Hwo’diyin
‘Waar de goden de aarde aanraakten‘
Wim van Passel maakte onlangs met zijn vrouw Jeannette een indrukwekkende trip door tien Nationale Parken in het westen van de USA. Vanuit het oogpunt van landschapsschoon: wonderschoon en onvergetelijk! Ook het contact met de locale bewoners (zowel met arm als rijk) ervoeren zij als een uitermate prettige ervaring. Op de volgende pagina’s leest u een fragment uit hun reisverslag geïllustreerd met prachtige foto’s van Wim van Passel. tekst en fotografie: wiM van passel
Wim van Passel
fotograaf
FOTOGR A F I E
een prima lunch voor een redelijke prijs. Via de van levenslust overlopende Chinese wijk slenteren we tussen de wolkenkrabbers weer naar ons hotelletje. Op de terugweg nog even het thuisfront e-mailen!
B
ij het inchecken op Schiphol worden we even terzijde geroepen door twee keurig geklede en voorkomende jonge mannen: waar we naartoe gaan? Wat we daar gaan doen en wie we gaan ontmoeten? Als dit alles voor onze eigen veiligheid is: prima toch? Dan de Deltavlieger in en op naar de States. Via een tussenlanding in Cincinnati, waar we de broekriem moeten uithalen (is weer eens wat anders dan aanhalen) en de schoenen uit, ruikt het letterlijk & figuurlijk al lang niet meer zo fris, maar we vliegen zonder vertraging door naar Frisco en spenderen onze eerste vrije avond in Amerika in... een Ierse Pub. Harde muziek en onverwacht veel schuimend bier rondom ons. De natuur moet nog 24 uur wachten. Redelijk hotel, de eigenaar is een uitermate vriendelijke kerel en we besluiten op zijn advies de volgende dag vroeg te beginnen met een lekker fris rondritje. Interessante rondrijder, wat voor de hand liggende humor weliswaar, maar ook leerzaam. Na de Golden Gate, Alcatraz en de schitterende Victoriaanse huisjes die de grote brand overleefd hebben, dumpt hij ons op Fisherman’s Warf, waar we met uitzicht op de honderden kibbelende zeeleeuwen een verrukkelijke vismaaltijd geserveerd krijgen. Niks hamburgers, niks fastfood, gewoon
Ac a d e m Y E - M AG A Z I N E
De volgende ochtend de Blazer oppikken bij Alamo, ons autoverhuurbedrijf en dan: karren maar! Op naar Yosemite. Goede wegen, niet al te druk, geen agressie onderweg, maar wel een flink eind rijden. Na aankomst in onze leuke lodge hebben we nog mooi tijd om de “Giants” goedenacht te gaan wensen. En plots besef je waarom je zonodig naar de andere kant van de wereld moest reizen; eenzame, statige, eeuwenoude bomen, 85 meter hoog en drieduizend jaar oud. Toen deze dennenappels wortel schoten liepen onze voorouders hier in Europa nog met een dierenvelletje rond hun blote kont met ijzer en ’n paar stenen te klungelen, woonden we in grotten en meenden de mammoeten nog dat de mens een beschermde diersoort was. Ik hou m’n adem in. Trage, eerbiedwaardige reuzen kijken minzaam op me neer. Het gehele woud ademt een sfeer van veiligheid en rust. Bij een omgewaaide kwajongen ben je jezelf pas echt bewust van die 9 mtr. diameter en 30 mtr. stamomtrek. Bij de nog niet omgewaaide bomen voel je veiligheid, soms herken je ook een beetje wanhoop, met al die scherpe zijarmtakken. Tussen de wortels lummelen een paar schitterende bosherten, neusgaten open en dicht om liefde of angst te ruiken. Ook zij wanen zich veilig onder de mantels van deze goede geesten. Met tegenzin gaan we terug. Het avondlicht trekt een staalkaart van sprookjesachtig tintverschillen over de achter elkaar liggende heuvels. De eerste de beste avond in de natuur maakt reeds onomstotelijk duidelijk waarom de oorspronkelijke bewoners; Hopi en Navajo-indianen dit gebied al duizend jaar geleden heilig verklaarden. Simpelweg omdat deze sfeer een mystieke, wellicht heilige geladenheid uitstraalt. Terug in onze lodge vraagt Jeannette hoe laat de supermarkt de volgende ochtend open gaat. Wel, hier praten we niet over wanneer een winkel open is, maar wanneer hij even níét open is. Tussen s’nachts twaalf en s’ morgens vijf uur blijkt ie even dicht. Niet zo moeilijk! Eerst nog even dineren. Ons “white sheet” restaurant wil wel, maar kan niet. We hadden net zo goed in een MacDonalds kunnen gaan zitten. Champignons zijn mooi gesneden, de soep zal aandachtig geroerd zijn en de koe liefdevol gedood voordat z’n billen werden gebraden, maar goed koken is iets anders. Maar onze buiken zijn vol voor we gaan liggen. De volgende ochtend lekker vers voedsel. Fris ontbijt op het balkon en een veelbelovende picknick in de zojuist aangeschafte tempex ijsbox.
