Tentoonstellingsinformatie
ICN in Beeld Moderne beeldhouwkunst uit de Rijkscollectie 7 juni 2007 – 30 november 2007 De expositie ICN in Beeld. Moderne beeldhouwkunst uit de Rijkscollectie bestaat uit een representatieve keuze van 18 beelden en objecten uit de Rijkscollectie van onder meer Marinus Boezem, Theo Niermeijer, Sonja Oudendijk, Pearl Perlmuter, Shinkichi Tajiri, Cornelius Rogge, Steef Roothaan en Jos Wong. Voor de tentoonstelling is een keuze gemaakt van beeldhouwkunst uit de periode 1965 – 1990. De selectie van de beelden sluit aan op de thema’s die jonge kunstenaars en vormgevers van nu inspireren: krachtige organische vormen, hergebruik van materialen en de natuur als inspiratiebron in brede zin. Van een aantal kunstenaars waarvan het werk nu wordt tentoongesteld, is werk uit hun beginperiode via de Beeldende Kunstenaarsregeling (BKR) in de collectie gekomen; ze waren nog niet bekend en werden nog niet museaal verzameld. Met de schenkingen die het rijk ontvangt van kunstenaars en verzamelaars is dit een bijzonder aspect van de ICN-collectie. Op het gebied van de Nederlandse beeldhouwkunst bevat de ICN- of Rijkscollectie meer dan 3000 objecten die een spiegel zijn van de ontwikkelingen en vernieuwingen in de twintigste eeuw. Alle stijlen, materialen en technieken zijn vertegenwoordigd. Die verscheidenheid geeft een beeld van de wijze waarop de Rijkscollectie totstandgekomen is. De Nederlandse Kunststichting, het Bureau Beeldende Kunst Buitenland, de Dienst Verspreide Rijkscollecties en de Rijksdienst Beeldende Kunst, voorloper van het ICN, hebben alle kunst aangekocht voor het Rijk. Het behoort tot de taken van het ICN om de collectie zichtbaar en toegankelijk te maken voor het publiek. Theo Niermeijer (Amsterdam, 1940-2005) Atmosfeer, 1975, ijzer, 114x51x36,5 cm Inv. nr. K78012 Tantra kolom, 1975, ijzer, 91x66x35 cm Inv. nr. K78013 De twee sculpturen Atmosfeer en Tantra Kolom zijn regelmatige groeperingen van gelijke elementen, bedoeld als rustpunten om de beschouwer op meditatieve wijze
tot zichzelf te brengen. Hun betekenis is ontleend aan het spirituele Verre Oosten, hun vorm is opgebouwd uit stukken afval van de westerse consumptiemaatschappij; een grotere tegenstelling lijkt niet te bestaan. Desondanks heeft Theo Niermeijer een eenheid weten te scheppen. Niermeijer volgde diverse kunstopleidingen in binnen- en buitenland en wijdde vervolgens zijn hele loopbaan aan het vinden van 'de waarheid'. Hij schilderde, tekende, aquarelleerde, etste en lithografeerde, maar was bovenal beeldhouwer. Aanvankelijk maakte hij beelden die doen denken aan totempalen, opgebouwd uit bijvoorbeeld liggende ovalen, maanvormige delen, spiralen, harten en maskerachtige gezichten. De latere sculpturen zijn meer abstract. Niermeijer heeft veel gereisd, onder meer naar Noord-Afrika, IJsland en Amerika. Van groter belang voor zijn werk waren echter de reizen die hij naar India, Tibet en China maakte. Daar is hij in de ban geraakt van oosterse filosofieën, zoals het boeddhisme, en heeft hij aspecten daarvan verwerkt in zijn sculpturen. Deze spirituele invloeden komen niet alleen tot uiting in de titels, zoals Tantra Kolom en Atmosfeer, maar zijn ook zichtbaar in de vorm van de objecten, die in zijn optiek dienen als middel tot meditatie en tegengif voor alle ellende die van buitenaf het innerlijke leven negatief beïnvloedt. Het materiaal voor zijn sculpturen vond Niermeijer op bijvoorbeeld scheepswerven tussen de overblijfselen van metaalsnijmachines. Ver hoefde de kunstenaar niet te reizen om zijn materialen te vinden: hij werkte in een grote loods op een autokerkhof. Op de open plekken tussen de afgedankte auto's stonden zijn voltooide beelden in groepjes bijeen. Niermeijer noemde zichzelf 'archeoloog van de schroot'. Van anderen kreeg hij de bijnaam 'de ijzeren dichter' Niermeijer was een meester in het bewerken en verwerken van het ruwe materiaal tot kunstobjecten, zowel beelden als 'roesttekeningen': in de meest onooglijke objecten zag hij nog beeldende mogelijkheden. Net als een archeoloog liet hij zoveel mogelijk van het materiaal intact. Soms is een dergelijk stuk schroot nog als zodanig te herkennen, zoals de H-balk die fungeert als basis voor Atmosfeer.
