Hessel Zondag
I’m bored today ‘Het leven zou zo mooi kunnen zijn, als we maar wisten wat we ermee moesten doen’. Met deze uitspraak van de vroege filmster Greta Garbo opent Bloody Mondays & Strawberry Pies, een documentaire uit 2008 over verveling. Coco Schrijber, verantwoordelijk voor scenario en regie, ontleende de titel aan een bloedig incident dat zich januari 1979 afspeelde op een basisschool in San Carlos in de Verenigde Staten. De 16-jarige Brenda Ann Spencer schoot een geweer leeg op leerlingen en leerkrachten, doodde twee mensen en verwondde er negen. Op de vraag naar het waarom antwoordde ze: ‘I don’t like Mondays’. Die maandagen verveelden haar en een schietpartij bracht tenminste leven in de brouwerij. In de documentaire worstelen mensen zich door de tijd: een jonge vrouw die in een bakkerij van de HEMA aardbeientaarten bakt en droomt over betere tijden; opgejaagde aandelenhandelaren die op kantoor op een veldbed slapen en leven op tonijn uit blik om zoveel mogelijk uren te maken en een schilder die op zijn doeken het duren van het bestaan probeert uit te drukken. Hij doet dat door eindeloze cijferreeksen onder en naast elkaar te zetten: 5547393, 5547394, 5547395, enzovoort. Hij begon bij 1. 42 jaar geleden kwam hij op het idee toen hij in een café twee uur op zijn vrouw moest wachten. De voice-over van acteur John Malkovich kruipt in de huid van de geportretteerden en verwoordt hun gedachten: ‘Hoeveel mensen zijn zoals ik?’. Velen. Vaak weten we niet wat we moeten doen en is het leven niet mooi. Verveling domineert het huidige levensgevoel en dreigt de levenszin van velen te verzwelgen1. Carrièrezucht, risicosport, de jacht op het grote geld, bungyjumpen, kinky seks en opwekkende pillen zijn geen uitingen van vitaliteit en levenszin, maar van het tegendeel. Het zijn pogingen om aan het zwarte gat te ontkomen. Allemaal tevergeefs. ‘I’m bored today’ klinkt het melancholiek uit de mond van de zangeres aan het slot van de film van Coco Schrijber. Toch verbaast die verspreiding van verveling. Sinds een halve eeuw zijn we bevrijd van religieuze, politieke, moralistische en andere bevangenheden, en hebben we meer dan ooit de mogelijkheden om zelf ons leven in te richten, ons uit te drukken en ons te ontplooien. Meer dan ooit kunnen we, in ieder geval in het rijke westen, gestalte geven aan een zelfgekozen bestaan. Dan zou je toch verwachten dat we van levenszin uit onze voegen barsten. Niets daarvan. Alle gevulde agenda’s ten spijt zijn we maar al te vaak doortrokken van een onmiskenbaar ongenoegen. Misschien ontstaan die verbazing en dat onbegrip over verveling wel 1. Zie voor uitvoerige beschouwingen: Awee Prins, Uit verveling, Uitgeverij Klement, Kampen, 2007; Lars Svendsen, Filosofie van de verveling, Uitgeverij Agora, Kampen, 2003. 1
omdat ze ontspringt waar we dat het minst verwachten; juist bij al die mogelijkheden om ons te ontplooien. Door ons op onszelf te richten hebben we ons steeds meer afgesneden van dat wat het leven zinvol maakt en ons overgeleverd aan de verveling. Hoe kon dat gebeuren? Verveling ‘Ik heb nergens zin in’ klaagde ik als kind regelmatig. Het advies van mijn ouders: ‘dan maak je maar zin’, werkte nooit. Met hun knorrige reactie maakten ze niet alleen duidelijk dat ze geen gezanik aan hun hoofd wilden, maar ook dat ze net zo min greep hadden op die landerigheid als het kind dat ik was. Verveling maakt machteloos en glipt door de vingers. Dat geldt niet alleen voor degenen die zich vervelen, maar ook voor hun verwanten. Met mensen die zich vervelen valt niets te beginnen. Een recensent van een boek over verveling omschreef deze toestand ooit als ‘de hel op een laag pitje’.2 Dat is een onaangename omgeving om te verkeren, maar je wordt er net niet verteerd. Zo is het ook met verveling, het is letterlijk vervelend, maar