ICM Jeugd in Rotterdam
Toetscommissie Interventies Jeugd Toetsing november 2012
Toetsing van zes varianten intensief casemanagement voor jongeren van 12 tot 24 jaar
Woord vooraf In deze rapportage vindt u de resultaten van de toetsing van een zestal jeugdinterventies. Deze interventies worden onder de noemer intensief casemanagement voor jongeren van 12 tot 24 jaar (ICM Jeugd) in Rotterdam uitgevoerd. Door vergelijkbare interventies te bundelen kunnen we uitspraken doen over de mogelijke effectiviteit van deze interventies. We kunnen hierdoor ook iets zeggen over de manier waarop de gemeente ICM Jeugd inzet en over de uitvoering door haar partners. Deze rapportage is alweer de tweede van de Toetscommissie Interventies Jeugd (TIJ). We hebben de afgelopen periode gemerkt dat de naam van de toetscommissie in steeds meer kringen wordt genoemd. Langzaamaan neemt de naamsbekendheid toe en er komen verzoeken van bijvoorbeeld deelgemeenten binnen om jeugdinterventies te toetsen. Ook doet het concern een beroep op de toetscommissie om in een vroeg stadium na te denken over de invulling van gemeentelijke programma’s. Op dit moment is het lastig om aan al deze verzoeken te voldoen gezien de enorme hoeveelheid jeugdinterventies die in Rotterdam worden uitgevoerd. Positief is dat het belang van het toetsen van interventies in het jeugdbeleid, en mogelijk ook in andere beleidsterreinen, steeds duidelijker wordt. Anders dan in ons eerste rapport kiezen we ervoor om een cluster van vergelijkbare interventies in één rapportage op te nemen. De adviezen over de verschillende jeugdinterventies worden daarom voorafgegaan door een algemeen deel. Hierin zijn adviezen opgenomen om de beleidsvoering en aansturing van ICM Jeugd te verbeteren.
De Toetscommissie Interventies Jeugd
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
3
Afkortingen CJG – Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond DEJ – Databank Effectieve Jeugdinterventies DOSA – Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak ICD – Intensief Casemanagement Delfshaven F@W – Feijenoord@Work GGD – Gemeentelijke Gezondheidsdienst (Rotterdam-Rijnmond) HKZ – Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector ICF – Intensief Casemanagement Feijenoord ICM Jeugd – Intensief Casemanagement voor jongeren in de leeftijd van 12 tot 24 jaar ICM Marokkanen – Intensief Casemanagement voor jongeren van Marokkaanse afkomst IKW – Ieder Kind Wint JIT – Jeugdinterventieteam JR – Jeugdreclassering LVB – licht verstandelijke beperking NIZW – Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn NJi – Nederlands Jeugdinstituut NP – Nieuwe Perspectieven NPF – Nieuwe Perspectieven Feijenoord OGOR – Organisatie Gemeentelijke Overheid Rotterdam RMC – Regionaal Meld- en Coördinatiepunt ROC – Regionaal Opleidingen Centrum SISA – Stadsregionaal Instrument Sluitende Aanpak of SIgnaleren en SAmenwerken SMART – specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden TIJ – Toetscommissie Interventies Jeugd VSV – voortijdig schoolverlaters
4
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
Inhoudsopgave 1
Inleiding 1.1 Samenvatting resultaten 1.2 Leeswijzer
2
ICM Jeugd in Rotterdam 2.1 Kenmerken 2.2 Methodiek in algemene zin 2.3 Aanleiding tot de inzet van ICM Jeugd in Rotterdam 2.4 De praktijk 2.4.1 Diversiteit in uitvoering 2.4.2 Methodieken van de aanbieders 2.5 Doelen versus resultaten 2.6 Conclusies en aanbevelingen 2.6.1 Aanbevelingen over aandacht voor effectiviteit
9 9 9 10 11 11 11 12 13 13
3
Intensief Casemanagement Feijenoord (RadarUitvoering) A. Beschrijving van de interventie B. Toetsing C. Reactie opdrachtgever/uitvoerder op toetsing door TIJ
17 17 19 22
4 Intensief Casemanagement Marokkanen (Futuro) A. Beschrijving van de interventie B. Toetsing C. Reactie opdrachtgever/uitvoerder op toetsing door TIJ
23 23 28 31
5 Jeugdinterventieteam (Bureau Frontlijn) A. Beschrijving van de interventie B. Toetsing C. Reactie opdrachtgever/uitvoerder op toetsing door TIJ
35 35 41 43
6
Kernpunt (FlexusJeugdplein) A. Beschrijving van de interventie B. Toetsing C. Reactie opdrachtgever/uitvoerder op toetsing door TIJ
47 47 55 58
7
Nieuwe Perspectieven Delfshaven en Noord (Humanitas) A. Beschrijving van de interventie B. Toetsing C. Reactie opdrachtgever/uitvoerder op toetsing door TIJ
61 61 65 67
8 Nieuwe Perspectieven Feijenoord (Jeugd op Zuid) A. Beschrijving van de interventie B. Toetsing C. Reactie opdrachtgever/uitvoerder op toetsing door TIJ
69 69 74 76
Bijlage 1: Werkwijze TIJ
77
Bijlage 2: Samenstelling
79
7 7 8
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
5
6
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
1 Inleiding In de periode juli 2012 – november 2012 heeft TIJ zes varianten van intensief casemanagement voor jongeren in de leeftijd van 12 tot 24 jaar (ICM Jeugd) getoetst. Deze jeugdinterventies kennen verschillende opdrachtgevers. Ze worden uitgevoerd door diverse aanbieders en vinden verspreid plaats over zowel de noord- als de zuidoever. TIJ heeft bij het selecteren van jeugdinterventies bewust gekozen voor het toetsen van een aantal vergelijkbare interventies. Daardoor kunnen we in algemene zin iets te zeggen over de manier waarop we in Rotterdam het ICM Jeugd inzetten en uitvoeren. Toch kijkt TIJ vooral naar de mogelijke effectiviteit van de afzonderlijke jeugdinterventies en leidt daaruit vervolgens haar conclusies en aanbevelingen af in het bredere kader. Het oordeel dat TIJ uiteindelijk geeft over een jeugdinterventie bestaat uit drie categorieën. 1. Kansrijk: de beoogde doelen zijn gerealiseerd en door onderzoek(sliteratuur) is aannemelijk gemaakt dat de interventie, zoals die is uitgevoerd, hieraan substantieel heeft bijgedragen. 2. Project ter verbetering: de beoogde doelen zijn niet of slechts gedeeltelijk gerealiseerd. Door onderzoek(sliteratuur) is minimaal aannemelijk gemaakt dat de interventie bij een juiste (integere) uitvoering tot de beoogde doelen kan leiden. 3. Kansarm: de beoogde doelen zijn niet gerealiseerd en door onderzoek(sliteratuur) kan niet aannemelijk worden gemaakt dat de interventie bij een integere uitvoering tot de realisatie van de beoogde doelen zal leiden. 1.1 Samenvatting van de resultaten In onderstaand schema staan per ICM Jeugd-variant de oordelen van TIJ vermeld. Voor de onderbouwing van het oordeel verwijzen wij naar de corresponderende hoofdstukken.
Interventie
Uitvoerder
Wetenschappelijke basis
Oordeel
Onderbouwing
Intensief Casemanagement Feijenoord
Radar Uitvoering (in Feijenoord)
Ja
Project ter verbetering
Zie pag. 17-22
Intensief Casemanagement Marokkanen
Futuro (in Delfshaven)
Ja
Project ter verbetering
Zie pag. 23-34
Jeugdinterventieteam
Bureau Frontlijn (in Noord)
Ja
Project ter verbetering
Zie pag. 35-45
Kernpunt
Flexus Jeugdplein (stedelijk)
Ja
Project ter verbetering
Zie pag. 47-59
Nieuwe Perspectieven
stichting Humanitas (in Delfshaven en Noord)
Ja
Project ter verbetering
Zie pag. 61-67
Nieuwe Perspectieven Feijenoord
stichting Jeugd op Zuid (in Feijenoord)
Ja
Project ter verbetering
Zie pag. 69-76
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
7
1.2 Leeswijzer Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van waarom en hoe ICM Jeugd in Rotterdam wordt ingezet. We sluiten het hoofdstuk af met conclusies en aanbevelingen over ICM Jeugd in algemene zin (2.6). De hoofdstukken 3 tot en met 8 bevatten de rapportages die TIJ van iedere variant heeft opgesteld. Elke rapportage is opgebouwd uit een weergave van de feitelijkheden (deel A), de toetsing/beoordeling door TIJ (deel B) en de eventuele reactie van de opdrachtgever/ uitvoerder daarop (deel C).
8
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
2 ICM Jeugd in Rotterdam Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de manier waarop in Rotterdam intensief casemanagement voor de begeleiding van jongeren in de leeftijd van ongeveer 12 tot 24 jaar wordt ingezet. We beginnen met een beschrijving van de gemeenschappelijke kenmerken van de interventies die zijn getoetst (2.1) en van de methodiek Intensief Casemanagement in algemene zin (2.2). Dan volgt de aanleiding om het in Rotterdam toe te passen (2.3) en de wijze waarop het in praktijk wordt uitgevoerd (2.4). Vervolgens geven we een overzicht van de belangrijkste resultaten (2.5), conclusies en aanbevelingen (2.6) van de toetsing van een zestal interventies voor jongeren, die intensief casemanagement als methodiek hanteren. 2.1 Kenmerken Jeugdinterventies die behoren tot de categorie intensief casemanagement voor jongeren (hierna: ICM Jeugd) hebben in Rotterdam gemeenschappelijk dat ze voorzien in een kortdurende, intensieve begeleiding van (risico)jongeren in de leeftijd van ongeveer 12 tot 24 jaar. De doelgroep bestaat uit jongeren die risico- en/of delinquent gedrag vertonen en complexe problemen hebben op meerdere leefgebieden. Zoals de relatie met het gezin, op school en/of in de vrije tijd. Eerdere hulpverlening is gestagneerd. Het doel is om door middel van intensief casemanagement de maatschappelijke positie van de jongeren te versterken. En zo te voorkomen dat ze afglijden naar crimineel gedrag. De begeleiding van een jongere vindt op meerdere leefgebieden tegelijkertijd plaats. Het sluit aan bij meerdere leefgebieden, zoals de omgeving en het systeem van de jongere. Omdat de begeleiding een verandering in het gedrag van een jongere als doel heeft, wordt gedragsmatig gewerkt. Ook wordt geprobeerd om het netwerk rondom de jongere te versterken. Zo probeert de casemanager de maatschappelijke positie van de jongere te versterken, en zo hem/haar zelfredzamer te maken en wanneer nodig toe te leiden naar adequate, gespecialiseerde hulpverlening. Voor begeleiding via ICM Jeugd worden contra-indicaties gehanteerd1. Over het algemeen geldt dat jongeren die verslaafd zijn aan (hard)drugs en/of (zware) psychiatrische problematiek hebben (bijvoorbeeld schizofrenie) niet kunnen deelnemen. Geen uitzicht hebben op de legalisering van het verblijf in Nederland en niet willen stoppen met criminele activiteiten zijn ook contra-indicaties. Voor delinquente jongeren worden andere interventies ingezet, zoals Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer 2. Uit de toetsing van TIJ blijkt dat in een aantal gevallen ook een laag IQ als contra-indicatie geldt. Wat een laag IQ is (bijvoorbeeld een specifieke ondergrens) wordt echter niet benoemd. Men is het erover eens dat een jongere in een bepaalde periode in staat moet zijn iets te leren en om rationele verbanden te leggen tussen gedrag en de consequenties van dat gedrag. De totale omvang van de potentiële doelgroep van ICM Jeugd is onbekend. De monitor Rotterdamse Risicogroepen (Boom et al, 2012) geeft een indicatie. In 2011 waren er in Rotterdam circa 92.000 jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar. Het aantal voortijdige schoolverlaters in de leeftijd van 17 tot 22 jaar stond in 2011 op ongeveer 1.400. Het aantal jongeren dat verdacht wordt van een strafbaar feit schommelt al een aantal jaren rond de vijf procent. Dit geldt zowel voor jongeren in de leeftijd 12 tot 17 jaar als 17 tot 23 jaar. 2.2 Methodiek in algemene zin Er zijn veel verschijningsvormen en omschrijvingen van casemanagement. In Hoogendam & Vreenegoor (2002, blz. 21 e.v.) wordt aangegeven hoe casemanagement is voortgekomen 1 Omstandigheid waardoor een bepaalde behandeling niet tot de gewenste resultaten zal leiden. 2 Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer is erkend door de Erkenningscommissie gedragsinterventies van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (Elling, 2009).
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
9
uit de ontoereikende hulp- en dienstverlening. De auteurs benoemen een aantal ontwikkelingen die aan het ontstaan hebben bijgedragen: - de verzakelijking van de hulp- en dienstverlening - het ontstaan van complexere en meervoudige problematiek - het ontbreken van een integrale benadering bij bestaande zorg - de hulp- en dienstverlening sluiten onvoldoende aan bij nieuwere doelgroepen - een negatieve houding van cliënten ten opzichte van bestaande organisaties De kern van de methode omschrijven Hoogendam & Vreenegoor als: ‘het versterken van de cliënt en zijn positie, zodat hij zelf keuzes kan maken inzake hulpvragen en doelen. Dit wordt bereikt door de cliënt deskundiger te maken in het zelf kunnen kiezen. De auteurs benadrukken juist dit kenmerk, omdat zij zien dat casemanagement vaak versmalt tot het organiseren en coördineren van de hulp- en dienstverlening. Het toewerken naar zelf kunnen beslissen over het eigen leven en omstandigheden moet een rode draad in de methode zijn. Zij schetsen het beeld van minder tot meer intensief: - het minimale model, waarbij de casemanager als makelaar bemiddelt tussen de cliënt en de instellingen voor hulp- en dienstverlening. De casemanager maakt geen deel uit van het behandelteam - het coördinatiemodel, waarbij de casemanager een individuele begeleider is, die veelvuldig contact heeft en dagelijkse vaardigheden traint. De casemanager zorgt ook voor de instandhouding van het sociale netwerk - het uitgebreide model, waarbij de casemanager tegelijkertijd therapeut is Van Riet & Wouters (2010) constateren dat in de literatuur geen eensluidende definitie van casemanagement bestaat. Omdat casemanagement in de praktijk is ontstaan, zie je in de beschrijvingen vaak de kenmerken van de specifieke werksoort waarin de aanpak is ontstaan. Zij zien veel in de omschrijving: ‘casemanagement is zorg dragen dat een hulpvrager de benodigde hulp en zorg krijgt, en wel zodanig dat de manier waarop ondersteunend, effectief en efficiënt is, zodat de hulpvrager zo onafhankelijk mogelijk blijft functioneren.’ (Vugs in Van Riet & Wouters, 2010). Centrale uitgangspunten van de benadering door Van Riet & Wouters (ontleend aan Davies & Challies, 1986): - er is een brede vorm van diagnostiek op grond waarvan de gewenste doelen, benodigde vaardigheden en mogelijke hulpbronnen kunnen worden vastgesteld - de cliënt is actief betrokken bij voorbereiding en uitvoering van de hulpverlening - er moet een systematisch, individueel begeleidingsplan worden opgesteld - de omgeving van de cliënt wordt bij het plan betrokken en er moet voldoende steun vanuit de omgeving aanwezig zijn - er is sprake van integratie van formele en informele zorg - verwijzingen naar andere instellingen moeten doelgericht zijn (in plaats van activiteitengericht) - er moet regelmatig evaluatie van het plan plaatsvinden, om het eventueel bij te stellen 2.3 Aanleiding tot de inzet van ICM Jeugd in Rotterdam In 2004 ging men er vanuit dat een op de vijf jongeren in Rotterdam behoorde tot een risicogroep. In totaal ging het om 35.000 jongeren tot 23 jaar, die problemen konden geven door overlastgevend, hinderlijk of crimineel gedrag (gemeente Rotterdam, 2004). Deze situatie vormde voor de gemeente Rotterdam een probleem omdat een aanzienlijk aantal jongeren niet toe zou komen aan het ontwikkelen van zijn of haar talenten. De belangrijkste achterliggende oorzaken van het probleem (gezien vanuit de hulpverlening) waren de versnippering en bureaucratisering van de zorg, de in de jeugdzorg geldende leeftijdsgrens voor gedwongen hulpverlening van 18 jaar en het ontbreken van een passend hulpaanbod. Als gevolg van de versnippering was er voor jongeren, die op meerdere leef/ hulpverleningsgebieden problemen ervaarden, geen passend integraal hulpaanbod. De bureaucratisering en versnippering van de jeugdzorg beperken de toegankelijkheid. Het is lastig voor jongeren en hun ouders om de juiste hulpverlening te vinden. Daarnaast moeten ze vaak lang wachten op passende hulp. De versnippering bemoeilijkt tevens de toepassing van drang. Bij de jongeren die een jeugdreclasseringsmaatregel hadden, speelden dezelfde soort problemen, met als belangrijkste verschil dat dwang mogelijk was.
10
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
De jongeren en hun ouders bleken, mede door teleurstellende ervaringen in het verleden, moeilijk bereikbaar voor de traditionele hulpverlening. Die ging er namelijk vanuit dat een cliënt hulp vraagt en op afspraken komt. De jongeren en ouders uit de doelgroep komen niet naar de hulpverlening toe, formuleren zelf geen hulpvraag en komen afspraken lang niet altijd na. De traditionele hulpverlening zou te veel vanachter het bureau plaatsvinden en te weinig aansluiten bij de leefwereld, wensen en behoeften van de jongeren en hun ouders. Daarnaast zou door de hoge caseload de aanpak van de traditionele hulpverlening ook te weinig intensief zijn. 2.4 De praktijk 2.4.1 Diversiteit in uitvoering Nagenoeg alle Rotterdamse deelgemeenten zetten ICM Jeugd in. Er worden trajecten centraal ingekocht, die vervolgens in alle deelgemeenten inzetbaar zijn (Kernpunt). De deelgemeenten Noord, Feijenoord en Delfshaven kopen daarnaast aanvullende ICM Jeugd-trajecten in (bijvoorbeeld Nieuwe Perspectieven). Noord, Kralingen-Crooswijk en Delfshaven zetten zelfs een specifieke vorm van ICM Jeugd in, gericht op jongeren van Marokkaanse afkomst (bijvoorbeeld Futuro en Bureau Frontlijn). We zien naast verschillende varianten ook verschillende vormen van financiering. Dit gebeurt vanuit verschillende directies binnen de clusters, vanuit de deelgemeenten zelf en op basis van cofinanciering. Wat verder opvalt, is dat de aanmelding van jongeren die in aanmerking komen voor ICM Jeugd vooral verloopt via de regisseur van de Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak (hierna: DOSA) van de deelgemeente waar de jongere woont. In een enkel geval melden jongeren zichzelf bij een uitvoerende organisatie. Deze zelfmelding wordt dan wel gemeld bij de DOSA. De DOSA-regisseur is degene die sturing geeft op casusniveau. In de zes varianten van ICM Jeugd die TIJ heeft getoetst, komt duidelijk naar voren dat de wijze waarop men zich aan de doelgroepcriteria houdt en (zie 2.1 Kenmerken), onvoldoende zichtbaar en eenduidig is. De contra-indicaties worden lang niet altijd gehanteerd. Het criterium van meervoudige problematiek of problemen op meerdere leefgebieden is nauwelijks onderscheidend. Het zelf melden van jongeren voor deelname aan een ICM Jeugdtraject wordt in wisselende mate gestimuleerd. Dat is een teken van relatief grote persoonlijke effectiviteit. De uitgangspositie voor de casemanager is daardoor positiever. De belangrijkste kenmerken van de verschillende uitvoeringsvarianten staan in het schematische overzicht op pagina 15. 2.4.2 Methodieken van de aanbieders De zes varianten van ICM Jeugd hebben de outreachende, intensieve, brede en klantgerichte begeleiding van de jongere op verschillende leefgebieden gemeenschappelijk. Bij de varianten wordt gewerkt volgens een min of meer vergelijkbaar stramien van opeenvolgende fasen: aanmelding, inventarisatie, opstellen en uitvoeren begeleidingsplan, afsluiting, eventueel overdracht en nazorg. Dit is vastgelegd in een methodiekbeschrijving/handboek. In enkele gevallen is de ICM Jeugd-methodiek theoretisch goed onderbouwd. Dat blijkt uit het feit dat Nieuwe Perspectieven (hierna: NP) is opgenomen in de database Effectieve Interventies van het Nederlands Jeugdinstituut. Er bestaat echter onvoldoende inzicht in de werking (effectiviteit/duurzaamheid) van de methodiek in de praktijk. De belangrijkste verschillen zijn de intensiteit van de begeleiding, de aandacht die wordt besteed aan (cognitieve) gedragsveranderingen en de mate waarin wordt ingezet op het aanleren/vergroten van zelfredzaamheid. Onderstaand gaan we kort in op enkele karakteristieken van de afzonderlijke ICM Jeugdvarianten. Intensief Casemanagement Feijenoord (ICF/RadarUitvoering) biedt jongeren, aangemeld door DOSA, intensieve begeleiding van zes maanden en neemt jongeren aan de hand mee naar de hulpverlenende instanties. Het valt op dat ICF relatief weinig aandacht heeft voor houding, vaardigheden en het gedrag van de jongere. Intensief Casemanagement Marokkanen (Futuro) is bedoeld voor jongeren van Marokkaanse afkomst, die wonen in Delfshaven en die via DOSA zijn aangemeld. De begeleiding duurt zes maanden met een eventuele verlenging van drie maanden. De begeleiding is gericht op het Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
11
voorkomen van overlast en biedt daarvoor praktische begeleiding op meerdere leefgebieden. Het Jeugdinterventieteam (JIT/Bureau Frontlijn) is bedoeld voor jongeren van Marokkaanse afkomst, die wonen in Noord en in Kralingen-Crooswijk, en die via DOSA zijn aangemeld. Het JIT vindt het aanleren van (sociale) vaardigheden belangrijk, evenals het bieden van begeleiding bij het oplossen van praktische problemen op de leefgebieden. De begeleiding duurt zes maanden en is gericht op het voorkomen van overlast/afglijden naar de criminaliteit. In Kernpunt (FlexusJeugdplein) komen alle kenmerken van casemanagement aan bod en de interventie is intensiever en langduriger; zes maanden tot maximaal een jaar. Aanmelding loopt via DOSA. Nieuwe Perspectieven Delfshaven/Noord (stichting Humanitas) biedt kortdurende, intensieve begeleiding van gemiddeld zes maanden aan jongeren die risicogedrag vertonen en problemen hebben in meerdere leefdomeinen. Doel is bevorderen dat deze jongeren weer een nieuw perspectief in hun leven krijgen en voorkomen dat de jongeren afglijden naar crimineel gedrag. Aanmelding via DOSA, maar jongeren kunnen zich ook zelf aanmelden. Nieuwe Perspectieven Feijenoord (stichting Jeugd op Zuid) is gericht op het tegengaan, of zoveel mogelijk voorkomen, dat jongeren afglijden naar een criminele carrière. Dit wordt gerealiseerd door intensieve begeleiding (drie maanden) en bemiddeling met als doel de binding van jongeren met de samenleving te versterken. Aanmelding van de jongeren verloopt via DOSA, maar jongeren kunnen zich ook zelf aanmelden. Het Nederlands Jeugdinstituut wijst op misverstanden die bestaan over wat Nieuwe Perspectieven is. NP is nadrukkelijk niet een aanpak die alle problemen oplost. De interventie van NP wordt beëindigd als op een adequate manier aan de problemen wordt gewerkt. NP is dus vooral toeleiding naar zorg met gebruikmaking en ondersteuning van de sociale omgeving van de jongeren. Daarmee is de interventie ook een soort eigen kracht-strategie. Tegelijkertijd kan het gemakkelijk gezien worden als een reparatie-interventie. Dat is een interventie die disfunctionerende organisaties en/of hulpverlening aan hun verantwoordelijkheid houdt. Wie moet actie ondernemen/wie is verantwoordelijk als een leerling langdurig spijbelt? Die constatering spoort met de ontstaansgeschiedenis van casemanagement van Hoogendam & Vreenegoor (2002); er zijn vele verschijningsvormen en omschrijvingen. 2.5 Doelen versus resultaten Een belangrijke doelstelling van de gemeente Rotterdam met ICM Jeugd is het begeleiden van een groep risicojongeren die de reguliere hulpverlening slecht bereikt. In hoeverre men daarin is geslaagd, valt moeilijk te zeggen. In de eerste plaats omdat onbekend is hoe groot de potentiële doelgroep is. Ten tweede omdat niet is vast te stellen in hoeverre de jongeren die een ICM-traject doorlopen, voldoen aan het criterium risicojongeren die niet door reguliere hulpverlening wordt bereikt. ICM Jeugd beoogt minder overlast en criminaliteit te realiseren door het stabiliseren of zelfs verbeteren van problematische leefgebieden bij jongeren. Geen van de interventies kan laten zien dat ze op het niveau van ‘outcome’ (duurzame) resultaten boeken. Uitvoerende organisaties worden afgerekend op het aantal (succesvol) afgesloten ICM Jeugd-trajecten. Er is geen inzicht of behaalde (tussenliggende) doelen over langere tijd beklijven. En of dit in de praktijk aantoonbaar leidt tot een afname van overlast en criminaliteit. De belangrijkste succesfactor is vermoedelijk de kwaliteit van de relatie die de hulpverlener kan opbouwen met de jongeren en met hun systeem/sociale omgeving. Dit is tegelijkertijd erg kwetsbaar. Wat is er nodig om een goede casemanager/cliënt-relatie op te bouwen? Het valt op dat de uitvoerende organisaties hierover in hun rapportages weinig vermelden. 2.6 Conclusies en aanbevelingen De zes varianten van ICM Jeugd die door TIJ zijn getoetst voorzien duidelijk in een behoefte, vooral van de (deel)gemeenten. Dit blijkt uit de cijfers (bijvoorbeeld het aantal aanmeldingen), verschillende onderzoeken en uit de gesprekken met betrokkenen. De interventie moet echter beter. Voor de doorontwikkeling van ICM Jeugd is het van belang dat we meer inzicht krijgen in de werking van de interventie bij verschillende groepen jongeren op korte en langere termijn. Ook gaat het om meer inzicht op individueel casusniveau in de leer- en veranderdoelen van ieder plan van aanpak, de inhoud van de begeleiding, de verschillen
12
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
daarin, de werkzame elementen en de resultaten ervan. Het stedelijk verbetertraject gezins- en jongerencoaching van de GGD en de monitor die in dit kader is ontwikkeld (Meima et al, 2011), zijn een belangrijke stap in de goede richting. Ze bieden echter nog onvoldoende inzicht in de verschillen en overeenkomsten tussen de interventies/uitvoerders. In het bijzonder op het niveau van de individuele casuïstiek (het plan van aanpak per jongere). TIJ doet, naast de aanbevelingen per specifieke jeugdinterventie (hoofdstukken 3 tot en met 8), de volgende algemene aanbevelingen ter verbetering van ICM Jeugd. 2.6.1 Aanbevelingen over aandacht voor effectiviteit A Ontwikkel vergelijkbare einddoelen waarop vervolgens de jeugd- en gezinsinterventies kunnen worden beoordeeld en vergeleken. B Stel meetbare criteria en targets op voor de einddoelen van ICM Jeugd. Breng de uiteindelijke resultaten periodiek in beeld en stuur hierop. C De gemeente Rotterdam kan daarvoor in samenwerking met uitvoerders, verwijzers en kenniscentra onderzoek (laten) doen naar deze effectiviteit en effectieve elementen. Daarvoor moet meer uitwisseling komen over de verschillen en overeenkomsten met betrokken verwijzers, managers en hulpverleners. D Omdat er nauwelijks inzicht is in de langetermijnresultaten is nazorg en het volgen van jongeren over een langere periode beter dan wachten op nieuwe zorgsignalen (vanuit de DOSA). 2.6.2 Aanbevelingen over sturing vanuit (deel)gemeente E De gemeente Rotterdam heeft geen visie op ICM Jeugd. Zij moet meer duidelijkheid en eenheid creëren in de wijze waarop zij ICM Jeugd-trajecten gemeentebreed inkoopt, monitort en afrekent. Vanuit een heldere visie kan het (deel)gemeentelijk opdrachtgeverschap professioneler worden ingevuld. F De DOSA-regisseurs kunnen een actieve(re) rol spelen bij de aanbesteding, de bewaking van de voortgang en de eindevaluatie van de varianten ICM Jeugd op decentraal niveau. Dit verbetert lokaal maatwerk en prestatiesturing. Bronmateriaal Boom, J. de, P. van Wensveen, A. Weltevrede, M. van San & P.W. Hermus (2012). Rotterdamse Risicogroepen. Een monitor van de maatschappelijke positie van Rotterdamse risicojongeren. Gemeente Rotterdam/Risbo: Rotterdam Elling, M.W. (2009). Beschrijving ‘Nieuwe Perspectieven’. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload op 22-10-2012 uit de Databank Effectieve jeugdinterventies: via www.nji.nl Gemeente Rotterdam (2004). Factsheet Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak (DOSA). Programmabureau Veilig: Rotterdam Gemeente Rotterdam (2012). Grenzen stellen, richting geven. Samenwerken en resultaten boeken voor een veilig Rotterdam 2012-2015. Directie Veiligheid: Rotterdam Hoogendam, S. & E. Vreenegoor (2002). Intensief Casemanagement & complexe meervoudige problemen. Coutinho: Bussum Meima, B., J. Goldschmeding, M. van der Elst & W. Jansen (12 december 2011). Eindrapportage Monitoring en Effectonderzoek Gezinsinterventies. Rotterdam: GGD-Rijnmond. Riet, N. van & H. Wouters (2010). Casemanagement. Een leer-werkboek over de organisatie en coördinatie van zorg-, hulp-, en dienstverlening. Van Gorcum: Assen
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
13
14
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
Uitvoeringsvarianten ICM Jeugd Interventie
Uitvoerder
Financier
Kenmerken doelgroep
Einddoel (outcome)
Tussenliggende doelen
Harde criteria voor succes
Kwantitatief (output)
Monitoring
Intensief Casemanagement Feijenoord
RadarUitvoering (zoals uitgevoerd in Feijenoord)
Deelgemeente
13 tot 23 jaar
Beantwoorden van hulpvragen op negen leefgebieden. Jongere weer naar school of aan het werk. DOSA: reductie van overlast.
Jongere zit op school, heeft een baan, is aangemeld bij een zorgtraject en/of veroorzaakt geen overlast
75 procent in traject zoals bedoeld
Okt 2008 – okt 2012: 264 jongeren begeleid (waarvan 169 RMCjongeren). 28 jongeren gestopt.
Maandelijkse voortgangsrapportage. Halfjaarlijkse tussen- of eindrapportage. Monitoring op lopende trajecten via DOSA. Geen verdere follow-up.
Intensief Casemanagement Marokkanen
Futuro (zoals uitgevoerd in Delfshaven)
Directie Veiligheid
12 tot 23 jaar (jongeren van Marokkaanse afkomst)
Reductie van overlast, voorkomen van criminaliteit. Oplossen van praktische hulpvragen op negen leefgebieden met als einddoel maatschappelijke participatie.
Concreet afhankelijk van problematiek en de hulpvragen. Zorgen voor dagbesteding (school, werk, inkomen).
Jongere op passief in DOSA-registratiesysteem.
Geen.
Na afsluiting traject houdt DOSA gedurende drie maanden via partners vinger aan de pols.
Jeugdinterventieteam
Bureau Frontlijn (zoals uitgevoerd in Noord)
Directie Veiligheid
12 tot 23 jaar (jongeren van Marokkaanse afkomst)
Oplossen van alle hulpvragen op zes leefgebieden (zelfredzaamheid vergroten, gedragsverandering), stabilisatie van de problematiek. Reductie van overlast, voorkomen van criminaliteit.
