HUISHOUDELIJK REGLEMENT ZEEKADETKORPS NEDERLAND bijgewerkt op: 19-4-2012
Artikel 01 Begripsomschrijving Artikel 02 Aanmelding voor het lidmaatschap Artikel 03 Plaatselijke besturen Artikel 04 Verzekeringen Artikel 05 Organisatie plaatselijke korpsen Artikel 06 Zeekadetofficieren Artikel 07 Zeekadetofficieren van speciale diensten Artikel 08 Zeekadetonderofficieren Artikel 09 Zeekadetten Artikel 10 Aspirant zeekadetten Artikel 11 Instructeurs Artikel 12 Brevetten Artikel 13 Beloningen Artikel 13a Onderscheidingen Artikel 14 Legitimatiebewijs Artikel 15 Vrijwillig en onvrijwillig beëindigen van het lidmaatschap Artikel 16 Uniform Artikel 17 Rang- en standonderscheidingstekens Artikel 18 Verenigings- en (korps-)vlaggen Artikel 19 Kleurenschema korpsschepen en kleine vaartuigen Artikel 20 Aanmelding en registratie van vaartuigen Artikel 21 Orderboek commandant Artikel 22 Leermiddelen Artikel 23 Financiën Artikel 24 Korpsdag Artikel 25 Nationaal Zomerkamp Artikel 26 Prijzen en trofeeën Artikel 27 Exercitie Artikel 28 Commandantenvergadering Artikel 29 De technische adviesgroep Artikel 30 De public relations groep Artikel 31 De commissie opleidingen Artikel 32 International liaison Artikel 33 Korpsaalmoezenier /korpspredikant Artikel 34 Gedrag van zeekadetten Artikel 35 Ongewenst gedrag van zeekadetten Artikel 36 Kraakacties Artikel 37 Geschillen Artikel 38 Slotbepalingen
Artikel 1 – Begripsomschrijving 1.1.
Definities In dit reglement wordt verstaan onder: a. de algemene raad [AR] b. de bevorderingscommissie
de algemene raad van de vereniging; de commissie welke beslist over de benoeming en/of bevordering tot en van (aspirant)zeekadetten en zeekadetonderofficieren behorende tot het plaatselijke korps; c. de commandant de commandant van het plaatselijke korps; d. de commissie opleidingen de commissie Opleidingen van het Zeekadetkorps Nederland; e. het hoofdbestuur [HB] het hoofdbestuur van de vereniging; f. het landelijk zomerkamp [ZOKA] het jaarlijkse (nationale) zomerkamp van de vereniging; g. het plaatselijk bestuur het bestuur van een plaatselijk korps; h. de plaatselijke korpsen de Zeekadetkorpsen die als lid bij de vereniging zijn ingeschreven; i. de PR-groep de Public relations groep van het Zeekadetkorps Nederland; j. de technische adviesgroep [TAG] de Technische adviesgroep van het Zeekadetkorps Nederland; k. de vereniging de vereniging Zeekadetkorps Nederland [ZKKNL]; l. de international liaison officier [ILO] de international liaison officier belast met de voorbereiding en uitvoering van internationale uitwisseling van zeekadetten; m. de inspecteur KM de inspecteur Koninklijke Marine voor het Zeekadetkorps Nederland.
Artikel 2 – Aanmelding voor lidmaatschap 2.1.
Aanmelding De aanmelding voor het lidmaatschap van de vereniging wordt door de initiatiefnemer(-s) van het aspirant zeekadetkorps, waarvan de toelating tot de vereniging wordt gewenst, schriftelijk ingediend bij de secretaris van het hoofdbestuur, die hiervan terstond schriftelijk kennis geeft aan de leden van het hoofdbestuur en aan de leden van de algemene raad.
2.2.
Toelating a. Het hoofdbestuur verleent het aspirant zeekadetkorps de status van ‘zeekadetkorps in oprichting’ en stelt een commissie in, belast met het onderzoeken van de geschiktheid voor toelating tot de vereniging en de begeleiding van het ‘zeekadetkorps in oprichting’ tot en met het moment van toelating tot de vereniging. b. De commissie zal – tenminste – bestaan uit: (1) één lid van het hoofdbestuur, (2) één lid van de algemene raad, (3) één commandant van een plaatselijk korps, (4) één lid van de technische adviesgroep, (5) één lid van de PR-groep. c. De commissie rapporteert periodiek, doch tenminste één maal per drie maanden, de voortgang en status van het ‘zeekadetkorps in oprichting’ aan het hoofdbestuur in afschrift aan de leden van de algemene raad. d. De commissie stelt in directe samenwerking en samenspraak met het ‘zeekadetkorps in oprichting' - als eindrapportage - een ondernemingsplan op dat als basis dient voor de besluitvorming waarop, de algemene raad gehoord hebbende, toelating tot de vereniging zal plaatsvinden door het hoofdbestuur.
Artikel 3 – Plaatselijke besturen 3.1.
Samenstelling plaatselijk bestuur a. Ieder plaatselijk bestuur bestaat uit tenminste drie personen, die uit hun midden een voorzitter, secretaris en een penningmeester aanwijzen. b. Tevens dient één der bestuursleden, niet zijnde de voorzitter, aangewezen te worden als vicevoorzitter.
3.2.
Taakstelling en werkwijze plaatselijke besturen a. Met inachtneming van het in dit huishoudelijk reglement bepaalde, regelt ieder plaatselijk bestuur zijn eigen organisatie en samenstelling, alsmede de samenstelling en organisatie van het onder zijn leiding staande plaatselijke korps. b. Het plaatselijk bestuur draagt zorg voor een goede taakverdeling over de bestuursleden waarbij naast het voorzitterschap, het secretariaat en het penningmeesterschap de taken en verantwoordingen voor materieel, opleidingen en public relations eenduidig zijn verdeeld en vastgelegd. c. Voor laatstgenoemde taken stelt het plaatselijk bestuur per taak een commissaris aan (hierbij zijn dubbelfuncties toegestaan). Deze commissarissen maken deel uit van het plaatselijke bestuur.
3.3.
Relatie en verantwoordelijkheden naar het hoofdbestuur De plaatselijke besturen zijn tegenover het hoofdbestuur verantwoordelijk voor: a. een verantwoorde besteding van de gelden, welke door de vereniging eventueel aan de plaatselijke korpsen worden verstrekt; b. een goed en zorgvuldig gebruik van de aan de plaatselijke korpsen in bruikleen verstrekte opleidingsschepen en inrichten, alsmede van de in bruikleen verstrekte materialen, kleding en leermiddelen; c. een deugdelijk administratief en financieel beheer van het plaatselijke korps alsmede het tijdig nakomen van de daaraan verbonden administratieve verplichtingen; d. het voordragen van de commandant van het plaatselijke korps bij het hoofdbestuur conform de hiertoe gestelde procedures en richtlijnen in artikel 6 van dit reglement; e. het op voordracht van de commandant van het plaatselijke korps bevorderen van zeekadetofficieren (tot en met de rang van zeekadetofficier de tweede klasse oudste categorie), zeekadetonderofficieren en zeekadetten van het plaatselijke korps, dit volgens de hiertoe gestelde richtlijnen en bepalingen in artikelen 5, 8, 9 en 10 van dit reglement; f. het voordragen van zeekadetofficieren voor bevordering tot zeekadetofficier der eerste klasse door het hoofdbestuur conform de hiertoe gestelde procedures en richtlijnen in artikel 6 van dit reglement; g. het verdelen van de functies over de zeekadetofficieren volgens de hiertoe gestelde richtlijnen en bepalingen in artikel 5 van dit reglement; h. het vaststellen van het aantal tot het plaatselijk korps toe te laten aspirant zeekadetten, rekening houdend met het aantal en de beschikbaarheid van zeekadetofficieren, zeekadetonderofficieren en instructeurs alsmede de beschikbare accommodatie van het plaatselijke korps; i. het laten opstellen en actueel houden van een orderboek commandant zoals omschreven in artikel 21 van dit huishoudelijk reglement; j. een goed overleg met de commandant en de tot het plaatselijk korps behorende officieren omtrent de plaatselijke korpsactiviteiten en de wijze waarop het plaatselijke korps invulling geeft aan de doelstelling van de vereniging; k. een goede opleiding van de tot de plaatselijke korpsen behorende aspirant zeekadetten, zeekadetten en onderofficieren; l. de juiste uitvoering van dit reglement voor zover dit op de plaatselijke korpsen van toepassing is.
3.4.
Administratieve verplichtingen en werkwijzen a. Algemeen. De administratieve richtlijnen, werkwijzen en voorschriften zoals vastgelegd en omschreven in de ‘Infomap van het Zeekadetkorps Nederland’ en de ‘Mededelingen van de technische adviesgroep’ [MEDTAG], PR-groep [MEDPRG] en commissie opleidingen [MEDOPL], zijn een afgeleide van dit huishoudelijk reglement en zijn als zodanig bindend voor de plaatselijke korpsen en besturen. b. Jaarverslag. Jaarlijks voor 1 maart, draagt het plaatselijk bestuur zorg voor het indienen van een algemeen en financieel jaarverslag bij het hoofdbestuur waarbij het door het hoofdbestuur voorgeschreven model, zoals omschreven in bijlage M (model jaarverslag) en N (model rekening en verantwoording) aangehouden dient te worden. c. Ondernemingsplan. (1) Jaarlijks per 1 september draagt het plaatselijk bestuur zorg voor het indienen van een ondernemingsplan dat op inzichtelijke wijze: (a) de activiteiten [opleidingen, onderhoud materieel, vaarplannen, etc.] van het korps voor het aankomende verenigingsjaar weergeeft; (b) het onderhoudsplan als bedoeld in de mededelingenbundel van de technische adviesgroep [MEDTAG]; (c) de begroting voor het aankomende verenigingsjaar weergeeft; (d) de beleidsdoelstelling voor de aankomende vijf jaren weergeeft. (2) Hierbij dient het door het hoofdbestuur voorgeschreven format conform bijlage L aangehouden te worden.
d. Verzekeringen. Voor al het materieel waarvoor het plaatselijke bestuur direct verantwoordelijk is voor het afsluiten dan wel verlengen van de verzekering, draagt het plaatselijk bestuur zorg dat een afschrift van het polisblad voor het bereiken van de vervaldatum (indien van toepassing) aan het hoofdbestuur aangeboden is. e. Huishoudelijk reglement. (1) Het bestuur van het plaatselijke korps draagt zorg voor het opstellen van een ‘huishoudelijk reglement’ dat: (a) in aanvulling op de statuten van de vereniging, de statuten van het plaatselijke korps en het huishoudelijk reglement van de vereniging, voorziet in bestuurlijke richtlijnen van en voor het plaatselijk korps; (b) ter accordering en bekrachtiging aan het hoofdbestuur wordt voorgelegd. (2) Een model hiertoe staat weergegeven in bijlage K.
Artikel 4 – Verzekeringen 4.1.
Bevoegdheid en verantwoordelijkheden hoofdbestuur a. Het hoofdbestuur is – direct – verantwoordelijk voor: (1) het verzekeren voor ‘Wettelijke Aansprakelijkheid’ van alle tot de vereniging behorende personen tijdens de uitoefening van activiteiten voor of van de vereniging en draagt uit hoofde van deze verantwoording zorg voor het – tijdig – afsluiten van de hiertoe benodigde verzekering(-en); (2) het verzekeren van de materiële middelen (opleidingsschepen, (wal-)onderkomens, sloepen, vletten en andere kleine vaartuigen) die aan het hoofdbestuur in bruikleen zijn verstrekt of welke geheel of ten dele in eigendom zijn van het hoofdbestuur, waarbij: (a) ter bepaling van de te verzekeren waarde rekening gehouden wordt met de opgave hiervan door de plaatselijke besturen; (b) de kosten ten laste komen van het plaatselijke korps dat bruikleennemer is. b. Het hoofdbestuur is bevoegd een plaatselijk bestuur het gebruik van een korpsschip, (klein) vaartuig en/of walonderkomen te ontzeggen indien het object niet of niet afdoende verzekerd is alsmede in die gevallen waarin niet voldaan wordt aan de gestelde polisvoorwaarden (bijvoorbeeld keuringseisen, veiligheid, zeewaardigheid, vaarbevoegdheid, etc.).
4.2.
Bevoegdheid en verantwoordelijkheden plaatselijk bestuur a. Het plaatselijk bestuur is – direct – verantwoordelijk voor het verzekeren van alle materiële middelen, welke volledig in eigendom zijn van het plaatselijke korps waarbij een plaatselijk bestuur: (1) naar eigen keuze gebruik kan maken van de collectieve wijze van verzekeren door het hoofdbestuur, dit met inachtneming van de geldende opzegtermijn(-en) en aanvaarding van de hieraan verbonden kosten; (2) naar eigen keuze zelf de verzekering(-en) af kan sluiten, dit met inachtneming van de geldende opzegtermijn(-en) en aanvaarding van de hieraan verbonden kosten. b. Voor al het materieel waarvoor het plaatselijk bestuur verantwoordelijk is voor het afsluiten van een verzekering dan wel het verlengen hiervan, draagt het plaatselijk bestuur zorg dat een afschrift van het polisblad dan wel een herziening of verlenging hiervan tijdig aan het hoofdbestuur aangeboden is. c. Voor al het materieel, in gebruik bij het plaatselijke korps, zowel voor materieel in eigendom als in bruikleen, draagt het plaatselijk bestuur de verantwoording dat de waarde van het te verzekeren object reëel is en als zodanig vermeld staat in de verzekeringspolis.
4.3.
Schadeverhaal Bij het aanmelden van schades welke in de collectieve onder verantwoording van het hoofdbestuur afgesloten verzekeringen vallen, vindt de aanmelding en afhandelingen uitsluitend plaats door tussenkomst en onder goedkeuring van het hoofdbestuur.
Artikel 5 – Organisatie plaatselijke korpsen 5.1.
Relatie plaatselijke bestuur – plaatselijke korps Tussen het plaatselijk bestuur en het plaatselijk korps bestaat een bestuurlijke verhouding waarbij het plaatselijk bestuur, binnen het bepaalde in de ‘Statuten van het Zeekadetkorps Nederland’ alsmede de ‘Statuten van het plaatselijke korps’, het beleidskader aangeeft waarbinnen het plaatselijk korps invulling geeft aan het realiseren van de doelstelling(-en) van de vereniging.
5.2.
Leden van een plaatselijk korps a. Onder de leden van het plaatselijke korps worden verstaan: de zeekadetofficieren, zeekadetonderofficieren, zeekadetten, aspirant-zeekadetten en instructeurs. b. Leden van een plaatselijk korps kunnen geen functies bekleden in het Hoofdbestuur, noch in het bestuur van het korps waartoe zij behoren. c. Tussen zeekadetofficieren, zeekadetonderofficieren, zeekadetten en aspirant-zeekadetten bestaat een gezagsverhouding.
5.3.
Structuur en organisatie van een plaatselijk korps a. Ieder plaatselijk korps bestaat uit een ‘Commandant’, de ‘état-major’ en de ‘équipage’ en kent een basisstructuur van de volgende drie divisies: de Nautische Dienst, de Technische Dienst en de Logistieke Dienst. Afhankelijk van de grootte en samenstelling van een plaatselijk korps kan binnen de Nautische Dienst een Verbindingsdienst gevormd worden. b. De état major staat onder leiding van de ‘Eerste Officier’; de équipage staat onder leiding van de ‘chef der équipage’. c. Waar nodig kunnen ‘instructeurs’ aangesteld worden om te voorzien in de nodige kennis. Een divisie kan, naar grootte van de divisie, in bakken opgedeeld worden.
5.4.
De Commandant a. De functie van Commandant wordt vervuld door een zeekadetofficier der eerste klasse. b. De functie van Commandant kan in principe niet over meer dan één persoon verdeeld worden. Indien de continuïteit van het commando dat noodzakelijk maakt kan onder stringente voorwaarden hiervan worden afgeweken. c. De Commandant wordt op voordracht van het plaatselijke bestuur, aangesteld door het hoofdbestuur voor een periode van – telkens – drie jaar. d. Bij afwezigheid van of bij vacant zijn van de functie van Commandant wordt deze waargenomen door de Eerste Officier van het plaatselijke korps waarbij de waarneming van de functie een maximum termijn kent van één jaar, waarbinnen het plaatselijke bestuur een nieuwe Commandant bij het hoofdbestuur dient voor te dragen. e. De Commandant: (1) is belast met de dagelijkse leiding over het plaatselijke korps en is als zodanig bevelvoerend officier over alle tot het plaatselijke korps behorende zeekadetofficieren, zeekadetonderofficieren, zeekadetten, aspirant-zeekadetten, (wal-)onderkomens, korpsschepen en kleine vaartuigen; (2) is gezagvoerder van de tot het plaatselijk korps behorende varende korpsschepen. De gezagvoerder dient te beschikken over de voor de gezagvoerder wettelijk vereiste vaarbewijzen. De commandant kan met instemming van het plaatselijk bestuur zo nodig de gezagvoering over een korpsschip delegeren, dit onder aantekening dat dit met medeweten en onder goedkeuring van het plaatselijk bestuur geschiedt, aan een lid van het plaatselijk korps dat wel over genoemde vaarbewijzen beschikt; (3) is belast met het toezicht op en de opleiding van zeekadetten behorende tot het plaatselijke korps; (4) brengt ten aanzien van organisatorische en disciplinaire aangelegenheden advies uit aan het plaatselijk bestuur; (5) is aan het plaatselijk bestuur verantwoording verschuldigd voor de uitvoering van zijn taak; (6) neemt deel aan de vergaderingen van het plaatselijk bestuur; (7) vertegenwoordigt het plaatselijke korps in de commandantenvergadering; (8) is bevoegd tot het bijwonen van de vergadering van de algemene raad.
5.5.
De Eerste Officier a. De functie van Eerste Officier wordt vervuld door een zeekadetofficier der tweede klasse oudste categorie. b. De Eerste Officier is plaatsvervangend Commandant. c. Eerste Officier is bij afwezigheid dan wel verhindering van de Commandant bevoegd tot het bijwonen van de commandantenvergadering en de vergadering van de algemene raad. d. De functie van Eerste Officier kan en zal onder geen voorwaarde over meer dan één persoon verdeeld worden.
5.6.
De état-major a. De état-major bestaat uit de officieren (m.u.v. de Commandant) van het plaatselijke korps en kent ten minste de volgende functionarissen: (1) de Eerste Officier, zijnde een zeekadetofficier der tweede klasse oudste categorie, belast met de leiding over de état-major; (2) het Hoofd Nautische Dienst, zijnde een zeekadetofficier de tweede klasse, belast met de leiding over de divisie Nautische Dienst;
(3) het Hoofd Technische Dienst, zijnde een zeekadetofficier der tweede klasse, belast met de leiding over de divisie Technische Dienst; (4) het Hoofd Logistieke Dienst, zijnde een zeekadetofficier der tweede klasse, belast met de leiding over de Logistieke Dienst. b. afhankelijk van de sterkte van het plaatselijke korps, kan de état-major uitgebreid worden met een aantal zeekadetofficieren der derde klasse teneinde de continuïteit en evenredige werkverdeling te waarborgen. c. état-major mag ten hoogste 15% van het ledenbestand van het plaatselijke korps bedragen, de instructeurs niet meerekenend. 5.7.