Theo Niermeijer (Amsterdam, 1940-2005) werken op papier No.3, 1979, papier, 58x71 cm Inv. nr. BK73021 No. 5, 1979, papier, 58x71 cm Inv. nr. BK73022 No. 7, 1979, papier, 58x71 cm Inv. nr. BK73023 Behalve beelden maakte Theo Niermeijer ook werk op papier, de zogenaamde roesttekeningen. Op grote bladen papier liet hij zijn ijzeren beelden en andere stukken schroot een tijdlang in de regen liggen, om zo het gewenste effect te bereiken. De afdrukken die zo zijn ontstaan, lijken op primitieve symbolen. Vaak zijn het verwijzingen naar indrukken die hij opdeed tijdens zijn reizen naar Azië en naar elementen van Oosterse religie en filosofieën zoals het boeddhisme. Ook de stempel op elke tekening verwijst naar die invloeden uit het Verre Oosten: het is zijn naam fonetisch
geschreven in het Chinees. De werken op papier van Niermeijer komen uit de periode dat hij deelnam aan de BKR. Drie roesttekeningen van Niermeijer worden getoond in de lounge van het vergadercentrum op de 7e verdieping. Let wel: beperkte toegankelijkheid. U kunt zich voor bezichtiging wenden tot de receptie op de begane grond.
Arie Berkulin (Gemert, 1939) Ruimtelijke struktuur, 1972, cortenstaal, 55x55x55 cm Inv. nr K75004 Het werk van Arie Berkulin is in verschillende Nederlandse steden in de openbare ruimte te zien. Berkulin volgde zijn opleiding aan de Academie voor Industriële Vormgeving in Eindhoven en begon zijn carrière met het maken van figuratieve schilderijen. Gaandeweg ontwikkelde zijn werk zich in via abstracte reliëfs naar ruimtelijk werk, waarin bewerkingen zoals 'plooien' en 'vouwen' het beeld bepaalden. In eerste instantie werden de beelden uitgevoerd in kwetsbare materialen zoals hout en karton. Later stapte Berkulin over op metaal, een materiaalsoort dat zich op een meer natuurlijke manier laat vouwen. Berkulin werkt vooral met basisvormen zoals de cirkel, de driehoek, het vierkant en de rechthoek. Hiermee maakt hij monumentale ruimtelijke constructies. Hij zegt hierover: "Mijn werk gaat over ruimten, vormen, massa's. Het gaat over dingen en eigenlijk ook niet. Want het is juist die relatie tussen de dingen die mij boeit. Het zijn niet alleen de vormen als ook de gebieden, die ertussen liggen. Het zijn een soort tussenruimten. De beelden worden steeds lichter. Minder massa en minder groot van schaal." Naast zijn kunstenaarsschap was hij docent aan de Academie voor Beeldende Vorming in Tilburg (1972-1982 ) en aan de Willem de Kooning Academie in Rotterdam (19811999).