Geschikte huisvesting. Werk en/of inkomen. Pedagogisch verantwoorde omgeving. Zinvolle tijdsbesteding. Geen politie/justitiecontacten, etc.
Jongere op passief in DOSA-registratiesysteem. Aantal afgesloten trajecten.
Sept 2010 – sept 2012: 50 aanmeldingen. 35 positief afgesloten. 3 negatief afgesloten. 12 voortijdig afgesloten (waarvan 3 naar nazorg) 2 verlengde trajecten.
Kwartaal-, halfjaarlijkse en eindrapportages. Monitoring op lopende trajecten via DOSA. Eenmalige evaluatie uitgevoerd door Bureau Intraval in 2010.
Kernpunt
FlexusJeugdplein (zoals uitgevoerd in alle deelgemeenten, stedelijk)
GGD
15 tot 23 jaar
Verbeteren van de maatschappelijke positie van de jongere, meer zelfredzaam maken. DOSA: terugdringen risicogedrag, voorkomen afglijden naar crimineel gedrag en dat problemen verergeren.
Werk en/of school. Stabiele huisvesting. Gezonde financiële situatie. Geen politie/justitiecontacten. Toereikend sociaal netwerk. Goede psychosociale gesteldheid, etc.
Aantal afgesloten trajecten. De organisatie geeft aan dat dit op zich weinig zegt over einddoelrealisatie.
Jaar 2011: 72 afgesloten trajecten. 34 regulier afgesloten. 15 voortijdig afgesloten. 16 geen traject gestart.
Monitoring op lopende trajecten via DOSA. Ook onderdeel van monitor GGD/CJG. Er is geen zicht op realisatie einddoelen.
Nieuwe Perspectieven
Humanitas (zoals uitgevoerd in Delfshaven en Noord)
GGD en deelgemeenten (cofinanciering)
12 tot 24 jaar
Voorkomen maatschappelijke uitval als gevolg van risicogedrag/crimineel gedrag. Bevorderen bijdrage aan maatschappij.
Problemen op leefgebieden zijn opgelost. Sociale vaardigheden aanleren. Effectieve denkpatronen. Naar school en/of werk.
Naar school of aan het werk. Aantal bij interventie betrokken sleutelfiguren.
Jaar 2011: (Noord/ Delfshaven): 95 aanmeldingen 41 naar school. 17 naar werk. 2 doorverwijzingen 12 voortijdig gestopt.
Kwartaal- en halfjaarlijkse rapportages. Jaarverslag. Terugrapportage aan doorverwijzer. Na zes maanden geen verdere follow-up.
Nieuwe Perspectieven Feijenoord
Jeugd op Zuid (zoals uitgevoerd in Feijenoord)
GGD en deelgemeente (cofinanciering)
12 tot 24 jaar
Voorkomen maatschappelijke uitval als gevolg van risicogedrag/crimineel gedrag. Bevorderen bijdrage aan maatschappij.
Werk en/of school (dagbesteding) Geen politiecontacten meer. Zinvolle vrijetijdsbesteding. Sociale vaardigheden aangeleerd. Sociaal netwerk onderhouden, etc.
Wordt bijgehouden in (DOSA) registratiesysteem. Ook indien aanmelding buiten DOSA om plaats heeft gevonden.
Jaar 2011: 79 aanmeldingen 65 in hulpverlening (waarvan 44 weer naar school en/of werk) 11 voortijdig gestopt. 5 doorverwijzingen.
Geen monitoring na afloop waardoor niet helder is of behaalde doelen duurzaam zijn en/of het einddoel gerealiseerd wordt.
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
15
16
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
3 Intensief casemanagement Feijenoord A. Beschrijving van de interventie (Op basis van door de opdrachtgever/uitvoerder aangeleverde feitelijke informatie) 1. Interventiegegevens Naam interventie
Intensief Casemanagement Feijenoord
Naam opdrachtgever
Deelgemeente Feijenoord
Naam uitvoerder
RadarUitvoering
Periode uitvoering
1 oktober 2008 - 1 oktober 2012
2. Beschrijving interventie 2.1 Korte samenvatting De deelgemeente Feijenoord heeft voor vier jaar middelen ingezet om Intensief Casemanagement Feijenoord (ICF) uit te voeren en heeft het werk openbaar aanbesteed. RadarUitvoering heeft de interventie sinds 2008 uitgevoerd. De regie vanuit de deelgemeente (bijvoorbeeld indicering of aansturing) was in handen van de Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak (DOSA) en de DOSA-regisseur. Er is bij de uitvoering een combinatie gemaakt met de opsporing van voortijdig schoolverlaters, de zogenoemde RMC-jongeren. Hierdoor kon RadarUitvoering intensief opereren in de wijken en veel jongeren bereiken. De werkzaamheden zijn na vier jaar inmiddels gestopt. 2.2 Aanleiding In de deelgemeente Feijenoord wonen jongeren die overlast veroorzaken, problemen hebben, niet naar school gaan en/of werkloos zijn. Deze jongeren zijn vaak bekend bij DOSA en de Groepsaanpak en komen in aanmerking voor intensieve begeleiding van het ICF. Dat was de reden voor de deelgemeente om extra inzet te plegen op het begeleiden van jongeren naar trajecten. 2.3 Doel Bij de begeleiding door het ICF staat het beantwoorden van de hulpvragen die een jongere heeft op in totaal negen leefgebieden centraal3. Het gaat er vooral om dat de jongere zijn/ haar leven weer op orde krijgt. In het plan van aanpak wordt aangegeven op welke leefgebieden de jongere problemen heeft en vervolgens hoe deze worden aangepakt. De casemanager van het ICF regisseert de inzet. Omdat de jongeren vaak meerdere problemen tegelijkertijd hebben, wordt ervoor gezorgd dat de hulpverlening dezelfde doelen voor ogen houdt. Hierdoor wordt de inzet van hulp effectiever. Belangrijk in de aanpak is het voorkomen dat de jongeren overlast (op straat) veroorzaken. De deelgemeente en RadarUitvoering onderschrijven deze doelen als redenen om ICF in te zetten Voorheen maakte de deelgemeente Feijenoord onderscheid tussen ICF en Feijenoord@ Work (F@W). Beide aanpakken hadden verschillende doelstellingen. Gaandeweg is F@W onderdeel gaan uitmaken van ICF. Dit is mede ingegeven vanuit financiële overwegingen en overlapping van werkzaamheden.
3 Financiën, huisvesting, gezin, scholing, werk, sociale omgeving en relaties, gezondheid, politie/justitie en vrijetijdsbesteding.
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
17
In het bestek (Deelgemeente Feijenoord, 2011) zijn doelstellingen geformuleerd over het percentage te bereiken jongeren, de gemiddelde caseload en het percentage succesvol af te ronden trajecten. De DOSA-regisseur geeft de volgende doelen van ICF aan: - overlastreductie - toeleiding werk, scholing en/of zorg - inventarisatie van problemen op de negen leefgebieden - gezinsanalyse In hetzelfde bestek is als doel opgenomen het komen tot een intake en omschrijving van de belangrijkste risicofactoren op de diverse leefgebieden. Het verplichte plan van aanpak is gericht op het aanpakken van de benoemde risicofactoren. De tussenliggende doelen zijn het leggen van contact en motivering/gedragsverandering. De DOSA-regisseur geeft aan dat de volgende targets zijn geformuleerd: - jongere zit op school - jongere heeft een baan - jongere is aangemeld bij een zorgtraject - jongere veroorzaakt geen overlast 2.4 Doelgroep De doelgroep bestaat uit risicojongeren van 13 tot 23 jaar met meervoudige problematiek. De jongeren veroorzaken overlast en de hulpverlening is gestagneerd. Het betreft jongeren die in de deelgemeente Feijenoord wonen. Iedere jongere (ook de zelfmelders) wordt eerst besproken in de DOSA-kern, voordat zij in aanmerking komen voor een ICF-traject. Er zijn geen contra-indicaties voor deelname. 2.5 Aanpak en materiaal De jongeren worden aangemeld bij ICF door de DOSA-regisseur of de projectleider Jeugdoverlast. Er zijn twee redenen voor de aanmelding van een jongere bij ICF: - er zijn signalen dat het niet goed gaat met een jongere. ICF wordt gevraagd: wat is er aan de hand, zoek contact (als er weinig bekend is) - er zijn problemen op bepaalde leefgebieden. ICF wordt gevraagd: leg contact en stel een plan van aanpak op om deze problemen op te lossen ICF wordt toegepast als een diagnostisch instrument. Het zijn de oren en ogen van de DOSA-regisseur en de projectleider Jeugdoverlast. De inzet is om op de negen leefgebieden tot oplossingen te komen. De selectie van jongeren voor begeleiding door het ICF vindt plaats door de DOSA-kern. De DOSA-regisseur is daarvan het aanspreekpunt. De problematiek is per casus verschillend. Op basis van de zorgsignalen wordt per jongere daarom eerst een plan van aanpak gemaakt. Dit is maatwerk. Bij het opstellen worden ouders/verzorgers zoveel mogelijk betrokken. Het plan van aanpak wordt ter beoordeling teruggelegd bij de DOSA-regisseur. Na akkoord start het traject. Zo nu en dan komen de medewerkers van RadarUitvoering jongeren tegen die aangeven behoefte te hebben aan begeleiding. Deze jongeren worden altijd eerst voorgedragen bij DOSA. Deelname van de jongeren aan ICF is op vrijwillige basis. In een enkel geval wordt hulp geweigerd. Begeleiding vanuit ICF is daarnaast niet altijd noodzakelijk. Een andere mogelijkheid is dat een jongere wordt doorverwezen naar F@W. De werkwijze van ICF bestaat uit vier fasen: a. de intake. DOSA meldt de jongeren aan en ICF zoekt ze vervolgens op in de thuissituatie of de vindplaats. Er volgt een kennismakingsgesprek en de omgeving van de jongere wordt geanalyseerd b. er wordt een plan van aanpak opgesteld en teruggekoppeld naar DOSA voor akkoord c. de jongere wordt toegeleid naar de hulpverleningstrajecten die beantwoorden aan de hulpvraag. Als afsluiting wordt de voortgang van de jongere ter afhandeling teruggerapporteerd naar DOSA d. na drie maanden wordt nazorg verleend
18
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
RadarUitvoering heeft de aanpak van ICF vastgelegd in een methodiekbeschrijving (Raalte/ Yemni, 2011). Dit is feitelijk de methodiek voor het eerder genoemde Feijenoord@Work, maar ICF gebruikt hem ook. De methodiekbeschrijving beschrijft de verschillende fases van de aanpak nauwkeurig. De diverse formats voor intake, observatie, analyse en eindrapportering zijn erin opgenomen. Het document ‘Het DNA van RadarUitvoering Team Jongerenwerk’ (Hofmans/Tressel, 2010) wordt daarnaast als basis gebruikt. Dit omvat vooral waarden, normen en principes rondom de uivoering en medewerkers van RadarUitvoering. De basis voor de behandeling is de intensieve begeleiding en het aan de hand nemen van de jongeren naar hulpverlenende instanties zoals het Jongerenloket. Werkzame bestanddelen zijn de 24/7 bereikbaarheid, vasthoudendheid, integrale aanpak met kennis van de werkvelden, onorthodoxe werkwijze, een goede sociale kaart, geen wachtlijsten en een goede casusregie. RadarUitvoering geeft aan dat de honderd procent bereikbaarheid voor jongeren een belangrijk element van de hulpverlening is. 2.6 Organisatie De interventie loopt sinds oktober 2008 en is per 1 oktober 2012 beëindigd. De oorspronkelijke looptijd was twee jaar en is halverwege verlengd. Om de opdracht uit te voeren is de volgende capaciteit ingezet: - 0,5 fte projectleider en 0,5 fte casemanager - twee senior casemanagers en een junior casemanager De deelgemeente Feijenoord (2011) heeft geen eisen gesteld aan de competenties van de medewerkers van RadarUitvoering. Laatstgenoemde is daarmee verantwoordelijk voor de kwaliteit van haar medewerkers/casemanager. Voor de coördinatiefunctie zijn de verwachtingen wel uitgeschreven. Om de kwaliteit van de uitvoering te bewaken is er tweewekelijks een teamoverleg met ruimte om casuïstiek in te brengen. Maandelijks is er een interne training rondom bijvoorbeeld wetswijzigingen en casuïstiek. Tussen de projectleider en de verschillende casemanagers is maandelijks overleg over de caseload. Dit is ook de basis voor de maandrapportage van RadarUitvoering aan deelgemeente Feijenoord. Naast periodieke rapportage wordt er maandelijks op casuïstiekniveau gerapporteerd. Werkproces Na instemming van DOSA voor de intensieve begeleiding van een jongere via ICF wordt een aanmeldingsformulier ingevuld. Binnen twee tot drie dagen volgt het eerste huisbezoek. Na één week vindt een intake plaats en na ongeveer vier weken wordt een plan van aanpak gemaakt. ICF legt contact met betrokken ketenpartners en voert de casusregie. Voor jongeren die thuis wonen, wordt een gezinsanalyse gedaan. Aansturing De aansturing vindt indirect plaats door de DOSA-regisseur en in sommige gevallen door de projectleider Jeugdoverlast van de deelgemeente. Op casusniveau is de casemanager van ICF verantwoordelijk. 2.7 Projectbewaking Vier weken na aanmelding van een jongere bij ICF ligt er aan plan van aanpak. Maandelijks stelt RadarUitvoering een rapportage op met daarin per jongere de voortgang. Ieder halfjaar is er een tussen- en/of eindrapportage. RadarUitvoering heeft dossiers aangemaakt van alle jongeren die zij in begeleiding hebben. Het gaat om contactverslagen, plannen van aanpak en maandrapportages. Iedere twee weken vindt overleg plaats tussen de projectleider ICF van RadarUitvoering en de DOSA-regisseur en/of projectleider Jeugdoverlast. Centraal in dit overleg staat de voortgang van de uitvoering van de opdracht. De DOSA-regisseur monitort de trajecten door navraag te doen bij de DOSA-partners. 3. Indicatie kosten Voor de periode 1 januari 2012 tot 1 oktober 2012 is subsidie verleend van € 400.000. Over heel 2011 is ook een subsidie van € 400.000 verleend. Dit is inclusief de Marokkanen 23+ aanpak. Dat is een andere ICM-interventie, die centraal wordt gefinancierd. Dit betekent een efficiënte aanpak op straat, maar hierdoor is niet aan te geven hoeveel middelen er nu precies naar ICF gaan. Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
19
4. Resultaten 4.1 Bereik Iedere jongere die wordt aangemeld moet door ICF zijn getraceerd en gesproken. In totaal hebben 17 jongeren medewerking geweigerd. In dat geval wordt de betreffende jongere gevraagd om het dossier te tekenen. Dit wordt dan een zogenoemd NEE-dossier. Het aantal jongeren dat door ICF begeleid wordt staat onder 4.3. 4.2 Uitval Van in totaal 264 jongeren zijn er 28 voortijdig gestopt. De redenen van uitval zijn divers. Soms hebben ze werk en inkomen en hoeven ze geen hulp op de andere leefgebieden. Enkele jongeren zijn in detentie gegaan. 4.3. Output Het is de doelstelling geweest om jaarlijks 150 jongeren naar school te begeleiden of aan het werk te krijgen. Uit de jaarrapportages van RadarUitvoering blijkt dat in 2011 261 jongeren zijn begeleid. Dit aantal bestaat echter uit 169 zogenaamde RMC-jongeren. Dit zijn jongeren die voorkomen op de lijst van voortijdige schoolverlaters. Volgens RadarUitvoering zijn in de periode 1 oktober 2008 tot 1 oktober 2012 in totaal 264 jongeren begeleid. Het grootste aantal van deze jongeren zijn zelfmelders. Deze jongeren worden wel eerst besproken in DOSA en daar wordt bepaald of ze in aanmerking komen voor een traject via ICF. Daarna is DOSA zelf de grootste leverancier van jongeren die in aanmerking komen voor een traject via ICF. Tot slot komen er ook jongeren uit de Groepsaanpak De rapportages geven aan hoeveel jongeren begeleid zijn, waar ze vandaan komen en wat er is bereikt. De rapportage over 2011 meldt 14 zelfmelders die vervolgens medewerking hebben geweigerd. De rapportage van 2010 maakt geen melding van zelfmelders. RadarUitvoering gaf aan dat tijdens het project is gekozen om ook jongeren die zichzelf melden te helpen. Omdat het in de rapportage is opgenomen wordt ervan uitgegaan dat de opdrachtgever op de hoogte was van deze aanpassing. 4.4. Outcome RadarUitvoering hanteert een nazorgtraject van drie maanden. Daarna monitort de DOSAregisseur via de kernpartners of er nieuwe zorgsignalen zijn. Als dat zo is, wordt een nieuwe aanpak ingezet. Onduidelijk is hoe het met de jongere gaat, bijvoorbeeld een jaar na dato. Niet bekend is of de problemen van de jongere zijn opgelost en of ze geen overlast meer veroorzaken. Er is wel bekend hoeveel jongeren zich hebben ingeschreven voor school en hoeveel jongeren werk hebben gekregen. Onduidelijk is echter of ze nog steeds naar school gaan of werk hebben drie maanden na het stoppen van het traject. RadarUitvoering heeft kengetallen en gaat ervan uit dat ongeveer 25 procent van de jongeren die zijn begeleid door ICF weer terugvalt in oude problematiek. Dit percentage kan echter nergens aan gestaafd worden. 4.5. Neveneffecten RadarUitvoering noemt twee neveneffecten: 1. de weerstand onder jongeren voor de hulpverlening is afgenomen nadat bleek dat ze vooruitgang boekten op diverse leefgebieden waar de problemen zich voordeden 2. er is meer zicht gekomen op de problematiek van overlastgevende jongeren Dit waren oorspronkelijk geen doelen van de interventie.
B. Toetsing (Beoordeling van de interventie door TIJ) 1. Volledigheid van de beschrijving De relevante kenmerken van de doelgroep zijn zeer beperkt beschreven. Er zijn geen voorwaarden gesteld aan bijvoorbeeld de zwaarte van de problematiek. Van contra-indicaties is geen sprake. DOSA bepaalt uiteindelijk welke jongeren in aanmerking komen voor ICF. Ook bij de jongeren die zichzelf hebben aangemeld. In de praktijk worden volgens RadarUitvoering echter alleen jongeren aangemeld wanneer het aannemelijk is dat ze: - door bemiddeling van ICF naar school of aan het werk gaan
20
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
- door bemiddeling van ICF in een zorgtraject komen dat aansluit bij de problemen die de (terug)gang naar scholing en/of werk bemoeilijken De doelstelling van ICF is op onderdelen niet helder en verandert ook tijdens de opdrachtuitvoering. Wat in het deelgemeentelijke bestek en de opdrachten is opgenomen, komt niet overeen met de uitvoering in de praktijk. Doelen zijn niet bepaald SMART geformuleerd en sturen daardoor niet op het behalen van concrete resultaten. Het begeleiden van jongeren naar school en/of werk zegt maar in beperkte mate iets over het op orde krijgen van de problemen waar jongeren mee worstelen. Vandaar de inventarisatie op negen leefgebieden. Met het begeleiden van jongeren naar werk en/of scholing alleen worden problemen verplaatst naar de werkgever of de Regionale Opleidingen Centra (ROC’s). Het is een eerste stap in de goede richting, omdat jongeren in beeld komen en een traject krijgen aangeboden. Maar het is geen totaaloplossing. De methodiek en de werkwijze zijn helder beschreven. Met het plan van aanpak en de te volgen stappen lijkt er voldoende garantie dat in de uitvoering deze opeenvolgende stappen ook worden nageleefd. 2. Degelijkheid van de methodiek Voor iedere jongere wordt een plan van aanpak opgesteld. In dit plan is opgenomen welke problemen de betreffende jongere heeft en welke stappen in de richting van een oplossing genomen worden. In de methodiek van ICF is een aantal elementen aanwezig waarvan uit onderzoek is gebleken dat ze samenhangen met (het terugdringen/voorkomen van) criminaliteit en overlast (Brons et al, 2008). Er zijn elementen aanwezig die verband houden met risicoreductie en met gewetensvorming en binding. Door jongeren intensief te begeleiden wordt gewerkt aan hun bewustwording en aan het feit dat het niet naar school gaan hun kansen op een beter toekomstperspectief verkleint. Letterlijk staat in de methodiek dat uit onderzoek blijkt dat het op school of aan het werk houden een grotere kunde vergt dan alleen het plaatsen van een jongere (Raalte/Yemni, 2011). Het is zeer de vraag of het nazorgtraject van drie maanden voldoende is voor de benodigde langere adem, zoals in de methodiekbeschrijving is opgenomen. 3. Uitvoeringsintegriteit RadarUitvoering voert de interventie uit zoals deze is bedoeld. Ten opzichte van de bedoelde inzet en het plan van aanpak zijn er geen echte knelpunten te noemen. Volgens RadarUitvoering is het is wel lastig om de juiste trajecten te vinden. Dat wil zeggen, wat past er nu precies bij een jongere om zijn/haar problemen op te lossen? Gezien de resultaten is er geen reden om aan te nemen dat de werknemers van RadarUitvoering over onvoldoende professionaliteit beschikken. Dit ondanks het feit dat vanuit het bestek bijvoorbeeld niet gestuurd is op het opleidingsniveau of benodigde werkervaring. RadarUitvoering besteedt veel aandacht aan het ontwikkelen van het personeel via trainingen en intervisie. Hierdoor is er een extra garantie dat de medewerkers beschikken over de benodigde competenties. De behandeling van de jongeren is maatwerk. Hoe zwaarder de problematiek, des te meer inzet er plaatsvindt en des te meer relaties worden aangegaan met partners die oplossingen kunnen bieden. 4. Resultaten Gezien de manier waarop de opdracht door de deelgemeente is opgesteld, kan men veronderstellen dat de beoogde doelen zijn gerealiseerd. Deze doelen zijn echter erg abstract geformuleerd. Daardoor is het onduidelijk of de jongeren zijn geholpen op de lange termijn. Het ontbreekt aan kennis over de terugval van jongeren na een à twee jaar. De borging van het effect van de begeleiding is niet opgenomen in de opdrachtverstrekking en is dus niet verwijtbaar aan de uitvoerder. De rapportages van RadarUitvoering spreken over het in 75 procent van de gevallen behalen van de doelstelling. Onduidelijk blijft het wanneer de doelstelling is behaald en de termijn waarbinnen het behaald moet zijn. Er zijn neveneffecten op het terrein van het verwerven van meer kennis over de problemen van jongeren en hoe deze problemen kunnen worden opgelost. Deze extra verworven kennis blijft in Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
21
principe hangen bij de uitvoerder en wordt mondeling, maar niet schriftelijk, gedeeld met de opdrachtgever. 5. Oordeel: interventie ter verbetering Intensief Casemanagement Feijenoord is een interventie ter verbetering. TIJ komt tot dit oordeel omdat het onduidelijk is welke doelen worden nagestreefd en of deze al dan niet worden behaald (outcome). Dit raakt vooral de duurzaamheid van de effecten na afloop van de begeleiding. Het is aannemelijk dat er op korte termijn resultaten worden geboekt, maar het is niet aangetoond of deze beklijven. 6. Aanbevelingen TIJ doet drie aanbevelingen: 1. jongeren moeten op een langere termijn begeleid worden. Vooral die jongeren waarbij de kans op een succesvol ICM-traject het grootst is. TIJ doet in eerste instantie een beroep op de opdrachtgever om dit mogelijk te maken. TIJ merkt echter op dat de opdrachtnemer hiertoe een beroep had kunnen doen bij de opdrachtgever ten tijde van het ontvangen van de opdracht 2. een start maken met het herformuleren van doelen op de langere termijn. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van opdrachtgever en opdrachtnemer 3. De gemeente moet de doelen van ICM herdefiniëren. Jongeren slechts bereiken en hen maximaal zes maanden begeleiden, is onvoldoende. Zorg dat de resultaten SMART geformuleerd worden en meet vervolgens of deze (ook op langere termijn) worden behaald 7a. Bronmateriaal (aangeleverd door opdrachtgever/opdrachtnemer Deelgemeente Feijenoord (2011). Bestek projectnummer 117.250.011.01. Gemeente Rotterdam Hofmans T. en M. Tressel (2010). Het DNA van RadarUitvoering Team Jongerenwerk. Rotterdam: RadarUitvoering Raalte R. en C. Yemni (2011). Methodiek Uitvoering@Work; als jij loopt, lopen we samen. Rotterdam: RadarUitvoering RadarUitvoering. Jaarrapportages van 2008, 2009, 2010 en 2011. 7b. Bronmateriaal (deskresearch TIJ) Brons, D., Hilhorst, N. en Willemsen, F. (2008). Het kennisfundament t.b.v. de aanpak van criminele Marokkaanse jongeren. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum/Ministerie van Veiligheid en Justitie. Interviews 26-07-2012 – mevrouw M. van Seggelen, beleidsadviseur, deelgemeente Feijenoord 29-08-2012 – de heer J. Vos, DOSA-regisseur, deelgemeente Feijenoord 18-09-2012 – mevrouw M. Dankoor en de heer R. Raalte, RadarUitvoering
C. Reactie opdrachtgever/uitvoerder op toetsing door TIJ Reactie van opdrachtgever, deelgemeente Feijenoord: ‘In de beoordeling lopen F@W en ICF nogal eens door elkaar. ICF gaat verder dan F@W, dat alleen als doelstelling had toeleiding naar school en werk. Later, toen de interventie al liep, is F@W ingeschoven bij ICF. In de praktijk heeft niemand daar iets van gemerkt.’ ‘Deelgemeente Feijenoord heeft fte’s ingekocht bij RadarUitvoering en zij zijn uitgegaan van veronderstellingen van een gemiddelde actieve caseload. Gedachte daarbij is dat trajecten zo lang lopen als nodig is en dat jongeren vaak telkens opnieuw opgepakt moeten worden. De doelstellingen waren deels wel SMART, deels niet.’ ‘In de evaluaties staat wel iets opgenomen over een latere terugval en dus de resultaten op langere termijn.’
22
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
4 Intensief casemanagement Marokkanen A. Beschrijving van de interventie (Op basis van door de opdrachtgever/uitvoerder aangeleverde feitelijke informatie) 1. Interventiegegevens Naam interventie
Intensief Casemanagement Marokkanen
Naam opdrachtgever
Deelgemeente Delfshaven
Naam uitvoerder
Futuro uitvoering
Periode uitvoering
15 oktober 2010 – 15 oktober 2012
2. Beschrijving interventie 2.1 Aanleiding In 2009 hebben de vier grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag) extra middelen gekregen van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM, 2009) voor de specifieke aanpak van Marokkaanse en Antilliaanse jongeren. In Rotterdam is dit rijksbeleid omgezet in het actieprogramma ‘Aanpak Risicogroepen van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst’ (Gemeente Rotterdam, 2010). Met dit actieprogramma probeert de gemeente Rotterdam de oververtegenwoordiging bij verdachten en recidivisten, voortijdig schoolverlaters en werkloosheid van jongeren met een Marokkaanse en Antilliaanse afkomst terug te dringen. Dit programma wordt uitgevoerd onder regie van Directie Veiligheid, gemeente Rotterdam. Directie Veiligheid heeft ervoor gekozen om vanuit het actieprogramma extra in te zetten in vier Rotterdamse deelgemeenten waar verhoudingsgewijs een oververtegenwoordiging is van Marokkaanse jongeren in de criminaliteit en in overlast. De deelgemeente Delfshaven is een van deze deelgemeenten. De extra inzet bestaat onder andere uit een financiële bijdrage voor de deelgemeenten om twintig trajecten Intensief Casemanagement Marokkanen (ICM Marokkanen) in te kopen. In Delfshaven voert Futuro ICM Marokkanen uit in opdracht van de deelgemeente Delfshaven. De geschatte omvang van het probleem in Delfshaven met deze doelgroep is niet bekend. Als achterliggende oorzaak van deze problematiek benoemt Futuro verschillende oorzaken zoals lage sociaal economische status, criminaliteit, opvoedproblemen binnen gezinnen (pedagogisch vacuüm en onmacht van ouders), een relatief hoog aantal jongeren met psycho- en/of gedragsproblematiek. Genoemde problematieken kunnen niet los van elkaar gezien worden. De keuze voor het inzetten van ICM Marokkanen is enerzijds ingegeven door de aanwezigheid van rijksfinanciering, specifiek voor deze doelgroep (VROM 2009). Anderzijds bestaat consensus over dat een intensieve (praktische) begeleiding van deze jongeren hen helpt bij het oplossen van een aantal (acute) hulpvragen. Futuro wil deze jongeren een vraaggerichte, persoonsgerichte en outreachende aanpak bieden. Het is een begeleidingstraject met maatwerk op verschillende leefgebieden met een focus op toeleiding naar werk, scholing en inkomen (werk of bijvoorbeeld Wajong). Voordat het ICM Marokkanen werd ingezet waren er geen bewijzen dat de gekozen methoTweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
23
diek succesvol zou zijn. Futuro voert de methodiek al een aantal jaren uit in Delfshaven. Hieruit blijkt volgens Futuro dat de gekozen methodiek zijn vruchten afwerpt bij jongeren met een vergelijkbare problematiek. Er is echter geen langetermijnmonitoring beschikbaar om dit te staven. 2.2 Doel Het doel van Directie Veiligheid is dat na een halfjaar intensieve begeleiding de hulpvragen die de Marokkaanse jongeren hebben op verschillende leefgebieden zijn opgelost, de problematiek is gestabiliseerd en de jongeren dus passief in het DOSA-registratiesysteem staan. Met als eindresultaat dat deze jongeren niet meer oververtegenwoordigd zijn in de overlast- en criminaliteitscijfers. Het doel van Futuro is het wegnemen van problemen op diverse leefgebieden die een gezonde maatschappelijke participatie van de Marokkaanse jongeren belemmeren. Een subdoel van de casemanager van Futuro is het slaan van een brug tussen de jongeren die zij begeleiden en de reguliere specialistische instanties. De tussenliggende doelen verschillen per jongere. Dit is sterk afhankelijk van de hulpvragen die de jongere heeft. De meeste hulpvragen komen volgens Futuro uit de leefgebieden huisvesting, gezin, opleiding, werk, financiën, inkomen en politie/justitie. Futuro rapporteert aan de DOSA-regisseur over de voortgang door halverwege en aan het eind een rapportage te schrijven over de individuele jongeren. Per leefgebied wordt SMART weergegeven welke interventies zijn gepleegd en in hoeverre de gestelde doelen zijn behaald. Als prestatie-indicatoren heeft de Directie Veiligheid en de deelgemeente de volgende targets geformuleerd: - dertig verwijs/intakegesprekken per jaar - twintig succesvol afgeronde trajectplannen per jaar - twintig keer nazorg van drie maanden na afloop van het ICM Marokkanen-traject per jaar 2.3 Doelgroep De doelgroep bestaat uit Marokkaanse jongeren in de leeftijd van 12 tot 23 jaar die wonen in de deelgemeente Delfshaven en waarvan bekend is dat ze overlastgevend zijn of dreigen te worden. Deze jongeren zijn bekend bij de DOSA-regisseur. Het gaat veelal om jongeren die meervoudige problematiek hebben en/of uit een multiprobleemgezin komen. Een groot deel van de jongeren die worden aanmeld heeft een Licht Verstandelijk Beperking (LVB). Dit is echter niet altijd met een persoonlijkheidsonderzoek (PO) vastgesteld. Directie Veiligheid hanteert als contra-indicaties voor deelname aan een ICM Marokkanentraject een laag IQ, psychiatrische problematiek en/of (ex)gedetineerd zijn. Onduidelijk is wat precies wordt verstaan onder een laag IQ. De methodiek van het ICM Marokkanen is volgens Directie Veiligheid niet toereikend voor jongeren die aan deze contra-indicaties voldoen. De deelgemeente Delfshaven en Futuro hanteren als enige contra-indicatie bewezen zwaar crimineel en of gewelddadig zijn. In 2012 zijn in overleg met de DOSA-regisseur in het kader van het project ‘Schouder aan Schouder’ 16 Marokkaanse jongeren aangemeld bij het ICM Marokkanen. Gezien hun criminele antecedenten behoren deze jongeren eigenlijk niet tot de doelgroep. Voor deze jongeren is een beperktere doelstelling geformuleerd; activering, toeleiden naar school en of werk en eventueel afbouwen van de Wajong-uitkering. 2.4 Aanpak en materiaal De werkwijze van Futuro is in 2010 op basis van praktijkervaring beschreven in de methodiekbeschrijving ‘Intensief Casemanagement Delfshaven’. Hiervoor werkte Futuro al enige jaren op basis van deze methodiek. Futuro geeft aan dat aan de hand van ontwikkelingen, ervaringen en nieuwe inzichten vanuit de wetenschap de methodiek zonodig wordt aangescherpt. Theoretische uitgangspunten die zij momenteel gebruiken zijn onder andere de casemanagementtheorie, de empowerment-benadering en de systeemtheorie. Futuro geeft aan een intensieve, outreachende en onconventionele manier van begeleiding te bieden aan de Marokkaanse jongeren. Daarbij zetten zij niet alleen de eigen expertise,
24
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
maar ook de expertise van netwerkpartners in. Wat deze aanpak onconventioneel maakt is niet helder. De DOSA-regisseur meldt de Marokkaanse jongeren aan bij Futuro. Deze jongeren zijn vaak al langere tijd in beeld bij de DOSA-regisseur. De problematiek van de jongeren die worden aangemeld kan zeer uiteenlopend zijn. Daarom is het volgens Futuro lastig om één methodiek te ontwikkelen die op al deze jongeren toe te passen is. Een ICM Marokkanen-traject duurt (in principe) een halfjaar en wordt uitgevoerd in zes stappen: STAP 1: Aanmelding - De DOSA-regisseur meldt de jongeren aan bij de meewerkend voorvrouw van Futuro. Zij bespreekt de aanmelding met de casemanager Marokkanen. STAP 2: Intake - De casemanager gaat op zoek naar de jongere. In eerste instantie maakt hij kennis met de betreffende jongere, telefonisch of face-to-face. Het intakegesprek verloopt niet volgens een standaardformat. Gedurende het gesprek verzamelt de casemanager zoveel mogelijk informatie over de verschillende leefgebieden van de jongere en probeert dieper op de problematiek van de jongere in te gaan. Met de verzamelde informatie maakt de casemanager een probleemanalyse en schrijft een trajectplan. STAP 3: Trajectplan en start uitvoering – De begeleiding van een jongere begint zodra er een trajectplan is opgesteld. In het trajectplan is een probleemanalyse beschreven, welke doelstellingen behaald moeten worden en welke interventies hiervoor ingezet worden. Getracht wordt dit trajectplan binnen twee weken na aanmelding in te dienen bij de DOSAregisseur. ICM Marokkanen is vrijwillig; de jongeren zijn niet verplicht om mee te werken aan het trajectplan. Soms willen jongeren zelfs geen begeleiding. In dat geval stopt de begeleiding onmiddellijk. STAP 4: Uitvoering en tussenevaluaties – Twee en vier maanden na het opstellen van het trajectplan volgt een evaluatiemoment met de DOSA-regisseur. Er wordt per leefgebied bekeken welke resultaten wel en niet zijn behaald. In sommige gevallen worden nieuwe doelstellingen toegevoegd omdat de situatie van de jongere veranderd kan zijn. Daarnaast bespreekt Futuro de casussen maandelijks met de DOSA-regisseur. STAP 5: Afsluiting – Na zes maanden volgt een eindrapportage. In dit rapport worden de resultaten inzichtelijk gemaakt. Als uit de eindrapportage blijkt dat alle doelen behaald zijn, sluit Futuro het traject van de jongere af (op passief in DOSA-registratiesysteem) of draagt de jongere over aan een andere instantie die de begeleiding overneemt. STAP 6: Nazorgfase - Na afsluiting van het begeleidingstraject van zes maanden zet Futuro een nazorgperiode van drie maanden in. De DOSA-regisseur houdt via overlegstructuren met verschillende partners vinger aan de pols. In deze periode pakt Futuro geen nieuwe hulpvragen meer op. Werkzame bestandsdelen Binnen de aanpak van het ICM Marokkanen zijn de volgende elementen werkzaam: - laagdrempelige, outreachende en proactieve werkwijze van de casemanager om contact te leggen met Marokkaanse jongeren - de bekendheid van de Marokkaanse casemanager met de (straat)cultuur Verband tussen aanpak en beoogd doel Een langdurig effectieve aanpak van overlast en jeugdcriminaliteit door Marokkaanse jongeren vergt een aanpak van zowel handhaving als een sociaal aanbod. Futuro geeft aan dit laatste aan te bieden. Daarnaast kan de Marokkaanse casemanager goed contact leggen met de jongeren en zijn of haar familie vanwege zijn Marokkaanse afkomst. Hij spreekt de taal en is bekend met de culturele achtergrond. 2.5 Organisatie Het ICM Marokkanen wordt ingezet vanuit het actieprogramma van Directie Veiligheid voor de duur van twee jaar (kalenderjaren 2011 en 2012). De financiering stopt hierna omdat de rijksfinanciering voor doelgroepenbeleid Marokkanen eind 2012 stopt. Na 2012 moet de aanpak ingebed zijn in het reguliere beleid.