het doet niet echt pijn. Wie zich verveelt is opgesloten in hangerigheid, lusteloosheid, om niet te zeggen lamlendigheid. De wereld is leeg en niet de moeite waard en alle bezigheden doen aan als tijdverspilling. De tijd wordt daarmee stroperig. Het is als eindeloos zitten in de wachtkamer van de tandarts, maar zonder achtergrondmuziek, Elseviers Magazine, de Donald Duck en de poster die je instrueert hoe je je tanden moet poetsen. Op de witte muur tikt de secondewijzer van de klok monotoon verder en telkens is weer niet meer dan een halve minuut verstreken. Met de tijd staat ook het leven stil. Voor sommigen biedt de vergetelheid van de slaap een oplossing, tot diep in de dag wordt op bed gelegen en getreuzeld met opstaan. En waarom zou je ook opstaan, er is toch niets wat de dag de moeite waard maakt? Zo schuiven dag en nacht ineen en verdwijnen zinvolle markeringen die de tijd ordenen én doen vergeten. Wie zich verveelt is ongeconcentreerd, snel afgeleid en laat zich ook graag afleiden. Het veelgeprezen multitasken is niet alleen een vaardigheid in het combineren van activiteiten, maar ook een eufemisme voor verveeld tekort aan aandachtigheid. Wie alles tegelijk doet is nergens bij betrokken. Inmiddels zijn er televisieprogramma’s die gemaakt lijken om de verveler op zijn wenken te bedienen. Zo kun je op zenders als RTL 7 tegelijk interviews beluisteren en op twee balken onder in beeld het laatste nieuws en de koersen van beursgenoteerde bedrijven volgen. Merkwaardig genoeg is iemand die zich verveelt, al heeft hij niets omhanden, rusteloos en ongeduldig. Hij ergert zich wanneer hij bij een kassa even moet wachten. Niet omdat hij een afspraak heeft of een trein moet halen, maar omdat de leegte van het moment onverdraaglijk is. Die leegte jaagt op. Naar wat? Naar een kick die voor een moment verlossing 2. Peter de Bruijn, ‘De hel op een laag pitje’, NRC Handelsblad, 13.3.2007. 2
brengt. Wat die kick geeft doet er niet toe, als het maar heftig is en het gevoel geeft te leven. Die zoektocht naar leven is inmiddels zo wijd verspreid dat er culturele bewegingen mee worden aangeduid: vitaliteitscultuur, belevingscultuur.3 Die termen lijken me te vergoelijkend, ik vind de term verveeldheidscultuur meer op zijn plaats. Dat zoeken naar leven gaat nogal eens gepaard met agressie. Die funeste chemie van verveling en agressie kostte januari 2005 een dertigjarige automobiliste het leven. Zij passeerde in de buurt van Rijswijk een viaduct van waar jongeren stoeptegels gooiden. Een tegel sloeg door de voorruit van de auto en verwondde de vrouw fataal. De jongeren begonnen hun spel, het gooien van allerhande materiaal vanaf een viaduct op de onderliggende snelweg, omdat ze hun tijd niet wisten door te komen. Ze hadden niets te doen en wilden wat te doen hebben. De kick van het gooien verdreef al snel de leegte en de verveling, en het besef van de mogelijke gevolgen loste op in gevoelens van sensatie. De afloop was dodelijk.4 Verveling als luxeprobleem De filosoof Schopenhauer meende dat mensen slechts twee mogelijkheden hebben: of ze lijden of ze vervelen zich.5 Voor Schopenhauer zijn er in het leven dan ook maar twee bezigheden die er toe doen; het vermijden van leed en het vullen van de tijd. Lijden is verbonden met de noodzaak te overleven en daaraan hechten we zoveel waarde dat verveling geen kans krijgt. Wie moet overleven heeft het hard, maar verveelt zich niet. Iemand die honger heeft wordt de hele dag in beslag genomen door het zoeken naar eten en het fantaseren over brood, boter en beleg. Wie in armoede leeft heeft last van een lege maag, maar niet van bestaansleegte. Verveling is het voorrecht van degenen die niet in overlevingsstrijd verkeren. Omdat we tegenwoordig niet langer gekweld worden door de vraag of we de volgende week zullen halen, vervelen we