Marinus Boezem (Leerdam, 1934) Stone and feather, 1981, marmersteen, struisvogelveer, hout, acrylverf, 70x37x3 cm Inv. nr. AB7026-A-B, afkomstig uit de schenking van mr. Pieter Cleveringa, 1986 De assemblage Stone and Feather (1981) van Marinus Boezem toont een extreme tegenstelling tussen materialen en gedrag. De marmeren steen klemt de struisvogelveer vast. De veer komt bij het kleinste zuchtje wind al in beweging en vertegenwoordigt zo ‘het vliegen’,ofwel: het dynamische. De steen blijft door zijn gewicht aan de aarde gekluisterd en beeldt daardoor het tegenovergestelde uit: het statische.
Boezem gebruikte deze zelfde tegenstelling eind jaren zeventig ook voor een monumentaal beeld aan de Maasvlakte, waarbij een zwerfkei op een omhoog gebogen trapeziumvormige stalen plaat rust. Het lijkt alsof de plaat door de wind wordt opgewaaid. De zware kei biedt tegenwicht en houdt de plaat op zijn plaats. Boezems oeuvre ontwikkelde zich in een periode van vijftig jaar van grensverleggende ideeën tot sculpturen en ruimtelijke installaties. Zijn ideeënkunst heeft grote invloed gehad op de ontwikkeling van de kunsten sinds het begin van de jaren zestig. Samen met Jan Dibbets en Ger van Elk was Boezem één van de belangrijke vertegenwoordigers van conceptuele kunst en arte povera in Nederland. Stone and Feather is afkomstig uit de schenking van mr Piet Cleveringa (voormalig bestuurder Universiteit van Leiden en kunstverzamelaar). Uit zijn particuliere collectie beeldende kunst, met de nadruk op Nederlandse kunst uit de periode 1955-1985, schonk Cleveringa in 1986 een collectie van 200 kunstwerken. Het grootste deel van de werken uit de collectie Cleveringa kunnen in verband worden gebracht met de natuur of met natuurlijke eigenschappen, verschijnselen of gewaarwordingen.
Rob Maingay (Semarang, 1939) Zonder titel, 1980-1983, spiraal in hout, 312x83x57 cm Inv. nr. DV11900 Voor Rob Maingay is uiteindelijk de techniek bepalend voor de vorm van het werk. Maar de kunstenaar laat zich ook leiden door de soort en de vorm van materialen zoals die aan hem worden aangeleverd. Zo kan de breedte van de planken waarin een bepaalde houtsoort wordt geleverd bepalend zijn voor het beeld. De staande vorm van hout die in Maliebeeld te zien is, waarbij de imposante vorm om een verticale as lijken te draaien, kwam voort uit een zoektocht naar een andere vervaardigingsmethode. Maingay vond deze uiteindelijk bij het duigensysteem waarmee ronde vaten en vormen gemaakt kunnen worden. Maingay maakt eerst kleine voorstudies totdat hij de gewenste resultaten heeft verkregen. Met de gevonden gereedschappen en opgedane ervaring ontwerpt en maakt hij het uiteindelijke beeld. Maingay woont en werkt in Rotterdam. Hij werkt non-figuratief in uiteenlopende materialen. In de jaren zeventig richtte hij zich op beton-metaal plastieken, in de jaren tachtig spiralen op hout en in de jaren negentig op elkaar passende vormen in steen met patronen van zaagsnedes.
