordien en bestaan in potentie nog steeds.
34
3.4. Slachtoffergroepen Ook andere slachtoffers van de nazi’s (de mentaal en fysiek gehandicapten, de Roma en Sinti, politieke gevangenen, Getuigen van Jehova, homoseksuelen, ‘asociale’ en criminele gevangenen) komen aan bod. Transit Mechelen zal tonen dat de vervolging en uitroeiing van Joden deel uitmaakte van een grootschaliger proces - de zuivering van volk, natie, ras. Het is van belang in te zien dat de opsluiting van politieke tegenstanders in concentratiekampen en de eliminatie van mensen met een handicap door sterilisatie en zogenaamde euthanasie, voorafgingen aan de judeocide en ze mee denkbaar en uitvoerbaar maakten.
In december 1941 voerde de bezetter in België een zigeunerkaart in voor Roma en Sinti. In februari 1943 werden voor het eerst enkele zigeuners opgesloten in de gevangenis van Antwerpen. In oktober van dat jaar kwam de massale aanhouding van Roma en Sinti op gang en werden 351 zigeuners overgebracht naar het verzamelkamp in Mechelen. Op 15 januari 1944 werden ze met het Z-konvooi naar Auschwitz gedeporteerd. In de nacht van 2 op 3 augustus 1944 werd het zigeunerblok in Birkenau (AuschwitzII) ontruimd. De meeste Roma en Sinti werden vergast, alleen de sterksten mochten in leven blijven en werden naar andere kampen overgebracht. Van de 351 uit België gedeporteerde Roma en Sinti keerden na de oorlog slechts dertien mensen terug. Foto: Close-up van een zigeunerkoppel in het vernietigingskamp van Belzec, USHMM #
35
4. Transit Mechelen: twee museale concepten De inhoudelijke blauwdruk die in de vorige hoofdstukken besproken werd, plaatst museumbouwers voor een uitdagende opdracht. Het doorbreken van het klassieke ‘holocaustverhaal’ met een chronologische vertelling en min of meer vastliggende onderdelen, noopt tot een creatieve oplossing. Het wetenschappelijk comité heeft zich gewaagd aan een denkoefening, wel beseffend dat de uitwerking van een museumconcept strikt genomen niet tot zijn competentie behoort. Het comité beveelt aan in een volgende fase een wedstrijd uit te schrijven en een bedrijf te engageren. Zo kan een dialoog ontstaan tussen de museumbouwers en de leden van het wetenschappelijk comité, waarbij deze laatsten wetenschappelijke kwaliteitsbewakers blijven. Het comité stelt twee museale benaderingen voor die voorlopig los van elkaar staan, maar die in een verdere uitwerking kunnen worden geïntegreerd. 4.1. Een museaal concept vanuit vogelperspectief Een eerste benadering kijkt vanuit vogelperspectief op de problematiek. In de inleiding van deze brochure was er sprake van een museaal verhaal dat over drie sporen loopt. Als we deze drie sporen vertalen naar een museale vertelling, waarbij van bovenaf gekeken wordt op de grote maatschappelijk processen en verbanden, dan leidt dat tot een conceptuele indeling van het museum in vijf niveaus. Niveau I laat zien dat bepaalde processen die de nationaal-socialistische uitsluitings- en uitroeiingspolitiek mee mogelijk maakten al langer bestonden en dat deze zich doorheen de geschiedenis zowel op een positieve (I.a) als op een negatieve (I.b) manier manifesteerden. Positieve en negatieve aspecten