VOOR J AAR 2 0 0 6
Ac Acaad deem mYY M MAG AGAAZZI IN NEE
VOOR VOORJJAAR AAR 22000066
Overal staan ijsmachines. Zigzaggend klimmen we naar Glacier Point. Tussen de vele medebezoekers door is het uitzicht groots. Halfdome is ver weg en nog steeds groot. Te ver weg om echt je ogen te kunnen sluiten en te ruiken wat je voelt. Ergens in de verte, aan de overkant van de enorme Canyon is wellicht vroeger ooit een waterval geweest. Weer beneden aangekomen blijken ook de Bridal Vail Falls tijdens haar wittebroodsweken drooggelopen, maar we vinden een heerlijke zonnige picknickplaats aan de oever van de rivier, met brutale grondeekhoorntjes die aan onze schoenzolen knabbelen als je niet oplet. In de bocht van het in dit jaargetijde bijna opgedroogde stroompje rimpelen duizend gouden golfjes in het tegenlicht onder de laaghangende takkenslierten van de zilveren bergberken. De kleine, gele blaadjes ritselen alsof duizenden kleine, tedere handjes ons vriendelijk wenken. Hier heerst vrede op aarde. We wandelen naar het beroemde Wanaheehotel en drinken in de schaduw van haar eeuwenoude stenen. Onze eerste chocolate-fudge zal ons tot morgenvroeg alle verdere eetlust ontnemen, zo machtig. Maar zeg niet dat ie niet lekker was! Via El Capitano terug naar onze lodge. Het is mooi geweest voor vandaag. Volgende ochtend zelfde weg terug naar beneden, langs kleintje Kapiteintje en aan de andere kant weer omhoog, op naar de Tiogapas, nog nét niet gesloten in dit late jaargetijde. Schitterende tocht. Hoe hoger we klimmen, des te ruiger het landschap. Grote grijze
granieten rotsformaties. Elke steen mooi helder gespikkeld. Ik houd van deze duizend tinten grijs. Bovenin een kraakhelder meertje, windstil, geen geluid. Verstild versteend. Hier tintelt de poolpoëzie weer door m’n hoofd. Hier voel ik me geboren en hier wil ik sterven, alleen nog niet vandaag. Kou en stilte; eenzaamheid op het randje van draagbaarheid. Mooi, helder, rijp verdriet. Mijn god wat is de aarde mooi als wij mensen er af blijven. Op een grote, stille, matgouden weide ligt een ingegraven nijlpaardrug van 700 meter lang en 50 meter hoog. Zo glad als een kiezelsteen. Miljoenen jaren polijstwerk van de ijskoningen. Het weer slaat om. We dalen af naar MonoLake, waar het bij aankomst een beetje begint te regenen. Je kunt niet alles hebben. Maar ook nu, in dit futloze licht, blijven de zoutreuzen indrukwekkend. Kleine vogeltjes met lange snavels trippelen door het ondiepe tussenwater. Hele graspollen zijn als het ware met zout beijzeld. Het grauwe licht maakt alles kouder en scherper. Door ons verwende verwachtingspatroon enigszins teleurgesteld rijden we in de verkeerde richting verder. Godzijgeloofd-engeprezen: tegen de tijd dat we onze vergissing bemerken en omgedraaid zijn, liggen er bleekgouden vlekken op de oever aan de overzijde van het meer, boven een voorgrond van een immens, dramatisch, blauwgrijs, drooggevallen kiezelstrand. Als we niet terug hadden moeten rijden, dan hadden we dit gemist! Het is koud en grauw, we gaan ons hotel zoeken. Momoth, richting Death Valley. Maar eerst zal het late licht ons nog betoveren. Een avondhemel in de kleur van op een middeleeuwse pijnbank gestold bloed, vettig rode houtkleur, met kleine felle, scherpe scheuten knalgele angst en pijn. Het lijden van jaren en het ziet er uit alsof het nog lang niet voorbij is. We slapen in een namaak Zwitsers Chalet. De jongen doet z’n best en de matrassen zijn perfect. S’ morgens ‘n staand ontbijt van nutteloze donuts, met geknoeide poedersuiker op je stropdas. We gaan ons geestelijk ernstig voorbereiden op Death Valley. We hebben nog een paar pittige miles voor de boeg. Perfecte wegen, de zon komt op, dalende wouden lossen op tot eindeloze graslanden. Dan weer omhoog, de woestijn in. Adembenemende kleuren van bloeiende proppen geel crêpepapier met daarachter wild gebarende Yuccatrees. Een klein eindje verder een scheur in de bodem, messcherp, honderden meters diep en honderden kilometers lang. Op de rand doen twee blauwzwarte raven hun best me boven deze afgronden tot meevliegen te provoceren. We volgen de weg tot de rand en dan overzien we de valei. Althans: we zien ’n bergachtige overkant in de nevelige, lichtgrijze verte. Daartussen ligt niets dan alleen een kaarsrechte lichtere lijn: de autoweg. Beneden blijkt meer te liggen: nadat een coyote ons vol onbegrip langs de kant van de weg staat aan te staren (wat doet die idioot met die rare deksel op z’n kop hier?) stoppen we bij de Pink Sand
Ac a d e m Y E - M AG A Z I N E
VOOR J AAR 2 0 0 6
Ac a d e m Y E - M AG A Z I N E