De équipage a. De equipage bestaat uit de onderofficieren, zeekadetten en aspirant-zeekadetten van het plaatselijke korps. b. De équipage staat onder leiding van de chef der équipage, zijnde een opperschipper. c. Naast de chef der équipage kent de equipage tenminste de volgende functionarissen: (1) de chef nautische dienst, zijnde een zeekadetonderofficier in de rang van schipper; (2) de chef technische dienst, zijnde een zeekadetonderofficier in de rang van schipper; (3) de chef logistieke dienst zijnde een zeekadetonderofficier in de rang van schipper. d. Het aantal onderofficieren in de rang van bootsman, schipper en opperschipper mag ten hoogste 25% van het ledenbestand van het plaatselijk korps bedragen, de instructeurs niet meerekenend.
5.8.
Organisatie a. Nautische Dienst. (1) Algemeen. Tot de Nautische Dienst behoren de zeekadetofficieren, zeekadetonderofficieren en zeekadetten ingedeeld bij de Nautische Dienst. (2) Taakstelling. De Nautische Dienst draagt binnen de organisatie van het plaatselijke korps de primaire zorg en verantwoording voor: (a) het uitwendig onderhoud van het korpsschip en/of -onderkomen; (b) het beheer en onderhoud van kleine vaartuigen; (c) varende verplaatsingen met het korpsschip alsmede de hieraan gerelateerde voorbereidingen, (dek-)werkzaamheden en veiligheidsaspecten; (d) het opleiden van de zeekadetten en zeekadetonderofficieren ingedeeld bij de Nautische Dienst; (e) het opleiden van aspirant-zeekadetten tot zeekadet der derde klasse. (3) Zeekadetten. Het – ten minste – in opleiding zijn voor het brevet ‘sloepgast der tweede klasse’ geldt als enige eis voor zeekadetten om ingedeeld te kunnen worden bij de Nautische Dienst. (4) Kwartiermeesters. Het – ten minste – bezitten van het brevet ‘sloepgast der eerste klasse’ geldt als voorwaarde voor kwartiermeesters om ingedeeld te kunnen worden bij de Nautische Dienst. (5) Bootslieden. Het – ten minste – bezitten van het brevet ‘meestersloepgast’ geldt als voorwaarde voor bootslieden om ingedeeld te kunnen worden bij de Nautische Dienst. b. Technische Dienst. (1) Algemeen. Tot de Technische Dienst behoren de zeekadetofficieren, zeekadetonderofficieren en zeekadetten ingedeeld bij de Technische Dienst. (2) Taakstelling. De Technische Dienst draagt binnen de organisatie van het plaatselijke korps de primaire zorg en verantwoording voor: (a) het beheer, het onderhoud en de bediening van de voortstuwing, energievoorziening, technische installaties en andere mechanische werktuigen aan boord van of behorende bij het korpsschip, alsmede het onderhoud van de ruimtes waarin deze geplaatst zijn; (b) het beheer en onderhoud van de motoren, technische installaties en andere mechanische werktuigen aan boord van kleine vaartuigen; (c) het handhaven en naleven van bedrijfsveiligheidsvoorschriften en -richtlijnen; (d) het opleiden van zeekadetten en zeekadetonderofficieren ingedeeld bij de Technische Dienst. (3) Zeekadetten. Het – ten minste – in opleiding zijn voor het brevet ‘machinist der tweede klasse’ geldt als voorwaarde voor zeekadetten om ingedeeld te zijn of worden bij de Technische Dienst. (4) Kwartiermeesters. Het – ten minste – bezitten van het brevet ‘machinist der eerste klasse’ geldt als voorwaarde voor kwartiermeesters om ingedeeld te kunnen worden bij de technische dienst. (5) Bootslieden. Het – ten minste – bezitten van de brevetten ‘machinist der eerste klasse’ en ‘scheepsbeveiliger’ geldt als voorwaarde voor bootslieden om ingedeeld te kunnen worden bij de Technische Dienst. c. Logistieke Dienst. (1) Algemeen. Tot de Logistieke Dienst behoren de zeekadetofficieren, zeekadetonderofficieren en zeekadetten ingedeeld bij de Logistieke Dienst.
(2) Taakstelling. De Logistieke Dienst draagt binnen de organisatie van het plaatselijke korps de primaire zorg en verantwoording voor: (a) het inwendig onderhoud van het/de korpsschip/-schepen c.q. -onderkomen(-s); (b) de administratieve bedrijfsvoering van het plaatselijke korps, voor zover het de dagelijkse/ interne bedrijfsvoering betreft; (c) het beheer van voeding, kleding en inventaris; (d) het zorg dragen voor het houden en toebereiden van maaltijden alsmede de hiermee samenhangende voorbereidingen en overige activiteiten; (e) het opleiden van zeekadetten en zeekadetonderofficieren behorende tot de Logistieke Dienst. (3) Zeekadetten. Het – ten minste – in opleiding zijn voor het brevet ‘hofmeester der tweede klasse’ geldt als voorwaarde voor zeekadetten om ingedeeld te zijn of worden bij de Logistieke Dienst. (4) Kwartiermeesters. Het – ten minste – bezitten van het brevet ‘hofmeester der eerste klasse’ geldt als voorwaarde voor kwartiermeesters om ingedeeld te kunnen worden bij de Logistieke Dienst. (5) Bootslieden. Het – ten minste – bezitten van het brevet ‘hofmeester der eerste klasse’ en het – naar keuze – hebben van het brevet ‘EHBO’ of ‘scheepsbeveiliger’ geldt als voorwaarde voor bootslieden om ingedeeld te kunnen worden bij de Logistieke Dienst. d. Verbindingsdienst. (1) Afhankelijk van de sterkte en mogelijkheden van het plaatselijke korps kan binnen de divisie Nautische Dienst een Verbindingsdienst bestaan. (2) De Verbindingsdienst staat onder leiding van de Verbindingsofficier, zijnde een zeekadetofficier der derde klasse in bezit van een marifooncertificaat dan wel het vereiste certificaat dat benodigd is krachtens de verbindingsapparatuur welke bij het plaatselijke korps aanwezig is. (3) Zo nodig kan een Chef Verbindingsdienst aangesteld worden, zijnde een zeekadetonderofficier in de rang van bootsman in bezit van het marifooncertificaat en de brevetten ‘seiner der tweede klasse’ en ‘seiner der eerste klasse’. (4) Zeekadetten. Het – ten minste – in opleiding zijn voor het brevet ‘seiner der tweede klasse’ is voor zeekadetten een voorwaarde om ingedeeld te kunnen worden bij de Verbindingsdienst. (5) Kwartiermeesters. Het – ten minste – bezitten van het brevet ‘seiner der eerste klasse’ geldt als een voorwaarde voor kwartiermeesters om ingedeeld te kunnen worden bij de Verbindingsdienst.
Artikel 6 – Zeekadetofficieren 6.1.
Rangen van de zeekadetofficieren De rangen van zeekadetofficieren zijn: a. zeekadetofficier der eerste klasse [ZKOFF1]; b. zeekadetofficier der tweede klasse oudste categorie [ZKOFF2OC]; c. zeekadetofficier der tweede klasse [ZKOFF2]; d. zeekadetofficier der derde klasse [ZKOFF3].
6.2.
Het benoemen en bevorderen van zeekadetofficieren tot de rang van Zeekadetofficier der eerste klasse a. Bevoegdheden. Het benoemen en bevorderen van zeekadetofficieren tot de rang van Zeekadetofficier der eerste klasse bij een plaatselijk korps geschiedt door het hoofdbestuur op voordracht van het plaatselijk bestuur, de voorzitter van het plaatselijke korps gehoord hebbende. b. Aanvraag bij het hoofdbestuur. Het plaatselijk bestuur zendt hiertoe uiterlijk zes weken voordat de benoeming respectievelijk bevordering dient plaats te vinden een voordracht tot benoeming respectievelijk bevordering, op een hiertoe door het hoofdbestuur ter beschikking gesteld formulier in bij de secretaris van het hoofdbestuur. c. Besluitvorming. (1) De secretaris van het hoofdbestuur stelt de voorzitter van het hoofdbestuur uiterlijk één week na ontvangst van de voordracht tot benoeming dan wel bevordering hiervan in kennis. (2) Het hoofdbestuur toetst de voordracht aan de, elders in dit artikel gestelde, criteria en stelt het bestuur van het plaatselijk bestuur uiterlijk vier weken na ontvangst van de voordracht schriftelijk in kennis van het besluit in deze. (3) Het hoofdbestuur kan de benoeming respectievelijk bevordering weigeren onder opgave van redenen aan het plaatselijk bestuur. (4) Indien het plaatselijk bestuur dit wenst, zullen de redenen nader worden besproken in de eerstvolgende vergadering van de algemene raad, die uiterlijk binnen twee weken na de datum van de vergadering in hoogste instantie zal beslissen of de weigering van het hoofdbestuur al dan niet dient te worden herzien.
6.3.
Het benoemen en bevorderen van zeekadetofficieren tot en met de rang van Zeekadetofficier der tweede klasse oudste categorie a. Bevoegdheden. Het benoemen en bevorderen van zeekadetofficieren tot en met de rang van Zeekadetofficier der tweede klasse oudste categorie bij een plaatselijk korps geschiedt door het plaatselijk bestuur op voordracht van de commandant. b. Melding naar hoofdbestuur. Het plaatselijk bestuur zendt uiterlijk twee weken nadat de benoeming respectievelijk bevordering heeft plaats gevonden een afschrift van de benoemings- respectievelijk bevorderingsbeschikking naar de secretaris van het hoofdbestuur. c. Besluitvorming. (1) De voordracht tot benoeming/bevordering wordt door een bevorderingscommissie bestaande uit de commandant, de (drie) divisiehoofden en een lid van het plaatselijk bestuur getoetst aan de eisen voor benoeming/bevordering. (2) De commissie beslist met meerderheid van stemmen over de bij het plaatselijk bestuur in te dienen voordracht. (3) Het plaatselijk bestuur zal de goedkeuring op de voordracht normaliter niet onthouden tenzij overwegende bezwaren schriftelijk ter kennis van de commissie worden gesteld. (4) Een uit deze procedure voortvloeiend geschil wordt voorgelegd aan het hoofdbestuur die desgewenst een geschillencommissie instelt. Een uitspraak van de geschillencommissie is bindend voor alle partijen.
6.4.
Benoeming en bevordering Nadat de hierboven beschreven procedure is doorlopen vindt de installatie van de benoemde respectievelijk bevorderde zeekadetofficier plaats op een ‘alle hens’ van het voltallige plaatselijke korps, waarbij de benoemings- respectievelijk bevorderingsbeschikking door de voorzitter van het plaatselijke bestuur of een door hem aan te wijzen bestuurslid wordt voorgelezen onder uitreiking van een afschrift van de beschikking aan de betrokken zeekadetofficier.
6.5.
Eisen en criteria voor benoeming en bevordering a. Zeekadetofficier der derde klasse. Om voor benoeming tot zeekadetofficier der derde klasse in aanmerking te komen dient aan de volgende criteria voldaan te worden: (a) de kandidaat dient met succes de kadertraining voor zeekadetofficieren doorlopen te hebben; (b) de kandidaat dient de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt te hebben en ten minste twee jaar aaneengesloten in de kwaliteit van schipper of opperschipper bij de vereniging actief lid te zijn, of te zijn geweest van een plaatselijk korps òf – in geval van horizontaal instromen – ten minste de leeftijd van 25 jaar bereikt te hebben en over aantoonbare beroepservaring en opleiding(-en) te beschikken om naar behoren te kunnen functioneren; (c) de kandidaat dient in het bezit te zijn van het ‘klein vaarbewijs 2’ of een diploma dat hieraan gelijkwaardig is; (d) de kandidaat dient kennis te hebben van de grondbeginselen van de ‘scheepsveiligheid’; (e) bij benoeming mag het totaal aantal officieren het aantal als gesteld in artikel 5, zesde lid, onder c [15%] niet overschrijden, de instructeurs niet meegerekend; (f) er dient een vacature bij het plaatselijke korps te zijn waaraan de rang van zeekadetofficier der derde klasse verbonden is. b. Zeekadetofficier der tweede klasse. Om voor benoeming tot zeekadetofficier der tweede klasse in aanmerking te komen dient aan de volgende criteria voldaan te worden: (a) de kandidaat dient met succes de kadertraining voor zeekadetofficieren doorlopen te hebben; (b) de kandidaat dient ten minste drie jaar aaneengesloten in de kwaliteit van zeekadetofficier der derde klasse actief lid te zijn, of lid te zijn geweest, van een plaatselijk korps; (c) de kandidaat dient in het bezit te zijn van het ‘klein vaarbewijs 2’ of een diploma dat hieraan gelijkwaardig is; (d) de kandidaat dient over het MARCOM-B certificaat te beschikken; (e) er dient een vacature bij het plaatselijke korps te zijn waaraan de rang van zeekadetofficier der tweede klasse verbonden is. c. Zeekadetofficier der tweede klasse oudste categorie. (1) Om voor benoeming tot zeekadetofficier der tweede klasse oudste categorie in aanmerking te komen dient aan de volgende criteria voldaan te worden: (a) de kandidaat dient met succes de kadertraining voor zeekadetofficieren doorlopen te hebben; (b) de kandidaat dient ten minste drie jaar aaneengesloten in de kwaliteit van zeekadetofficier der tweede klasse actief lid te zijn, of lid te zijn geweest, van de vereniging; (c) de kandidaat dient in het bezit te zijn van het ‘klein vaarbewijs 2’ of een diploma dat hieraan gelijkwaardig is;
(d) de kandidaat dient over het MARCOM-B certificaat te beschikken. (2) De bevordering tot zeekadetofficier der tweede klasse oudste categorie geschiedt ter gelegenheid van de aanwijzing van betrokkene als Eerste Officier van het plaatselijke zeekadetkorps. d. Zeekadetofficier der eerste klasse. (1) Om voor benoeming tot zeekadetofficier der eerste klasse in aanmerking te komen dient aan de volgende criteria voldaan te worden: (a) de kandidaat dient ten minste drie jaar aaneengesloten in de kwaliteit van zeekadetofficier der tweede klasse oudste categorie actief lid te zijn, of lid te zijn geweest, van en plaatselijk korps; (b) de kandidaat dient over het marifooncertificaat te beschikken dan wel het vereiste certificaat dat benodigd is krachtens de verbindingsapparatuur welke bij het plaatselijk korps aanwezig is; (c) de kandidaat dient aan de wettelijk gestelde eisen ten aanzien van het mogen besturen dan wel optreden als gezagvoerder van het/de varende korpsschip/-schepen te voldoen (zie ook artikel 5.4.e(2)); (d) de kandidaat dient ten minste twee maal aan een landelijk varend zomerkamp deelgenomen te hebben. (2) De bevordering tot zeekadetofficier der eerste klasse geschiedt ter gelegenheid van de aanwijzing van betrokkene als Commandant van het plaatselijke zeekadetkorps en geldt voor de duur dat deze functie bekleed wordt. 6.6.
Uitzonderingsbepalingen a. Het hoofdbestuur kan op verzoek van een plaatselijk bestuur uit oogpunt van het belang van de continuïteit en/of de organisatie van het plaatselijke korps toestemming verlenen om af te wijken van de in het vijfde lid van dit artikel gestelde eisen ten aanzien van het benoemen en bevorderen van zeekadetofficieren. Het betreft hier de volgende uitzonderingsbepalingen en -gronden. (1) Onvoldoende looptijd. Indien een zeekadetofficier niet aan de gestelde looptijd voor bevordering voldoet en het plaatselijk bestuur desondanks een bevordering noodzakelijk of gewenst acht, kan het hoofdbestuur toestemming verlenen de rang tijdelijk toe te kennen, onder aantekening dat betrokkene door het plaatselijke bestuur kan worden bevorderd tot de effectieve rang zodra hij/zij de voorgeschreven looptijd heeft doorlopen. (2) Geen vacature voor de functie van Eerste Officier. Indien een zeekadetofficier der tweede klasse gedurende ten minste zes jaar aaneengesloten, de – eventuele – looptijd in een tijdelijke rang meegerekend, naar volle tevredenheid van het plaatselijk bestuur gefunctioneerd heeft en qua diploma’s en certificaten voldoet aan de eisen gesteld aan bevordering, kan het hoofdbestuur toestemming verlenen betrokkene te bevorderen tot zeekadetofficier der tweede klasse oudste categorie zonder dat een vacature voor Eerste Officier bestaat. (3) Ontoereikende diploma’s en certificaten. Indien een zeekadetofficier niet over de vereiste diploma’s/certificaten beschikt en het plaatselijk bestuur desondanks een bevordering noodzakelijk of gewenst acht, kan het hoofdbestuur besluiten toestemming te verlenen de rang tijdelijk toe te kennen indien de betrokken zeekadetofficier aantoonbaar over (beroeps-)ervaring beschikt die dit gemis compenseert, dit onder aantekening dat betrokkene door het plaatselijk bestuur kan worden bevorderd zodra hij/zij wel over de vereiste diploma’s/certificaten beschikt. (4) Nieuw plaatselijk korps. Bij de oprichting van een nieuw plaatselijk korps, kunnen de Commandant en overige zeekadetofficieren aangesteld worden zonder dat aan de gestelde eisen voor looptijd en diploma’s/certificaten voldaan is. Voor de gezagvoering van een varend korpsschip dient te allen tijde over de wettelijke vereiste vaarbewijzen te worden beschikt. (5) Geen Commandant en/of Eerste Officier. Indien naar de mening en zorgvuldige overweging van het plaatselijke korps en het hoofdbestuur de continuïteit dan wel het voortbestaan van een plaatselijk korps ernstig in het geding komt, kunnen de door het plaatselijk bestuur voorgedragen kandidaat voor de functie van Commandant respectievelijk Eerste Officier van het plaatselijke korps bevorderd worden tot zeekadetofficier der eerste klasse respectievelijk zeekadetofficier der tweede klasse oudste categorie. b. Procedure. Indien het plaatselijk bestuur aanspraak wil maken op deze uitzonderingsbepalingen dient dit tenminste zes weken voor de gewenste bevordering schriftelijk te worden verzocht bij het hoofdbestuur.
Artikel 7 – Zeekadetofficieren van speciale diensten 7.1.
Benoeming Het hoofdbestuur, de algemene raad gehoord hebbende, benoemt voor een periode van telkens drie jaar zeekadetofficieren van speciale diensten belast met een specifieke taakstelling waarbij de rang
door het hoofdbestuur wordt vastgesteld, rekening houdend met de leeftijd, anciënniteit en aard c.q. zwaarte van de taakstelling. 7.2.