Sonja Oudendijk (Velsen, 1958) Zonder titel, 1983, koper, bont, karton, triplex, lakverf, 141x68x35 cm Inv. nr. K86210 Sonja Oudendijk volgde haar opleiding aan de D'Witte Lelie en de Gerrit Rietveld Academie, beide in Amsterdam. In de jaren tachtig was ze actief binnen Aorta, de galerie van de krakers in Amsterdam. Aorta vertegenwoordigde de kunstenaars, die
alles ‘anders’ wilden, die de kunst wilden ‘bevrijden’. Over die tijd zegt Oudendijk: “In het begin van Aorta maakte ik beelden die iedereen op zijn zachts gezegd heel vreemd vond: met koper en bont. Deze combinatie had te maken met een reis naar Toscane. Het goud symboliseerde de rijkdom van Toscane. Het groene bont stond voor het Toscaanse landschap." In het werk van Oudendijk speelt het contrast tussen de gebruikte materialen een belangrijke rol:; hout tegenover metaal, organisch tegenover industrieel. Het werk laat zich niet makkelijk duiden. Intuïtie, associaties en vermoedens spelen een grote rol in het ontstaan ervan, maar de toeschouwer krijgt geen duidelijke handvatten aangereikt door de maker. Zelf zei ze daarover: “Ik kan nu die verhaaltjes wel vertellen, maar dat is heel persoonlijk, ik wil liever niet dat iedereen dat weet. Iedereen moet zijn eigen uitleg geven, als het beeld hem iets doet”. De aanleiding voor het maken van een werk ligt in haar persoonlijke belevenis; een reis die haar confronteert met locale architectuur of het vinden van een voorwerp dat een grote indruk bij haar achterlaat. Naarmate het werk vordert, wordt de aanleiding onbelangrijker en krijgt het beeld een eigen uitstraling en betekenis. In de catalogus uit 1986 bij Oudendijks' expostie Under Cover in 't Kruithuis in 'sHertogenbosch, staat te lezen: “Sonja Oudendijk spreekt over het ontstaan van haar objecten als over een "reis die ze aflegt in een gebied met vele betekenislagen". De toeschouwer neemt het resultaat van die reis waar vanuit zijn eigen geschiedenis, vanuit een persoonlijke associatie met een eigen betekenis.
Pearl Perlmuter (New York, 1915) Moving Woods, 1966, brons, 50x71,5x49,5 cm Inv. nr. K92141 Moving Woods uit 1966 is de oudste sculptuur van de tentoonstelling. Het is oorspronkelijk gemaakt van riet en platen was en vervolgens afgegoten in brons. De titel is ontleend aan het toneelstuk Macbeth van Shakespeare. Dit massief en zwaar ogende beeld geeft het bewegende woud weer, een leger gecamoufleerd met takken, dat de uiteindelijke ondergang van Macbeth zou worden. Pearl Perlmuter maakte in de jaren vijftig en zestig internationaal furore met bronssculpturen die getuigen van een zeer persoonlijke, expressieve beeldtaal. Haar sculpturen kenmerken zich door dramatische geladenheid, waarin eenzaamheid en strijd terugkerende thema's zijn. Na haar kunstopleiding aan de Art Students League in New York en lessen bij de beeldhouwer Ossip Zadkine, verhuisde Perlmuter in 1946 naar Amsterdam. Ze maakte naam door deelname aan de prestigieuze Biënnale van Venetië en de internationale beeldententoonstelling in Park Sonsbeek te Arnhem in 1958. Pas in 1966 kreeg Perlmuter haar eerste solo-tentoonstelling. Deze tentoonstelling vond plaats in de
Amsterdamse Galerie Espace. Vanaf 1968 maakte ze minder beelden vanwege persoonlijke omstandigheden, activiteiten in de vrouwenbeweging en haar docentschap aan de AKI. Vanaf 1977 raakte Perlmuter betrokken bij de Stichting Amazone en de Stichting Vrouwen in de Beeldende Kunst. In beide organisaties maakt ze zich sterk voor praktische voorwaarden voor de kunstproductie door vrouwen. Perlmuter heeft als beeldhouwster bijgedragen aan de stijl- en vormvernieuwing in de Nederlandse beeldhouwkunst. In de jaren vijftig behoorde zij samen met beeldhouwers als Wessel Couzijn, Lotti van der Gaag, Willem Reijers, Shinkichi Tajiri en André Volten tot de vernieuwers van de toen nog traditioneel ingestelde Nederlandse beeldhouwkunst.