Dunes. Al zijn wij, Nederlanders, natuurlijk lichtelijk verwend als ’t om duinlandschappen gaat; deze zandbak mag er ook zijn. Mooie gezandstraalde boomskeletten, op een ruim bemeten bed van roze zandgolfjes, aan de horizon afgedekt met verblauwde bergranden. Kon slechter. We rijden iets dat op een autosloperij lijkt voorbij, niet wetend dat we hier – Stove Pipe Wells- vannacht moeten gaan slapen. We lunchen in Furnace Creek, ons eerste Adobebouwwerk, met een fantastisch uitzicht over de zandbak en zoutpot. Na de lunch vervolgen we in schitterend tegenlicht naar Badwater. Het wisselende wolkendek trekt een patroon van contrastrijke strepen over de eindeloze, glinsterende zoutvlakte. De hoge bergen op de achtergrond zijn inmiddels Pruisischblauw. Het geheel verliest haar herkenning en verwordt tot een schilderij met zilver en blauw. Op de rotswand, hoog boven ons, staat het zeeniveau met een streep aangeven: we zouden 85 meter onder water zitten als hier water had gestaan. Maar er staat hier geen water want het is hier ongezond warm, al heel lang. Op de horizonzon blinkt de sneeuw op de omringende bergtoppen. Op de terugweg schieten we een zijspoor in en stappen langs “Artist Pallet”. Het lijkt alsof hier grote papieren zakken met pigment in een regenbui nat zijn geworden, verslapt, gescheurd en de inhoud in hoopjes nonchalant over de grond gestrooid. Terra, loodwit, chromaatgeel, sepia, you name it, het ligt hier allemaal en ontneemt me de
VOOR J AAR 2 0 0 6
adem. Maar het grote kleurenfeest van vandaag moet nog beginnen. Precies aan de andere zijde van deze bergrug ligt Zabrisky Point, en er straalt een zonnetje tussen de wolken door, dus die moet ooit nog ondergaan ook, of ie wil of niet. Via Furnace Creek rijden we naar Zabrisky en daar heeft zich reeds een handjevol Sjamaanse zonaanbidders voor ’t avondgebed samengetrokken. Niet voor niets: het uitstekend gekozen uitzichtpunt geeft links zicht op een landschap dat er uitziet als een reusachtig stuk goudbruin golfplaat. Ter rechterzijde zijn de veelkleurige aardlagen angstig onder vijfenveertig graden tegen de wand omhoog gekropen. Plots knalt het laatste zonlicht tussen twee wolklagen door en projecteert een smalle strook goudgeel en rood licht over dit buitenaardse landschap. Zo er ‘n god bestaat, dan kan hij verrekte knap schilderen. Dit landschap is pure verrukking. Dit licht is ter aarde knielen en nederig zijn. Deze kleuren zijn zonder mededogen. Zo moest het zijn, als sinds mensenheugenis en daar veranderen wij niets aan. De rillingen lopen nog over onze rug terwijl het bedtijd wordt. Terug naar hetgeen we eerst voor een autosloperij aan zagen, maar een comfortabel motel blijkt te zijn. Waar waarschuwingsborden voor schorpioenen je vanzelf je schoenen aan doen houden. Hier ontdekken we ook wat “refillen” betekend en de overjarige cowboy achter de bar doet niet moeilijk als ik ‘m na drie Cola ook nog met ‘n bierglas kom provoceren. Goed bed, korte nacht. Uitstekend idee ook, dat van die doggy-bags. Kun je s’ morgens met je avondeten verder ontbijten.
we een zootje verdwaalde buffels op de heldere horizon. De oude bullen zijn het leven moe, de jonkies daarentegen dartelen daartussen alsof de tijd nooit voorbij zal gaan. Kinderkoppen worden in jeugdige roekeloosheid in de lucht geworpen en de zwarte achterlijfjes bonken in tegenlicht tegen de ijle hemel. Zo was moeder natuur dus voordat de blanken kwamen. Vanavond willen Jeannette & ik er een wassette bij. Het motel is prima, het voedsel uitstekend en de verlichting te fel voor een formica tafelblad. De “refill” soep staat keurig op de rekening, er zit blijkbaar een kijkgaatje in de keukenmuur. Volgende ochtend bijtijds terug de afgrond in. Al zal er in deze tijd van het jaar niet veel sneeuw meer te smelten zijn, de bergbeek is nog steeds ijskoud en staat tot kloothoogte. Iedereen draagt heel hoge lieslaarzen, behalve wij. Maar doorwaden moet en die “Silly Dutchies” hebben na 23 poolreizen een harde reputatie hoog te houden. Schoenen uit dus, broekspijpen opstropen en het smeltwater in. De boulders op de ongelijke boden doen zo’n hardnekkige pogingen ons onderuit te halen, dat aandacht voor kou naar het tweede plan wordt verwezen en zo konden ook wij wederom de schoonheid van het onbetreden pad ervaren: loodrecht oprijzende wanden, hier en daar luchtig bespikkeld met roekeloze bergbeklimmers, beschenen door fijn najaarsochtendlicht. Indrukwekkende tocht en eenmaal terug smaakte de Amerikaanse hap op een zonovergoten terras wederom uitstekend.
“De omringende wanden staan
royaal in de fik”
We klimmen Death Valley uit en vinden een paar honderd kaarsrechte kilometers dwars door de woestijn naar Zion, waar we in stralend najaarslicht de grote gleuf weer induiken. Het duurt even voor we in de gaten hebben wat er hier weer met de aardkorst is misgegaan, maar als tot ons doordringt wat we zien, zijn we wederom stil; diep, dieper, diepst. Maar de zon moet nog gaan zakken en aan de overzijde boven gekomen gaan we voor de lol nog een keertje naar beneden: “bergtoppen in brand” bekijken. De omringende wanden staan royaal in de fik. Het licht is vuurrood en de wanden oneindig hoog. Wij, kleine mensjes, hier in de diepte, betekenen niets meer, kunnen niet eens meer spreken van ontroering. Vanzelfsprekend dat die indianen dit gebied heilig verklaarden. Als ze in Rome elke puntmuts heilig mogen verklaren, dan hebben deze indianen oneindig veel meer recht hiervoor in stille adoratie ter aarde te neigen. In duisternis klimmen we weer naar boven, waar het nog volop licht blijkt. Bij de lage zonnestand van dit late uur zijn nu in het gesteente alle sedimentlagen goed waarneembaar. In elk klein dalletje heeft het laatste water de benige boompjes goud gekleurd. Op de hoogvlakte treffen