Taakstelling Het hoofdbestuur legt de taakstelling van zeekadetofficieren van speciale diensten expliciet vast in een beschikking welke in afschrift aan de desbetreffende zeekadetofficier wordt verstrekt.
7.3.
Verantwoording De zeekadetofficieren van speciale diensten leggen op basis van de opgedragen taakstelling rechtstreeks verantwoording af aan het hoofdbestuur.
7.4.
Herbenoeming, schorsing en royement Herbenoeming, schorsing en royement van zeekadetofficieren van speciale diensten worden door het hoofdbestuur vastgesteld.
7.5.
Aanwezigheid bij vergaderingen Op uitnodiging van de voorzitter van het hoofdbestuur kunnen zeekadetofficieren van speciale diensten vergaderingen van het hoofdbestuur en/of de algemene raad geheel of gedeeltelijk bijwonen.
Artikel 8 – Zeekadetonderofficieren 8.1.
Zeekadetonderofficieren De rangen van zeekadetonderofficieren zijn: a. opperschipper [OPPSPR]; b. schipper [SPR]; c. bootsman [BTSMN]; d. kwartiermeester [KWMR].
8.2.
Bevorderen tot en van zeekadetonderofficieren a. Bevoegdheden. Door de commandant van een plaatselijk korps kunnen, met en onder goedkeuring van het plaatselijk bestuur, tot het plaatselijke zeekadetkorps behorende zeekadetten en zeekadetonderofficieren, na gebleken geschiktheid en met inachtneming van de daarvoor geldende bevorderingseisen, tot zeekadetonderofficier worden bevorderd respectievelijk tot de naast hogere zeekadetonderofficiersrang worden bevorderd. b. Voordracht. Zeekadetonderofficieren en zeekadetten worden, met inachtneming van de criteria om voor bevordering in aanmerking te komen, door het hoofd van hun divisie (Divisiehoofden: Eerste Officier (Logistieke dienst), Hoofd Nautische Dienst, Hoofd Technische Dienst) voorgedragen voor bevordering bij de Commandant van het plaatselijke korps. c. Besluitvorming. (1) De voordracht(-en) tot bevordering worden door een bevorderingscommissie, bestaande uit de commandant, de – drie – divisiehoofden en een lid van het plaatselijke bestuur getoetst aan de eisen en criteria voor bevordering. (2) De commissie beslist bij meerderheid van stemmen, met dien verstande dat aan het lid van het plaatselijke bestuur dat zitting heeft in de bevorderingscommissie het vetorecht is voorbehouden. (3) Bevordering. Na goedkeuring van de voordracht tot bevordering door de bevorderingscommissie, vindt de installatie van de bevorderde zeekadetonderofficier plaats op een ‘alle hens’ van het voltallige plaatselijke korps, waarbij de bevorderingsbeschikking door de Commandant van het plaatselijke korps wordt voorgelezen onder uitreiking van een afschrift van de beschikking aan de betrokken zeekadetonderofficier.
8.3.
Eisen en criteria voor bevordering a. Opperschipper. Bevordering tot opperschipper kan slechts plaatsvinden indien: (1) betrokkene tenminste één jaar aaneengesloten in de rang van schipper actief lid is geweest van een plaatselijk korps; (2) betrokkene tenminste één maal in de rang van schipper aan het landelijk zomerkamp heeft deelgenomen; (3) betrokkene met succes de kadertraining voor zeekadetonderofficieren doorlopen heeft; (4) betrokkene naar alle tevredenheid functioneert bij het plaatselijke korps. (5) De bevordering tot opperschipper geschiedt – uitsluitend – ter gelegenheid van de aanwijzing van betrokkene als Chef der équipage van het plaatselijke zeekadetkorps.
b. Schipper. Bevordering tot schipper kan slechts plaatsvinden indien: (1) betrokkene tenminste twee jaar aaneengesloten in de rang van bootsman actief lid is geweest van een plaatselijk korps; (2) betrokkene naar alle tevredenheid functioneert bij het plaatselijke korps; (3) betrokkene met succes de kadertraining voor zeekadetonderofficieren doorlopen heeft; (4) er een vacature bij het plaatselijke korps is waaraan de rang van schipper verbonden is. c. Bootsman. Bevordering tot bootsman kan slechts plaatsvinden indien: (1) betrokkene tenminste twee jaar aaneengesloten in de rang van kwartiermeester actief lid is geweest van een plaatselijk korps; (2) betrokkene naar alle tevredenheid functioneert bij het plaatselijke korps; (3) betrokkene tenminste één jaar als baksmeester heeft gefunctioneerd; (4) betrokkene tenminste de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt; (5) betrokkene met succes de kadertraining voor zeekadetonderofficieren doorlopen heeft; (6) er een vacature is bij het plaatselijke korps waaraan de rang van bootsman verbonden is. d. Kwartiermeester. Bevordering tot kwartiermeester kan slechts plaatsvinden indien: (1) betrokkene tenminste achttien maanden aaneengesloten in de stand van zeekadet der eerste klasse actief lid is geweest van een plaatselijk korps; (2) betrokkene naar alle tevredenheid functioneert bij het plaatselijke korps; (3) betrokkene naast en in aanvulling op de brevetopleidingen welke voor bevordering tot zeekadet der eerste klasse reeds vereist waren, tenminste één van de volgende brevetopleiding met succes afgerond heeft: (a) het brevet ‘meestersloepgast’ vaarbewijs 1 en 2; (b) het brevet ‘scheepsbeveiliger’; (c) het brevet ‘EHBO’. (4) betrokkene met succes de kadertraining voor zeekadetonderofficieren doorlopen heeft; (5) er een vacature is bij het plaatselijke korps waaraan de rang van kwartiermeester verbonden is. 8.4.
Uitzonderingsbepalingen De bevorderingscommissie kan uit oogpunt van het belang van de continuïteit en/of de organisatie van het plaatselijke korps afwijken van de in lid 3 van dit artikel gestelde eisen ten aanzien van het bevorderen van zeekadetonderofficieren. Het betreft hier de volgende uitzonderingsbepalingen en gronden. a. Looptijd. Indien een zeekadetonderofficier niet aan de gestelde looptijd voor bevordering voldoet en bevordering noodzakelijk of gewenst geacht wordt, kan de bevorderingscommissie besluiten de rang tijdelijk toe te kennen, onder aantekening dat betrokkene kan worden voorgedragen voor bevordering tot de effectieve rang zodra hij/zij de voorgeschreven looptijd heeft doorlopen. b. Vacature. Indien een zeekadetonderofficier in de rang van kwartiermeester of bootsman gedurende tenminste vier jaar aaneengesloten, de – eventuele – looptijd in een tijdelijke rang meegerekend, naar volle tevredenheid gefunctioneerd heeft, kan bevordering plaatsvinden zonder dat hiertoe een vacature beschikbaar hoeft te zijn. c. Nieuw plaatselijk korps. Bij de oprichting van een nieuw plaatselijk korps, kunnen de zeekadetonderofficieren aangesteld worden zonder dat aan de gestelde eisen voor looptijd, functioneren en/of brevetten voldaan is.
Artikel 9 – Zeekadetten 9.1.
Zeekadetten De standen van de zeekadetten zijn: a. zeekadet der eerste klasse [ZK1]; b. zeekadet der tweede klasse [ZK2]; c. zeekadet der derde klasse [ZK3]; d. aspirant zeekadet [ASP].
9.2.
Bevorderen van (aspirant-)zeekadetten a. Bevoegdheden. Door de commandant van een plaatselijk korps kunnen tot het plaatselijke zeekadetkorps behorende aspirant-zeekadetten en zeekadetten, na gebleken geschiktheid en met inachtneming van de daarvoor geldende bevorderingseisen, voor bevordering worden voorgedragen. b. Voordracht. Zeekadetten en aspirant-zeekadetten worden, met inachtneming van de criteria om voor bevordering in aanmerking te komen, door het hoofd van hun divisie (Divisiehoofden: Eerste Officier (Logistieke dienst), Hoofd Nautische Dienst, Hoofd Technische Dienst) voorgedragen voor bevordering bij de Commandant van het plaatselijke korps.
c. Besluitvorming. (1) De voordracht(-en) tot bevordering worden door een bevorderingscommissie, bestaande uit de commandant, de – drie – divisiehoofden en een lid van het plaatselijk bestuur getoetst aan de eisen en criteria voor bevordering. (2) De commissie beslist bij meerderheid van stemmen, met dien verstande dat aan het lid van het plaatselijke bestuur dat zitting heeft in de bevorderingscommissie het vetorecht is voorbehouden. d. Bevordering. Na goedkeuring van de voordracht tot bevordering door de Commandant, vindt de installatie van de bevorderde aspirant-zeekadet respectievelijk zeekadet plaats op een ‘alle hens’ van het voltallige plaatselijke korps, waarbij de bevorderingsbeschikking door de Commandant van het plaatselijke korps wordt voorgelezen onder uitreiking van een afschrift van de beschikking aan de betrokken zeekadet. 9.3.
Eisen en criteria voor bevordering a. Zeekadet der eerste klasse. Bevordering tot zeekadet der eerste klasse kan slechts plaatsvinden indien: (1) betrokkene tenminste twaalf maanden in de stand van zeekadet der tweede klasse actief lid is geweest van een plaatselijk korps; (2) betrokkene naar alle tevredenheid functioneert bij het plaatselijke korps; (3) betrokkene met succes het ‘opleidingsprogramma voor zeekadet der eerste klasse’ doorlopen heeft; (4) betrokkene in aanvulling van het brevet dat voor bevordering tot zeekadet der tweede klasse reeds vereist was, in het bezit is van één der volgende brevetten: (a) ‘meestersloepgast der eerste klasse’ indien ingedeeld bij de nautische dienst; (b) ‘seiner der eerste klasse’ indien ingedeeld bij de verbindingsdienst; (c) ‘hofmeester der eerste klasse’ indien ingedeeld bij de logistieke dienst; (d) ‘machinist der eerste klasse’ indien ingedeeld bij de technische dienst. b. Zeekadet der tweede klasse. Bevordering tot zeekadet der tweede klasse kan slechts plaatsvinden indien: (1) betrokkene tenminste twaalf maanden in de stand van zeekadet der derde klasse actief lid is geweest van een plaatselijk korps; (2) betrokkene naar alle tevredenheid functioneert bij het plaatselijke korps; (3) betrokkene met succes het ‘opleidingsprogramma voor zeekadet der tweede klasse’ doorlopen heeft. (4) betrokkene in het bezit is van één van de volgende brevetten: (a) ‘sloepgast der tweede eerste klasse’ indien ingedeeld bij de nautische dienst; (b) ‘seiner der tweede klasse’ indien ingedeeld bij de verbindingsdienst; (c) ‘hofmeester der tweede klasse’ indien ingedeeld bij de logistieke dienst; (d) ‘machinist der tweede klasse’ indien ingedeeld bij de technische dienst. c. Zeekadet der derde klasse. Bevordering tot zeekadet der derde klasse kan slechts plaatsvinden indien: (1) Betrokkene tenminste de leeftijd van elf jaren heeft bereikt; (2) betrokkene tenminste drie maanden aaneengesloten in de stand van aspirant-zeekadet actief lid is geweest van een plaatselijk korps; (3) betrokkene naar alle tevredenheid functioneert bij het plaatselijke korps; (4) betrokkene met succes het ‘opleidingsprogramma voor zeekadet der derde klasse’ doorlopen heeft; (5) betrokkene in het bezit is van het brevet sloepsgast der tweede klasse.
9.4.
Uitzonderingsbepalingen De bevorderingscommissie kan afwijken van de in lid 3 van dit artikel gestelde eisen ten aanzien van het bevorderen van aspirant-zeekadetten en zeekadetten waarbij het niet voldoen aan één der gestelde criteria voor bevordering in ruime mate gecompenseerd dient te zijn door andere kwaliteiten en eigenschappen.
Artikel 10 – Aspirant zeekadetten 10.1. Aanmelding De aanmelding van aspirant-zeekadetten geschiedt door invulling van een daartoe door het hoofdbestuur ter beschikking gesteld aanmeldingsformulier respectievelijk hieraan gelijkend format.
10.2. Toelatingseisen a. Om voor toelating als aspirant-zeekadet tot een plaatselijk korps in aanmerking te komen dienen gegadigden aan de volgende eisen te voldoen: (1) betrokkene dient niet jonger dan elf én niet ouder dan zeventien jaar te zijn; (2) betrokkene dient een goede gezondheid te genieten; (3) betrokkene dient te kunnen zwemmen. b. Gegadigden dienen zich zonodig te onderwerpen aan een lichamelijke sportkeuring welke is afgestemd op de activiteiten van de vereniging. c. Gegadigden dienen aantoonbaar over een zwemdiploma te beschikken. 10.3. Toelating a. De toelating van aspirant-zeekadetten geschiedt door de Commandant van het plaatselijke korps, in overleg met en na verkregen toestemming met het plaatselijk bestuur. Dit met inachtneming van het gestelde in artikel 3, lid 3, sub-lid h en de in lid 2 van dit artikel gestelde voorwaarden. b. De Commandant zal de aspirant-zeekadet bij zijn/haar toelating wijzen op het doel van de vereniging en op de verplichtingen, verbonden aan zijn/haar intreden in het plaatselijke korps. c. Bij de toetreding van de aspirant-zeekadet kan het plaatselijke bestuur een entreegeld eisen. 10.4. Uitzonderingsbepalingen Indien het plaatselijke korps over voldoende gekwalificeerde kaderleden beschikt, mag de leeftijdsgrens voor toelating als aspirant-zeekadet worden verlaagd naar negen jaar. In verband met de nog in ontwikkeling zijnde (fysieke) capaciteiten van deze leeftijdscategorie kan het plaatselijk bestuur een apart programma voor deze categorie instellen. Indien het plaatselijk bestuur aanspraak wil maken op deze uitzonderingsbepalingen dient dit tenminste 6 weken voor de gewenste bevordering schriftelijk te worden verzocht bij het hoofdbestuur. 10.5. Proeftijd a. De aspirant-zeekadet doorloopt na zijn toelating een proeftijd van drie maanden. b. Bij gebleken geschiktheid en met inachtneming van de procedure en eisen voor bevordering, als omschreven in artikel 9, lid 2 en artikel 9, lid 3, sub-lid c van dit reglement, wordt de aspirantzeekadet als zeekadet der derde klasse geïnstalleerd bij het plaatselijk korps. c. Bij de aanstelling tot / installatie als zeekadet der derde klasse verkrijgt de aspirant-zeekadet zijn uniform en legitimatiebewijs verstrekt.
Artikel 11 – Instructeurs 11.1. Instructeurs Door het bestuur van het plaatselijke korps kunnen één of meerdere instructeurs worden aangesteld teneinde de Commandant van het plaatselijke korps, onder diens supervisie, bij te staan bij de opleiding van de tot het plaatselijke korps behorende zeekadetten en aspirant-zeekadetten. 11.2. Taakstelling Het plaatselijk bestuur stelt – op voorstel van de commandant – een taakomschrijving voor de instructeur op. Hierin worden beschreven de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de instructeur in relatie tot het plaatselijk bestuur en de korpsleiding. Instructeurs kunnen ook worden betrokken bij het materieelsonderhoud etc. 11.3. Relatie De relatie tussen de instructeur en het plaatselijke korps kan te allen tijde, hetzij op verzoek van de betrokken instructeur, hetzij door de Commandant van het korps, hetzij door het bestuur van het korps verbroken worden. 11.4. Aanspreektitel Instructeurs zijn qua aanspreektitel en behandeling gelijkgesteld aan de leden van de état-major.
Artikel 12 – Brevetten 12.1. Algemeen Aan zeekadetonderofficieren en zeekadetten kunnen met inachtneming van de daartoe door het hoofdbestuur vastgestelde vaardigheidseisen de volgende brevetten worden toegekend: (1) sloepgast der tweede klasse; (2) sloepgast der eerste klasse; (3) meestersloepgast; (4) machinist der tweede klasse; (5) machinist der eerste klasse; (6) seiner der tweede klasse; (7) seiner der eerste klasse; (8) hofmeester der tweede klasse; (9) hofmeester der eerste klasse; (10) scheepsbeveiliger; (11) eerste hulp bij ongevallen. 12.2. Toekenning Toekenning vindt plaats nadat het aan het brevet verbonden opleidingsprogramma met succes doorlopen en geëxamineerd is door een daartoe bij het plaatselijke korps aangewezen functionaris door de commandant onder goedkeuring van het plaatselijk bestuur. 12.3. Brevetonderscheidingsteken a. Een toegekend brevet wordt op het uniform van opperschipper tot en met zeekadet tot uiting gebracht door het met het brevet corresponderende brevetonderscheidingsteken, waarvan het model door het hoofdbestuur wordt vastgesteld. b. De brevetonderscheidingstekenen worden gedragen op de rechtermouw.
Artikel 13 – Beloningen 13.1. Algemeen De vereniging kent de volgende beloningen: (1) het ‘Erelidmaatschap’; (2) het ‘Zilveren Koggeschip’; (3) de ‘Zilveren Jakobsstaf’. 13.2. Erelidmaatschap a. Het Erelidmaatschap wordt toegekend voor erkentelijkheid wegens ‘bijzondere verdiensten aan het Zeekadetkorps Nederland en/of een van de aangesloten Zeekadetkorpsen bewezen’. b. De algemene raad kan het Erelidmaatschap met inachtneming van de gestelde norm met twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen aan een ieder toekennen op voorstel van het hoofdbestuur. 13.3. Zilveren Koggeschip a. Het Zilveren Koggeschip wordt toegekend voor erkentelijkheid wegens ‘grote persoonlijke diensten aan het Zeekadetkorps Nederland bewezen’. b. Het hoofdbestuur kan het Zilveren Koggeschip met inachtneming van de gestelde norm aan een ieder toekennen op eigen initiatief of op een met redenen omkleed verzoek. c. Het Zilveren Koggeschip bestaat uit een zilveren speld met bijbehorende oorkonde en een draaginsigne dat op het zeekadetuniform gedragen wordt, bestaande uit drie verticale even grote banen welke, van links naar rechts gezien, zijn de kleuren rood, wit en blauw. 13.4. Zilveren Jakobsstaf a. De Zilveren Jakobsstaf wordt toegekend voor erkentelijkheid wegens ‘grote persoonlijke diensten aan een van de bij het Zeekadetkorps Nederland aangesloten Zeekadetkorpsen bewezen’. b. Het hoofdbestuur kan de Zilveren Jakobsstaf met inachtneming van de gestelde norm aan een ieder toekennen op eigen initiatief of op een met redenen omkleed verzoek. c. De Zilveren Jakobsstaf bestaat uit een zilveren speld met bijbehorende oorkonde en een draaginsigne dat op het zeekadetuniform gedragen wordt, bestaande uit negen verticale even grote banen welke, van links naar rechts gezien, drie maal zijn de kleuren rood, wit en blauw.