lopen door elkaar. Het is immers niet de bedoeling een moreel oordeel te vellen. Eerder moet de bezoeker zelf een mening vormen. Bovendien werden bepaalde zaken die we nu als negatief zien in het verleden als positief gepercipieerd. Het is dan ook historisch incorrect met de ogen van vandaag het verleden te classificeren. Zaken die hier bijvoorbeeld aan bod kunnen komen zijn de positieve aspecten van het kapitalisme, van de vooruitgang van wetenschap en technologie, van de industrialisatie, van religie… De keerzijde laat dan weer fenomenen zien als het degeneratiedenken, het religieuze en raciale antisemitisme, de Eerste
36
Wereldoorlog, kolonialisme, imperialisme, exclusief nationalisme,… Niveau II toont dat de processen en mechanismen die in niveau I beschreven worden niet enkel in nazi-Duitsland geradicaliseerd werden. In diezelfde periode zorgden gelijkaardige mechanismen ook voor andere catastrofen, zoals bij het sovjetcommunisme. Naast casussen waarin deze radicalisering tot genocide leidde, worden ook enkele minder extreme vormen van exclusie aangehaald. Om de chronologie te behouden, wordt geopteerd voor casussen van voor 1945. Hierna wordt verduidelijkt dat Transit Mechelen één van deze volkenmoorden, namelijk de nationaal-socialistische uitroeiingspolitiek, uitkiest om verder uit te leggen en te verklaren. Niveau III focust zich op de radicalisering in nazi-Duitsland, het aan de macht komen van Hitler en zijn NSDAP en de implementatie van een anti-Joodse politiek. Deze ruimte sluit aan bij niveau IV, waarin het Belgische verhaal van de nationaal-socialistische uitsluitings- en uitroeiingspolitiek integraal getoond wordt. Niveau V laat dan weer zien dat 1945 geen eindpunt is. Ook na 1945 kwamen (en komen) verschillende genociden en vormen van exclusie voor met aan de basis dezelfde mechanismen. Hier wordt er dus teruggegrepen naar de processen die in niveau I aan bod kwamen, maar wordt er gefocust op hun uitwerking na 1945.
37
I.a I.b II
II
II
III
II
II
IV II
II
II
V V
II
Deze figuur stelt de verschillende niveaus grafisch voor. Uiteraard is dit een conceptuele indeling en geen grondplan van het museum. Niveaus I.a en I.b vormen de buitenste cirkel van het museum. Van daaruit kan men door middel van verschillende doorgangen (die op de tekening met het cijfer II zijn weergegeven) naar niveaus III en IV gaan. Van hieruit kan men niveau V betreden. 4.2. Een museaal concept vanuit kikkerperspectief Met een kikkerperspectief wordt een museaal concept bedoeld dat vertrekt vanuit de concrete leefwereld van mensen. In dit geval gaat het over concrete locaties waar mensen samenkomen of samenleven. Dit kunnen zowel bestaande gebouwen zijn (bv. de Dossinkazerne), als locaties die symbool staan voor een welbepaalde maatschappelijke groep (bv. een kapel voor de Katholieke Kerk en de gelovigen) of voor een bepaalde instelling en een maatschappelijk beleid (bv. een kantoor van de vreemdelingenpolitie voor de immigratiepolitiek). Bij wijze van voorbeeld werden vijf zulke locaties kort uitgewerkt. We benadrukken hier nogmaals dat het een denkoefening betreft. De eigenlijke uitwerking gebeurt in dialoog met de museumbouwers.