Ac a d e m Y M AG A Z I N E
VOOR J AAR 2 0 0 6
Ac a d e m Y E - M AG A Z I N E
S’ middags iets soortgelijks; wandelen, maar dan door een landschap dat een paar honderd meter bóven die rivier ligt. Schitterende natuur, ongelooflijke uitzichten. Langzaam begint zich in mijn grijze massa een beeld af te tekenen van waar ik nu weer in verzeild geraakt ben: een gigantische stuk voormalige zeebodem; 3 kilometer sediment, dat laag voor laag herkenbaar is gebleven. Vervolgens zijn die honderdduizenden laagjes sediment en paar miljoen jaar terug door onnoembare krachten omhoog getild en zo ontstond een geweldige woestijn aan de voet van de Rocky Mountains. Maar de enorme hoeveelheid (smelt)water uit dat hooggebergte moest ook weer ergens terug naar zee kunnen stromen, en heeft om die reden lukraak enkele relatief smalle, diepe gleuven in die woestijnvlakte uitgeslepen. Door die krassen in de aardkost lopen we hier nu te ploeteren. Wat er links en rechts uitziet als een bergwand, is in feite steeds een grillige, vochtige gleuf in een gortdroge en bloedhete hoogvlakte. En omdat die slijtsporen relatief “jong” zijn, is de vorm van dit jeugdige gesteente adembenemend mooi. Woest, ongenaakbaar, onberekenbaar! Het maakt ons klein. De zon komt op en we karren richting Bryce, dat zich 2 ellenlange en kaarsrechte woestijnwegen verderop
VOOR J AAR 2 0 0 6
Ac a d e m Y M AG A Z I N E
VOOR J AAR 2 0 0 6
Ac a d e m Y M AG A Z I N E
VOOR J AAR 2 0 0 6
zingende cowboy-hoed, daaronder een overjarige, melancholieke, trage countryzanger. Verzoeknumers dus! Volgende dag op naar Capitol Reef. Door eindeloze, schitterende noord Russisch aandoende berkenbossen, staande zilvertwijgjes eigenlijk, afgewisseld door droevige vergezichten met een verstilt meertje in de verte, rijden we voorwaarts. De in Bryce gekochte CD “Sacrified Songs” met authentieke Hopi-muziek complementeert de stemming; this land is your land, this land was our land! Hoe bitter! Heden ten dagen is er niet ‘t kleinste hopie voor de Hopi! Ons nieuwe dorp blijkt verlaten, geen mens, geen auto te zien! Of toch? Alle beschikbare wagens uit de verre omtrek hebben zich voor de locale kerk verzameld. Het blijkt zondag vandaag. Volledig vergeten. Verderop vinden we een broodjestent, kopen de man een halve meter en met herinneringen aan het jeugdsentiment van ’t vroegere snoepwinkeltje laten we alles wat we lekker vinden tussen de twee helften bruinbrood proppen. Op naar een zonnige picknickplek. Die vinden we, een half uur later, in een warm najaarszonnetje, midden in een goud-geel-vergeten boomgaard, omringd door de ongekend stijle wanden van Capitol Reef. In slaap gezongen door een duet van een zacht ruisend, kriskras door dit dal stromend beekje en het ritselen van honderdduizend boomblaadjes, knappen we in gouden licht een uiltje tussen de veilige kronkelwortels van een honderden jaren oude magische eik. Dan trekken we te voet de “Grand bevind. Een volle dag rijden, waarbij pas op het eind de eerste voorproefjes in de omringende rotswanden in beeld komen. Veelbelovend! Bryce Canyon is eigenlijk geen Canyon, maar de rand van een enorme aardkorstdepressie. Met gemiddeld 250 dagen sneeuw lachen de ongelooflijk fraaie rotspartijen ons vandaag met vrolijk rode wangetjes sneeuwvrij toe in het heldere zonlicht. De oude indianen noemden dit de plaats waar ”oude mannen met elkaar spreken” of zoiets. Welnu: duidelijker kun je dit natuurverschijnsel waarschijnlijk niet omschrijven. Ik stel me dit gebied in maanlicht voor: reusachtige zuilen, Löss-achtig geel-roodbruin gesteente in de meest bizarre, maar tevens wonderschone vormen. Hier kun je van alles worden behalve depressief. Zó mooi, zo perfect in evenwicht. Zó veelvormig en dát zonder herhaling. Na in de ochtend eerst een rit met de auto langs de diverse uitzichtpunten gemaakt te hebben, willen we de lunch gebruiken om die eerste emoties te kunnen verwerken; de beelden in m’n bovenkamer op een rijtje te kunnen zetten. Al mochten Jeannette & ik veel landschapsschoon zien in ons leven, dit slaat alle records! Even afstand nemen dus. In het sfeervolle restaurant brengt een dame met een stem als Woody Woodpecker en een spreeksnelheid als een overjarige 78 toeren LP. maar dan op 33 toeren afgedraaid, ons de zoveelste hamburger. Ik ben bang dat alleen het verwijderen van de batterij uit haar achterwerk haar tot stilzwijgen kan brengen,
Ac a d e m Y E - M AG A Z I N E