ons op grote schaal. In tijden van schaarste daarentegen was dat voorbehouden aan maatschappelijke elites zoals het monnikendom of de adel. De monniken die zich in de eerste eeuwen van het christendom in de Egyptische woestijn terugtrokken om daar in afzondering God te zoeken, klaagden veelvuldig over de ‘middagduivel’. Ze noemden hem de ‘plaag die toeslaat midden op de dag’. Daarmee verwezen ze naar een zin uit psalm 91. Midden op de dag, wanneer de zon op haar hoogtepunt is, de aarde stil lijkt te staan en het licht genadeloos schittert zonder enige schaduw te werpen, is alle levenszin zoek. In die wereld kan de monnik zich nergens meer verschuilen voor de zielloosheid. Dan dringt zich het
3. Hans Boutellier, De veiligheidsutopie. Hedendaags onbehagen rondom misdaad en straf, Boom Juridische Uitgevers, Den Haag, 2002. 4. Elvis Peeters verwerkte dit voorval in zijn roman Wij. 5. Arthur Schopenhauer, De wereld als wil en voorstelling, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1997. 3
besef op dat God er niet is en is de verleiding om het aan Hem gewijde bestaan op te geven het grootste. Het is vernietigd door de demon. Benedictus, de grondlegger van het westerse kloosterleven, was goed doordrongen van het verwoestende vermogen van verveling. Hij had ook een oplossing: ora et labora. ‘Ledigheid is de vijand van de ziel; en daarom moeten de broeders op bepaalde tijden bezig zijn met handenarbeid en ook op bepaalde tijden met geestelijke lezing’, schrijft hij in zijn Regel voor monniken.6 Het is een ogenschijnlijk simpel, maar o zo effectief recept, bidden en werken. Kortom, onderwerp je aan gezag, laat je tijd ordenen en vergeet jezelf. Ook de aristocratie was voldoende vrijgesteld van zorgen om het directe voortbestaan om kwetsbaar te zijn voor verveling. De uit Bretonse landadel afkomstige François de Chateaubriand schreef in 1805 zijn sterk autobiografisch geïnspireerde roman René.7 René is Europa zat, het leven daar vervult hem met weerzin en rusteloosheid, hij ziet er alleen maar verslapping. Op zoek naar voorbeelden van een vol en vervuld leven reist hij naar Amerika. Daar vindt hij wat hij zoekt bij de ‘gelukkige wilden’. Die bleken in staat hun dagen zittend onder een boom door te brengen zonder geteisterd te worden door onrust. René is jaloers, maar slaagt er niet in die wijze van leven over te nemen. Hij worstelt met de leegte, het ennui, maar hij merkt ook bij zichzelf dat hij er onverschillig onder blijft. Het ontbreekt hem aan de vastbeslotenheid om de inertie te overwinnen. Levensmoe wil hij zelfmoord plegen, maar diezelfde levensmoeheid verhindert hem de daad uit te voeren. René leeft zo lauw dat hij zelfs de energie niet op kan brengen om er een einde aan te maken. Verveling als massaprobleem Vanaf de achttiende eeuw komen er op grote schaal termen in omloop die verwijzen naar verveling. Dat is een aanwijzing dat verveling niet langer een twijfelachtig privilege van een elite is, maar dat het zich maatschappelijk begint te verspreiden. Het woord ‘bore’ dat ten grondslag ligt aan ‘boredom’, de Engelstalige aanduiding voor verveling, was tot 1750 onbekend. Tegenwoordig maakt de kwalificatie ‘boring’ deel uit van de taalschat van iedere Nederlandse puber. En het Duitse woord ‘Langeweile’, dat verwijst naar het voor verveling zo karakteristieke lange duren van de tijd, is maar een paar decennia ouder.8 Met de opkomst en verspreiding van de massamaatschappij in de negentiende en twintigste eeuw democratiseert verveling pas goed. Er komen niet alleen meer woorden in omloop die naar verveling verwijzen, 6. Deze passage staat in het 48ste hoofdstuk ‘Over de dagelijkse handenarbeid’. In dat hoofdstuk beschrijft Benedictus precies op welke tijdstippen van de dag en het jaar gewerkt en gestudeerd moet worden. Benedictus toont zich een goed mensenkenner door een of twee ouderlingen toe te laten zien op het naleven van deze regelmaat. 7. François de Chateaubriand, Twee verhalen: Atala en René, Kwadraat, Utrecht, 1987. 8. Leonardus van de Camp, De kracht van de leegte, proefschrift Nijmegen, 1992. 4