38
In elke locatie komen drie museaal uit te werken aspecten aan bod: 1. Ideologie; 2. Praktijk; 3. Personen. Bij elk onderdeel wordt heel kort aangegeven welk ‘verhaal’ (narratief) er aan bod komt en met welke bronnen en artefacten dit kan worden geëvoceerd (vorm en bronnen). Zo kan bijvoorbeeld duidelijk gemaakt worden hoe bepaalde administratieve en politieke praktijken (bv. het registreren van ‘vreemdelingen’) heel andere consequenties kunnen hebben in een rechtsstaat dan in een fascistische dictatuur, terwijl de dagelijkse handelingen van de betrokken administratie nauwelijks veranderen. Zo kan ook de haast volledige medewerking van de Belgische lokale overheden aan het registeren van Joden verklaard worden. Tegelijk biedt dit de mogelijkheid tot een kritische reflectie over hedendaagse praktijken ten opzichte van ‘vreemdelingen’ en kunnen heel verschillende problematieken, die geen verband met elkaar hebben, binnen één locatie behandeld worden (bv. de ontwikkeling van het politieke systeem van Ancien Régime tot WO II met de opeenvolgende militaire aanwezigheden in de Dossinkazerne als rode draad enerzijds en de concrete werking van Dossin als Duits Sammellager anderzijds). 4.2.1. Locatie kantoor vreemdelingenpolitie Ideologie
Narratief Waarom, hoe, door wie wordt bepaald wie deel uitmaakt van de natie en wie niet? Hoe komt de wet - en regelgeving m.b.t. vreemdelingen tot stand, wie in het politieke en maatschappelijke veld dacht daar wat over en waarom? Vorm en bronnen Dit kan getoond worden aan de hand van officiële documenten (parlementaire handelingen, staatsblad), gemeenteraadsverslagen, pers, aanplakbrieven, brochures, boeken, film, foto’s, ... Praktijk
Narratief De wetgeving, de evolutie en de toepassing ervan worden ‘vertaald’ naar
39
concrete situaties. Er wordt duidelijk gemaakt of vluchtelingen en economische migranten op dezelfde wijze worden behandeld. Verder is er oog voor de werking en de evolutie van een dergelijke dienst (einde 19de eeuw tot vandaag) met betrekking tot het aanleggen van gemeentelijke vreemdelingenregisters, het specifiek vervolgen van bepaalde groepen van vreemdelingen (anarchisten, handelaars ‘in blanke slavinnen’; spionnen; communisten; zwervers en zigeuners) en het centraliseren van de informatie door de vreemdelingenpolitie (Openbare Veiligheid). In het bijzonder kan hier voor de oorlogsperiode het aanleggen van de jodenregisters worden bekeken. Tot slot wordt hier aandacht besteed aan de naturalisatiedossiers (en de weigeringen tot naturalisatie), aan de administratieve cultuur (de vreemdelingendienst maakte deel uit van de politie, niet van de administratie van de bevolking) en aan een statistische evocatie van de evolutie van de vreemdelingenbevolking in België (in vergelijking met het buitenland). Vorm en bronnen Documenten zijn te vinden in de gemeentearchieven (dossiers diensten vreemdelingenzaken), het Joods museum van België (jodenregisters) en het algemeen rijksarchief (dossiers naturalisatie). Personen
Narratief Wie komt er nu juist op deze dienst terecht? Vanwaar komt hij, wat neemt hij mee,…? Persoonlijke verhalen illustreren het geheel en leggen kruisverbanden naar andere delen van het museum. Zo kan iemand wiens achtergrond in het lokaal van de vreemdelingenpolitie verteld wordt later in de kazerne Dossin terecht komen. Vorm en bronnen Hier kunnen de ‘papieren’ die de migrant of vluchteling meebrengt wanneer hij zich aanmeldt bij de vreemdelingenpolitie getoond worden, alsook administratieve documenten over geboorte en huwelijk, documenten uit de kerk of synagoge, eventuele documenten van een patroon, van een organisme dat de persoon in kwestie heeft aangeworven. Dit is onder andere te vinden