Wash” in, een kloof, die weliswaar vanmiddag droog staat, maar geen enkele hoop biedt in natte tijden. Links, rechts, voor, achter; overal honderd meter hoge, steile wanden, gladgepolijst door miljoenen jaren water en ijs. M’n longen vullen zich met wedergeboorte. Mijn god, wat is dit land mooi en wat een slim idee van die Quakers en Mormonen om hier het leven gewoon opnieuw uit te proberen. Net op tijd terug voor een spectaculaire zonsondergang zitten we op een schichtige rotsformatie op het spektakel te wachten. Het reliëf van het ruige landschap schept een onverdeeld genoegen in licht en schaduw. Tere bessenstruikjes staan in dun avondlicht terwijl de omgeving al volledig door een lange schaduw is getemperd. Alsof de schepping hier met haar eigen spotlights aan ’t spelen is, staat aan de overzijde een rotskasteel in de fik. Diep onder de indruk rijden we terug naar ons hotelletje, waar niets te eten blijkt. Aan de overzijde van de koude snelweg ligt een verlate ballentent, maar met uitstekende spaghetti. De volgende ochtend is het gouden licht alweer vroeg terug op de honderd meters hoge rotswanden op de overkant. Lang zou ik hier nog kunnen blijven, maar Arches wacht en we hebben nog geen vermoeden van dat volgende natuurwonder. Arches; wat hierover nog te schrijven na Bryce? Bloedrood gesteente. Van de voormalige hoogvlakte staan alleen nog wat zuilen (fallussen ziet Jeannette er in) overeind. En overal bogen, dubbele bogen, drie dubbele bogen. Alles eromheen weggeërodeerd tot er een ongelooflijke boog van vaak rode steen overbleef. En ook die zal
want we willen nu zo graag even rustig beseffen wat we vanochtend allemaal gezien hebben. Na de lunch een pittige voettocht! We dalen af om Queens Garden door te wandelen en dat bleek een prima idee. Zelf tussen deze wereldwonderen door klauteren is altijd nog iets anders dan er op afstand langs rijden. Honderden meters dalen, en evenzoveel klimmen, door een sprookjeswereld van enorme steenzuilen en spectaculaire rotsformaties. De drukte valt mee in deze tijd van het jaar en we wanen ons alleen in dit landschap vol levenswijsheid en goddelijke emoties. Hoe verder we lopen, des te stiller we worden. Natuurlijk zal dit alles geografisch plausibel zijn, maar we hebben vandaag geen behoefte aan verklaringen. Veel liever begrijpen we waarom die oude indianen dachten dat de goden hier de aarde hebben aangeraakt. Dit landschap heeft ook een sterk buitenaardse sfeer. De structuur van het gesteente, de details, de kleuren van fel oranje naar vurig rood, afgewisseld met verfijnd transparant, mystiek albast. De veelvoud aan vorm is onvoorstelbaar, de verblauwende vergezichten zijn schitterend in het steeds later wordende licht. In het donker rijden we terug naar ons Mormonenmotel en daar krijg ik nog even gratis een Mormonenbijbel mee voor in mijn Mormonenbed; in het Nederlands natuurlijk, want het woord Gods kent bij deze uitermate vriendelijke, gastvrije mensen geen taalbarrière. We eten een stevige steak in een zo goed als uitgestorven cowboytent langs de weg, met in de hoek een grote,
VOOR J AAR 2 0 0 6
Ac a d e m Y E - M AG A Z I N E
VOOR J AAR 2 0 0 6
vroeg of laat in elkaar donderen. Onbeschrijflijk. Een overtuigende berusting in het natuurlijk evenwicht. Na een middagdutje in Moab (gezellige rommelplaats) terug voor de zonsondergang het park in. Briljant tegenlicht, alles vlammend rood, mooie contrasten. Niet te beschrijven: kijken, vastleggen en absorberen, dat is al wat ons hier rest. Langs de snelweg, in een drukke Italiaanse tent, gebruiken we in de frisse najaarsschemer de avondmaaltijd. Uitstekend voedsel, ondanks het feit dat ik me als onvolprezen veelvraat de laatste dagen alleen nog maar op kindermenuutjes stort! Nergens ter wereld waren mij de maaltijden groot genoeg. Hier kan ik ze niet meer op! Ondertussen kruipen de meest bizarre trucks van links naar rechts over ons podium. Chroom, wit, zwart, met hele kuddes wildsteigerende mustangs beschilderd. We krijgen nauwelijks tijd om te eten. Het ene stoplicht is nog niet op groen gesprongen of aan de overzijde dient zich alweer een volgende karavaan aan.
door schitterende panorama’s afdalend, komen we onder in het dal. De rotswoningen liggen nu boven ons en daar weer boven strekt zich de driehonderd meter hoge spiegelgladde rotswand uit. Het kwelwater tekent reusachtige patronen op de wand. Helaas staat er een hek rondom de huisjes en moeten we ook nog voor ’t donker dit gat weer uit zien te komen, wetende dat de zwaartekracht meer tijd voor stijgingen vraagt dan voor afdalingen. Dezelfde tocht omhoog toont een compleet nieuw perspectief. Deze zware klim is tevens geestverrijkend, ik had ‘m nooit willen missen. In gedachten hoor ik doorlopend oude indianen zingend meimeren; over vroeger. Terug bij de Chevro nog vlug even een stukje verder, naar een uniek uitzichtspunt: twee flinke bochten dal afwaarts ligt het weversvrouwtje; een akelig dunne, honderd meter hoge steenspriet, die door de eeuwen vergeten is weg te spoelen. Hier op deze rotsstaaf woonde volgens de ongeschreven indianenbijbel een reusachtig spinnenvrouwtje dat de indianen ooit geleerd heeft hoe te spinnen en te weven. En dát kunnen ze, die Indianen; ongekend fraaie, handgeweven zadeldekken, prachtige sobere tinten met verstilde, ingeweven figuren. Ook vanaf dit hoge uitzichtspunt weer ruim zicht over het meanderende beekje met de indiansummerboompjes omzoomd. De simpele wetmatigheid van de oernatuur toont zich wonderschoon, in levende vorm en kleur.
