Ik schreef, dus ik was I.I. Vos zonder mijn
i
redacleu¡ van w:rs.
Engels
- dit herdenki
met Stìles over
ook Lucia Ronchi
'Atri'. Ik
I van een ne-t=trc-_ Maa¡ het iast en woeg of wel gestreeld ma¿ìr woeg om eef
Een bøløns aøn 37 jøør uisuologisch zuteraen
Ik schreef, dus ik was Een balans van 37 jaar visuologisch zwerven J.J. Vos
Instituut voor Zintuigfrsiologie TNO Soesterberg, 1990
I
OmslagontwerP: Typograhe:
Illustraties: Vormgeving:
Druk:
Druk omslag: @
Mathée Valeton Leny van der Boon Walter van Dijk, Koos Wolff
Henk de Jong Instituut voor Zintuigfysiologie Drukkerij Elinkwijk, Utrecht
1990 Instituut voor Zintuigfysiologie TNO, Soesterberg
Inhoud
BIz.
Waarom en waartoe?
1 Typografie 2 Strooilicht in het oog 3 Boeken schrijven 4 Fase in flikker 5 Het Stiles-Crawford effect 6 Diepte zien in kleur 7 Kwanteuze effecten 8 Hoeveel receptoren? 9 Een maatstaf voor kleurverschil 10 Negatief blauw? 1-1 Terug naar het receptorniveau 12 Lichtabsorptie in de oogmedia 73 Vy'armte op oog en huid 1,4 Kijken door de atmosfeer 15 Een overmaat van licht 16 Visus veraf en nabij 17 Kleurenblindheid 18 Criteria voor verlichting 19 Goede ogen in het verkeer? 20 Via visuele ergonomie naar ergoftalmologie 2l Optometrische raakpunten 22 Geen hand voor ogen zien 23 Vinden zonder zoeken 24 Niet geaccepteerd 25 Tot heil van mens en dier? 26 Toegepast onderzoek 27 Werken voor Defensie ?ß Bottom up 29 Afronding 30 Bibliografie
5 6 6 9 L0 11 74 15 18
t9 2t 24 26
27 29 3T
34 37 40 4T
44 47 50
52 54 54 56
57 58 59
62
Genummerde en geletterde referenties verwijzen naar de bibliografie achterin. verwijzingen naar anderen worden alleen aangegeven als ze niet in de betreffende eigen publikaties voorkomen.
Waarom en waartoe?
het zo niet. wat ik aan bruikbaars bedacht heb heeft zijn weg naa¡ de smeltpot van de wereldliteratuur wel gevonden; en wat ik in de loop van de jaren aan adhokkerige adviezen heb uitgebracht lijkt me geen afronding te behoeven. Toch was die opdracht wel aantrekkelijk ik houd van schrijven, en het geeft bewediging om de balans op te maken en niet alleen een leeg bureau maar ook iets geordends na te laten. En is dat niet de ultieme drijfueer van alle schrijven?
Ik heb dus met plezier aan mijn opdracht trachten te vordoen; de wa¡e levenskunst is om van je brood een weugd te maken. De omstandigheden hebben bovendien meegewerkt: een uitnodiging voor een congres, een aanzoek om een
wat nog ontbrak was een soort besch¡ijvende wegwijzer. Die ligt hiermee,
op de valreep, voor u, met als bindmiddel hier en daar enige anekdotische histoire
6
I
Typografie //
Wat Maarten Bouman voor ogen stond toen htj -tj Q1juu. geleden aantrok, weet ik niet; mij in elk geval niks duidelijks. Hij zette me, om althans ergens mee te beginnen, aan iets heel concreets: de herkenbaarheid van cijfers' Een heel nuttige start, zo realiseer ik me nu. Ik werd geconfronteerd met allerlei aspecten van de menselijke waarneming: kleur, vorm, helderheid, contrast, en leerde wat ervaring opdoen met psychofysisch experimenteren. Veel opzienbarends kwam er niet uit, want elke vorm bleek eigenlijk goed 'mits met gevoel voor beschaafde proporties' ontworpen. Maar deze niet wereldschokkende studie heeft me wel een ankerpunt gegeven voor een levenslange belangstelling voor typografie en lay out. Dat heeft me de weugde bezorgd van de samenwerking met de tikkamer (met als resultaat, onder andere, het menigmaal herdrukt 'lZF-ertje'), maar soms ook ergernis wanneer het gedrukte resultaat duidelijk te wensen overliet. Het bescheiden resultaat van mijn proeven heeft mij ook het besef gegeven dat wetenschap inderdaad vaak 're-search' is, het herontdekken van waa¡heden die anderen - in dit geval typografen - door de eeuwen heen aan kennis hebben opgebouwd.
Een paar maanden na mijn aanstelling moest ik naar den Haag, om de gelofte af te leggen. Toen deed je dat nog bij de voorzitter zelf, Prof. sizoo. Hij vroeg me: waaraan ben je nu bezig? Ik vertelde hem van dit onderzoek, en toen zei hij iets dat me altijd is bijgebleven. zie je, zei hii, daarvan zou je misschien denken: wat zi¡ daar nou voor vertrouwelijks aan. En toch, '.". wat ik op de plaats van de pundes zou moeten invullen heeft hij nooit gezegd, en ik was nog te bleu om er naar te wagen. Pas later heb ik de subtiele humor in zijn woorden geproefd. T,elden in mijn ca¡rière heb ik, inderdaad, vertrouwe-
lijker informatie onder ogen gekregen. BibliograÊre a, o
Strooilicht in het oog een onderwerp krijgen aangereikt jaar proefschrift van moeten brouwen. Ik werd als drie, een in een of en daar, TNO'er aangesteld om opdrachten uit te voeren, maar tussen de regels door werd mij wel duidelijk dat ik tegen zou vallen als il niet, in dat werk, woeg of laat een onderwerp zou vinden met voldoende uitdaging voor een proefschrift.
Ik benijd de tegenwoordige AIO's niet, die
7
Dat moment kwam na zo'rt jaar of twee 'rondklungelen', toen ik bij veldbeproevingen over terreinverlichting met lichtfakkels, op het probleem stootte hoe de verblindende werking var- zo'n brandende magnesiumbol te kwantificeren. Twee visie bleken tegenover elkaar te staan in de literatuur: dat verblinding een
geleden aantrok, n althans ergens van cijfers. Een
:erd met allerlei eid, contrast, en . Veel opzienba'mits met gevoel 'ereldschokkende ge belangstelling
rn de samenwerúgmaal herdrukt :sultaat duidelijk rn heeft mij ook ;, het herontdek-
door de eeuwen
g, om de gelofte Sizoo.
Hij woeg
:oek, en toen zei zou
je
misschien
kwestie was van lichrverstrooiing in het oog, en dat het netvliesbeeld van de verblindingsbron als een soort stoorzender voor de rest van het netvlies gaat functioneren; fysische tegenover fysiologische verblinding dus.
Als fusicus sprak mij de eerste visie het meeste aan, zeker om mee te beginnen. De fysiologie zou pas aan bod mogen komen als de fysica was uitgepraat. Niet iedereen denkt daa¡ echter zo over, en het was een prikkelende uitdaging om hierin schouten, de di¡ecteur van ons zusterinstituut in Eindhoven, recht tegenover me te vinden. Ik kan me er nog over ergeren dat hij de onmeetbaar grote uitbreidingssnelheid van de storing over het netvlies als argument voor het neurale ka¡akter aanvoerde; alsof (strooi)licht niet nog sneller zou gaan! In mijn proefschrift perfectioneerde ik de methode van de equivalente sluiering, waarmee de maskerende werking van een verblindingsbron kon worden uitgedrukt in een even sterk werkende 'vitragesluiering'. Door Holladay en door stiles, met name, was de evenredigheid tussen de equivalente sluierhelderheid en de intensiteit van de verblindingsbron als sterk argument aangevoerd voor de verblindingstheorie. Maa¡ die evenredigheid pakte niet in alle studies echt perfect uit; koren dus op de molen voor neurale gelovers. Ik meen dat ik
op drie punten i¡r deze materie wat verder ben gekomen:
-
e subtiele humor
Door 'netter' experimenteren (constante pupilgrootte, nauwkeuriger fixatie) kon ik de genoemde evenredigheid over vijf intensiteits-decaden
daad, vertrouwe-
bevestigen.
hij nooit
gezegd,
-
rijgen aangereikt wen. Ik werd als r de regels door lt werk, woeg of een proefschrift.
'
In de verblindingswaas kon ik
effecten van schaduw en polarisatie aantonen en meten: schaduw doordat het in het hoornvlies verstrooide licht zijwaarts door de i¡is wordt onderschept; polarisatie, doordat de zwak verstrooiende oogbodem in het vlak van de polarisatie niet verstrooit (Fig. 1). Het leek moeilijk om zulke effecten op neurale basis te verkla¡en.
Dat de helderheid van de verblindingsbron sterk afnam met de afstand tot de bron, kon ik aannsmslijk maken door afstand te nemen van de door stiles en Fry aangenomen Rayleigbverstreeiing, en door aan te tonen dat de oogbodem allerminst een diffuse verstrooier is.
8
Mijn herverkenning van dit werkterrein, 25 jaar later, leerde me dat er na mijn dissertatie weinig substantieels over verblinding bijgekomen was. De aanwlling van de verblindingsformule, door Aart van Meeteren, Jan Walraven en mijzelf, tot complete 'lichtprohelen' was toch meer een afronding dan dat het wat nieuws bracht. Dat maakte het aanzoek, van de cIE, in wezen om mijn door de tijd gesanctioneerde resultaten om te bouwen Succes weet zichzelf op.
tot,standa¡d observer' specificaties, natuurlijk vleiend aantrekkelijk' jaar rust Dat is me niet gelukt, door een nog gelukkiger ontwikkeling. Na 25
hoornvttes
Fig. 1- Strooilicht naar het netvlies, met schaduw van de iris door vJrstrooiing aan het hoornvlies en met polarisatiebundels door verstrooiing aan de oogbodem.
lijkt het er op dat Tom van den Berg en Jan Kees IJspeertl van het IOI met echt iets nieuws zullen komen: over de leeftijdsafhankelijkheid, over de golflengte-afhankelijkheid, en over de piementatie-afhankelijkheid' Ik verheug me er op aan die nieuwe aanze¡. op de achtergrond nog te mogen meewerken, als rapporteur op CIE'91 in Melbourne. aan het front
Bibliografie 7, 9, 75, 17, 20, 28, 33, 63, 97
J.K Uspeert, P.J.W. de Waart, T.J.T'P. van den Berg en P.T.V.M. de Jong, The intraocúlar straytight function in 129 healthy volunteers; dependencc on angle, age and pigmentatìon. Vision Research (in press)
ein, 25 jaar later,
over verblinding , door Aart van n' was toch meer
3
: aanzoek, van de
In
:n om te bouwen relijk.
. Na 25 jaar rust
Boeken schrijven
ik mijn dissertatie. Het gaf een aparte sensatie om een boek te schrijven, die culminatie van scheppende zorg waarin vorm en inhoud tot een twee-eenheid versmelten. Natuurlijk weten rekenaars je te vertellen dat zo'n monografie geld en tijd verkwisten betekent. Gelijk hebbet zï met reguliere publikaties bereik je een veel groter verspreiding, en bovendien zijn die door de zeef van de tijdschriftbeoordeling gegaan. Maa¡ toch is het klets, want wie bepaalt de waarde van een aparte sensatie? Later heb ik, met oog en werk, de dreun van een ondermaatse vormgeving te verwerken gekregen. Toen wist ik pas goed dat mijn dankwoord, in het voorwoord van mijn dissertatie aan Minn¿e¡¡, die mij had geleerd om 'vorm en inhsud als onscheidbare facetten van één werkstuk te zien', allerminst een loos gebaar was. 1963 voltooide
Ik had de smaak
te pakken en heb die nooit meer verloren.
In '65 verzorgde ik
met Bouman de uitgave van visual Performance at Low Luminances. Bouman had de conferentie georganiseerd, maar liet met g.aag[e het handwerk aan de Proceedings aan mij over. Geen bestseller, maa¡ wel leuk werk.
i¡is door rdels door ,e
1 :es lJspeert van tsafhankelijkheid,
hankelijkheid. Ik rd nog te mogen
de Jong, The rce on angle,
In '6ó redigeerde ik Studies in Perception, dedicated to M,{. Bouman; een geweldig leuk werk, omdat je alle auteurs bij de hand had en daa¡door een zekere eenheid in presentatie kon bewerkstelligen. En de afivezigheid van een aparte uitgever bracht in elk geval mee dat je ook de vormgeving in eigen hand kon houden. Toen de hele tekst wijwel klaa¡ was woeg Sizoo of we, van al dat fundamentele werk - het was tenslotte TNo - niet telkens een voorbeeld van toepassing konden geven. Dat leek me een ellende te gaan worden want zo linea recta werkt het niet. Ik slaagde er in hem te overtuigen dat het zinniger en eerlijker was om, als inleiding bij elk stukje, de waag aan te roeren: hoe kwam je er toe om nu juist dit te onderzoeken? Het schrijven van die stukjes was misschien wel het leukste deel van het redactiewerk. wetenschap weet nooit waar ze naal toe gaat, maar wetenschap zonder afkomst is cultuurbarbarij.
In '71- mocht ik, samen met vy'alraven en Friele, de uitgave van het symposiumboek 'color Metrics' verzorgen. Niet altijd even leuk, want er zat veel kaf onder het ingezonden koren, en weigeren was er niet bij. De binnenpredes gaan dan zitten in de weergave van de discussie. Het heeft me een immense voldoening gegeven om te lezen dat, in het In memoriam w.S. Stiles door
10
John Mollon t, eeo aangehaald stuk discussie uit Driebergen een sleutel¡ol speelde. En in '89, tenslotte, verscheen Oog en Werk, onder redactie van Cha¡les Legein en mij. Opnieuw een hoop werk, een hoop voldoening - en
natuurlijk dan die dreun van de vormgeving. Een echte'pil'heb ik dus nooit geschreven, en terugkijkend is dat geen toeval. Daa¡voor miste ik de degelijkheid, het geduld en de zendingsdrang. In de wetenschap was ik meer de essayist dan de romanschrijver; stukjes liefst, met een pakkende titel. Dat heeft me dan wel, bij mijn promotie, van ten Doesschate jr. het verwijt opgeleverd dat mijn hoofdstuktitels net k¡antekoppen waren. Het zij zo. En wie weet wijst deze wegwijzer wel, via Australie, de weg naar een laatste boek; weer een bundel dan - met korte stukjes uiteraard. Bibliografie 15, ?5, 27, 48, 173
Fase in flikker
In
in Delft het fenomeen H. de Lange Dzn., een aardig maar eigenzinnig elektrotechnisch ingenieur bij de NSF in Hilversum. Hij had 1957 promoveerde
zich de waag gesteld waa¡om men de TV-elektronica wel met RC-kringen besch¡eef en de TV-kijker zelf niet. Het resultaat van vele nachtelijke uren experimenteren op zolder was een proefschrift dat internationaal een instant-succes was doordat hij plotseling systeem bracht in een tot dan toe ondoorzichtig studiegebied. Hij werd geciteerd (als Delange of als Dzn), en zijn manie¡ van datapresentatie werd lange tijd als 'De Lange plot' aangeduid. Eén van zijn resultaten was dat gelijktijdige lichtflikkeringen van verschillende kleur perceptief in fase konden verschillen. De Lange werkte dit thema niet verder uit, maar Pieter Walraven en Henk Leebeek keken of ze die faseverschillen konden toeschrijven aan verschillen in traagheid tussen de drie kegeltjessystemen. Dat leek te kunnen, zij het dat de verschillen een ra¿ìr verloop hadden met de flikkerfrequentie. Het was op dat moment dat ik geinteresseerd raakte, als i-k me wel herinner doordat Pieter me woeg om, tijdens mijn herstel van een griep, het manuscript door te lezen; ik heb het altijd moeilijk gevonden om alleen maar receptief te lezen.
J. Mollon, Walter Stanley Stiles 1901-1985. Perception 75,
657ffi, l9tt6
Y11
nder redactie van p voldoening - en
Het toeval wilde dat, in diezelfde tijd, Anne Troelstra bezig was zijn proefschrift af te ronden over een niet-lineai¡e systeem-analyse van het ERG en daarbij op verwante, zij het veel grotere fase-effecten stuitte. Een en ander
is dat geen toeval.
leidde mij tot een interpretatie van het zowel psychofysisch als elektroretinografisch gevondene met behulp van een eenvoudig model van dynami5ch adaptatiegedrag. Het leidde me ook tot een paar verkennende experimenten over de
len een sleutelrol
dingsdrang.
In
de
stukjes liefst, met van ten Doesscharntekoppen waren.
ralië, de weg naar eraard.
fasevertraging als functie van het adaptatieniveau.
veel verder ben ik nooit gekomen. Gera¡d van de ven heeft die verkennende experimenten nog wat voortgezet, maar met niet zo erg reproduceerbare resultaten; en mijn belangstelling verschoof meer en meer in de richting van het kleu¡enzien. Het onderwerp leek trouwens ook van anderen tot voor kort weinig aandacht te krijgen. Recentelijk proefde ik echte¡ het genoegen dat de Pokornfs 1 lrsæ¡ mijn enige, toch wat obscure pubrikatie op dit gebied in het Delftse symposiumverslag, aan de volslagen vergetelheid ontrukten. De waag of ons model betekenis zou ku""en hebben voor de verklaring van hun meetgegevens, ligt nog onbeantwoord. Bibliografie 26, g
Dzn., een aardig Iilversum.
Hij
had
r met RC-kringen : nachtelijke uren
5
onaal een instant-
In
: dan toe ondoorals Dzn), en zijn
via de rand van de pupil het oog binnen kwam, aanzienlijk minder effectief was dan licht via het centrum. De verklaring, zo bleek al snel, moest niet in een verminderde optische doorlating door de oogmedia worden gezocht, maar in het feit dat de netvliesreceptoren als kleine antennes naar het centru'n van de pupil gericht, iageplant op de netvliesbodem stonden. Rond 1957 raakten Pieter walraven, Nico schweitzer en ik alle drie op eigen
'aangeduid.
van verschillende
te dit thema niet of. ze die fasever;en de drie kegeleen raar verloop :
ik
geimteresseerd
jdens mijn herstel
moeilijk gevonden
986
Het Stiles-Crawford effect 1933 beschreven Stiles en Crawford hun verrassende ontdekking dat
licht dat
manier in dit Stiles-crawford effect geinteresseerd: pieter walraven in de kleuraspecten, ik in de onderdrukkende werking op strooilicht, en Nico Schweitzer in de mogelijkheid om luie ogen te verkla¡en met de aanname dat soms die parallelle inplanting niet zo mooi gelukt was. Niets is nuttiger om je in te werken in een nieuw thema dan om een literatuuroverzicht te schrijven, en zo sch¡eef ik een overzichtsrapport in 195g. Toen ik het klaar had
w.H. swanson, J. Pokorny and v.c. smith, Effects of chromatic adaptation on pl_"f"-{^.!.1-dït sensitivity to hererochromatic flicker. J. Opt. d. em. S, r97Çt9ft2, 1988
L2
realiseerde ik me dat 1958 25 jaar na 1933 was, en ik gaf het de titel 'Twenty five years Stiles-Crawford effect'. Ik heb het geweten.