40
in de archieven van de dienst vreemdelingenzaken (binnenlandse zaken), de archieven van het JMDV (reliekencollectie), het SOMA en privé-archieven. 4.2.2. Locatie school Ideologie
Narratief Hoe werd en wordt de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog aangeleerd in het naoorlogs geschiedenisonderwijs? Hoe evolueert dit? Hoe evolueert de ‘maatschappelijke opvoeding’ (in haar vele betekenissen) en de omgang met ‘het eigene’ en ‘het vreemde’ in het onderwijs? Vorm en bronnen De muren kunnen worden aangekleed als een ‘authentieke’ momentopname met wandplaten over nationale (en koloniale) geschiedenis en ‘menselijke rassen’, met foto’s van de vorst (waarbij duidelijk kan worden gemaakt dat zulks in Nederland niet meer mogelijk was) en dergelijke. Een dertigtal schoolbanken representeren telkens één jaar uit de korte twintigste eeuw (bv. één jaar om de twee). Bij opendoen van het bankje ligt aan de ene zijde een klasfoto (bij voorkeur mét namen), schoolopstelletjes en/of schoolkrantjes en aan de andere kant een stapeltje schoolboeken (reproducties: geschiedenis, aardrijkskunde, godsdienst, biologie). In die schoolboeken worden bepaalde passages aangeduid en/of vergroot. Met betrekking tot de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog blijkt met name de overgang van een militair-historisch en patriottisch naar een judeocidaal perspectief (hier kan ook worden verwezen naar Breendonk en JMDV als het doel van schoolreizen en kunnen educatieve films van Buyens en Chagoll worden vertoond). Andere passages kunnen betrekking hebben op ‘menselijke aardrijkskunde’ (bv. de verplichte invoering van het vak ‘heemkunde’ op Belgische Lagere Scholen in 1936, als uiting van een sterke gerichtheid op het ‘eigene’); godsdienstlessen (catechismus); de omgang met de Belgische koloniale ervaring in het Belgische onderwijs. De bedoeling is dat de bezoekers zich op de schoolbanken kunnen zetten en effectief kunnen grasduinen in het aanbod (uiteraard moet hier een systeem worden voorzien dat het materiaal niet zonder meer kan worden meegenomen).
41
Materiaal hiervoor is terug te vinden in het onderwijsmuseum in Ieper, het historisch-pedagogisch seminarie in Gent en de afdeling historische pedagogiek in Leuven De wandkaartenverzameling van deze collecties is volledig geïnventariseerd, maar de toegankelijkheid en de bewaartoestand van met name de Gentse en Leuvense collecties laat sterk te wensen over. Dit tentoonstellingsproject kan een belangrijke impuls betekenen voor de definitieve inventarisering en ontsluiting van dit belangrijk erfgoed. Praktijk
Narratief Wat wisten de omstanders (de toenmalige schoolgaande jeugd) van wat er met de Joden gebeurde tijdens de Tweede Wereldoorlog? Zowel verdringing, als min of meer latent antisemitisme worden getoond. In deze zaal kunnen ook cijfers worden weergegeven in verband met gedeporteerde schoolkinderen, maar ook ruimer in verband met de wijzigende samenstelling van schoolbevolkingen in immigratiebuurten. . Vorm en bronnen Treffende passages uit schoolopstelletjes en schoolkrantjes worden uitvergroot. Er worden actuele getuigenissen op televisiescherm getoond van mensen die toen op school zaten. Personen
Narratief Dit alles wordt geïllustreerd met persoonlijke verhalen van toenmalige schoolkinderen. Vorm en bronnen Idem als 1 en 2.
42
4.2.3. Locatie politiek lokaal van een Belgisch extreem-rechtse groepering
Er wordt geopteerd voor een compilatie van diverse rechts-radicale en fascistische organisaties, bewegingen en personen die tijdens het interbellum en de Tweede Wereldoorlog in België actief waren, zoals Les Faisceaux belges, La Légion nationale, Verdinaso, VNV, Rex, Volksverwering, DeVlag/SS … Ideologie