Artikel 13a – Onderscheidingen 13a.1. Algemeen a. De vereniging kent de volgende onderscheidingen: (1) draaginsigne voor aaneengesloten lidmaatschap van de vereniging van tenminste vijf jaar; (2) draaginsigne uitgegeven voor deelname aan het landelijk zomerkamp; (3) draaginsigne uitgegeven voor deelname aan een nationale dodenherdenking; (4) draaginsigne uitgegeven voor allen die bij het vijfentwintig jarig bestaan (of een veelvoud daarvan) van de vereniging aangesloten waren bij de vereniging; (5) draaginsigne uitgegeven voor allen die bij het vijfentwintig jarig bestaan (of een veelvoud daarvan) van een plaatselijk zeekadetkorps aangesloten waren bij dat korps; (6) onderscheidingstekenen voor het deelgenomen hebben aan een internationale uitwisselingsreis; b. Het dragen van andere onderscheidingsteken dan die door het hoofdbestuur ingesteld of geaccordeerd is niet toegestaan, dit met uitzondering van koninklijke onderscheidingen. c. De in dit artikel genoemde draaginsignes mogen uitsluitend bij het uniform van de vereniging gedragen worden. 13a.2. Draaginsigne aaneengesloten lidmaatschap Het draaginsigne bestaat uit een blauw lint met in het midden een verticale gele streep – indien van toepassing – voorzien van: (1) één bronzen ster voor tien jaar aaneengesloten lidmaatschap; (2) twee bronzen sterren voor vijftien jaar aaneengesloten lidmaatschap; (3) één zilveren ster voor twintig jaar aaneengesloten lidmaatschap; (4) twee zilveren sterren voor vijfentwintig jaar aaneengesloten lidmaatschap; (5) één bronzen lauwertak voor vijftig jaar aaneengesloten lidmaatschap. 13a.3. Draaginsigne landelijk zomerkamp Het draaginsigne bestaat uit een oranje lint met in het midden, van links naar rechts, drie smalle verticale strepen in de kleuren rood, wit en blauw – indien van toepassing – voorzien van: (1) één bronzen ster indien tenminste vijf maal deelgenomen is; (2) twee bronzen sterren indien tenminste tien maal deelgenomen is; (3) één zilveren ster indien tenminste vijftien maal deelgenomen is; (4) twee zilveren sterren indien tenminste twintig maal deelgenomen is; (5) één bronzen lauwertak indien tenminste vijfentwintig maal deelgenomen is. 13a.4. Draaginsigne nationale dodenherdenking Het draaginsigne bestaat uit een effen paars lint – indien van toepassing – voorzien van: (1) één bronzen ster indien tenminste vijf maal deelgenomen is; (2) twee bronzen sterren indien tenminste tien maal deelgenomen is; (3) één zilveren ster indien tenminste vijftien maal deelgenomen is; (4) twee zilveren sterren indien tenminste twintig maal deelgenomen is; (5) één bronzen lauwertak indien tenminste vijfentwintig maal deelgenomen is. 13a.5. Draaginsigne jubilea van de vereniging a. Het draaginsigne voor het vijfentwintig jarig bestaan van de vereniging bestaat uit een lichtblauw lint met daarop twee smalle verticale witte strepen, beide op circa ¼ van de totale breedte van de baton, gerekend vanaf beide zijden. b. Het draaginsigne voor het vijftig jarig bestaan van de vereniging is gelijk aan dat onder a. en voorzien van één bronzen ster. 13a.6. Draaginsignes jubilea van plaatselijke zeekadetkorpsen a. Op voorstel van het plaatselijk bestuur stelt het hoofdbestuur een draaginsigne in bij het vijfentwintig jarig bestaan of een veelvoud daarvan van een plaatselijk korps. b. Het draaginsigne bestaat uit een lint in kleuren die een relatie hebben tot de kleuren van de gemeente of plaats waar het plaatselijk korps gevestigd is en niet reeds in gebruik te zijn binnen de vereniging of daarmee te verwarren zijn. c. Het draaginsigne is bij een veelvoud van het jaar waarin het is ingesteld voorzien van sterren dan wel een lauwertak overeenkomstig de hiërarchie genoemd in het tweede lid. 13a.7. Onderscheidingsteken uitwisselingsreis Het hoofdbestuur stelt het onderscheidingsteken vast.
13a.8. Draagvoorschrift a. Draaginsignes zijn 27mm lang en 11 mm hoog. b. Draaginsignes worden uitsluitend gedragen op het uniform. c. Draaginsignes worden gedragen op het midden van de linkerborst waarbij de bovenzijde van de insignes één denkbeeldige horizontale lijn vormen met de linker oksel en het midden van de borst. d. De draaginsignes worden gedragen in rijen van maximaal drie breed, met een maximum van drie rijen hoog e. Draaginsignes zijn gerangschikt: (1) koninklijke onderscheidingen; (2) zilveren koggeschip; (3) zilveren jakobsstaf; (3) aaneengesloten lidmaatschap; (4) nationaal zomerkamp; (5) nationale dodenherdenking; (6) jubilea van de vereniging; (7) jubilea van plaatselijke korpsen in volgorde van de oprichtingsdata; waarbij de eerste zich in de bovenste rij tegen het midden van de borst bevindt en de laatste zich in de onderste rij aan de armzijde. f. Het onderscheidingsteken uitwisselingsreis wordt gedragen op de rechtermouw boven de brevetonderscheidingstekens.
Artikel 14 – Legitimatiebewijs 14.1. Legitimatiebewijs Aan ieder lid van een plaatselijk korps, aspirant-zeekadetten uitgezonderd, wordt een legitimatiebewijs verstrekt volgens een door het hoofdbestuur verstrekt - blanco - model als weergegeven in bijlage E. Aspirant-zeekadetten krijgen bij de aanstelling/installatie als zeekadet der derde klasse het legitimatiebewijs verstrekt. 14.2. Juistheid gegevens De Commandant van het plaatselijke korps draagt zorg voor de verzameling van de juiste gegevens op het blanco-legitimatiebewijs en stelt deze ter beschikking aan de secretaris van het plaatselijke bestuur. a. Gegevens: zeekadetnummer, naam, voornaam, geboortedatum, zeekadetkorps, pasfoto, handtekening van betrokkene (houder). 14.3. Ondertekening De secretaris van het plaatselijk bestuur ondertekent namens het plaatselijk bestuur het legitimatiebewijs. 14.4. Draagplicht Het legitimatiebewijs dient door het lid van het plaatselijke korps, gekleed zijnde in uniform, bij zich gedragen te worden en bij het toegang verkrijgen tot een locatie waar een activiteit van de vereniging en/of het plaatselijke korps plaatsvindt getoond kunnen worden. 14.5. Vermissing Vermissing van een legitimatiebewijs dient terstond gemeld te worden bij de Commandant van het plaatselijke korps. 14.6. Geldigheidsduur Het legitimatiebewijs wordt in bruikleen verstrekt en dient bij afmonstering te worden ingeleverd bij het plaatselijk bestuur.
Artikel 15 – Vrijwillig en onvrijwillig beëindigen van het lidmaatschap 15.1. Vrijwillig beëindigen van het lidmaatschap a. Algemeen. (1) Zeekadetofficieren, zeekadetonderofficieren, zeekadetten en aspirant-zeekadetten kunnen op eigen initiatief het plaatselijke korps waartoe zij behoren verlaten met inachtneming van het gestelde in de navolgende paragrafen van dit artikel.
(2) Zeekadetonderofficieren en zeekadetten kunnen bij het verlaten van het plaatselijke korps in aanmerking komen voor een getuigschrift indien aan de daartoe gestelde voorwaarden, als vermeld in paragraaf twee van dit artikel voldaan is. (3) Aan Zeekadetofficieren, onderofficieren en zeekadetten zal bij het verlaten van het zeekadetkorps naar hun motieven om het korps te verlaten worden gevraagd volgens een standaard “exit interview lijst” (bijlage nog niet beschikbaar). b. Zeekadetofficieren der eerste klasse. (1) Zeekadetofficieren met de rang van zeekadetofficier der eerste klasse dienen schriftelijk een aanvraag tot ontslag in bij het plaatselijk bestuur met inachtneming van een opzegtermijn van zes weken onder vermelding van de reden(-en) die aan het verzoek ten grondslag liggen. (2) Het plaatselijk bestuur dient, bij aanvaarding van de ontslagaanvraag, binnen twee weken na ontvangst een ‘voordracht tot vrijwillig beëindigen van het lidmaatschap’ in bij de secretaris van het hoofdbestuur volgens het model in bijlage G waarbij aangegeven wordt of: (a) ontslag verleend wordt zonder vermelding van verdienste(-n); (b) ontslag verleend wordt op eervolle wijze met dank voor de bewezen diensten; (c) ontslag verleend wordt op meest eervolle wijze met dank voor de bewezen uitmuntende diensten. (3) Het hoofdbestuur deelt zijn beslissing inzake de aanvraag binnen twee weken na ontvangst van de ‘voordracht tot vrijwillig beëindigen van het lidmaatschap’ schriftelijk mede aan het plaatselijk bestuur door toezending van een ontslagbeschikking volgens het model als weergegeven in bijlage H. c. Zeekadetofficieren tot en met de rang van Zeekadetofficier der tweede klasse oudste categorie. (1) Zeekadetofficieren tot en met de rang van Zeekadetofficier der tweede klasse oudste categorie dienen schriftelijk een aanvraag tot ontslag in bij het plaatselijk bestuur met inachtneming van een opzegtermijn van zes weken onder vermelding van de reden(-en) die aan het verzoek ten grondslag liggen. (2) Het plaatselijk bestuur stelt een ontslagbeschikking op volgens het model als weergegeven in bijlage H, waarbij aangegeven wordt of: (a) ontslag verleend wordt zonder vermelding van verdienste(-n); (b) ontslag verleend wordt op eervolle wijze met dank voor de bewezen diensten; (c) ontslag verleend wordt op meest eervolle wijze met dank voor de bewezen uitmuntende diensten. (3) Het plaatselijk bestuur dient het hoofdbestuur uiterlijk zes weken na het toekennen van het ontslag hiervan in kennis te stellen door een afschrift van de ontslagbeschikking te zenden aan de secretaris van het hoofdbestuur. d. Zeekadetonderofficieren, zeekadetten en aspirant-zeekadetten. (1) Zeekadetonderofficieren, zeekadetten en aspirant-zeekadetten dienen met inachtneming van een opzegtermijn van twee weken mondeling of schriftelijk een aanvraag tot beëindiging van het lidmaatschap in bij de Commandant van het plaatselijke korps. (2) De Commandant van het plaatselijke korps stelt hier onverwijld het bestuur van het plaatselijke korps van in kennis waarbij - indien van toepassing - betrokkenen voorgedragen wordt voor een ‘getuigschrift’ als bedoeld in paragraaf twee van dit artikel. (3) Het bestuur van het plaatselijke korps deelt betrokkene binnen twee weken na zijn verzoek tot beëindiging van het lidmaatschap schriftelijk in kennis van het ontslag. 15.2. Getuigschriften a. Zeekadetonderofficieren en zeekadetten, die het korps verlaten, kunnen een getuigschrift ontvangen, indien zij op juiste wijze de opleidingen hebben gevolgd en een bijzondere belangstelling voor de scheepvaart hebben getoond. b. De commandant stelt het getuigschrift op conform het door het hoofdbestuur vastgestelde model en vermeldt daarop de brevetten, certificaten en diploma’s, die betrokkene heeft behaald. c. Het getuigschrift wordt door een lid van het hoofdbestuur ondertekend. 15.3. Onvrijwillig royement van het lidmaatschap Bij het ‘ongeschikt achten voor de functie’ kunnen zowel aspecten als ‘kennis en kunde’, ‘inpasbaarheid in de ‘état major of scheepsorganisatie’ als gedragingen die niet te verenigen zijn met ‘algemene (fatsoens-)normen’ grond zijn voor de aanvraag tot royement (zie ook artikel 35). a. Zeekadetofficieren der eerste klasse. (1) Het plaatselijk bestuur draagt zeekadetofficieren der eerste klasse, die het voor hun functie ongeschikt acht of die het plaatselijk korps of de vereniging met hun gedrag schaden, onder opgave van redenen voor royement schriftelijk voor bij het hoofdbestuur. (2) De voordracht vindt plaats door toezending van een ‘voordracht tot royement van een commandant’ volgens het model in bijlage G, in afschrift aan de betrokken zeekadetofficier.
(3) Het hoofdbestuur beslist, na een onderzoek ter zake dienend ingesteld te hebben, of de betrokken zeekadetofficier al dan niet geroyeerd wordt en deelt zijn beslissing onder opgave van redenen aan zowel het betrokken plaatselijk bestuur als de betrokken zeekadetofficier mede. b. Zeekadetofficieren tot en met de rang van tweede klasse oudste categorie. (1) De Commandant van het plaatselijke korps draagt, zeekadetofficieren tot en met de rang van tweede klasse oudste categorie die hij/zij voor hun functie ongeschikt acht of die het plaatselijke korps of de vereniging met hun gedrag schaden, onder opgave van redenen voor royement voor bij het plaatselijk bestuur. (2) Het plaatselijk bestuur beslist, na een onderzoek ter zake dienend ingesteld te hebben, of de betrokken zeekadetofficier al dan niet geroyeerd wordt. (3) Het plaatselijk bestuur dient het hoofdbestuur uiterlijk zes weken na het toekennen van het royement hiervan in kennis te stellen door een afschrift van de ontslagbeschikking te zenden aan de secretaris van het hoofdbestuur. c. Zeekadetonderofficieren, zeekadetten en aspirant-zeekadetten. (1) De Commandant van het plaatselijke korps draagt, zeekadetonderofficieren, zeekadetten en aspirant-zeekadetten die hij/zij voor hun functie ongeschikt acht of die het plaatselijke korps of de vereniging met hun gedrag schaden, onder opgave van redenen voor royement voor bij het plaatselijk bestuur. (2) Het plaatselijk bestuur beslist, na een onderzoek ter zake dienend ingesteld te hebben, of de betrokken zeekadetonderofficier, zeekadet of aspirant-zeekadet al dan niet geroyeerd wordt. (3) Het besluit tot royement wordt onder opgave van redenen aan de betrokken zeekadetonderofficier, zeekadet of aspirant-zeekadet schriftelijk medegedeeld. Dit onder aantekening dat: (a) in geval van minderjarigheid van betrokkene, diens ouder(-s) of voogd(-es) eveneens schriftelijk ingelicht worden; (b) de secretaris van het hoofdbestuur een afschrift van het royementsbesluit toegezonden wordt. 15.4. Schorsing Bij het ‘ongeschikt achten voor de functie’ kunnen zowel aspecten als ‘kennis en kunde’, ‘inpasbaarheid in de ‘état major of scheepsorganisatie’ als gedragingen die niet te verenigen zijn met ‘algemene (fatsoens-)normen’ grond zijn voor de aanvraag tot royement (zie ook Artikel 35). a. Zeekadetofficieren. (1) Hangende een onderzoek inzake een ‘voordracht voor royement’ als bedoeld in paragraaf 3.a. van dit artikel kan de betrokken zeekadetofficier door het plaatselijk bestuur uit het plaatselijke korps geschorst worden voor de duur van het onderzoek. (2) Gedurende een schorsing is het de betreffende zeekadetofficier niet toegestaan: (a) deel te nemen aan enige activiteit van het plaatselijke korps en/of de vereniging; (b) enig (wal-)onderkomen of vaartuig van het plaatselijke korps of enig ander korps behorende tot de vereniging te betreden, anders dan na verkregen toestemming van het plaatselijk bestuur en onder begeleiding van de Commandant van het plaatselijke korps; (c) zich te representeren in zeekadetuniform of op andere wijze als lid van het plaatselijke korps en/of de vereniging. (3) Het besluit tot schorsing wordt door het plaatselijk bestuur aan betrokkene, in afschrift aan het hoofdbestuur, schriftelijk medegedeeld. (4) Indien het plaatselijk bestuur of het hoofdbestuur besluit dat het royement niet dient te worden uitgesproken, wordt de schorsing terstond na ontvangst van de desbetreffende beslissing opgeheven waarbij zowel betrokkene als het plaatselijk bestuur schriftelijk geïnformeerd worden. b. Zeekadetonderofficieren, zeekadetten en aspirant-zeekadetten. (1) Zeekadetonderofficieren, zeekadetten en aspirant-zeekadetten kunnen: (a) op voordracht van de Commandant van het plaatselijke korps, na door het plaatselijk bestuur te zijn gehoord, voor de duur van maximaal twee maanden uit het plaatselijk korps worden geschorst; (b) hangende een onderzoek inzake een ‘voordracht voor royement als bedoeld in paragraaf 3.c. van dit artikel, door het plaatselijk bestuur uit het plaatselijke korps geschorst worden voor de duur van het onderzoek. (2) Gedurende een schorsing is het de betreffende zeekadetonderofficier, zeekadet of aspirantzeekadet niet toegestaan: (a) deel te nemen aan enige activiteit van het plaatselijke korps en/of de vereniging; (b) enig (wal-)onderkomen of vaartuig van het plaatselijke korps te betreden, anders dan na verkregen toestemming van het plaatselijk bestuur en onder begeleiding van de Commandant van het plaatselijke korps; (c) zich te representeren in zeekadetuniform of op andere wijze als lid van het plaatselijke korps en/of de vereniging.
(3) Het besluit tot schorsing wordt door de Commandant aan betrokkene, in afschrift aan het plaatselijk bestuur, schriftelijk medegedeeld. Dit onder aantekening dat in geval van minderjarigheid de ouder(-s) of voogd(-es) eveneens schriftelijk geïnformeerd wordt/worden. (4) Indien het plaatselijk bestuur besluit dat het royement niet dient te worden uitgesproken, wordt de schorsing terstond na ontvangst van de desbetreffende beslissing opgeheven waarbij zowel betrokkene als de Commandant schriftelijk geïnformeerd worden.
