Horror Kerstmis Diana van der Velden Eco 4.1 Het was een koude nacht in de gray wolf mountain, Canada. Sneeuw bedekte elke luttele vierkante centimeter van het gebergte. Een ijskoude wind huilde door de bomen, gebladerte danste aan alle uithoeken van de bomen. Mijn kleine vriend Exodus de slechtvalk vloog buiten rond door de sneeuwstorm in de tijd dat ik probeerde de openhaard te vullen met gesprokkeld hout van de afgelopen ochtend. De takken waren deels nat van de sneeuw. Het water druppelde rustig over de eikenhoutenvloer van mijn boshuisje. Heel langzaam verdween het water in de kleinste kiertjes van de vloer, onzichtbaar en voor eeuwig vergeten. Snel haalde ik een luciferdoosje uit mijn zak, stak die aan en probeerde voorzichtig de takken vlam te laten vatten. Het leek een nutteloze strijd dus ik gaf het op en staarde naar het kleine raampje rechts van mij. Donkere bomen stonden door elkaar heen en vele razendsnelle sneeuwvlokken schoten langs het raam. Vaag zag ik een klein gedaante naderen. Een kleine zwart-witte vogel naderde mijn huis, verhongerd en uitgeput. Ik snelde naar het raampje en opende het voor de valk tegen de ruit vloog. Sierlijk vloog het kleintje naar binnen en nam plaats op de rand van de openhaard waar twee kerstsokken hingen. Zachtjes kraste hij naar mij als een begroeting. Exodus is nooit een mensenschuw vogeltje geweest, hij liet zich makkelijk aaien en oppakken. Onbewust liep ik op hem af en aaide over zijn bolletje. ‘Je wilt iets te eten klopt dat maatje?’ Mijn stem was zacht als gefluister maar ik wist dat hij me begreep. Hij knabbelde aan mijn mouw ter bevestiging dat hij honger had. Lachend pakte ik de olielamp naast de haard en liep naar de keuken terwijl de valk mij geruisloos volgde. Ik rommelde een beetje door de kastjes tot ik een doosje met dode muisjes vond en die op het aanrecht zette. Exodus kwam gelijk naast me zitten en opende zijn bekje. ‘Rustig Exodus, er zijn er nog maar net genoeg voor vandaag en morgen. Je weet toch wel wat het morgen is?’ Ongeïnteresseerd keek de uitgehongerde vogel met een glazige blik naar mij op. Het was duidelijk dat hij niet wist dat het de volgende ochtend eerste Kerstdag was en waarom zou hij zich daar ook zorgen over maken. Twee muisjes lagen in mijn hand waar hij verlekkerd naar keek. Ik gooide ze een voor een hoog in de lucht waarna hij ze snel en sierlijk met zijn klauwen uit de lucht ving alsof het niets was. Hij vloog terug met de buit naar de openhaard om zijn maaltje te verschalken. Sloom slenterde ik achter hem aan de gang door tot ik mezelf in de spiegel zag. Een magere jonge man van eenentwintig jaar oud. Lijkbleek van kleur met verwarde rode krullen en grauwe groene ogen. Een litteken die van zijn
linkeroog tot zijn rechterwang liep. Ik beeldde me in hoe het was om Kerst te vieren met mijn familie. Gezellig aan tafel, een geschoten, gebraden hert. Kerstverhalen van grootvader Irutlov bij de openhaard over enorme beren met meedogenloze klauwen. Het hartstochtelijke gejank van de wolven tijdens een volle maan. Dat ware mooie tijden. Tot die avond van de berenaanval en het ongeluk. We waren met de familie op reis naar de Ohio rivier voor ons jaarlijkse vistripje tot er plots een vrachtwagen op onze auto botste. Beide wagens vlogen in brand en de chauffeur van de belaadde wagen overleed snel. Mijn vader, James Irutlov, en zijn vader overleefde de aanrijding net zo min. Mijn moeder, grootmoeder en ik wiste echter te ontkomen aan de meedogenloze vlammen. Mijn jongere broer Stefan wist voor de botsing uit de wagen te springen en holde naar ons toe. Hij had een paar flinke schrammen aan zijn benen maar verder mankeerde hij niets. We liepen in de richting van het bos, het schemerde. De herfst begon langzaam te komen en er hingen gouden en rode bladeren aan de bomen. Twee nachten lang doolde we rond door het onbewoonde monsterlijke bos. Na al die dagen lopen vonden we het afgelegen boshuisje waar ik nu samen met Exodus woon. Dat ongeluk was vier jaar geleden. Mijn moeder en grootmoeder overleefde het niet in de