I was blind, but now I see.
DUCCIO di Buoninsegna: genezing van de blinde (1308-11)
Meditatie ds. Gerard Rinsma Zondag 30 maart 2014 (vierde zondag 40dagentijd)
Profetenlezing: 1 Sam. 16:1-13 Evangelielezing: Johannes 9:1-13; 26-41 Amazing grace (how sweet the sound) that saved a wretch like me! I once was lost, but now I am found, Was blind, but now I see.1 Voor ons is het wonderbaarlijke van het evangelieverhaal dat die blindgeboren man de ogen geopend worden. Maar het wonder begint al eerder. Het wonder begint op het moment dat de man wordt `gezien.' Jezus ziet die éne man. Jezus verlaat het tempelplein en voorbijgaande ziet hij een man, die vanaf zijn geboorte blind was. Het zal, denk ik geen ongebruikelijk gezicht zijn geweest destijds in Jeruzalem, dat mensen, die aangewezen zijn op aalmoezen, zich ophielden bij de tempel. Als ergens mensen bereid waren om te geven, dan wel op die plek. Tot zover is er nog niets aan de hand, is het een gewoon alledaags tafereel. Een blinde bedelaar zit in de tempel-poort en houdt waarschijnlijk zijn hand op, als hij weer een voorbijganger hoort aankomen. Maar Jezus ziet die éne man. Voor hem zijn er niet duizend gehandicapten. Voor hem is er geen verpleeghuis met honderdzestig `bedden,' zoals het in het jargon heet. Voor de discipelen was de man een geval. Ze praten over hem, waar hij zelf bij staat. Ze doen alsof de man behalve blind, ook nog doof is. Ze praten over z’n hoofd heen. Ik denk aan een man, die zich op een gesloten afdeling bevindt. Hij heet dement te zijn, maar is het niet. Hij is wanhopig, omdat niemand hem ziet. En niemand door heeft dat hij niet dement is. Maar Jezus ziet de man, terwijl hij werkelijk ook andere dingen aan zijn hoofd had. Hij was op weg naar Jeruzalem, de opgang was begonnen. Maar voor hem is het zien van een mens nu juist hetzelfde als vragen wat eraan 1
De schrijver van het lied, John Newton, werd in 1725 te Londen geboren. Hij had een roerige jeugd en moest eerst niet veel van het geloof hebben. Later werkte hij onder andere in de slavenhandel. Hij bekeerde zich na een hevige storm op zee, waarna hij naast Amazing Grace nog meerdere bekende liederen schreef. Hij is als voorganger werkzaam geweest en preekte tot zijn dood op 21 december 1807. Er wordt beweerd dat John Newton Amazing Grace schreef rond Kerst 1772 in het dorpje Kineton in Warwickshire te Engeland. Hij was op dat moment voorganger en schreef het lied naar aanleiding van het overdenken van het Oude Testament waarover hij een preek voorbereidde. In het lied wordt veel vanuit zijn leven bezongen. De tekst is verder gebaseerd op 1 Kronieken 17:16-17, waar David zich verwondert over Gods keuze voor hem en zijn familie[1]. Vooral de melodie van het lied is wereldbekend, en wordt vooral veel gespeeld op doedelzakken. Het wordt wel gezien als het volkslied van de Cherokee, omdat zij dit zongen bij hun begrafenissen. Het lied is door diverse bekende muzikanten gebruikt, onder wie ook vele Amerikaanse zangers en zangeressen. Voorbeelden zijn Elvis Presley, Johnny Cash, Aretha Franklin, Il Divo, Willie Nelson, Michael W. Smith, Dropkick Murphys, Rod Stewart, Hayley Westenra, Mieke Telkamp en André Rieu. De Chinese versie van Amazing Grace wordt vaak gezongen door Hongkongse christenen.