Artikel 16 – Kleding 16.1. Algemeen a. Het uniform en het werktenue worden in beginsel alleen tijdens korpsactiviteiten gedragen naar regelen door de commandant te stellen, met dien verstande dat: (1) het uniform en het werktenue gedragen worden tijdens de korps(mid-)dag; (2) het uniform en het werktenue gedragen worden bij gezamenlijke activiteiten van korpsen. b. Het uniform wordt gedragen bij gelegenheden waarbij de vereniging vertegenwoordigd wordt of opgetreden wordt namens de vereniging, zulks ter beoordeling van het hoofdbestuur. 16.2. Kosten en verwerving a. De verwerving van uniform, werktenue en uitmonstering komt ten laste van het plaatselijke korps indien dat is ten behoeve van korpsleden en ten laste van de vereniging indien dat is ten behoeve van officieren van speciale diensten. b. Het hoofdbestuur regelt mogelijkheden voor de aanschaf van het uniform en het werktenue. c. Uitmonstering wordt aangeschaft bij de door het hoofdbestuur aangewezen functionaris. 16.3 Uniform a. Het uniform voor zeekadetofficier 1 klasse tot en met zeekadet derde klasse bestaat uit: (1) voor mannen van zeekadetofficier 1 klasse tot en met bootsman witte pet voorzien van zwart petlint met daarop een petembleem bestaande uit: (a) voor officieren een in gouddraad uitgevoerd koggeschip met dito lauwerkrans tegen een zwarte achtergrond; (b) opperschipper, schipper en bootsman een in gouddraad uitgevoerd koggeschip tegen een zwarte achtergrond; (2) voor vrouwen van zeekadetofficier 1 klasse tot en met bootsman hoofddeksel als voor vrouwelijke militairen zoals in gebruik bij de koninklijke marine met daarop een petembleem als genoemd onder 1; (3) voor kwartiermeester en zeekadetten witte matrozenmuts voorzien van zwart mutslint waarop in geel afgebeeld het woord ‘zeekadetkorps’; (4) donkerblauwe broek welke voor vrouwen vervangen kan worden door een donkerblauwe rok; (5) voor mannen van zeekadetofficier 1 klasse tot en met bootsman donkerblauw jasje met dubbele rij van ieder vier messing knopen voorzien van onklaar gekroond anker en (a) voor officieren op beide revers een onklaar gouden anker; (b) voor opperschipper, schipper en bootsman op de linker mouw het met scheepskroon getooide korpsembleem met daaronder de naam van het plaatselijke korps; (6) voor vrouwen van zeekadetofficier 1 klasse tot en met bootsman donkerblauw jasje met enkele rij knopen en op beide revers een onklaar gouden anker en (a) voor officieren op beide revers een onklaar gouden anker; (b) voor opperschipper, schipper en bootsman op de linker mouw het met scheepskroon getooide korpsembleem met daaronder de naam van het plaatselijke korps;; (7) voor kwartiermeester en zeekadetten donkerblauw hemd met op de linker mouw het met scheepskroon getooide korpsembleem met daaronder de naam van het plaatselijke korps aangevuld met: (a) hemdskraag (bij ceremoniële activiteiten en/of activiteiten van representatieve aard); (b) zwarte das met knoop (rouwdas); (8) voor vrouwelijke kwartiermeesters en zeekadetten kan het onder 7 genoemde hemd worden vervangen door het onder 6 genoemde jasje; (9) voor zeekadetofficier 1 klasse tot en met bootsman wit overhemd met zwarte stropdas met zwarte schouderpassanten; (10) voor kwartiermeester en zeekadetten sportwitje (wit shirt met ronde hals en korte mouwen waarbij hals en uiteinden van de mouwen met een blauwe rand afgezet zijn); (11) voor zeekadetofficier 1 klasse tot en met bootsman donkerbruine lederen handschoenen in combinatie met regenjas of bij ceremoniële activiteiten;
(12) zwarte sokken en lage zwarte schoenen met gladde neus, waarbij de sokken indien dat passen dis voor vrouwen kunnen worden vervangen door taupekleurige panty’s; (13) voor zeekadetofficier 1 klasse tot en met bootsman donkerblauwe regenjas met schouderpassanten voorzien van koperen knoop met gekroond onklaar anker; (14) voor kwartiermeester en zeekadetten korte donkerblauwe jekker; (15) donker blauwe trui met ronde hals en lange mouwen met zwarte schouderpassanten en op de linker mouw het met scheepskroon getooide korpsembleem met daaronder de naam van het plaatselijke korps welke behoudens bij ceremoniële activiteiten of activiteiten van representatieve aard de onder 5, 6 en 7 genoemde uniformstukken kan vervangen. b. Het uniform voor aspirant-zeekadetten en ketelbinkies bestaat uit het werktenue. 16.4 Werktenue a. Het werktenue bestaat uit: (1) blauwe werkboek; (2) blauw werkhemd; (3) blauwe trui met op de linker mouw het met scheepskroon getooide korpsembleem met daaronder de naam van het plaatselijke korps; (4) sportwitje (wit shirt met ronde hals en korte mouwen waarbij hals en uiteinden van de mouwen met een blauwe rand afgezet zijn); (5) met uitzondering voor de zeekadetten 3e klasse, aspirant-zeekadetten en ketelbinkies zwarte schouderpassanten; (6) zwarte sokken en zwarte schoenen met gladde neus, tenzij de omstandigheden aangepast schoeisel vereisen. Het werktenue kan worden aangevuld met: (7) blauw fleece vest; (8) blauwe overall; (9) blauwe doorwerkjas; (10) blauwe fleece muts; (11) blauwe baseball cap. b. De kledingstukken genoemd onder 2, 7, 8 en 9 zijn op de linker borst voorzien van het logo van de vereniging en op de rug van de kledingstukken genoemd onder 7, 8 en 9 kan het silhouet van het korpsschip zijn gedrukt/geborduurd met daarboven in een boog de naam van het plaatselijke korps en onder het silhouet in rechte lijn de naam van het korpsschip. De kledingstukken genoemd onder 10 en 11 zijn op de voorkant in het midden voorzien van het logo van de vereniging. c. Het hoofdbestuur stelt het model vast van de kledingstukken die tot het werktenue behoren.
Artikel 17 – Rang- en standonderscheidingstekenen 17.1. Zeekadetofficieren De rangonderscheidingstekenen van zeekadetofficieren zijn: a. zeekadetofficier der eerste klasse: twee brede galons met daartussen één smalle goudgalon waarbij de bovenste galon is voorzien van een driehoekskrul; b. zeekadetofficier der tweede klasse oudste categorie : twee brede goudgalons waarbij de bovenste goudgalon is voorzien van een driehoekskrul; c. zeekadetofficier der tweede klasse : één brede goudgalon met daaronder één smalle goudgalon waarbij de bovenste galon is voorzien van een driehoekskrul; d. zeekadetofficier der derde klasse : één brede goudgalon voorzien van een driehoekskrul. 17.2. Zeekadetonderofficieren De rangonderscheidingstekenen van zeekadetonderofficieren zijn: a. opperschipper : één smalle goudgalon voorzien van driehoekskrul; b. schipper : vier evenwijdige schuin naar boven lopende brede strepen van gouddraad; c. bootsman : drie evenwijdige schuin naar boven lopende brede strepen van gouddraad; d. kwartiermeester : twee evenwijdige schuin naar boven lopende brede strepen van gouddraad. 17.3. Zeekadetten De standonderscheidingstekenen van zeekadetten zijn: a. zeekadet der eerste klasse: één brede naar boven lopende streep van gouddraad; b. zeekadet der tweede klasse: één smalle naar boven lopende streep van gouddraad; c. zeekadet der derde klasse: geen onderscheidingsteken.
Artikel 18 – Verenigings- en (korps-)vlaggen 18.1. Koninkrijksvlag a. De Koninkrijksvlag wordt gedurende korps(mid-)dagen gevoerd op het korpsschip waarbij: (1) aan boord van zeegaande schepen, varend de vlag gevoerd wordt in stuurboord ra en afgemeerd liggend de vlag gevoerd wordt in de vlaggenstok op het achterdek; (2) aan boord van binnenvaartschepen zowel varend als afgemeerd liggend de vlag gevoerd wordt in de vlaggenstok op het achterdek. b. De Koninkrijksvlag wordt gehesen: (1) ten 09:00 uur, van maandag tot en met zaterdag; (2) ten 09:30 uur, op zon- en feestdagen; (3) bij aanvang van de korps(mid-)dag indien dit tijdstip later valt dan de bovengenoemde tijden. c. De Koninkrijksvlag wordt afgemeerd liggend neergehaald bij zonsondergang of bij het einde van de korps(mid-)dag indien dit tijdstip eerder valt. Varend en ten anker liggend wordt de Koninkrijksvlag ook ‘s nachts gevoerd. 18.2. Vlaggen van top Op verjaardagen van leden van het koninklijk huis voeren korpsschepen afgemeerd liggend aan de wal ‘vlaggen van top’. Hierbij bestaat de topvlag uit een Koninkrijksvlag welke gevoerd wordt vanaf de hoogste mast van het korpsschip waarvan het formaat kleiner is dan de vlag welke regulier aan de vlaggenmast gevoerd wordt. De topvlag wordt gelijktijdig met de Koninkrijksvlag gehesen en neergehaald. 18.3. Korpsvlag a. De vlag van de vereniging, de korpsvlag, is als volgt samengesteld: (1) een witte ondergrond; (2) een doorlopend rood-wit-blauw kruis waarvan de horizontale baan de vlag in twee gelijke delen scheidt en de verticale baan zich op circa één derde vanaf de zijde van de vlaggenlijnen bevindt; (3) op het kruispunt van het rood-wit-blauwe kruis bevindt zich een oranje vierkant met daarop een blauw koggeschip. b. De korpsvlag wordt tijdens korps(mid-)dagen en -activiteiten gevoerd in de bakboord ra van het korpsschip. c. De korpsvlag wordt gelijktijdig met de Koninkrijksvlag gehesen dan wel neergehaald. 18.4. Wimpels en overige vlaggen Wimpels en (sponsor-)vlaggen worden in bakboord ra onder de korpsvlag gevoerd, met dien verstande dat deze niet groter mogen zijn dan de korpsvlag en/of op enigerlei wijze interfereren met enig vaarreglement.
Artikel 19 – Kleurschema vaartuigen 19.1. Korpsschepen De kleurstelling van de korpsschepen is: (1) scheepshuid, vanaf de waterlijn tot aan de deklijn, en dekwerktuigen: zwart RAL 9005; (2) dekhuis/-huizen, luikhoofden en masten: crème RAL 1015; (3) schoorsteen: zwart RAL 9005, voorzien van een rood-wit-blauwe band; (4) reling, stuurhuis, berghouten, deklijnen: wit RAL 9010; (5) contouren dekhuizen, biezen op dekhuizen etc.: bruin RAL 8007; (6) dekken: grijs RAL 7024; (7) naam van het schip aan weerszijden van het vaartuig in witte letters of in witte letters tegen een zwarte achtergrond indien de lijn van de scheepsromp zich leent tot deze kleurstelling; indien het vaartuig aan weerszijden van de dekbehuizing voorzien is van een – houten – naambord, kan de scheepsnaam desgewenst achterwege blijven; (8) naam van het korps, voorafgegaan door het woord ‘zeekadetkorps’, in witte letters op de achtersteven/spiegel of in witte letters op een zwarte achtergrond indien de lijn van de scheepsromp zich tot deze kleurstelling leent, desgewenst te vervangen door plaatsing van kleden of borden met het zelfde opschrift; (9) het logo van de vereniging bij voorkeur op de rood-wit-blauwe band op de schoorsteen en bij het ontbreken van een schoorsteen elders op het vartuig.
19.2 Beenhakkervletten De kleurstelling van de beenhakkervletten is: (1) dolboord en berghout: blauw RAL 5005; (2) boeisel: wit RAL 9010; (3) binnenzijde: grijs RAL 7024; (4) romp boven de waterlijn tot aan de dolboorden: blauw RAL 5005; (5) korpsnaam voorafgegaan door voorvoegsel ‘ZKK’ op de achtersteven: wit; (6) mast, boom en gaffel: gelijnolied of blank gelakt; (7) riemen: gelijnolied of gelakt met witte bladen; (8) grootzeil: voorzien van het logo van de vereniging. 19.3 Overige kleine vaartuigen De kleurstelling van de overige kleine vaartuigen is zover het de constructie toelaat als in het tweede lid van dit artikel, waarbij, indien van toepassing, ook gekeken kan worden naar de kleurstelling in het eerste lid. 19.4 Uitzondering Delen van de vaartuigen welke geen of slechts een transparante conservering behoeven, zoals houten stuurhut, roestvrij stalen delen, houten dekken, mogen met instemming van het plaatselijk bestuur in de materiaalkleur blijven.
Artikel 20 – Aanmelding en registratie van vaartuigen 20.1. Korpsschepen a. Aankoop, verkoop en bruikleen. Bij aankoop, verkoop, bruikleenname of beëindiging van bruikleen, draagt het korps dat het onderhavige korpsschip in bruikleen of eigendom heeft of wenst te krijgen zorg voor het verkrijgen van een geldige meetbrief (of zeebrief) en registratie van het vaartuig bij het kadaster. b. Melding bij het hoofdbestuur. Het bestuur van het plaatselijke korps doet melding bij het hoofdbestuur van in gebruik name ingevolge aankoop of buikleen van het korpsschip, verkoop of beëindiging van de bruikleen alsmede van - grote - aanpassingen aan het vaartuig die tot wijzigingen in de meetbrief en/of de inschrijving bij het kadaster leiden. Deze melding dient minimaal vergezeld te gaan van: (1) aankoop-/verkoopakte c.q. bruikleenovereenkomst of protocol van teruggave; (2) inschrijving bij het kadaster; (3) meetbrief en/of zeebrief; (4) afschrift van de verzekeringspolis; (5) meest recente dokrapport en/of procesverbaal van huidinspectie. 20.2. Kleine vaartuigen a. Aankoop en bruikleen. (1) Bij aankoop of bruikleenname van een klein vaartuig draagt het bestuur van het plaatselijke korps zorg voor het aanmelden hiervan bij het hoofdbestuur onder toezending van de eigendomsof bruikleenakte alsmede de registratie van het vaartuig bij het kadaster (indien van toepassing). (2) Het hoofdbestuur neemt het vaartuig op in het ‘kleine vaartuigen register’ van de vereniging onder toekenning van een volgnummer, dat - indien van toepassing - fungeert als zeilnummer van het desbetreffende vaartuig. b. Verkoop, beëindiging bruikleen of afvoer/sloop. (1) Bij verkoop, beëindiging van bruikleen of enige andere wijze waarop het vaartuig afgevoerd wordt van de sterkte, draagt het bestuur van het plaatselijke korps zorg voor het aanmelden hiervan bij het Hoofdbestuur onder toezending van de verkoopakte (indien van toepassing), de bruikleenakte c.q. het protocol van overdracht/teruggave en/of de uitschrijving bij het kadaster. (2) Het hoofdbestuur draagt zorg voor bijwerking van het ‘kleine vaartuigen register’ van de vereniging.
Artikel 21 – Orderboek commandant 21.1 Algemeen a. Het bestuur van het plaatselijk korps draagt zorg voor het samenstellen van een ‘orderboek commandant’ door de commandant van het plaatselijk korps.
b. Het ‘orderboek commandant’ wordt bij wisseling van het commando waar nodig bijgesteld door de aantredende commandant. c. Het ‘orderboek commandant’ wordt zowel door de commandant van het plaatselijk korps (voor opgave) als door de voorzitter van het plaatselijk korps (voor gezien en akkoord) ondertekend. d. Het Hoofdbestuur voorziet in een ‘standaard orderboek commandant’ dat als handleiding fungeert voor het samenstellen van een ‘orderboek commandant’ voor een plaatselijk korps. 21.2 Doel en strekking a. Het ‘orderboek commandant’ voorziet in een eenduidige handleiding en regelgeving voor de werkwijzen en procedures tijdens de korpsdagen en overige activiteiten van het plaatselijk korps. b. Het orderboek is een directe afgeleide van de statuten van de vereniging, de statuten van het plaatselijk korps, het huishoudelijk reglement van de vereniging en het huishoudelijk reglement va het plaatselijk korps en voorziet als zodanig in een vertaling van deze bestuurlijke richtlijnen en bepalingen naar een eenduidig voorschrift dat als basis dient voor de dagelijkse bedrijfsvoering bij het plaatselijk korps.
Artikel 22 – Leermiddelen 22.1 Algemeen a. De leerstof en leermiddelen ten behoeve van de opleidingen bij de vereniging worden door de algemene raad vastgesteld. b. Het samenstellen van de leerstof, de leermiddelen en de structuur van de opleidingen is permanent gedelegeerd aan de commissie Opleidingen. c. Het gebruik van leermiddelen wordt geregeld in de mededelingen Opleidingen (MEDOPL), uitgeven door de commissie Opleidingen. 22.2 Beheer en uitgifte a. De leermiddelen zijn in beheer bij de commissie Opleidingen van het Zeekadetkorps Nederland. b. Aanvragen voor leermiddelen dienen schriftelijk door het bestuur van het plaatselijk korps aan de secretaris van de commissie Opleidingen gericht te worden. 22.3 Kostenverrekening. a. Bij de introductie van een nieuw leerboek ontvang ieder plaatselijk korps eenmalig een eerste verstrekking zonder kostenverrekening. b. Nieuwe korpsen krijgen bij oprichting - op aanvraag - eenmalig een initiële verstrekking leermiddelen zonder kostenverrekening. c. Overige leermiddelen komen ten laste van het plaatselijk korps dat de leermiddelen aanvraagt.
Artikel 23 – Financiën 23.1. Contributie a. Zeekadetonderofficieren jonger dan eenentwintig jaar, zeekadetten en aspirant-zeekadetten zijn een contributie aan het plaatselijk korps waartoe zij behoren verschuldigd. b. De hoogte en betalingswijze van de contributie wordt door het bestuur van het plaatselijke korps vastgesteld. 23.2. Entreegeld en borgstelling a. Het bestuur van het plaatselijke korps is bevoegd tot het heffen van een eenmalig entreegeld voor (aspirant-)zeekadetten bij het lid worden van het plaatselijk korps. b. Het bestuur van het plaatselijke korps is bevoegd tot het heffen van een financiële borgstelling welke bij beëindiging van het lidmaatschap gerestitueerd wordt, minus de waarde van vermiste en/of beschadigde goederen welke aan het desbetreffende lid in bruikleen gegeven zijn. 23.3. Vergoeding voor zeekadetonderofficieren, zeekadetofficieren en instructeurs Door de besturen zal geen bezoldiging in enige vorm worden toegekend aan zeekadetonderofficieren, zeekadetofficieren en instructeurs, dit met uitzondering van een vergoeding voor reiskosten.