ultra-nationalisme uitsluitingsdiscours op etnisch-nationale basis cultuur van geweld en confrontatie Narratief Al deze politieke bewegingen hebben eenzelfde ideologische kern. Ze definiëren het ‘eigen volk’ op een etnisch-nationale basis, sluiten niet-volksgenoten uit het volkslichaam uit en bedreigen ‘volksvijanden’ met gewelddadige uitdrijving. Hiernaast worden de invloed van fascistische regimes (Duitsland en Italië) en de onderlinge rivaliteiten (tegenstelling tussen Belgisch- Vlaams- DietsWaals- en Groot-Germaanse nationalisme) en gemeenschappelijke vijanden (o.m. Joden) getoond. Vorm en bronnen In de vorm van het uitstalraam van een politiek lokaal worden capita selecta uit allerhande propagandamateriaal (affiches, brochures, pamfletten…) getoond. Praktijk
Narratief Bewegingen gaan over tot straatgeweld tegen hun vijanden. Het democratische staatsbestel biedt bescherming aan geviseerde groepen en stuurt aan op pacificatie (o.m. militieverbod). Pacificatiestrategieën leiden ook tot verrechtsing van de samenleving door een gedeeltelijke absorptie van het uitsluitingsdiscours door de staat (o.m. strengere immigratiewetten). Het nationaal-socialistisch
43
bezettingsregime stimuleert het geweld op Joden en andere vijanden van het nationaal-socialisme Vorm en bronnen Aan de hand van een nieuwsreportage (foto’s en verslaggeving) als een krant die aan de muur hangt van het politieke lokaal worden berichtgeving over politiek geweld en beleidsdocumenten over de beteugeling (gerechtelijke documenten, politieverslagen) of stimulering van het geweld (Duitse verordeningen) getoond. Personen
Narratief Aan het uitsluitingsdiscours en politiek geweld wordt een ‘gezicht’ gegeven; personele verbindingen worden aangeduid. Vorm en bronnen Dit kan gebeuren in de vorm van een portrettengalerij in een opmaak en stijl die typisch is voor een politiek lokaal (de leider bovenaan, verdienstelijke militanten eronder). Voorbeelden van concrete bronnen zijn: Algemeen kan men vertrekkend van het Verdinaso zowat alle andere nationalistische en anti-Joodse organisaties behandelen: het Verdinaso had o.m. banden met het Belgisch-nationalisme, NACO, Volksverwering en verscheidene van zijn leden vinden we later terug bij nationaal-socialistische splintergroepjes (NSVAP, Vrienden van het Nieuwe Duitschland...) of waren nazi-gezinden van het eerste uur (ca. 1929). Dat alles kan o.m. worden gestoffeerd met foto’s en publicaties. Kleurenfilm Willy Kessels over dinaso-landdag. Foto’s van Van Severen (en Rachel Baes), Jef De Langhe, Jef François enz. De meeste dinaso’s traden tijdens de oorlog toe tot het leidend kader van de SS. Anti-Joodse karikaturen Frans Van Immerseel (er bestaan ook foto’s van
44
Jef François aan het Oostfront, gemaakt door Van Immerseel). In Antwerpen was tijdens de bezetting het lokaal van de SS Stormban Antwerpen in het voormalig dinaso-lokaal gevestigd. Foto’s SS-Stormban. Het Joris Van Severen-centrum in Aartselaar bezat originele dinasouniformen, inclusief botten en pet. Mogelijk nu overgebracht naar archief KU Leuven. Mogelijk ook Dinaso-vlag? (en SS-uniform?). In 1933 maakte de Antwerpse dinaso-afdeling als één van de eerste amok in het ‘jodenkwartier’. Daders waren de toekomstige jodenjagers René Bollaerts en Gustaaf Vanniesbecq. Er bestaan foto’s van beiden. Bovendien stelde de politie een PV op: dat PV zou kunnen worden ingesproken op cassette. Het gros van de Antwerpse jodenjagers-SS’ers waren oud-dinaso’s. De rest was grotendeels voor de oorlog evenzeer in andere Nieuwe Orde-gezinde organisaties actief. De Antwerpse pogrom van april 1941 was hoofdzakelijk het werk van vooroorlogse nationalisten en antisemieten. Ook hier bestaan PV’s van + foto’s + affiche Der Ewige Jude (cf. reconstructie februaristaking in Amsterdams museum van het verzet). Er kan een soort profiel worden gemaakt van de jodenjagers SS’ers. Een aantal nationalisten en uitgesproken antisemieten vinden we later bij het Vlaams Blok (Jan Brans, François). 4.2.4. Locatie Kazerne Dossin