ze worden ook vaker gebruikt.9 Ook geven mensen steeds frequenter aan dat zij verveling als een probleem ervaren. In 1952 gaf 26% van de (toen West-)Duitse bevolking aan dat zij in hun vrije tijd verveling een groot probleem vonden, in 1978 was dit percentage gestegen tot 38%.10 De psychiater Victor Frankl constateert in de jaren zestig van de vorige eeuw bij de meeste van zijn patiënten klachten waarbij existentiële verveling de kern vormt.11 Zij lijden niet aan een psychiatrische kwaal, maar aan gebrek aan levenszin. En de psychiater en cultuurcriticus Theodore Dalrymple geeft aan verveling een politieke dimensie door zijn stelling dat de rellen in de Franse voorsteden van november 2005 niet ontstonden door discriminatie of gebrek aan materiële welvaart, maar door verveling en zinloosheid.12 Inmiddels heeft verveling de status van een beroepsziekte verworven: bore-out. Bore-out heeft dezelfde symptomen als burn-out; oververmoeid, cynisch over je werk en het gevoel hebben niets te kunnen. Maar de oorzaken verschillen. Burn-out ontstaat door te veel, bore-out door te weinig werkdruk, routineus werk en werk dat onder je niveau is en daardoor niet langer prikkelt en uitdaagt. Zo’n 15% van de beroepsbevolking heeft daar last van, vooral hoger opgeleiden.13 De ‘opkomst’ van het zelf In dezelfde twee eeuwen dat verveling zich verspreidt neemt ook de aandacht voor het zelf exponentieel toe. Dat is allerminst toevallig, de toename van verveling vindt voor een belangrijk deel zijn oorzaak in de toegenomen aandacht voor zichzelf. Vandaag gaan we er van uit dat iedereen over een zelf beschikt dat ontplooid en tot expressie gebracht moet worden. Maar tot de zeventiende eeuw deed dat zelf er niet toe.14 Het leven stond in het teken van een christelijk hiernamaals en wie het zelf benadrukte stelde zich in een kwaad daglicht. Het zelf werd geassocieerd met egoïsme, zwakte en zonde, en was ver verwijderd van het Ware: de goddelijke principes van de christelijke moraliteit. Vanaf de zeventiende eeuw – dus in dezelfde periode dat verveling zich voorzichtig begint te verspreiden – verandert de houding tegenover het zelf. Ineens verrijken woorden zoals ‘zelfliefde’, ‘zelfkennis’ en ‘zelfvertrouwen’ de taal. Het zelf en innerlijke roerselen gaan er toe doen. Met de Romantiek wordt een volgende stap gezet. Dan komen creativiteit, passies en gevoelens, alles wat het zelf ervaart, op de voorgrond te staan. In de uitdrukking van authentieke emoties zoeken 9. Zie: Vladimir Jankélévitsch, De beleving van tijd, Spectrum, Utrecht, 1966; Orin Klapp, Overload and Boredom, Greenwood Press, New York, 1986. 10. Seppo Iso-Ahola & Ellen Weissinger, ‘Leisure and Boredom’, Journal of Social and Clinical Psychology, 1987, blz. 356-364. 11. Victor Frankl, Man’s Search for Meaning, Washington Square Press, New York, 1962. 12. Theodore Dalrymple, ‘Drugs, gouden kettingen en volgzame vrouwen’, NRC Handelsblad, 12 november 2005. 13. Stephanie Bakker, ‘Bore-out: de nieuwe kantoorziekte’, Intermediair, 19.8.2008. 14. Roy Baumeister, Escaping the Self, Basic Books, New York, 1991. 5