23.4. Reis- en verblijfskosten. a. Reiskosten binnen Nederland gemaakt ten behoeve van de formele vertegenwoordiging van het Zeekadetkorps Nederland door deelnemers aan beurzen, tentoonstellingen alsmede officiële bezoeken en besprekingen kunnen door tussenkomst van de penningmeester van het plaatselijk bestuur (indien van toepassing) bij de penningmeester van het hoofdbestuur gedeclareerd worden. b. De voor de vereniging goedkoopste wijze van vervoer wordt voor eenieder aanbevolen. c. Indien alleen gereisd wordt met een personenauto wordt per afgelegde kilometer € 0.10 vergoed. Indien met twee of meer personen in één auto gereisd wordt, bedraagt de vergoeding € 0.15 per afgelegde kilometer. d. Bij gebruik van het openbaar vervoer vindt vergoeding plaats op vertoon van het gebruikte vervoersbewijs. e. Maaltijden en kleine onkosten worden niet vergoed. 23.5. Telefoonkosten a. Voor leden van het hoofdbestuur, leden van de technische adviesgroep, leden van de commissie opleidingen, leden van de PR-groep, de international liaison officier en inspecteurs, kan een tegemoetkoming in de telefoonkosten toegekend worden. b. Toekenning vindt plaats op schriftelijk verzoek van betrokkene waarbij sprake dient te zijn van een aantoonbare toename van de gesprekskosten als gevolg van het uitoefenen van werkzaamheden voor de vereniging. c. De hoogte van de tegemoetkoming in de (gespreks-)kosten wordt door het hoofdbestuur vastgesteld. 23.6. Financiële bijdrage aan plaatselijke korpsen a. De vereniging kan aan de plaatselijke korpsen voor enig jaar een financiële tegemoetkoming toekennen waarvan de hoogte van het bedrag mede afhankelijk is van de plaatselijke omstandigheden. b. Teneinde in aanmerking te komen voor toekenning van een financiële tegemoetkoming dient een plaatselijk korps aan de volgende administratieve verplichtingen voldaan te hebben: (1) het jaarlijks voor 1 maart toezenden van een algemeen en financieel jaarverslag compleet met sterktestaat (per 31 december) van het voorgaande verenigingsjaar aan het hoofdbestuur; (2) het jaarlijks voor 1 september toezenden van een ondernemingsplan, bestaande uit een begroting, een onderhoudsplan en een activiteitenplan voor het aankomende verenigingsjaar aan het hoofdbestuur. c. De jaarverslagen, ondernemings- en onderhoudsplannen dienen volgens de modellen in bijlage L, M en N en de door de TAG uitgebrachte richtlijn(-en) opgesteld te worden. d. Op basis van het algemeen en financieel jaarverslag, het onderhoudsplan en het ondernemingsplan stelt het hoofdbestuur jaarlijks voor 1 januari de financiële bijdragen aan de plaatselijke korpsen voor het aankomende verenigingsjaar vast.
Artikel 24 – Korpsdag 24.1 Korpsdag Buiten de vakantieperiode vindt tenminste één maal per week, bij voorkeur op de zaterdag, bij ieder korps een samenkomst plaats van de tot dat korps behorende zeekadetofficieren, zeekadetonderofficieren, zeekadetten en aspirant-zeekadetten. 24.2 Deelname Kwartiermeesters, zeekadetten en aspirant-zeekadetten zijn verplicht deze samenkomsten te bezoeken en de lessen volgens het rooster te volgen, tenzij de commandant van het plaatselijk korps anders bepaalt. 24.3 Verzuim Bij meerdere malen zonder geldige redenen gepleegd verzuim kan tot schorsing en/of royement worden overgegaan.
Artikel 25 – Landelijk zomerkamp 25.1 Doelstelling a. Het landelijk zomerkamp van de vereniging wordt jaarlijks gehouden in de zomerperiode op last en onder verantwoording van het hoofdbestuur.
b. De doelstellingen van het zomerkamp zijn in volgorde van belangrijkheid: (1) het op een plezierige manier in de praktijk toetsen van de door de zeekadetten, zeekadetonderofficieren en zeekadetonderofficieren opgedane kennis en vaardigheden; (2) het bevorderen van de band en onderlinge saamhorigheid tussen de korpsen; (3) het naar de sponsors van zowel de plaatselijke korpsen als de landelijke organisatie, presenteren van vereniging. 25.2 Organisatie a. De inspecteur KM is namens het hoofdbestuur belast met de voorbereidingen, organisatie en directe leiding van het zomerkamp. Hij treedt als zodanig op als commandant zomerkamp. b. De commandant zomerkamp draagt zorg voor: (1) het tijdig uitbrengen van een ‘draaiboek’ dat alle facetten van de organisatie, taken, bevoegdheden, detailregelingen, (wedstrijd-)reglementen, vaarbewegingen, havenbezoeken, afmeerplannen, ankerplannen en dagprogramma’s gedetailleerd weergeeft; (2) het tijdig indienen van een begroting voor de realisatie van het zomerkamp bij het hoofdbestuur; (3) het accommoderen en programmeren van de in het kader van internationale uitwisseling zomerkamp deelnemende delegaties van buitenlandse zeekadetten, in overleg met de ILO; (4) het binnen zes weken na afloop van het zomerkamp afleggen van financiële verantwoording en de afdracht van (kas-)gelden aan de penningmeester van het hoofdbestuur. c. De commandant zomerkamp is bevoegd tot: (1) toewijzen van de organisatie van programmaonderdelen aan de deelnemende korpsen; (2) tijdens het zomerkamp toewijzen van de coördinatie van dag- en avondprogramma’s tijdens het zomerkamp aan de deelnemende korpsen. (3) het zowel vooraf als tijdens het zomerkamp uitsluiten van een korps van deelname aan het zomerkamp, op grond van: (a) vermeend of geconstateerd wangedrag van een zeekadetkorps of een lid daarvan, waarbij de goede naam van het Zeekadetkorps Nederland of één der ondersteunende organisaties in het geding is of kan komen; (b) een vermeende of geconstateerde tekortkoming in de bedrijfsvoering bij een zeekadetkorps, waarbij de persoonlijke veiligheid niet redelijker wijs te waarborgen is of waarbij de bedrijfsvoering niet verenigbaar is met de (inter-)nationale wetgeving, daarvan afgeleide maatregelen en verordeningen, de statuten en het huishoudelijk reglement van de vereniging en/of het plaatselijk zeekadetkorps. 25.3 Tijdstip en locatie De inspecteur KM bepaalt in overleg met de plaatselijke korpsen het tijdstip waarop en de locatie waar het zomerkamp gehouden wordt. Hij houdt hierbij terdege rekening met: a. de vakantiespreiding van zowel de basisscholen als het middelbaar onderwijs, waarbij het tijdstip zodanig gekozen wordt dat zoveel mogelijk korpsen deel kunnen nemen; b. de keuze van de locatie(s), zodanig dat de diepgang van de korpsschepen geen of een zo minimaal mogelijke beperking voor deelname vormt; c. een geschikte locatie en tijdstip om de jaarlijkse “VIP-dag” te kunnen houden; d. de eisen gesteld aan deelname ingevolge van paragraaf 25.4.c. 25.4 Deelname Deelname aan het landelijk zomerkamp staat open voor alle zeekadetkorpsen, met in acht name van de volgende bepalingen: a. het minimaal aantal plaatselijke korpsen dat deelneemt bedraagt zeven; b. het maximum aantal korpsen dat aan een zomerkamp deel kan nemen bedraagt in principe twaalf, het hoofdbestuur kan, bij wijze van uitzondering, met inachtneming van locatie en veiligheid, dit aantal vergroten tot vijftien. c. een zeekadetkorps, dat in het laatst gehouden zomerkamp de blauwe, groene of blauwgroene wimpel heeft gewonnen, heeft het recht zijn wimpel in het daarop volgende zomerkamp te verdedigen en maakt uit dien hoofde aanspraak op deelname aan dit zomerkamp; d. ieder zeekadetkorps dient tenminste één maal per vijf jaar de gelegenheid te krijgen aan het nationaal zomerkamp deel te nemen, waarbij het niet gebruik maken van de gelegenheid om deel te nemen niet overdraagbaar is aan een ander zeekadetkorps en de termijn om in aanmerking te komen vanaf die gelegenheid opnieuw aanvangt.
25.5 Rapportage a. De commandant zomerkamp rapporteert uiterlijk per 1 oktober van het jaar waarin het zomerkamp gehouden is, schriftelijk aan de leden van de algemene raad zijn bevindingen betreffende het zomerkamp. b. De rapportage bevat tenminste: (1) een overzicht van het voorbereidingstraject alsmede de hierbij ervaren problemen, knel- en aandachtspunten; (2) een overzicht van de tijdens de uitvoering van het zomerkamp ervaren problemen, knel- en aandachtspunten; c. de behaalde resultaten bij de diverse programmaonderdelen alsmede de hieraan gerelateerde scores en toekenning van prijzen en trofeeën; d. een evaluatie van de kennis en vaardigheden die de plaatselijke korpsen en hun leden in het zomerkamp getoond hebben; e. een overzicht van het tijdstip, de locatie(-s) waar het zomerkamp gehouden is alsmede de dagprogramma’s; f. een beknopt verslag van de VIP-dag alsmede de lijst van genodigden hiervoor; g. een beknopt verslag van de participatie van buitenlandse delegaties in het zomerkamp alsmede de hierbij ervaren problemen, knel- en aandachtspunten; h. een financiële verantwoording; i. conclusies en aanbevelingen voor het volgende zomerkamp.
Artikel 26 – Prijzen en trofeeën 26.1 Algemeen a. Prijzen en trofeeën, waarom gestreden wordt bij landelijke evenementen van de vereniging, worden uitsluitend ingesteld door of met toestemming van het hoofdbestuur. b. Bij geschillen omtrent toekenning of behoud van een trofee of prijs zal het hoofdbestuur, de partijen gehoord hebbende, uitspraak inzake het geschil doen hetgeen bindend is voor de betrokken partijen. c. Zie bijlage N voor prijzen en trofeeën waar niet langer om wordt gestreden. 26.2 Wimpels a. Instelling. In 1955 zijn een drietal wimpels ingesteld waar in de zomerkampen om wordt gestreden, te weten: de blauwe wimpel; de groene wimpel; de blauwgroene wimpel. b. De Blauwe Wimpel. De blauwe wimpel bestaat uit een blauw dundoek, waarin – in het wit – het koggeschip benevens het jaartal van het zomerkamp. c. De Groene Wimpel. De groene wimpel bestaat uit een groen dundoek, waarin – in het wit – het koggeschip benevens het jaartal van het zomerkamp, dat qua afmetingen kleiner is dan de blauwe wimpel. d. De Blauwgroene Wimpel. De blauwgroene wimpel bestaat uit een gedeeltelijk blauw en groen dundoek, waarin – in het wit – het koggeschip benevens het jaartal van het zomerkamp, dat qua afmetingen kleiner is dan de groene wimpel. 26.3 Toekenning De criteria voor toekenning van de wimpels zijn: a. de algehele representatie van het plaatselijk korps; b. de staat van onderhoud van het varend materieel; c. de inzet, samenwerking en wijze van omgang met andere korpsen; d. de behaalde resultaten bij roei-, wrik- en zeilwedstrijden. 26.4 Voeren van de wimpels a. Een zeekadetkorps, dat een wimpel behaald heeft, mag deze voeren vanaf het moment van toekennen tot aanvang van het eerstvolgende landelijk zomerkamp, met inachtneming van het gestelde in artikel 18 ten aanzien van het voeren van wimpels. b. De leden van een zeekadetkorps, dat een wimpel heeft behaald, zijn gerechtigd om tot aan het eerstvolgende landelijk zomerkamp een draagkoord op het uniform te dragen, corresponderend met de kleuren van de desbetreffende wimpel (blauw, groen, blauwgroen).
c. Zodra een zeekadetkorps een wimpel vijf [5] maal heeft behaald, is het gerechtigd om een afbeelding van deze wimpel op beide brugvleugels te voeren met daarin het cijfer ‘5’, of een veelvoud hiervan, dat correspondeert met het aantal malen dat een wimpel behaald is (5, 10, 15, …). De omvang van deze afbeelding dient in verhouding te staan met de omvang van de brugvleugel(-s) en dient ten hoogste de helft van de grootte van de daadwerkelijke wimpel niet te boven te gaan. 26.5 KVNR-zeiltrofee a. De KVNR-zeiltrofee is ingesteld in 1995 ter ere van het 40-jarig bestaan van de vereniging Zeekadetkorps Nederland. De naamgeving van de trofee is representatief voor de langdurige band tussen de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders en het Zeekadetkorps Nederland. b. De KVNR-zeiltrofee bestaat uit een messing schaalmodel van een getuigde beenhakkervlet. De trofee wordt uitgereikt door een vertegenwoordiger van de KVNR. c. De KVNR-zeiltrofee is een wisseltrofee welke jaarlijks wordt toegekend op basis van de behaalde zeilwedstrijdresultaten in het landelijk zomerkamp. d. De trofee blijft tot aan het zomerkamp van het jaar daarop in beheer bij de winnaar, welke deze tijdig voor het zomerkamp bij de commandant van het zomerkamp aanbiedt. 26.6
DGG-roei- en wriktrofee a. De DGG-roei- en wriktrofee is ingesteld in 1995 ter ere van het 40-jarig bestaan van de vereniging Zeekadetkorps Nederland. De naamgeving van de trofee is representatief voor de langdurige band tussen het Directoraat Generaal Goederenvervoer van het Ministerie van Verkeer en waterstaat en het Zeekadetkorps Nederland. b. De DGG-roei- en wriktrofee bestaat uit een messing schaalmodel van een ongetuigde beenhakkervlet voorzien van roeiriemen. De trofee wordt uitgereikt door een vertegenwoordiger van het DGG. c. De DGG-roei- en wriktrofee is een wisseltrofee welke jaarlijks wordt toegekend op basis van de behaalde wedstrijdresultaten bij het roeien en wrikken in het landelijk zomerkamp. d. De trofee blijft tot aan het zomerkamp van het jaar daarop in beheer bij de winnaar, welke deze tijdig voor het zomerkamp bij de commandant van het zomerkamp aanbiedt.
26.7
Landelijke roeiwedstrijden a. Organisatie. De landelijke roeiwedstrijden vinden jaarlijks plaats, waarbij het plaatselijk korps dat de wedstrijden in het voorgaande jaar gewonnen heeft, belast is met de organisatie. b. Wisseltrofee - ‘de gedolde riem’. (1) Met ingang van 2002 is de ‘gedolde riem’, op initiatief van ZKK Vlaardingen en naar aanleiding van het vijfentwintig jarig bestaan van voornoemd zeekadetkorps, als wisseltrofee ingesteld en verbonden aan het winnen van de landelijke roeiwedstrijden. (2) De trofee bestaat uit evenveel delen van een (complete) roeiriem als dat er. Ieder zeekadetkorps bezit één deel van deze riem, compleet met houder. Daarnaast is er één dol, die als wisseltrofee fungeert en samen met het deel van de roeiriem en de houder één geheel vormt. (3) De dol blijft na het behalen tot aan de eerstvolgende landelijke roeiwedstrijden in bezit van het winnende korps, waarbij op de houder een vermelding komt van het jaar waarin zij de trofee hebben gewonnen. (4) Een korps dat de trofee driemaal achtereen wint, mag deze definitief behouden.
Artikel 27 – Exercitie 27.1 Algemeen De vereniging hanteert het exercitievoorschrift zoals dat is beschreven in de leermiddelen van de vereniging. 27.2 Doelstelling Het hanteren van het exercitievoorschrift heeft tot doel om activiteiten als ‘vlaggenparade’, ‘baksgewijs’ en verplaatsingen in groepsverband met een representatief karakter op correcte en gepaste wijze uit te kunnen voeren.
27.3 Eerbewijzen Het geven van eerbewijzen is beperkt tot: a. het halt houden, front maken en groeten van de Koninkrijksvlag bij het aan en van boord gaan van een korpsschip of oorlogsbodem en bij het houden van vlaggenparade; b. het groeten van militaire vaandels. 27.4 Procedures a. Vlaggenparade. De procedure voor het houden van ‘vlaggenparade’ staat beschreven in bijlage I. b. Baksgewijs. (1) Baksgewijs (plaatselijk baksgewijs) wordt gehouden bij aanvang en einde van de korpsdag. Het tenue is naar gelang de omstandigheden ‘werktenue’ of ‘daags tenue’. (2) Bij evenementen als een nationaal zomerkamp en bij gelegenheden waarbij meerdere korpsen gezamenlijk activiteiten hebben wordt een gezamenlijk baksgewijs gehouden bij aanvang en sluiting van het evenement. Het tenue bij landelijk baksgewijs is daags tenue (met blauwe kraag). (3) Het landelijk baksgewijs staat onder leiding van de met de leiding belaste functionaris of bij het ontbreken hiervan onder leiding van de commandant met de meeste anciënniteit. Het plaatselijk baksgewijs staat onder leiding van de officier van de wacht. (4) Wijze van aantreden: (a) zeekadetofficieren treden gezamenlijk aan; (b)zeekadetonderofficieren treden gezamenlijk aan; (c)landelijk baksgewijs: (aspirant-)zeekadetten treden per korps aan onder leiding van een kwartiermeester die als ‘baksmeester’ fungeert en op de rechter flank, ter hoogte van het eerste gelid van de ‘bak’ staat opgesteld; (d)plaatselijk baksgewijs: (aspirant-)zeekadetten treden per bak aan onder leiding van de baksmeester die op de rechter flank, ter hoogte van het eerste gelid van de ‘bak’ staat opgesteld. (5) De - globale - procedure, hoe het baksgewijs te houden, staat weergegeven in bijlage I.
Artikel 28 – Commandantenvergadering 28.1 Algemeen a. De commandantenvergadering komt tenminste twee maal per jaar bijeen in vergadering. b. Plaats en tijdstip van de vergadering worden vastgesteld door de voorzitter in overleg met de secretaris. 28.2 Doelstelling De doelstelling van de commandantenvergadering is: a. het bevorderen van het contact, overleg en samenwerking tussen de plaatselijke korpsen alsmede het coördineren van gezamenlijke activiteiten; b. het inventariseren en waar mogelijk oplossen dan wel onder de aandacht van het hoofdbestuur brengen - gezamenlijke - problemen en aandachtspunten; c. het voorzien in een praktische besluitvorming en eensluidende regelgeving en organisatie bij de plaatselijke korpsen. 28.3 Samenstelling a. De vaste leden van de commandantenvergadering zijn de commandanten van de plaatselijke korpsen en de Inspecteur Koninklijke Marine van het Zeekadetkorps Nederland. b. Daarnaast is de commandantenvergadering bevoegd om de samenstelling van de vergadering naar behoefte uit te breiden met ad-hocleden. c. De commandanten van de plaatselijke korpsen kunnen zich laten vertegenwoordigen door hun eerste officier. d. De Inspecteur KM zal in principe optreden als voorzitter van de commandantenvergadering. e. Indien geen Inspecteur KM beschikbaar is, kiest de commandantenvergadering uit haar midden een voorzitter, niet zijnde een ad-hoclid, die voor de duur van twee jaar aangesteld wordt met de mogelijkheid tot herbenoeming van nogmaals een periode van gelijke duur. f. Indien gewenst kiest de commandantenvergadering uit haar midden een secretaris, niet zijnde een ad-hoclid, die voor de duur van twee jaar aangesteld wordt met de mogelijkheid tot herbenoeming van nogmaals een periode van gelijke duur.