Nico gaf een exemplaar aaî Weve, de hoogleraar oogheelkunde in Utrecht, en die vond het zo aardig dat hij het zonder mijn medeweten opzond naar Advances in Ophthalm6l6gy waar hij redacteur van was. En zo verscheen - in niet zo erg zorgvuldig gecorrigeerd Engels - dit herdenkingsartikel van een net beginnende snotneus. Ik heb er nooit met Stiles over durven praten. Maa¡ het drama was nog niet ten einde, want ook Lucia Ronchi was enthousiast en woeg of ze het artikel mocht vertalen voor de 'Atti'. Ik was natuurlijk wel gestreeld - mijn produktie in het Italiaans stond nog steeds op nul - maar woeg om eerst het stuk met Pieter Walraven te mogen bewerken en aanvullen. 7-n geschiedde, en weer letten we niet erg op het Engels, want het zou toch vertaald worden? Mis, want Lucia vond het zells zo de moeite waa¡d dat ze het onvertaald plaatste! En zo is nog steeds mijn Italiaanse produktie op nul blijven staan.
Fig.
2 Prototlpe
van het klinisch Stiles-Crawford apparaat.
Al bû al was natuurlijk mijn
betrokkenheid met het Stiles-Crau{ord effect aardig groot geworden. Het leidde er toe dat ik, voor het beoogde onderzoek
naar a-blyopie, samen met André Huigen een 'klinisch Stiles-Crawford apparaat' heb gebouwd (Fig. 2).
L3
: de titel'Twenty
le in Utrecht,
en
:ond naa¡ Advan:heen
- in niet zo
m een net bego-
Maa¡ het drama st en woeg of ze I gestreeld
volgens Mathee valeton is de publikatie daa¡over mijn enige nooit geciteerde Engelstalige artikel, maar zo beroerd was het nu ook weer niet. we bouwden twee exempla¡en voor de export (één voor Fankhauser in Bern en één voor Burian in Iowa) en het derde exemplaa¡ verdween na verloop van tijd naar het ooglijdersgasthuis, waa¡ het gebruikt werd bij twee proefschriften, dat van v/im Dr,ttnewold 1 en dat van Gijs-Jan van Blokland 2. van de twee export-produkten is nooit een gebruiksteken vernomen.
- mrjn
)eg om eerst het
b
geschiedde, en
ald worden? Mis,
vertaald plaatste! ran.
ääi,i'",:,:;l#:å' telkens op 25Vo lager g
paraat.
: "ffiË:i:''"üf;;'t
De met dit apparaat geproduceerde'Stiles-Crawford diagram¡¡sa' (stelsels van in de pupil ingetekende isofoten, Fig.3) hadden niet alleen een grote esthetische bekoring, ze drukten ons ook nog eens heel indringend op een niet onbelangrijk nevenaspect, dat bijna altijd de epicentra duidelijk wat excentrisch naa¡ de neuskaat lagen.
-Crawford effect oogde onderzoek
Stiles-Crawford
cJ'w. Dunnewold, on the campbell and stiles-cmwford effects and their clinical importance. P¡oefschrift Utrecht, 1964 Blokland, The 9.I.- 9n 9ptr,9s^9f the human eye studied with respect ro polarized light. Proefschrift Utrechr, 1986
14
Frits van Os en ik hebben laten zien dat Mellerio en Weale, door die scheefheid te veronachtzamen, een foute correctie van het Stiles-Crawford effect hadden berekend voor de invloed van de absorptie van de ooglens. Een nog veel boeiender aspect van die scheefheid bleek bij mijn, in par. 6 te bespreken studie over het verschijnsel van kleurstereoscopie.
Als gezegd: mijn directe interesse lag vooral in het onderdrukkend effect op intraoculair strooilicht. De kegeldes, met hun naar de pupil toe gerichte antennewerking, zijn daarmee automatisch relatief ongevoelig voor zijwaarts invallend licht, dus vooral voor van de oogbodem komend strooilicht. De staa{es, die geen Stiles-Crawford effect vertonen, kennen deze bescherming tegen vals licht niet. De consequenties van een en ander zijn te vinden in mijn proefschrift. Bibliografie lO,12,14, L5, 18, 28, 29,55,
û
Diepte zien in kleur Kleurstereoscopie is het verschijnsel dat rode en blauwe reclameletters - om maar een voorbeeld uit de praktijk te nemen - ook al staan ze op dezelfde afstand, niet altijd op gelijke afstand worden waargenomen. Brücke heeft het voor het eerst proberen te verkla¡en, op grond van het feit dat de oogoptiek niet gecentreerd is, door de excentrische liggttg van de fovea. De chromatische aberratie geeft dan een asymmetrisch verdeelde kleurschifting die zich binocu-
lair laat vertalen in een diepteverschil . Deze verklaring, waar fysisch geen speld tussen te krijgen is, voorspelt dat blauw altijd verder zal worden gezien. Helaas bleek de helft van Brücke's proefpersonen het effect 'verkeerd om' te zien. Brücke concludeerde dat hij fout zat en gaf het op. Twintig jaar later repliceerde Einthoven zijn werk, met hetzelfde resultaat, maar een andere interpretatie. Hij concludeerde dat, aangezien de kleurschiftingstheorie goed in elkaar zat, het averechtse gedrag van de helft van de proefpersonen zou moeten worden toegeschreven aan nog een andere, op dat moment nog onbekende 'scheefheid'. De verklaring in de handboeken staat 'dus' op naam van Einthoven, niet van Brücke, en de mensen die blauw voor rood zien, staan te boek als'tegen de regel'.Zn werkt de wetenschap. Van dit alles was mij in 1959 nog niets bekend, toen ik bij een bezoek van ten Doesschate jr. mijn excentrische Stiles-Crawford diagrammen liet zien. Hij
V15
:, door die scheef:s-Crawford effect ooglens. Een nog rar. 6 te bespreken
woeg zich toen af of er een sa-enhang was met de excentrische ligging van de fovea. Het a¡twoord bleek ja, maa¡ heel anders dan hij dacht. De samenhang bleek daa¡in te zitten dat de asymmetrie van het Stiles-Crawford effect juist de
door Einthoven gezochte tweede scheefheid was; althans: bij mijn vier proefpersonen leek dat aardig te kloppen. Ik ben nooit zo,n grote statistische
lrukkend effect op
experimentator geweest, en in die tijd kreeg je een redelijk doordacht verhaal, ook al was de proefpersonen-statistiek niet je dat, toch wel gepubliceerd.
rupil toe gerichte :lig voor zijwaarts nd strooilicht. De
De theoretische gedachte was heel eenvoudig. Het kleurstereoscopisch effect wordt opgewekt door de wijking tussen kijkas en oogas; anders gezegd, doordat de kijkas (gemarkeerd door het poppede in de ogen) niet samenvalt met het
deze bescherming
midden van de pupil. Maar het stiles-crawford effect maakt dat het effectieve middelpunt van de pupil voor de meeste mensen wat meer naa¡ de neus toe ligt dan het geometrische centrum (Fig. 3) en ruwweg s¡menvalt met dat poppede in de ogen! Ruwweg, want bij sommigen ligt het wat meer naar de neuskant, en bij anderen wat meer naar de slaapkant. vandaa¡ Brticke's en
r te vinden
in mijn
Einthoven's'tegenregelse' proefpersonen.
Het is dan natuurlijk wel spanns¡d of jouw toch wat :clameletters
-
om
an ze op dezelfde , Brücke heeft het : dat de oogoptiek u De ch¡omatische rg die zich binocu-
speculatieve theorie
aanvaard zal worden en of hij het zal houden. Ik mag niet klagen, want de niet zovele publikaties over dit onderwerp sindsdien lijken het beeld redelijk bevestigd te hebben. Kishto merkte in L9óf- op dat tegen-de-regelaars zich bij daglicht volgens de regel gaan gedragen - precies wat je zou moeten verwach-
ten als, door de contractie van de pupil, het stiles-crawford effect als medebepalende factor wordt uitgeschakeld. En de alternatieve theorie die Bodé in l-981 opperde, bleek in feite een verkapte bevestiging van mijn theorie.
$sisch geen speld den gezien. Helaas
reerd om'
te
zien.
retzelfde resultaat, zien de kleurschif-
is statistiek niet alles, en je kunt dan van Nobelprijswinnaa¡s in de dop aftijken hoe je een leuk idee maar eens op de wetenschapsmarkt moet uitbrengen. De tijd maakt dan wel uit of je gelijk hebt. Soms
Bibliografie
ll,
L6,32,
SS, LO7,712
r de helft van de :en andere, op dat handboeken staat
7
Kwanteuze effecten
en die blauw voor
:en bezoek van ten
Toen in t947 van der velden promoveerde over de essentiële meetgevoeligheid van straling,sensoren, voegde hij één hoofdstukje toe over het oog. op een elegante wijze toonde hij aan dat het oog dicht tegen de één-quantu'n grens
nen liet zien. Hij
opereerde.
:enschap.
Zijn afstudeerstudent Maarten Bouman werkte dat thema verder uit
16
en dat leidde in 1949 tot zijn dissertatie over de twee-quanten hypothese van het zien. Het thema'ziertln het donker'sloot goed aan bij de militaire interesse, en zo werd Bouman de grondvester van het IZF, en werd de quantum- en fluctuatietheorie van het zien er de rode draad van het fundamentele visuologische werk. Dat gold echter niet voor mij, want voor zover ik er mee te maken kreeg, was het toch meer in uifwerkende zln, dan dat het een kernthema werd. Alleen bij drie gelegenheden ben ik wat indringender bij de quantum- en fluctuatietheorie van het zien betrokken geweest.
De eerste keer was eigenlijk bij toeval. Maarten zou een invited paper over de fluctuatietheorie van het zien van helderheid- en kleurcontrasten presenteren op de osA-meeting in Amerika, maa¡ werd juist in de voorbereidingstijd ziek. Hij woeg Pieter Walraven en mij om de voorbereiding over te nemen. De lraag aan Pieter was begrijpelijk, want hij werkte op dat gebied; maal waarom hij ook mij aanzocht is mij ook vandaag de dag nog duister. Het enige wat ik zegger: kan, is dat het me op een nieuw spoor zette, en dat ik daar nog altijd dankbaar voor ben.
Mijn bijdrage was - en bleef door de jaren heen - dat ik de meer analytische benadering inbracht, naast Pieter's meer heuristische benadering met geometrische diagrammen. In die 1963-studie heb ik in feite in het kleurzie"-odel zelf niks nieuws ingebracht, en slechts geholpen met een wat eleganter mathematische beschrijving van ds ¡senmalige stand van kennis, in de richting van wat later het Vos-Walraven lijnelement zou gaan heten. Maar wel ben ik daa¡door geconfronteerd met de haken en ogen die nog aan dat model vastzaten. In de volgende paragrafen zal mijn later werk aan die haken en ogen aan de orde komen.
Mijn tweede betrokkenheid op dit gebied kwam toen Maa¡ten Bouman in 1-984 afscheid nam als hoogleraar in Utrecht, en het plan werd opgevat om hem een bundel 'Limits in Perception' aan te bieden. Het leek me een goede gelegenheid om daalaan, sâmen met Dick van Norren, een opstel over de grenzen van het visuele spectrum bij te dragen. Daarin kwam een bespreking voor van het beroemde bad-experiment van de Vries, waarbij hij aantoonde dat de ooggevoeligheidskromme naar het rood verschuift als het lichaam opwarmt (Fig. a). goed begrepen worden uit het feit dat de warmtebewegog uao het lichaam net iets meer kan bijdragen tot de excitatie, waardoor met iets minder energetische fotonen - dus meer langgolvig licht - kan worden volstaan. Bij het bewerken van de Vries' resultaten en interpretatie stuitte ik
Dit opschuif-effect kan
L7
rten hypothese van le militai¡e interes-
rd de quant'm- en rmentele visuologi( er mee te maken
n kernthema werd.
j
de quantrm- en
echter op een incorrectheid, waarbij de vries zijn intuitie - terecht - meer geloofd had dan de toenmalige theorie. Ik kon de vries, conclusie over de ruisgevoeligheid van het netvlies daarom bevestigen op basis van een, naar mijn mening, beter gefundeerde berekening.
Maar mijn meest interessante 'bijdrage' tot de quantumtheorie van het zien was puur anekdotisch en staat nergens beschreven. Bij het opruimen van de boeken van mijn vader trof
ik ook zijn studieboek Fysiologie aan, van zwaardema-ker,
ited paper over de rasten presenteren 1.06
bereidingstijd ziek. ver te nemen. De
o deuteronomool o deuteronoop
E
c
ried; maar waarom
o (o
. Het enige wat ik ik daar nog altijd
1.04
(o
E C
O 1.02 ct
o meer anal¡ische ring met geometri-
tr
-.o
o 1.00 o ql
leu¡zienmodel zell )ganter mathemati-
---;
o L
e richting van wat el ben ik daardoor el vastz¿ten. In de ogen aan de orde
;n Bouman
in
1984
gevat om hem een
en goede gelegenrcr de grenzen vân :king voor van het nde dat de oogge-
0.98
37
36 I
Fig.
4
3g
39
ichoomstemperotuur
t0
( oC I
Verschuiving van de ooggevoeligheid naar het rood met (nãr gegãvens van de Vries).
stijgende lichaamstemperatuur
\it 192r. Nieuwsgierig bladerde ik erin om te kijken wat zwaardemaker over het oog te zegen had, en trof daar de uitspraak aan dat het oog in donker-ge-
)pwarmt (Fig. a).
adapteerde staat aan twee quanta voldoende zou hebben om licht te zien. Dat was dus ruim een kwa¡t eeuw voor van der velden en Bouman, nota bene
rt de wa¡mtebewe-
dezelfde universiteit.
aan
atie, waardoor met
cht
- kan worden
rpretatie stuitte ik
wat
een gemiste kans, indertijd, voor Jongbloed
in
zijn
animose strijd met Bouman!
wie mij een beetje kent zal zich kunnen voorstellen met welk een genoegen ik het boek opengevouwen aan Maa¡ten Bouman voorlegde. Het moet hem pijn
18
gedaan hebben, maar ik moet daa¡aan onmiddellijk toevoegen dat ik zelden iemand zo positief heb zien reageren op een uitdagende prikkel. Een paar jaar
later bleek hij de voorgeschiedenis van Zwaa¡demaker's uitspraak, in het Utrechtse Universiteitsmuseum tot op de bodem te hebben uitgezocht. Ik heb nog altijd een heel plezierig gevoel bij de gedachte dat, uiteindelijk, mijn ondermijnend gebaar de prikkel blijkt te zijn geweest tot een boeiende wetenschapshistorische ontdekkingstocht. Bibliografie 19, 47, 93, 94
Hoeveel receptoren?
Toen
ik eind van de jaren '60
trachtte enige mathematische oneffenheden uit
Pieter Walraven's kleurzienmodel glad te strijken, bleek de sleutel tot het probleem om van de raadselachtige factoren o en ß af te komen, te liggen in
E
Ío o
€ p
õ
c
,]
9o o
o o
j-l-----r
-
o
|
i
16
32
S-plofond
^\e ,òeY
c
o
1 helderheid
{
log school
I
Fig. 5 De differentiele gevoeligheid van de d¡ie kegeltjessystemen, als verloop van de helderheid.
de aattt'ame dat de drie kegeldessystemen ongelijke aantallen receptoren bezaten. Die gedachte was niet nieuw, maar wel de gedachte om die ongelijkheid via de fluctuatietheorie van het zien te koppelen aan Stiles' Weberfracties. De redenering was eigenlijk heel simpel.
T19
)gen dat ik zelden
uitspraak,
in
het
uitgezocht.
Ik
heb
uiteindelijk, mijn ,n boeiende weten-
De fluctuatietheorie van het nen zeg!. dat, bij een neu¡ale belasting die duidelijk onder de maximale kanaalcapaciteit ligt, de contrastdrempel (ndI/I) met de wortel uit de intensiteit (! afneemt: de De Vries-Rose wet (Fig. 5). Maar bij het naderen van de neurale capaciteit zwenkt de contrastdrempel af naar horizontaal. Het eindplateau heet de weberfractie, en stiles had daarvan voor de drie kegeldessystemen experimenteel de relatieve hoogte bepaald op 0,78 : 1- : 4,46, voor respectievelijk het langgolvige (L), het middengolvige (M) en het kortgolvige (S) kegeltjessysteem.
Het moment van afzwenken wordt natuurlijk bepaald door de kanaalcapaciteit, of, bij gelijke kanaalcapaciteit per kegelde, door het aantal parallel opererende kegeltjes. De ligging van het aftakpunt in horizontale richting zou dus de
r
de sleutel tot het :omen, te liggen in
_l
len.
via
N"
(Nr, en Nr) uao de d¡ie kegeldessystemen weerspiegede wortelwet laten de relatieve aantallen zich dus berekenen als
aantallen kegeltjes
oneffenheden uit
N. : Nu :Ns = G/0,78)2 : (1:1)2 :(7:4,46), - 33:?n:L een verhouding die wonderwel bleek te sporen met de in Fig. 5 ingetekende verhouding 32 : 16 : 1 die uit een interpretatie van het Bezold-Brücke effect naar voren kwam (par. 11). Toen we dit publiceerden, geloofde niemand daar veel van. Met name de Nr/Nr verhouding lag precies andersom als Harry Sperringl anatomisch/hi-
bij apen had gevonden. Inmiddels lijkt het getij gekeerd, en recente bevindingen, o.a. van carol cicerotte2, li¡ken onze berekeningen prachtig te stologisch
bevestigen. Bibliografie 46, 177,
--l :geltjessyste-
otallen receptoren e om die ongelijkiles' Weberfracties.