De kazerne Dossin en meer bepaald het leger in deze kazerne wordt voorgesteld als een symbool voor maatschappelijke ontwikkelingen en de maatschappelijke verhoudingen in een tijdvak. Ideologie
Narratief De opeenvolgende militaire bezettingen van de kazerne worden getoond als een metafoor voor de opeenvolgende politieke regimes. Zo komen aan bod: 1752 : gebouwd door de Habsburgers (Ancien Regime, standenmaatschappij,
45
officieren exclusief uit adel – privileges) Franse bezetting (idealen van de Verlichting - officieren uit burgerij) België (Belgisch leger o.l.v. burgerlijk bestuur, Grondwet – parlement, Scheiding machten - persvrijheid - burgerlijke rechten, Scheiding kerk – staat, Klimaat waarin democratie zich ontwikkelt: partijen - sociale wetten, WOI: democratisering, Nederlaag 1940 - installatie van de Nieuwe Orde) 1942 : onderdeel in het raciaal programma van de Nieuwe Orde (Verordnungen - opening Sammellager - Breendonk/SS - Vlaamse vrijwilligers) 1944 : herstel van het parlementaire en democratische België terechtstellingen repressie aan de muur rechtover de kazerne. Vorm en bronnen Legermuseum, SOMA, JMDV,… Praktijk
Narratief Het lokaal van de Aufnahme (plaats waar de Joodse mensen die aankwamen in Dossin werden geregistreerd, waar ze hun persoonlijke bezittingen moesten afgeven,…) dient als metafoor voor de implementatie van de Endlösung tijdens WOII. Volgende onderwerpen kunnen op die manier belicht worden: oproepen, razzia’s, jacht op ondergedoken Joden en aanhouding van 351 zigeuners, registratie in transportlijsten, plundering, kamppersoneel, Vereniging van de Joden van België. Vorm en bronnen Dit wordt getoond aan de hand van de oproepingsbevelen, transportlijsten, “relieken”, foto’s van Dossin tijdens WOII, tekeningen Aufnahme, getuigenis Awret e.a., een fototheek van gedeporteerden (momenteel zijn er al 17.000 dossiers vreemdelingenpolitie geïdentificeerd).
46
Personen
Narratief Persoonlijke verhalen van mensen die in Dossin terecht kwamen, bv. Mala Zimetbaum. Vorm en bronnen Allerlei getuigenissen, onder meer bewaard in het JMDV, SOMA, Stichting Auschwitz,…. 4.2.5. Locatie kapel Ideologie
Narratief De houding van de katholieke kerk tegenover Joden, zowel positieve zaken als de evolutie van het christelijk antisemitisme (beeld van Joden als godsmoordenaars, later aangevuld met vele andere vooroordelen als aanstekers van de revolutie, vrijmetselaars en bolsjewieken, antizionisme in kerk, incorporatie sociaal-economisch antisemitisme en ‘modern antisemitisme’ in de retoriek van de katholieke kerk …). Vorm en bronnen Geschriften van theologen, geloofsboeken, encyclieken,… die in de kapel bewaard worden, alsook iconografische elementen (bv. beelden, schilderijen in kapel) tonen de oude wortels van het christelijk antisemitisme (bv. geschriften Augustinus, Johannes Chrysostomus, kruistochten, … - ook in België bv. Brusselse Allerheiligste Sacrament van Mirakel Processie vanaf 1370), het katholiek antisemitisme in de 19e en 20ste eeuw (bv. pausen Pius IX en Leo XIII, geschriften jezuïeten,… - ook in België bv. Auguste Castelein, Simon Deploige, katholieke pers naar aanleiding van Dreyfusaffaire, geloof aan de Protocollen van de Wijzen van Sion,….).