28.4 Verslaglegging De voorzitter of de secretaris van de commandantenvergadering draagt zorg voor schriftelijke verslaglegging van de commandantenvergadering waarbij - minimaal - de volgende distributie aangehouden wordt: a. de vaste en ad-hocleden van de vergadering; b. de besturen van de plaatselijke korpsen; c. de secretaris en voorzitter van het hoofdbestuur. 28.5 Besluitvorming a. Het nemen van besluiten vindt plaats door stemming waarbij: (1) tenminste 2/3 van de plaatselijke korpsen vertegenwoordigd moet zijn door respectievelijk de commandant of eerste officier van het plaatselijke korps; (2) ieder plaatselijk korps één stem heeft; (3) een meerderheid van stemmen benodigd is om tot een besluit te komen. b. besluiten worden vastgelegd in een besluitenlijst onder vermelding van nummer en datum van het besluit welke in bijlage bij de schriftelijke verslaglegging gevoegd wordt. 28.6 Bevoegdheden a. De commandantenvergadering kan gevraagd en ongevraagd schriftelijk advies uitbrengen aan het hoofdbestuur en de algemene raad. b. De commandantenvergadering is bevoegd om agendapunten in de vergadering van de algemene raad van het Zeekadetkorps Nederland op te brengen. c. De commandantenvergadering is bevoegd tot het nemen van besluiten, die ter ratificering aan de algemene raad voorgelegd worden.
Artikel 29 – De technische adviesgroep 29.1 Algemeen a. Doelstelling. De doelstelling van de Technische adviesgroep [TAG] is tweeledig, te weten: (1) het fungeren als advies- en hulporgaan voor de plaatselijke korpsen; (2) het fungeren als advies- en beleidsuitvoerend orgaan naar en voor het hoofdbestuur inzake het beheer, veiligheid en onderhoud van het - varend - materieel en toebehoren. b. Relatie naar de plaatselijke korpsen. De TAG geeft gevraagd en ongevraagd advies. Het oogmerk hierbij is om probleemoplossend en opbouwend te werk te gaan. De TAG karakteriseert zich hierbij niet als ‘inspecterende autoriteit’ doch als ‘adviesorgaan’. 29.2 Samenstelling a. De TAG staat onder voorzitterschap van een lid van het hoofdbestuur. b. De leden van de commissie kunnen bestaan uit: (1) leden van het hoofdbestuur; (2) bestuursleden van een plaatselijk korps; (3) zeekadetofficieren; (4) een ieder die op basis van zijn beroepservaring een nuttige bijdrage kan leveren en tenminste de leeftijd van éénentwintig jaar heeft bereikt. c. De commissie bestaat tenminste uit: (1) een voorzitter; (2) een secretaris; (3) een lid met uitgebreide kennis op het gebied van scheepsbouw en -constructies; (4) een lid met uitgebreide kennis op het gebied van werktuigbouw en -onderhoud; (5) een lid met uitgebreide kennis op het gebied van verbindingen; (6) een lid met uitgebreide kennis op het gebied van elektrotechniek; (7) een lid belast met de coördinatie en uitvoering van goederenafstoting vanuit de Koninklijke Marine; (8) een lid belast met het beheer en uitgifte van goederen (reservedelen, uniformkleding, uitmonsteringen). 29.3 Wekwijze, taken en bevoegdheden a. De TAG opereert als uitvoerend orgaan van het hoofdbestuur en is als zodanig directe verantwoording verschuldigd aan het hoofdbestuur. b. De TAG komt tenminste vier [4] maal per kalenderjaar in vergadering bijeen en rapporteert door middel van vergaderverslagen aan het hoofdbestuur.
c. De TAG informeert en adviseert het hoofdbestuur omtrent: (1) de benodigde investeringen inzake veiligheidsmiddelen; (2) de benodigde investeringen inzake verbindingsmiddelen; (3) het stellen van prioriteiten bij alsmede het planmatig plaatsvinden van dokkingen van korpsschepen; (4) de instandhouding en vervanging van varend materieel in de meest brede zin van het woord; (5) de toekenning van fondsen voor onderhoud op basis van de door de plaatselijke korpsen ingediende onderhoudsrapporten. d. De TAG is belast met het opstellen van richtlijnen voor het beheer van het materieel, onderhoudsmiddelen, onderhoudsprocedures en werkwijzen in de meest brede zin van het woord. Deze richtlijnen worden als ‘mededelingen TAG’ [MEDTAG] vastgelegd en gedistribueerd. e. De TAG is bevoegd, na accordering van het hoofdbestuur, tot acquisitie van materialen, onderhoudsmiddelen en diensten over te gaan. 29.4 Aanstelling van leden De leden van de TAG worden aangesteld door het hoofdbestuur voor een tijdsduur van telkens drie jaar.
Artikel 30 – De public relationsgroep 30.1 Samenstelling a. De ‘public relations groep’ [PR-groep] staat onder voorzitterschap van een lid van het hoofdbestuur. b. De leden van de commissie kunnen bestaan uit: (1) leden van het hoofdbestuur; (2) bestuursleden van een plaatselijk korps; (3) zeekadetofficieren; (4) een ieder die op basis van zijn beroepservaring en/of specifieke vaardigheden een bijdrage kan leveren aan de PR-groep en tenminste de leeftijd van éénentwintig jaar heeft bereikt. c. De commissie bestaat tenminste uit: (1) een voorzitter; (2) een secretaris; (3) de Inspecteur Koninklijke Marine; (4) de International Liaison Officier. 30.2 Wekwijze, taken en bevoegdheden a. De commissie komt tenminste vier [4] maal per kalenderjaar in vergadering bijeen en rapporteert door middel van vergaderverslagen aan het hoofdbestuur en de leden van de commandantenvergadering. b. De commissie draagt zorg voor: (1) het realiseren van een actief public relations beleid dat leidt tot een vergroting van de nationale naamsbekendheid van de vereniging; (2) de representatie van de vereniging bij nationale en regionale - maritieme - evenementen en beurzen; (3) de informatievoorziening naar de pers; (4) de inhoud, het beheer en de uitgifte van PR-materialen in de meest brede zin van het woord; (5) het desgevraagd ondersteunen van plaatselijke korpsen bij de organisatie en realisatie van plaatselijke evenementen met een representatief karakter (jubilea, evenementen, etc.); (6) het tenminste één maal per jaar uitbrengen van een ‘evenementenkalender’ en het schriftelijk vastleggen van procedures en werkwijzen voor de organisatie en realisatie van PR-activiteiten alsmede het beheer en de uitgifte van PR-materialen; deze richtlijnen worden als ‘mededelingen PR-groep’ [MEDPRG] vastgelegd en gedistribueerd. c. Teneinde de hierboven genoemde taakstelling te realiseren dient de commissie tijdig begrotingsvoorstellen in bij het hoofdbestuur. d. De commissie is bevoegd, na accordering van het hoofdbestuur, tot acquisitie van de benodigde middelen over te gaan en/of uitgaven te doen ten behoeve van het realiseren van evenementen. 30.3 Aanstelling van leden De leden van de PR-groep worden aangesteld door het hoofdbestuur voor een tijdsduur van telkens drie jaar.
Artikel 31 – De commissie opleidingen 31.1 Doelstelling a. Het zo goed mogelijk onderling afstemmen van inhoud, niveau en structuur bij de opleidingen van de zeekadetkorpsen Nederland, teneinde: (1) Mede invulling en richting te geven aan het zeekadetconcept in Nederland. (2) Bij landelijke en/of externe activiteiten uit te kunnen gaan van globaal dezelfde kennis, houding en vaardigheid. (3) Externe certificering en/of diplomering van opleidingen bij het Zeekadetkorps Nederland mogelijk te maken. b. Voor het bereiken van de doelstelling wordt door het hoofdbestuur een commissie Opleidingen ingesteld. Deze commissie heeft de volgende bevoegdheden en taken: (1) Bevoegdheden opleidingscommissie. (a) Opstellen en bewaken van inhoud, niveau en structuur van de opleidingen bij het Zeekadetkorps Nederland. (b) Namens het Zeekadetkorps Nederland onderhouden van contacten met overeenkomstige opleidingsfora. (c) Namens het Zeekadetkorps Nederland zitting nemen in overeenkomstige opleidingsfora. (d) Gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan het hoofdbestuur ten aanzien van opleidingen/trainingen. (2) Taken opleidingscommissie. (a) Ontwikkelen en/of laten ontwikkelen van opleidingsmateriaal voor in de structuur aangegeven opleidingen. (b) Het inhoudelijk en logistiek beheren van opleidingen en opleidingsmateriaal. (c) Organisatie van specifieke, niet in de structuur opgenomen, opleidingen en trainingen. (d) Opstellen, na evaluatie, via mededelingen opleiding, van aanwijzingen en regelingen met betrekking tot opleidingen en trainingen in het orderboek commandant. (e) Het indienen van begrotingsvoorstellen bij het hoofdbestuur. Na accordering is de commissie bevoegd tot realisatie van de begroting over te gaan. (f) Het minstens eenmaal per jaar verslag uitbrengen van haar werkzaamheden aan hoofdbestuur en commandantenvergadering. (g) Onderzoek doen of laten doen naar relevante opleidingsontwikkelingen zowel nationaal als internationaal. c. De commissie komt zo vaak, doch minstens 3 maal per jaar, bijeen als zij dit nodig acht. d. Samenstelling commissie. De commissie Opleidingen staat bij voorkeur onder voorzitterschap van het lid van het (1) hoofdbestuur - dat binnen het hoofdbestuur - belast is met opleidingen. (2) De leden van de commissie kunnen bestaan uit: (a) leden van het hoofdbestuur; (b) onderofficieren en bestuursleden vaan een plaatselijk korps; (c) externe deskundigen. (3) De commissie bestaat uit tenminste een voorzitter, een secretaris, een inhoudelijk en een logistiek beheerder van het opleidingsmateriaal. 31.2 Aanstelling leden commissie a. De leden, die deel uitmaken van de organisatie Zeekadetkorps Nederland, worden voor onbepaalde tijd benoemd. b. De externe deskundigen worden voor bepaalde tijd benoemd.
Artikel 32 – International liaison 32.1 Algemeen a. De vertegenwoordiging van de vereniging in de ‘International Sea Cadet Association’ [ISCA] of enige andere wijze van internationale vertegenwoordiging vindt plaats door een lid van het hoofdbestuur. b. Voor de voorbereiding, uitvoering en/of begeleiding van internationale uitwisseling(-en) van zeekadetten naar of vanuit het buitenland stelt het hoofdbestuur een zeekadetofficier van speciale diensten aan, genaamd: ‘International Liaison Officier’.
32.2 International Liaison Officier De ILO is voor de uitvoering van zijn taak aangewezen op de door de International Sea Cadet Association (ISCA) uitgegeven ‘Guidelines International Exchanges’. Het directe aanspreekpunt in het hoofdbestuur voor de ILO is het hoofdbestuurslid belast met internationale zaken. a. Taken en bevoegdheden. (1) De International Liaison Officier [ILO] is belast met de voorbereiding(-en), coördinatie en begeleiding van internationale uitwisselingen van zeekadetten. Dit zowel voor wat betreft het uitzenden van delegaties als het ontvangen hiervan. Dit onder aantekening dat de feitelijke begeleiding van de delegaties gedelegeerd kan worden naar een zeekadetofficier van een plaatselijk korps. (2) De ILO dient tijdig begrotingsvoorstellen in bij het hoofdbestuur en draagt tevens zorg voor de financiële verantwoording welke aan de uitwisseling(-en) verbonden is. (3) De ILO is bevoegd tot het doen van uitgaven ten behoeve van door het hoofdbestuur geaccordeerde uitwisselingsprogramma’s/begrotingen; (4) Voor het accommoderen en programmeren van buitenlandse zeekadet delegaties gedurende het zomerkamp overlegt hij met de commandant zomerkamp; (5) De ILO legt rechtstreeks verantwoording af aan het hoofdbestuur. (6) De ILO is bevoegd tot het bijwonen van vergaderingen van de algemene raad, vergaderingen van het hoofdbestuur en de commandantenvergadering. b. Aanstelling. (1) De ILO wordt aangesteld door het hoofdbestuur voor een periode van drie [3] jaar. Deze periode kan telkens voor een periode van drie [3] jaar verlengd worden. (2) De ILO bekleedt de rang van zeekadetofficier van speciale diensten der eerste klasse.
Artikel 33 – Korpsaalmoezenier / koprspredikant 33.1 Algemeen De korpsaalmoezenier c.q. korpspredikant wordt door het hoofdbestuur aangezocht en aangesteld teneinde te voorzien in de behoefte om, onafhankelijk van enig bestuur of gezagdrager binnen de vereniging, een functionaris te hebben die voor ieder lid, ongeacht stand, rang of (bestuurs-)functie toegankelijk is als vertrouwenspersoon. 33.2 Status De korpsaalmoezenier / korpspredikant maakt geen deel uit van enig plaatselijk korps of hoofdbestuur doch is ‘buitengewoon lid’ zoals omschreven in artikel drie [3] van de statuten. 33.3 Taken en bevoegdheden a. De taakstelling van de korpsaalmoezenier/-predikant is die van vertrouwenspersoon en raadsman in de meest brede zin van het woord. Enerzijds treedt hij/zij op als vertrouwensman van de leden, anderzijds adviseert en informeert hij - naar eigen inzicht - besturen en kader van plaatselijke korpsen en/of het hoofdbestuur over zaken die hij/zij noodzakelijk acht. b. De korpsaalmoezenier/-predikant kan zich onvoorwaardelijk beroepen op ‘ambtsgeheim’ daar de informatie die hem/haar wordt toevertrouwd een - zeer - vertrouwelijk karakter kan hebben en/of van - strikt - persoonlijke aard kan zijn. c. De korpsaalmoezenier/-predikant is bevoegd tot: (1) bijwonen van vergaderingen van de algemene raad; (2) bijwonen van vergaderingen van het hoofdbestuur; (3)bijwonen van korpsactiviteiten.
Artikel 34 – Gedrag van zeekadetten 34.1 Inleiding De opzet van het Zeekadetkorps Nederland brengt met zich mee dat er veelal sprake zal zijn van een intensieve onderlinge omgang. Dit uit zich in de situatie dat zeekadetten gedurende lange perioden veelvuldig met elkaar moeten werken en leven binnen een kleine gemeenschap, soms ver van huis. Dit vereist een goed evenwicht tussen ‘samen werken’ en ‘samen leven’. Uitgangspunt hierbij is dat er immer sprake moet zijn van respect voor de ander en dat die ander positief en met begrip tegemoet dient te worden getreden. Correct gedrag van zeekadetten is dan ook van groot belang om bij te
dragen aan een juiste wijze van werking van het ZKK. Te dien einde is afwijkend gedrag niet gewenst en dient te allen tijde te worden voorkomen dan wel te worden gecorrigeerd. Maatschappelijke ontwikkelingen, zoals een sterke individualisering, kunnen het voor het ZKK benodigde werkklimaat beïnvloeden. Het gemeenschappelijk leven en werken en het voortdurend samenwerken in teamverband zal hieronder kunnen lijden. Hoewel beseft wordt dat het overgrote deel van de kadetten veelal consciëntieus haar bijdrage levert aan de correcte omgang met elkaar en met anderen, wordt het ZKKNL niettemin bij tijd en wijle geconfronteerd met gedrag dat een negatieve invloed heeft op de organisatie. Het management van het korps en ieder ander die dergelijk gedrag constateert, heeft de morele plicht daar met behulp van ten dienste staande middelen tegen op te treden. 34.2 Uitgangspunten Een plezierige tijdsbesteding is binnen het ZKK alleen dan mogelijk indien de deelnemers daarbij uitvoering geven aan een bepaald gewenst gedrag. Dergelijk gewenst gedrag dient gebaseerd te zijn op de volgende uitgangspunten: a. de algemeen in de samenleving geldende waarden betreffende de onderlinge relaties van mensen; b. het dragen van verantwoordelijkheid voor de optimale werking van het ZKK alsmede voor een goede combinatie van gezamenlijk leven en werken. 34.3 Gedragscode Het onder 34.2. b. beschreven uitgangspunt is uitgewerkt met de volgende normen met betrekking tot gewenst gedrag bij het Zeekadetkorps Nederland: a. opgedragen taken worden zorgvuldig uitgevoerd. De taken die behoren tot de functie en de taken die daarnaast worden opgedragen, worden deskundig, nauwgezet en veilig uitgevoerd; b. correcte omgang met elkaar. Correct gedrag wordt gekenmerkt door correcte omgangsvormen evenals respect voor elkaar en elkaars privacy. Elk bemanningslid verdient te worden behandeld volgens de normale regels van respect en fatsoen zowel op lichamelijk als geestelijk gebied. Discriminatie, verbaal en lichamelijk geweld, ongewenste intimiteiten, intimidatie en het misbruik maken van de positie worden niet getolereerd. Zeekadetten bij korpsen met gemengde bemanningen houden voorts de navolgende twee regels in acht: c. lichamelijk contact dient te worden vermeden. Veiligheid van de persoon of functionele werkzaamheden kunnen redenen zijn hiervan af te wijken; d. het is niet toegestaan woon-, was- en toiletgelegenheden, uitsluitend toegewezen aan het andere geslacht, te betreden, tenzij de dienst dit vereist; e. het leidinggeven is stimulerend en doelgericht: Leidinggevenden dienen de verantwoordelijkheid die bij hun positie hoort te nemen, geven het goede voorbeeld en geven verantwoordelijkheid aan hen die dat toekomt. Ook het optreden bij normovertreding en het steunen van normhandhaving behoren hiertoe; f. met de goederen, gelden en diensten van het ZKK wordt rechtmatig en zorgvuldig omgegaan: Goederen en diensten van het ZKK worden nimmer (voor privé-doeleinden) misbruikt. Met de goederen en gereedschappen van het ZKK wordt zorgvuldig omgegaan; g. verblijven aan boord en aan de wal worden in goede orde gehouden: De toegewezen verblijven en accommodatie bij de korpsen worden zorgvuldig gebruikt en in goede orde gehouden; h. de dienst wordt op de vastgestelde tijden uitgevoerd: Het personeel is tijdig aanwezig voor het verrichten van diensten en/of werkzaamheden op de daarvoor aangewezen tijden; i. drugsgebruik is verboden en alcoholgebruik dient te worden gematigd: Het bijzondere karakter van het ZKK staat het nuttigen van alcoholhoudende drank in bepaalde omstandigheden slechts in beperkte mate toe. Tijdens werk of wacht is het nuttigen van alcoholhoudende drank verboden. Het gebruik en bezit van drugs is niet toegestaan; j. het tenue wordt correct gedragen: Het voorgeschreven tenue wordt compleet en in goede en verzorgde staat gedragen, waarbij ook het uiterlijk verzorgd dient te zijn. Deze normen zijn niet uitputtend. De dagelijkse omgang wordt immers mede door talloze andere normen gevormd. Daarnaast moet gedacht worden aan overige gedragingen die in diverse wetgeving strafbaar worden gesteld, zoals in het Wetboek van Strafrecht, de Opiumwet en overige wetten.
Artikel 35 – Ongewenst gedrag van zeekadetten 35.1 Inleiding Hieronder worden enkele vormen van ongewenst gedrag beschreven alsmede het door het Zeekadetkorps Nederland gevoerde of nog nader de definiëren beleid in deze. Aan de orde komt het beleid ten aanzien van drugs en gebruik van alcoholhoudende drank, politiekextremisme, pesten, discriminatie en seksuele intimidatie, agressie en geweld.