7?A
Een maatstaf voor kleunerschil
Kleuren worden veelal aangeduid met hun coördinaten in de kleurenruimte, hetzij volgens de clE-aanduiding met (X, y, z), hetzij met de meer fundametele coördinaten (L, M, s) die de excitaties weergeven van veronderstelde
H. Sperling, Chromatic !!._l!ar.c__rl9 NY 1%, 45+456,79n
organizÀrion
of primate
cones. Science
C.M. Cice¡one and J.L. Nerger, The relative numbers of middle-wavelength sensitive cones in the human fóvea centralis. Vision Res. 29, l1,S-129, lgïg
T20
en dat Maar die kleurenruimte is een LJeurmengruimte betekentdatdeafstandtussentweekleurenallerminsteenmaatisvoorhet receptorsystemen.
subj ectieve kleurverschil.
Dewaagwatdanwèldegoedemaatstafvoorhetsubjectievekleurverschilzou speculatie zijn, is al zo'n honderd jaar onderwerp van wetenschappelijke via mijn werk aan het al geweest. Ik kwam er indringend mee in aanraking van Pieter Wal¡aven' eerder genoemde lijnelement voor het kleurzienmodel aan de niet-euclidische Allereerst: wat is een lijnelement? De term is ontleend
meetkundeenbetekentinfeitenietsandersdande.duimstok(dD)opmicroschaal,waaraanmendelokalemetriekineenniet-euclidischeruimteafmeet. ruimte, en de algemene Kennelijk is de kleurenruimte zo'n niet-euclidische uitdrukking voor het lijnelement daarin luidt
(dD)'= (dllwr)2 + (dM/W*)'+ (ds/ws)2' om elk kleurpunt gewichtscoëfficienten ziin.Deze formule beschrijft kleurverschil, en geeft daarmee van een eþsoïde van constant klein subjectief aan' Deze methode om het plaats tot plaats in de kleurenruimte de metriek
waarin
w,
kleuronderscheidingsvermogenmathematischtebeschrijvenwerddoorHelm-
holtzinlSglgei'ntroduceerd,maarhijhaderweinigsuccesmee'vooral
assen niet goed doordat zijn gegevens over de ligging van de fundamentele
waren.Zijnreerl.ngenoordeeldenhetdaarombeteromdeze.uitglijder'vande postume uitgave van zijn oude leermeester te verdonkeremanen in de derde' leerboek.
De methode heeft trouwens, waarschijnlijk door zijn abstract-mathematische zotder de werkelijkheid karakter, nooit op veel populariteit kunnen bogen. veelgeweldaantedoenkanmendeverderegeschiedenisweergevenmetde iemand betrekkelijk mededeling dat telkens, na ongeveer een kwart eeuw' een hele tijd weer op het thema terugkwam, en dat er daarna weer geïsoleerd
mathematisch elegante, niets gebeurde. Eerst was het Schrödinger die, met een
maarffsiologischweinigaansprekendevariantkwamophetHelmholtzlijnelement;enduseveneenszonderveelweerslagindeliteratuur.Naopnieuween terug op het Helmholtz kwart eeuw kwam stiles met een duidelijke verbetering
lijnelement,maaropnieuwbleefhetbijeengeisoleerdgebeuren.Entoen
van het kleurkwam Pieter walraven met zijn op de fysische fluctuatietheorie Juist omdat het een heel onderscheidingsvermogen gebaseerde kleurzienmodel.
andere,fysischeu.r't.'glooahad,konheteerstnauwelijksalseenvolgende stapindereeksHelmholtz-Schrödinger-Stileswordengezien.Alsmljn
2t nengruimte en dat n maat is voor het ire kleurverschil zou
rppelijke speculatie in werk aan het al
hoofdbijdrage
zie ik, dat ik ontdekte dat de
voorspellingen
met
het
wal¡aven-model prachtig vertaald konden worden in een lijnelement, en dat dit 'vos-wal¡aven' lijnelement, wijwel letterlijk, de voorgaande Helmholtz, Schrödinger en Stiles lijnelementen op één noemer bracht. Dat was opnieuw zo'n kwa¡t eeuw verder in de tijd, it 1972.
'Wal¡aven.
In het bovenstaande zal men tevergeefs het argument zoeken van het kloppen van het model met de experimentele gegevens over het kleuronderscheidings-
de niet-euclidische
tok (dD) op micro-
vermogen. Dat komt omdat eigenlijk al deze lijnelementen heel behoorlijk de experimenten beschrijven, als ze maar vân de goede actiespectra voor de
;che ruimte afmeet.
receptoren uitgaan. Het wordt pas boeiend wanneer de kleine veranderingen
3, en de
daa¡in met het lichtniveau moeten worden beschreven. Dan blijkt het vos-wal¡aven lijnelement, bij mijn weten tot nu toe als enige, in staat ook daarvan een redelijke verklarirg te geven.
'ieter
algemene
I")', we zijn nu al weer bijna ft om elk kleurpunt geeft daarmee vân :e methode om het
werd door Helmiucces mee, vooral ,le assen niet goed e 'uitelijder' van de ne uitgave van zijn
20 jaar verder, en er zijn nog geen tekenen dat
anderen op ons spoor verder werken. H.et zal spannend zijn om te zien of, na opnieuw een kwa¡t eeuw, een volgende eenling zal opduiken! Bibliografie 19,42,49,52, 53, 78, 88
10
Negatief blauw?
om met een lijnelement te
ract-mathematische
:r de werkelijkheid weergeven met de
:mand betrekkelijk weer een hele tijd hematisch elegante,
:Helmholtz lijnelerr. Na opnieuw een g op het Helmholtz ¡ebeuren. En toen ;orie van het kleuromdat het een heel s als een volgende gezien. Als mün
rekenen moet men de actiespectra van de drie Het afleiden daarvan was het onderwerp van het eerste deel van onze '7rf'72 trilogie in vision Research. Een deel van wat kegeltjessystemen kennen.
daarin staat is al in par. 8 aan de orde geweest, en verder bewandelde het stuk conventionele wegen: bepaal in de clE-kleurendriehoek de beste lokatie van de dichromatische verwisselingspunten en maak gebruik van de additivi-
wij
teitsregel LÀ +
M^ + S) = VÀ, de ooggevoeligheidsfunctie. Dat de vos/Tval¡aven-k¡ommen redelijk bekend zijn geworden, is waarschijnlijk meer te danken aan het feit dat we ze in tabel- en formulevorm makkelijk toegankelijk maakten, dan dat ze zo origSneel waren. Maar wa¡en ze wel goed? Het was osca¡ Estêvez die me daar met mijn neus op drukte toen ik in 1979, als referent, met hem zijn proefschrift door moest spitten. Hij bracht met name twee punten na¿u voren: de ClE-kleurmetriek
"r)
geboren; en: vormt niet zo'n betrouwba¡e basis omdat ze uit compromissen is een a¡tefact' de additiviteitsregel - zoal geldig - is in een colorimetrisch systeem Werken aân een proefschrift is vaak afzien', en jammer genoeg heeft Oscar niet de daa¡door uit deze goede kijk op wat essentieel is, in zijn proefschrift zijn volle oogst binnen gehaald. En ook niet daarna, toen andere interesses bezwaren oscar's aandacht op gingen eisen. De waag naaf een verbeterde, met AIC in 1987 in de jaar totdat liggen rekening houdende afleiding, bleef acht Nu Oscar er Florence een kleine conferentie over kleurzienmodellen belegde' kennelijk niet verder aan werkte, wilde ik zeß eet pogr'g wagen'
Met enige trial and error slaagde ik erin om, gebruik makend van de door nieuwe actieoscar aanbevolen colorimetrische gegevens van stiles en Burch, een kleine, maar spectra af te leiden die, naar het zich het aanzien, inderdaad nog duidelijke verbetering waren ten opzicht van de oude' Maar belangrijker gevoel fraai leek me het vervolg, waarin Oscar's ideeen en de onze naar mijn als additiviteit verweven werden. In plaats van, zoals woeger, de fotometrische hoogte af te uitgangspunt te nemen en mee daa¡uit de actiespectra in absolute de waag eind het leiden, konden we nu de redenering omdraaien, om dan aan te stellen: hoe combineren L¡, M¡ en S¡ nu het beste tot V¡ ? V¡ Het antwoordwas verrassená:LÀ + Ml - S.t klopte duidelijkbeter met het S-signaal dan L) + M.\ + S¡ ! Natuuriiik is een negatieve invoer van eerder evenzeer additief als'àeo positieve, naar bij mijn weten had niemand daar deze interpretatie aan gegeven. van Uiteraa¡d voelde ik me een beetje schuldig met deze uitrverking op basis inhaken Osca¡,s ideeën - en ik was dan ook alleen maar gelukkig met Oscar's te op de nieuwe situatie en met zijn voorstel om er een co-produktie van 1 op maken. Daarmee kon ik dan de verrmlling van een oude, door mij in 1975 het ClE-congres in Londen geuite wens naderbij brengen om, naast de CIE-standaa¡dwaarnemer ook een CIE fundamentele waarnemer in het leven te roepen.
En dan maar zien hoe het verder uit zal pakken. Jo Pokorny was het er in elk geval niet mee eens, en maakte in Florence wat gfapjes over 'negative blue', (om daarmee alleen maar tonend hoe makkelijk een semantische inaccuratesse S als blauw te omschrijven) tot heilloze verwarring kan leiden.
Proc. ClE-congress London, 1975,p.4' CIE, Parijs (1976)
I
23
is geboren; en:
Na afloop van Florence betrokken Margriet en ik een huisje aan het Trasi-
em een a¡tefact.
meense meer, maar het probleem van het negatief blauw liet me niet los. van daa¡ sch¡eef ik een ansichtkaart aan de pokorny's met als tekst:
reg heeft Oscar efsch¡ift niet de e interesses zijn )sca¡'s bezwaren AIC in 1987 in
Looking øt the Trasimenian lake
Half asleep and half awake A reassuing thought came through About the negativity of blue
de. Nu Osca¡ er n.
You joked about a print mistake But here misreading is at stake The problem is, I thinh that you Mßtakenly read S as Blue
;nd van de door
:h, nieuwe actieeen kleine, maar belangrijker nog mijn gevoel fraai he additiviteit als ,lute hoogte af te ret eind de waag
ll/hether S plus is, null, or minus matter what its sign is As long øs L and M ønd S, øll three Feed into positive function V
It does not
I
may conclude, we need not fight That blue does contribute to light And further, fellows trønsatlantic Never do joke øbout semantics
)?
jk beter met V ¡
yan het S-signaal , niemand eerder
Hierop kwam nooit een reactie.
t Osca¡'s inhaken produktie van te r mij in 19751 op n, naast de CIE-
r in het leven te was het er
in elk
:r 'negative blue', inaccuratesse (om
Bibliografie 70,
ttl,
t?A
24
11
Terug naar receptorniveau
De kleurindruk verschuift met de helderheid, maar een verklari¡g met behulp van alineaire receptorka¡akteristieken stuitte op het probleem hoe dan de additiviteit van helderheid (formeel juister: luminantie) te begrijpen. Pieter
Fig.
6
Het 1965-kleurzienmodel volgens Pieter Walraven.
Wal¡aven loste dat oude probleem elegant op door de benodigde alineariteit op te schuiven van receptorniveau naa¡ het niveau van de antagonistische kleurkanalen (Fig. 6). Daarmee, en met de al eerder genoemde factoren a en B (pa.. 8), gaf hij het oude von K¡ies zonemodel substantiele inhoud en kon hij de genoemde kleurverschuiving, het Bezold-Brücke effect, kwantitatief verklaren.
Pieter's model was dan wel elegant, maar er klopte iets niet, \ryant 'echte' ffsiologen vinden al heel duidelijke aline¡'i¡si¡sn op receptorniveau. Het duurt altijd een tijd voor je zulke knagingen echt serieus neemt, want je geeft
r25
natuurlijk een mooie theoretische verklaring niet voetstoots prijs. Maar begin van de jaren '80 vatte ik de moed en probeerde gewoon wat er met de helderheid gebeurde als ik de alinea¡iteit nu toch eens naar receptorniveau terugplaatste. Het resultaat was verbluffend geruststellend: zo goed als niets. De uing met behulp em hoe dan de begrijpen. Pieter
receptorsystemen bleken een dusdanige spectrale overlap te hebben dat, bij alle principiële alinss¡i¡ei1, het helderheidssysteem quasi-additief bleef functioneren.
Sterker nog: de kleine afwijkingen bleken ook nog in de goede richting te gaan!
+
resoons compr ess r e
trtr Fig.
de alineariteit op aistische kleurka-
u. 8), gaf hij
het
genoemde kleur-
úet, want 'echte'
Het duurt want je geeft
úveau.
t,
7 Het'Vos-Wal¡aven,
kleu¡zienmodel (1989).
Resteerde de waag of Pieter's verklaring van het Bezold-Brücke effect onder dit verplaatsen van de alinsari¡sit wel stand zou houden. Het antwoord was ja en nee. De verklaring hield stand maar het hele zonemodel bleek nu, voor dit
doel, overbodig. Dat wil niet zeæen dat het zonemodel fout is, maar de kleurverschuiving bleek al geheel op receptorniveau te kunnen worden verklaard. Dat betekende natuurlijk ook dat er, op grond van het Bezold-Brücke effect, niets zinniqs meer te zeggen viel over de feitelijke zone-bed¡arling. Mede op grond van de hiervoor (pa¡. 8) beschreven bevindingen over relatieve receptoraantallen, veranderde daardoor het oude wal¡aven kleurmodel van Fig. 6 nogal ingrijpend. De gedetailleerd uitgewerkte zenuwschakeling in het
?Á
zone-deel verviel, maar daartegenover kwam een veel gedetailleerder uitgewerkt receptor-gedeelte (Fig. 7). Bibliografie 73, 83, 101
12
Lichtabsorptie in de oogmedia
Wie wil weten wat er op netvliesniveau gebeurt, moet correcties aanbrengen voor wat er in de ooqmedia teloor gaat. Gedeeltelijk gebeurt dat door lichtverstrooäng (par. 2), maar voor wat grotere beelden toch voornamelijk door absorptie. In mijn dissertatie gaf ik een overzicht met toenmalige literatuurgegevens, grotendeels berustend op metingen aan operatief verwijderde mensenen dierenogen. De verschillen waten, vermOedelijk vooral door post-mortem artefacten, zodanig dat van echt betrouwbare gegevens niet kon worden gesproken. Sindsdien zijn er veel betere gegevens bescbikbaar gekomen, doordat de omgekeerde weg kon worden bewandeld: we weten uit laboratoriumgegevens langzamerhand het nodige over de netvliespigmenten, en kunnen daarom, uit vergelijking met gegevens op hoornvliesniveau, de correctie voor wat er in de oogmedia gebeurt, terugrekenen.
Onze bijdrage bestond voornamelijk in het bijeenbrengen van literatuurgegevens. Vooral door vergelijking van het absorptiespectrum van rhodopsine met de standaa¡d scotopische ooggevoeligheidskromme, konden Dick van Norren
en ik een dichtheidsspectrum construeren voor de ClE-standaardwaarnemer. Op een soortgelijke wijze leidde ik uit literatuufgegevens vaî zeet uiteenlopende herkomst een, vergeleken met de klassieke gegevens van Wyszecki en Stiles, iets verbeterd dichtheidsspectrum af voor het maculapigment. Dat maculapigment veroorzaakt een eigenaardige hobbel in de uitwendig bepaalde foveale receptor-actiespectra. Deze hobbel bleek in alle drie deze actiespectra heel bewedigend te kunnen worden gladgestreken door voor het maculapigment een 'standaa¡d' piekdichtheid van 0,35 aan te nemen. Tenslotte hebben Frits van Os en ik laten zien dat de
wij
forse verschillen in
de vorm van het Stiles-Crawford effect (pat. 5) tussen 400 en 430 nm wijwel uitsluitend konden worden toegeschreven aan het gele pigment in de ooglens' onder veronds¡5¡elling van een homogene verdeling over het lensweefsel.
Na alle 'transparante' oogmedia te hebben doorlopen, loopt het licht uiteindelijk dood op de pigmentlagen in de oogbodem, de fundus. De spectrale reflectie
27
,tailleerder uitge-
van de fundus, zoals die bij oogspiegelen zichtbaar wordt, vormt daarmee het sluitstuk op de absorptiekarakteristiek van de oogmedia. Fred Munnik, Jan Boogaard en ik hebben die spectrale fundusreflectie met een nogal primitieve fundusreflectometer bepaald als oplopend van ca 4vo n het blauw/groen tot ca n het rood. Haast onwaarschijnlijk hoge waarden, vonden we toen al; en weten we nu, dankzij het veel mooier meet- en analysewerk dat Dick van Norren en Luuk Tiemeyer 1, een beede in het verlengde van wat hier is beschreven, in Utrecht hebben verricht. 30vo
:cties aanbrengen
dat door lichtver-
rornamelijk door rlige literatuurgerijderde mensenoor post-mortem n worden gesprormen, doordat de ratoriumgegevens
nnen daarom, uit
'oor wat er in
de
rn literatuurgege-
r rhodopsine met Dick van Norren
Bibliografie 22,59, 60, e, I
13
\Yarmte op oog en huid
Mijn afstudeerwerk in utrecht betrof de wa¡mtezin van de huid, een onderzoek dat ik onder de zeer stimulerende leiding van Ton vendrik heb mogen verrichten. De vraag: reageren de warmtereceptoren op de temperatuu¡ of op de temperatuurgradient, kon door een vergelijking van de reactietijd op bestraling met infra¡ood en met microgolven, worden beantwoord met ,op de temperatuur' (Fig. 8). van dit werk leerde ik niet alleen een hoop over een wetenschappelijke aanpak, maar ook, heel concreet, over thermisch rekenen. Die kenni5 heb ik uitstekend kunnen gebruiken toen, jaren later, de waag rees of met de oogspiegel net zichtbare netvliesverbrandingen ook functioneel op drempelniveau lagen (zie par. 14).
.daardwaarnemer.
Dat maculapig-
In het land der blinden is éénoog koning, en zo belandden incidentele wagen op thermisch gebied (staar door infrarood, warmteoverlast in helikopters) als regel bij mij. Zelfs kwam mijn ervaring met microgolven me nog te stade toen
bepaalde foveale
ik, als lid van de Gezondheidsraadcommissie 'niet-ioniserende sf¡¡ling' ook met
actiespectra heel aculapipment een
de risico's van microgolfstraling te maken kreeg.
zeer uiteenlopenlyszectn en Stiles, ..
rrse verschillen in
n 430 nm wijwel nt in de ooglens, :nsweefsel.