scheelt. En wie gevoelig is voor de taal van het geloof spitst hier onmiddellijk de oren. Jezus zag hem. Jezus ziet wat God ziet, en God ziet altijd de mensen die in het donker zijn: `Mozes, ik heb de ellende gezien van mijn volk dat in Egypte is.' Straks, wanneer het Pesach is, zullen die woorden opnieuw klinken. Weer wordt dan het oude verhaal verteld dat God die ellende niet langer kon aanzien, en in een nacht, anders dan andere nachten, voorbijging om de zijnen uit hun ellende te verlossen. Hoe anders denken de leerlingen: ze vragen: `Rabbi, wie heeft er nu gezondigd, dat die man blind is geboren, hij of zijn ouders?' Zo'n vraag kan alleen maar opkomen vanuit een gesloten geloofssysteem; hetzelfde denkkader als waaruit de vrienden van Job dachten: alles wat een mens overkomt, ten goede of ten kwade, valt hem van God ten deel. God beloont de goeden en straft de slechten. Als iemand dan getroffen wordt door het kwaad, of wanneer iemand gehandicapt ter wereld komt, dan is dat dus een zichtbaar gevolg van een niet zichtbare zonde. Zo praatten de vrienden ook tegen Job aan: Job, denk nou eens goed na, dat dit je overkomen is, zal toch niet zonder reden zijn. Zo ook hier menen de discipelen dat de bedelaar niet zonder reden blind geboren is. Er is een Perzische volkswijsheid, die luidt: als je een blinde ziet, geef hem een trap, want waarom zou je vriendelijker zijn dan God. En dat is precies wat er gebeurt, als mensen vanuit zo'n gesloten systeem redeneren: het slachtoffer krijgt nog een trap na ook. Ze zijn als het ware blind voor het verdriet en de nood van het slachtoffer. En daarvoor hoeven mensen heus niet in God te geloven, daar hebben helaas niet alleen dogmatische christenen het patent op. Overal waar mensen geloven in een onfeilbaar systeem, krijgt degene die de dupe wordt, ook nog eens de schuld in de schoenen geschoven. Nee, de computer kan niet falen. Dan ligt het toch aan u. Blaming the victim, heet dat. Het slachtoffer krijgt ook nog een schuld, nog eens een trap na, want God straft niet zonder reden, een ongeluk gebeurt niet zomaar, iemand raakt niet zomaar z'n werk kwijt. Ik merk dat ik me er gewoon kwaad over maak. Want vroeger als ik dan eens huilend thuiskwam, heb ik ook nogal eens te horen gekregen dat ik het er wel zelf naar gemaakt zou hebben. En misschien herkent u dat. Dat anderen tegen u zeiden: je zult het er wel zelf naar gemaakt hebben. Met andere woorden: jij gaat niet vrijuit in wat jou overkomen is. Oftewel: het slachtoffer heeft het gedaan, had ze zich maar niet zo uitdagend moeten kleden, had ie maar harder moeten werken, had ze maar beter op haar kind moeten letten, had de voetganger daar maar niet moeten lopen, had dat kind maar niet op straat moeten spelen. En eigenlijk suggereren de discipelen hier precies hetzelfde: heeft hij het ernaar gemaakt of hebben z'n ouders dat gedaan?
Maar Jezus onthult ons een andere God. Een God, die het slachtoffer niet nog eens beschuldigt, maar met ontferming bewogen is. Wat Jezus doet, het zijn de daden Gods, het zijn tekenen dat het koninkrijk van God is aangebroken, kijk maar: blinden zien. I was blind, but now I see. Maar waarom dan die vreemde vertoning van het smeren met slijk en de opdracht tot wassen? Is dit een vorm van primitieve geneeskunde, die Jezus hier toepast? Nee, Johannes ziet Jezus als spiegelbeeld van God en hij schildert hem als zodanig. Zoals ooit de Eeuwige de mens uit leem heeft geboetseerd, zo kneedt nu Gods gezalfde slijk uit leem en speeksel, en hij bestrijkt er de ogen van de man mee. Hij zalft als het ware met leem en met het water uit zijn mond de ogen van de blinde bedelaar. Koningen in Israël werden gezalfd. 'Jij bent een koningskind,' zegt Jezus. 'Ga je nu wassen in het bad van Siloam, in het water van De gezondene.' Dat is de vijver waaruit op het Loofhuttenfeest het water wordt geput. Het water dat de blinde er nu uit mag scheppen, is water dat bevrijdt, dat levend maakt, en ziende. Het staat voor de Messias zelf, De gezondene Gods. Door slijk op zijn ogen te strijken wil Jezus in hem nieuwe hoop wekken, tegen zijn opvoeding in, tegen zijn eigen verwachtingspatroon in. Dat is de voorbereiding op zijn genezing, dat hij wordt bevrijd tot een andere manier van geloven. Het moment van genezing ligt niet in de aanraking met het slijk, maar in de reiniging in de vijver van Siloam. Voor wie dat wil zien. Voor wie dat gelooft. Voor wie niet in blindheid blijft steken. Daar blijft het