Cornelius Rogge (Amsterdam, 1932) Ingesnoerde steen nr. 2 , 1968, marmer, nikkel, staal, ijzer, 98x95x93 cm Inv. nr K69300-A-C. Tafel met 4 ingesnoerde objecten, 1968, vernikkeld ijzer, 102x91x91 cm Inv. nr. K76167. De Amsterdamse kunstenaar Cornelis Rogge studeerde aan de Rijksakademie, maar is als beeldhouwer autodidact. Hij maakt al meer dan 45 jaar uiteenlopende sculpturen, collages, installaties en tekeningen. Zijn veelzijdige oeuvre kenmerkt zich door grilligheid, zowel in thema’s en onderwerpen als in materialen en technieken. Telkens werkt Rogge gedurende een periode van enkele jaren rond een bepaald thema, van waaruit ook de keuze voor het materiaal en de techniek voortkomt. De bindende factor hierbij is dat de werken ontstaan vanuit de behoefte om het bovenzinnelijke zichtbaar te maken en een persoonlijke mythologie te verbeelden. De grondslagen voor deze behoefte aan mystificatie liggen in zijn opvoeding. Rogge groeide op in een theosofisch milieu en hoorde veel verhalen uit Nederlands-Indië. Zijn inspiratie vindt hij vooral in zijn herinneringen. De beelden die hij maakt, zijn het resultaat van zoektochten door zijn geheugen. Hoewel Rogges werk zich op het eerste gezicht lijkt te ontwikkelen in fasen die geen relatie vertonen, blijken deze bij nadere beschouwing een soort ‘metamorfosen’ van elkaar te zijn. Samen vormen ze een eenheid, door Rogge “een eenheid der tegendelen” genoemd. Deze eenheid van tegenstellingen komt duidelijk naar voren in de zogenoemde ‘tafels’ die Rogge eind jaren zestig maakte. Een voorbeeld hiervan is Ingesnoerde steen no. 2 waar het contrast tussen het doffe, ruwe oppervlak van de steen en de gladde, glimmende metaalplaten groot is. Rogge voerde het idee van het ‘insnoeren’ een stap verder en maakte er een nieuw thema, een nieuw ritueel van. Er ontstonden toen ‘tafels’ die geheel uit verchroomd metaal waren opgebouwd, zoals Tafel met vier ingesnoerde objecten (1968). De steen is hier verdwenen, de natuur is gedenaturaliseerd.
Steef Roothaan (Nijmegen, 1954) Zonder titel, 1985, hout, acrylverf, 182x92,3x73 cm Inv. nr. K86179-A-B Het robuuste beeld van de donkerbruine krul op de bloempotvormige sokkel is opgebouwd uit twee delen van hetzelfde materiaal, die zowel visueel als inhoudelijk met elkaar contrasteren. De steenrode, conische sokkel met de zwart-blauwe bovenkant is gesloten, en oogt zwaar en statisch. De spiraalvorm is open en schommelt speels op de stevige basis. Het silhouetachtige karakter van de frivole krul lijkt een uitvergroting te zijn van details uit tekeningen van Roothaan. Het grafische en lineaire karakter van Roothaans beelden is terug te voeren op zijn voorliefde voor het tekenen. De bewust nagestreefde platheid in zijn beelden is een constante in het werk van de kunstenaar Roothaan volgde zijn opleiding aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Rotterdam in de jaren zeventig en is afkomstig uit Nijmegen.