Door deze voorgeschiedenis was het niet onbegrijpelijk dat, toen in de jaren ,70 de geplande herziening van het kledingpakket bij de Krijgsmacht de opbouw eiste van een thermofrsiologische onderzoekgroep, die groep in eerste instantie als annex van de afdeling visuologie werd opgezet. Ik heb wel eens gespeeld met de gedachte om ook zell aan dit onderzoek een inhoudelijke bijdrage te
ret licht uiteindespectrale reflectie
D. van Norren and L.F. Tiemeyer, spectrar ref'rectance of the human eye vision Res.26,311320, 1986
28
leveren. Met name interesseerde me de terugkoppel-paradox van de koude voeten: eeñmaal te koude voeten Worden maar moeizaam weer warm Omdat het lichaam ze 'afschrijft', ongetwijfeld als onderdeel van een hogere overlevingsstrategie. Het is er niet van gekomen, maar het geeft een warm gevoel te zien dat de inmiddels tot een volwaardige afdeling uitgegroeide thermofsiologische groep, ook dit thema kundig heeft opgevat 1. Bibliografie 5, 6, 84, 98, b
25 m
rcrogolf
r dreole 000mm . lntfOfOOCl *orepte02Zmm o dreDte 067mm
t
ì
E? u"
E 15 u O o
:-
X
)
X
l tLl f-
LL-
10
F-
oot
-0
2
1/Ftux lcm2lW
)
20
1/Ftux I cm2/Wl
Fig. 8 Een vergelijking van de relatieve oploop van de drempeltemperatuur met de flux bij bestraling van de huid met microgolven (links) en met infrarood (rechts). Ds þelling geeft de temperatuur bij drempelstimulatie aan. Deze is links en rechts dezelfde (nl. l/t C) wannes¡ we aannspsn dat de warmtesensorçn op circa 0,5 mm diepte in de huid zitten.
W-{. Lotens, R
Heus en F.J.G. van de Linde, A 2-mode thermoregulatory model for the foot. In: Thermal Physiolory, J.B. Mercer (red.), p. 769-i75, Elsevier,1989
Y29
dox van de koude weer warm omdat een hogere overle)en warm gevoel te eide thermofysiolo-
) dreple
0 00
mh
, diepte 0 27 mm ) dreple 067mm
14
Kijken door de atmosfeer
voorwerpen om ons heen zien we altijd door een kleiner of groter stukje atmosfeer. Die atmosfeer is zo goed als ¡¡ansparant, maar kleine, bijna altijd aanwezige verontreinigrngen zorgen, vooral in vochtige omgeving, voor fors wat lichtverstrooüng. wie de zichtbaarheid van objecten te velde moet bepalen kan er niet omheen die lichtverstrooüng in rekening te brengen. Ik werd er al snel mee geconfronteerd bij de in par.2 genoemde proeven met terreinverlichting met lichtfakkels. Het licht van die fakkels werkte maskerend voorzover het tussen de waa¡ te nemen objecten en waarnemer werd verstrooid. Maa¡ het maakte juist zichtbaar door silhouetwerking, voorzover dat achter de waar te nemen objecten geschiedde. om onze proeven ook kwantitatief te kunnen begrijpen wilden we daarom meten hoe sterk die atmosferische verstrooiing was; in meteo-termen vertaald: hoe ver het zicht reikte. voor meteomensen is het zicht een afgeleide grootheid zonder veel belang voor de voorspelling. Het wordt wijwel alleen op vlieryelden gemeten, om een objectief gegeven in handen te hebben voor het geven van toestemming tot landen. voor het meten van het zicht op een door ons gewenste plaats en tijd konden we dus geen hulp krijgen. Bovendien meten de op vlieryelden gebruikte 'tra¡smissometers' alleen maar betrouwbaa¡ als het zicht niet zo best is - en wij
wilden nu juist dat zicht meten op een willekeurige avond, dus veelal bij heel behoorlijk zicht. In arren moede bedachten we toen een meetmethode om, uit de zijwaartse helderheid van de bundel van een autokoplamp, de lichtverstrooüng door de atmosfeer te bepalen.
Deze methode vormde, na enig verder onrwikkelwerk, de basis van de drempelet microgolt de temperhts dezelfde
sensorçn op
de
rZF-nachtzichtmeter. Geen succesvol apparaat (Fig. 9), ook al werd er octrooi op verleend en ook al werd het ter fabricage verkocht aan een industrie. sams¡ met de in diezelfde tijd ontwikkelde, nog simpeler en dus nog minder verkoopbare dagzichtmeter (Fig. 10), slechts geschikt voor sinterklaasplagerijen.
Later zijn we met regelmaat opnieuw tegen de effecten van lichtvers¡¡geiing in de atmosfeer aangelopen ermoregulatory 769-775, Else-
,
zodat de opgedane ervaringen allerminst verloren tijd
waren. Zo trachtten Pieter padmos en Johan Alferdinck de maskerende werking te meten van het atmosferisch strooilicht op de zichtbaarheid van auto's in tunnelingangen (par. 18).
30
Fig.
9 Het prototlpe
lZF-nachtzichtmeter.
Zij kwamen, tot hun verrassing, tot de conclusie dat in Nederland, in
tegenstel-
ling tot de gangbare opvatting onder meteorologen, zichtwaarden van meer dan 50 km allerminst uitzonderlijk zijn. Misschien had het niet zo'n verrassing hoeven te zijn tegen de achtergrond van de wetenschap dat men zulke hoge zichtwaa¡den met transmissometers helemaal niet kan meten.
Op vliegvelden bestaat de neiging om 'door de mist heen te breken' door de intensiteit van de aanvlieg- en landingsbaanverlichting steeds hoger op te voeren. Een onbegonnen werk, omdat je al gauw tegen Weber's wet oploopt doordat de maskering door de helder aangelichte mist evenredig mee oploopt met de intensiteit van de verlichting. Het nuttig ordenend werk dat Pieter Padmos hier verrichtte ten behoeve van de internationale luchtvaartorganisatie, ICAO, toonde opnieuw aan dat 'Vision through the Atmosphere' niet aan meteomensen kan worden overgelaten en tot het veld van de Visuologie in ruimere zin mag worden gerekend.
31
Fig. 10 DeIZF-dag chtmeter.
rland, in tegenstel-
Bibfiograf,re 3,
4,8,
37,
6,97,
c, d
rden van meer dan
iet zo'n verrassing
:,
-""
zulke hoge
door de eeds hoger op te eber's wet oploopt redig mee oploopt cl werk dat Pieter :e breken'
:htvaartorganisatie,
rosphere'
niet
aan
r de Visuolog,e in
15
Een overmaat aan licht
Eind van de jaren '50 drongen verhalen door over netvliesverbranding bij wa¿rnemers van de nucleai¡e proefexplosies in de Nevada-woestijn, en Nico schweitzer en i-k kregen opdracht om een memoode op te stellen over wat daawan waar was. De verhalen bleken niet alleen waar, maar ook bleken er, door Ham en medewerkers in Richmond (Va), al experimenten op konijnen te zijn gedaan om, in het laboratori'm, de afhankelijkheid van de schadedrempel van beeldgrootte en bestralingstijd te bepalen. Met het schrijven van ons - inmiddels zoekgeraakte - memo was onze opdracht
voltooid, maar de waag of H¡m's resultaten kwantitatief begrepen konden worden, bleef in mijn hoofd rondspoken. Ila¡n asy had zich daarmee ntetbezig gehouden, en het leek me riskant om, zonder duidelijk begrip,
zijn
met
32
oogspiegelen bepaalde schadedrempel, meteen maar als functionele schadedrempel te postuleren.
De temperatuurverhoging in het pigmentepiteel, het ca 10 ¡rm dikke pigmentlaagje vlak achter de netvliesreceptoren waarin tenslotte de overtollige straling wordt opgevangen, kon betrekkelijk makkelijk worden berekend (Fig. 11). In deze berekende krommenschaar zijn, op de passende waa¡den van beeldgrootte en instraaltijd, twee door Ham gemeten drempelexposities ingetekend (1, 2). Het verrassende resultaat was dat de uit hun ligging af te leiden temperatuurstrjgrng (315 x 0,52 = L82" C, resp. ?-?n x 0,'72 = 158 " C) zo hoog was. Zelfs al zou slechts de helft van het ingestraalde licht in het pigmentepiteel
E
ø
100
zal Añ
630
o
115 tBO
a
w/cm,
^ñ
ó
vrrø) b,r ,5¡r v1!0/m
;
Ê 10'
weg ek rn
c'l
olle rcht ngen
^tm
a
0r :=
a
)J o L o
o_
E o,
10
OJ
I
q o
a^ç
to,F
Fig.
1o-s
11
De
1o-¿
1o-3
10-¿
1o-r
instroottijd t (s)
berekende temperatuurstijging
in het netvlies
per
eenheid van ingestraalde fluq als functie van instraaltijd en beeldgrootte op het netvlies. Tot 10 -' s is er praktisch geen afrloeüng van warmte naar de omringende media. Daa¡na zwenkt de helling
af naar AT - y't door de weglek loodrecht op het netvlies, en naar horizontaal doordat, beginnend bij de kleinere beelden, ook de weglek opzij op gang komt. De ingetekende punten I en 2 zijn ontleend aan de drempelmetingen van f{am, het punt z corres-
pondeert met blootstelling aan het beeld van de zon.
r33
rctionele schade-
blijven hangen, dan nog zou een k¡itische temperatuur boven het kookpunt
r dilke pigment-
moeten worden aangenomen. Hoe men indertijd tegen mijn 'stoomtheorie' heeft aangekeken ben ik nooit aan de weet gekomen. Ik heb nooit iemand gesproken, zelfs Ham niet, die duidelijk mijn (veel geciteerdel) artikel hierover had gelezen; iets wat natuurlijk te denken geeft over de waa¡de van de citatie-index. In elk geval leek het resultaat
rertollige straling end (Fig.11). In van beeldgrootte
rgetekend (L,2). len temperatuurhoog was. Zelfs epiteel
vân mrjn berekeningen mijn trvijfel over de betekenis vatr
Flam,s
'oogspiegel-drempel' voor de functionele schadedrempel te rechtvaardigen. Ik voorspelde daa¡om dat de laatste in de toekomst wel terug zouden moeten worden geschroefd. Het is wel interessant om te vermelden dat momenteel de maximaal aanvaa¡dba¡e waa¡de voor de netvliesbloot5tsiling, in plaats van op
220w/cm2, op 3 (ANSI), resp. r-0 w/cm2 (vorgens de richtrijnen van
de
Gezondheidsraad) wordt gesteld!
2¿0
!ñ
ó
?å;ï;T
"'
@i#i'
weg ek rn
olte rcht ngen
Een tweede merkwaardige bevinding was de rigging van het punt z. van de zon is bekend dat deze'eclipsblindheid' kan veroorzaken, zij het pas na langdurig in de zon staren, zoals nogal eens gebeurt bij zonsverduisteringen. De berekende
temperatuurverhoging (4 x 0,5 = t c) leek echter wel erg weinig om dat te verklaren. Bovendien wordt, bij een klein beeld als dat van de zon, de eindtem-
peratuur al praktisch bereikt na 0,1 s, dus waarom zou eclipsblindheid dan pas optreden na langdurig staren? Het leek me daa¡om onwaarschijnlijk dat eclipsblindheid een direct temperatuureffect zou zijn, en ik sprak het vermoeden uit dat hier sprake zou zijn van een indi¡ect lange-termijn effect van 'metabolic poisoning'. Inniddels is duidelijk geworden dat ik wel warm zat, maar niet helemaal goed, en dat de toxische werking niet het gevolg is van een lokaal verhoogde stofivisseling, maa¡ van de produktie van fototoxische produkten; lichtschade, dus.
:tvlies per I en beeld-
afvloeüng de helling Letvlies, en
elden, ook
I
en 2 zijn : z corres-
Mijn uit nieuwsgierigheid geboren inzicht in deze schadeprocessen bleek bruikbaa¡. Toen de laser op de ma¡kt kwam, ontstond behoefte aan blootstellingsnormen, en als secreta¡is van de desbetreffende commissie van de Gezondheidsraad heb ik daarop een stempel mogen drukken. Een interessant aspect hierbij was dat hierin, bij mijn weten voor het eerst, aanvaa¡dba¡e niveaus op basis van verwoorde argumenten zijn geformuleerd. Het hinderlijke van, bijvoorbeeld de Amerikaanse ANSI-normen, is dat je de argumenten niet kunt achterhalen, waa¡door het aanvechten een schimmige strijd tegen windmolens is.
34
Het lichtschadeprobleem bleef op het ÍZF zo'n kwa¡t eeuw rusten, maar kreeg recentelijk - eigenlijk bij toeval - een vervolg doordat Jan K¡emers'1 promotieonderzoek in die richting afboog van de oorspronkelijke opzet. Het heeft me veel voldoening gegeven om, op de achtergtond - en tenslotte zelfs als copromotor - daa¡aan te hebben mogen medewerken, en dat ik een aanzet heb mogen maken met de verteling naar de praktijk met een eerste poging tot een rationale voor de zonnebril. Bibliografie 73,21,23,'2A,
16
n,31, 5I, 56,74,75,89,96, 100, 102' ll0,
120' 128, m, n
Visus veraf en nabij
Eind van de jaren zestig werd er in Amsterdam een congresdag gehouden over visuele eisen in beroep en verkeer. Daarop kwam onder andere naar voren hoe frustrerend het was voor bedrijfsaftsen om op ogen (aQ te keuren en keer op keer te merken dat de vasthoudende reclamant altijd wel een soepeler hoger beroepsinstantie vond die alsnog bereid was om goed te keuren. Als follow up
werd, door de toenmalige Gezondheidsorganisatie TNO een Projectgroep Standaa¡disatie Onderzoekmethoden Gezichtszin (PSOG) in het leven geroepen, en deze gþg zich in eerste instantie bezighouden met de gezichtsscherpte. Als enige lid met een onderzoekslab achter zich, viel de daadwerkelijke arbeid al gauw aan mij - in nauwe sarnenwerking met Jan Boogaard - toe. Die a¡beid bestond allereerst in het inventariseren van wat er op de markt verkrijgbaar was. Dat bleek inderdaad een allegaartje, misschien wel juist doordat het maken van een visuskaart zo makkelijk in huisvlijt kan worden gedaan. De volgende stap was het maken van een checklist van aandachtspunten waarop, bij het maken en beoordelen van visuskaarten zou moeten worden gelet: de uniformiteit, de afd¡ukkwaliteit, de regelstapg¡ootte, de kaartindeling,
de
de verlichting, eî2. Geen opzienba¡end werk, zou je maar wel met als resultaat dat eigenlijk geen v¿rn de in de handel
visusaanduiding,
zeggen;
zijnde kaarten ook maar bij benadering aan o[:ze eisen bleek te voldoen. Dat plaatste ons voor een probleem: onze taak was om eisen op te stellen, maar wat heb je daa¡aan als je de validiteit niet kunt verifiëren en als niemand zo'n kaart kan aanschaffen? Het lichtend voorbeeld, een eeuw tevoren, van Snellen sr. wees ons de weg: breng er zell één in de handel, als voorbeeld en
uitdaging. Aldus werd gedaan, en de TNO Landolt-C kaart werd geboren.
J. Kremers, Photochemical damage of the retina. Proefschrift, Utrecht, 1989
Y35
sten, maar kreeg
oers'1 promotie)t. Het heeft me : zelfs als copro-
99¡ ¿anzet .e poging
heb
tot een
onze eisen bleken haalbaar, en het resultaat bleek inderdaad beter da¡ met bij de bepaling van de visuswaa¡de kon worden ingekrompen. Niet iedereen was daa¡ trouwens gelukkig mee. op een vergadering van het Nederlands oogheelkundig Gezelschap werd mij deze hogere nauwkeurigheid zelfs verweten, omdat het de 'fysiologische onnauwkeurigheid' onder tafel zou werken. 'Dat is ook zo', heb ik geantwoord, ,en daa¡om lijkt het me ook beter de koorts te voelen met de rug van de hand dan met de koortsthermometer'. Wat moet je anders zeggen? gangbare visustests: de onzekerheidsmarge
;'mtn Die TNo visuskaa¡t is een beetje uit de hand gelopen. Een winstobject is zoiets niet, en we wa¡en al blij dat Laméris bereid was de kaart, bij wijze van public
g gehouden over e naar voren hoe
)uren en keer op
o soepeler hoger :n. Als follow up ,en Projectgroep het leven geroegezichtsscherpte.
werkelijke a¡beid toe.
er op de markt ischien wel juist vlijt kan worden rn aandachtspunr moeten worden
de kaartindeling, d werk, zou je
de in de handel : voldoen. en op te stellen, n en als niemand
ruw tevoren, van als voorbeeld en
t werd geboren. Lt,1989
relations, op de markt te brengen. 7n heeft die trouwens ook voor hel lzF gewerkt. 7*l1s zo, dat deze kaa¡t haast de status van norm heeft gekregen, iets wat eigenlijk nooit onze bedoeling is geweest: de kaa¡t zou slechts een voorbeeld zijn om aan te tonen dat onze eisen reëel waren. verder is, door het wat onzakelijk uit handen geven van de produktie, van een aanhoudende kwaliteitsbewaking niet zoveel terecht gekomen, en onze indruk is dat niet alle d¡ukken op hetzelfde, hoge peil van de eerste hebben gestaan.
Eén ding is wel duidelijk geworden: de modale visus, door oogartsen en opticiens wijwel altijd op de conveniente waa¡de 1 gesteld, ligt duidelijk hoger, rond 1,5; en visuswaa¡den van 2,5 njn allesbehalve uitzondering. Dat betekent zeker een rechwaardiging, achteraf, van de uitbreiding van het meetbereik tot en met visuswaarde 3.
In de PSOG is ook, bij herhaling 'visus nabij' test te standaa¡diseren.
de wens naar voren gekomen om ook een Ik heb me daar altijd tegen verzet omdat er
helemaal niet zoiets als een visus nabij zou bestaan. Afgezien van heel kleine effecten van een verandering in de kwaliteit van de oogoptiek met de accommodatie is toch de visus iets dat per definitie onafhankelijk is van de afstand van waarnemen? Bovendien: er is maa¡ één veraf, maar er is een heel scala van nabij's!