Johannes-evangelie op hameren. Want let u maar eens op hoe het verder gaat met de blinde bedelaar, die door Jezus het licht is geschonken. Eerst zijn het de vroegere kennissen, die niet geloven dat hij genezen is. De man vertelt het verhaal, maar omdat de sabbatvoorschriften overtreden zijn, brengen ze hem naar de Farizeeën. Opnieuw wordt de man gevraagd - ditmaal door de Farizeeën - hoe hij weer licht in z'n ogen heeft gekregen. En voor de tweede maal vertelt de man z'n verhaal. En weer wordt z'n verhaal niet geloofd. Ook z'n ouders kunnen alleen bevestigen, dat hun zoon vroeger blind was en nu kan zien, maar hoe en waardoor durven ze niet te zeggen. Voor de tweede maal wordt dan de man door de Farizeeën gevraagd hoe hij genezen is. Maar de man weigert om voor de derde keer z'n verhaal te vertellen. Hij merkt alleen op: Hierin is toch iets wonderlijks, dat jullie niet weten, vanwaar Hij komt, maar mijn ogen heeft hij geopend. Met andere woorden: wie is er nu eigenlijk blind? Jullie of ik? Wie loopt er nu met oogkleppen op, jullie of ik? Want de Farizeeën, de mensen, die doorkneed zijn in de leer, hebben juist daardoor maar een heel beperkt zicht op de werkelijkheid. Hun zien wordt
ingeperkt door hun overtuigingen, hun opvattingen, kortom door hun geloof. Tegenwoordig noemen we dat selectieve waarneming. Mensen zien slechts dat wat in hun straatje past, mensen laten slechts dat tot hun doordringen, wat strookt met hun denken. 2 Het is gemakkelijk om voorbeelden te geven, als de geschiedenis je al gelijk heeft gegeven. Dan zijn het de anderen, en niet wij. Maar is het niet overal, waar mensen vanuit een gesloten systeem denken, dat ze het zicht verliezen op wat er werkelijk gebeurt. Dat gold voor de Farizeeën ten tijde van het Johannes-evangelie. Zij zijn zo heilig overtuigd dat God eenmaal op de berg Sinaï tot Mozes heeft gesproken, dat zij zich niet kunnen voorstellen, dat God zich opnieuw zou manifesteren. En zeker niet in een mens, een mens, van wie ze ook nog de ouders kennen, en die zich bovendien niet houdt aan de regels van de Sabbat. `Wij weten dat God tot Mozes heeft gesproken, maar van deze weten wij niet, vanwaar Hij komt', waarop de bedelaar antwoordt: `als deze niet van God gekomen was gekomen, had hij niets kunnen doen.' En let dan goed op. Want de reactie daarop van de Farizeeën onthult wat ze in feite denken. Wie ben jij, dat je ons zou kunnen leren? Met andere woorden: hier is geen sprake van blindheid, van oogkleppen, van oogkleppen, van selectieve waarneming. Hier wordt duidelijk dat het onwil is. Onwil om te zien. En dan zegt Jezus: ‘Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien, zullen blind worden. Als het licht van de wereld komt, maakt het scheiding. Waar het licht verschijnt, wordt ook het duister zichtbaar. Farizeeën die deze woorden hoorden zeiden: 'Wij zijn toch zeker niet blind?' Zij beseften niet dat, gemeten aan Jezus, ieder mens een blinde is. Jezus zei: `De aangeboren blindheid heeft met de zonde niets te maken, de zelfgekozen blindheid wel.' Daarom hoop ik dat we mogen lijken op de man, die in de loop van dit verhaal steeds meer gaat zien, het begint hem te dagen, gaandeweg groeit zijn geloof. Eerst spreekt hij over `de mens die Jezus genoemd wordt, later ziet hij in hem `de profeet, nu ziet hij Jezus als de Messias, de Mensenzoon, die Gods barmhartigheid voorgoed aan het licht heeft gebracht en onze onbarmhartigheid heeft ontmaskerd. Amen
2
Barths ambivalentie tegenover religie is in het licht van het voorgaande wellicht beter te verstaan. Religie is voor Barth de empirische godsdienstigheid, dat wat er in het menselijk bewustzijn aanwezig is of in de georganiseerde godsdienst, de kerk. Religie is verwerpelijk en staat tegenover het positief gebruikte begrip geloof voor zover het zich voordoet als een filiaal van de hemel op aarde. Religie is iets voluit menselijke en wordt al te vaak in de handen van de mens een middel om de brug te slaan naar God of te doen alsof die brug door de mens al geslagen is. Dan wordt religie een instrument voor de egocentrische mens. Maar dan is religie al lang niet meer de goddelijke, reddende werkelijkheid, waar ze naar zou moeten wijzen. Hier biedt zich de mythe van Prometheus aan, die het vuur aan de goden ontroofde en het naar de mensen bracht. Barth brengt echter een lichte verandering in de mythe aan. Het vuur, aan God ontstolen, is op aarde geen vuur meer, maar een doordringende walm en nevelgordijn geworden..