“De simpele
S’ morgens op naar Canyon de Chelly (spreek uit: de Sjéé), het volgende heiligdom. Na een uitstekende voorlichtingsfilm en een overheerlijke picknick in het gras, beginnen we aan de afdaling. Ver weg in de diepte ligt het “witte huis”. In een door de tijd in de enorme steile rotswand uitgesleten holte zijn honderden jaren geleden primitieve rotswoningen gebouwd. We moeten een flink stuk omlopen om aan de afdaling te kunnen beginnen, maar daarna krijg je dan ook waar voor je geld: The Chelly is nog steeds het centrum van de Indianencultuur, en al afdalend snap je waarvoor alles hier heilig is. Het aloude patroon: een diepe, grillige gleuf in een vlakke, dorre woestijn. Diep beneden is het wispelturig meanderende beekje omzoomd door kleine lage gouden boompjes, met hun wortels in het spaarzame water zorgen ze voor fruit. Daartussen liggen frisgroene akkertjes met goudgele maïs. Hier gaven de Hopi hun nomadenbestaan op en gingen nederzetten. En nog steeds weiden de indianen hier hun geitenkuddes. In de verte nadert, al die honderden meters klimmend, een eeuwenoud indianewefke, onder ’t klauteren ál wol spinnend. Als Jeannette toestemming vraagt voor een paar foto’s wijst ze dat resoluut van de hand totdat ik m’n dollars laat zien. Ze zet haar brilleke af, knutselt wat aan haar haar, strijkt met beide handen haar slobbertrui glad over de borsten op haar navel en trekt vervolgens haar allercharmantste glimlach. Het is dat ik al getrouwd ben, maar anders! Ontwapenend mens, ondanks haar minstens 150 jaar. En nog voldoende soepel in de heupen om dagelijks met haar geiten in dit aardse gat af te dalen voor wat geitenweiderij en vervolgens aan de overzijde weer naar boven te kuieren. Kriskras
wetmatigheid van
de oernatuur toont
zich wonderschoon, in levende vorm en kleur”
Ac a d e m Y E - M AG A Z I N E
Vroeg uit de veren en op naar Monument Valley. Halverwege koffie, onder the “Twins”, twee schitte rende hoge rotszuilen als reusachtige toezichthouders langs de kant van de weg. De dienstdoende kassaindianen lijkt me oud genoeg om z’n moerstaal niet vergeten te zijn en ik vraag hem hoe hij een plaats waar de goden de aarde aanraakten zou noemen in Hopi-Taal. Hij snapt ogenblikkelijk wat ik bedoel, maar verwijst me naar een oud vrouwtje, een kroeg verder. Daar tref ik een Mongools Neanderthalertje dat me geduldig aanhoord, even peinzend nadenkt en me vervolgens vol eerbied: “Woedidzjin“ toefluistert. Ik knik met evenveel respect en vraag haar op te schrijven. Dat kan ze niet: allereerst kan ze niet schrijven en Hopi is een orale taal. Maar ze roept een andere dame, met een veel te grote studiebril nog wel, en na enig onverstaanbaar overleg schrijft zij op wat ik al lang zocht: Hwo’diyin. In mijn dankbaarheid vergeten we de Valley of the Gods, maar krijgen voldoende compensatie in Monument Valley. We lunchen onder het wakend oog van John Wayn en bezoeken het leuke settlements museumpje. Weer buiten kijk ik vanaf de hoogte naar het af & aan vliegen van de kleine rondvluchtkistjes,
VOOR J AAR 2 0 0 6
Ac a d e m Y M AG A Z I N E
VOOR J AAR 2 0 0 6
Ac a d e m Y M AG A Z I N E
VOOR J AAR 2 0 0 6
links, een jonge squaw rechts. Diepe gelatenheid in de vredige gezichten. Felgekleurde veren in de ravenzwarte haren. Beiden lijden ze overduidelijk. Wie waren wij om hun vrede te verstoren? Naar ’t restaurant: aan kleine tafeltjes delen we in de maaltijd. Dit is Indianenland, dus is alles alcoholvrij. Natuurmensen ontberen de benodigde enzymen om alcohol in het lichaam af te breken. Gevolg: eenmaal te veel gedronken blijven indianen dagenlang zo zat als een pinneke. Geen alcohol dus; nergens! Wat we voorgeschoteld krijgen weet ik niet, maar ’t smaakt verrukkelijk. Iets met dood beest en bonen. Rondom ons heen weer dezelfde verweerde gezichten: veel oudere mensen, traag van beweging maar met een ongekende souplesse. Kalme vriendelijke voortgang. Aan de muur overal de foto’s van hoe ’t was: grote vraagtekens eigenlijk: waarom ’t zo moest eindigen? Verbruinde zwart wit foto’s van mannen op paarden, met een speer ontspannen in de hand, pluisje veren losjes onder de punt. Ingebakerde baby’s. De wigwam welkom opengeslagen. Ze doen me ogenblikkelijk denken aan de volkeren van het noordoosten van Siberië: kleine leefgemeenschapjes, niet te groot, niet te klein, mooi door een Maters Familie in evenwicht gehouden. Communes waar bezit overbodig is en alles van elkaar.
gidsen af voor het volgende heiligdom. Duurt wel even maar daar komen ze uit het stof te voorschijn met hun oude gammele pick-ups. Na betaling van een fors bedrag klimmen we in de achterbak en gaat ’t er tegenaan. Jeannette d’r eierstokken hangen zowat rond haar oren als we voor een enorme rotswand tot stilstand komen en met enig wantrouwen uitstijgen. Wat hebben we hier te zoeken? Toch, er blijkt een smal spleetje in de rotswand te zitten en eenmaal aan de duisternis gewend openbaart zich het wonder: Deze zigzaggende rotsspleet is circa 60 meter diep. Bovenin een centimeter of dertig breed en op de bodem, waar wij staan, amper anderhalve meter. Het daglicht sijpelt als ’n serpentineachtige nachtmerrie in allerlei kleuren langs de duizenden sedimentlagen naar beneden. In volslagen duisternis m’n camera tegen de rotswand drukkend, laat ik de sluiter op goed geluk seconden lang open staan. Het resultaat is verbluffend. Abstracte kleureffecten tekenen zich in de omringende zwartheid af. Dit zeshonderd meter lange natuurfenomeen mag alleen tijdens langdurige droogte bezocht worden. Boven ligt immers een grote trechter en als het begint te plenzen stroomt het water van honderden vierkante kilometers in een oogwenk deze spelonk binnen en neemt alles op haar weg mee naar de diepte van Lake Powel. Niet echt aanlokkelijk! Maar zelden zag ik zo’n ongekend mooie eenvoud!
“Stilte, echte, eindeloze,
De volgende ochtend, na een blik in de diepe ravijn waarin het eerste gouden dagstroompje over een donkerblauw stroomreliëf siddert, kiezen we voor een vroege omweg van een paar honderd kilometer: Niet de toeristische route naar Page, maar even een ommetje, langs twee Hopi-reservaten. Aldaar gemengde gevoelens: wat een armoede! Is dit ook het “rijke Amerika” ? We zijn zeker welkom, maar mogen niet overal komen, alles is heiligdom, maar de mensen zijn onvoorstelbaar vriendelijk. Een diep respect voor alles wat de natuur geeft is overheersend: wind, regen, het licht, de aarde, maïskorrels. We praten met een oude pottenbakster. Over haar grote liefde: klei uit de grond onder haar voeten, de vormen uit haar knokige handen gekneed en het vuur uit de hemel samengebald. Graag hadden we haar kunstwerk gekocht. Graag hadden we één keer teveel betaald, maar het zou in scherven zijn voor we thuis zijn, zo fragiel, zo dun en teder wordt scheppingsdrang hier tot tijdloze schoonheid gekneed. In Page blijkt het slecht weer. We zijn terug in de bewoonde wereld en schuilen in een veel te dure rondvaartboot op Lake Powel en vervolgens in een veel te dure eettent-met-schitterend-uitzicht. Dat de enige beschikbare snack bij het Budweiserapperatiefje veel te duur is, kan ik nog billijken, maar dat ik er drie dagen van aan de schijterij zal blijven vergeef ik ze nooit! Prima motel, prachtig uitzicht over Lake Powel en Glen Canyon, maar we zitten duidelijk in tijdnood! We rijden de volgende ochtend naar Antilope Canyon en wachten daar de Indiaanse
religieuze stilte.