Mijn verzet, hoe gegrond ook, bleek niet vol te houden, want men woeg er eenvoudig naa¡. we hebben, vele jaren later, het heft dan maar in eigen handen genomen en, als antwoord, de TNo priegeltest ontworpén. concrete aanleiding was een klacht, van het Depot Straalmotoren in woensdrecht, dat oudere werknemers soms haarscheurtjes misten doordat hun ,visus nabij' ongemerkt zot zijn teruggelopen. Bedoeld was natuurlijk dat deze oudere werknemers, ondanks een goede visus, door een teruglopend accommodatievermogen niet meer in staat waren om op werkafstand haarscheurtjes scherp te
'x
Fig.12 Hoog
bezoek probeert de Priegeltest op bijna meer dan arnlengte.
zien. In goed Nederlands: ze konden geen priegelwerk meer doen. We hebben toen de Priegeltest ontworpen die je op eigen 'werkafstand' mag houden, en
de score niet, zoals de visus, in termen van boogr"inuten wordt gemeten, maa¡ in termen van nog net waa¡ te nemen millimeters: het priegelvermogen. Niet iedereen is even verrukt van deze kreet, die in elk geval het voordeel heeft dat iedereen een instant-idee heeft van waar het om gaat. Maa¡ sommige mensen vinden dat juist niet wetenschappelijk. \rya¿ìrvan
In feite biedt de Priegeltest dus een handvat om te kijken of iemand aan
een
sterkere lees- of werkbril toe is; en de meeste mensen lopen daarin wat achter, je loopt natuurlijk pas naar de opticien of oogarts als je de trein hebt
want
gemist of een telefoonnummer verkeerd hebt opgezocht; en wie die noodzaak niet heeft gaat misschien nog makkelijker achter lopen (Fig. 12). Bibliograflre 37,
ß,39,
41,
45,57,81,82,92, 108,
115
37
17
Kleurtnblindheid
De statistiek onder visuologen toont dat er relatief veel kleurziengestoorden onder zitten. Je moet aânnemen dat de eigen kwaal of afivijking een tikkeltje mede richting geeft aan je beroepskeuze. voor mij heeft dat echter toch niet gemaakt dat kleu¡enblindheid echt een thema van onderzoek werd. Ik heb, ook hier, voorna-elijk werk van anderen verder geordend.
Rond 1969 gog de, in de vorige paragraal genoemde projectgroep Standaa¡disatie onderzoekmethoden Gezichtsztn zich ook bezig houden met de waag naa¡ de beste manier van testen op kleurenzien. Ik kon toen de hulp van het IZF aanbieden, dat gedurende vele jaren de keurlingen van het NL(R)GC aan een hele batterij van kleurzientests had onderworpen. De waag was alleen hoe die veelheid van gegevens op een inzichtelijke wijze te ordenen.
: dan armlengte.
Nu was het de tijd dat de Multiva¡iate Analyse als een soort golf door het instituut spoelde, vooral door de inbreng van John van der Geer en door de enthousiaste toepassingen in de audiologie. In wezen kwams¡ die technieken er op neer dat je, om in een multidimensionele puntenwolk enig systeem te ontdekken, de computer laat bekijken of die puntenwolk er in enig zijaanzis\¡ misschien als een platte pannekoek zou uitzien.
doen. We hebben
'
mag houden, en ng¡rninuten wordt
millimeters: het :t, die in elk geval vaar het om gaat.
rf iemand aan een daarin wat achter, s
je de trein
hebt
wie die noodzaak .2).
Lukt dat, dan wordt dat hele multidimensionele meetresultaat tot iets veel minder-, liefst niet meer dan twee-dimensionaals teruggebracht. En dan hoop je maar dat je daarin herkenba¡e hoofd-dimensies kunt aangeven. znu het mogelijk zijn ook de kleu¡enblindheidsgegevens daa¡mee te ordenen? Het leek de moeite waa¡d om het te proberen, en ook wel kansrijk omdat de kleurenruimte bekend eenvoudig in elkaa¡ steekt. wel waren de gegevens wat eigenaardig voor dit type aanpak. De gegevens bij de bekende boekjestests bestonden immers uit niets als 'goed' en 'fout, scores, mathematisch vertaald dus uit nullen en enen. De multidimensionele puntenwolk bestond hier dus uit de al dan niet gevulde hoekpunten van een multidimensionele kubus - en daa¡ zijn deze multivariate technieken niet direct voor ontworpen. Toch maar proberen, zei John van der Geer. Ik probeerde het, en het lukte zelfs wonderwel. Een concreet voorbeeld moge dat verduidelijken. De HRR-test bestaat ui¡ 24 plaatjes en ons, door Henk Leebeek en Jan Boogaard over de jaren opgebouwd gegevensbestand, bestond
ï I
38
uit 84 goed gedocumenteerde (d.w.z. ook met andere tests onderzochte, en dus betrouwbaa¡ gediagnostiseerde) gevallen van kleurzienstoornis' Je kunt deze testresultaten zien als 84 proefpersoonpunten in een 24-dimensionale plaatjesruimte, maar ook als 24 plaadespunten in een 84-dimensionale proefpersoonruimte. Op beide ruimten hebben ws een factoranalyse toegepast, en die gaf in beide gevallen een duidelijke 2-dimensionale pnnnsksek als hoofdkarakteristiek te zien (Fig. 13 en 14).
(u ,õ
C (l,
E
E o
E(U o
ì
eerste dimensie
Fig. 13 Beste 2-dimensionale projectie van de HRR-proefpersoo?nruimte, met als hoofdassen- gtãad en soort van de kleurzienstoornis.
proefpersoon¡uimte gaf inderdaad een heel nette indeling naÍìr ernst (mild/medium/strong) en sooft (protan versus deutan); de plaatjesruimte ook, maa¡ het aardige was dat daa¡uit meteen bleek dat een paar plaatjes uit de
De
Y_ 39
)rzochte, en dus
boot vielen. Je kon ze beter weglaten of omduiden. Dat leidde uiteindelijk tot de herziene HRR-indeling, de HRR-R(evisited).
en 24-dimensio84-dimensionale ralyse toegepast,
pannskesk
al5
Het onderzoek werd uitgevoerd voor zowel de HRR als de Ishiha¡a en TMC tests, en vergelijking van deze d¡ie tests leerde nog wat anders. De TMC was de mooiste test, in die zin dat ze theoretisch het best doordacht was om tot een juiste diagnose te komen. Maa¡ daardoor was de test ook erg kwetsba¿ìr voor kleine onnauwkeurigheden in de druk. De Ishfüara, omgekeerd, was de meest 'rommelige' van de drie, maar daa¡door juist heel robuust; want kleine drukfoutjes maken dan niet zoveel uit.
11
,røØ
90
01
a18
9
c
a
ç
!
o E o o
l-
Ltt '10
^16
22 __ A A¿U
E screenrn9
-20 ^19
30 L0 50
PD 6 6 mrtd A ønedrum a strong ^ 60
eerste drmensie
Ik lling naar
ernst
Ladesruimte ook,
r
plaatjes
uit
de
denk dat we ons deze les onvoldoende hadden ingeprent toen we, na eindeloos veel vergeefse pogingen om de HRR-test herd¡ukt te krijgen, onze mede-
werking verleenden aan een collectieve bestelling van de TMC vanuit Nederland. Herdrukken van de TMC op kwalitatief aanvaardbaar niveau bleek een heksentoer. Het langdurig succes van de Jshiha¡a is kennelijk juist te danken
q oog aan zijn grote robuustheid waa¡door zelfs het ontbreken van des meesters bij het herdrukken, geen schade kon berokkenen' Bibliografie 44,54,65,
18
lú, lÚ, lL'l
Criteria voor verlichting
Licht" mehr Licht, sprok lilolfgøng Goethe SYbrand Hoelutra sPrak het mee Goethe sPrak het oP ziin sterfbed SYbrand Hoekstra oP de Plee
Dit, misschien wel honderd jaar oude, ¡s¡dsling overgeleverde Sinterklaasgedichtje uit mijn voorgeslacht, vat eigenlïk heel mooi de verlichtingskundige voorgeschiedenis samen. Goethe's uitspraak herimert aan het hardnekkig verhaal dat Goethe op hoge leeftijd wijwel blind zou zijn geworden door te veel werken bij kaarslicht; die van mijn verre oudoom ma¡keert kernachtig het keerpunt in de beschaving van het ¿es¡d¡ingen van het elektrisch licht tot in de donkerste uithoeken van de woning. Mijn arbeidsperiode werd gekenmerkt door een doorslaan naar het andere uiterste, van een overdaad van licht in elke
uithoek. Mijn altijd wat tegendraadse opstelling is daa¡om vooral geweest: 'Hebben we onze verlichtingseisen wat ver opgeschroefd?'.
Actief verlichtingskunde bedrijven heb ik nooit gedaan. Daarvoor moet je veel meer technisch geinteresseerd zijn - dat was dus Henk Leebeek's terrein. Maar binnen de clE-commissie visual Performance heb ik, als 'leader of His MajesSs most loyal opposition' tegengas mogen geven aan een uitbouw, door Blackwell, tot in het abswde (par. 20) van een in feite op 'hoe meer licht hoe beter' gebaseerde verlichtingsfilosofie'
Ook ten aanz.ien van openbare verlichting hoorde ik tot de bezwaarden tegen een steeds verder opschroeven van het lichtniveau en tegen een 'Belgische' oplossing voor de autowegverlichting. In een - overigens nooit anders dan in rapportvorm verschenen - advies aan de Rijkswaterstaat heb ik laten zien hoe slecht onderbouwd, in feite, de afgumenten v/alen voor de door de CIE en de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde gehanteerde richtlijn van
I 4L
des meesters oog
2 cd,/m2 wegdekft'-inantie. Of dat rapport ooit een rol in de discussies op dit gebied heeft gespeeld is me niet bekend.
Een soortgelijk probleem van slechte wetenschappelijke onderbouwing deed zich ook voor bij de door Pieter Padmos kundig ondermijnde gangbare filosohe voor tunnelverlichting. Hier had de wetenschap een heel redelijk klinkende, maa¡ achteraf gezien op drijfzand gebouwde fundering geleverd voor de heersende praktijk. Ik denk dat een verdere veralgemening van pieter's laitisch-object frlosofie een wezenhjke bijdrage 2l ftrnns¡ leveren tot een wetenschappelijker verlichtingskunde. Bibliografie 72, W,90,91, 103, 104,
:rde Sinterklaasgeverlichtingskundige m het hardnekkig geworden door te eert kernachtig het risch licht tot in de werd gekenmerkt ad van licht in elke
m vooral
geweest:
19
Goede ogen
I
in het verkeer?
of
iemands ogen goed genoeg zijn voor het rijbewijs wordt door het cBR in semenspraak met de oogarts. IJet rzF staat daa¡ buiten, maar toch heb ik in de loop van de jaren, geruggesteund door hetrzF als geheel en uitgemaakt,
door de afdeling visuologie in het bijzonder, op de achtergrond nogal eens mogen meespelen, vooral door het stellen van wagen bij schijnzekerheden. 'A¡e visual functions relevant to traffic safety?', de titel van mijn verhaal op het Europees Oogheelkundig congres in 1968, illustreert die attitude.
op het IZF wordt de grondtoon
rvoor moet je veel eek's terrein. Maar rls 'leader of His een uitbouw, door hoe meer licht hoe
bezwaarden tegen
ien een 'Belgische' ooit anders dan in b ik laten zien hoe úoor de CIE en de
:rde richtlijn
van
bepaald door de ergonomische denktrant, waarbij het uitgangspunt is: je mag pas iemand afkeuren als het ergonomisch a¡senaal van mogelijkheden uitgeput is. Toen ik op het IZF begon waren die mogelijkheden om aan de visuele ergonomie van het verkeer wat te verbeteren legio, en ons instituut heeft daa¡ een behoorlijke bijdrage aan geleverd. Ik denk bijvoorbeeld aan studies over de leesbaarheid van verkeersborden, aan de verbetering in de kleur van verkeerslichten, aan de studies over retroreflectie, aan de verbetering van het stopbord voor de douane (Fig. 15), enz. zn zal er natuurlijk altijd nog wel wat te verbeteren overblijven, maar naar mijn indruk is de room er langzamerhand wel wat af. En dan komt toch weer de waag op: mag iemand met niet zo beste ogen wel een rijbewijs krijgen? Eigenlijk hebben we maar weinig concreet houvast om iemand het rijbewijs te ontzeggen op grond van verminderd nen. De ongevalsstatistieken laten ons wijwel geheel in de steek - ook al omdat de echt slecht-zienden daa¡ niet in
42
Fig. 15 Een verbeterd stopbord voor de douane.
zitten. Maa¡ bovendien blijkt keer op keer hoe onwaarschijolijk goed mensen voor hun defect kunnen compenseren. Heel leerzaarn voor mij was de kennismaking met een homonyme rechtszijdige hemianoop (iemand die met beide ogen de hele rechterzijde van het gezichtsveld mist) die onkundig van zijn handicap al vele jaren auto reed - zonder ongelukken! Ik prijs mij gelukkig dat, mede door de bekendheid die ik aan dit geval gafl, de discussie over de toelaatbaa¡heid van gezichtsvelduiWal wat meer open is gegooid, en met name dat het huidige hoofd van de medische dienst van het cBR zich op deze waag heeft geworpen.
Deze ervaringen confronteerden ons indringend met de waag: wat moet de
automobilist eigenlijk kunnen zien om veilig te k'nnen rijden? Door de wegVerlichters is daarop - op goed gevoel - het antwoord gegeven dat dat een vatr een wachtauto gevallen baksteen zou nin; in visuologisch jargon vertaald: het kritisch object is een voorwerp ter grootte van een baksteen en met een contrast ten opzichte van het wegdek van ?,ÙVo. Een handzame keus, temeer
Y43
omdat die een knap hoog niveau van wegvedichting eiste. Maar was het gevoel waarop deze keus berustte wel zo goed? uit rijproeven van pieter padmos en
Jan walraven was daaraan al gegronde twijfel geÍezen, maar een onverwacht rechtstreeks antwoord kwam uit Pieter's proeven over tu¡nelverlichting. De huidige norm daarvoor bleek, in feite, afgestemd op een artt"ienlijk opvallender k¡itisch object, denk bijvoorbeeld aan zoiets als de wegbelijning. En om de wegbelijning te onderscheiden zijn niet zo heel goede ogen nodig.
vooral van de zijde van de opticiens en door de ANWB wordt niettemin met regeLnaat aangedrongen op een verplichte ogenkeuring voor het rijbewijs in
uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat ik met deze overwaardering van de ogenkeuring niet zo gelukkig ben. Ik heb wel eens gezegd: we keuren op de ogen omdat het zn makkelijk is; konden ,fle maar
plaats van de 'eigen verklaring'.
even goed op humeurigheid keuren! De vraag naa¡ de zin e¡ noodzaak van ogenkeuring stond centraal op de afscheidsbijeenkomst van van Joost als medisch adviseur bij verkeer en waterstaat, tn L976.Ik was daarbij ingehuurd als discussieleider, en ik was bijzonder gelukkig met het standpunt dat Allewijn
rlijk goed mensen rij was de kennisnd die met beide rnkundig van zijn ; mij gelukkig dat, ie over de toelaat-
met name dat het deze waag heeft
van het Di¡ectoraat Verkeersveiligheid daa¡ innem. Die was, niet zo lang daarvoor, overgestapt van de afdeling psychopatenzorg van Justitie naar verkeer en waterstaat, en hij trok een leerzame parallel. 'Iedereen is gerechtigd tot wije deelname aan het maatschappelijk verkeer ¡enzi het tegendeel blijkt. Daarom weerstaan wij de aanhsude¡de d¡uk om psychopaten preventief op te sluiten. Evenzo is er ook een 'verworven' recht tot deelname aan het weryerkeer, en wij weerstaan de eveneens aanhoudende druk om, door middel van een verplichte ogentest, mensen preventief uit het verkeer te weren.' Dit standpunt, van een terughoudende overheid, sprak me sterk aan. Ik was blij om korte tijd later te zìen dat de Minister 1, in antwoord op wagen uit de Kamer blijk gaf dit standpunt te delen. Bibliografie U,
&,62,9t, Ita
rag: wat moet de
rijden? Door
de
geven dat dat een
h jargon
vertaald:
steen en met een ame keus, temeer
$n-tt11g"L rran de Handeringen Tweede Kamer der staten-Generaal, zitting LnGlgTl,2/652, p.ln7
20
Via visuele ergonomie naar ergoftalmologie
-
archeologen ku¡nen het beamen - lvsinig sporen na. Alleen als de 'vestigers' iets overnemen, beklijft er soms wat van hun werk. Misschien zalhet zo gaaî met de visuele ergonomie. Zwervers laten
ln
1976 had ik het mooie idee om, in het werkprogramma van onze afdeling, het raakgebied met Technische Menskunde als'Visuele Ergonomie' te betitelen. In een tijd waarin dwa¡sverbanden en matrixstructu¡en opgeld doen, leek me zoiets goed klinken. Van een echte uitbouw van dat werkgebied is het nooit gekomen, en dat mag men mij aanrekenen. Ik was nooit een echte bouwer,
meer een zwerver zonder vastigheid.
$
roo
o E
0
o o
ãs0 o
r-/ melhod / -\/ t /"imolemenlol¡on" -f | "evoluotion" "unilied"
:-"-'-,/
l¡omevlork
1" 2reporl
l¡not 19
Fig. 16 Groei met de tijd van het aantal parameters well's anal¡ische Visual Performance model.
in
Black-
Maar althans de uitd¡ukking'visuele ergonomie' lijkt te zijn aangeslagen, vooral sinds Pieter Padmos en ik het introduceerden in de CIE, min of meer als antwoord op de uitbouw tot in het absurde van de Verlichtingskunde door
45
Blackwell. Die wilde, voor eens en altijd, een relatie leggen tussen het lichtniveau en de werkprestatie.
De basisgedachte van de contrastmetriek was helemaal niet zo gek, maar bij elke nieuwe pogng tot kwantificering bleek die relatie zoveel ingewikkelder dan
oren na. Alleen werk. Misschien
(door Blackwell) gedacht, dat het uiteindelijke model van zo,n l-3O-tal pÍuameters aan elkaar hing (Fig. 16). onbruikbaar dus, en alleen nuttig als tegenbewijs quia absurdum. Niemand is
û onze afdeling, omie' te betitergeld doen, leek
dan ook, bij mijn weten, na de formele presentatie op het clE-congres in Kyoto, op dit spoor verder gegaan, en ik ben nog altijd brij dat tk - oj het als enige - tegen aanvaarding van dit rapport door de CIE heb gestemd.
ried is het nooit
ons antwoord kwam, in feite, hierop neer. om een visuele taak goed uitvoerbaa¡ te maken, moet je niet eenzijdig naa¡ de verlichting kijken. De bril, de contrasten, de grootte, de glans, en natuurlijk ook de verlichting, bepalen sâmen de visuele kwaliteit; en dit interdisciplinaire gebied noemen we visuele Ergonomie. Fig.17, toegegeven slechts gebaseerd op een paar verkennende experimenten, ma¿ìr niettemin een favoriet van me, illustreert het meest
r echte bouwer,
rechtstreeks wat we daarmee bedoelen: luxen en dioptrieën zijn visueel ergonomisch, tot op zekere hoogte uirwisselbaar.