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
25
Bij de uitvoering van ICM Marokkanen zijn meerdere partijen betrokken. Directie Veiligheid als financier, de deelgemeente Delfshaven als opdrachtverstrekker, de DOSA-regisseur als regievoerder en Futuro als uitvoerende partij. Futuro legt verantwoordelijkheid af aan de DOSA-regisseur. Uitvoeringsorganisatie Futuro is als organisatie in meerdere steden actief (Amsterdam, Dordrecht, Veenendaal, Waalwijk en Rotterdam). Op dit moment houdt de organisatie zich vooral bezig met de aanpak van overlast en de hulpverlening aan kwetsbare doelgroepen op uitvoerend, bestuurlijk en adviesniveau. In de deelgemeente Delfshaven voert Futuro Intensief Casemanagement Delfshaven (ICD) uit, intensief casemanagement voor alle jongeren die worden aangemeld door de DOSAregisseur. Dit team bestaat uit vier casemanagers. Naast deze vier is er één casemanager die Marokkaanse jongeren begeleidt (via het ICM Marokkanen). Een meewerkend voorvrouw stuurt het team van casemanagers aan. Zij is zelf ook casemanager. De vier casemanagers ICD hebben een HBO- of WO-opleiding in antropologie, criminologie, sociologie en maatschappelijke dienstverlening. De casemanager Marokkanen volgt momenteel de opleiding Medewerker Maatschappelijk Zorg (MMZ) op MBO-niveau 3. De deelgemeente Delfshaven heeft in de subsidieverstrekking aan Futuro als eis gesteld dat de ICM-casemanager een HBO-opleiding gevolgd moet hebben of moet volgen. Deze eis is echter losgelaten omdat zowel de DOSA-regisseur als Futuro van mening is dat de huidige casemanager ICM zijn taken naar behoren uitvoert. In totaal is de caseload voor de casemanager ICM Marokkanen dertig intakegesprekken per jaar waarvan twintig trajectplannen met succes worden afgerond. Daarnaast krijgen twintig jongeren gedurende drie maanden een nazorgtraject. Per jongere is het aantal effectieve begeleidingsuren drie uur per week. In 2011 heeft Futuro aangegeven dat zij de capaciteit van de casemanager nog beter kan benutten. Het is mogelijk om vijf tot tien succesvol afgeronde trajectplannen per jaar erbij te doen. Dit signaal is niet verwerkt in de opdrachtverstrekking aan Futuro in 2012. Samenwerking Omdat bij de doelgroep sprake is van meervoudige problematiek ziet Futuro een integrale aanpak als noodzakelijk. Zij leggen contact met de partijen die door de DOSA-regisseur zijn aangemerkt als partijen die betrokken zijn bij de betreffende jongere. Dit kunnen onder andere de gezinsvoogden van Bureau Jeugdzorg, jeugdreclasseerder, leerplichtambtenaren of het Jongerenloket zijn. Daarnaast benaderen zij diverse ketenpartners die nodig zijn om de geplande interventies mee uit te voeren. Kwaliteitsbewaking De casemanager ICM Marokkanen heeft deelgenomen aan het verbetertraject jongerenwerk van de gemeente Rotterdam. Dit traject bestaat uit een drietal trainingen: ‘Alcohol en Drugs’, ‘Methodisch werken’ en ‘Grenzen stellen’. Daarnaast heeft de ICM-casemanager deelgenomen aan een ontwikkelassessment jongerenwerk. Uit dit assessment moet blijken waar de jongerenwerker goed in is en waar hij/zij verder nog ontwikkeling nodig heeft. Daarnaast is de afgelopen drie jaar een aantal trainingen gevolgd door het gehele ICM en ICM Marokkanen team: - ‘Puberbrein en Weerbaarheid’ vanuit de deelgemeente - ‘Straatcultuur’ vanuit de deelgemeente - ‘Provocatief coachen’ van Karlo Severdija - ‘Straatcultuur op eigen initiatief’ van Frank van Strijen - Basiscursus psychopathologie bij BAVO Europoort - Basiscursus traumaverwerking 2.6 Projectbewaking De voorwaarden die de Directie Veiligheid verbindt aan ICM Marokkanen zijn in de doeluitkering aan de deelgemeente vastgelegd (doeluitkering Directie Veiligheid 2010). Hierin zijn prestatiecriteria opgenomen over onder andere capaciteit (aantal jongeren/trajecten), gewenste aanpak (gezins- en systeemgericht), regievoering (door DOSA), contra-indicaties, aanmeldingen via de DOSA-regisseur en termijnen met betrekking tot rapportages.
26
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
Evaluatie Halverwege en op het eind van ieder jaar dient Futuro een rapportage in bij de DOSA-regisseur. Hierin beschrijven zij de behaalde doelen en de ingezette interventies op casusniveau. Ook bespreken zij de tussen- en eindrapportages met de deelgemeente. Daarnaast bespreken ze de casussen maandelijks met de DOSA-regisseur en worden problematische casussen regelmatig besproken tijdens het DOSA- afstemmingsoverleg 18+. Registratie trajecten De voortgang van een traject wordt door een contactjournaal (voor intern gebruik) en een rapportageformulier richting de DOSA-regisseur vastgelegd. In het contactjournaal worden alle contacten (en pogingen tot contact) met de jongere bijgehouden. 3. Indicatie kosten Er is een totaalbedrag van € 81.890 begroot voor twintig begeleidingstrajecten op jaarbasis die met succes afgerond dienen te worden. 4. Resultaten 4.1 Bereik 4.2 Uitval Prestatie indicator
Vereiste activiteiten en prestaties conform beschikking
Gerealiseerde activiteiten en prestaties periode okt. 2010 –okt. 2011
Aantal verwijs/ intakegesprekken
30
30 (waarvan 12 voortijdig beëindigd)
Aantal succesvol afgeronde trajectplannen
20 (waarvan 8 gestart in 2010 en 12 gestart in 2011)
20
Aantal nazorg
30
13
Van de dertig aangemelde jongeren zijn twaalf trajecten voortijdig beëindigd: - vijf aangemelde jongeren wilden geen begeleiding van ICM - daarnaast bleken twee jongeren al begeleid te worden door Bureau Frontlijn in een nazorg na detentie-traject. - zes jongeren zijn tijdens het begeleidingstraject in detentie geraakt en/of na hun detentie aangemeld bij Bureau Frontlijn. 4.3 Output Aantal verwijsgesprekken/aanmeldingen: 30 Aantal succesvol uitgevoerde trajectplannen: 20 Aantal nazorgtrajecten: 13 jongeren hebben actieve nazorg vanuit het ICM ontvangen Onderwerp
Aantal
Aantal jongeren zijn begeleid rondom schoolproblematiek
12
Aantal jongeren zijn begeleid rondom werk (ook begeleiding rondom sollicitatieprocedures, vinden van bijbaan, etc.).
14
Aantal jongeren zijn begeleid naar inkomen (studiefinanciering/inkomen uit werk/wet-WIJ)
14
Aantal jongeren zijn begeleid naar hulpverlening/overige externe instanties
2/8
Aantal jongeren zijn begeleid rondom schuldenproblematiek
7
Aantal jongeren zijn begeleid rondom huisvestingsproblematiek
10
Aantal jongeren zijn begeleid rondom gedragsproblemen thuis (gedragscontract/bemiddeling met familieleden)
7
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
27
4.4 Outcome De focus ligt op het toeleiden van iedere jongere naar een zinvolle dagbesteding in de vorm van opleiding, werk of bijzondere dagbesteding (leerplichtvervangend traject, Pameijer, traject UWV). Wat de bestendigheid is op lange termijn is niet helder door het ontbreken van langdurige monitoring. 4.5 Neveneffecten Het zelf melden van jongeren of door hun familie wordt als een positief neveneffect gezien.
B. Toetsing (Beoordeling van de interventie door TIJ) 1. Volledigheid van de beschrijving Relevante kenmerken van de doelgroep zijn voldoende beschreven. Over de contra-indicaties bestaat echter enige onduidelijkheid. De DOSA-regisseur en de uitvoerder geven in de gesprekken aan dat een aanzienlijk aantal jongeren dat wordt aangemeld bij ICM Marokkanen een laag IQ heeft. Dat is echter niet in alle gevallen middels een persoonlijkheidsonderzoek vastgesteld. Een groot aantal van deze jongeren heeft een delinquent verleden. De Directie Veiligheid heeft als contra-indicatie in de beschikking aan de deelgemeenten gesteld dat ICM Marokkanen niet geschikt is voor jongeren met psychiatrische problematiek of een laag IQ. Onduidelijk is wat de Directie Veiligheid verstaat onder een laag IQ (geen onder.bovengrens). ICM Marokkanen wordt door Directie Veiligheid niet geschikt bevonden voor (ex-)gedetineerde jongeren. De DOSA-regisseur dient deze jongeren aan te melden bij het Veiligheidshuis Rotterdam-Rijnmond (VHRR) zodat zij in een nazorg na detentie-traject geplaatst kunnen worden. Waarom ICM Marokkanen niet geschikt wordt bevonden voor (ex-) gedetineerde jongeren is niet bekend. Wel geeft de DOSA-regisseur aan dat als deze contra-indicatie streng wordt gehandhaafd, een groot deel van de DOSA-jongeren niet in een ICM Marokkanen-traject geplaatst kan worden. Futuro en de deelgemeente Delfshaven hanteren geen contra-indicaties. Alleen wanneer sprake is van zware criminaliteit en of gewelddadig gedrag maakt de DOSA-regisseur een risicoanalyse in samenwerking met Futuro op basis waarvan ze besluiten of een traject start. Futuro geeft aan dat uit de praktijk blijkt dat ICM Marokkanen effectiever is voor de wat jongere jongens (meelopers) en LVB’ers (IQ tussen 50 en 70), dan voor jongens die zich al op het criminele pad begeven. In grote lijnen is de doelstelling die de Directie Veiligheid hanteert gelijk aan die van de deelgemeente Delfshaven en Futuro; het oplossen van praktische hulpvragen op verschillende leefgebieden met als doel jongeren een dagbesteding te bieden. En hieruit voortvloeiend de eventuele overlast door deze jongeren te verminderen. Een belangrijk verschil in doelstellingen is dat de deelgemeente het voorkomen van recidive ook als doelstelling heeft geformuleerd, terwijl de Directie Veiligheid stelt dat ICM Marokkanen geen geschikte interventie is voor delinquente jongeren. 2. Degelijkheid van de methodiek In 2010 heeft Futuro de werkwijze van het Intensief Casemanagement Delfshaven beschreven. ICM Marokkanen wordt uitgevoerd volgens de methodiek van het ICD. Met als verschil dat er een Marokkaanse casemanager is die de (straat)cultuur van de jongeren kent en daardoor een betere ingang heeft bij de jongeren en zijn of haar ouders. Wat het een specifieke aanpak voor Marokkaanse risicojongeren maakt, is niet beschreven in de methodiek en wordt ook niet specifiek benoemd. De methodiek is op basis van praktijkervaringen beschreven. Hier en daar wordt verwezen naar wetenschappelijke onderzoeken. Deze worden echter niet verder uitgewerkt en toegepast binnen de methodiekbeschrijving van Futuro. Zodra een jongere is aangemeld maakt Futuro een probleemanalyse op negen verschillende leefgebieden. Op basis van deze analyse beschrijft Futuro doelstellingen in een trajectplan. De werkwijze van de casemanager ICM Marokkanen zit vooral in de begeleiding en ondersteuning bij praktische hulpvragen. Dit in tegenstelling tot wat in de methodiekbeschrijving wordt beschreven. Daarin wordt meer gesproken over empowerment en het
28
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
helpen ‘te functioneren in de samenleving’. Aan de basis van de methodiek van ICM Marokkanen van Futuro staat de methodiek van het 1) casemanagement 2) empowerment benadering en 3) systeemtheorie. 1) Casemanagement Wat betreft de methodiek van casemanagement worden vooral de kerntaken en kerncompetenties van de casemanager benoemd (bijvoorbeeld outreaching, cliëntgericht, contactpersoon, onafhankelijkheid, pragmatisch). Wat verder de methodiek van casemanagement is, wordt niet beschreven. Futuro ziet casemanagement niet als een vaststaande methodiek, maar eerder als een hulpverleningsvorm. De casemanager is een ondersteuner en activerende motor in het proces. De casemanager wordt verantwoordelijk gehouden voor de regie over het hulpverleningsproces. Futuro geeft in de methodiekbeschrijving aan dat ICD en ICM Marokkanen een hulpverleningsvorm is waarbij de casemanager ook de hulpverlener is. Als casemanager dient hij het proces te bewaken in overleg met de andere partners, als hulpverlener richt hij zich vooral op het oplossen van praktische hulpvragen. 2) Empowerment Met ICM/ICD wil Futuro de jongeren empoweren via drie componenten van empowerment: intrapersoonlijke, interactionele en de gedragcomponent. Gedurende het traject werkt ICD/ ICM aan deze drie componenten. Het is TIJ onvoldoende duidelijk hoe deze componenten gestalte kijgen in de hulpverlening en of de doelstellingen met betrekking tot empowerment worden gehaald. 3) Systeemtheorie Futuro zoekt afwijkend gedrag niet bij het individu, maar binnen de sociale structuur waarin hij/zij zich bevindt. Futuro betrekt de sociale structuur dus bij het veranderproces en het oplossen van problemen (problematische gezinsstructuren of verkeerde vriendengroep). Uit de bestudeerde documenten van Futuro wordt niet inzichtelijk of, en op welke wijze de sociale structuur betrokken is of wordt bij het veranderproces. Daarnaast spreekt Futuro in de methodiek over het verbinden van de drie leefgebieden waar Marokkaanse jongeren zich in bevinden en dat deze drie leefgebieden met elkaar dienen te worden verbonden. Op welke manier dit in de praktijk gebeurt, is niet beschreven. Futuro en de deelgemeente geven aan dat in de praktijk veel van de jongeren die aangemeld worden voor ICM Marokkanen een licht verstandelijke beperking hebben (IQ van 50-70). In de methodiekomschrijving wordt weinig aandacht besteed aan deze doelgroep. Het is een vrij algemene beschrijving van de werkwijze zonder specifieke aandacht voor Marokkaanse jongeren en LVB-problematiek. Er bestaan voor zover bekend geen wetenschappelijke studies die inzicht geven in de effectiviteit van ICM Marokkanen. Wel bevat de methodiek afzonderlijke elementen waarvan bekend is dat deze effectief zijn bij het bevorderen van de maatschappelijke ontwikkeling van jongeren. Zoals persoonlijke benadering op maat, aansluitend bij de leefwereld van jongeren, een aanpak die gericht is op de jongeren en hun omgeving en het bieden van een positief rolmodel. Dit zijn werkzame elementen in de werkwijze. 3. Uitvoeringsintegriteit Uit deze toetsing blijkt dat ICM Marokkanen in de meeste gevallen moeilijk uitgevoerd kan worden zoals beschreven in de methodiek van Futuro. Dit komt vooral omdat er onvoldoende verband is tussen de probleemanalyse, het doel van de interventie, de doelgroep, de werkwijze en de deskundigheid van de casemanager. De door DOSA aangeleverde casuïstiek is soms te zwaar (volgens de contra-indicaties) om met ICM Marokkanen de gestelde doelstellingen te realiseren. De Directie Veiligheid geeft aan dat ICM Marokkanen niet geschikt wordt bevonden voor jongeren die psychiatrische problematiek, een laag IQ hebben of (ex-)gedetineerd zijn. Daarom zijn deze punten ook als contra-indicatie opgenomen in de doeluitkering naar de deelgemeente Delfshaven. In de praktijk blijkt dat de door DOSA aangeleverde jongeren niet altijd aan deze criteria voldoen. Uit een analyse van de casuïstiek blijkt achteraf dat veel jongeren een laag IQ hebben, uit detentie komen (of in detentie zitten) en in sommige gevallen specialistische hulpverlening nodig hebben. Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
29
Vooraf wordt niet met een persoonlijksheidsonderzoek getoetst wat het IQ is van deze jongeren en of er sprake is van psychiatrische problematiek. Wel of geen detentie spreekt voor zich. Omdat deze problematiek vooraf niet altijd bekend is, kan soms bij aanvang niet de juiste interventie worden aangeboden. De casemanager maakt een analyse van de problematiek en baseert daarop het trajectplan. Teamsamenstelling Futuro beschrijft in de methodiek dat door een bundeling van expertise en kennis van verschillende teamleden ICD beschikt over een breed scala van in te zetten interventietechnieken. In de beschrijving is echter geen aandacht voor welke specifieke expertise en kennis die binnen het team aanwezig moet zijn voor de begeleiding van deze doelgroep. TIJ betwijfelt of deze kennis en expertise aanwezig is binnen de huidige teamsamenstelling, gelet op de achtergronden (opleiding) van de casemanagers. Zij hebben een universitaire opleiding afgerond, maar zijn niet gespecialiseerd in de hulpverlening/begeleiding van multiprobleem jongeren. Voor de doelgroep van ICM Marokkanen zou aanvullende expertise op het terrein van bijvoorbeeld orthopedagogiek en psychologie relevant kunnen zijn. De casemanager ICM Marokkanen volgt een opleiding op MBO-niveau 3. Zijn meerwaarde zit vooral in zijn kennis van de doelgroep en de (straat)cultuur. Daarnaast maakt hij makkelijker contact met de jongeren en hun ouders. De interventie is vooral pragmatisch van aard. Het helpen aanpakken en oplossen van praktische hulpvragen of eventueel doorverwijzen naar deskundige instanties. De hoofddoelstellingen vragen soms om meer dan een pragmatische aanpak, bijvoorbeeld specialistische hulpverlening. De vraag is of Futuro aan deze vraag kan voldoen. Futuro probeert wel jongeren door te geleiden naar specialistische hulpverlening. 4. Resultaten Uit de rapportages komt naar voren dat twintig trajecten succesvol zijn afgesloten. Waar men aan kan afmeten of een traject succesvol is, en bij welke mate van probleemreductie/ stabilisatie gesproken wordt van succesvol afgerond, is niet helder. Als positief neveneffect wordt door DOSA/Futuro het vrijwillige aanmelden van jongeren bij ICM gezien. Deze jongeren moeten alsnog via DOSA worden aangemeld bij Futuro. 5. Oordeel: interventie ter verbetering Het Intensief Casemanagement Marokkanen is een interventie ter verbetering. De interventie wordt ingezet op een moeilijkere doelgroep (multiprobleem) dan waarvoor hij is bedoeld. Het doel, doelgroep (contra-indicaties) en werkwijze (specifiek Marokkaanse doelgroep) zijn niet scherp geformuleerd. Het probleem waarop de interventie zich richt is als gevolg daarvan veelomvattend en de doelgroep te breed. Het is de vraag of het doel – het oplossen van hulpvragen op verschillende leefgebieden – realistisch is, gezien de aard van de problematiek, de teamsamenstelling en de verhoudingsgewijs korte duur van het traject. Een gemis is het ontbreken van de (structurele) monitoring van de jongeren na afloop. Als gevolg daarvan kan over de duurzaamheid van de interventie geen uitspraak worden gedaan. 6. Aanbevelingen TIJ doet vijf aanbevelingen tot verbetering van de interventie: 1. doel, doelgroep en werkwijze moeten een logischer verband hebben. Een strengere selectie aan de poort door de DOSA-regisseur is hiervoor noodzakelijk. Het probleem waarop de interventie zich richt, moet scherper geformuleerd worden. Hiermee samenhangend ook de doelgroep, beoogde resultaten en doelstelling 2. beschrijven en in de praktijk toepassen van achtergronden van marginalisering van Marokkaanse jongeren en welke interventies hiervoor noodzakelijk zijn 3. specifieke aandacht voor LVB-problematiek onder de Marokkaanse jongeren 4. een multidisciplinair team (rondom de begeleiders) inrichten om de aanpak te evalueren, met verschillende disciplines gezamenlijk te overleggen en jongeren als casuïstiek te bespreken (vanwege zware doelgroep kan gedacht worden aan orthopedagoog, gedragswetenschapper, loopbaancoach, therapeuten)
30
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
5. opzetten van een brede monitoring van jongeren die een ICM (Marokkanen)-traject positief hebben afgesloten om de duurzaamheid van de interventie aan te tonen en de methodiek te verbeteren 7a. Bronmateriaal (aangeleverd door opdrachtgever/uitvoerder) Deelgemeente Delfshaven (2010). Opdrachtverstrekking aan Futuro uitvoering ICM Marokkanen. Rotterdam Futuro (2011). Eindrapportage ICM 2010/2011 + aanvulling excel-lijst Futuro (2010). Offerte Intensief Casemanagement, oktober 2010 Futuro (2009). Methodiekbeschrijving Intensief Casemanagement Delfshaven Gemeente Rotterdam (2010). Doeluitkering Intensief Casemanagement Marokkanen. Directie Veiligheid: Rotterdam. 7b. Bronmateriaal (deskresearch TIJ) Brons, D., Hilhorst, N. en Willemsen, F. (2008). Het kennisfundament t.b.v. de aanpak van criminele Marokkaanse jongeren. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum/Ministerie van Veiligheid en Justitie. Ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu (2009). Aanpak risicojongeren van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst. Beleidsbrieven 2009. Den Haag Snippe, J., F. Schaap, M. Boendemaker en B. Bieleman (2010). Evaluatie Intensief Casemanagement Rotterdamse risicojongeren van Marokkaanse afkomst. Groningen-Rotterdam: Intraval Interviews 20-08-2012 – mevrouw M. Andriessen, DOSA-regisseur, deelgemeente Noord 12-09-2012 – mevrouw H. Boot (meewerkend voorvrouw) en de heer A. Bouchtoubi (casemanager), beiden Futuro 02-10-2012 – de heer R.K.G.G. Bormans, beleidsadviseur, Directie Veiligheid
C. Reactie opdrachtgever/uitvoerder op toetsing door TIJ Reactie van opdrachtgever, het Dagelijks Bestuur van deelgemeente Delfshaven: Geachte TIJ-commissie, Op 22 november 2012 ontvingen wij deel B van de TIJ-rapportage inzake het intensief casemanagement Marokkanen ICM). In onderstaande reactie treft u een reactie op een aantal aspecten van deze rapportage van de Deelgemeente Delfshaven. Doelgroep en doel van de interventie T.a.v. de doelgroep trekt u de conclusie dat er een verschil van opvatting bestaat tussen directie Veiligheid en Deelgemeente/Futuro over de doelgroep waarvoor het ICM bedoeld is. Echter, er is gedurende beide tranches ICM een wijziging opgetreden in de beoogde doelgroep van de ICM - trajecten. In eerste instantie (2009) was het ICM bedoeld voor Marokkaanse jongeren, ongeacht eventuele politiecontacten of detentieverleden. ICM was op dat moment het enige specifieke traject voor deze doelgroep. Tussen het einde van de eerste en het begin van het tweede ICM-tranche (oktober 2010) kon geen ICM worden ingezet. Mede door het wegvallen van continuïteit in de aanpak is het in deze periode met een aantal Marokkaanse jongeren bergafwaarts gegaan en zijn zij in de criminaliteit verzeild geraakt. Parallel aan de tweede tranche ICM trajecten (oktober 2010) zijn er door de gemeente Rotterdam nazorgtrajecten ingekocht voor de doelgroep Marokkaanse jongeren die uit detentie kwamen. Een aantal van hen was vóór detentie in begeleiding bij het ICM, en dit traject werd na terugkeer uit detentie voortgezet. Als gevolg hiervan hebben Bureau Frontlijn en ICM zich tijdelijk op dezelfde doelgroep gericht, tot daar duidelijke afspraken over zijn gemaakt. Voor wat betreft de jongeren met psychiatrische problematiek en/of een laag IQ kan gesteld Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
31
worden dat bij de meeste Marokkaanse DOSA-Jongeren geen persoonlijkheidonderzoek is gedaan of een IQ test is afgenomen. Vaak is er al langer sprake van gedrags- en/of psychische- of psychiatrische problematiek, maar dit is nooit getoetst. Hier zijn verschillende redenen en oorzaken voor aan te geven, waaronder het onvoldoende herkennen en benoemen van de gedragsproblematiek door scholen en ouders, het onvoldoende de weg weten te vinden naar de hulpverlening en schaamte bij de ouders en de jongere zelf. Op het moment dat zij in detentie gaan of bijvoorbeeld door het ICM naar de hulpverlening worden geleid, kunnen dergelijke stoornissen vaak wel worden gediagnosticeerd. De bij ICM aangemelde jongeren passen dan ook binnen de doelgroep die hiervoor is aangewezen. Zij zijn weliswaar ontspoord in de periode dat er geen specifieke inzet op hen kon worden gepleegd, maar zijn ‘reguliere’ DOSA- jongeren, waarmee naar verwachting in een vrijwillig kader nog positieve resultaten kunnen worden behaald. Degelijkheid van de methodiek en werkwijze U geeft aan dat niet duidelijk is wat er specifiek is aan de aanpak, naast het feit dat er een Marokkaanse casemanager wordt ingezet en dat uit de rapportages niet duidelijk wordt hoe er aan empowerment wordt gewerkt. De ICM-methodiek is een uitbreiding van de methodiek van het Intensief Casemanagement Delfshaven, met ter zake doende aspecten als straat- , cultuur en taalkennis, waardoor de ouders beter betrokken kunnen worden bij het traject. Het gaat hierbij om een persoonlijk benaderingswijze, waardoor tot de Marokkaanse jongeren kan worden doorgedrongen en een ingang kan worden gecreëerd om met elkaar in gesprek te komen. Naast het bieden van praktische hulp is de toeleiding naar en motiveren voor hulpverlening een belangrijk onderdeel van het werk van de Marokkaanse casemanager. De expertise van de overige teamleden is een aanvulling hierop. In het kader van dit onderzoek heeft Futuro een methodiekbeschrijving geleverd ter illustratie van de wijze van werken die grotendeels in de praktijk ontwikkeld is. Een volledige, wetenschappelijk onderbouwde methodiekbeschrijving was overigens geen onderdeel van de opdracht en toewijzing van het traject aan Futuro. Een voorwaarde om aan problemen op de leefgebieden scholing, werk en vrijetijdsbesteding te kunnen werken, is dat er een diagnose is gesteld en eventueel een behandeling (bijvoorbeeld in geval van verslavingsproblematiek) is ingezet. Het is voor deze doelgroep vaak moeilijk om in een vrijwillig kader passende hulpverlening in te zetten. De jongeren zijn onbereikbaar geworden voor de hulpverlening. Een casemanager die blijft langskomen en hen motiveert, samen met ouders, kan dan toch tot toeleiding naar de gewenste hulpverlening leiden. Helaas is bij aanvang van een ICM-traject niet altijd duidelijk dat er sprake is van psychische of psychiatrische problematiek. Het ICM rapporteert behaalde resultaten per cliënt aan de dosaregisseur, op basis van een door Directie Veiligheid ontworpen format. De dosaregisseur voert regie op het proces van de hulpverlening. De ICM- casemanager is de casusregisseur, die inhoudelijke afwegingen en keuzes maakt over hoe de gestelde doelen het best gerealiseerd kunnen worden. Er wordt niet op detailniveau gerapporteerd hoe naar de resultaten wordt toegewerkt, er is tussentijds overleg wanneer daar aanleiding toe is. Uitvoeringsintegriteit Uw conclusie is dat de interventie moeilijk uitgevoerd kan worden zoals bedoeld, omdat er onvoldoende verband is tussen probleemanalyse, doel, doelgroep en werkwijze. Zoals eerder aangegeven zijn de kenmerken van de doelgroep in Delfshaven (LVG- en veel psychische/psychiatrische problematiek) een gegeven en is het niet realistisch om daar de ogen voor te sluiten. In dit verband is het van belang dat het overgrote deel van de Marokkaanse DOSA-jongeren geen hulp wil accepteren. In veel gevallen zijn zij vroegtijdig schoolverlater en vinden zijn hun dagbesteding en bezigheden op straat. Omdat zij op school onvoldoende perspectieven zien, weinig vertrouwen hebben in de hulpverlening en weinig sturing vanuit hun ouders ontvangen, voeden zij zichzelf en elkaar op en is het moeilijk om hen vrijwillig weer in het reguliere stramien van school en werk
32
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
terug te krijgen en het belang te laten zien van adequate hulpverlening. Wanneer de problematiek van de cliënt daarom vroeg heeft de ICM- casemanager gebruik gemaakt van externe expertise van psychologen, maatschappelijk werkers, gedragswetenschappers en verslavingsdeskundigen. Het zou niet realistisch zijn een dergelijk multidisciplinair team als casemanagers in te zetten. Een casemanager heeft tenslotte een wezenlijk andere rol dan een behandelaar. Aanbevelingen De aanbevelingen uit het rapport worden gedeeld. Het is van belang bij het ontwikkelen van een op een specifieke doelgroep gerichte interventie als het Intensief Casemanagement Marokkanen vraagt erom vooraf uitvoerig onderzoek te doen naar de beoogde doelgroep en daar de doelen en benodigde capaciteit en competenties op af te stemmen. Dat is nu gaandeweg de uitvoering van de interventie gebeurd, door zowel opdrachtgevers als uitvoerders. De verdere ontwikkeling en training van het kennisfundament t.b.v. criminele Marokkaanse jongeren in 2012 is hier een belangrijke stap in geweest. Daarnaast is er behoefte aan meer specifieke interventies voor jongeren met LVG-problematiek, evenals aan een langdurige monitoring van de behaalde resultaten. Een traject van 6 maanden is niet voldoende gebleken voor deze doelgroep. Op casusniveau hebben de casemanagers veel tijd besteed aan multidisciplinair overleg met behandelaars en medebegeleiders. Het zou goed zijn ter evaluatie van het ICM stedelijk leerbijeenkomsten te organiseren zodat opgedane inzichten kunnen worden gedeeld en geborgd in de uitvoeringsorganisaties van het intensief casemanagement. Met vriendelijke groet, Het Dagelijks Bestuur van de Deelgemeente Delfshaven
Reactie van uitvoerder, manager Futuro: De opdracht van de Toetscommissie is in zijn algemeenheid de effectiviteit van jeugdinterventies te beoordelen. Hier gaat het specifiek om de vraag of Intensief Casemanagement Marokkanen (ICM) de gestelde doelen heeft behaald. TIJ zet vraagtekens bij de degelijkheid, wetenschappelijke onderbouwing en toepasbaarheid van de methodiek in relatie tot de doelgroep. Getwijfeld wordt aan de aanwezige kennis en expertise. Eindoordeel van TIJ is: ICM is een ‘interventie ter verbetering’. En gezien de beoordeling zal er heel wat verbeterd moet worden. Futuro, als aanbieder van de interventie, herkent zich niet in de beoordeling en het eindoordeel. De opdracht van directie Veiligheid omvat het bieden van praktische hulpverlening aan 20 overlastgevende multi-probleem jongeren per jaar. Om deze opdracht uit te voeren is financiering beschikbaar gesteld voor de inzet van één full-time casemanager. Conclusie van de deelgemeente Delfshaven en directie Veiligheid aan het eind van de opdracht: 20 dossiers succesvol afgesloten. Problematiek is gestabiliseerd en verdere interventie is niet meer noodzakelijk. Kortom doelstelling behaald, wat wil je nog meer, kan het nog effectiever? Over de vraagtekens van de TIJ rondom de methodiek het volgende. De methodiek ICM is één op één ontleend aan de werkmethodiek ICD, die eerder door Futuro is toegepast in de deelgemeente Delfshaven. Op grond van de daarbij gebleken effectiviteit is gekozen voor toepassing van de methodiek op Marokkaanse overlastplegers. Daarbij is niet gevraagd om een theoretische en/of wetenschappelijke onderbouwing en beschrijving van de methodiek. Futuro heeft zo’n methodiek ook niet aangeleverd, maar ICM wordt nu wel beoordeeld op het ontbreken ervan. Aanmelding van jongeren bij ICM vindt plaats door de DOSA. De ICM-casemanager is niet betrokken bij, resp. heeft geen zicht op, het voorafgaande selectieproces. Overigens, mocht tijdens de begeleiding blijken, dat therapeutische behandeling of specialistische hulpverlening noodzakelijk is, dan is met de DOSA-regisseur afgesproken, dat vanuit ICM toeleiding naar die voorziening plaatsvindt. Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
33
De rapportages van ICM bieden de TIJ geen inzicht in onder meer de toepassing van empowerment en het verbinden van leefgebieden bij individuele casussen. Dit is feitelijk juist, zij het dat de rapportages dergelijke doelen niet dienen. Ze zijn gericht op SMART geformuleerde interventies per leefgebied, per persoon. Uitbreiding van de opdracht met het meten en monitoren van de effectiviteit ondersteunt Futuro. Dan ontstaat ook zicht op o.a. het terug dringen van recidive als positief effect van de methodiek. Tot nu toe is het niet de opdracht geweest om dergelijke resultaten te meten en inzichtelijk te maken. De TIJ twijfelt aan de kennis en expertise binnen de huidige teamsamenstelling. Conform de opdracht en binnen de financiële mogelijkheden ICM is één casemanager ingezet. Futuro heeft deze casemanager op eigen initiatief en buiten de opdracht ICM om gepositioneerd in een multidisciplinair team. Met als achtergrond, dat de casemanager dan kan terugvallen op de expertise in het team vertegenwoordigd, zoals hulpverleners met een maatschappelijk werk achtergrond. Futuro ondersteunt graag de door de TIJ bepleite beschikbaarheid van een multidisciplinair team om cliënten outreachend te kunnen behandelen en/of specialistische hulp te kunnen bieden. Binnen de huidige financiële mogelijkheden is daar echter geen enkel zicht op.