35.2 Rookwaren a. Het hoofdbestuur voert een ontmoedigingsbeleid ten aanzien van het roken gedurende korpsactiviteiten in het algemeen en aan boord van de korpsschepen in het bijzonder. b. Roken is niet toegestaan tijdens beurzen, tentoonstellingen en activiteiten met een representatief karakter alwaar het Zeekadetkorps Nederland zich aan het publiek presenteert en de jeugd probeert enthousiast te maken voor de vereniging. c. De plaatselijke korpsen dienen zowel uit oogpunt van (scheeps-)veiligheid als uit oogpunt voor de potentiële hinder, die niet-rokers van rokers ondervinden, een eenduidige ‘rookregeling’ te formuleren omtrent de locaties waar, de tijden waarop en de leeftijd vanaf roken toegestaan is. De wensen van niet-rokenden dienen bepalend te zijn voor het rookbeleid van een plaatselijk korps. Hierbij dient tevens rekening gehouden te worden met de wettelijke bepalingen betreffende roken in publieke ruimten. 35.3 Gebruik en bezit van drugs c.q. verdovende middelen Binnen het zeekadetkorps bestaat bezorgdheid over het gebruik, het bezit, de handel in en het vervoer van drugs door zeekadetten. Het gebruik van drugs vormt een gevaar voor de bedrijfsveiligheid van een eenheid en bemanning en is daarom niet toelaatbaar. 35.4 Beleid met betrekking tot drugs a. Het gebruik en/of bezit van drugs, verdovende middelen of enig vergelijkbaar product tijdens enige activiteit van de vereniging of een plaatselijk korps of onder omstandigheden waarbij men herkenbaar is of zich presenteert als lid van het Zeekadetkorps Nederland c.q. een plaatselijk korps, is onvoorwaardelijk niet toegestaan. b. Bij het waarnemen van of het vermoeden van bezit en/of gebruik van drugs, verdovende middelen of enig vergelijkbaar product dient onmiddellijk: (1) betrokkene met onmiddellijke ingang te worden geschorst; (2) de commandant én het bestuur van het plaatselijk korps te worden ingelicht; (3) het hoofdbestuur te worden ingelicht. c. Hangende het onderzoek naar de feiten en omstandigheden betreffende het vermeend bezit en/of gebruik van drugs, verdovende middelen of enig vergelijkbaar product blijft betrokkene onverminderd geschorst. d. Indien het bezit en/of gebruik aangetoond c.q. bewezen is wordt betrokkene onvoorwaardelijk geroyeerd. Naar inzicht van het hoofdbestuur zal bij gebruik en/of bezit van drugs, verdovende middelen en/of enig vergelijkbaar product overgegaan worden tot aangifte bij justitie. 35.5 Alcoholhoudende dranken Naast het gebruik van drugs is het (overmatig) gebruik van alcoholhoudende dranken eveneens een bron van zorg in verband met het mogelijk hieruit voortvloeiend gevaar voor de bedrijfsveiligheid van een eenheid en bemanning. Gebruik van alcoholhoudende drank is toegestaan, doch daarbij dient te allen tijde het beleid met betrekking tot matiging daarvan te worden gevolgd. 35.6 Beleid met betrekking tot alcoholhoudende dranken a. Het hoofdbestuur voert een alcoholmatigingsbeleid. b. Gedurende scheepstijd c.q. dagprogramma’s, zijnde de normale periode van aanwezigheid van de zeekadetten, en tijdens varende verplaatsingen met het korpsschip of met kleine vaartuigen is het niet toegestaan alcoholhoudende dranken te gebruiken of te serveren. c. Tijdens beurzen, tentoonstellingen en activiteiten met een representatief karakter alwaar het Zeekadetkorps Nederland zich aan het publiek presenteert en de jeugd probeert enthousiast te maken voor de vereniging, is het niet toegestaan alcoholhoudende dranken te gebruiken, te serveren of op de locatie voorhanden te hebben. d. Het hoofdbestuur is bevoegd om op verzoek ontheffing te verlenen. 35.7 Verstrekkingsvoorwaarden alcoholhoudende dranken De Drank- en Horecawet stelt leeftijdsgrenzen aan de verstrekking van alcoholhoudende en sterke drank. Het is niet toegestaan bij de verkooppunten alcoholhoudende drank te verstrekken aan personen jonger dan 16 jaar en sterke drank aan personen jonger dan 18 jaar. Onder personen worden zowel zeekadetten als (bezoekende) burgers verstaan. Bij twijfel zal een bezoekende persoon zich dienen te legitimeren. Ook is het niet toegestaan alcoholhoudende en/of sterke drank te verstrekken aan personen, terwijl men weet of vermoed dat deze drank bestemd is voor personen jonger dan 16, respectievelijk 18 jaar. Tevens is het niet toegestaan bij een verkooppunt waar alcoholhoudende dranken worden geschonken, een persoon toe te laten die in kennelijke staat van dronkenschap of kennelijk onder invloed van andere psychotrope stoffen verkeert.
Wachtsfunctionarissen zijn bevoegd tot steekproefsgewijze controle op de naleving van deze bepaling. 35.8 De rol van de commandant Bij dit beleid is een belangrijke corrigerende rol weggelegd voor de commandant. De rol van de commandant bij het bestrijden van overmatig alcoholgebruik is dan ook essentieel. Het is van belang dat deze in voorkomende gevallen adequaat optreedt. De commandant dient op de hoogte te zijn van het alcoholgebruik aan boord. Ook zijn overleg en goede contacten met de verblijfoudsten van belang. De commandant kan aanwijzingen geven ter beperking van het alcoholgebruik, niet alleen bij constatering van overmatig gebruik maar ook naar aanleiding van operationele omstandigheden. Om een breed draagvlak te creëren kan ook een beroep worden gedaan op de voorbeeldfunctie van leidinggevenden. De commandant kan hen stimuleren het drinken tijdens het varen achterwege te laten. 35.9 Bedreigend gedrag, ongewenste intimiteiten en (gewelds-)delicten a. Seksuele intimidatie, agressie en geweld. Als een kadet tegen zijn/haar zin seksuele aandacht krijgt van een collega of leidinggevende, zal dat het plezier in het werk of in het verblijf bij het zeekadetkorps danig bederven. Ook agressieve toenaderingen of zelfs geweld tegen de persoon verstoren de verhoudingen en de werksfeer. Op elke werkplek horen mensen onbelemmerd en met respect voor elkaar hun werk te kunnen doen. Intimidatie in welke vorm dan ook is afschuwelijk voor degene die hiervan het slachtoffer is en slecht voor het werken leefklimaat bij het zeekadetkorps. Onder seksuele intimidatie wordt ongewenste seksuele aandacht verstaan, zoals onder andere dubbelzinnige opmerkingen, grappen over uiterlijk en sekse, nafluiten, hinderlijke blikken, aanrakingen, aanrandingen en verkrachtingen. Hierbij geldt: wat de kadet van de ene persoon gewoon accepteert, kan van een ander als ongewenst worden ervaren. Andere vormen van intimidatie zijn agressie en geweld. Hiervan is sprake als de kadet fysiek of psychisch wordt lastiggevallen, bedreigd of aangevallen. Voor bemiddeling en hulp bij klachten over dergelijke situaties zijn vertrouwenspersonen aangesteld, doch ook artsen, geestelijk verzorgers en bedrijfsmaatschappelijk werkers kunnen hierbij een rol spelen. Klachten van zeekadetten over ongewenst gedrag in het zeekadetkorps vereisen een zorgvuldige behandeling. Dit bevordert het vertrouwen van zeekadetten in het functioneren en de integriteit van de organisatie en verlaagt de drempel voor het melden van incidenten. b. Politiek-extremisme. Het beleid van het Zeekadetkorps Nederland ten aanzien van politiekextremisme van zeekadetten binnen en buiten het zeekadetkorps beoogt het behoud van de integriteit van het Zeekadetkorps Nederland. Politiekextremistische uitingen en gedragingen vormen in dit opzicht een bedreiging en horen niet thuis in een vereniging die in een democratische rechtsorde de vrijheden, normen en waarden van de samenleving nastreeft. Politiekextremistische en racistische uitingen geven niet alleen een negatieve indruk, maar belemmeren ook de integratie van allochtonen. Derhalve worden deze gedragingen en uitingen niet getolereerd. Ook nadat de kadet is aangesteld wordt tijdens de initiële en vervolgopleidingen aandacht besteed aan het besef van normen en waarden alsmede verschillen in politieke systemen en culturen binnen en buiten onze samenleving. Commandanten die binnen hun eenheid uitingen en gedragingen van politiekextremisme signaleren, zullen dit terstond ter kennis brengen bij het hoofdbestuur van het Zeekadetkorps Nederland. c. Pesten. Bespotten, bedreigen, sociaal isoleren, het werken onaangenaam maken of zelfs onmogelijk maken zijn enkele vormen van pesten. De gevolgen hiervan kunnen zijn ziekteverzuim of zelfs arbeidsongeschiktheid. Daarnaast wordt hierdoor het werk- en leefklimaat bij het korps verstoord. Daarom wordt pesten binnen het Zeekadetkorps Nederland niet getolereerd. d. Discriminatie. Iedereen dient in gelijke gevallen gelijk behandeld te worden. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook is niet toegestaan. De seksuele geaardheid en andere vormen van andersgezindheid van de kadet mag geen grond van onderscheid zijn, het mag geen barrière vormen om zich te ontwikkelen en te ontplooien en om volledig binnen de organisatie te kunnen functioneren. Uitgangspunt voor het gedrag van zeekadetten jegens homoseksuelen en andersgezinden dient een onbevooroordeelde omgang te zijn. Daarnaast dienen ongewenste gedragingen jegens homoseksuelen en andersgezinden te worden vermeden. Discriminatie in welke vorm dan ook wordt binnen het zeekadetkorps niet getolereerd. In alle opleidingen die het zeekadetkorps aan zijn personeel aanbiedt is acceptatie van diversiteit en positieve intermenselijke verhoudingen een onderwerp waaraan aandacht wordt geschonken. Ook op gebied van discriminatie kan de vertrouwenspersoon, maar ook de geestelijk verzorger, de bedrijfsmaatschappelijk werker alsmede de arts een hulpverlenende rol spelen.
35.10 Beleid ten aanzien van bedreigend gedrag, ongewenste intimiteiten en (gewelds-)delicten a. Ieder lid van het Zeekadetkorps Nederland dient altijd en overal zorg te dragen voor de lichamelijke en geestelijke ‘veiligheid’ van ieder ander lid. Eenieder dient een goede geest bij het korps te bevorderen en het aanzien van de vereniging hoog te houden en zich dien overeenkomstig te gedragen. b. Dit betekent dat kameraadschap en eerlijkheid hoog in het vaandel dient te staan en dat terughoudendheid betracht dient te worden inzake onderlinge intimiteiten en gedrag waarvan enige vorm van geweld, onderdrukking en/of dreiging in de meest brede zin van het woord uitstraalt. c. De onderlinge wijze van omgang met elkaar dient zich te karakteriseren door een sfeer van wederzijds vertrouwen die leidt tot een gevoel van geborgenheid. De état major dient deze vertrouwenssfeer te verankeren in de dagelijkse leiding en de aanwezigheid van een aantal vertrouwenspersonen in de organisatie te waarborgen. d. Begripskader. (1) De begrippen ‘geweldsdelict’ en ‘ongewenste intimiteit’ bestrijken een breed scala van gedragsvormen die in ernst een sterke variatie kennen en in vele gevallen als strafbaar feit aan te merken zijn. (2) Daarnaast is een grijs gebied te onderkennen waarbij geen sprake is van een strafbaar feit, maar waarin toch iemands persoonlijke privacy wordt geschonden, iemands vrije wil wordt onderdrukt of de welvoeglijkheid die een ieders persoonlijk gevoel van veiligheid beschermt, wordt veronachtzaamd. In al deze gevallen is sprake van hetzij ‘bedreigend gedrag’, hetzij een ‘ongewenste intimiteit’ waarbij het getoonde gedrag, in welke vorm dan ook, tenminste als ‘laakbaar’ aangemerkt wordt. (3) Iedere gedraging waarbij in enigerlei vorm van fysieke of geestelijke dwang de eigen wil iemand wordt opgelegd dient vermeden te worden en kan in potentie als ongewenste intimiteit aangemerkt worden. (4) De aanwezigheid van verschillende seksen en/of (midden-)kader bij situaties en activiteiten waarbij het risico op ‘bedreigend gedrag’ en ‘ongewenste activiteiten’ aanwezig is, dient zich te karakteriseren als ‘nodig en voldoende’ om enerzijds een ieders privacy te waarborgen en anderzijds de integriteit van de aanwezige leden van het (midden) kader te waarborgen. (5) Bij het fysiek uiten van onderlinge genegenheid of vriendschap dient de terughoudendheid en zorgvuldigheid betracht te worden daar waar het gaat om omgang tussen volwassenen en minderjarigen. e. Meldplicht. Bij het waarnemen of vermoeden van het plegen van bedreigend gedrag, een ongewenste intimiteit en/of (gewelds-)delict dient terstond: (1) de - vermeende - dader met onmiddellijke ingang te worden geschorst; (2) de commandant van het plaatselijk korps te worden ingelicht; (3) het bestuur van het plaatselijk korps te worden ingelicht; (4) het hoofdbestuur te worden ingelicht. f. Behandeling. (1) Iedere melding van een - vermeende - ongewenste intimiteit en/of (gewelds-)delict dient strikt vertrouwelijk behandeld te worden teneinde zowel de integriteit van het - vermeende slachtoffer als de - vermeende - dader te beschermen. (2) Hangende het onderzoek naar de feiten en omstandigheden blijft de - vermeende - dader onverminderd geschorst. (3) Indien aantoonbaar sprake is van een ongewenste intimiteit en/of geweldsdelict wordt betrokkene onvoorwaardelijk geroyeerd. Naar inzicht van het hoofdbestuur zal tevens overgegaan worden tot aangifte bij justitie. 35.11 Gebruik internet en ICT-faciliteiten Ook binnen het Zeekadetkorps Nederland wordt veelvuldig gebruik gemaakt van internet. Behalve de officiële website van het Zeekadetkorps Nederland bestaan vele eigen homepages van zeekadetten, (nieuw-)groepen en chatruimten waar verwijzingen naar het zeekadetkorps op voorkomen. Deze zijn in het algemeen ook toegankelijk voor derden. a. niet iedereen is gesteld op (naams)vermelding of foto’s op het internet. Vooral indien een persoon zeer prominent aanwezig is binnen de tekst of op de foto kan publicatie een ongewenste inbreuk op de privacy zijn. b. ook is het mogelijk dat deze teksten en/of foto’s tot bepaalde conclusies kunnen leiden die al dan niet terecht zijn en de goede naam van het zeekadetkorps en/of leden kan schaden. Deze derde persoon is immers niet aanwezig geweest bij de betreffende activiteit en kan aan de hand van het gepubliceerde verkeerde conclusies trekken.
35.12 Beleid ten aanzien van internet en ICT-faciliteiten a. ICT-faciliteiten dienen te worden gebruikt overeenkomstig het doel waarvoor die faciliteiten ter beschikking zijn gesteld. b. bij het plaatsen van teksten en/of foto’s betreffende korpsactiviteiten dient terughoudendheid te worden betracht. c. oneigenlijk gebruik van internet en ICT faciliteiten wordt niet getolereerd. Met oneigenlijk gebruik wordt onder meer bedoeld: het opslaan, verspreiden, voor anderen ter inzage hebben en versturen van aanstootgevende informatie, zoals pornografische afbeeldingen, afbeeldingen die de persoonlijke levenssfeer van derden kan bedreigen en discriminerende teksten, op het internet op de site van het Zeekadetkorps Nederland of op enige site waarbij de naam van het Zeekadetkorps Nederland wordt genoemd. d. het bewust plaatsen van bovenstaande informatie met als oogmerk schade toe te brengen aan het zeekadetkorps en/of personen kan leiden tot royement.
Artikel 36 – Kraakacties 36.1 Begripsbepaling a. Onder het kraken van een korpsschip of (wal-)onderkomen (onroerend goed) wordt verstaan: ‘het wederrechtelijk binnendringen of wederrechtelijk vertoeven door derden in het korpsschip c.q.(wal-) onderkomen (lokaalvredebreuk)’. b. Het kraken, zoals hierboven omschreven, is een strafbaar feit volgens het Wetboek van Strafrecht. 36.2 Preventie Teneinde kraakacties waar mogelijk te voorkomen of te ontmoedigen dient: a. het bestuur van het plaatselijk korps te voorzien in voldoende middelen om het korpsschepen en/of (wal-)onderkomens op deugdelijke wijze te kunnen afsluiten; b. de commandant van het plaatselijk korps er op toe te zien dat bij het beëindigen van de korpsdag en/of korpsactiviteiten het korpsschip en/of walonderkomen op deugdelijke wijze met gebruik van de daartoe bestemde middelen wordt afgesloten. 36.3 Maatregelen bij kraakacties Bij het constateren van een kraakactie: (a) dient nimmer het recht in eigen hand genomen te worden. Ieder initiatief tot het met eigen middelen, met of zonder enig geweld, in bezit nemen [heroveren] van het korpsschip en/of(wal-) onderkomen dient direct ontmoedigd te worden; (b) dient terstond de dichtstbijzijnde c.q. snelst ter plaatse zijnde vertegenwoordiging van de politie van de kraakactie in kennis gesteld te worden; (c) dienen terstond het plaatselijk bestuur en het hoofdbestuur ingelicht te worden; (d) dient de eigenaar dan wel bruikleennemer van het korpsschip c.q. (wal-)onderkomen de vertegenwoordiger van de politie ten spoedigste te verzoeken om het korpsschip c.q. (wal-) onderkomen te ontruimen.
Artikel 37 – Geschillen 37.1. Geschillencommissie De geschillencommissie als bedoeld in artikel 14 van de Statuten van het Zeekadetkorps Nederland zal per geval door de algemene raad op voordracht van het hoofdbestuur worden benoemd. 37.2. Advies a. Het advies van de commissie inzake het geschil is bindend voor de betrokken partijen en zal vertrouwelijk behandeld worden. b. Het advies en het daarop gebaseerde besluit van het hoofdbestuur zal door het hoofdbestuur aan de leden van de algemene raad worden bekend gesteld. Zonder nadere discussie zal de algemene raad hiervan kennis nemen. c. Hierna zal de commissie door de algemene raad ontbonden worden.
Artikel 38 – Slotbepalingen 38.1. Slotbepalingen a. In zaken en omstandigheden waarin dit huishoudelijk reglement, de statuten en de wet niet voorzien, beslissen voor de plaatselijke aangelegenheden de plaatselijke besturen en voor algemene aangelegenheden het hoofdbestuur. b. Wijzigingen in dit huishoudelijk reglement kunnen slechts geschieden bij besluit van de algemene raad.