Het deed me goed om die gedachte via Ellen van Bergem en pieter parrmos te hebben zien oppikken doo¡ de overheid, en om de term als clE-werkgebied, en bijvoorbeeld ook als onderdeel van het optometrisch cu¡ricul ,m in 1
Melbourne, te hebben zien opduiken.
ln
1977 werd in Stockholm een congres gehouden over Ergoftalnologie. Dat leek me iets verwants, ik grng erheen, en stuurde na terugkomst een brief aan het Nederlands oogheelkundig Gezelschap met de boodschap: hier ligt een interessant veld voor oogartsen, doe er wat aan. Henk Jonkers, die ook in
in
Stockholm was, deed iets dergelijks en het resultaat was dat wij sams¡1 ds werkgroep Ergoftalmologie startten. Dat werd een aard;ge ontmoetingsplaats van oogartsen en visuologen, maar het bleef wat erg wijblijvend, en daa¡door
Black-
frustrerend, totdat Herman Bouma de opmerking maakte: mopperen helpt niet; als je een boodschap denkt te hebben, scbrijf dan een boek. geslagen, vooral
rin of meer
als
.ingskunde door
I
P.Y. *T.P.gem en P..Padmos, An!_ere kijk op aanbo,dingen voor verlichtings_
1çrtrc- þrj binnenverlichting. Den Haag: Dircctoraat-cenãraar r"an ¿e Aoðid s72,1999
6
Fig. 17 Door vier mensen van uiteenlopende leeftijd benodigde vertcntingssterkte om het telefoonboek te kunnen lezen, als functie van de'dioptrische handicap'.
En zo geschiedde; en na het wegebben van de ergernis over de manier waÍìrop SDU deze uitgave heeft behandeld, blijft toch het plezietige gevoel dat wij - en Charles Legein en ik in het bijzonder - iets nuttigs hebben vericht. We hebben het vak van de Ergoftalmologie in kaart gebracht, met Visuele functies, Visuele eisen, Visuele ergononie, Oogbescherming en Slechtziendheid als hoofdgebieden. Waarmee en passant de Visuele Ergonomie een ankerplaats in de oogheelkunde werd gegeven.
Of men van die ankerplaats gebruik zal maken? Als ik eerlijk ben zie ik
de
oogheelkunde, de traditie van Donders ten spijt, steeds verder de weg op gaan
is ook niet zo'n wonder, waa¡ de mogelijkheden tot medisch iogrijpeo zoveel gfoter zijn geworden en dat toch eigenlijk het wezenlijk domein van de arts is. Misschien dat de in opmars zijnde Optometrie dat gat in de ma¡kt zal gaan opvullen? Daarover meer in par.2L.
van de curatieve zorg;
daT
Bibliografie 69,71,76,79,99, 105, Ll3, L74, 122
l47
2l
Optometrische raakpunten
In de zomer van 1960 was Merill Allen, een optometrist uit Bloomington (Ind.), als eerste buitenlander, een tijdje te gast op het rzF.IJrij was geinteresseerd in de invloed van toenemende lichtverstrooiing in het oog op het slechter gaan zien op hoge leeftijd - een onderwerp dat goed aansloot bij mijn werk over verblindiog (p"t. 2). wj werkten die maanden intensief sa.men, waarbij ik onze zellgebouwde fotospleetlamp avant la lettre en, via mijn schoonvader, een
hele stoet bejaarden inbracht, en hij de optometrie en de metingen aan het contrastzien. Er kwam niet helemaal uit wat Merill gehoopt had, want het verband tussen lichtverstrooüng en contrastonde¡5sþsidingsvermogen was wel erg correlationeel. Het kostte me enige moeite om Merill ervan te overtuigen
je
dan, net als bij het verband tussen kaalheid en contrastzien, op moest passen om vân een causaal verband te spreken. dat
Ik had bij dat al volop de gelegenheid het voor mij nieuwe genus van een optometrist aan het werk te zien, en ik raakte gecharmeerd door de rust en Merill de bejaarden optometrisch doormat. De waag kwam natuurlijk bij mrj op waarom wij i" Nederland met het evidente gat tussen opticien en oogarts moeten leven. Kennelijk heb ik vooral Nico Schweitzer hierover zo z¡ttenjennen dat het me, op het mij in 1963 met mijn promotie aangeboden Nieuw Vermakelijk Hanzsaspsl, op een hierop slaand bekwaamheid waarmee
)enodigde
ezen, als
) mânier waarop
'Vosseplaatje' kwam te staan (Fig. 1S).
voel dat wij - en icht. We hebben functies, Visuele als hoofdgebie-
laats
in de oog-
ik ben zie ik
de
de weg op gaan rogelijkheden tot
:nlijk het wezerrOptometrie dat
De mij daar toegemeten a¡bitrai¡e en intermediai¡e rol heb ik in de loop van de tijd, sâmen met Jan Boogaard, met enig genoegen verrmld. Ik denk dan met name aatr de twee vergelijkende onderzoekingen 1, in opdracht van consumentenorganis¿¡ies, over het voorschrijven en aanmeten van brillen door opticiens en oogartsen. Jan deed daarbij het optometrisch meetwerk - ik mis daarvoor het geduld en de bedside manners - maar bij de interpretatie bleek het sâmen denken, juist op dit delic¿te terrein, van groot nut. Het resultaat was dat - aardig in overeenstemming met het beeld van Fig. 1g - de foudes en onzorgvuldieheden van beide kanten elkaar aardig in evenwicht hielden.
voor het eente, zie þ verder D.
r¡an Norren en J. Boogaard, De multifocale b.4l: een vergelijkend onderzoek naar receptuur en brilui¡ioering. Rapport 19BG
c18
,a Een boeiend probleem daarbij t#as om een nette omschrijving te geven van de nog te aanvaarden toleranties. Daarmee kwamen we op nog een heel andere manier mee in aanraking toen de waag opkwam met welke precisie brilcorrecties in gasmaskers zouden moeten worden aangebracht. Als we er vanuit zouden mogen gaan dat, tijdens het dragen van gasmaskers, de visueel inspannendste bezigbeden wellicht even zouden kunnen blijven
ligg"q zou dat
een
grotefe tolerantie voor afwijkingen van een optimale brilcorrectie kunnen betekenen; en dus meer 'eenheidsworst' in de brilverschaffing. Om een idee te krijgen welke toleranties de Krijgsmacht zelf hanteert bij het
Fig. 18 Eén van de plaatjes op het Nieuw Vermakelijk Hanzenspel.
uitreiken van de 'dienstbril', verrichtte Nel Blokland lsllingen aan de verstrekkingen van brilleglazen door het Rijksmagazijn voor Geneesmiddelen. De verrassende uitkomst was een zwa¿u ondergebruik van de kwart-dioptrische Sazen (Fig. 19). Het spreekt vanzelL dat zulk soort gegevens ruimte verschaften voor een duidelijk vereenvoudigde brfüeceptuur voor gasmaskers.
ln
t970 bracht Gordon Heath, eveneens uit Bloomington, bij ons zijn sabbatsverlof door en mede daa¡door ftçram het ervan dat ik, in 1971, een half jaar op
Y_ 49
te geven van de een heel andere æisie brilcorrecls we er vanuit : visueel inspan-
de optometry Graduate school fysiologische optiek mocht gaan doceren. Als ik in 1Ð1 iets dergelijks gaan doen in Melbourne.
alles meezit zal
en, zou dat een
orrectie kunnen hanteert
bij
1,00
C
het
R q
300
O)
Ë
200
o o
100
nLr -0
123t567
obsolute sferische sterkte {dptr.)
101
103
0)
N
o
Ë' l02 c
o
Ianzenspel. 101
aan de verstrekresmiddelen. De 100
cwart-dioptrische rimte verschaften
123
obsoIute cylindriciieit (dptr)
rs.
ons zijn sabbatseen
halfjaar op
Iig. P functie
Verstrekking van sferische en cylindrische brilleglazen als voor
u11.{" dioptrische sterkte door het Rijksmag;zün
Geneesmiddelen.
50
En het gat van Nederland? Misschien gaat ú hier toch ook iets van de grond komen. In elk geval had de uitgave van Oog en Werk (par' 18) indirect tot gevolg dat ik als adviseur werd aangezocht bij de te starten opleiding tot optometrist aan de Hogeschool Midden-Nederland' BibliograFre 33, 95, 105, 713,121,128, f, h,
22
i' k'
m
Geen hand voor ogen zien
In het donker zijn alle katjes grauw, maal met het toenemen van de helderheid neemt het vermogen om contrasten te onderscheiden, en daa¡mee om dingen te nen, toe. Ik fty¡m met de wetmatigheden van dit verloop al woeg in aan¡aking, via de in par. 2 genoemde proeven over terreinverlichting; en later opnieuw doordat ik, door Maarten Bouman en Aart van Meeteren, betrokken werd in hun werk over de duiding daarvan in termen van de fluctuatietheorie van het zien. Maa¡ echt een eigen thema van onderzoek is het nooit geworden, niet en ik zou er waarschijnlik geen aparte pangtaaf aan hebben gewijd als er één aspect was dat me door de jaren heen is blijven fascineren'
Hitler heeft, op zijn manig¡, een bijdrage geleverd aan de verspreiding van de wetenschap. Ik, in elk geva! had waarschijnlijk nooit kennis genomen van Helmholtz, voordracht 'Optisches über Malerei'1 als niet, met de stroom vluchtelingen na K¡istallnacht, ook mijn later beste schoolwiend mee naar Nederland was gekomen, Zijnvader gaf het me telezen, en het heeft me nooit meer losgelaten. Helmholtz woeg zich al hoe schilders het eigenlijk presteerden om de werkelijkheid zo geloofrvaardig weer te geven met een zo beperkt helderheidspalet. Het antwoord was simpel: ze gever\ helemaal geen helderheden weer, maa¡ zichtbaa¡heden. Als die kloppen, gaat de toeschouwer vanzell de helderheidsimpressie mee-ervaren. Het moet zo rond 1958 zijn geweest dat
ik Helmholtz' verhaal te lezpn kreeg
want zomer 1959 maakte ik, geänspireerd door Hehnholtz, de twee foto's van Fig. ?n binnen een minuut na elkaa¡.
H. von Helmholtz, Optisches über Malerei. Populär Wissensch' Vorträge, 1876
51
van de grond
) indirect tot opleiding tot
de helderheid ee om dingen
in aanraling; en later roeg
en, betrokken rctuatietheorie
rcit geworden, vijd als er niet
¡siding van de genomen van
ret de stroom :nd mee naar heeft me nooit
:nlijk presteertet zo beperkt geen helderhe-
[ouwer va¡zell te lezen kreeg wee foto's van
De Langweerder \i.g.n één minuut na elkaar. ge,1876
Wielen
bij
avondzon en
bij
maanlicht,
52
Een aantal jaren later promoveerde Henk Gerrits op zijn mooie werk over 1 gestabiliseerde netvliesbeelden . H¡ liet daa¡in zien hoe, bij het stabiliseren (waarbij de oogtremor als het ware wordt stilgezet) eerst de beelden verdwijnen, en vervolgens ook de helderheid zelf. Ook hier, dus, een helderheidssensatie gekoppeld aan de zichtbaarheid van objecten. Iets dergelijks ag ie in het proefschrift van Pim Leveltz, waarin werd aangetoond dat de bijdrage van elk oog tot de binoculai¡e helderheid bepaald werd door de 'contoursterkte'. ten Doesschate jr. in Rotterdam een slmposium georganiseerd over de informatieoverdracht in het netvlies, en voor mij was dat aanleiding om te trachten deze drie concepties op één noemer te krijgen door uit te gaan van het primaat van de contrastperceptie. Kort samengevat: Als er geen contrasten zijn, zien we niet alleen niks in de zin dat er geen beelden worden \taatgenomen, maaf we zien ook echt niks. De helderheidsperceptie komt dan inmers alleen maar tot stand door de zichtbaa¡heid van contrasten. Je zou daarom niet moeten zßÆeai'het is zo donker dat ik geen hand voor ogen kan zien', maar. ik kan geen hand voor ogen zsen, en daarom is
ln
L967 werd door
het zo donker'. Helaas is het, door de toen al teruglopende gezondheid van ten Doesschate, nooit tot publikatie gekomen en moeten we het met de pas veel later gepubliceerde korte s¡menvattingen doen3. Ik vind deze'hand voor ogen' paradox nog
altijd een leuk-prikkelende stelwijze. Vandaa¡ dat
ik hen hier nog eens
neersch¡eef. BibliograFre 2, 41, 43, 50
23
Vinden zonder zoeken
Na mijn terugtreden ¿þ ¿fdslingshoofd nam ik, onder andere, op me om wat te gaan doen op het gebied van 'visual search', min of meer als vervolg op Aart van Meeteren's promotieonderzoek. Dat werd maaf heel ten dele een succes. {15 ¿fdelingshoofd had ik het werk van Aart over visuele detectie met het blote
HJ.M. Gerrits, Obeservations $,ith ståbilized corrclates. Proefschrift Nijmegen, 1967
retinal images and their neural
WJ.M. Iævelt, On binocular rivalry. Proefschrift læiden'
19ú5
Doesschate. Symposium oThc transmission of information by the retina under normat and pathological conditions'. Ophthalmologica 160,754, 1970
J. ten
53
oie werk over et stabiliseren elden verdwijderheidssensa-
, zag
je in
het
jdrage van elk ;terkte'.
;ium georganivas dat aenlei;en door uit te
n dat er
geen
relderheidsper-
rtbaarheid van er dat ik geen
¡
en daarom is
:n Doesschate, I later gepublin' paradox nog
hier nog
eens
en gewapende oog natuurlijk van nabij gevolgd, ma¿ìr om daarop zelf door te werken bleek toch nog een ¿anzieflijk diepere doorgronding te eisen. Ik probeerde ziju voorspellingen van het afstandbereik met kijkers na te rekenen en kwam tot de conclusie dat er in het rekenproces toch nog heel wat onuitgesproken aânnâmen zåten, waarover hij uiteraard niet, maar ik wel struikelde. Dit bracht me er uiteindelijk toe om een rekenprogramma, PHIND, te schrijven, dat in feite niks nieuws bracht, maa¡ wel de zekerheid van geen verborgen aannrìmen. PHIND besch¡eef alleen maa¡ het vinden. 7-neken bleek een moeilijker kluif; te moeilijk, om eerlijk te zijn, voor een simpel þicus.
Mijn kennismaking met de complexiteit van het visuele zoekproces stamt al van heel woeg. In par. 2 beschreef ik hoe ik tot mijn werk over verblinrting kwan via veldproeven over terreinverlichting met fakkels. Die proeven confronteerden mij ook met de ingewikkeldheid van het menselijk zoekgedrag. Ik had, met behulp van de'Blackwell-krommen' van te voren heel netjes de mogelijkheden uitgerekend om doelen in het terrein te z)en, maar daa¡ klopte in de praktijk
niets van. Eén oorzaak was dat de Blackwell-proeven onder haast ideale waarnemingscondities v/aren uitgevoerd; maar een tweede oorzaak was, wat ik later wel het 'fietsen op de hei' effect zou gaan noemen. wie 's nachts, bijvoorbeeld bij maanlicht, op de hei fretst, zal waarschijnlijk het liefst zijn fretslicht uitdoen - tenminste als er geen tegenliggers te verwachten zijn. Met fietslicht aan ziet men natuurlijk het fietspad vlak vooruit beter, maar dat lichtvlekje op de grond vangt zozeer de blik dat het waarnemen van het verdere verloop van het fietspad en van de ruimere omgeving wijwel wordt geblokkeerd. Meer licht, zo leerde ik, kan wel eens tot minder zien leiden; voor een rechtlijnig fysicus een heel onthutsende les. wel een les die mij een relativerende houding heeft bijgebracht ten ae¡zien van verlichtingskundige theorieën.
rme om wat te ervolg op Aart ele een succes. r met het blote
eir
neural
Ik
moet intuitief gevoeld hebben dat daa¡ de grens lag van mijn kunnen: Ik heb nog wat grensverkenningen gemaakt, maa¡ verder niet. Misschien lag mijn onvermogen deze grens naa¡ de psychologie te overschrijden wel dieper. Ik had in mijn leven altijd nog gevonden zonder zoeken: mijn baan, mijn verschillende functies op het instituut, de in deze afscheidsbundel besch¡even onderwerpen van onderzoek, ze deden zich altijd voor en ik heb nooit hoeven zoeken naa¡ iets nieuws om aan te pakken. Ja, ook mijn levenspartner k¡uiste mijn pad nog voor ik aan zoeken gedacht had. zoeken w¿rs voer voor psychologen.
Bibliografie 3, ß,723, L?5, 126
54
24
Niet geaccepteerd
Wie schrijft loopt het risico dat stukken geweigerd worden' Dat is ook mij is natuurlijk ovefkomen, zij het gelukkig niet vaak. of men iets publikabel acht redactie van afhankelijk van veel factoren. Die troost kreeg ik letterlijk van de Burn Retinal of de American Journal of Ophthalmology toen het mijn Theory zijn, of terugzond: het kon aan het Engels liggen, aan het minder in de mode Ze meer' aan de geschiktheid voor het lezerspubliek ' en' zo nog wat opties hadden alleen vergeten aan te kruisen wat van toepassing was. Gelukkig bereikte het verhaal, ondanks zijn uiteindelijke publikatie in het obscure Bulletin of Mathematical Biophysics, toch nog een redelijke citatiescore' 1
geweigerde stuk voor TNO-Kontakt ' Het ging over de toen net, bij wijze van proef, bÜ TNO ingevoerde beoordeis, lingsprocedure; een ongelukkig probeersel dat gelukkig snel weer verlaten inderdaad stelde stukje al werd het toen als je van hèt aangekondigd. Mijn
wat me het best is bijgebleven is mijn
ook nogal wat k¡itische wagen, met name of er ooit een evaluatie had plaats gevonden van ervaringen. Ook bij herlezing vind ik het een aardig stukje; beanttoegegeven, hier en daa¡ wat ironisch, maa¡ toch heel wel op niveau woordbaar in een weerwoord.
Eigenlijk ís het nooit geweigerd, want ik heb nooit een formele reactie gehad, laat staan een opgaaf van redenen. Misschien zit het nog altijd in de pijplijn en bewaren zehet, als afscheidspresentje. Wie weet, in het volgend nummer.
25
Tot heil Yan mens en dier?
Zoals bij velen liep ook bij ons thuis het werk van man en wouw ver uiteen. Hoe bewedþend is het dan om, als sluitstuk van je arbeidsleven, een bijdrage te mogen leveren op een terrein waalop uitgerekend je levenspartner aan het grondwerk heeft meegewerkt. Mij was dat voorrecht beschoren door mijn eerste-generatie lidmaatschap van één van de Dieren Experimenten Commissies (DEC) van TNO.