34
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
5 Jeugdinterventieteam A. Beschrijving van de interventie (Op basis van door de opdrachtgever/uitvoerder aangeleverde feitelijke informatie) 1. Interventiegegevens Naam interventie
Jeugdinterventieteam
Naam opdrachtgever
Directie Veiligheid
Naam uitvoerder
Bureau Frontlijn in deelgemeente Noord
Periode uitvoering
september 2010 – september 2012
2. Beschrijving interventie 2.1 Korte samenvatting Het Jeugdinterventieteam (JIT) van Bureau Frontlijn voert in de deelgemeente Noord het intensief casemanagement uit voor jongeren van Marokkaanse afkomst (ICM Marokkanen). De aanpak is gericht op het intensief, een-op-een begeleiden (zes maanden) van overlastgevende en problematische jongeren, zodanig dat na afloop van het traject alle hulpvragen op verschillende leefgebieden zijn opgelost. 2.2 Aanleiding Het Rotterdamse actieprogramma ‘Aanpak risicogroepen van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst’ probeert naast het voortijdig schoolverlaten en de uitkeringsafhankelijkheid ook de oververtegenwoordiging bij verdachten en recidivisten van jongeren van (onder andere) Marokkaanse afkomst terug te dringen (Gemeente Rotterdam, 2010b). Dit gebeurt onder regie van de Directie Veiligheid in de periode 2010-2013. Deelgemeente Noord is een van de deelgemeenten waar verhoudingsgewijs veel Marokkaanse jongeren (en gezinnen) wonen die regelmatig probleemgedrag vertonen en/of overlast veroorzaken. Vanuit het actieprogramma wordt ICM Marokkanen specifiek voor deze jongeren ingezet. Het JIT van Bureau Frontlijn is de uitvoerende partij in deelgemeente Noord (tevens in Kralingen-Crooswijk). Bureau Frontlijn geeft aan dat de methodiek van het JIT in principe toepasbaar is voor alle overlastgevende en delinquente jongeren. Maar deze vorm van ICM wordt in Noord alleen ingezet voor Marokkaanse jongeren. De aanpak wordt sinds 2008 in de stad toegepast. De eerste methodiekbeschrijving is verschenen in 2010 (Gemeente Rotterdam, 2010d). Een herijking is naar verwachting eind 2012 beschikbaar. Naast de oververtegenwoordiging bevinden deze jongeren zich vaak ook in een zorgwekkende situatie (meervoudige problematiek) en is er sprake van opvoedingsproblemen in het gezin (bijvoorbeeld pedagogisch vacuüm, onmacht). Sociaaleconomische problematiek en de culturele factoren waarmee de jongeren (en gezinnen) te maken hebben, worden gezien als de belangrijkste achterliggende oorzaken van het probleem. De keuze voor ICM Marokkanen is ingegeven door enerzijds het voorhanden zijn van rijksfinanciering (VROM, 2009). Anderzijds is het de consensus tussen de betrokken partijen dat alleen door middel van een intensieve, langdurige vorm van (praktische) begeleiding de oververtegenwoordiging kan worden teruggebracht. Als essentieel wordt gezien dat de aanpak zich toelegt op het oplossen van (acute) hulpvragen. Zowel het gezin als het systeem wordt betrokken en specifieke aandacht gaat uit naar de culturele achtergrond en leefwereld van de jongere. Dit belang is mede aangetoond door Bureau Intraval, dat in opdracht van de gemeente Rotterdam een evaluatie heeft verricht naar de uitvoering Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
35
van ICM Marokkanen in meerdere deelgemeenten (Snippe et al., 2010). Het onderzoeksbureau heeft destijds geen uitspraken kunnen doen over de effectiviteit omdat het aantal jongeren dat door hen is benaderd te gering bleek en de aanpak destijds een te korte looptijd had. 2.3 Doel Het doel van ICM Marokkanen is het oplossen van alle hulpvragen die Marokkaanse jongeren op verschillende leefgebieden hebben, het stabiliseren van de problematiek en dat zij daardoor op passief staan in het DOSA-registratiesysteem (Gemeente Rotterdam, 2010c). Als bovenliggend doel stelt Bureau Frontlijn het blijvend vergroten van de zelfredzaamheid van de jongeren (en van het gezin) (Gemeente Rotterdam, 2010d). Tussenliggende doelen Het JIT streeft verschillende tussenliggende doelen na op zes leefgebieden4. Onder andere wordt voor de jongere gewerkt aan: - geschikte, veilige huisvesting - werk en/of inkomen - pedagogisch verantwoorde omgeving - zinvolle vrijetijdsbesteding - geen politie- en justitiecontacten Vanuit het DOSA-registratiesysteem kan per jongere gecontroleerd worden of er meldingen zijn van bijvoorbeeld politie, Bureau Jeugdzorg en/of leerplicht. Het JIT registreert van iedere jongere of de tussenliggende doelen (op basis van het plan van aanpak in het begeleidingsplan) zijn behaald. De voortgang wordt gemonitord en in de afsluitingsrapportage verantwoordt de begeleider van het JIT zijn/haar interventies en of het doel behaald is. 2.4 Doelgroep De doelgroep bestaat uit Marokkaanse jongeren in de leeftijd van 12 tot 23 jaar, die zich in de openbare ruimte hinderlijk gedragen, regelmatig veroorzaker zijn van overlast of strafbare feiten plegen. Van een zinvolle dagbesteding is geen sprake. Het zijn jongeren met meervoudige problematiek en/of de jongeren maken deel uit van een multiprobleemgezin. Kenmerkend is dat verbetering van de leefsituatie moeilijk zelfstandig tot stand komt. De doelgroep van ICM Marokkanen omvat zogenoemde DOSA-jongeren. Ze wonen binnen de grenzen van deelgemeente Noord. In totaal gaat het om twintig plekken op jaarbasis; veertig in de gestelde periode van twee jaar. De totale omvang van de potentiële doelgroep is onbekend. Er zijn contra-indicaties voor deelname opgesteld door de Directie Veiligheid. ICM Marokkanen is niet bedoeld voor jongeren met psychiatrische problematiek en/of een laag IQ (Gemeente Rotterdam 2010c). De DOSA-regisseur voegt daaraan toe: jongeren die actief zijn in de (zware) criminaliteit en/of een (zware) alcohol/drugsverslaving hebben. In de praktijk worden de contra-indicaties niet consequent toegepast. Bureau Frontlijn geeft aan jongeren begeleid te hebben met een verstandelijke beperking en jongeren die actief zijn in de criminaliteit. Deze jongeren worden aangemeld omdat er geen alternatieve begeleidingstrajecten beschikbaar zijn. 2.5 Aanpak en materiaal De werkwijze van het JIT is beschreven in de methodiekbeschrijving van Bureau Frontlijn (Gemeente Rotterdam, 2010d). De methodiek berust op meerdere theoretische inzichten. Het ABC-model wordt gebruikt om de behoeften van jongeren in kaart te brengen en is gebaseerd op de behoeftenpiramide van Maslow. Het Spaakmodel wordt toegepast om de communicatie tussen de jongere, de overheid en andere instanties te verbeteren. Beide modellen zijn door Bureau Frontlijn ontwikkeld en al vier jaar in de praktijk werkzaam gebleken. Andere peilers van de methodiek grijpen in op het veranderen van gedrag, het kunnen communiceren van de begeleiders met jongeren op hetzelfde niveau en het meegeven van sociaal en cultureel kapitaal, aan zowel de jongeren als hun ouders. De DOSA-regisseur maakt de afweging of een jongere wordt doorgezet naar het JIT.
4 De zes leefgebieden zijn: 1) wonen 2) werk en inkomen 3) gezondheid en hulpverlening 4) scholing 5) veiligheid en 6) sociale participatie (Gemeente Rotterdam, 2010d)
36
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
Hij doet dat op basis van de informatie die retour is verkregen uit een door DOSA bij de kernpartners uitgezet zorgsignaal. De DOSA-regisseur formuleert vooraf een aantal doelen/ hulpvragen die opgelost moeten worden. Daarna vindt de aanmelding bij het JIT plaats. Een ICM Marokkanen-traject duurt in principe een halfjaar en bestaat uit drie fases. In de eerste fase (duur: zes weken) vormt het JIT een dossier, vindt een intake plaats en worden de acute hulpvragen opgelost. In deze fase stelt het JIT een begeleidingsplan op (doelen in overleg met de jongere). Het traject is vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Zowel de jongere als de begeleider ondertekent het begeleidingsplan. Als aan het einde van de eerste fase de meeste acute problemen zijn opgelost, start de jongere met een empowermenttraining. Hiermee maakt hij een start met het proces van gedragsverandering. Tijdens de tweede fase (duur: drie maanden) werkt het JIT aan stabilisering van de leefsituatie door alle overige hulpvragen (jongere/gezin) aan te pakken en er wordt gestreefd naar zelfredzaamheid van de jongere. In de derde fase (duur: zes weken) toetst het JIT dit om een duurzame zelfredzaamheid te realiseren. In deze fase van intensieve nazorg functioneert een jongere in principe zelfstandig. Maar er zijn voldoende begeleidingsuren beschikbaar om te corrigeren en te coachen. Daarnaast kan de begeleider snel ingrijpen als er een knelpunt dreigt te ontstaan. Daardoor is terugval in de oude (ongewenste) situatie niet direct mogelijk. De methodiek Jeugdinterventieteam gaat uit van gemiddeld acht uur begeleiding per week, variërend per fase. Bij een ICM Marokkanen-traject (8 uur x 26 weken) zijn dat in totaal 208 uren. Er zijn normen gesteld met betrekking tot administratie, rapportage en intervisie. Gemiddeld twintig procent van de begeleidingstijd mag besteed worden aan administratie/ rapportage. Dat betekent gemiddeld 6,4 effectieve begeleidingsuren per week. Het proces verloopt van ‘overnemen’ via ‘voordoen’ naar ‘overdragen’. Het JIT ziet onderstaande elementen als werkzame bestanddelen: 1. aansluiting van de begeleider op de (culturele) achtergrond van de jongere 2. ABC-model en Spaakmodel 3. achter de voordeur-aanpak 4. outreachend 5. intensieve, persoonsgerichte begeleiding 6. empowermenttraining Verband tussen aanpak en beoogde doel Het versterken van de sociale binding – het betrekken van ouders bij de school, invullen van zinvolle vrijetijdsbesteding, creëren van mogelijkheden voor positief contact met leeftijdsgenoten en het vinden van positieve rolmodellen – kan de kans op terugval in probleemgedrag aanzienlijk verkleinen. 2.6 Organisatie ICM Marokkanen wordt ingezet vanuit het actieprogramma van de Directie Veiligheid (Gemeente Rotterdam, 2010b) in de periode september 2010 tot september 2012. Na 2012 stopt de rijksfinanciering voor doelgroepenbeleid en moet de aanpak zijn ingebed in regulier beleid. Momenteel wordt nog op gemeentelijk niveau onderhandeld of de looptijd verlengd kan worden. Bij de uitvoering van ICM Marokkanen zijn grofweg drie partijen betrokken. De Directie Veiligheid is financier/opdrachtgever; het JIT van Bureau Frontlijn voert uit/legt verantwoording af; de DOSA-regisseur van de deelgemeente Noord meldt jongeren aan bij het JIT en voert regie op de uitvoering. Uitvoeringsorganisatie Het JIT voert ICM Marokkanen in Noord uit op projectbasis. Het JIT maakt onderdeel uit van Bureau Frontlijn, het projectbureau van de gemeente Rotterdam. Bij het JIT werken dertien medewerkers; tien begeleiders en drie teamleiders. De teamleiders vormen het management. De caseload is één begeleider op zes tot acht jongeren. Aan de begeleider (ook wel casemanager) van een jongere zijn eisen gesteld. Bureau Frontlijn heeft deze vastgelegd in een profiel. Zo moet iedere begeleider een relevante HBO- opleiding afgerond hebben (SPH, MWD en/of CMV) en minimaal drie jaar werkervaring hebben in het vakgebied. Daarnaast dient de begeleider te beschikken over een aantal Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
37
kerncompetenties en een aantal functiespecifieke competenties. Als kerncompetenties worden onder andere genoemd: oplossingsgericht, proactief, samenwerken, creatief, communiceren, resultaatgericht en coachen. Als functiespecifieke competenties worden genoemd: zakelijk, dienstverlenend, politiek sensitief en een hoge frustratietolerantie. Het huidige team van begeleiders bestaat uit acht HBO’ers (waarvan twee pedagogen) en twee MBO’ers (met de benodigde werkervaring). Bureau Frontlijn zet ook derdejaars HBO-studenten in, die tien maanden stage lopen bij het JIT. Op 1 september 2012 zijn er zeven ingestroomd. Na een intensieve selectieprocedure volgen zij dezelfde trainingen als de begeleiders die nieuw in dienst treden. In principe werkt een stagiair onder de supervisie van een begeleider van Frontlijn. Afhankelijk van de zelfstandigheid en kwaliteit van de stagiair kan deze tegen het einde van de stageperiode zelfstandig jongeren begeleiden. Sommige stagiairs gaan uiteindelijk bij Bureau Frontlijn aan de slag; het is een belangrijke wervingspool. De Directie Veiligheid (Gemeente Rotterdam, 2010c) benadrukt dat begeleiders van het JIT voldoende kennis van en ervaring moeten hebben met de culturele achtergrond en leefwereld van de jongeren (cultuursensitief werken). Capaciteit Bureau Frontlijn heeft middelen ontvangen voor de begeleiding van twintig Marokkaanse jongeren in deelgemeente Noord door het JIT op jaarbasis. Het gaat in totaal om veertig trajecten/jongeren. Werkproces De DOSA-regisseur van deelgemeente Noord bepaalt of een jongere in aanmerking komt voor ICM Marokkanen. Nadat de jongeren door de DOSA-regisseur is aangemeld bij het JIT neemt de begeleider contact op met alle ketenpartners die actief zijn binnen het gezin. Indien er sprake is van (jeugd)reclassering of een gezinsvoogd, dan stemt JIT daarmee af. De samenwerking met andere ketenpartners is intensief. Begeleiders van het JIT vinden het belangrijk dat alle hulpverleners hetzelfde signaal aan de jongere en het gezin geven. Daardoor kan ook misbruik van de hulpverlening door de jongeren en/of het gezin worden voorkomen. De DOSA-regisseur is eindverantwoordelijk. Een periode van nazorg (zes weken) maakt onderdeel uit van de aanpak en moet gezien worden als procesbewaking. Kort na afloop/afsluiting van het ICM Marokkanen-traject doet de DOSA-regisseur een check bij de DOSA-partners of de betreffende jongeren ergens (negatief) in beeld is. Na afloop van het traject investeert het JIT nog 12 uur in een driemalige follow-up om knelpunten tijdig te ondervangen en de methodiek te evalueren. Het JIT hanteert het principe dat een jongere/gezin naderhand altijd contact kan opnemen in geval van vragen, knelpunten, etc. Aansturing Bureau Frontlijn rapporteert eenmaal per zes weken schriftelijk en mondeling over de voortgang op casusniveau aan de DOSA-regisseur. Per jongere en per leefgebied geeft het JIT daarin aan wat de problematiek is en welke vorderingen zijn gemaakt. Eenmaal per kwartaal spreekt het JIT over alle lopende trajecten en de gemaakte vorderingen. Tijdens dit overleg wordt bepaald of een traject wordt afgesloten of verlengd. Bureau Frontlijn rapporteert eenmaal per vier maanden schriftelijk aan de Directie Veiligheid over onder andere het aantal jongeren in een traject, aard en omvang van de problematiek, de gepleegde interventies, resultaten en eventuele knelpunten in de uitvoering. Kwaliteitsbewaking De begeleider besteedt minimaal tien procent van de werktijd aan intervisie en deskundigheidsbevordering. De begeleiders van het JIT nemen deel aan diverse bijeenkomsten en trainingen. Een wekelijks teamoverleg (casuïstiek en organisatorisch), wekelijks een ochtend deskundigheidsbevordering (gehele JIT), training (+ terugkomdagen) van ‘Train de trainer: empowermenttraining’ en tweemaal per jaar specifieke dagcursussen (gehele JIT). Daarnaast registreert het JIT uitgebreid: begeleidingsplan, netwerkkaart, maandelijkse terugkoppeling, digitaal dossier en monitoring. In geval van vragen/problemen schakelt het JIT orthopedagogen en onderwijskundigen in die op andere projecten/programma’s van Bureau Frontlijn werkzaam zijn.
38
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
In 2011 heeft Bureau Frontlijn het JIT als interventie aangemeld voor een beoordeling door de Erkenningscommissie Interventies van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). In datzelfde jaar is de interventie teruggegeven door het NJi met een uitgebreide motivering waarom de interventie nog niet zover was om aan de commissie voorgelegd te worden. Op het moment is een nieuwe aanvraag in voorbereiding. Deze wordt naar verwachting eind 2012 ingediend. 2.7 Projectbewaking De voorwaarden die de Directie Veiligheid verbindt aan de uitvoering van ICM Marokkanen door Bureau Frontlijn/JIT zijn vastgelegd in de doeluitkering (Gemeente Rotterdam, 2010c). Daarin zijn prestatiecriteria opgenomen over onder andere capaciteit (aantal jongeren/ trajecten), gewenste aanpak (gezins- en systeemgericht), regievoering (door DOSA), contra-indicaties, toeleiding (door DOSA), termijnen met betrekking tot voortgangsbesprekingen en rapportages. Eenmaal per vier maanden rapporteert het JIT hierover schriftelijk aan de Directie Veiligheid. Vervolgens bespreken de DOSA-regisseur, Directie Veiligheid en de projectleider van het JIT deze rapportage. Evaluatie Aan het eind van iedere periode (september 2010 - september 2011; september 2011-september 2012) overlegt Bureau Frontlijn een inhoudelijke en financiële verantwoording aan de Directie Veiligheid. In de periode 2008/2009 heeft Bureau Intraval een evaluatieonderzoek uitgevoerd (Snippe et al., 2010). De Directie Veiligheid heeft als voorwaarde in de doeluitkering opgenomen dat Bureau Frontlijn haar werkzaamheden conform de aanbevelingen uit het onderzoek uitvoert. Bureau Frontlijn ziet de aanbevelingen als een bevestiging van de juiste weg die zij al was ingeslagen. De DOSA-regisseur beaamt dit. Registratie trajecten Gegevens van jongeren die worden begeleid, worden vastgelegd in het DOSA-registratiesysteem en op schrift. De DOSA-regisseur kan beschikken over zowel persoons- als politiegegevens. Doordat het JIT valt onder het DOSA-convenant met betrekking tot de uitwisseling van gegevens, kan zij eveneens beschikken over volledige informatie. Niet alle wijkagenten zijn hiervan echter op de hoogte. Gedurende het traject registreert Bureau Frontlijn op diverse manieren het proces en de voortgang (zie 2.2). 3. Indicatie kosten Onderstaande tabel bevat het overzicht van de doeluitkering van de Directie Veiligheid aan Bureau Frontlijn voor de periode september 2010 – september 2012. De kosten per ICM Marokkanen-traject bedragen € 4.250. De trajecten worden door de Directie Veiligheid gefinancierd met middelen uit het rijksprogramma ‘Aanpak risicojongeren van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst’ (VROM, 2009). Periode
Hoogte doeluitkering
september ’10 – september ‘11
€ 85.000 (20 trajecten)
september ’11 – september ‘12
€ 85.000 (20 trajecten)
4. Resultaten 4.1 Bereik In de periode september 2010 - september 2012 heeft de DOSA-regisseur vijftig jongeren aangemeld bij het JIT; 22 in 2010/2011 en 28 in 2011/2012. De groep bevat een mix van overlastgevende jongeren, ex-gedetineerden en jongeren in een zorgwekkende positie. Negentig procent is van het mannelijk geslacht. Het overgrote deel heeft multiproblematiek en komt uit een multiprobleemgezin. De problematiek betreft onder andere: - persoonlijke problematiek - armoede en schulden - huiselijk geweld - psychische problematiek (bijvoorbeeld. suïcidaliteit, depressiviteit, LVB) - verwaarlozing De DOSA-regisseur in Noord heeft meer Marokkaanse jongeren in het registratiesysteem staan dan er ICM Marokkanen-trajecten voorhanden zijn. In 2012 heeft de DOSA-regisseur Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
39
in Noord (eenmalig) gebruik gemaakt van vijf trajecten van de DOSA-regisseur in KralingenCrooswijk. 4.2 Uitval Van de vijftig opgestarte trajecten zijn er in de periode september 2010 - september 2012 twaalf voortijdig beëindigd. De redenen daarvoor zijn: - - - -
jongere wil niet (6x) overgedragen aan project nazorg (3x) geen hulpvragen (2x) overgedragen aan psychiatrische hulpverlening (1x)
4.3 Output In de periode september 2010 - september 2012 hebben van de vijftig jongeren in totaal 38 jongeren een ICM Marokkanen-traject volledig doorlopen. De output is als volgt: Periode september 2010-september 2011
Periode september 2011 september 2012
Aantal aangemelde jongeren: 22
Aantal aangemelde jongeren: 28
Positief afgesloten trajecten: 15
Positief afgesloten trajecten: 20
Negatief afgesloten trajecten: 1 - detentie (1x)
Negatief afgesloten trajecten: 2 - detentie (2x)
Voortijdig afgesloten trajecten: 6 - wil niet (3x) - naar project nazorg (2x) - geen hulpvragen (1x)
Voortijdig afgesloten trajecten: 6 - wil niet (2x) - naar project nazorg (1x) - geen hulpvragen (1x) - overgedragen psych. hulpverlening (1x)
Voortijdig afgesloten trajecten: 6
Aantal verlengde trajecten: 2
4.4 Outcome In de (voortgangs)rapportages laat het JIT zien dat met de jongeren onder begeleiding vooruitgang geboekt wordt op verschillende leefgebieden. De rapportages specificeren de hulpvragen, de interventies en de geboden oplossingen. Onderstaand een overzicht van de manieren waarop 38 jongeren na afloop van de trajecten zijn uitgestroomd. Aantal jongeren
Uitstroom
24
School (4x MBO-1, 10x MBO-2, 3x MBO-3, 1x MBO-4, 2x VMBO en 4x Wijkschool)
8
Werk (3x glasvezelindustrie, 2x supermarkt, 2x steigerbouw en 1x detailhandel)
3
Specialistische hulp (Wajong-uitkering: 1x 100% arbeidsongeschikt, 1x UWV en 1x psychiatrische kliniek).
3
In detentie geraakt tijdens traject (1x jeugdinrichting en 2x detentie)
Beoogde effecten en werkingsduur Uit het onderzoek van Bureau Intraval (2010) blijkt dat een geringer percentage van de jongeren na afloop van een ICM Marokkanen-traject opnieuw in de registraties van de politie voorkomt. Het totaal aantal incidenten waarbij deze jongeren betrokken zijn, is lager na afloop. Deze bevinding wordt enigszins gerelativeerd doordat Intraval een te beperkt aantal jongeren in het onderzoek heeft betrokken en de recidiveperiode vrij kort was. Effecten op de middellange termijn (vijf tot zeven jaar) zijn niet bekend, mede doordat de aanpak pas vier jaar als zodanig wordt uitgevoerd.
40
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
4.5 Neveneffecten Een eerste neveneffect is dat bekenden/vrienden van jongeren die begeleid worden zich vrijwillig aanmelden bij de DOSA-regisseur. Deze vrijwillige aanmelding houdt overigens niet automatisch in dat deze jongeren in een ICM Marokkanen-traject worden geplaatst. Een tweede neveneffect is dat jongeren uit een overlastgevende groep – toevalligerwijs – door het JIT begeleid worden, waardoor deze groep uit elkaar valt.