beneden, aan de overzijde van de weg. Lijkt me wel wat, maar we hebben geen tijd. We besluiten zelf onze rondtocht te rijden in plaats van aan te sluiten bij de busjes-gasten. Kunnen we stoppen waar we willen. En dat willen we, overal. Want overal zitten overjarige vredespijprokers langs de kant van de weg: mooie, diepe, verstilde, rijpe koppen. Gegroefde gezichten. Honderd jaar ouder dan wij. De pijn van ’t zijn als een sierraad in hun ledere huid gegroefd. Blauwzwarte hoogglansvlechten. Oude mannen en vrouwen die kalm diep in mijn ogen kijken met een blik waarvoor niets te verbergen valt en die zich over ons banaal westeuropees gedrag niet meer wensen op te winden. Decennia terug hebben wij hun onze ware aard getoond: ordinaire landpikkerij. Ze kijken naar ons met een blik van: je moet vooral doen wat je niet laten kunt. Schitterend mooie mensen in een adembenemend, ongerept maar inmiddels pijnlijk landschap. Hoe kon dit ontstaan? Een heel land is weggespoeld op een paar ongelooflijke hoge steen-klompen na. Ze staan als prehistorische wachters in het weidse land. Scherp contrasterend met de staalblauwe lucht. Three Sisters, the Chimney, noem maar op. Dan laat de toneelmeester de buitenverlichting zakken en voltrekt zich een ongekende lichtshow op godweet 500 vier-kante kilometer. De Grote Zaklamp zal bloedrood worden, door het dalen van de temperatuur zullen zich kleine, tedere condensplukjes in de lucht vormen, zacht belicht in geelgoud en dat stokt onze
Ac a d e m Y E - M AG A Z I N E
adem. Vanzelfsprekend dat die maffe indianen denken dat god hier zelf nog aan de dimmer draait. Je moet werkelijk van de pot gerukt zijn als je dit niet snapt en je adem niet onwillekeurig even in houdt. Tranen lopen over mijn wangen, alles is hier licht & schaduw, vorm & kleur! En stilte, echte, eindeloze, religieuze stilte. Geen leegheid, maar nietigheid. Wij mensen zijn gedoemd eeuwige amateurs te blijven op het gebied van het “Grote Licht”. Hier laat de schepping dagelijks zien hoe ’t moet en dat dit wellicht ’t enigste is dat goed is. Achter de Three sisters wordt door een onzichtbare hand zacht in elkaar overvloeiende strepen kleur op het plafond gestreken, van hemelsblauw via knalrood tot oranje-geel. Rechts hangt een sliertje kleur tegen de donkerblauwe achtergrond, zo’n langgerekt verticaal traag wapperend pluimpje helgekleurdfluoriserend goudgeelrozeorangje veegje zachte nestveertjes. Het danst op het ritme van m’n trage denken. Twee mustangs staan in ‘n weitje met me mee te aanbidden. Liggend op de grond, kruip ik tot aan hun hoeven zodat ze in tegenlicht beeldvullend in m’n zoeker zitten. Één trap en ik ben er geweest, maar hier is alles vrede en deze dieren ruiken dat als eerste. Stil en in volledige duisternis rijden we naar ons nachtverblijf in het indianenreservaat; Anasazi Inn in Tsegi. Een soort huurkazerne. Lange, kraakheldere gangen met links en rechts kamers. Met schitterende portretschilderwerken van een lokale Rembrand boven ons bed; een jonge krijger
VOOR J AAR 2 0 0 6
Geen leegheid,
Terug in de indiaanse achterbak, vervolgens in onze Chevy en op naar ons laatste park: Grand Canyon. Daar aangekomen blijkt die veel te groot voor mijn waarnemingsvermogen. De over- zijde is nauwelijks te zien en deze ravijn is zó diep dat de bodem als het ware “wegvalt”. En het is er loeidruk! Teveel Japanners op een kluitje. We maken een verveelde wandeling en gaan vermoeid naar onze luxe lodge, eten en naar bed. Na Bryce, The Chelly, Arches, National Monument en Antilope Canyon is alles nu een beetje een afknapper. Dat ligt niet aan Amerika, maar aan ons. We zien te veel, meer dan we emotioneel kunnen bevatten. We besluiten de volgende ochtend de vroegmis te volgen. Om vijf uur komt de zon op in deze woestijn en als we vóór die tijd net een beetje onder de rand van de canyon gaan staan, moet dat een mooie hemelvaart kunnen opleveren. Maar we zijn er wederom niet alleen en het is verfoeilijk koud. Rond het noordpoolgebied zijn Net & ik wel wat gewend, maar hier zijn we er niet op gekleed en de Jappen staan zo te kleumen dat ik er ook druk van op m’n blaas krijg. Maar dan komt Het Grote Licht! M’n god wat een schoonheid! En wederom ervaar ik in al m’n vezels waarom die Indianen dit alles heilig hebben verklaard. Er bestaat geen andere keuze; dit is heilig! We gaan ontbijten, wandelen, picknicken en weer wandelen. Desalniettemin blijft Grand Canyon voor mij “Much
maar nietigheid”
Ac a d e m Y E - M AG A Z I N E
VOOR J AAR 2 0 0 6