47
Praktijk
Narratief Het moet duidelijk blijken dat de jodenvervolging nooit een centraal gegeven was voor de kerk tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar dat ze als belangrijke maatschappelijke actor toch op verschillende terreinen hierin betrokken raakte, zowel voor, tijdens als na de Tweede Wereldoorlog. Hoe wordt het traditioneel religieus antisemitisme in de nazi-ideologie geïncorporeerd? Wat met het katholiek antisemitisme voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog en met de collaboratie van sommige katholieken? Welk zijn de reacties tégen het nationaal-socialisme en antisemitisme vanuit katholieke hoek (verzetsdaden, onderduik)? Wat is de houding van het Vaticaan tegenover nazi-Duitsland en de jodenvervolging? Vorm en bronnen Zaken die getoond kunnen worden, zijn de incorporatie van katholieke antisemitische stereotypen in de nazi-propaganda (bv. beeld van de wandelende Jood, Joden als godsmoordenaars), gelijkaardige ideeën in België (bv. opname anti-Joodse bijdragen uit Hier Dinaso! in Elckerlyk), de infiltratie van sommige katholieken in Nieuwe Orde -bewegingen, de weerstand van de kerk voor de Tweede Wereldoorlog (bv. Mit Brennender Sorge, initiatieven als het Katholiek Bureau voor Israël), het verzet tijdens de oorlog (bv. de duizenden Joodse kinderen die een toevlucht vinden in katholieke instellingen),… Personen
Narratief De kerkgangers zijn op vlak van geloof opgevoed met gelijkaardige denkbeelden, maar gaan tijdens de Tweede Wereldoorlog heel verschillende wegen uit. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kunnen zich in één dezelfde ruimte katholieke leden van Nieuwe Orde - bewegingen, katholieke verzetslui, Joodse kinderen, bekeerde Joden die op dat moment nog niet werden opgepakt, redacteurs van katholieke tijdschriften, ‘gewone’ katholieken die door hun verschillende sociaal-economische achtergrond de oorlogsrealiteit anders ervaren, … bevinden.
48
Vorm en bronnen De verschillende katholieken die de mis in deze kapel bijwonen, kunnen museaal bv. worden voorgesteld door middel van hoge gebedslessenaars op naam die je kan openklappen en die de houding/activiteiten van deze persoon beschrijven en in een bredere context plaatsen. Bijvoorbeeld: Eén van de ondergedoken kinderen in Banneux : In Banneux komen vele onderduiknetwerken samen (Joods Verdedigingscomité, Bruno Reynders, de Luikse bisschop Kerkhofs, Van den Bergh…). Banneux is een typisch bastion van de katholieke kerk. Vele van deze kinderen werden bekeerd en gedoopt, met medeweten van Mgr. Kerkhofs. Na de oorlog gaf dit aanleiding tot psychologische verwarring bij kinderen zelf. In geschriften die Banneux bewaard zijn, komt christelijk antisemitisme duidelijk naar voren. Na de oorlog speelde Banneux een rol in het verstoppen van de Joodse kinderen Beekman en Meljado. Erg goed documenteerbaar : zeer uitgebreid archief met foto’s en briefwisseling. Zusters Franciscanessen in Mechelen Naast Dossinkazerne gelegen. Dit verhaal maakt duidelijk dat concrete oorlogsrealiteit geen zwart/ wit gegeven is. Dit klooster hield enerzijds Joodse kinderen tijdelijk bij in opdracht van de Duitsers in afwachting van hun deportatie en kon anderzijds heel wat kinderen doorsluizen naar een illegaal circuit.
49
Het wetenschappelijk comité Ward Adriaens Historicus en archivaris Conservator en directeur van het Joods Museum van Deportatie en Verzet Marnix Beyen Historicus Professor aan de Universiteit Antwerpen Bruno De Wever (voorzitter) Historicus Professor aan de Universiteit Gent Pieter Lagrou Historicus Professor aan de Université Libre de Bruxelles Lieven Saerens Historicus Wetenschappelijk medewerker aan het Studie- en Documentatiecentrum voor Oorlog en Hedendaagse Maatschappij Jean-Philippe Schreiber Historicus Professor aan de Université Libre de Bruxelles Erik Somers Historicus Wetenschappelijk medewerker aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie in Amsterdam Gie van den Berghe Moraalwetenschapper Professor aan de Universiteit Gent
50
Rudi Van Doorslaer Doctor in de Geschiedenis Directeur van het Studie- en Documentatiecentrum voor Oorlog en Hedendaagse Maatschappij
Hanne Hellemans Historica Wetenschappelijk medewerkster van het comité
51
52