B. Toetsing (Beoordeling van de interventie door TIJ) 1. Volledigheid van de beschrijving De kenmerken van de doelgroep zijn kwalitatief helder omschreven en er zijn contra-indicaties. Deze contra-indicaties worden echter niet consequent toegepast. Het JIT begeleidt namelijk jongeren die actief zijn in de criminaliteit. En uit de vooraf beschikbare informatie blijkt niet altijd of een jongere een psychische stoornis heeft of lichtelijk verstandelijk beperkt is. De selectie aan de poort door de DOSA-regisseur is daardoor van cruciaal belang. De hoeveelheid output (veertig trajecten/jongeren in twee jaar) is duidelijk en vastgelegd. De totale omvang van de doelgroep die in aanmerking zou kunnen komen voor ICM Marokkanen is echter onbekend. De hoeveelheid Marokkaanse jongeren die in aanmerking komt, overstijgt ruim het aantal beschikbare ICM Marokkanen-trajecten. Voorafgaand aan ieder traject formuleert de DOSA-regisseur één of meerdere einddoelen. Het JIT werkt deze verder uit in meetbare tussenliggende doelen. De methodiek van het JIT omvat drie fases en daarbinnen een inzet op zes leefgebieden. In de verschillende fases zijn concrete activiteiten beschreven die de begeleider uitvoert (actielijst). Aangegeven wordt dat het JIT altijd maatwerk toepast, dus (tussenliggende) doelen en activiteiten kunnen verschillen per jongere/gezin en tijdens een traject aan verandering onderhevig zijn. 2. Degelijkheid van de methodiek De methodiekbeschrijving van het JIT bevat een opsomming van wetenschappelijke inzichten en een omvangrijke uiteenzetting van veronderstelde werkzame elementen. De samenhang tussen die inzichten is niet altijd even helder. Daarnaast is onvoldoende uitgediept welke bestanddelen werkzaam zijn en waarom. De aanpak grijpt in op een aantal factoren waarvan uit onderzoek is gebleken dat ze samenhangen met (het terugdringen/voorkomen van) criminaliteit. Gewezen wordt op het wegnemen van risicofactoren en het introduceren van beschermende factoren (Brons et al., 2008). Jongeren wordt met deze aanpak (sociale) vaardigheden aangeleerd, ze krijgen feedback over het eigen gedrag en er is sprake van beloningsstrategieën. Er is veel ruimte voor een persoonlijke, interactieve en outreachende aanpak. De begeleiding is praktisch van aard. Het JIT steekt veel tijd in ieder traject; gemiddeld 6,4 effectieve begeleidingsuren per week. Over de veronderstelde plus die het ICM Marokkanen heeft ten opzichte van het reguliere intensief casemanagement wordt gezegd dat die vooral zit in de (vaak) Marokkaanse achtergrond van de begeleiders. Die is vooral van belang bij: - het leggen van het eerste contact met de jongere of met zijn of haar ouders (vaak de moeder) - het kunnen verplaatsen in de leefwereld van de jongere 3. Uitvoeringsintegriteit De interventie wordt uitgevoerd zoals bedoeld is door de uitvoerder. Een hoge ecologische validiteit lijkt aannemelijk, omdat de interventie plaatsvindt in de directe omgeving van de jongere. De ouders, die een belangrijke functie hebben of waarbij vaak sprake is van een pedagogisch vacuüm, worden actief betrokken. Er zijn gevallen bekend waarin de problematiek van jongeren te zwaar is voor begeleiding door het ICM Marokkanen (criminele activiteiten, eventuele stoornissen of een laag IQ). Bureau Frontlijn geeft aan dat ICM Marokkanen ook bij deze doelgroep tot resultaten kan leiden. Over de duurzaamheid van deze resultaten zijn geen gegevens bekend.
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
41
De aanpak en het behalen van resultaten zijn in belangrijke mate afhankelijk van de kwaliteit van de begeleiders en de klik die zij hebben met de jongeren. Uit de interviews die TIJ heeft afgenomen blijkt dat van deze klik sprake is. Het is wel de vraag of alle wensen en eisen die Bureau Frontlijn stelt aan haar medewerkers verenigbaar zijn in één begeleider. In dit kader wordt gewezen op de complexe problematiek van de jongeren, de afwezigheid van een multidisciplinair team waarbinnen de casuïstiek gevraagd/ongevraagd besproken wordt en de inzet van stagiairs, die nog niet beschikken over de vereiste werkervaring. Van proportionaliteit is in zoverre sprake dat per casus wordt bekeken welke begeleider het meest geschikt is. Per jongere levert het JIT vervolgens maatwerk; een jongere wordt gedurende zes maanden gemiddeld 208 uur begeleid. 4. Resultaten Het intensief casemanagement Marokkanen is een interventie voor een brede categorie (in dit geval Marokkaanse) risicojongeren die een veelheid aan hulpvragen hebben op vrijwel alle denkbare leefgebieden. Het JIT beantwoordt hun hulpvragen in de regel met praktische oplossingen/coaching en geeft een eerste aanzet tot gedragsverandering. De DOSA-regisseur en het JIT hebben goed zicht op het verloop van de ICM Marokkanen-trajecten en de mate waarin ze volgens plan zijn uitgevoerd. Ook is er inzicht in de uitstroom na afloop van de trajecten. Van de vijftig opgestarte trajecten zijn er 35 positief afgesloten. Dit is exclusief de drie jongeren die in detentie zijn geraakt. Onduidelijk is of van deze 35 jongeren alle hulpvragen daadwerkelijk zijn opgelost en hun zelfredzaamheid blijvend is vergroot. Een gedegen monitoring van de jongeren na uitstroom ontbreekt namelijk. Uitspraken over de effecten op de lange termijn (duurzaamheid van de interventie) kunnen als gevolg hiervan niet worden gedaan. 5. Oordeel: Kansarm, kansrijk, ter verbetering Het Jeugdinterventieteam is een interventie ter verbetering. Op basis van haar onderzoek komt TIJ tot de conclusie dat de aanpak van het JIT voor verbetering in aanmerking komt. De interventie wordt ingezet op een moeilijk te bereiken/ veranderen groep risicojongeren. Het probleem, het doel en de doelgroep (vooral de contra-indicaties) zijn echter niet scherp geformuleerd. Het probleem waarop de interventie zich richt is als gevolg daarvan veelomvattend en de doelgroep te breed. In de onderbouwing is de samenhang tussen de verschillende theoretische inzichten niet duidelijk en de werkzame bestanddelen worden meer dan eens gelijkgesteld aan onderdelen binnen de aanpak. Daardoor blijven de daadwerkelijke werkzame elementen onderbelicht. Het is de vraag of het doel – oplossen van alle hulpvragen/blijvend vergroten van de zelfredzaamheid – realistisch is, gezien de aard van de problematiek en de verhoudingsgewijs korte duur van een ICM Marokkanen-traject. Een gemis is het ontbreken van de (structurele) monitoring van de jongeren na afloop. Als gevolg daarvan kunnen over de duurzaamheid van de interventie geen uitspraken worden gedaan. Ten slotte, de afwezigheid van een multidisciplinair team ziet TIJ als een zorg. 6. Aanbevelingen TIJ doet vijf aanbevelingen tot verbetering van de interventie: 1. een strenge selectie aan de poort door de DOSA-regisseur op basis van volledige informatie. Het afnemen van een persoonlijkheidsonderzoek kan een voorwaarde zijn voor toelating tot een ICM-traject 2. het probleem waarop de interventie zich richt, moet scherper geformuleerd worden. Hiermee samenhangend ook de doelgroep, beoogde resultaten en doelstelling 3. samenhang aanbrengen in de theoretische onderbouwing van de methodiek en daarbinnen duidelijker onderscheid maken tussen wetenschappelijke inzichten en onderdelen van de uitvoering/aanpak. Daarnaast is procesonderzoek nodig om de werkzame elementen in de aanpak te identificeren en te concretiseren 4. een multidisciplinair team (rondom de begeleiders) inrichten om de aanpak te evalueren, met verschillende disciplines gezamenlijk te overleggen en jongeren als casuïstiek te bespreken (vanwege zware doelgroep). Bijvoorbeeld orthopedagoog, gedragswetenschapper, loopbaancoach, therapeuten) 5. opzetten van een brede monitoring van jongeren die een ICM Marokkanen-traject positief hebben afgesloten om de duurzaamheid van de interventie aan te tonen en de methodiek te verbeteren
42
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
7a. Bronmateriaal (aangeleverd door opdrachtgever/uitvoerder) Gemeente Rotterdam (2010a). ICM 2010-2013, Noord & Kralingen-Crooswijk. Bureau Frontlijn: Jeugdinterventieteam Gemeente Rotterdam (2010b). Actieprogramma Aanpak risicogroepen van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst. Directie Veiligheid Gemeente Rotterdam (2010c). Doeluitkering Intensief Casemanagement Kralingen-Crooswijk en Noord 2010-2012 (kenmerk 507198). Directie Veiligheid Gemeente Rotterdam (2010d). Opgevangen. Bureau Frontlijn Gemeente Rotterdam (2010e). Voortgangsrapportage ICM Noord september 2010-december 2010. Bureau Frontlijn: Jeugdinterventieteam Gemeente Rotterdam (2011a). Voortgangsrapportage ICM Noord september 2010-september 2011. Bureau Frontlijn: Jeugdinterventieteam Gemeente Rotterdam (2011b). Voortgangsrapportage ICM Noord januari 2011-mei 2011. Bureau Frontlijn: Jeugdinterventieteam Gemeente Rotterdam (2012). Voortgangsrapportage ICM Noord september 2011-januari 2012. Bureau Frontlijn: Jeugdinterventieteam Overig Bureau Frontlijn. Profiel begeleider Jeugdinterventieteam. Bureau Frontlijn. Financiële consequenties uitrol Jeugdinterventieteam, versie 23 september 2012 Ingevulde TIJ-rapportages (deel A) door de heer A.H.J. Francken en de heer M. Kaouachi 7b. Bronmateriaal (desk research TIJ) Brons, D., Hilhorst, N. en Willemsen, F. (2008). Het kennisfundament t.b.v. de aanpak van criminele Marokkaanse jongeren. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum/Ministerie van Veiligheid en Justitie. Ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu (2009). Aanpak risicojongeren van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst. Beleidsbrieven 2009. Den Haag Ministerie van Justitie (2009). Aanpak Voorkomen Criminele Loopbaan Allochtone Jongeren in G4. Kamerstuk 5610364. Den Haag Snippe, J., F. Schaap, M. Boendemaker en B. Bieleman (2010). Evaluatie Intensief Casemanagement Rotterdamse risicojongeren van Marokkaanse afkomst. Groningen-Rotterdam: Intraval Overig Bureau Frontlijn. Introductiefilm Jeugdinterventieteams, zoals gezien op 18 september 2012 (via http://www.overgrenzen.net/Gemeente_Rotterdam_JIT.html). Interviews 12-09-2012 – de heer A.H.J. Franken, DOSA-regisseur, deelgemeente Noord 03-10-2012 – de heer R.K.G.G. Bormans, beleidsadviseur, Directie Veiligheid 05-10-2012 – de heer M. Kaouachi, projectleider, Bureau Frontlijn
C. Reactie opdrachtgever/uitvoerder op toetsing door TIJ Reactie van uitvoerder, Bureau Frontlijn: Allereerst bedankt voor de beschrijving, toetsing en beoordeling van de uitvoering van het ICM in deelgemeente Noord door het Jeugdinterventieteam. Wij kunnen ons voor een groot deel vinden in het oordeel. Over het algemeen willen wij opmerken dat wij het jammer vinden dat er niet gesproken is met de feitelijke uitvoerders van de aanpak ICM (de begeleiders) en de doelgroep (de jongeren die het ICM-traject hebben gevolgd). Er wordt nu een oordeel geveld op basis van slechts drie gesprekken (met de DOSA-regisseur van de deelgemeente Noord, projectleider van het JIT van Bureau Frontlijn en met de adviseur Marokkanenprogramma van de Directie Veiligheid) en literatuuronderzoek. Dit geeft een vrij beperkt inzicht in het werk en functioneren van de begeleiders, de ervaring van de doelgroep met het ICM en ook niet in het verschil tussen theorie en praktijk.
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
43
Hieronder geven wij een reactie op de onderdelen Oordeel en Aanbevelingen. Reactie op oordeel: Het oordeel over het Jeugdinterventieteam is dat het een interventie ter verbetering is. Hierbij moet worden opgemerkt dat dit oordeel gegeven is in het kader van de uitvoering van het ICM Noord. De vraag van TIJ of het doel – oplossen van alle hulpvragen/blijvend vergroten van de zelfredzaamheid – realistisch is gezien de aard van problematiek en de verhoudingsgewijs korte duur van een ICM-traject, is terecht, maar ook een open deur, omdat dit feitelijk geldt voor alle begeleidingstrajecten die worden ingezet voor deze doelgroep. Wij willen hierbij benadrukken dat onze resultaten over de periode september 2010 - september 2012 (zie overzichten op pagina 6 van het TIJ-rapport) laten zien dat wij met onze aanpak in staat zijn de meeste jongeren te helpen binnen de door de opdrachtgever gestelde termijn (zes maanden). Een termijn die Bureau Intraval op grond van wetenschappelijke argumentatie voldoende heeft geacht voor het oplossen van alle hulpvragen van de doelgroep. Reactie op aanbevelingen: 1. Een strenge selectie aan de poort door de DOSA-regisseur is in theorie een goed instrument. Maar gelet op de doelgroep van DOSA Noord is het in de praktijk moeilijk toepasbaar. Na ruim twee jaar uitvoering van het ICM in Noord weten wij nu dat de meeste Marokkaanse jongeren uit deze deelgemeente psychische klachten hebben en/of er criminele activiteiten op nahouden. Hoe realistisch en haalbaar is het dan om aan de poort streng te selecteren door bijvoorbeeld de afname van een persoonlijkheidsonderzoek? Jongeren zullen hier niet vrijwillig aan meewerken en het kost veel tijd en geld. Bovendien impliceert een strenge selectie aan de poort per definitie het uitsluiten van jongeren waar het Marokkanen-actieprogramma om draait. Daar komt bij dat er voor dit soort jongeren geen passende alternatieve trajecten beschikbaar zijn, waardoor zij toch bij het JIT worden aangemeld. Wij zijn absoluut voor het opstellen en handhaven van gepaste contra-indicaties en willen hierover met de DOSA-regisseur en de Directie Veiligheid van gedachten wisselen. Ook willen wij hierbij benadrukken dat voor bovengenoemde jongeren (met contra-indicaties) nagedacht moet worden over passende trajecten. 2. Het Jeugdinterventieteam voert met het ICM een opdracht uit die door de Directie Veiligheid is geformuleerd. Zij hebben het probleem, de doelgroep, de resultaten en het doel waarop het ICM zich richt specifiek voor het ICM geformuleerd. De constatering dat het probleem, doelgroep en het doel waarop het ICM zich richt, scherper moeten worden geformuleerd, is terecht. Wij zijn te allen tijde bereid input hiervoor aan te leveren op basis van onze ervaringen vanuit de praktijk. 3. Zoals hiervoor beschreven zal eind 2012 de tweede versie van de methodiekbeschrijving ‘Jeugdinterventieteam’ verschijnen. Samen met het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) is onder andere de theoretische onderbouwing onder de loep genomen. In de tweede versie van de methodiekbeschrijving zal op basis van het advies van het NJi de samenhang tussen de wetenschappelijke inzichten, het probleem, het doel en de aanpak duidelijk beschreven worden. Met het NJi is niet gesproken over een procesonderzoek. Daarom zouden wij willen vragen of TIJ ons meer specifiek kan adviseren over het aanbevolen procesonderzoek. 4. TIJ ziet de afwezigheid van een multidisciplinair team als een zorg en adviseert daarom het inrichten van een dergelijk team. Het Jeugdinterventieteam is het in deze niet eens met TIJ. Zoals in het interview (projectleider JIT met de Directie Veiligheid d.d. 5 oktober 2012) en in de beschrijving naar voren komt, zijn er binnen Bureau Frontlijn diverse disciplines aanwezig. Deze kunnen worden benaderd voor een direct consult of ondersteuning in een casus waar spoed gebaat is en niet gewacht kan worden op de reguliere hulpverlening. Echter het doel van het Jeugdinterventieteam is juist om de jongeren duurzaam toe te leiden naar de bestaande hulpverlening. In de stad is voldoende specialistische hulpverlening aanwezig die de jongeren ook na het ICM-traject kan blijven begeleiden, het Jeugdinterventieteam kan slechts zes maanden begeleiding bieden. Met betrekking tot de inzet van stagiairs missen wij in het oordeel van TIJ het gegeven dat de stagiairs een strenge selectieprocedure doorlopen (slechts tien procent van de sollicitanten wordt aangenomen) waarna zij dezelfde intensieve trainingen volgen als de begeleiders
44
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
die nieuw in dienst treden. Daarna vormen zij een koppel met een professional en blijft de professional te allen tijde verantwoordelijk voor de casus. 5. Het Jeugdinterventieteam onderkent het belang van het opzetten van een brede, liefst onafhankelijke, monitoring om de effectiviteit van het ICM op de lange termijn aan te tonen en voor het doorontwikkelen van de methodiek. In de huidige opdrachtformulering van de Directie Veiligheid is deze monitoring niet opgenomen. Het Jeugdinterventieteam heeft echter projectbreed (dus niet louter ICM) aandacht voor deze monitoring en heeft een start gemaakt met follow-up checks van de casussen na drie maanden, een halfjaar, één, twee, drie, vier en vijf jaar. Deze monitoring is zeer arbeidsintensief en niet onafhankelijk. De schaarste aan tijd en middelen dragen er niet toe bij dat er op korte termijn een uitgebreide evaluatie kan zijn over de vier jaren die het Jeugdinterventieteam al actief is. Een opdrachtformulering die hieraan tegemoet komt, zien wij graag tegemoet.
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
45
46
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
6 Kernpunt A. Beschrijving van de interventie (Op basis van door de opdrachtgever/uitvoerder aangeleverde feitelijke informatie) 1. Interventiegegevens Naam interventie
Kernpunt
Naam opdrachtgever
GGD Rotterdam-Rijnmond
Naam uitvoerder
Stichting FlexusJeugdplein
Periode uitvoering
2004 - heden
2. Beschrijving interventie 2.1 Korte samenvatting De interventie Kernpunt richt zich op jongeren tussen de 15 en 23 jaar met complexe, meervoudige problematiek, die de reguliere hulpverlening onvoldoende bereikt. De jongerencoach probeert de maatschappelijke positie van de jongere te versterken, hem meer zelfredzaam te maken en wanneer nodig toe te leiden naar de juiste, gespecialiseerde hulpverlening. Dit wordt gedaan door op meerdere leefgebieden tegelijk te werken, aan te sluiten bij de jongere, (cognitief-)gedragsmatig te werken, de ouders te betrekken in de begeleiding en het netwerk rondom de jongere te versterken. 2.2. Aanleiding De inzet van de interventie Kernpunt vanaf 2004 heeft een aantal aanleidingen: de confrontatie met een grote groep risicojongeren in Rotterdam, het tekortschieten van de traditionele hulpverlening en het bestaan van een alternatieve aanpak die in ieder geval op papier goed bij de doelgroep paste. In 2004 bleek dat een op de vijf jongeren in Rotterdam behoorde tot een risicogroep. In totaal ging het om 35.000 jongeren tot 23 jaar, die op enig moment problemen konden opleveren door overlastgevend, hinderlijk of crimineel gedrag5. Deze situatie vormde voor de gemeente Rotterdam een probleem. Een aanzienlijke groep jongeren zou daardoor niet toekomen aan het ontwikkelen van talenten. Voor een deel betrof het jongeren zonder dagbesteding die dreigden af te glijden naar de criminaliteit. Het reguliere hulpverleningsaanbod bleek niet te werken. De jongeren (en hun ouders) bleken, mede door teleurstellende ervaringen in het verleden, vaak moeilijk bereikbaar. De werkwijze van de traditionele hulpverlening ging uit van een cliënt die hulp vraagt en die op afspraken komt. De jongeren en ouders uit de doelgroep komen niet naar de hulpverlening toe, formuleren zelf geen hulpvraag en komen afspraken lang niet altijd na. Meer in algemene zin vond de traditionele hulpverlening te veel vanachter het bureau plaats en sloot te weinig aan bij de leefwereld, de wensen en de behoeften van de jongeren/ ouders. Daarbij zou de aanpak van de traditionele hulpverlening, als gevolg van de hoge caseload, te weinig intensief zijn. De methodiek van Kernpunt is gebaseerd op een methode van opvoedingsgeoriënteerde thuisbegeleiding voor gezinnen. De methode is door Van den Acker ontwikkeld (Ten Vergert & Oosterhuis 2012) binnen het Nijmeegs Gezinsproject (1980-2001) en zou naar verwachting goed aansluiten bij de kenmerken van de doelgroep (zie 2.4). Volgens de GGD waren er destijds geen alternatieve aanpakken beschikbaar en daarom is voor Kernpunt gekozen. 5 Factsheet Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak (DOSA), november 2004.
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
47
2.3 Doel Het doel van Kernpunt is het verbeteren van de maatschappelijke positie van 15- tot 23-jarige jongeren met meervoudige, complexe problematiek binnen een periode van zes tot twaalf maanden. Jongeren worden meer zelfredzaam gemaakt en/of toegeleid naar de juiste (gespecialiseerde) zorg- en/of welzijnsinstellingen. De doelen van DOSA zijn het terugdringen van risicogedrag (onder meer overlastreductie), het voorkomen dat jongeren afglijden naar crimineel gedrag en dat problemen verergeren. Meer concreet richt Kernpunt zich op de volgende tussenliggende doelen: - jongeren hebben school, werk of een andere vruchtbare dagbesteding - jongeren hebben een stabiele huisvesting - jongeren hebben een financieel gezonde situatie - jongeren hebben geen contacten met politie/justitie en veroorzaken geen overlast meer in de buitenruimte - jongeren hebben een toereikend sociaal steunend netwerk - jongeren hebben een gezonde psychosociale gesteldheid of krijgen gespecialiseerde hulp Onder vruchtbare dagbesteding wordt school of (vrijwilligers)werk verstaan, afhankelijk van de leeftijd. Financieel gezond betekent inkomsten en geen (torenhoge) schulden hebben. Een netwerk is toereikend sociaal steunend als een jongere weet bij wie hij terecht kan voor vragen, steun en andere (specifieke) zaken, zoals hulp bij het invullen van een formulier. 2.4 Doelgroep De doelgroep bestaat uit jongeren: - in de leeftijd van 15 tot 23 jaar, met eventueel een uitzondering naar beneden toe als daar aanleiding voor is - ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie van Rotterdam - ernstige problematiek op meerdere leefgebieden Contra-indicaties voor deelname: - jongeren die verslaafd zijn aan harddrugs - jongeren met een zware psychiatrische problematiek, zoals schizofrenie - psychosen en suïcidaal gedrag De GGD geeft aan dat een verstandelijke beperking geen contra-indicatie is. De groep licht verstandelijk beperkte (LVB) jongeren dient binnen het bestaande aanbod aangepaste begeleiding te krijgen. FlexusJeugdplein geeft echter aan dat er wat betreft het IQ weliswaar geen ondergrens is, maar dat een jongere wel in staat moet zijn iets te leren binnen de tijd die staat voor een traject. Ook de DOSA-regisseur van de deelgemeente Noord geeft aan dat een beperkt IQ een contra-indicatie kan zijn. Deze jongeren zijn namelijk volgens hem niet altijd voldoende in staat rationele verbanden te leggen tussen het eigen gedrag, de consequenties daarvan en om daar vervolgens lering uit te trekken. Ernstige problematiek houdt in dat een jongere bijvoorbeeld helemaal niet meer naar school gaat gedurende een aanzienlijke periode, zijn dag- en nachtritme ernstig verstoord is, hij ruzie met ouders krijgt, met vrienden op straat hangt en daardoor in negatieve zin politiecontacten opdoet. De jongeren zijn afkomstig uit problematische gezinssituaties en hebben vaak geen (geschikte) plek om te wonen. Ze hebben moeite met het aangaan van relaties en de communicatie met volwassenen en instanties. Daarnaast is bij een groot deel van de jongeren sprake van psychosociale of psychiatrische problematiek. Het gaat dan bijvoorbeeld om gedragsproblemen, ervaren trauma’s, verwaarlozing en mishandeling, eet- en angststoornissen, middelengebruik. 2.5 Aanpak en materiaal De aanpak van Kernpunt is beschreven in het handboek voor trajectbegeleiders 6 van FlexusJeugdplein (Ten Vergert & Oosthuis, 2009) en de beschrijving Kernpunt voor Databank Effectieve Jeugdinterventies (DEJ) van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) (Ten 6 Factsheet Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak (DOSA), november 2004.
48
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
Vergert & Oosterhuis, 2012). De aanpak van Kernpunt heeft de volgende kenmerken: 1. Intensief en outreachend De jongerencoach heeft gemiddeld twee keer/vier uur per week contact met een jongere, zowel face-to-face als telefonisch. De jongere wordt zoveel mogelijk in diens eigen omgeving opgezocht. 2. Vasthoudend Er wordt veel gebruik gemaakt van ‘drang’. Enerzijds proberen jongerencoaches de jongeren te verleiden om begeleiding te accepteren door in eerste instantie aan de slag te gaan met het probleem dat de jongere zelf ervaart. Anderzijds zijn de jongerencoaches vasthoudend en niet bang om, eventueel in samenwerking met partners, doorzettingsmacht te creëren. 3. Multimodaal Multimodale hulpverlening houdt in dat de jongerencoach zich niet alleen bezig houdt met de jongere zelf, maar ook met diens omgeving. De jongerencoach is op meerdere fronten tegelijk actief waarbij hij zich – naast de jongere – voornamelijk richt op het gezin van herkomst, de school/werkomgeving en de omgeving waarin de jongere zijn/haar vrije tijd doorbrengt. De domeinen waarop gewerkt wordt verschillen per jongere en zijn afhankelijk van onder meer leeftijd, problematiek en thuissituatie. 4. Onorthodox en eclectisch De begeleiding door Kernpunt kenmerkt zich door een onorthodoxe en eclectische werkwijze, waarin de werkbegeleiders gebruik maken van verschillende middelen. Dit is beschreven in de methodiek van Van den Acker (Ten Vergert & Oosterhuis, 2012). Er wordt gebruik gemaakt van cognitieve en gedragsgerichte interventies. Ook directe, praktische hulp wordt aangeboden. Jongerencoaches stellen zich flexibel op, zijn buiten kantooruren beschikbaar en gebruiken hun sociale kaart om de jongere te helpen. Bijvoorbeeld bij het vinden van een kamer, opleiding, uitkering of een passend hulpverleningstraject. Werkzame bestanddelen De begeleiding van Kernpunt bevat vijf werkzame ingrediënten: 1. de multimodale aanpak (werken aan meerdere leefgebieden tegelijk) 2. beginnen met praktische zaken 3. (cognitief-) gedragsmatig werken 4. betrekken van de ouders bij de begeleiding 5. versterking van het netwerk rondom de jongere Verder is er aandacht voor een zo optimaal mogelijke match tussen jongere en jongerencoach wat betreft geslacht, leeftijd, persoonlijkheid en etnische achtergrond. FlexusJeugdplein noemt tal van studies die empirische steun geven voor de theoretische bouwstenen van Kernpunt. Op korte termijn wordt de methodiek Kernpunt door FlexusJeugdplein ingediend bij het NJi met als doel op niveau 2 (theoretisch effectief) erkend en opgenomen te worden in de Databank Effectieve Interventies. Begeleidingsproces Het begeleidingsproces omvat vier fasen en duurt zes maanden tot maximaal een jaar. In de eerste fase (aanmelding en intake) wordt de jongerencoach aan de jongere voorgesteld door een professional die al bekend is bij de jongere. De jongerencoach legt de werkwijze van Kernpunt uit en probeert de jongere te motiveren voor verdere begeleiding door Kernpunt. In de tweede fase (inventariseren en analyseren) bouwt de jongerencoach intensief aan zijn werkrelatie met de jongere en worden de problemen in kaart gebracht. Om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen, onderneemt de jongerencoach verschillende activiteiten met de jongere in wisselende omgevingen. Urgente problemen worden direct opgepakt. Aan het eind van de tweede fase is het plan van aanpak gereed met daarin een overzicht van alle leefgebieden, een verklaring voor de belangrijkste problemen en de doelen waaraan gewerkt gaat worden.
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
49
In de derde fase (interveniëren) wordt gewerkt aan de doelen uit het plan van aanpak. De jongerencoach richt zich hierbij niet alleen op het vergroten van de kennis en vaardigheden van de jongere zelf, maar ook op het uitbreiden en verstevigen van het netwerk rondom de jongere. Het gaat hierbij zowel om het informele als het formele netwerk van professionele instanties die bij de jongere betrokken zijn. Na drie maanden wordt een evaluatie geschreven waarin de doelen geëvalueerd worden. Naar aanleiding hiervan wordt bekeken of verlenging noodzakelijk is of dat overgegaan kan worden tot de afbouwfase. In de vierde en laatste fase (afbouwen en evalueren) bouwt Kernpunt de begeleiding af. De frequentie van de contacten neemt af en de doelen worden geëvalueerd. De jongerencoach dient te zorgen voor een goede, warme overdracht naar de personen en instanties die betrokken blijven bij de jongere. Deze fase wordt afgesloten door een schriftelijke eindevaluatie. Sinds 2011 wordt (voorzichtig) geëxperimenteerd met een nazorgtraject: Kernpunt Light. Het traject wordt afgesloten, maar de nazorg wordt laagfrequent voortgezet. Bijvoorbeeld wanneer nog slechts één doel behaald moet worden of ter overbrugging naar een andere vorm van hulpverlening, zoals begeleid wonen. Sinds 1 juni 2012 worden de Kernpunt Light-trajecten in het registratiesysteem van FlexusJeugdplein geregistreerd. Materiaal Materiaal ter uitvoering van de Kernpunt-trajecten zijn het handboek, de beschrijving van Kernpunt voor de DEJ (Ten Vergert & Oosterhuis, 2012), verschillende rapportageformats en de methodiek Kort Ambulante Hulpverlening. Verband tussen aanpak en beoogde doel In de probleemanalyse leggen de geïnterviewde medewerkers van FlexusJeugdplein de nadruk op het feit dat de reguliere hulpverlening niet aansluit op de complexe multiproblematiek en het negatieve beeld dat de jongere van de hulpverlening heeft. Dergelijke problematiek vraagt volgens de methodiekbeschrijving een intensieve aanpak op meerdere leefgebieden, gericht op de jongere en diens omgeving (vooral ouders). En een combinatie van praktische ondersteuning en (cognitieve) gedragsveranderingen. De grote afstand tot de hulpverlening vraagt dat de hulpverlener de jongere opzoekt en zoveel mogelijk begeleidt in de eigen omgeving (bijvoorbeeld thuis, op straat, op school, bij buurthuis) en dat de hulpverlener probeert het vertrouwen te winnen van de jongere en hem of haar weet te motiveren voor het hulpverleningstraject. Dat laatste gebeurt onder andere door aan te sluiten bij de leefwereld/hulpvragen van de jongere, het spreken van de taal van de jongere, een niet veroordelende houding van de hulpverlener, het belonen van gewenst gedrag, etc. Deelname is vrijwillig. Om jongeren te motiveren gebruikt Kernpunt dwang. Dat wil zeggen enerzijds de jongere verleiden om begeleiding te accepteren door aan de slag te gaan met het probleem dat de jongere ervaart. Anderzijds door vasthoudend te zijn en, eventueel met partners, doorzettingsmacht te creëren. Om de resultaten duurzaam te maken, werkt Kernpunt aan de zelfredzaamheid van de jongere op de verschillende leefgebieden. Dat gebeurt door het aanleren van gerichte praktische vaardigheden en door meer algemene houdings- en gedragsveranderingen (cognitief) bij de jongere te bewerkstelligen. Daarnaast spelen de nazorggesprekken en het inschakelen van (langdurige) gespecialiseerde hulp een belangrijke rol. 2.6 Organisatie Kernpunt is sinds 2007 geïmplementeerd bij het toenmalige Jeugdplein. Vanaf die tijd is het een structureel hulpverleningsaanbod geworden in alle deelgemeenten van Rotterdam met een jaarlijkse subsidie van de GGD. Bij de uitvoering van Kernpunt zijn drie partijen betrokken. De GGD is financier/opdrachtgever. FlexusJeugdplein voert uit/legt verantwoording af. De DOSA-regisseurs van de deelgemeenten, en sinds kort ook de regisseurs van de Centra voor Jeugd en Gezin, melden de jongeren aan/voeren regie op de casusuitvoering.