to Grand”. Op “Hermits rest” na, de bouwstijl, de openheid, het uitzicht; hier had ik best nog ff willen blijven. We willen geen rondvlucht meer. We lijden aan een ernstige vorm van Memory-overflow! Niets aan te doen. Volgend ochtend met de car dwars door de woestijn, naar ons laatste spektakel voor we terug vliegen: Las Vegas. Na een dagje wakkerblijven op de eindeloze, kaarsrechte snelweg, alleen onderbroken door een klein, maf “Route SixtySix” nederzettinkje, passeren we de Hooverdam en werpen vertwijfeld een blik op het reusachtige stuwmeer daarachter. 480 kilometer indianenheiligdom is hier zonder enige inspraak onder water gezet. Zo dadelijk zullen we zien waarvoor: dan rijden we de bergen uit en ontvouwd zich een enorme woestijn voor onze ogen, met in het midden een kleine kwajongensstreek: Las Vegas! Las Vegas is een voormalige Mormonen nederzetting. Maar ‘t bleek zo’n ongastvrij gebied dat de Mormonen hun geloof in god dreigden te verliezen en dus liever vertrokken. Een stelletje gangsters meenden vervolgens ver genoeg van de wet verwijderd te zijn om zich eens lekker uit te kunnen leven en zo geschiede tot op heden. Wat is Las Vegas? Welnu, stel voor: je bent vier jaar en hebt een onuitputtelijke blokkendoos. Je kunt daarmee allerlei sprookjeskastelen bouwen in de meest fantastische kleuren. Geen torentje te hoog, geen ophaalbruggetje te dol. Één groot sprookje! Je bouwt en je bouwt en je bouwt totdat de zon onder gaat en je plots overal ook nog kerstboomlampjes wil. Maar waar zit ’t stopcontact? Juist ja: de Hooverdam dus! Indianenheiligdom? Ach, die wilde hebben lang genoeg ongestraft in hun goden mogen geloven: ik wil m’n kerstboomlampjes nú en daarmee uit! Ceasars Palace, één van de 60 grote hotels, maakt per etmaal 1 miljoen dollar netto winst! Zoiets kun je toch niet aan je neus voorbij laten gaan omwille van wat melancholieke indianen? Hadden we hun land net zo goed niet kunnen afpikken! Vijf uur hielden Jeannette & ik ’t vol. Na drie verdiepte weken puur natuur lukte ’t echt niet langer hier. God bless America; ik hoop ’t voor ze, maar hier vrees ik ‘t ergste! We wandelen langs een bouwplaats, afgezet met ‘n hek, honderden meters lang! Je weet wel; zo’n raamwerk van buis met daartussen ruitjesgaas gespannen. Wat
zit er nu toch in al die gaasjes? Zo vroegen wij ons af. Naderbij gekomen bleek in elk ruitje een soort visitekaartje te zitten van stripteasedanseresjes. Honderdduizenden blote dames! Amerika is ‘n land waarin écht blijkbaar alles kan. Las Vegas = namaak: Colloseum, Arc de Triomph, Venetië, compleet met gondelaars, nog ’n Eifeltorentje er bij. Leuk scherp achtbaantje rondom het imitatievrijheidsbeeld. Alles van beton & kunststof. Niet op ware grote, maar op de grootte van de halve waarheid. Na een uurtje wandelen voel je jezelf steeds bedroefder worden. Blij dat we morgen vroeg terug mogen, in ieder geval weg van hier! Maar de ongekende mogelijkheden blijken nog lang niet voorbij! Na nog wat onbegrijpelijke agressie vliegen we de volgende ochtend heel vroeg terug. Zelfde flauwekul bij ‘t inchecken: schoenen uit, riem uit de broek. Blij dat ik geen pacemaker heb, had ik ‘m ook uit moeten doen. Veel wandelende kleerkasten met wantrouwende ogen. Maar dan, thuis; bij het ontwikkelen van m’n 51 mtr. panoramafilm blijkt het daarop met zoveel zorg, geduld en liefde aangebrachte beeld bijna geheel verdwenen. Onderzoek door het Kodak-laboratorium in London maakt duidelijk dat de Amerikaanse veiligheidsdienst mijn kamerakoffer –speciale stickers en douanesloten ten spijt- op een veelvoud aan X-ray heeft getrakteerd en alleen de twee films in m’n camera’s zijn in leven gebleven, vanwege hun metalen camerahuisomhulsel. Telefonisch paniekoverleg met de ambassade; no comment! Verder geen woord! Een paar dagen later opnieuw geprobeerd: zelfde resultaat: No Comment! Een net, vriendelijk en persoonlijk briefje aan de Amerikaanse Ambassadeur in den Haag blijft domweg onbeantwoord. Een tweede herinnering idem. Al m’n met zoveel genegenheid opgenomen panorama’s werden uit slordigheid, desinteresse en blinde arrogantie overstraalt. In Amerika kan alles, zeggen we dan. Ja inderdaad, Alles! Wim van Passel / Tijdloze Momenten Met dank aan Paul de Backer van Tiogatours. Zonder zijn deskundige adviezen hadden we nog niet half zoveel gezien!
Tien jaar terug besloot van Passel na jarenlange ervaring als eigenaar en directeur van Vanpassel Foto BV om de schoonheid van de laatste, ongerepte oernatuur op de gevoelige plaat vast te leggen. Inmiddels heeft hij meer dan 25 reizen en expedities gemaakt en bezit hij wellicht de grootste collectie grootformaat polaire natuurfotografie. Van Passel is te boeken voor zeer boeiende lezingen over natuur en fotografie. Voor meer informatie:
[email protected]
‘Wat wij fotografen niet ogenblikkelijk vastleggen, verdwijnt voor altijd.’ (Henri Cartier-Bresson)
Ac a d e m Y M AG A Z I N E
VOOR J AAR 2 0 0 6
Ac a d e m Y E - M AG A Z I N E
VOOR J AAR 2 0 0 6