Arjanne van der Spek (Rotterdam, 1958) Zonder titel, 1983, cortenstaal, gips, touw, staal, 55x21x106 cm Inv. nr. K83640-A-C Een geroeste ijzeren wig, een schijf gips en een kluwen van touw en ijzer zijn los op elkaar gestapeld. Deze samenstelling en opeenstapeling van de meest uiteenlopende materialen is karakteristiek voor het werk van Arjanne van der Spek in de jaren tachtig maakte. De materialen zijn gekozen omdat ze zwaar zijn en draagkracht hebben of omdat ze transparant zijn en licht doorlaten, omdat ze gegoten kunnen worden of met de hand gemodelleerd. Van der Spek selecteert heel nauwkeurig haar materiaal voor ieder nieuw werk vanwege het oppervlak, de uitstraling, om de abstracte of juist de figuratieve associaties of gewoon vanwege de kleur. Door de bijzondere combinaties die door Van der Spek worden ontwikkeld ontstaan er nieuwe ordeningen van alledaagse dingen die de verbeeldingskracht aanspreken. Ze zijn vreemd, maar voelen toch vertrouwd. Na de assemblages uit de jaren tachtig maakt zij in de jaren negentig beelden van brons, cement en glas. Van der Spek volgde haar opleiding aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in 's-Hertogenbosch en bij Ateliers ‘63 in Haarlem.
Shinkichi Tajiri (Los Angeles, 1923) Precolumbian Landscape, 1970, polyester, glasvezel, synthetische verf, 171,5x75x75 cm Inv. nr. K70226 Shinkichi Tajiri is een van de weinige beeldhouwers die tot de Cobra-beweging behoorde. In 1956 vestigde hij zich in Nederland, waar zijn invloed duidelijke sporen heeft nagelaten. Mede dankzij zijn expressionistische beelden is er beweging gekomen in de logge traditie van de Nederlandse beeldhouwkunst. Er zijn maar weinig kunstenaars van wie het oeuvre een zo beweeglijk en afwisselend karakter heeft als dat van Tajiri. Met zijn onstuitbare creativiteit manifesteert hij zich op meerdere terreinen. Zijn enorme onderzoekingsdrift is erop gericht telkens nieuwe materialen en technieken te ontdekken en uit te vinden. Zo gebruik hij naast gips, schroot, aluminium, glanzend gepolijst chroomstaal en plastic ook film, druktechnieken en nieuwe media. In zijn werk zijn verschillende fases te onderscheiden die soms abrupt veranderen. Zo maakte hij krijgers, zaaddozen, machineachtige figuren en constellaties, pre-Colombiaanse landschappen, polyester knoop-beelden en sciencefictionachtig oorlogstuig. De thema’s waarmee hij werkt lopen uiteen van snelheid, erotiek, agressie en geweld tot bijvoorbeeld de toren van Babel. De sculptuur met de titel Precolumbian Landscape toont een kubusvorm op een hoge poot. Dit motief komt vaker voor in het oeuvre van Tajiri, zij het in andere materialen dan polyester uitgevoerd. De zogenoemde pre-Columbiaanse landschappen zijn mogelijk ontstaan naar aanleiding van een bezoek aan de ‘hoekige’ Aztekenwereld in de jaren zestig. Het is ook mogelijk dat Tajiri met de pre-Colombiaanse landschappen refereert aan het werk van Donald Hord (1902-1966). Deze Californische beeldhouwer was zijn vroegere leermeester en is daarom van belang geweest voor zijn artistieke ontwikkeling. Hord had een grote voorliefde voor de kunst van de Azteken en de Maya’s. Daarin herkende hij de structurele abstractie die hij zelf nastreefde. Het is nutteloos om na te gaan wat de beelden van Tajiri voor moeten stellen: ze refereren slechts naar zichzelf. De kunstenaar vertelde eens dat hij zijn producten vroeger zag als afkomstig uit een onbekende cultuur die hij ontdekt had, een gebied voor hem alleen. De ervaringen en indrukken die Tajiri opdoet, worden door hem verwerkt tot een eigen wereld. Dit is eigen aan een man die door zijn bijzondere levensloop met verschillende werelden verbonden is. Tajiri is een Europese Amerikaan van Japanse afkomst. Hij kwam na de oorlog naar Europa, leefde in Parijs, Berlijn en later in Nederland.