50
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
Uitvoeringsorganisatie Kernpunt valt binnen FlexusJeugdplein onder verantwoordelijkheid van de gebiedsmanager. Deze is onder andere verantwoordelijk voor het geven van dagelijkse leiding aan de uitvoerend medewerkers/jongerencoaches, richting geven aan de uitvoering van het (hulpverlenings)beleid en het doen nakomen van productieafspraken die met financiers zijn gemaakt. De gebiedsmanager wordt hierbij zowel inhoudelijk als bedrijfsmatig ondersteund door een gedragswetenschapper, een werkbegeleider, het bedrijfsbureau en P&O. De gedragswetenschapper en een werkbegeleider ondersteunen en begeleiden de jongerencoaches bij het uitvoeren van de werkzaamheden en leveren een bijdrage aan de werkontwikkeling en deskundigheidsbevordering. De gedragswetenschapper geeft mede vorm aan de inhoudelijke kwaliteitszorg. Er zijn momenteel negen jongerencoaches (8 fte) en een gedragswetenschapper in de uitvoering werkzaam bij Kernpunt. De caseload bedraagt acht tot tien afgeronde trajecten per jaar per fte. De begeleiders hebben een afgeronde HBO-opleiding (MWD of SPH) en een training gevolgd over de fasering en werkwijze van Kernpunt. Bij sollicitaties wordt gekeken naar persoonlijkheid, opleiding en ervaring (FlexusJeugdplein, 2011b). Een assessment wordt afgenomen. De methodiek is beschreven in een handboek. Nieuwe jongerencoaches worden door de gedragswetenschapper bijgeschoold in de methodiek en lopen een aantal weken mee met een ervaren jongerencoach om zich de werkwijze eigen te maken. De kwaliteit van de werkwijze wordt geborgd door de driewekelijkse casuïstiekbespreking met een gedragswetenschapper. FlexusJeugdplein voldoet aan de normen van de Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ) en is dus HKZ-gecertificeerd. Capaciteit Per jaar kunnen ongeveer zestig tot zeventig trajecten worden afgesloten (target = 65). Werkproces De eerste stap is dat jongeren vaak door scholen, jeugdzorg en politie worden aangemeld bij de DOSA-regisseur. Die kijkt of de jongere behoort tot de doelgroep van DOSA en Kernpunt. Als dat het geval is, wordt de jongere aangemeld bij Kernpunt. Naast de formele doelgroepcriteria neemt de DOSA-regisseur andere hulpverleningsmogelijkheden in overweging. Alleen jongeren waarbij andere vormen van hulpverlening niet (worden verwacht te) werken, worden aangemeld. FlexusJeugdplein beoordeelt of de aanmelding inderdaad voor Kernpunt is of dat een andere vorm van hulp meer op zijn plaats is (bijvoorbeeld gezinscoaching). Gedurende het begeleidingstraject werkt FlexusJeugdplein intensief samen met mensen uit het informele netwerk (familie, vrienden, kennissen) en uit het formele netwerk van instellingen waarmee de jongere te maken heeft en die de jongere kunnen helpen (bijvoorbeeld school, Bureau Jeugdzorg, Jongerenloket). Als er een vervolgtraject bij een andere instelling noodzakelijk is, kiest FlexusJeugdplein voor een zogenoemde warme overdracht. Wie de casusregisseur is, wordt per casus bekeken. Als er bijvoorbeeld een gezinsvoogd is, zal deze casusregisseur blijven. Zoals aangegeven experimenteert FlexusJeugdplein sinds 2011 met een eigen nazorgtraject: Kernpunt Light. De DOSA-regisseur gaat in principe zes maanden na inzet van de interventie na of er bij de aan het DOSA-kernoverleg deelnemende partijen een nieuw zorgsignaal bekend is over de betreffende casus. Dit om vast te stellen of er nieuwe zorgen bekend zijn. Indien dit niet het geval is, kan min of meer de conclusie worden getrokken dat er tot ten minste zes maanden na beëindiging van de hulpverlening sprake is van bestendigheid. Het natrekken van nieuwe zorgsignalen door de DOSA-regisseur gebeurt in de praktijk niet altijd. 2.7 Projectbewaking Vanuit de GGD wordt gestuurd door subsidieverstrekking en de daaruit voortvloeiende verplichtingen (verleningsbeschikking GGD, 2012). De GGD stelt eisen in een bestek voor alle jongerentrajecten van FlexusJeugdplein. Het bestek met de aanbesteding voor het jaar daarop wordt aan het eind van het jaar opgesteld. Hierop kan FlexusJeugdplein reageren. Er is geen sprake van een open aanbestedingsprocedure. De eisen de GGD stelt betreffen het aantal af te sluiten trajecten per jaar, ongeacht in welk jaar ze zijn gestart en of de Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
51
afsluiting succesvol is of niet. Mocht de target niet worden behaald, dan vordert de GGD middelen terug naar rato van het aantal fte dat nodig wordt geacht voor de gerealiseerde productie. Kernpunt is opgenomen in de verleningsbeschikking van gezins- en jongerencoaching en inzet pedagogen van de GGD Rotterdam-Rijnmond. Hierin staat vermeld dat in 2012 sprake moet zijn van 172 afgesloten jongerentrajecten (Pak je Kans én Kernpunt). Intern is dit vertaald naar minimaal 65 afgeronde Kernpunt-trajecten in 2012. Bij de verantwoording over Kernpunt levert FlexusJeugdplein een accountantsverklaring aan, waarin op niveau van klant en begeleider de resultaten worden verantwoord. Daarnaast bekijkt de GGD ieder halfjaar samen met FlexusJeugdplein de voortgang van trajecten. De gegevens die FlexusJeugdplein aanlevert over de beëindigde trajecten zijn volgens de GGD betrouwbaar. Er is vanuit de GGD geen contact met de DOSA-regisseurs. In samenwerking met onder andere de GGD en het Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond heeft FlexusJeugdplein een monitoringsysteem opgezet. Ter inspiratie is geput uit het systeem van de prestatie-indicatoren van de geïndiceerde zorg. De resultaten van de uitgevoerde hulpverlening worden ieder kwartaal systematisch verzameld, geanalyseerd en in de diverse teams besproken met als doel verdere verbetering van de hulp. Hierbij wordt onder andere op geaggregeerd niveau aandacht besteed aan de realisatie van de individueel gestelde begeleidingsdoelen uit het plan van aanpak. Daarnaast rapporteert FlexusJeugdplein aan subsidieverstrekker GGD in algemene termen over de reden van afsluiting van het traject en of de jongere is doorverwezen voor zijn of haar problemen. Over de realisatie van de verschillende doelen (outcome) zoals die in 2.3 staan vermeld wordt niet gerapporteerd en gesproken. De jongerencoach evalueert de individuele trajecten. De jongerencoach evalueert ook doelen uit het plan van aanpak met de cliënt en de naast betrokkenen. De resultaten hiervan bespreekt hij op casusniveau met de DOSA- of CJG-regisseur. In een FlexusJeugdpleinbreed registratiesysteem worden gegevens van formele rapportage over en verslag van alle contacten met de deelnemers vastgelegd. 3. Indicatie kosten Door de GGD Rotterdam-Rijnmond is een subsidie verstrekt voor 2012 van € 2.250.592. De prestatie die daarvoor geleverd moet worden is 21,5 fte met 110 afgeronde gezinstrajecten, 172 afgeronde jongerentrajecten en 170 screeningen van jongeren. Het bedrag is gebaseerd op een integrale kostprijs en is inclusief inhoudelijke begeleiding, managementaansturing, bijscholing, materiële zaken, reiskosten en huisvesting. Voor Kernpunt komt dit neer op acht fte jongerencoaches, minimaal 65 afgeronde trajecten met een integrale kostprijs van € 84.800 per fte. De GGD geeft aan dat de interventie wordt betaald vanuit de middelen die voor de uitvoering van het programma Ieder Kind Wint (IKW) beschikbaar zijn gesteld. Het budget wordt de komende jaren stapsgewijs teruggebracht met € 230.561. Zodoende houdt FlexusJeugdplein uiteindelijk tweederde van het huidige budget over. In de praktijk betekent dit waarschijnlijk een krimp van acht naar vijf fte, omdat de interventiekosten vooral in personele en niet in materiële zaken zitten. 4. Resultaten 4.1 Bereik De jongeren die een Kernpunttraject hebben doorlopen bestaan voor 76 procent uit jongens en voor 24 procent uit meisjes. De leeftijd ligt tussen de 11 (1 jongere) en 23 (1 jongere) jaar en kent een piek bij 17 jaar (31 jongeren). Bij 56 procent van de jongeren is de leeftijd tussen de 16 en 18 jaar. De jongeren die begeleid worden zijn voor een belangrijk deel in aanraking geweest met de politie (45 procent). Daarnaast komt een belangrijk deel van de jongeren voor de rechter of krijgt een JR-maatregel (Jeugdreclassering) opgelegd. Dit heeft onder meer te maken met het feit dat ongeoorloofd verzuim een overtreding van de Leerplichtwet en dus een strafbaar feit is. Qua kenmerken voldoen de deelnemers volgens GGD, FlexusJeugdplein en DOSA aan de
52
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
doelgroepdefinitie. Onduidelijk is in hoeverre jongeren uit de potentiële doelgroep vertegenwoordigd zijn onder de deelnemers aan Kernpunt. Gegevens over de omvang van de potentiële doelgroep ontbreken. Op basis van de outputgegevens (zie 4.3) is het aannemelijk dat een deel van de ongemotiveerde jongeren uit de doelgroep niet wordt bereikt. 4.2 Uitval In het derde en vierde kwartaal van 2011 zijn 15 trajecten voortijdig beëindigd. Dit is 31 procent van alle beëindigde trajecten in die periode. Bij deze 15 trajecten zijn 58 doelen gesteld. Daarvan zijn 22 (38 procent) doelen geheel en 15 (26 procent) doelen deels behaald (FlexusJeugdplein, 2011a). Van voortijdige beëindiging is sprake als een jongere opgepakt wordt door de politie, verhuist, zijn telefoon niet meer opneemt of niet meer (thuis) te vinden is. Kortom: uit beeld verdwijnt of luid en duidelijk aangeeft niet meer mee te willen werken. Dat is een andere groep dan jongeren die de coach wel ontmoeten, maar toch niet willen of in staat zijn om (al) hun doelen te bereiken. De meest voorkomende redenen voor voortijdige beëindiging van een traject zijn gebrek aan motivatie bij de jongere en onbereikbaarheid/weigering van de jongere. Detentie is een andere reden van uitval. 4.3. Output In 2011 zijn in totaal 72 trajecten afgesloten, waarvan 65 trajecten in de tweede helft van 2011. Bij 16 van deze 65 trajecten is geen traject tot stand gekomen, 15 trajecten zijn voortijdig beëindigd, 34 trajecten zijn regulier beëindigd. Wanneer een traject niet tot stand is gekomen, betekent dat in feite dat de aanmelder de aanmelding weer heeft ingetrokken, de jongere hulp weigerde of niet meer bereikbaar was. In 2010 bleek 33 procent van de aanmeldingen geen doorgang te vinden. In 2011 is dit percentage dus gedaald tot 24 procent (16 van 65 trajecten). De cijfers over de eerste negen maanden van 2012 laten een verdere daling zien. Bij zes procent van de afgesloten trajecten is geen traject tot stand gekomen. Het leeuwendeel van de aanmeldingen komt van de DOSA-regisseurs. Ook het CJG kan aanmelden. Professionals die verwijzen naar DOSA zijn onder meer Bureau Jeugdzorg, politie, sociaal maatschappelijk werk en stichting MEE. Er is niet in kaart gebracht hoeveel jongeren de partijen afzonderlijk hebben aangemeld. Bij de 49 trajecten die tot stand kwamen, zijn in totaal 200 doelen gesteld. Dat is gemiddeld ongeveer vier doelen per traject (rapportage Kernpunt tweede en derde kwartaal, GGD Rotterdam-Rijnmond). De gemiddelde duur van de Kernpunt-trajecten is 238 dagen met een maximum van 485 dagen en een minimum van 66 dagen (traject afgebroken). Vooral bij LVB-jongeren en tienermoeders wordt de maximale trajectduur van een jaar soms overschreden. Bij 26 trajecten werd nazorg of een vervolgtraject ingezet. Bij 18 trajecten gebeurde dat niet. Eén jongere werd zowel nazorg als een vervolgtraject aangeboden. Nazorg gebeurt in vier van de vijf gevallen binnen FlexusJeugdplein. Bij een vervolgtraject wordt veelal doorverwezen naar geïndiceerde hulp. De jongerencoaches van Kernpunt opereren op de leefgebieden scholing, gevolgd door gezin/opvoeding, werk en financiën. De coaches richten zich vooral op een nuttige dagbesteding voor de jongeren.
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
53
Leefgebieden 45 45 40 40
Aantal trajecten
35 35 30 30 25 25 20 20 15 15 10 10
55 ie ie li t
ijd ijt Vr
Po
sb
es
/j
te
us
di
tit
ng
k er
lin Sc
ho
W
g
n nc na Fi
ui
Fy
si
ek
e/
H
yc ps
ië
g t in sv
sc hi
re e al ci So
es
he
tie la
di oe pv /o in ez G
...
s
ng
00
4.4. Outcome Bij de regulier beëindigde trajecten zijn 142 individuele begeleidingsdoelen gesteld, waarvan er 72 geheel en 42 deels behaald zijn. Op basis van de zogenoemde Beter-toets (een instrument voor het meten van klanttevredenheid) is vastgesteld dat de ouders en jongeren die hebben deelgenomen aan de interventie gemiddeld genomen (zeer) positief zijn over Kernpunt. In 2011 zijn 32 Beter-toetsen afgenomen en bleek dat ouders en jongeren voor het verloop en resultaat van de hulp en voor de organisatie en medewerkers beide gemiddeld het rapportcijfer acht gaven. Over de beoogde effecten en realisatie van de doelen van Kernpunt (zie 2.3) wordt niet gerapporteerd. Volgens Kernpunt was in 2011 bij 44 procent van de beëindigde trajecten het probleem opgelost of hanteerbaar. In 32 procent van de gevallen vond een verwijzing plaats. Het is niet bekend hoeveel van de doorverwijzingen succesvol zijn. Nadat een jongere is overgedragen aan een andere instantie wordt het traject niet meer gevolgd. De casusregie ligt niet bij Kernpunt. Bij 24 procent van de afgeronde trajecten was de situatie niet opgelost zonder verwijzing. Dit kan verklaard worden doordat jongeren afhaken of in detentie verblijven. Een constatering is dat jongeren heel goed meewerken als het gaat om regelzaken, maar lijken af te haken bij gedragsverandering. Over de duurzaamheid van de resultaten zijn geen betrouwbare resultaten beschikbaar. 4.5. Neveneffecten Er zijn geen neveneffecten van de interventie Kernpunt bekend.
54
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
B. Toetsing (Beoordeling van de interventie door TIJ) 1. Volledigheid van de beschrijving De doelen, doelgroepen en wijze waarop de doelen bereikt moeten worden (methodiek/ werkwijze), zijn voldoende uitgebreid beschreven tot aan het niveau van concrete activiteiten (Handboek Oosterhuis & Ten Vergert, 2009). Meetbare criteria, vooral ten aanzien van de te behalen einddoelen en de doelgroep van de interventie, ontbreken. In de beschrijving (Deel A) wordt onderscheid gemaakt tussen de einddoelen, zoals het hebben van een dagbesteding/stabiele huisvesting en tussen voorwaardelijke begeleidingsdoelen, zoals dagritme en positieve contacten met anderen. Aan de individuele begeleidingsdoelen worden indicatoren en criteria verbonden waaraan de behaalde resultaten op het niveau van de individuele jongere getoetst kunnen worden. FlexusJeugdplein legt de begeleidingsdoelen vast in het plan van aanpak dat zij samen met de jongere opstelt. De realisatie wordt door de Goal Attainment Scale (GAS) gemeten. Dit geldt niet voor de einddoelen. Daarbij wordt de relatie tussen de individuele begeleidingsdoelen en meer algemene einddoelen in de methodiekbeschrijving onvoldoende expliciet gemaakt. Mogelijk gebeurt dat wel in de individuele begeleidingsplannen. Daarop heeft de TIJ geen zicht. De doelgroep bestaat uit jongeren van 16 tot 23 jaar met complexe meervoudige problematiek en een grote afstand tot de reguliere hulpverlening. FlexusJeugdplein geeft geen (meetbare) criteria voor de zwaarte van de problematiek, mate van complexiteit en afstand tot de hulpverlening. Er bestaat enige onduidelijkheid over de contra-indicaties. Formeel hanteert Kernpunt geen contra-indicaties, maar worden aanmeldingen van jongeren die verslaafd zijn aan harddrugs of van jongeren met een zware psychiatrische problematiek kritisch bekeken. Er bestaat echter onduidelijkheid over de vraag in hoeverre de groep licht verstandelijk beperkten tot de doelgroep van Kernpunt behoort. 2. Degelijkheid van de methodiek De methodiek is uitgebreid beschreven en onderbouwd met wetenschappelijk onderzoek. FlexusJeugdplein werkt aan een officiële aanmelding voor een beoordeling door de Erkenningscommissie Interventies van het NJi met als doel Kernpunt te laten opnemen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies (Ten Vergert & Oosterhuis, 2012). FlexusJeugdplein legt een duidelijk en logisch verband tussen de probleemanalyse, het doel, de doelgroep en de werkwijze. FlexusJeugdplein omschrijft het verband tussen probleem, doelgroep en methode in het kort als volgt: Kernpunt begeleidt jongeren tussen de 15 en 23 jaar met complexe, meervoudige problematiek. Door bijvoorbeeld op meerdere leefgebieden tegelijk te werken en aan te sluiten bij de jongere probeert de jongerencoach de maatschappelijke positie van de jongere te versterken, hem meer zelfredzaam te maken en wanneer nodig toe te leiden naar de juiste, gespecialiseerde hulpverlening. Er bestaan voor zover bij TIJ bekend geen wetenschappelijke studies die inzicht geven in de effectiviteit van Kernpunt en er zijn geen vergelijkbare interventies waar de effectiviteit van bekend is. De methodiek van Kernpunt bevat meerdere elementen waarvan uit de onderzoeksliteratuur bekend is dat ze in ieder geval afzonderlijk effectief zijn bij het bevorderen van de maatschappelijke ontwikkeling van jongeren. Voorbeelden hiervan zijn een persoonlijke benadering op maat, aansluiten bij de leefwereld van de jongere, multimodale aanpak, betrekken van de ouders bij de interventie en gebruik maken van beloningsstrategieën. De ecologische validiteit van de interventie is in principe hoog. Hoewel sommige betrokkenen het nut van cognitieve therapieën bij LVB-jongeren betwijfelen, blijkt dat niet uit wetenschappelijk onderzoek. Er is nog weinig bekend over de effectiviteit van interventies gericht op deze groep. Toch blijkt wel dat die interventies die zijn gebaseerd op cognitieve gedragstherapeutische principes, positieve effecten laten zien in de behandeling van jongeren met een lichte verstandelijke beperking, zo stelt het NJi vast. Daarbij wordt echter opgemerkt dat voorwaarden hiervoor zijn dat de interventies aangepast worden aan de kenmerken van de beperking. In de methodiekbeschrijving van Kernpunt wordt nog onvoldoende aan deze voorwaarde voldaan. FlexusJeugdplein zegt hieraan te werken. Verder stelt het NJi dat de meest werkzame aanpak bij (het voorkomen van) gedragsprobleTweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
55
men en -stoornissen voor jongeren vanaf 12 jaar bestaat uit een combinatie van cognitieve gedragstherapie en bredere gezinsinterventies. Delinquent gedrag is daarbij iets wat relatief vaak voorkomt bij jeugdigen met gedragsproblemen of -stoornissen. Daarmee is het gestelde verband tussen de aanpak van de gedragsproblemen en het voorkomen van delinquent gedrag (doel voorkomen contact met politie) aannemelijk. De vraag is wel of de amorele werkwijze van de jongerencoach, zeker als die zich niet slechts beperkt tot de aanvang van de interventie, effectief is op dit punt. Het duidelijk grenzen stellen en daar direct op straffen/belonen blijkt namelijk belangrijk als het gaat om het effectief voorkomen van crimineel gedrag bij jongeren (Brons et al, 2008). 3. Uitvoeringsintegriteit De interventie Kernpunt wordt in principe uitgevoerd zoals bedoeld. De interventie is intensief en past als zodanig bij de zwaarte van de problematiek van de doelgroep (proportionaliteit). Doordat de aanpak uitgebreid is beschreven en vastgelegd in een handboek (Ten Vergert & Oosterhuis 2009) kan deze ook elders worden toegepast. Echter, inzicht in de invloed van omgevingsfactoren op de uitkomsten van de interventie ontbreekt. De professionaliteit van de begeleiders is gewaarborgd door de gestelde functie-eisen, trainingen, handboek, intervisie, begeleiding en structuren voor kennisuitwisseling en -ontwikkeling. Tevens is er een aantal formats waarvan gebruik gemaakt moet worden voor de registratie. Belangrijk knelpunt voor het behalen van de doelen is het gebrek aan werk, huisvesting en passend (integraal) hulpaanbod voor de doelgroep. Dit geldt in het bijzonder voor jongeren met een licht verstandelijk beperking en/of psychiatrische problematiek. Maar ook in algemene zin blijft de ingewikkelde, bureaucratische wijze waarop instellingen en organisaties werken een belangrijk knelpunt om de maatschappelijke positie van deze groep jongeren (complexe multiproblematiek, grote afstand hulpverlening) duurzaam te verbeteren. Dat geldt ook voor de gefragmenteerde wijze waarop het veld is georganiseerd. Een ander knelpunt is de wachttijd wanneer een jongere een uitkering aanvraagt. Dit levert vaak problemen op, omdat jongeren soms niemand hebben om op terug te vallen. Er zijn wel kamers of woningen, maar deze zijn vaak voor een bepaalde doelgroep bestemd (bijvoorbeeld ROC-leerlingen) en daarvoor wordt een redelijk hoog inkomen geëist. 4. Resultaten In algemene zin realiseert Kernpunt de doelen die de GGD aan haar stelt. Het gaat dan om het aantal afgesloten trajecten, de uitval en de klanttevredenheid. In de rapportage over de trajecten Kernpunt van het derde en vierde kwartaal van 2011 vermeldt FlexusJeugdplein dat een uitvalpercentage van 31 procent relatief hoog is. Tegelijk wordt aangegeven dat dit gezien de zwaarte van de doelgroep niet uitzonderlijk is (FlexusJeugdplein, 2011a). Andere betrokken partijen bevestigen dit. Er worden echter geen cijfers genoemd van vergelijkbare praktijken. De GGD noemt de uitval als een aandachtpunt om nader te onderzoeken. Ten opzichte van de einddoelen (verbeteren maatschappelijke positie op verschillende leefgebieden, voorkomen recidive) benoemt FlexusJeugdplein geen indicatoren en criteria voor succes en vermeldt geen resultaten. Bij de cijfers over de realisatie van de individueel gestelde begeleidingsdoelen ontbreekt de koppeling met het leefgebied en een vergelijking met de situatie voor deelname aan het traject (nulmeting). Zodoende kan FlexusJeugdplein ook geen veranderingen in beeld brengen. Er zijn aanwijzingen dat het effect van de interventie van Kernpunt na zes maanden afneemt (Van Wijk, 2011). Harde cijfers over de duurzaamheid van de resultaten ontbreken echter. Er kan worden vastgesteld dat in algemene zin Kernpunt en DOSA in de praktijk structureel weinig aandacht besteden aan de nazorg. Momenteel ligt het initiatief vooral bij de jongere om na afloop van het traject contact op te nemen. Wel zijn er vanuit FlexusJeugdplein (Nazorg Light) en GGD (onder andere in het bestek voor 2013) initiatieven gaande om meer aandacht te besteden aan de nazorg.
56
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
5. Oordeel Kernpunt is een interventie ter verbetering. Het valt niet vast te stellen in hoeverre de beoogde einddoelen zijn behaald, maar door de (onderzoeks)literatuur is voldoende aannemelijk gemaakt dat de interventie bij een juiste (integere) uitvoering tot de beoogde doelen leidt. 6. Aanbevelingen Het verdient aanbeveling om meetbare criteria en targets te stellen ten aanzien van de einddoelen en de resultaten periodiek in beeld te brengen en hierop te sturen. Het verbetertraject van de GGD, en de monitor die in het kader hiervan is ontwikkeld (Meima et al, 2011), kunnen we zien als een belangrijke stap in de goede richting. Toch dient FlexusJeugdplein meer aandacht te besteden aan het ontwikkelen en meten van vergelijkbare einddoelen waarop de jeugd- en gezinsinterventies kunnen worden afgerekend en onderling kunnen worden vergeleken. Ten aanzien van de aansturing is het aan te bevelen om de DOSA-regisseurs een actievere rol te laten spelen bij de aanbesteding, de bewaking van de voortgang en de eindevaluatie van deze interventie. Dit ondersteunt (gebiedsgericht) maatwerk en eventuele prestatiesturing. De nazorg verdient meer aandacht. In plaats van te wachten op nieuwe zorgsignalen door de opschalingsystematiek, bevelen wij aan de jongere actief te blijven volgen en bij dreigende ontsporing vroegtijdig in te grijpen. 7a. Bronmateriaal (aangeleverd door opdrachtgever/uitvoerder) FlexusJeugdplein (2011a). Rapportage trajecten Kernpunt 3e en 4e kwartaal 2011 FlexusJeugdplein (2011b). Functiebeschrijving Ambulant Hulpverlener. Rotterdam Gemeente Rotterdam (2012). Verleningsbeschikking subsidies 2012. GGD Rotterdam-Rijnmond Vergert, M.L.A. ten & Oosterhuis, W. (2009). Kernpunt. Handboek voor trajectbegeleiders. Rotterdam: Stichting FlexusJeugdplein Vergert, M. L. A. ten & Oosterhuis, W. (2012). Beschrijving Kernpunt voor Databank Effectieve Interventies NJi. Rotterdam: Stichting FlexusJeugdplein. Ingevulde TIJ-rapportages (deel A) door de heer A.H.J. Francken (deelgemeente Noord), de heer J. Vos (deelgemeente Feijenoord), mevrouw P. Verhaaren (FlexusJeugdplein) en mevrouw M. Evers (GGD Rotterdam) 7b. Bronmateriaal (desk research TIJ) Brons, D., Hilhorst, N. en Willemsen, F. (2008). Het kennisfundament t.b.v. de aanpak van criminele Marokkaanse jongeren. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum/Ministerie van Veiligheid en Justitie. Geense, P. en Th. Veld (september 2006). Naar de kern. Evaluatie van Kernpunt-intensieve en methodische begeleiding van multiprobleemjongeren. Rotterdam: ISEO. Geense, P en Th. Veld (Maart 2004). Wat heet sluitend? Een evaluatieonderzoek naar het functioneren van Kernpunt Feijenoord in de periode 2002 tot oktober 2003. Rotterdam: ISEO. Meima, B., J. Goldschmeding, M. van der Elst & W. Jansen (2011). Eindrapportage Monitoring en Effectonderzoek Gezinsinterventies. Rotterdam: GGD-Rijnmond. Wijk, M. van (2011). Conceptrapportage praktijkonderzoek HBO studie Maatschappelijk Werk en Dienstverlening. Follow up onderzoek onder ex cliënten van Kernpunt! Rotterdam: FlexusJeugdplein. Websites (geraadpleegd september 2012) www.nji.nl, onderdeel effectiviteit van jeugdinterventies, aanvraag gegevens effectiviteit Kernpunt en vergelijkbare interventies (reactie op 17 september 2012) www.flexusjeugdplein.nl, onderdeel Kernpunt www.rotterdam.nl/sluitende_aanpak www.ggdrotterdamrijnmond.nl/kinderen-en-jeugd/professionals/ieder-kind-wint-zorg-voorde-toekomst Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
57
Interviews 21-09-2012 – de heer A.H.J. Francken, DOSA-regisseur, deelgemeente Noord 24-09-2012 – de heer E. Nagtegaal (sectormanager), mevrouw P. Verhaaren (gebiedsmanager) en mevrouw K. Senders (gedragswetenschapper), allen FlexusJeugdplein 25-09-2012 – de heer W. Timmerman, senior beleidsmedewerker, Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam-Rijnmond 26-09-2012 – de heer J. Vos, DOSA-regisseur, deelgemeente Feijenoord
C. Reactie opdrachtgever/uitvoerder op toetsing door TIJ Reactie van uitvoerder, FlexusJeugdplein: Onderdeel beschrijving ‘De relatie tussen de individuele begeleidingsdoelen en meer algemene doelen worden in de methodiekbeschrijving onvoldoende expliciet gemaakt.’ Ons is hier niet duidelijk wat men precies mist in de methodiekbeschrijving. FlexusJeugdplein is van mening dat de relatie tussen de individuele begeleidingsdoelen en algemene doelen voldoende helder is beschreven in de methodiek. Met betrekking tot de LVB-doelgroep: tijdens de interviews heeft FlexusJeugdplein aangegeven dat een belangrijk deel van de jongeren die een Kernpunt-begeleiding krijgen, LVB’er is. Dat is prima, maar van belang is dat de deelnemers leerbaar zijn (in een halfjaar iets kunnen leren). Dat is een criterium. Als een deelnemer niet leerbaar is, is het in het belang van de cliënt dat we doorverwijzen naar langdurige begeleiding. Onderdeel degelijkheid Bij ‘elementen waarvan uit de onderzoeksliteratuur bekend is dat ze in ieder geval afzonderlijk effectief zijn’ ontbreekt naar onze mening het belang van een goede match (gespreksonderwerp tijdens interviews). Dit is complementair aan ‘een persoonlijke benadering’ en hoort naar onze mening toegevoegd te worden. M.b.t. de amorele houding drie opmerkingen: 1) Het artikel dat wordt aangehaald (Brons, Hilhorst & Willemsen, 2008) geeft duidelijk aan dat belonen een effectievere aanpak is dan straffen en dat belonen dus de voorkeur geniet. 2) Voor wat betreft het straffen en belonen, grijpen zij terug op de operante conditionering (klassieke leertheorie). Deze theorie stelt dat mensen leren door middel van (herhaalde) ervaring. Een basishouding, in ons geval een amorele houding, heeft niks te maken met leertheorie. De basishouding is namelijk gericht op de relatievorming (en het behouden daarvan) tussen de hulpverlener en de cliënt. Ook met een amorele houding, kan ‘gestraft’ worden. Wanneer het artikel van Brons, Hillhorst en Willemensen (2008) er op nagelezen wordt, blijkt er een aantal voorwaarden te moeten zijn waaraan voldaan moet worden om effectief te kunnen straffen en belonen. Jongerencoaches kunnen aan deze voorwaarden voldoen, zonder daarbij hun amorele basishouding te verliezen. Wat ons betreft wordt straffen/belonen verward met moraliteit. Daarom vinden wij deze opmerking onterecht. 3) Het onderzoek bestaat uit vijf delen waarvan grenzen stellen er een is. Straffen/belonen is vervolgens een van de drie elementen uit het onderdeel grenzen stellen. De opmerking ‘grenzen stellen en daar direct op straffen en belonen blijkt namelijk belangrijk als het gaat om het effectief voorkomen van crimineel gedrag bij jongeren’ vinden wij dan ook een ‘kort door de bocht’-conclusie als je het artikel leest. Het punt uitvoeringsintegriteit: ‘Echter inzicht in de invloed van omgevingsfactoren op de uitkomsten van de interventie ontbreekt’. Vanuit wetenschappelijke achtergrond kent dit geen causaal verband en is daarom zeer ingewikkeld te onderzoeken. Grootschalige onderzoeken met vergelijkingsgroepen zijn nodig om hier enigszins zicht op te krijgen. En zelfs dan kan geen causaliteit worden vastgesteld. Wellicht interpreteren we de opmerking verkeerd, maar dan had hier concreter op in moeten worden gaan. Het is niet realistisch (gezien beschikbare middelen) te verwachten dat onderzoek met betrekking tot invloed van omgevingsfactoren beschikbaar zou zijn.