JJ. Vos, Bespiegelingen van een beoordelaar. Ingezonden naar TNO-Kontakt, rvTs
câ
55
t is ook mij is natuurlijk redactie van Retinal Burn
node zijn, of es meer. 7-e
as. Gelukkig
het
obscure
score.
IO-Kontaktl. ,rde beoorde-
rr verlaten is, lde inderdaad
ie had plaats aardig stukje; niveau beant-
reactie gehad, de pijplijn en rummef.
lrw ver uiteen. r, een bijdrage
De titel van deze paragtaal is, zonder waagteken, de zinspreuk van de Diergeneeskunde. Een treffende spreuk, vooral ook omdat ze zo duidelijk het voortdu¡end dilemma van de dierenarts in zich draagt. En als er één terrein is waÍrop dat dilemma zich toespitst, dan is het dat van de proefdierkunde. Het was uitgerekend het bestuur van de Diergeneeskundige Studenten Kring waarin mijn latere levenspartner ab actis was, dat Lg52 dit dilemma tot kernthema
n
voor de lustnmviering koos. Toen een novum bij mijn weten, nu het kernpunt van de Wet op de Dierproeven.
van dierproeven heb ik, om het mild uit te d¡ukken, weinig verstand. Dat ik naar eigen gevoel toch zinnig n dezn DEC heb mee kunnen draaien, komt misschien wel juist door mijn grotere distantie dan bij de mensen in het vak. tilie zich een oordeel moet aanmeten over de ethiek van dierproeve4 zal aandacht moeten geven aan de balans tussen het belang van de, op grond van het onderzoek, te beantwoorden vragen en het leed van het proefdier. Mensen in het vak zullen onwillekeurig hun aandacht vooral richten op de technische kant: kan de proef niet minder pïnlijk, of met minder dieren worden uitgevoerd? Mijn interesse srng meer uit naar de andere kant van de balans: is de waag wel genoeg de moeite waa¡d om er zoveel dieren aan op te offeren? Zo vulden wij elkaar aan, in de DEC. wat mij echter het meest boeide was, dat het li¡lmaatschap van de DEC een pracht van een iogaog bood om, via de
achterdeur van de proefdierethiek, mee te mogen werken aan een wetenschappelijke kwaliteitsbewaking. slecht proefdieronderzoek is immers bij uitstek onethisch! Daarom was het voor mij ook zo belangrijk dat, op het aanmel-
dingsformulier, de waag
'wat is het
maatschapperijk
of
wetenschappelijk
- wailop tot mijn ergernis nogal eens het antwoord 'groot' kwam werd vervangen door 'op welke wetenschappelijke of maatschappelijke wagen belang?'
dient dit onderzoek een antwoord te geven?'. pas wanneer een onderzoeker mij op die waag een voor mij invoelbaa¡ antwoord kon geven, voelde ik me, als DEC-lid, gerechtigd me in de waag van het proefdierleed te verdiepen. Tenslotte sta je er als DEc-lid voor om, als er uit de maatschappij wagen rijzsn, naar eer en geweten te kunnen zßggen dat je je in de zin van het betreffende
artner aan het 'en door mijn
onderzoek hebt verdiept.
nten Commis-
TNo kent niet alleen proefdier-, maar ook proefpersoononderzoek. wettelijk ligt de regeling daarvan achter bij die van het proefdieronderzoek, maar een wetgeving ook op dit gebied, komt er aan. vooruitlopend daarop heeft ook het IZF anderhalf jaar geleden een Toetsingscommissie proefpersoone4perimenten
ontakt, câ
in het
leven geroepen. Het lag een beetje voor de hand dat
ik, met mijn
56
Ik heb dat met plezLer DEC-ervaring, daarin een trekkersrol zou spelen' dat deze commissie nu gedaan, en terugkijkend meen ik te mogen constateren zou hebben afgewezen (dat al haar nut heeft bewezen. Niet omdat ze zoveel ze als gesprekspartner met deed de DEC t¡ouwens ook niet), maar omdat het verbeteren van de proefopzet' speciale opdracht, behulpzaam kon wezen bij Ook hier, dus, een hvaliteitsbewaking via de achterdeur' BinnendeDEC,svanTNolijktdeneigingtebestaanhet.totheilvanmerxien ,zo weinig mogelijk leed voor het dier met zo veel mogedier, te verengen tot je met een fundalijk profijt voor de mens'. Dat betekent tegenwind wânneer per definitie de toepasbaarheid mentele vr¿agstelling komt, waarbij immers en daa¡om eigenlijk in strijd onduidelijk is. Ik vind dat erg antropocentrisch, met de uitgangspunten van de Wet op de Dierproeven'
is kennelijk geen eenduidige Kortom: de zinspreuk van de Diergeneeskunde van een heilsboodschap' richtlijn. Maar dat kun je ook moeilijk verwachten
26
Toegepast ondelzoek
En toen hing hij øan een stroP Al zijn domme wiizen oP
WiealswetenschapperinTNo.diensttreedt,wordtgeachttoegepastonderdie dvtaze voltooid zoek te doen. Onzin, natuurlijk, en dat niet alleen om verledentijd.Bijhet25.jarigbestaanvanhetlZFhebikindertijdgezegd:TNo zoueigenlijkDWOmoetenheten,eenorganisatievoorDienstverlenend Wetenschappelijkonderzoek.Datwasnietzomaalflauwetaalzifterij.Doordit
slordigtaalgebruikstaatTNonualmeerdaneenhalveeeuwgeheelten en zich te onderscheiden van on¡echte onder d¡uk om als maaf toe te passen
NWoendeuniversiteiten,aanwiedeechteWetenschapzouzijnvoorbehouden.InmijnoptiekbedrijvenuniversiteitenenTNOprecieshetzelfdesoort wetenschap,beideomdedenktankonderdruktehouden:deuniversiteitenten behoevevangoedonderwijs,TNOtenbehoevevangoededienswerlening'
57
met plezier commissie nu þewezen (dat ßpartner met
le proefoPzet.
van mens en zo veel moge-
i,l
ret een funda:oepasbaarheid
enlijk in strijd
:en eenduidige roodschap.
Natuurlijk is die visie op TNo geboren uit een behoefte tot zelfrechtvaa¡digng. Ik heb mij, naar eer en geweten, steeds dienstvaardig trachten op
te steilen tegenover de klant en dat heeft me ook niet zoveel moeite gekost, want ik vond dat leuk en inspirerend. Maa¡ of er veer van mijn bedenksers toegepast zijn? Men kijke er de illustraties in deze bundel maar op na. In par. 3 heb ik er al op geweze.- hoe moeilijk vaak een directe rijn van onderzoek naar toepassing aan te geven is, en bovendien heeft de ervaring mij geleerd dat je dat eigenlijk ook niet mag verwachten. wetenschappelijke adviezen spelen op zijn best méé een
ro!
en worden in een complex besrispro-
ces alleen gebruikt en opgevolgd als het, vaak om andere redenen, toch al
in de
k¡aam van de beslisser te pas komt. Dat zou misschien bitter kunnen stemmen als inderdaad wetenschappers de wijsheid in pacht zouden hebben. Maa¡ wetenschap is nu een-aal niet meer dan de huidige stand van onze misvattingen, en als puntje bij paaltje komt zullen onze bestuurderen, mutatis mutandis, wel niet zo veel ys¡5çhillen van de hierboven uit prikkebeen aangehaalde Dei van Algiers.
Ik heb veel geadviseerd, in rapporten, memo's, in brieven of door de telefoon, of gewoon in gesprekken. veel is dus vervluchtigd, maar ook wat bewaa¡d is gebleven lijkt me niet te rechtvaardþn er hier lang bij stil te staan. Als het goed is hebben die adviezen hun rol gespeeld, en soms ging het ook wel eens
zo. Het beste wat een adviseu¡ kan hopen is dat de klant nog eens terug komt. Ik vind dat ik niet mag klagen. Bibliografie 58
regepast onderdwaze voltooid
27
Werken voor defensie
jd gezegd: TNO Dienstverlenend
zifterij. Door dit euw geheel ten Lderscheiden van
zijn voorbehouhetzelfde soort rniversiteiten ten stverlening.
De militaire dienst voerde mij in i.953 naa¡ hetrzÎ;en het werk beviel, dus ik bleef. Met de jaren veranderde wat dat bet¡eft maar weinig:
het werk werd
geleidelijk wat breder, maar blee( juist daardoor waarschijnrijþ bevaflen. In de beeinjaren was dat werk voor Defensie noch voor mij, noch
voor mijn omgeving een probleem. Bovendien: militai¡e dienst was toch een must? vragen of dat soort werk wel ethisch was kwamen pas op in de jaren ,70, toen alternatieve bewegingen trvijfel gingen zauen en dienstweigering een eerbaa¡ alternatief werd. En laten we wel wezen: je uitstel laten verlenen om je studie af te maken en zo niet naa¡ Indië te hoeven, was niet direct het toppunt van
eerbaa¡heid.
58
Je maakt zeß deel uit van deze wereld, et zo ging ook op het IZF men zich wagen stellen. Dat leidde onder meer tot een discussieavond waa¡ ik, in het middenveld tussen Andries Sanders en Cees Truyens, als 'advocaat van de duivel' de defensie-research verdedigde. Ik heb, met plezier, ook nogal wat studentengroepen ontvangen die kritisch weten wilden wat we in Soesterberg allemaal uitvoerden. Toch heb ik nooit de conclusie getrokken dat ik weg zou willen. Ik aanvaardde dat je, in deze niet schone wereld' ook een defensie nodig had, en dus ook defensie-rese¿ìrch. Bovendien ben je, als wetenschapper' opgeleid om k¡itische vragen te stellen, en je vleit je dan met de hoop dat jouw inbreng, juist van binnen uit, zo ook invloed zal hebben. Of dat alleen maar een doekje voor het bloeden was? Het zal wel moeilijk te bewijzen zijn.
Znll heb ik nooit de behoefte gevoeld om in wedesmafsen mee te lopen, maar andere lZÛers wel. Dat heeft nooit tot problemen geleid; integendeel, want ik denk dat ook wie daar anders over dacht, in de drijfveren iets van ncbzell herkende. Gezegend het land en geprezen de instelling die andere zienswijzen zo accepteren. Zniets is, mijns inzis¡5, het verdedigen waard.
28
Bottom up
Om een instituut te runnen is een hiëra¡chie nodig, want iemand moet uiteindelijk beslissen. [n de jaren zeventig is die stelling natuurlijk aangevochten vanuit de veronderstelling dat democratie en hiëra¡chie strijdig zouden zijn. But some animals are more equal than others, en ik ben nog altijd gelukkig dat die golf van pseudo-gelijkheid aan ons Instituut grotendeels voorbij is gegaan. De moderne netwerk-terminologie - hoe weinig verrijkend ook voor de eigen taal - kan hier verduidelijkend werken. De termen 'top down' en 'bottom up' erkennen impliciet het hiera¡chisch princþe, maar beschrijven tegelijkertijd de twee processen die allebei wezenlijk zijn voor het democratisch functioneren. Znnder twijfel was bottom up daarbij mijn favoriete stek en stiel. Dat heeft wat minder status dan top down, en mijn voorkeu¡ leidde daarom soms tot enig onbegrip in het Haagse; maar ik voelde me er senang bij.
Voor wie schrijven en denken onscheidba¡e processen zijn, is het memo het ware medium. Aan het schrijven daarvan heb ik me, vooral in mijn laatste jaren als staffunctionaris, veelvuldig bezondigd. Misschien heb ik er anderen
59
ÍZF men z'ch vaar ik, in het
wel eens mee geërgerd, want niet iedereenhgt deze wijze van communiceren.
vocaat van de rok nogal wat
in Soesterberg lat ik weg zou
r
een defensie
vetenschapper,
Memo's zijn vluchtige sch¡ifturen, en de meesten zijn in de prunenm¿¡d beland. Terugkijkend ben ik echter niet onteweden hoevele voordien
effect
hebben geressorteerd.
hoop dat jouw at alleen maa¡
:n zijn.
29
te lopen, maar :ndeel, want ik
Afronding
Ilìe d,aibeid wel ventaat waateøn hij
leven moet
En die 't niet wel alleen, maar wel en gaame doet
ts van ncbzeß
lglult
ere zienswijzen
het hoogst geluk dat iemønd kãn begeren
Hij sneeft en streeft met weugd hij leelt enieeft met
ere
Ik ben aan het eind van de rit. wat nog
vorgt zar hooguit toegift zijn. Ar een boeiende reis; en dat zonder reisprogramma. Mijn reis was in wezen van vóór er werkprogramma's, doelsubsidies, voorwaardelijke en output-financiering bestonden; kortom, van vóór er zulke mooie methoden tot kwaliteitsbewaking en -verbetering waren uitgedacht. Maar zelfs Brown-bewegende deerdes komen vooruit, zij het slechts met de worter uit de zwervend had
rd moet uitein-
i
aangevochten
ouden zijn. But ;elukkig dat die s gegaan.
voor de eigen en 'bottom up' ;egelijkertijd de
h functioneren. l.
Dat heeft wat
. soms tot enig
het memo het
in mijn laatste ik er anderen
ik
trjd.
wetenschap bedrijven wÍìs voor
mij nooit een doel, meer een midder om
zelfrespect te krijgen, om, in termen van boven ¿angehaald versje, met ere te leven. Slechts op die basis kon ik mij de geesterijke wijheid verwerven om meer algemeen iets voor mijn omgeving te betekenen , en met nâme, om op het IZt de rol te spelen die mij lag: die van de criticus langs de kant, ge?agsbetwijfelaar, die van de hofnar.
die van de Ik moet erkentelijk zijn voor het feit dat
mijn drie successieve directeu¡en mij, soms misschien wel eens tandenknarsend, de ruimte daarvoor geboden hebben.
Ik ben als ssicus
in wezeî ook gebleven. Niet zo,n wonder, want de ssica is meer dan een vak. Ik vond er een eenvoud van denken die me aantrok. Complexe relaties heb ik altijd geschuwd. begonnen, en ben dat
60
heb ik Misschien wel daarom heeft de echte fysiologie me nooit getrokken, en de grenzen met de psychologie nauwelijks durven te overschrijden. Eigenlijk heb ik überhaupt niet veel meer gedaan dan orde brengen ¡ ¿¡de¡nans werk; want van eigen experimenten was, in het voorgaande, maat zo af en toe sprake' Ik vlei me met de hoop dat ik het veld dat ik mocht bewerken, een beetje
ordelijker achterlaat dan ik het aantrof. Ik kan nu eenmaal niet goed tegen rommel. Vandaar dat het op mijn bu¡eau en op de grond daaromheen vaak zo'n troep was: ik was, eigenlïk altÜ{ net aan het opruimen'
Mijn bureau en de vloer zijn nu opgeruimd, onze wegen gaan uiteen' Weet dat ik dankbaa¡ ben voor de tijd die ik op het ÍZF heb mogen doorbrengen. Bibliografre
A, n,
85, t!6
7 61
ken, en heb ik jden. Eigentijk
ds¡¡ens werk; en toe sprake.
en, een beetje iet goed tegen uomheen vaak
teen. Weet dat rrengen.
Zodat dan thans echt het moment daar is Van afscheiQ voor uw toomstalfunctionaris
62
Bibliografie
De nummers achter iedere publikatie en elk rapport verwijzen naar de paragraaf waarin ernaar venilezen wordt.
Publikaties Huiskamp, -- and J.M. van der Hart, bacteriocfuorophyll in purple bacteria çhim. Biophys. Acta 19, 188-190, 1956
1.
Biophys. Acta 1000, 4m-4ry2,7989) --,
in
A. Lazet and M'{. practical problems.
Bouman, Visual contrast thresholds
22
J. Opt. Soc. Amer. 46, 1065-1068,
L956
Y, 3II-313,
L4,?3
--, Een nieuwe nachtzichtmeter. TNO-nieuws 12, 575-576,
t4
--, Terreinverlichting met fakkels. Electrotechn . t956
t957
AJ.H. Vend¡ik md --, A method for the measurement of the thermal conductivity of hunan skin. J. Appl.Physiol. 2rt-2L5, t957
11,
Ðd --, Comparison of the stimulation of the wa¡mth sense organ by microwave and infra¡ed. J. Appl Physiol. t3, 435-4, 1958
A.J.H. Vendrik
7.
t3
-- and MA. Bouman, Disability glare: theory and practice. Proc. 14th CIE session (1959), Brussels, Part C, 298-308. CIE, Paris, 1960 --, Night visibility meter. United States Patent Office, patent 2y2y295,19ffi Ook:
--, Appareil de mesure de la visibilité nocturne. Brevet d'invention, Service de la propriété industrielle no. 120?Ñ, France, 19í0 and
--, Verfahren aß Nachtsichtmessung. ll?W, Deutsches Patentamt, 1962
Auslegeschrift
t4
Y63 9.
--, Some notes on glare phenomena. Ophthalmol.
484495, 1960 10.
--,
139,
2
Jwgn_V-five years Stiles-Crawford effect. Adv. Ophthal-
mol. 10, 32-48,19û naar de para-
11.
;,
Som_9
new aspects of color stereoscopy. J. Opt.
Amer. 50, 785-790,
; and _Aa Huigen, A clinical Stiles-Crawford apparatus. Amer. J. Optom. 39, æ-76,1962
5
t3.
:l_A-_the9ry of retinal burns. Bull. Math. Biophys. 2d tt5-I28, t962
L5,24
L4.
-- and P.L. Wal¡aven, The Stiles-Crawford effect; a survey. Atti Della Fond. G. Ronchi 17,3fl24Lg,1962
5
15.
--, On mechanis¡15 of glare. Proefsch¡ift Utrecht,
t6.
:-: _An 1nlaglnistic effect in colour stereoscopy. Ophthal-ol.
6
-- and J.
')
't,
ia ;6
ts
22
8,
I45,442-445,
14,?3
Soc.
1960
17.
2,3, 5
19ó3
t*t
B_oogaard, Contribution
of the cornea to entoptic
scatter. J. Opt. Soc. Amer. 53,1169-873,1963 ,6,
t4
of
13
--, Contribution of the fundus oculi to entoptic scatter. Opt. Soc. Aner. 53, L49-1451,I963 19.
.L,
he
J.
5
Bouman, -- and P.L. Walraven, Fluctuation theory of luminance and ch¡omaticity discrimination. J. Opt. Soc.
7r9
MA.
Amer. 53, L2L-7?Å,1963
-- and lt!,!. Bouman, Contribution of the retina to entoptic
t3
scatter. J. Opt. Soc. Amer. 54,95-læ, LgØ
pl.
2r.
rcf
i6, 'ift
15
--t A-4. Munnik and J. Boogaard, Absolute spectral reflectance of the fundus oculi.-J. Opt. Soc. Amêr. 55, 573-574, t965 W.T. Ham, R.C.