mensen steeds vaker de zin van hun bestaan. Illustratief is de eerste zin van het gedicht ‘Song of Myself’ uit 1855 van de Amerikaanse dichter Walt Whitman, die luidt ‘I celebrate myself’.15 Dat levensgevoel is ook te vinden in de befaamde regels van onze eigen Willem Kloos: ‘Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten, en zit in ’t binnenst van mijn ziel ten troon’.16 Kloos zocht in de kunst ‘de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’. Whitman en Kloos vierden en vergoddelijkten zichzelf. Wat in de negentiende eeuw was voorbehouden aan een literaire elite, is inmiddels gemeengoed geworden. Gechargeerd geformuleerd – vandaag is iedereen Romanticus. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het onderzoek van Stef Aupers naar wat hij noemt ‘de sacralisering van het zelf’. Een van de door hem geïnterviewden verklaart ‘Ik ervaar God, het goddelijke als iets wat in mij zit. Wat ik ook voel als in mijzelf aanwezig. Als een verbinding die ontstaat als ik me naar binnen keer, als ik mediteer. Het gaat om zelfkennis, zelfbewustheid. Het heeft niets te maken met iets dat buiten je is’.17 Hoe houterig het ook geformuleerd is, de boodschap is duidelijk; iedereen heeft het goddelijke in zich. Door ons op onszelf te concentreren zijn we er toe overgegaan onszelf te vergoddelijken. Een autarkisch zelf Jezelf vergoddelijken betekent dat je jezelf moet herscheppen. Je moet je eigen creatie worden. Pregnant komt die tijdgeest tot uitdrukking in Zweite Heimat, een filmisch meesterwerk van de Duitse regisseur Edgar Reitz over de naoorlogse generatie. De hoofdfiguur, Hermann, aankomend componist en dirigent, verklaart daarin: ‘Ik moet mijn eigen weg gaan. Moeder, ouderlijk huis, dat is toch allemaal toeval. Weet je wat ik vaak denk? Je moet jezelf nog eens ter wereld brengen, helemaal uit jezelf. Wij zetten onszelf op de wereld’. ‘Dus we zijn goden’, is de reactie van een vriend. Maar die zelfvergoddelijking werpt ook zware schaduwen, het leven wordt daarmee een ‘Alleingang’. Hermanns’ vriendin reageert na zijn uitspraak dat je jezelf op de wereld moet brengen met ‘voel je je dan niet vreselijk eenzaam? Tegen wie zeg je dan of het goed met je gaat, of slecht? Of je trots bent, of je iets tot stand hebt gebracht?’ Goden zijn eenzaam. Wie zichzelf vergoddelijkt wil alleen aan zichzelf gebonden zijn. Het project van het zelf heeft een sterk autarkisch karakter, het zelf gedijt alleen in vrijheid en onafhankelijkheid. Wie het waagt om in te gaan op wat anderen van hem verwachten is ontrouw aan zichzelf en aan het project van de zelfwording. Wie dat doet wordt een cliché, een kopie, een niets, een niemand. Zo iemand is niet ‘authentiek’. 15. Walt Whitman, The Complete Poetry and Collected Prose, Press Syndicate of the University of Cambridge, Cambridge, 1982. 16. Willem Kloos, Verzen, Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, www.dbnl.org, 2010. 17. Stef Aupers, In de ban van moderniteit, Aksant, Amsterdam, 2004. Het citaat staat op blz. 23. 6
Zo’n houding bevangt gemakkelijk. In een onderzoek waar ik bij betrokken was werd een groep studenten ondervraagd over hun spiritualiteit. Zij konden de vragen van de onderzoekers beantwoorden door in eigen woorden op papier te zetten wat spiritualiteit voor hen betekende. Om ze een beetje op gang te helpen werden wat voorbeelden gegeven over wat ze zich aan antwoorden konden voorstellen. Massief en massaal protesteerden de studenten tegen deze voorbeelden. Die zouden hen beïnvloeden en daarmee het antwoord vertekenen op de vraag wat spiritualiteit ‘echt’ voor hen betekende. De gegeven voorbeelden kwamen van ‘buiten’ en daardoor verstoorde het per definitie het formuleren van een ‘eigen’ antwoord op de vraag. Gemeenschappelijkheid en oriëntatie op anderen is dus verdacht. Dat staat immers haaks op het project van het ontplooien en uitdrukken van zichzelf. De oriëntatie op anderen biedt geen aanknopingspunt voor een zinvol leven. Dat punt moet gevonden worden in een geïsoleerd zelf. Daar moet een project gevonden worden dat voor verveling behoedt. ‘Met mij moet ik het doen’ noemde ethicus Frits de Lange dat.18 Het zelf is een probleem Mensen moeten het dus met zichzelf doen, maar dat is allerminst een simpel project. Het zelf is een probleem, het