58
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
Onderdeel resultaten Inmiddels is er wel een koppeling van (niet)behaalde doelen en leefgebieden. En de GAS-score is een vergelijking met de beginsituatie. 3e alinea; volgens ons worden hier nazorg en follow-up door elkaar gehaald. Informatie over de duurzaamheid van de resultaten is follow-up. Kernpunt Light is een vorm van nazorg. In het algemeen kun je niet zeggen dat er weinig structurele aandacht besteed wordt aan nazorg. We bekijken in alle trajecten of er nazorg nodig is en door welke instantie. We zijn (voor eigen kosten voorlopig) zelfs gestart met een initiatief om zelf nog een tijdje nazorg te verlenen: Kernpunt Light. Wij bieden nazorg, follow-up wordt beschreven. Onderdeel aanbevelingen 3e alinea: rol DOSA-regisseur bij aanbesteding: De voortgang en de eindevaluatie worden schriftelijk gerapporteerd aan de DOSA-regisseur. Daarnaast wordt de DOSA-regisseur tussentijds telefonisch of door een regieoverleg op de hoogte gehouden. Zeker bij belangrijke ontwikkelingen. Een actievere rol van de DOSA-regisseurs heeft niet de voorkeur van FlexusJeugdplein. Onderdeel beoordeling Gezien de beschrijving van de interventie Kernpunt en bovenstaande reacties, had FlexusJeugdplein eigenlijk de verwachting dat Kernpunt een beoordeling ‘kansrijke interventie’ zou krijgen. Ik zou dat persoonlijk ook terecht hebben gevonden. Ik dank de onderzoekers voor de zorgvuldige beoordeling van de interventie. Er staan adviezen in waarmee we de interventie verder kunnen ontwikkelen. Ik heb veel waardering voor de manier waarop TIJ tot de rapportage is gekomen (zorgvuldig, respectvol en volgens een heldere planning). Ook dank aan de betrokkenen vanuit FlexusJeugdplein/Kernpunt die steeds tijd hebben vrijgemaakt om op tijd informatie en feedback te leveren. Reactie DOSA, deelgemeente Noord: ‘In deel B, Toetsing, onder 2. Degelijkheid van de methodiek, 4e alinea, wordt opgemerkt dat uit wetenschappelijk onderzoek niet wordt geconstateerd dat cognitieve therapieën bij LVB-jongeren niet nuttig zouden zijn. Integendeel, interventies gebaseerd op cognitieve gedragstherapeutische principes laten positieve effecten in de behandeling van jongeren met een lichte verstandelijke beperking zien, mits de interventies worden aangepast aan de kenmerken van de beperking. Opgemerkt wordt dat in de methodiekbeschrijving van Kernpunt nog onvoldoende aan deze voorwaarde wordt voldaan.’ ‘Aangezien een aanmerkelijk deel van de populatie van Kernpunt behoort tot deze categorie adviseer ik in 6. Aanbevelingen, de volgende aanbeveling op te nemen. FlexusJeugdplein/ Kernpunt verdiept zich verder in de kenmerken die gepaard gaan met een licht verstandelijke beperking en past de methodiekbeschrijving daarop aan.’
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
59
60
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
7 Nieuwe perspectieven (Delfshaven/Noord)
A. Beschrijving van de interventie (Op basis van door de opdrachtgever/uitvoerder aangeleverde feitelijke informatie) 1. Interventiegegevens Naam interventie
Nieuwe Perspectieven
Naam opdrachtgever
GGD Rotterdam-Rijnmond, deelgemeenten Delfshaven en Noord
Naam uitvoerder
stichting Humanitas
Periode uitvoering
1997 - heden
2. Beschrijving interventie 2.1 Korte samenvatting Nieuwe Perspectieven (NP) biedt kortdurende, intensieve begeleiding aan jongeren die risicogedrag vertonen en problemen hebben in meerdere leefdomeinen. Dit om te bevorderen dat deze jongeren weer een nieuw perspectief in hun leven krijgen en te voorkomen dat de jongeren afglijden naar crimineel gedrag. Het is een laagdrempelige interventie. Er wordt gewerkt aan problemen in de verschillende domeinen. Zo werkt NP aan het voorkomen van politiecontacten en recidive. Voortijdige schoolverlaters worden naar werk of school geleid. Daarbij worden sleutelfiguren (waaronder de ouder(s)/verzorger(s)) uit het eigen netwerk betrokken, maar ook personen uit het professionele netwerk. Die sociale omgeving blijft gedurende het proces betrokken en na afronding van NP moet deze sociale omgeving betrokken blijven. 2.2 Aanleiding NP is bedoeld voor jongeren die problemen hebben op meerdere leefgebieden, crimineel gedrag vertonen of dreigen te vertonen en/of bekend zijn bij de politie. Die problemen worden gevoeld door de jongeren zelf, hun ouders, de buurt, de deelgemeente, overheid, politie etc. Wanneer sprake is van meervoudige problematiek wordt het leven van de jongere ontwricht. Tijdig ingrijpen kan grotere problemen en/of afglijden voorkomen. Niet of te laat ingrijpen zou de samenleving uiteindelijk veel meer kosten. Er is sprake van een opeenstapeling van problemen in verschillende domeinen die elkaar versterken en uiteindelijk kunnen leiden tot criminele activiteiten. 2.3 Doel Het uiteindelijke doel van NP is het voorkomen dat jongeren met risicogedrag/crimineel gedrag maatschappelijk uitvallen en/of afglijden naar een (verdere) criminele carrière, door de problemen (op de diverse leefgebieden), samen met de jongeren op te lossen. Daardoor maken zij zich vaardigheden eigen om zelfredzaam te worden en het eigen leven in te richten. Met als resultaat meer maatschappelijk perspectief. Vaak is het nodig om denkpatronen en probleemgedrag te doorbreken. Door het netwerk bij de aanpak te betrekken wordt gewerkt aan positieve relaties voor de jongere die hem kunnen steunen en bijsturen waar nodig. 2.4 Doelgroep De doelgroep van NP zijn de jongeren in de leeftijd van 12 tot 24 jaar met herhaaldelijk afwijkend of crimineel gedrag. Zij hebben te kampen met meervoudige geschakelde Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
61
problematiek op het gebied van bijvoorbeeld school en werk, huisvesting, financiën, sociale relaties, politie en justitie. De jongeren zijn soms al met de politie in aanraking geweest. NP maakt onderscheid tussen risicojongeren en maatregeljongeren. Een risicojongere spijbelt veel, hangt rond op straat, heeft verstoorde contacten met de omgeving, kan kleine delicten plegen en met drugs experimenteren. De maatregeljongere komt regelmatig in contact met de politie, gaat meestal helemaal niet meer naar school en heeft ook geen werk. Op jaarbasis begeleidt NP ongeveer negentig jongeren uit de doelgroep. Het is niet bekend hoeveel jongeren in principe in aanmerking zouden komen voor de hulpverlening van NP. Er is met de opdrachtgever een maximum van 45 jongeren in deelgemeente Noord en 45 in deelgemeente Delfshaven overeengekomen. Contra-indicaties zijn: - zware psychiatrische of verslavingsproblematiek - geen verblijfsstatus - jongeren die aangeven niet te willen stoppen met hun criminele activiteiten - een verstandelijke beperking (IQ onder de 70) 2.5 Aanpak en materiaal Bij de uitvoering van het actieplan betrekt NP sleutelfiguren en ketenpartners om positieve steun voor de jongeren te organiseren. Dit zijn partijen zoals Jeugdreclassering, wijkagent, schoolmaatschappelijk werk, leerplichtambtenaar en de Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak (DOSA). De hulpverlener stelt in samenspraak met de jongere en diens ouder(s)/verzorger(s) hulpverleningsdoelen op. De doelen worden tussentijds en bij afronding van de hulpverlening geëvalueerd. NP registreert de doelrealisatie in het cliëntendossier. Vanaf 1 januari 2011 werkt Humanitas mee aan de monitoring en effectmeting van de GGD. Bestanddelen van deze resultaatsmeting zijn onder andere doelrealisatie en cliënttevredenheid. Voor 2012 hebben de deelgemeenten targets geformuleerd. NP biedt in 2012 aan negentig jongeren hulpverlening (45 jongeren in Noord en 45 in Delfshaven). Aanvullend heeft de deelgemeente Noord vastgesteld dat minimaal dertig procent daarvan meisjes moet zijn. Aan de opdrachtgever rapporteert Humanitas onder andere over het aantal jongeren dat hulpverlening heeft gekregen, het aantal jongeren dat naar school of werk is toegeleid en hoeveel sleutelfiguren betrokken zijn geweest bij de bemiddeling/hulp. NP werkt systematisch en planmatig volgens een vast stramien. De werkwijze is vastgelegd in de methodiekbeschrijving (Van Montfoort) en het kwaliteitshandboek Jeugdhulpverlening (stichting Humanitas): a) samen met de jongere brengt NP de sociale omgeving en de problemen en kansen van de jongere in kaart en analyseert ze b) op basis daarvan wordt een actieplan opgesteld waarin specifieke doelen worden benoemd c) dit plan voert NP samen met de jongere, en met sleutelfiguren uit het sociaal netwerk van de jongere en betrokken instellingen uit. De hulpverlener coördineert de hulp en stemt die op elkaar af. Periodiek vindt afstemming en rapportage plaats aan ketenpartners zoals DOSA, Bureau Jeugdzorg (indien betrokken), leerplichtambtenaar en het Jongerenloket d) na afsluiting van het project moeten de doelen uit het plan gerealiseerd zijn. Bij een succesvolle afsluiting van het traject draagt NP de jongere over aan één of twee sleutelfiguren uit het sociaal netwerk of aan één of meer betrokken instellingen e) in de nazorgfase van een halfjaar heeft de hulpverlener van NP een aantal keren contact met de jongere en sleutelfiguren in het sociale en professionele netwerk om te bekijken hoe het met de jongere gaat. In deze fase treedt NP procesvolgend, informerend, bijstellend en coördinerend op De volgende werkzame bestanddelen kunnen worden onderscheiden in de aanpak: - het actieplan is van de jongere zelf - de jongere voert het plan samen met zijn of haar ouders of andere sleutelfiguren uit. Daarmee wordt het een gezamenlijk plan van de jongere en zijn omgeving
62
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
- de werkwijze richt zich op het verminderen van de risicofactoren en versterking van beschermende factoren (zoals het wegnemen van problemen en belemmeringen in het leven van de jongere, interventie gericht op gedrag, gewetensvorming en motivatie, oefenen van vaardigheden, versterking opvoedvaardigheden en communicatie binnen het gezin, opbouw van een steunend netwerk) - de hulpverleners van NP bieden een intensieve, zeer outreachende, persoonlijke en positieve benadering - het is een praktische aanpak. NP legt contacten in de leefwereld van de jongere, werkt aan de motivatie van de jongere, gaat mee naar instanties, volgt of de jongere de afspraken nakomt, geeft positieve feedback op het gedrag, leert de jongere vaardigheden aan en fungeert als rolmodel - de kwaliteit van de hulpverlening wordt geborgd door een tweewekelijks teamoverleg en een maandelijkse casuïstiekbespreking - de organisatie is HKZ-gecertificeerd (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector) - de tevredenheid bij jongeren en ouders wordt regelmatig vastgesteld 2.6 Organisatie De GGD, deelgemeente Noord en deelgemeente Delfshaven hebben een structurele subsidierelatie (vanaf 1997) met stichting Humanitas voor Nieuwe Perspectieven. Jaarlijks wordt voor de uitvoering van NP subsidie verleend. In 2012 kunnen maximaal negentig jongeren begeleid worden. NP heeft momenteel in de uitvoering 4,2 fte hulpverleners in dienst en 0,5 fte teamleiding (meewerkend voorman). Deze hebben een HBO-opleiding in de maatschappelijke dienstverlening afgerond, aangevuld met een methodiektraining Nieuwe Perspectieven (Adviesbureau Van Montfoort). Het team NP maakt deel uit van de afdeling Jeugdhulpverlening en Opvoedingsondersteuning van stichting Humanitas. Verantwoordelijk voor het integraal management van de gehele afdeling is de manager met een opleiding op universitair niveau. De manager valt hiërarchisch onder de Raad van Bestuur van stichting Humanitas. De jongere wordt aangemeld door een instelling waar hij of zij bekend is of de jongere weet NP zelf te vinden. Aanmelding vindt plaats door bijvoorbeeld de jeugdhulpverlening, het onderwijs, Bureau Jeugdzorg, DOSA, politie of justitie. Na de aanmelding neemt NP binnen vijf werkdagen contact met de jongere op. Daarbij is aandacht voor eventuele contra-indicaties. Bij aanvang van de hulpverlening wordt de jongere via een presignaal gemeld in het Stadsregionaal Instrument Sluitende Aanpak (SISA). Via SISA werken organisaties rondom jongeren/kinderen nauw samen. Met elkaar vormen ze een sluitend netwerk om de kinderen/jongeren die risico’s lopen of problemen hebben te signaleren en te begeleiden. Na afloop van de aanmeldings- en intakefase volgt een intensieve fase van zes weken waarbij de medewerker van NP het gedrag en het sociale netwerk van de jongere analyseert. Samen met de jongere worden korte- en langetermijndoelen geformuleerd die worden opgenomen in het plan van aanpak. Bij de uitvoering van het plan van aanpak, gedurende ongeveer zes weken, betrekt NP ouders/opvoeders. Na afronding van het plan van aanpak vindt door een afsluitend netwerkgesprek overdracht aan het netwerk plaats. Zonodig organiseert NP vervolghulp. De nazorgfase duurt twaalf weken waarbij NP procesvolgend, informerend, bijstellend en coördinerend optreedt. De hulpverlener is verantwoordelijk voor de begeleiding van de jongere volgens de daarvoor geldende richtlijnen (methodiek, kwaliteitsbeleid) en beschikt over de geldende kennis en specifieke kenmerken. De coördinator van het team stuurt aan en bewaakt de kwaliteit door werkoverleg, teamoverleg, casuïstiekbespreking en functioneringsgesprekken. De manager van de afdeling is eindverantwoordelijk en ziet toe op toepassing van de geldende kaders, richtlijnen en randvoorwaarden binnen het kwaliteitsbeleid en ketensamenwerking. In de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het NJi is NP opgenomen als theoretisch goed onderbouwd. NP beschikt over het HKZ-certificaat dat betrekking heeft op een systematische en efficiënte inrichting van de werkprocessen en dit wordt regelmatig geëvalueerd. NP neemt deel aan de monitoring en effectmeting van de GGD (onderdeel van het stedelijk verbetertraject gezins- en jongerencoaching) en voert cliënttevredenheidonderzoeken uit.
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
63
2.7 Projectbewaking NP heeft de opdracht gekregen om in 2012 in totaal negentig jongeren hulpverlening te bieden. In deelgemeente Noord is aan Humanitas de aanvullende opdracht gegeven om het bereik onder meisjes te vergroten (minimaal dertig procent). Onderdeel van de opdrachtverstrekking is het handelen volgens de regels met betrekking tot SISA, Meldcode Huiselijk Geweld en de kwaliteitsverbetering coachingstrajecten. Het SISA-protocol, de meldcode en de gegevensverzameling van de hulpverleningstrajecten hebben een vaste plek in het primaire proces van de afdeling. Voor aanvang van het project is vastgelegd hoe en wanneer de resultaten worden geëvalueerd. In de kwartaal- en halfjaarlijkse rapportages geeft Humanitas de behaalde resultaten weer. In het jaarverslag worden de resultaten voor het desbetreffende jaar weergegeven. Dit verslag gaat tevens inhoudelijk in op de resultaten. Humanitas legt de gegevens van de deelnemers en de voortgang van de trajecten vast. Dit is een vast onderdeel van de aanpak. NP maakt hierbij gebruik van een volledig gedigitaliseerd systeem voor dossiervorming en cliëntenregistratie. NP beschikt over een intakeformulier om de sociale omgeving, de problemen en de kansen van jongeren in kaart te brengen. Dit dient als basis voor het plan van aanpak. Daarnaast worden in het cliëntdossier schriftelijk zaken vastgelegd zoals intake, hulpverleningsplan, tussenevaluatie, eindevaluatie, contactregistratie, SISA-melding en terugrapportage aan doorverwijzer en DOSA. 3. Indicatie kosten Voor 2012 is in totaal een bedrag van €191.139 begroot voor NP Noord en €190.683 voor NP Delfshaven. De GGD heeft in 2012 een bedrag van €166.093 voor NP Delfshaven en een bedrag van €166.856 voor NP Noord beschikt. Deelgemeente Noord heeft voor de uitvoering van NP in Noord in 2012 een bedrag van maximaal €25.048 beschikbaar gesteld. Deelgemeente Delfshaven heeft in 2012 een bedrag van €23.827 beschikt. Dat is ongeveer €4300 per traject, als er negentig jongeren worden begeleid. Er zijn geen andere financiers. 4. Resultaten 4.1 Bereik De totale omvang van de beoogde doelgroep is niet bekend. De overeengekomen doelgroep voor 2012 bestaat uit negentig jongeren die problemen hebben op meerdere leefgebieden, crimineel gedrag vertonen/dreigen te vertonen en/of bekend zijn bij de politie. Bij de bereikte doelgroep is inderdaad sprake van meervoudige problematiek en heeft een deel bij instroom problemen op het gebied van criminaliteit. 4.2 Uitval Van de 44 jongeren die zich in 2011 bij NP Noord hebben aangemeld, zijn twee voortijdig gestopt. Uit de rapportage blijkt dat één jongere is afgevallen en één jongere is doorverwezen. Van de 51 jongeren die zich bij NP Delfshaven hebben aangemeld, zijn er elf voortijdig gestopt. Eén jongere is doorverwezen. Rondom de casuïstiek die voortijdig is beëindigd, heeft NP veel contacten gehad met de jongere en diens netwerk. Uiteindelijk zag de jongere of diens ouders toch af van hulpverlening. Redenen van uitval zijn in de rapportages niet gespecificeerd. In 2012 heeft Humanitas in de aanmeldfase van de hulpverlening intensieve outreachende werkwijzen geïmplementeerd en daarmee het aantal afvallers teruggedrongen. 4.3 Output In 2011 hebben zich in Noord 44 jongeren aangemeld, waarvan 42 jongeren begeleiding hebben gekregen. Het gemiddeld aantal contacten was twintig. De gemiddelde behandelingsduur bedroeg twaalf weken. In 2011 hebben zich in Delfshaven 51 jongeren aangemeld, waarvan 39 jongeren begeleiding kregen. Het gemiddeld aantal contacten was 18. De gemiddelde behandelingsduur bedroeg vijftien weken. 4.4 Outcome In 2011 zijn in Noord 22 jongeren weer naar school gegaan en hebben twaalf jongeren werk gekregen. Bij de aanpak zijn 33 ouders/opvoeders betrokken. In Delfshaven zijn 19 jongeren weer naar school gegaan en hebben vijf jongeren werk gevonden. (Van de begeleide jongeren is niet elke jongere schooluitvaller of werkzoekend.)
64
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
De onderstaande onderzoeken geven inzicht in de effecten van NP. In 1997 heeft het Instituut Jeugd en Welzijn van de Vrije Universiteit Amsterdam onderzoek gedaan naar de effectiviteit van NP (Noorda & Veenbaas, 1997). Daaruit blijkt dat ongeveer 72 procent van de jongeren dat een interventie is gestart, is vooruitgegaan op de verschillende leefgebieden. Uit de nameting blijkt dat het effect op langere termijn vaker toeneemt of gelijk blijft dan afneemt. Daarnaast is voor de cliënten die met een interventie zijn gestart, relatief gezien het meest vaak een verbetering opgetreden op het gebied van criminaliteit (78 procent). Gevolgd door een verbetering op het gebied van onderwijs (62 procent), gezin (60 procent), omgang met vrienden (57 procent), vrijetijdsbesteding (56 procent) en arbeid (50 procent). In 2003 heeft hetzelfde instituut onderzoek met positieve tot zeer positieve resultaten met betrekking tot de interventies van NP gepubliceerd. De resultaten hadden betrekking op de terreinen school, gezin, criminaliteit, huisvesting en financiën. In 2004 heeft de DSP-groep onderzoek gedaan naar de resultaten en effecten van NP en onderzocht of er sprake is van een doelmatige en consistente aanpak. (Bürman et al, 2004) Uit het onderzoek blijkt dat redelijk tot goede resultaten geboekt worden bij 71 procent van de uitstroom. Bij ruim een derde van de doelgroep wordt vooruitgang geboekt op twee of drie van de vier leefgebieden (gezin, school/werk, vrije tijd en criminaliteit). Bij ruim een derde wordt op alle vier de leefgebieden vooruitgang geboekt. In 2005 hebben Adviesbureau Van Montfoort en het NIZW onderzoek gedaan naar de vraag of NP de hulp biedt die volgens onderzoek bij de problematiek van de aangemelde jongeren past, en of men de hulp uitvoert zoals bedoeld. Uit het onderzoek blijkt dat de theoretische basis, de intensieve outreachende aandacht voor jongeren en de multisystemische benadering van NP aansluit bij wat effectief is volgens de internationale vakliteratuur (aangehaald in Elling & Melissen, 2007). Uit het onderzoek van DSP-groep (Bürman et al, 2004) blijkt dat twee jaar na afsluiting driekwart van de cliënten aangeeft het grootste deel van het voorgaande jaar op school gezeten te hebben of aan het werk te zijn geweest. Veertig procent van de (ex-)cliënten recidiveert binnen twee jaar na instroom. Maar slechts zes procent van de lichtere doelgroepen stroomt door naar de harde kern. 4.5 Neveneffecten Eventuele neveneffecten zijn niet bekend.
B. Toetsing (Beoordeling van de interventie door TIJ) 1. Volledigheid van de beschrijving NP is een aanbod voor jongeren die op meerdere leefgebieden problemen hebben, zelf niet meer in staat zijn om aan die problemen te werken, omdat ze het overzicht missen en niet meer weten hoe ze aan een oplossing moeten beginnen. In veel gevallen is het eerste signaal vroegtijdig schoolverlaten. Er zijn ook jongeren die zichzelf aanmelden (via mond- tot mondreclame), bijvoorbeeld omdat er problemen met school zijn. NP benadrukt het belang van het zelf aanmelden. De beschrijving van de gehele doelgroep voor de interventie blijft diffuus. En het is daardoor ook niet bekend hoeveel jongeren tussen de 12 en 24 jaar tot de doelgroep van NP behoren. Gezien de doelstelling met betrekking tot de meervoudige problematiek is het onvermijdelijk dat de inclusie- en exclusiecriteria ruim zijn geformuleerd. Er hangt veel af van de inschatting van de NP-hulpverlener bij de intake of NP een geschikt aanbod is of niet. Gezien de breedte van de doelgroep hangt er ook veel af van de mate waarin de hulpverlener flexibel kan inspelen op de specifieke situatie van de jongere. De fasen in het proces zijn duidelijk beschreven. De concrete activiteiten kunnen per geval verschillen. De interventie kan opgevat worden als een reparatieactiviteit voor falende organisaties. Als de school de spijbelende jongere laat lopen, dan kan dat tot andere problemen leiden (bijvoorbeeld relaties thuis, foute vrienden). Het kan ook zijn dat problemen op school leiden tot problemen thuis. NP kan ook gezien worden als een reparatie voor gebrekkige sociale Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
65
vaardigheden van de jongere. Hij of zij ziet geen kans om op een effectieve manier met organisaties om te gaan. In die zin is NP een vorm van opvoeden, die blijkbaar ontbrak in de eigen sociale omgeving. 2. Degelijkheid van de methodiek De methodiek is uitgebreid beschreven (Elling & Melissen, 2007). Hulpverleners kunnen afhankelijk van de situatie verschillende accenten leggen in de aanpak van NP. Er zijn ook stijlverschillen tussen hulpverleners. In elk hulpverleningstraject ligt nadruk op het belang van sociale vaardigheden van de jongere. Het is vaak niet voor niets dat de jongeren niet om kunnen gaan met instanties als gevolg van hun houding, taal, etc. Elk plan van aanpak kan beoordeeld worden op de mate waarin per jongere aandacht is besteed aan de factoren in het Kennisfundament (Brons et al, 2008). Op geaggregeerd niveau is daar geen informatie over. Daarvoor zou de inhoud en het resultaat van alle trajecten beschreven moeten worden. Sterke punten van NP zijn de persoonlijke benadering, het intreden in het sociale netwerk, de directe analyse van de persoonlijke situatie, mobiliseren van sociale steun en betrokkenheid, aanleren van vaardigheden, stellen van doelen voor de individuele jongeren. Zwak punt is dat er geen inzicht is in de omvang van de doelgroep en er is onvoldoende inzicht in de follow-up. 3. Uitvoeringsintegriteit Als het plan van aanpak van een individuele jongere volledig is uitgevoerd, dan is NP afgerond. Als het probleem niet of nog niet helemaal is opgelost, moet er een relevante verwijzing hebben plaatsgevonden, vaak op één van de leefgebieden. Als de interventie bereikt dat de jongere weer op de rails staat. (dat wil zeggen dat de doelen zijn gerealiseerd) dan is de interventie uitgevoerd zoals bedoeld. Voorbeelden van doelen zijn: geen schoolverzuim meer, weer naar school gaan, werk en herstel van de relatie met ouders en/ of andere sleutelfiguren. Knelpunten zijn mankerende sociale steun, individuele capaciteiten, psychiatrie en verslaving. Door de aard van de interventie is er sprake van proportionaliteit. De interventie wordt uitgevoerd door daarvoor getrainde professionals. NP is een vorm van intensieve begeleiding waarbij de relatie cliënt-hulpverlener van cruciaal belang is. Is er voldoende klik? De organisatie beoordeelt dit door werkbegeleiding en beoordeling van het functioneren. 4. Resultaten Er is inzicht in het aantal uitgevoerde trajecten en de mate waarin die trajecten volgens plan zijn uitgevoerd. Er is onvoldoende geaggregeerd inzicht in de inhoud van deze trajecten. Er is onvoldoende inzicht in de effecten op korte en middellange termijn. De GGD is in 2011 gestart met een monitoring van deze trajecten. 5. Oordeel: een interventie ter verbetering Nieuwe Perspectieven is een interventie ter verbetering. De verbetering betreft vooral de monitoring van de instroom, de monitoring van activiteiten in de verschillende trajecten en de effecten op middellange termijn. Daarnaast is het wenslijk om meer inzicht te hebben in effectieve elementen van de aanpak. Bijvoorbeeld: wat zijn de specifieke competenties van de zorgverlener die voor deze interventie noodzakelijk zijn? 6. Aanbevelingen De GGD is gestart met een monitoring van in- en uitstroom. TIJ vindt het aanbevelenswaardig om de trajecten en resultaten ook in het proces nauwkeuriger te beschrijven en te analyseren. Er is meer inzicht nodig in de instroomcriteria en de exclusiecriteria. Hoe subjectief oordelen de hulpverleners daarin? Zijn er grote verschillen? De grote diversiteit in opdrachtgevers stimuleert niet dat er eenheid in taal ontstaat rondom intensief casemanagement voor jongeren. Er kunnen grote verschillen zijn tussen deelgemeenten. Het is aan te bevelen om in de opdrachtverstrekking die eenheid van taal te stimuleren. De kwaliteit van de relatie met de coördinatie van de hulpverlening (DOSA) is van groot belang, maar is ook verschillend per deelgemeente. In de nieuwe vormen voor de coördina-
66
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
tie van de hulpverlening kan daaraan aandacht worden besteed. 7a. Bronmateriaal (aangeleverd door opdrachtgever/uitvoerder) Elling, M.W. en M. Melissen (2007). Theorie achter Nieuwe Perspectieven. Adviesbureau Van Montfoort Elling, M.W. en M. Melissen (2007). Praktijkhandleiding Nieuwe Perspectieven. Adviesbureau Van Montfoort Gemeente Rotterdam (2012). Subsidiebeschikking Nieuwe Perspectieven 2012. GGD Rotterdam-Rijnmond Stichting Humanitas (2012). Werkplan Nieuwe Perspectieven Noord 2012 Stichting Humanitas (2012). Interventiebeschrijving Nieuwe Perspectieven 2012 voor Noord Stichting Humanitas (2012). Jaarverslag Nieuwe Perspectieven 2011 Overig Det Norske Veritas (DNV). HKZ certificaat Stichting Humanitas. Functiebeschrijving MW Ingevulde TIJ-rapportages (deel A) door mevrouw Fatuma Köker van deelgemeente Noord en mevrouw Mariëtte Venekamp van Stichting Humanitas 7b. Bronmateriaal (desk research TIJ) Brons, D., Hilhorst, N. en Willemsen, F. (2008). Het kennisfundament t.b.v. de aanpak van criminele Marokkaanse jongeren. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum/Ministerie van Veiligheid en Justitie. Bürmann, A., Geldrop, M., Groen, H. Hilhorst, N. & Rietveld, M. (2004). Evaluatie Nieuwe Perspectieven 1998-2003. Amsterdam: DSP-groep Elling, M.W. & Melissen, M. (2007). Handboek Nieuwe Perspectieven, Versie 2007. Woerden: Adviesbureau Van Montfoort Elling, M.W. (juni, 2009). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving ‘Nieuwe Perspectieven’. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload op 22-10-2012 van www.nji.nl Noorda J.J. en R.H. Veenbaas, Eindevaluatie Nieuwe Perspectieven Amsterdam West/ Nieuw-West (1997). Instituut Jeugd en Welzijn, Vrije Universiteit, Amsterdam. Interviews 11-07-2012 – mevrouw F. Köker, deelgemeente Noord 06-07-2012 – mevrouw N. Lemette en mevrouw M. Venekamp, beiden stichting Humanitas
C. Reactie opdrachtgever/uitvoerder op toetsing door TIJ Reactie van uitvoerder, stichting Humanitas: Bij de doelgroep van NP is sprake van geschakelde problematiek op meerdere leefgebieden. Er wordt ook gewerkt aan doelen op andere leefgebieden. Voorbeelden van doelen zijn: geen schoolverzuim meer, weer naar school gaan, werk, herstel van de relatie met ouders en/of andere sleutelfiguren, oplossing voor schuldenproblematiek, gezond gedrag, vrije tijdsbesteding. In het oordeel is opgenomen dat niet duidelijk is of de beoogde doelen worden bereikt. Dit is mogelijk in de TIJ-toetsing niet meegenomen. Maar dit wordt wel gemeten, op casusniveau en in de monitoring van de GGD. (red. TIJ: Er is nog geen rapportage beschikbaar) De effectieve elementen van de aanpak zijn volgens Humanitas opgenomen in de werkzame bestanddelen die ook in de TIJ-rapportage zijn vermeld. De competenties zijn opgenomen in de methodiek en de functiebeschrijving.