George van der Wagt (Rotterdam, 1921-2007) Compositie in cirkel, 1979, polyester, 98x97x21 cm Inv. nr. BK73033 George van der Wagt was beeldhouwer en schilder. De laatste jaren van zijn leven legde hij zich toe op het schilderen. Van der Wagt was een beeldhouwer die in krachtige vormen zowel figuratieve als abstracte beelden maakte. De figuratie wordt in zijn werk steeds teruggebracht tot de essentie van de vorm en wordt waar nodig versterkt. In zijn werk speelt de vorm een bijzondere rol: het evenwicht in de compositie, in de verdeling van zware en lichte onderdelen en het spel tussen deze elementen. In Compositie in cirkel zijn de voor Van der Wagt karakteristieke organische, ronde vormen te herkennen. Zijn abstracte beelden voerde hij uit in hout, steen, metaal, keramiek kunststof. Van der Wagt volgde lessen aan de Academie van Beeldende Kunsten in Rotterdam en aan de Amsterdamse Rijksakademie van Beeldende Kunsten. Van der Wagt heeft vele opdrachten uitgevoerd voor momumentaal werk, met name bij schoolgebouwen en onder andere De Nederlandsche Bank, Philips, AKZO Nobel en Elsevier.
Jos Wong (Roermond, 1928) Code 2, 1968, polyester, glasvezel, ijzer, 148,5x265x96 cm Inv. nr. K71293 De monumentale sculptuur van Jos Wong maakt deel uit van een serie uit de jaren zestig met het thema Code. Aanvankelijk was dit een reeks van acht kleine aluminium beeldjes (zie afbeelding), die later in een groter formaat en in andere materialen zijn uitgevoerd, zoals polyester en marmer.
De aantrekkelijke combinaties van eenvoudige vormen als bollen, kegels, blokken en ovale openingen, hebben een tijdloze zeggingskracht. Hun gladgepolijste huid en de gestileerde natuurvormen sluiten naadloos op elkaar aan en prikkelen de tastzin van de beschouwer.
Wong studeerde Beeldhouwkunst aan de Rijksakademie in Amsterdam en is vijfentwintig jaar lang als docent verbonden geweest aan de Rietveldacademie te Amsterdam. Eind jaren zeventig verruilde Wong het spelen met vormen voor werken waarin hij mensen uitbeeldde. Door ritmische verschuivingen aan te brengen en meerdere delen van een mensfiguur steeds iets ten opzichte van elkaar te verschuiven werd beweging in zijn beeld en gesuggereerd. Wong liet zich hierbij inspireren door de beweging in film en muziek.
André van de Wijdeven (Sint-Oedenrode, 1964) Zonder titel, 1989, rubber, glas, metaal, 70x80 cm Inv. nr. K92142 André van de Wijdeven volgde de richting driedimensionale vormgeving, keramiek en de richting fotografie en film aan de Academie voor Beeldende Vorming Tilburg (19831989). Zijn beelden zijn gebaseerd op dingen uit het dagelijkse leven, maar houvast wordt nergens geboden. De esthetische en schijnbaar symmetrische objecten zijn vaak erotisch geladen. De surrealistische vormen hebben een geheel eigen aantrekkingskracht. Soms lijken ze op gestolde, uiteengespatte massa's die bol staan van de energie. Het object bij MalieBeeld is in 1992 door de Rijksdienst Beeldende Kunst aangekocht bij Galerie Swart. Het maakte deel uit van zijn eindexamenwerk en is mede geïnspireerd op het idee van de uitvouwbare papieren kerstklok. Van de Wijdeven maakte gebruik van goedkope, massaal geproduceerde materialen en kreeg van een loeilampenfabriek lampjes. De herhaling van vormen, het accent op de huid van het object en het gebruik van vormen uit de natuur zijn kenmerkend voor die periode in zijn werk. eindexamenexpositie