William
Schmidt, A.M. Clarke, of laser radiation. Acta O
F.H. ffects
&
to the retina by lasers
--t
Heat-damage
25.
MÁ.
Bonman and -- (eds.), Performance of the eye at low
26.
--
24.
and
15
photocoagulators. Ophthalmol. 151, 652'654, 196f
I'minances. Proc. Coll. Delft 1965, Series 125 Exc. Med. Found., 196ó
2ll pp. Intern. Congr.
and P.L. Walraven, Phase shift in the perception of lev luminancps. In idem, pp.
sinusoidally modulated light at 9L-r03, 19f6
n. ?4.
-- (Ed.), Studies in Perception, dedicated to M,A'. Bouman. TNO Institute for Perception Publ., 176 pp',1966
3
--, The fundus as a source of entoptic strayligbt. In idem,
2r5
pp. 119-131, 1966 29.
P.L. Wal¡aven, -- and W. Dunnewold, The Stiles-Crawford effect as an instrument of resea¡ch. Idem, pp. 145-158, 1966
5
n.
--, W.T. Ham and WJ. Geeraets, What is the functional damage th¡eshold for retinal bu¡n? AGARD Conf. Proc. nr.
15
LL,39-53, L9f6 31.
--, The relative danger of retinal burn and flash-blindness for va¡ious yields õf nuclear explosions. AGARD Conf' Proc. n¡. Il, l7t-?Ã3, L9f6
32.
--, The color stereoscopic effect. Vision Res. 6, t9f6
33.
M.J. Allen
14,75
L05-L07,
6
ild --, Ocula¡ scattered light and visual performance as a function of age. Amer. J. Optom' 44,7I7'7n'
2,2r
L967
v. 37.
--, Physiologic-optical aspects of particþation in traffic. In: PerspéctiveJ in ophthafmology, H.E. Henkes ed. Exc' Med. Found. pp. ?,23-229, L9û
19
--, Kwaliteitsverbetering van de leeskaa¡t bij de
oogarts.
t6
--, Is standaardisatie van de gezichtsscherptebepaling wense-
1ó
TNO-nieuws 24, 38.
337
-m,
1969
lijk? (samenv. en discussie) Ned.
T'
Geneesk. tI3,
226L-2262" t969
39.
--,
Standaardisering van de gezichtsscherptebepaling met optotypenkaarten. T. Soc. Geneesk.47, suppl.3, 1969
16
t65
d
15
w
q.
4t.
r.
)f
42.
p.
43.
215
6
14, 15
45.
6
2,21 ¿l{ì.
n
19
49.
t6
.Po - we-
reall; wish standardisation of acuity
--
16
and P.L. Walraven, On the derivation of the foveal
il" fla
äit""r"nouä,ì::ti
z-rc,Ìglt
--, L.F.C. Friele and P.L. Wal¡aven (eds.), Color metrics. AIC Helnholtz Memorial Symp. ol Color Metrics, Driebergen, 797I. Nc/Holland Publ. 389 pp., L97t
--
and P.L. Wal¡aven,
A
zone-fluctuation
line
element
A. van Meeteren and -i Resolution and contrast sensitivity
51.
6t-65,
L6
52.
tn2
22
LTTZ
--, Gevaar voor 'Eige_nsc_h_appen
et
testing?
I
at low luminances. Vision Res. 12, B?J.-833,
L6
ß,
-:,
describing colour discrimination. In idem, pp. ó9-g1, L971 50.
,e-
I7
Proc.
,d
ts.
--, W. Verkaik en J. Boogaard Kleurzien-tests. Evaluatie van enige kleurzien-tests ten behoeve van standaardisatie van testmethoden en -procedures. Studie t.b.v. de project-
receptor primaries. Vision Res. 11, 799-818, LgTl 47.
,x,
1970 /7I
Ophthalm ol. 162, 235-24L, I97 46.
rr-
')',
I97T
ú.
t7,
A. van Meeteren, -- und J. Boogaard, Das Sehen mit dem Small Starlight Scope, einem Dreistufen-Bildverstärker.
groep Standaardisatie Onderzoekmethoden van de Geziõhtsfunctie CARGO-TNO. T. Soc. Geneesk. 49, suppl.2, tZ pp.,
15
r, ss
16,22
Proc. Kon. Mij.
zone-fluctuation line element describi"g _colour discrimination (summary). proc. lst lntern. Colou¡ Assn. Congress, Stockholm 11969. pp.
Optik 32, 456-467, 44.
:d
al
ontrastgevoelig_
;;ff voor -- and P.L. Walraven, A
T9
29t-2E2, Lg70
D.
Il,
--, Are visual functions relevant to traffic safety? proc. 3rd E_ur. Ophthelmol. Congress, 19ti8. Ophthatmoi. edd. Vol. 158,417-420, Lg69
netvliesschade door lasers. Verslag Symp. en toepassingen van laserstraling,, O-elt, pþ.
-- and P.L. Walraven, An anal¡ical description of the line element in the zone-fluctuation model of-colour vision I: Basic concepts. Vision Res. 12, 1327-lW,Ig7Z
15
6 53.
-- and P.L. Wal¡aven, An analytical description of the line element in the zone-fluctuation model of colour vision II: The derivation of the line element. Vision Res. 12, 1y5-r%5, L972
54.
--, W. Verkaik and J. Boogaard, The significance of the TMC and the HRR colour-vision tests as to red-green
r7
defectiveness. Amer. J. Optom. 49, 8/.7-859, 1972 55.
-- en P.L. Walraven, Kleurenzien en de antennewerking van de netvliesreceptoren. Jaarboek 1972 ZWO, Den Haag' pp. t07-t1.2, L973
56.
--, Laserstraling en netvliesschade. TNO-nieuws 27, ?ffi -?ß, L972 en
15
Mikroniek 13,53-56,1973
57.
--, Ontwerp voor nieuwe leeskaa¡t. Innovatie L2, tO, 1973
t6
58.
--, Wetenschappelijke dienstverlening in visueel perspectief. In:'?5 jaar Instituut voor Zintuigfysiologie TNO'. IZF-TNO Publ. pp. +8, L974
'?ß
59.
D. van Norren and --, Spectral transmission of the human
T2
ocula¡ media. Vision Res. L5, 749-75L,1974 60.
-- and F.L. van Os, The effect of lens density on
the
5, 12
Stiles-Crawford effect. Vision Res. 15, 749-751,1975 6L.
--, Fotonika en visuele informatie-verwerking. Verslag Symp. Fotonica Eindhoven, 7 pp.,1975
62.
--
and J.BJ. Riemersma, On the behavior in traffic of a homonymous hemianope. Ophthalnologica 173, 427'428,
L9
r976 63.
--, J. Walraven and A. van Meeteren, Light prohles of the foveal image of a point source. Vision Res. 16, 215-219, r976
&.
-- en R. Plomp, Zintuiglijke functies van de mens. In: J-{. Michon e.a. (red.) Handboek der Psychonomie, Hoofdstuk
)'7
7. van Loghum Slaterus, Deventer, pp. L95-2?Å, L976 65.
-- (coord.),
Summary
of the Report of the Working Party
on Standardisation of the International Resea¡ch Group on Colourvision Deficiencies. Proc. 3rd Int. Symp. on Colou¡ Vison Deficiencies, Amsterdam (1975). Modern Problems
in Ophthalmology 17, 215-219, L976
t7
67
6.
P..Padmos
pd
--t Intensity control of approach and runway
L4
at niglt. proc. ìstn S".rioi-õrË, light9g at low visibility l,ondon, t975. CIE., paris, pp. AtO-etg, tglø 67.
--, Konsumentisme op het 4,349-352, 7976
68.
--, De militai¡ in het spanningsveld tussen opvallendheid en gnopvallendheid. Eén van de onderzoeksteåeinen van het
t7
IZF;
IZF. Milit. Spect. 14ó, M5-M9,
een bezinning. TNO-project
Lg77
:- 9l HJ.
69.
Iæebeek, Onrust over beeldschermen. personeels_ beleid 14,9L-93, I97B
15
--, Colorimetric and photometric properties of a
70.
t
7L. '2ß
20
funda_
10
E. Ellens, Visuelle Ergonomie, ein ch. Tagungsberichte Lichttechnische
20
mental observer. Color Res. & Apiüc: 3, tZS-L2g, LgTg
t6
23
Amsterdam, pp. 290-295, L978 72. 12
-, Hebben yj- onze verlichtingseisen wat ver opgeschroefd? Electrotechniek 56, 893-896, LgTg
73.
level a prerequisite
5, 12
for
the
18
11
vision? Proc. 11th Congress
on for Optics, Madrid- pp. 74.
15
L9
75.
n v
76.
van de normsteligenschappen en 73-14, 1979; en
15
--, Visuele ergonomie. Oculus 7, L7-Z7,Ig7g
77.
In: J*{. Michon North Holland
78.
--, Line elements and physiological models of color vision. Color Res. & Applic. +,2æ-2rc, On
L7
27
fl
r S
79.
:j
.VTtþg
con_gresdag Ergoftalmologie, Noordwijkerhout.
Ned. T. Geneesk.124, t03t-1032, 19g0
20
68 80.
P.
Padmos Ðd --, The validity of interior light level recommendations: some neglected aspects. Proc' 19rh session CIE, Kyoto, 1979. ClF,, Paris, pp. 3ó-45, 1980
18
81.
--, We meten nu wel de gezichtsscherpte, maar wat doen we met de resultaten? TNO-project 9,13-17, L98l
16
82.
--, D. van Norren en J. Boogaard, Het testen van de gezichtsscherpte. In:'Onderzocht en toegepast', opgedr-agen aan P.L. \ùuh"u"o. Uitgave Instituut voor Zintuigfysiologie
L6
TNO. pp.51-62, 83.
1981
--, The zone-fluctuation model of color vision - a heuristic expedient. Proc. Intern. Color Assoc. Berlin II-S-8, 7 pp,
11
198r. 84.
--, Stelling over staa¡ door beeldschermen is geheel ongegrond. newijs dr. Za¡et in nrijfel getrokken. Computable pp. 8-9,
85.
86.
1981.
A.J.H. Vendrik en --, Vijftig jaar biofysica in Nederland. In: Biofysica, levende Natuurkundo, M. Chamalaun en D. Stavênga (red.), Intermediair Amsterdam. pp. IX-XVII' t982
2ß
Houtgast en --, Psychoþica, een speciale tak van de
?a
T.
bio$sica. Idem, pp. 87.
L3
7l'ffi,1982
-- en A. van Meeteren, Kijken, de laatste schakel in de optische keten. Visueel onderzoek op het lZF. Ned. T. Fotonica 8,19-24, L982
88.
--, On the merits of model making in understanding color vision phenomena. Color Res. & Applic. 7,69-77,1982
89.
--, Hoe gevaarlijk is laserstraling voor de ogen? Ned. T. Natuurk. Bß,Y,1982
15
rument for the foundation of
18
m.
.
'The integration of
visual illumination design process" Services, pp. 53'64, L983
and P. Padmos, Straylight, contrast sensitivity and the critical object in relation to tunnel entrance lighting. Proc. 20th CIE session, Amsterdam, 1983. Vol.I, D 404, L-4, OMlKK-Technoinform, Budapest, 1983
91,.
-
92.
-- en J. Boogaard, De TNO-priegeltest. T. heidszorg 62, 531-5Y, t984
Soc. Gezond-
14,18,
L9
L6
l69 el
18
-:.
93.
ù
7
usr de¡
Utrecht pp.49-67,1994
-- and D. van Norren, Limits of the visual spectrum. Idem, pp.69-84, L984
94. e-
L6
A. van Meete¡en üd --, Linits of the eye optics. Idem, pp.
)n
:ic
27
85-712, tg8tr-
ie
het begrip ,Gevaren van laserertechnieken, 5.30-03.5, pp. 1_g,
11
P''
97. ,e-
:-r f-i.lÞqry date - a state of the a¡t re¡rorr. ClE_journal 39-53,
T3
rle
--,
Ig8/
Blootstellinssrisico's niet-ioniserende straling. ---- "'
T. Soc.
13
onverander-
zo
Gezondheidszolg 63, ZW-210,19S5in:
28
D.
99'
-.-, Papier of beerdscherm: de spelregels blijven lijk. Computable 1g, 52_55, 19gí
u, 28
100. W. Passchier (rep.).e.a..(þcl. __), UV_straling:
van de mens aan ultraviòbtte ítiuri"g. Adviãs
zondheids¡aad L9ll6/9, Den Haag, 19g6
101.
de
T.
::-lu1gt" 337_y2,79ffi
3,
Bloorstelling "* Ë G"_
and inva¡iant hues coupled? Vision Res.
L02.
ts
2ó,
11
rn
L5
er T.
15
103' --, rret üchtniveau in relatie tot de visuele cursus Gezondheidstechniek. PATO, Oelft
104.
of ¡al
--, Grenzen aan verlichting. Idem,
L
l-
taak.
+,
14,6pp.,
Sy,abus
ipp""i;ä;*
19gó
105.
ist,
ß 1g
n-
20,2L
.), :he oc.
14, 18, 19
.-4,
rd-
T6
106. --, Heruitgave TMC kleurenzieafs5[þeekje. Ned. Mil. neesk. T.40,n,lgg7
Ge_
r07.
An.
--, color stereoscopy:_a new view? Letter to the Edito¡
J. Oprom. and phyiiol. Opt. 64, Ul,7.gïl
17
6
70
108. --
and P. Padmos, Een vergelijkend onderzoek van nabijzientests. T. Soc. Gezondheidszorg 65, 499-5M' L987 Geneesk.
t7
zonnebril, in het bijzonder bij buiten-
15
109. --, De TMC een panacee? Weerwoord.
Ned.
T. q,15L,1987
110. --, Het nut van een
T6
Mil.
sport. Visus 3, +7,1987
111. -- and P.L.
Walraven, Towards
observer. Die Fa¡be
a standa¡d
fundamental
8, 10
Y,47-51,I98'l
ll2.
--, Dieptezien met twee ogen. Visus 4,2'6, 1988
113.
-- en Ch.P. l-egen (red.), Oog en Werk; een ergoftalmologische wegwijzer. ?i4 pp. SDU, Den Haag 1989
3,20, Zr
Il4.
P.T.V.M. de Jong, Ch.P.Legein en --, Ter inleiding. In idem, pp. 11-L5, 1989
?r
115.
--, Scherp zien veraf en nabij. Idem, pp. t9-?5,1989
t6
L16.
--, Zien bij nacht en schemer. Idem, pp.
y-39,
6
L989
onderscheiden en herkennen.
t7
118. -- en J. Boogaard, 'Eyeball ma¡k one' op zne? Idem, pp.
L9
L77. J. Boogaard en --, Kleuren Idem. pp. û-45,1989
76-81, 1989
l1r9. H.J. Leebeek en --, Zicht op sport. Idem,
pp. 138-143,
1-989
18
Pn.
--, Het oog als brandgl¿s. Idem, pp. 1'16-150, 1989
15
I2l.
G. Verriest en --, Het ouder wordende oog. Idem, pp.
zt
t77-182,1989
122. --, Verslag van de themadag 'Oog en Werk'. Ned. T.
Ge-
20
123. A. van Meeteren en --, Waarnsmingsprestaties met helderheidsversterkers en warmtebeeldapparatuur. Militaire Spec-
23
neesk. 13.3, 949-950, L989
tator 11, 505-510, 1989
L2,1. --, O. Estévez and P.L. Walraven, Irnproved color fundamentals offer a new view on photometric additivity. Vision Res. (in press)
8, 10
77
r25'
T6
--, visual search: trade off between mapification and field width. proc. Fi¡sr Conf. o" VüJS"-.Ë,õ*ir_ä*;.i;
23
press)
I7
7?Á. -- and A. van Meeteren, PHIND, predict rarøer acquisition'distance an analytic model to *it¡ i-ã"^;ñil. Submitted io apptiea ópìi.i."'*^-" ' 127. P.T.V.M. de Jong and __, Crystaltizing ergophtharmorogv. Þroc. srh w";iå--õ;l concepts in press) rå "ìËäoíüÌ
L5
8, 10
t2Å.
6
ren'
f"a
nal
3,?1,2L
gi
20
'1,5,2L
;i
129. --, Ik 2ß
23
schreef, dl. was. Een balans van 37 sch zwe rve n. Ui rg. ro, t. uoãi Zl'irîgryrl"r"g,
t
jaar
visuolo_
îño,'iöä
t6
t7
B.
Rapporten waarnaar verwezen wordt
a.
--, Herkenbaarheid van cijfers. Rapport
b.
L3
--, The determination of the meteorological range and the
14
i;râ-!"",
18
development of rwo d.
1
rhe danger of ocular lesions by infrared. Rapport
19
15
Ig54_4
n"* ui.ìuruÇ;;;.:R"pporr
1961_11
--, Enige ervarinsen.met zichtmeting, in het bijzonder met
de lZF-nachrzichãmerer. napport i-%"3_ä
-- en J. Boogaard, A f1w experiments "- the " spectral trans_ mission of the eye lid. RappðJit66î on
2t ?r 23
8, 10
--.,
14
12
J.
Boogaa¡d en N.H. Blokland_de b{ het gasmasker K. Rapport 1%7-i5 Graaf, -'-- Brilaanpassing
t ð'
G. van der Ven and. phase shift in the perception of sinusoidally modulared ;;, ttghr R"pp*' ö6;_2n
h.
--, Enige aanvullende over visuele aspecten van -gegevens gasmaskers. Rapport tg(fi_Z+
--, Memorandum over brilvoorziening M1741. Rapport 1g7L-3 - -"--'v."uó
in u US gasmasker
21
2L
21
72
j.
--, Literature review of human macular absorption in
the
L2
visiUle and its consequences for the cone receptor primaries'
Rapport 1972-t7 k.
m.
-- en J. Boogaard, Brillen en brilvoorsch¡iften uit consumenten-oogpunt bezien. Rapport 1975 C-6
2I
--, Argumenten in de diskussie over het wenselijk ni-vg van oieobäe verlichting voor wegen buiten de bebouwde kom' Rapport 1976 C-8
18
van chauffeu¡s' Rapport
15,2L
--, De behoefte en mogelijkheden tot tempering van zonlicht voor de ogen. RaPPott L977-2L
15
F;ffer, De vormgevin g van IZF -t apporten en memo's, 6e herziene uitgave. Rapport 1989 I-3
T
--, An extension of the Kremers/Van-Norren model for retinal light damage and consequences thereof for occupati-
15
--, Zonnebrillen ten
behoeve
1977-24
l.Z. p.
onal safety. Rapport 1990 A-16