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
67
68
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
8 Nieuwe perspectieven (Feijenoord)
A. Beschrijving van de interventie (Op basis van door de opdrachtgever/uitvoerder aangeleverde informatie) 1. Interventiegegevens Naam interventie
Nieuwe Perspectieven
Naam opdrachtgever
GGD Rotterdam-Rijnmond, deelgemeente Feijenoord
Naam uitvoerder
Jeugd op Zuid (voorheen stichting Welzijn Feijenoord/SWF)
Periode uitvoering
1997 - heden
2. Beschrijving interventie 2.1 Korte samenvatting De aanpak van Nieuwe Perspectieven Feijenoord (NPF) is gericht op het tegengaan of zoveel mogelijk voorkomen dat jongeren afglijden naar een criminele carrière. Dit wordt gerealiseerd door intensieve begeleiding van drie maanden en bemiddeling gericht op toeleiding naar school, werk en herstel van gezins- en sociale contacten. Met als doel de binding van jongeren met de samenleving te versterken. 2.2 Aanleiding Voor jongeren met meervoudige problematiek schoot de traditionele, gespecialiseerde hulpverlening te kort. De jongeren (en hun ouders) bleken, mede door teleurstellende ervaringen in het verleden, vaak moeilijk bereikbaar. De werkwijze van de traditionele hulpverlening ging uit van een cliënt die hulp vraagt en die op afspraken komt. De jongeren en ouders uit de doelgroep komen niet naar de hulpverlening toe, formuleren zelf geen hulpvraag en komen afspraken lang niet altijd na. Meer in algemene zin vond de traditionele hulpverlening te veel vanachter het bureau plaats en sloot te weinig aan bij de leefwereld, de wensen en de behoeften van de jongeren/ouders. NPF probeert in dit hiaat te voorzien 2.3 Doel Het uiteindelijke doel van de interventie is voorkomen dat jongeren die crimineel en/of risicogedrag vertonen, afglijden naar een criminele carrière en juist een (positieve) bijdrage aan de maatschappij gaan leveren. Daarnaast is het de bedoeling dat de jongeren, waarvan bekend is dat ze onderdeel uitmaken van een overlastgevende groep op straat, daar niet meer aan deelnemen. Er zijn meerdere tussenliggende doelen die NPF bijhoudt in een registratiesysteem. De tussenliggende doelen zijn: - jongere heeft een dagbesteding in de vorm van werk, school of een combinatie van beide - jongere heeft geen politiecontacten meer - jongere heeft een zinvolle vrijetijdsbesteding - jongere kan een positief sociaal netwerk onderhouden - jongere maakt zich vaardigheden eigen om zelfstandig het eigen leven in te richten met een positief perspectief zonder al te veel brokken te maken 2.4 Doelgroep De doelgroep omvat jongens en meisjes in de leeftijd van 12 tot 24 jaar met meervoudige problematiek op verschillende leefgebieden, zoals school en werk, huisvesting, financiën, Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
69
gezondheid en politiecontacten. Deze jongeren worden opgedeeld in de risicogroep en de maatregelgroep. De risicogroep bestaat uit jongeren waarbij een interventie vanuit preventief oogpunt gewenst is. Deze jongeren plegen kleine vermogensdelicten (bijvoorbeeld winkeldiefstal) en komen daardoor in aanraking met politie en justitie. Ze spijbelen veelvuldig en hun contacten met thuis of de eigen leefomgeving zijn sterk verminderd. Deze jongeren zwerven vaak tot ’s avonds laat op straat en vormen de basis van straatgroepen. De maatregelgroep bestaat uit jongeren die regelmatig in aanraking komen met politie en justitie. Ze zijn veelal voortijdig schoolverlater, streven niet meer naar een maatschappelijke carrière en verwerven hun inkomen deels uit roof en inbraak. Ze kunnen leiders van straatgroepen zijn. De overstap naar een criminele loopbaan dreigt. Omvang van de doelgroep in 2011 is de 58 jongeren die deelnemen aan NPF. Op populatieniveau is de totale omvang onbekend. Contra-indicaties voor deelname aan NPF: - jongeren met een zware verslaving en/of psychiatrische problematiek - jongeren zonder verblijfsstatus - jongeren die aangeven niet te willen stoppen met hun criminele activiteiten - jongeren met een sterk verstandelijke beperking (IQ onder 70) 2.5 Aanpak en materiaal De werkwijze van NPF heeft de volgende kenmerken: - er wordt een netwerk opgebouwd en onderhouden met organisaties die met jeugd (met problemen) te maken hebben - NPF investeert intensief in bestaande en nieuwe samenwerkingsafspraken tussen instellingen in de wijk, vooral in de sluitende aanpak voor jongeren met problemen - een directieve, outreachende aanpak. De hulpverlener zoekt jongeren op, legt contacten met ouders en andere voor de jongere relevante relaties in de leefomgeving en begeleidt hen bij afspraken met instanties - jongeren en hun ouders worden persoonlijk en intensief begeleid gedurende 8 tot 14 weken. Om dit waar te kunnen maken heeft de interventiewerker een uiterst kleine caseload (vier tot zes cliënten) en is 24 uur per etmaal beschikbaar - de begeleiding is gericht op het winnen van vertrouwen, het doorbreken van de bestaande negatieve spiraal van ervaringen en het motiveren en begeleiden van jongeren naar scholing, werk en een stabiele leefomgeving - de hulpverlener maakt een sociale omgevingsanalyse om achtergronden, feiten, wensen en mogelijkheden van jongeren en ouders in kaart te brengen. Vervolgens wordt gewerkt aan het realiseren van de deeltrajecten (gezin, school, werken en vrije tijd) - de interventieperiode wordt afgesloten met ondertekening van een persoonlijk actieplan waarin wederzijdse afspraken en doelen voor het komende jaar worden vastgelegd. Vertegenwoordigers van instellingen uit het contactnetwerk en belangrijke personen in de omgeving van de jongere (de VIP’s) nemen dan de hulp- en dienstverlening over - de interventiemedewerker volgt op afstand, tot de jongere over voldoende aanpassingsvermogen beschikt en de leefomgeving voldoende stabiel is om zelfstandig verder te kunnen. Na drie en na zes maanden checkt de hulpverlener of alles volgens afspraak en naar wens verloopt. Zo niet, dan komt hij of zij opnieuw in actie. De methodiek van NPF is afkomstig van Adviesbureau Van Montfoort. Deskundigheidsbevordering met betrekking tot de methodiek is eveneens afkomstig van dit bureau. Het plan van aanpak dat wordt opgesteld, is van de jongere zelf. De jongere voert het plan samen met ouders en sleutelfiguren in zijn of haar omgeving uit. Een rode draad hierin is dat de hulpverlener de intrinsieke motivatie tot verandering van de jongere (en de ouders) blijft prikkelen. Werkzame bestanddelen De werkzame bestanddelen zijn de outreachende hulpverlening, met een persoonlijke en positieve benadering. De hulpverleners van NPF leggen contacten in de leefwereld van de jongeren, werken aan de motivatie van jongeren, gaan mee naar instanties en zorgen dat ze er zijn. Belangrijke factoren zijn tevens de echtheid, betrouwbaarheid en rolmodelfunctie van de hulpverlener in houding en gedrag. De hulpverlener moet constant op de juiste wijze
70
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
jongeren corrigeren en complimenteren. Daarnaast moet de hulpverlener de leefwereld en taal van de jongeren spreken. Dit betekent dat de hulpverlener contacten op straat moet hebben, bijvoorbeeld met het ambulant jongerenwerk, om te weten hoe de jongere zich op straat manifesteert. Daarnaast is NPF vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Dit houdt in dat NPF samenwerkt met Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak (DOSA) en politie. Deze partijen worden, indien nodig, ingezet als stok achter de deur. Er is een planmatige, doelgerichte werkwijze in de hulpverlening. De betrokken instellingen en de GGD monitoren dit. De kwaliteit van de hulpverlening wordt zoveel mogelijk geborgd in teamoverleg, casuïstiekbespreking, hantering van de methodiek en tevredenheidsmeting bij de jongere en ouders/opvoeders. Tevens vindt bespreking en evaluatie plaats met de ketenpartners. De aanpak is preventief en allesomvattend, in die zin dat de omgeving van de jongere in kaart wordt gebracht en daar waar nodig (en mogelijk) actie wordt ondernomen. 2.6 Organisatie NPF heeft 2,7 fte hulpverleners op HBO-niveau in dienst. Twee medewerkers hebben de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening afgerond en één Sociaal Pedagogische Hulpverlening. Deze opleiding is aangevuld met een methodiektraining Nieuwe Perspectieven van Adviesbureau Van Montfoort. NPF maakt sinds januari 2012 onderdeel uit van stichting Jeugd Op Zuid, samen met de afdelingen Kinderwerk, Ambulant Jongerenwerk en het inpandig jongerenwerk. Een manager op WO-niveau stuurt deze afdelingen integraal aan. Naast deze afdelingen valt onder Jeugd op Zuid ook het Stedelijk Team Jongerenwerk. Dit team wordt apart aangestuurd. De managers van Jeugd op Zuid vallen hiërarchisch onder de Raad van Bestuur van de HefGroep. Per 1 september 2012 is NPF overgegaan naar een andere afdeling en ander management. Het is nu ingebed bij het schoolmaatschappelijk werk, opvoedingsondersteuning, algemeen maatschappelijk werk en de Vraagwijzer. Werkproces De jongere wordt aangemeld door een partij als jeugdhulpverlening, onderwijs, jeugd- en jongerenwerk, DOSA of Groepsaanpak. De jongere kan zich ook zelf aanmelden. Na aanmelding neemt NPF binnen vijf werkdagen contact met de jongere op. Bij contra-indicaties denkt NPF na over een alternatief. Na aanmelding neemt NPF contact op met DOSA en wordt nagegaan of er sprake is van al lopende hulpverleningstrajecten. Na afloop van de aanmeldings- en intakefase volgt de interventiefase van zes weken. Daarbij analyseert de medewerker van NPF het gedrag van de jongere en het sociale netwerk waar de jongere deel van uitmaakt. Samen met de jongere formuleert NPF korte- en langetermijndoelen. Deze worden opgenomen in het plan van aanpak. Bij de uitvoering van dit plan worden ouders/opvoeders actief betrokken. Indien nodig onderhoudt NPF tussentijds contact en zoekt afstemming met de ketenpartners. Na afronding van het plan van aanpak vindt een afsluitend netwerkgesprek plaats. Zo nodig vindt overdracht plaats naar vervolghulp. Ook DOSA wordt geïnformeerd dat de interventie is afgesloten. In de nazorgfase van een halfjaar heeft de hulpverlener een aantal keer contact met de jongere en sleutelfiguren in het sociale en professionele netwerk om te bekijken hoe het met de jongere gaat. In deze fase is de rol van NPF coördinerend, procesvolgend, informerend en bijstellend. Het komt voor dat de interventie plaatsvindt in samenwerking met de DOSA-regisseur of de projectleider Jeugdoverlast. In deze gevallen betreft het jongeren die uit een risicogezin komen en jongere broertjes en/of zusjes hebben of jongeren die overlast op straat veroorzaken. De afstemming tussen diverse hulpverleners en/of met de politie vindt dan plaats onder regie van DOSA/Groepsaanpak. Kwaliteitsbewaking De hulpverlener is verantwoordelijk voor de begeleiding van de jongere volgens de daarvoor geldende richtlijnen (protocol hulpverlening, dossieropbouw). De hulpverlener beschikt over specifieke kennis en vaardigheden. De aansturing van de kwaliteit vindt plaats door de manager door teamoverleg, incidentele (dossier en registratie) controle, casuïstiekbespreTweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
71
king, intervisie (met ambulant jongerenwerk) en functioneringsgesprekken. NPF neemt deel aan de monitoring en effectmeting van de GGD (onderdeel van het stedelijk verbetertraject gezins- en jongerencoaching) en voert een cliënttevredenheidsonderzoek uit. 2.6 Projectbewaking Volgens de prestatieafspraken met de GGD diende NPF in 2011 bij 58 jongeren een traject af te sluiten. Dit houdt in dat jongeren een vaste dagbesteding (school en/of werk) en een sterker persoonlijk netwerk hebben. Deze jongeren moeten verder begeleid en ondersteund worden door instellingen uit het contactnetwerk of door personen in hun omgeving. Deelgemeente Feijenoord heeft als prestatieafspraak 51 afgeronde trajecten in 2012. Onderdeel van de opdrachtverstrekking door GGD/deelgemeente Feijenoord is het handelen volgens de regels van het Stadsregionaal Instrument Sluitende Aanpak (SISA), de Meldcode Huiselijk Geweld en de kwaliteitsverbetering van de gezinscoachingstrajecten. Het SISA-protocol, de meldcode en de gegevensverzameling van de hulpverleningstrajecten hebben een vaste plek in het primair proces van NPF. Deelgemeente Feijenoord heeft hieraan toegevoegd het door scholing structureel aandacht besteden aan seksueel geweld, homo- en lesbo-intolerantie en middelengebruik (drugs en alcohol), onder meer in samenwerking met Rotterdam Verkeert. Gegevens over personalia van deelnemers, uitvallers, aantal benaderingen en de samenwerking met organisaties worden niet zozeer als prestatiecriteria benoemd door de subsidiegevers, maar wel gecontroleerd door een externe accountant. NPF rapporteert ieder kwartaal en halfjaarlijks over de voortgang. In het jaarverslag worden de uiteindelijk behaalde resultaten opgenomen. NPF legt de gegevens van deelnemers en de voortgang van de trajecten vast. Dit is een standaardonderdeel van de aanpak. Hiervoor wordt een gedigitaliseerd systeem voor cliëntenregistratie gebruikt. Daarnaast maakt NPF per jongere in begeleiding een papieren dossier aan. NPF beschikt over een intakeformulier om de sociale omgeving, de problemen en de kansen van jongeren in kaart te brengen. In een sociale omgeving-formulier wordt de verzamelde informatie opgenomen. Dit dient als basis voor het plan van aanpak. De zaken die NPF vastlegt op schrift en opneemt in het cliëntdossier zijn onder andere intake, hulpverleningsplan, tussenevaluatie, eindevaluatie, contactregistratie terugrapportage aan doorverwijzer en DOSA. Het gaat om een overdrachtsrapportage na afronding van het plan van aanpak, een verslaglegging van het netwerkgesprek en na afsluiting van de nazorgfase opnieuw een verslaglegging van het netwerkgesprek. De GGD gebruikt sinds vorig jaar een factsheet waarin specifieke gegevens vastgelegd worden, zoals personalia, uitvallers, duur van de interventie en doorverwijzing. Deze gegevens worden, evenals de dossiers en de cliëntregistratie, gecontroleerd door een accountant. Evaluatie In 1997 en 2003 is door het Instituut Jeugd en Welzijn van de Vrije Universiteit Amsterdam onderzoek gedaan naar het bereik en effectiviteit van NP. In 2004 heeft de DSP-groep onderzoek gedaan naar de resultaten, effecten, doelmatigheid en consistentie van NP. In 2005 hebben Adviesbureau van Montfoort en het NIZW onderzoek gedaan naar de vraag of NP de hulp biedt, die volgens onderzoek bij de problematiek van de aangemelde jongeren past en of men de hulp uitvoert zoals bedoeld. 3. Indicatie kosten NPF ontvangt van de GGD voor de periode 1 januari 2012 – 31 december 2012 een budgetsubsidie van ongeveer € 200.000. Vanuit de GGD is aangegeven dat de voorgenomen bezuinigingen in 2013, 2014 en 2015 telkens € 51.000 zullen bedragen. Vanuit de deelgemeente Feijenoord ontvangt NPF over 2012 een subsidie van € 34.470. Het is nu nog onduidelijk of deze subsidie in 2013 wordt voortgezet. Van andere financieringsbronnen is geen sprake.
72
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
4. Resultaten 4.1 Bereik De beoogde doelgroep voor 2012 bestaat uit jongeren die problemen hebben op meerdere leefgebieden, crimineel gedrag vertonen of dreigen te vertonen en/of bekend zijn bij de politie. Met de GGD is afgesproken dat met 58 jongeren een traject wordt afgerond. Er is geen verschil tussen het aantal uiteindelijke deelnemers en de beoogde doelgroep. Er is inderdaad sprake van meervoudige problematiek en een deel heeft bij instroom problemen op het gebied van criminaliteit. Wel komt het voor dat deelnemer en hulpverlener bij intake verschillende opvattingen hebben over de aard en omvang van de problematiek. Ook kunnen deze inzichten tijdens het traject wijzigen. 4.2 Uitval In 2011 zijn 79 jongeren aangemeld, waarvan er 16 zijn afgevallen. Van deze 16 zijn er vijf doorverwezen naar een andere organisatie: - een keer psychiatrie (naar Assertive Community Treatment) - een keer schulden en ouderleeftijd (naar maatschappelijk werk) - een keer enkelvoudige vraag huisvesting (naar maatschappelijk werk) - een keer uithuisplaatsing - een keer ziekte (naar Praktijk Ondersteuner Huisartsen) Elf jongeren zijn voortijdig gestopt. Redenen waren onder meer: - ouders geven geen toestemming bij minderjarige - verhuizing - cliënt wilde niet meer verder - ouder dan 18 jaar - wilde niet meer komen vanwege intensief karakter van traject - detentie voorafgaand aan intake 4.3 Output In 2011 waren er 79 aanmeldingen, waarvan 65 jongeren daadwerkelijk in de hulpverlening bij NPF zijn gekomen. De gemiddelde behandelingsduur bedroeg dertien weken. Het aantal face-to-facecontacten was gemiddeld tien. Het totaal aantal contacten bedraagt 1902. De gemiddelde kosten per traject bedragen indicatief € 3.538. 4.4 Outcome In 2011 bedraagt de outcome: - jongeren naar school: 28 - jongeren aan het werk: 8 - jongeren werk en school: 8 - ouders/opvoeders betrokken bij de hulpverlening: 39 Er is een aantal onderzoeken uitgevoerd dat inzicht geeft in de effecten van NP. In 1997 heeft het Instituut Jeugd en Welzijn van de Vrije Universiteit Amsterdam onderzoek gedaan naar de effectiviteit. Daaruit is gebleken dat ongeveer 72 procent van de jongeren dat een interventie is gestart, is vooruitgegaan op de verschillende leefgebieden. Uit de nameting bleek dat het effect op langere termijn vaker toeneemt of gelijk blijft dan afneemt. Bij de cliënten die met een interventie zijn gestart, is het meest frequent een verbetering opgetreden op het gebied van criminaliteit (78 procent), gevolgd door onderwijs (62 procent), gezin (60 procent), omgang met vrienden (57 procent), vrijetijdsbesteding (56 procent) en arbeid (50 procent). In 2003 heeft hetzelfde instituut een onderzoek gepubliceerd met positieve tot zeer positieve resultaten met betrekking tot de interventies. De resultaten hadden betrekking op de terreinen school, gezin, criminaliteit, huisvesting en financiën. In 2004 heeft de DSP-groep onderzoek gedaan naar de resultaten en effecten van NP en onderzocht of er sprake is van een doelmatige en consistente aanpak. Uit het onderzoek blijkt dat redelijk tot goede resultaten geboekt worden bij 71 procent van de uitstroom Bij ruim een derde van de doelgroep wordt vooruitgang geboekt op twee of drie van de vier leefgebieden (gezin, school/werk, vrije tijd en criminaliteit). Bij ruim een derde wordt op alle vier de leefgebieden vooruitgang geboekt.
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
73
In 2005 hebben Adviesbureau Van Montfoort en het NIZW onderzoek gedaan naar de vraag of NP de hulp biedt die – volgens onderzoek – bij de problematiek van de aangemelde jongeren past en of men de hulp uitvoert zoals bedoeld. Uit het onderzoek blijkt dat de theoretische basis, de intensieve outreachende aandacht voor jongeren en de multisystemische benadering van NP aansluit bij wat effectief is volgens de internationale vakliteratuur. Uit het onderzoek van DSP-groep (2004) blijkt dat twee jaar na afsluiting van de begeleiding driekwart van de jongeren aangeeft het grootste deel van het voorgaande jaar op school gezeten te hebben of aan het werk te zijn geweest. Van de (ex-)cliënten recidiveert veertig procent binnen twee jaar na instroom. Maar slechts zes procent van de lichtere doelgroepen stroomt door naar de harde kern. 4.5 Neveneffecten Zover bekend zijn er geen specifieke neveneffecten.
B. Toetsing (Beoordeling van de interventie door TIJ) 1. Volledigheid van de beschrijving De doelgroep is kwalitatief helder omschreven en er zijn gegevens over contra-indicatie opgesteld. Deze contra-indicaties beslaan zowel te lichte enkelvoudige problemen als psychiatrische aandoeningen en zware criminaliteit. Belangrijk pluspunt is dat doelgroep van NPF in de praktijk breed wordt gehanteerd om te voorkomen dat jongeren van het kastje naar de muur worden gestuurd. Bij NPF speelt de DOSA-regisseur een belangrijke rol in het aanleveren van casuïstiek naar verschillende organisaties en heeft hierbij doorzettingsmacht. Van de 150 tot 200 jongeren die bekend zijn bij DOSA Feijenoord, gaan er 15 tot 20 naar NPF. De DOSA-regisseur geeft aan dat de beschikbare tijd te kort is, gegeven de problematiek van de jongeren. De output is vastgesteld, maar het is niet duidelijk hoe groot de totale doelgroep is. Er zijn expliciete einddoelen en tussenliggende doelen gesteld. De tussenliggende doelen houden in dat de jongere in begeleiding letterlijk een nieuw perspectief op de toekomst wordt geboden. Dit kan zijn een passend hulpverleningstraject, maar ook een zelfstandige aanpak door de jongere zelf. Voor DOSA is vooral de overbrugging na het voortijdig schoolverlaten een reden om NPF in te zetten. 2. Degelijkheid van de methodiek NP is aangemeld bij het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) en is aangemerkt als theoretisch goed onderbouwd. Bij de beschrijving voor het NJi wordt een lange reeks van methodieken en werkzame elementen opgevoerd. De vraag is of alle voorgedragen werkzame bestanddelen en vereiste competenties in de praktijk te verenigen zijn in één case manager. De casemanager moet oprechte belangstelling hebben voor de leefwereld/situatie van de jongeren die hij/zij begeleidt, aanwezig zijn en aandacht hebben voor positieve aanknopingspunten. Het eigen maken van sociale vaardigheden door de jongeren zelf ziet TIJ als de kern van de aanpak. Dit wordt gezien als een voorwaarde om bij instanties iets te bereiken. De tijdsinvestering door NPF per casus is omvangrijk: gemiddeld 65 uur. 3. Uitvoeringsintegriteit De interventie wordt uitgevoerd zoals bedoeld is door de uitvoerder. De beschrijving van Van Montfoort is echter erg veelomvattend. De ecologische validiteit lijkt hoog, omdat de interventie vanuit en in de leefwereld/het sociale netwerk van de jongere plaatsvindt. Volgens zowel de uitvoerder als de DOSA-regisseur vormen de ouders vaak een negatieve factor in het sociale netwerk. De aanpak van NPF en de resultaten die ermee worden behaald, zijn afhankelijk van de persoonlijke kwaliteit, de inzet en het doorzettingsvermogen van de professionals én de directe aansluiting op de eigen organisatie. Deze kwaliteit lijkt bij NPF over het geheel bezien hoog. DOSA bevestigt deze indruk. NPF laat door de situationele aanpak veel ruimte voor proportionaliteit. Uitgegaan wordt van een gemiddelde inzet van 65 uur per casus, maar de variatie per casus is vanwege het maatwerk groot.
74
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
4. Resultaten Ongeveer 75 procent van de jongeren die NPF begeleidt, boekt in termen van trajectdoelen vooruitgang en krijgt daardoor een beter toekomstperspectief. Dit komt overeen met landelijk onderzoek. Aangezien de doelen per jongere verschillen, en met hen zelf vastgesteld worden, is het moeilijk hier een absolute benchmark voor te hanteren. Gezien het aanbod aan jeugdvoorzieningen en -interventies lijkt NPF vooral een reparatie van een afwachtend en lacuneus systeem. NPF neemt deel in de Monitor Gezinsinterventies van de GGD. De einddoelen worden niet gemonitord. Ook landelijk is er geen langetermijnevaluatie-onderzoek. 5. Oordeel Nieuwe Perspectieven Feijenoord is een interventie ter verbetering. Van de interventie NP is op landelijk niveau een uitgebreide theoretische onderbouwing. In de Rotterdamse praktijk van NPF blijken de competenties en inzet van huidige hulpverleners doorslaggevend. De tussenliggende doelen worden bij ongeveer 75 procent van de jongeren bereikt. Niet bekend is wat dit voor het realiseren van de einddoelen betekent. Dit verbeterpunt ligt meer in de gehele keten dan bij de interventie zelf. Kanttekening bij het oordeel is dat de interventie vooral hiaten in het bestaande systeem opvult. 6. Aanbevelingen TIJ doet vijf aanbevelingen: - de theoretische onderbouwing van NPF is erg breed. Nader praktijkonderzoek is nodig naar de elementen die er bij het bereiken van effect werkelijk toe doen - breng de langere termijn outcome van NPF in kaart - het is onduidelijk waarom NPF een aanvullende interventie is. Onderzocht dient te worden hoe het onderdeel kan zijn van het reguliere aanbod - problemen op school en/of schooluitval vormen een terugkerend element. Onderzocht kan worden of NPF directer aan de school is te koppelen - op beleids- en opdrachtgeversniveau kan de afstemming tussen stad en deelgemeente beter, evenals de afstemming tussen de verschillende gemeentelijke diensten 7a. Bronmateriaal (aangeleverd door opdrachtgever/uitvoerder) Bureau Montfoort. Theorie achter Nieuwe Perspectieven (ongedateerd) Bureau Montfoort. Praktijkhandleiding Nieuwe Perspectieven (ongedateerd) Deelgemeente Feijenoord. Werkplan Nieuwe Perspectieven Feijenoord 2011 en 2012 Deelgemeente Feijenoord. Subsidie beschikking Nieuwe Perspectieven 2011 en 2012 GGD Rotterdam-Rijnmond. Subsidiebeschikking Nieuwe Perspectieven 2011 en 2012 Stichting Welzijn Feijenoord (2011). Jaarverslag Nieuwe Perspectieven Feijenoord 2011 Overig Voorbeelddossier, zoals gehanteerd door DOSA Feijenoord Ingevulde TIJ-rapportages (deel A) door mevrouw N. Lemette (Jeugd op Zuid) en mevrouw E. Hehanussa (MOtief). 7b. Bronmateriaal (desk research TIJ) Bürmann, A., M. Geldrop, H. Groen, N. Hilhorst & M. Rietveld (2004). Evaluatie Nieuwe Perspectieven 1998-2003. Amsterdam: DSP-groep Elling, M.W. & Melissen, M. (2007). Handboek Nieuwe Perspectieven. Adviesbureau Van Montfoort: Woerden Hoogendam, S. en E. Vreenegoor (2002). Intensief casemanagement en complexe meervoudige problemen. Countinho: Bussum Noorda J.J. en R.H. Veenbaas (1997). Eindevaluatie Nieuwe Perspectieven Amsterdam West/Nieuw-West. Instituut Jeugd en Welzijn: Vrije Universiteit Amsterdam Riet, H. van en H. Wouters (2010). Casemanagement: een leer-werkboek over de organisatie en coördinatie van zorg-, hulp- en dienstverlening. Koninklijke Van Gorcum: Assen Overig Database effectieve jeugdinterventies van het Nederlands jeugdinstituut inzake Nieuwe Perspectieven, via www.nji.nl Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
75
Interviews 21-09-2012 – mevrouw N. Lemette, manager, Jeugd Op Zuid (tot 1 oktober 2012) 03-10-2012 – de heer J. Vos, DOSA-regisseur, deelgemeente Feijenoord
C. Reactie opdrachtgever/uitvoerder op toetsing door TIJ Reactie van manager bij Stichting MOtieF (voorheen werkzaam bij uitvoerder SWF): ‘Met betrekking tot de twee onderstaande aanbevelingen wordt het volgende onderschreven: 1. Onderzocht kan worden of NPF directer aan de school is te koppelen. De koppeling met het onderwijs is een belangrijke en maakt dat jongeren ook via de verbinding met schoolmaatschappelijk werk langer gevolgd kunnen worden.’ 2. ‘Het uitvoerend werk geeft aan dat de methodiek van NP gedegen en uitgebreid is en in de praktijk meer tijd kost als je het letterlijk zou volgen. Zij zijn nu wel in de praktijk meer vaardiger en meer ervaren om snel tot werkpunten te komen, maar soms kost dat toch meer tijd.’
76
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
Bijlage 1: Werkwijze TIJ In het voorjaar van 2012 heeft de wethouder Onderwijs, Jeugd en Gezin (OJG) de Toetscommissie Interventies Jeugd (TIJ) geïnstalleerd. TIJ heeft als opdracht meegekregen het huidige pakket aan jeugdinterventies (0 tot 23 jaar) te toetsen en te adviseren over de (potentiële) effectiviteit hiervan. Het uiteindelijke doel van TIJ is het optimaliseren van het (deel)gemeentelijk aanbod van jeugdinterventies en het verder professionaliseren van het opdrachtgeverschap in het jeugddomein. Prioritering TIJ selecteert jeugdinterventies op basis van de uitkomsten van het OGOR-jeugdtraject. In eerste instantie zijn dit interventies die het dichtst tegen het voorkomen van criminaliteit en overlast liggen (repressie). TIJ kiest altijd voor een bepaald cluster van interventies. Daardoor is de toetscommissie in staat om, naast uitspraken over de (kosten)effectiviteit van individuele interventies, te kijken naar de samenhang in het aanbod en om dubbels en witte vlekken op te sporen. Naarmate de activiteiten van TIJ vorderen, verschuift de aandacht steeds meer richting jeugdinterventies vanuit het oogpunt curatie en preventie. Procedure en werkwijze De toetscommissie brengt advies uit aan de wethouder OJG. Zij geeft aan of een jeugdinterventie kansrijk, voor verbetering vatbaar dan wel kansarm is. En zij doet verbetervoorstellen. TIJ opereert los van de belangen van gemeentelijke diensten, deelgemeenten en uitvoerderende partijen. Alleen op deze manier kan zij haar onafhankelijkheid garanderen. De werkwijze is vastgelegd (zie onderstaand schema) en heeft een wetenschappelijke basis. In de eerste fase van het onderzoek (deel A) ligt de bewijslast nadrukkelijk bij de opdrachtgever. De uiteindelijke adviezen zijn openbaar.
1
Opdrachtgever/uitvoerder levert voor iedere gevraagde jeugdinterventie apart deel A aan. In deze fase ligt de bewijslast nadrukkelijk bij opdrachtgever/uitvoerder. Reactietermijn bedraagt 30 dagen.
2
Na ontvangst van deel A vindt de interviewronde plaats.
3
Onderzoekers van TIJ stellen eventuele hiaten vast en verzoeken om aanvullende informatie. Deel A wordt gecompleteerd.
4
Deel A wordt voorgelegd aan opdrachtgever/uitvoerder met het verzoek de (on) juistheid van de feitelijkheden te controleren en daarop te reageren. Reactietermijn bedraagt 14 dagen.
5
Onderzoekers van TIJ toetsen de interventie en brengen een oordeel uit in de categorieën: kansrijk, project ter verbetering en kansarm (deel B).
6
Deel A en deel B (de conceptrapportage) worden voorgelegd aan de opdrachtgever/ uitvoerder met het verzoek hiervan kennis te nemen. Eventuele reacties op deel B worden achter de rapportage gevoegd (deel C). Reactietermijn bedraagt 14 dagen.
7
TIJ brengt advies uit over een cluster jeugdinterventies aan de wethouder OJG tijdens de staf.
8
(Deel)gemeentelijke opdrachtgevers zijn vervolgens verantwoordelijk voor het opvolgen van de adviezen.
9
Terugkoppeling van de voortgang van de opvolging aan wethouder OJG (na ongeveer vier tot vijf maanden) tijdens de staf.
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
77
Voor TIJ geldt dat jeugdinterventies die ontwikkeld en ingezet worden, gebaseerd zijn op het wat werkt–principe. Het (gebiedsgerichte) gebruik van jeugdinterventies die effectief zijn (in theorie en praktijk) staat daarbij centraal. Dit in combinatie met het op voorhand voeren van een gefundeerde discussie over de samenhang in doel, doelgroep en aanpak, waardoor het behalen van aantoonbare resultaten in de stad aannemelijk(er) wordt.
78
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
Bijlage 2: Samenstelling Leden van de Toetscommissie Interventies Jeugd met ingang van 2 april 2012: - A.F.M. (Ton) Legerstee (voorzitter) - Cluster MO - Mw. F.E. (Fleur) van der Werf (vice-voorzitter) - Directie Veiligheid - M. (Maurice) Geluk (secretaris) - Directie Veiligheid - Mw. A.M. (Anne Marijke) Bannink - Directie Veiligheid - P.F.L.A. (Pascal) Bisscheroux - Cluster MO - Mw. Y. (Yeter) Demirci - Directie Veiligheid - A. (Alex) Hekelaar - Rotterdamse Service Organisatie - dr. A.J.J. (Toon) Voorham - Cluster MO
Tweede Tij-Rapportage Toetsing December 2012
79
Colofon Uitgave van de Toetscommissie Interventies Jeugd December 2012 Contact 010 – 267 34 83
[email protected] Opmaak en print: Repro Stadhuis Beeld: TIJMENKIELEN.COM (cover, pagina 2, 8, 14, 46 en 60) Pagina 16 en 68 rechtenvrij