is geen eenheid, maar gefragmenteerd.19 Wij bestaan uit vele zelven. De moderne psychologische literatuur spreekt over ‘multiple selves’.20 Het zelf wordt daarin vergeleken met een polyfone roman, dat is een roman waarin tegelijkertijd vanuit meerdere perspectieven over iemand wordt geschreven. Dit is een ervaring wij allemaal kennen. Wij kennen onszelf maar al te vaak als altruïstisch én egoïstisch, zelfzuchtig én opofferend, mateloos én beheerst, gul én gierig. En we slagen er niet in om onszelf vanuit een van deze aspecten definitief te omschrijven, geen van deze posities is bevoorrecht. Om de zaak nog complexer te maken; ook onze opinies over deze verschillende zelven zijn niet stabiel. Soms vinden we dat we egoïstisch mogen zijn, dan weer veroordelen we onszelf er om en dan weer hebben we er schoon genoeg van dat we zo vaak met onszelf in conflict zijn. Er is dus ook geen eenheid in het commentaar dat we op onszelf hebben. Je kunt het ook uitdrukken in termen van literatuur: het ontbreekt aan een alwetende, alles overziende en overzicht houdende verteller. Er zijn meerdere vertellers die tegelijk spreken en elkaar tegenspreken. ‘Het moderne zelf is een praatgroep zonder voorzitter’; zo formuleerde een collega het ooit treffend. Als het zelf bron van zin moet worden, op welk van deze zelven moeten we ons dan baseren? Die keus is ongemakkelijk en willekeurig. Hij is 18. Frits de Lange, ‘Met mij moet ik het doen’, Trouw, 7 februari 2009. 19. Roy Baumeister, ‘How the Self became a Problem. A Psychological Review of Historical Research’, Journal of Personality and Social Psychology, 1987, blz. 163176. 20. Hubert Hermans & Harry Kempen, The Dialogical Self. Academic Press, Inc., San Diego, 1993. 7
ongemakkelijk omdat het zelf opgezadeld wordt met een belangrijke functie – bron worden van levenszin – en daarbij kunnen we ons niet te veel twijfel veroorloven. Wie door een onbekende stad rijdt heeft graag een betrouwbare kaart of TomTom tot zijn beschikking. De keuze is willekeurig omdat er geen heldere manier is om al die elkaar tegensprekende zelven van elkaar te onderscheiden. We moeten het verschil zien te maken tussen ware en authentieke, en valse en onechte zelven. Het zelf in zijn meervoudigheid wordt met de nodige achterdocht gadegeslagen. In het proces van de zinvinding moeten we het met onszelf doen, maar blijkbaar zijn we niet helemaal te vertrouwen. Het lijkt erop dat in ons een vijfde colonne van valse zelven werkzaam is, waarvoor we ons moeten hoeden. Maar het probleem met vijfde colonnes is dat we op voorhand niet weten wie te vertrouwen is. En mochten we in dit psychologisch mijnenveld een levenszin vinden die ons voor verveling behoedt, dan is die zin voorlopig. Het zelf wordt gezien als een instantie die voordurend in ontwikkeling is, wat tot uitdrukking komt in het idee van de zelfontplooiing. Zin ontleend aan het zelf is hooguit tijdelijk omdat het zelf voortdurend verandert. Wat vandaag zingevend is, kan morgen bron van verveling zijn en wat ons nu niet aanstaat kan in de toekomst de ultieme zin zijn. De zoektocht naar het zelf als bron van levenszin eindigt in een zwart gat. Het zelf is als een ui, merkte Henrik Ibsen op in zijn toneelstuk Peer Gynt.21 Je kunt de schillen afpellen, maar nooit kom je tot een harde kern en uiteindelijk sta je met lege handen. De weg naar binnen leidt tot leegte. Maar we mogen ons niet tot anderen wenden om tot een zinvol bestaan te komen. Dat wordt gedesavoueerd, want dat is ‘niet echt’. Zo hebben we ons tot onszelf veroordeeld en opgesloten in een zelfgemaakte gevangenis.22 Zo zijn alle wegen die tot zin kunnen leiden afgesneden. Geen wonder dat het leven verveelt.
21. Henrik Ibsen, Peer Gynt, Jensma-Dijkema, Buitenpost, 2008. 22. Rüdiger Safranski, Heidegger en zijn tijd. Olympus, Amsterdam, 1995. 8