hut. Spoedig overleden ze aan een ernstige ziekte of de verwondingen. De echte oorzaak is nog steeds onduidelijk. In die jaren hebben Stefan en ik samen in dit huis gewoond. Stefan besloot na twee jaar om terug te keren naar ons vaste huis en een opleiding te volgen tot arts. Laatst las ik in de krant dat hij een zeer succesvolle arts is geworden. Het zou leuk zijn hem weer eens te spreken over de goede en minder goede tijden die zowel hij als ik hebben mee gemaakt. Dromend daarover probeerde ik de stukken hout in de open haard weer aan te krijgen om het warmer te maken in het houten huisje. Een ruw gekras schudde me wakker uit de droom en ik zag dat Exodus zijn maaltje al had opgepeuzeld. Nieuwsgierig keek hij mij met zijn zwarte oogjes aan die ligt schitterde in het licht van de haard. Een klein lachje verscheen op mijn mond. ‘Nee Exodus, die dingen zal jij nooit begrijpen hoe goed jij je best ook doet’, zei ik zachtjes tegen hem. Hij hield zijn kop schuin en sperde zijn bek om me tegen te spreken. Zacht, lieflijk gekras kwam uit zijn snaveltje en hij vloog naar zijn stok bij de driezitsbank. Half slapend volgde ik hem naar de bank, pakte de versleten purperen deken, schudde het kussen op en staarde naar het plafond tot ik in slaap viel. Midden in de nacht, ergens in de buurt van het raam hoorde ik gerommel en een harde klap. Ik schrok wakker en zocht naar de olielamp om de boel bij te
lichtten. Naast de bank lag de omgevallen zitstok van Exodus. Exodus zelf was nergens te bekennen, waar ik ook zocht. De hal, de keuken, niet bij de trap en niet in de woonkamer. Uiteindelijk kwam ik aan bij de trapladder naar de zolder waar ik vogelgekrijs hoorde. ‘Exodus! Exodus, zit je daar!’ Het gekras van de vogel bevestigde dat hij daar zat, maar er was iets goed mis. Zo snel als ik kon klom ik onhandig, half slapend de ladder op naar boven. De zolder had een verwaarloost en spookachtig uiterlijk vol met allerlei oude meubels en paspoppen. Boven mijn hoofd cirkelde een verwarde vogel rond. ‘Exodus, wat is er jochie?’ Vertrouwd vloog hij naar mij toe en landde op mijn schouder, starend naar het open zolderraampje waar een mysterieus paar robijnrode ogen verdween. Op de plaats waar de ogen waren verdwenen bleef een klein groen lichtje over, zwak en bijna uitgebrand. Een zwak hoog stemmetje dat klonk als een kerstbelletje kwam bij het lichtje vandaan. ‘Alstublieft, help me hem tegen te houden’, smeekte het kleine stemmetje. Ik stond daar als aan de grond genageld. Niet wetende wat er was gebeurd op de zolder, niet wetende wat die ogen waren en niet wetende wie of wat dat hulpeloze lichtje op de grond was. Het duurde een paar minuten tot ik weer bij zinnen was. Voorzichtig liep ik op het zwakke lichtbronnetje af, tilde het voorzichtig op en nam het mee naar beneden de woonkamer in. Exodus vloog vooruit en toen we beneden waren had hij al een kussen gevonden voor het kleine wezentje dat, niet groter dan mijn hand, hulpeloos en buitenwesten in mijn handen lag. In mijn gedachten ging ik na wat er eventueel kon zijn gebeurd in de tijd dat het kleintje weer op krachten probeerde te komen. Twee onheilspellende robijnrode ogen, Exodus overstuur door een vreemde inbreker en dit kleine lichtje die smeekt om hulp, hulp om iemand tegen te houden. Een mannelijk iemand tegen te houden maar wie en waarom? Veel tijd om te denken kreeg ik echter niet, na een kwartiertje kwam het kleintje bij zijn positieven en begon voorzichtig rechtop te zitten. Verwonderd keek het in het rond, zoekend naar iets of iemand tot het mij en Exodus zag. Het slaakte een gilletje en dook weg achter het kussen. ‘Rustig, het is al goed. Wij hebben je juist geholpen te herstellen. Wij doen jou geen kwaad.’ Mijn stem was onvast, maar het kleine wezentje keek op zijn hoedde achter het kussen vandaan en bekeek ons nog eens goed. Het slaakte een zucht van verlichting en begon te ratelen met het bellen stemmetje. ‘O gelukkig, ik dacht even dat de Kerstman mij gevangen had genomen. Dan was ik er echt geweest. Hartelijk dank voor het redden van mijn leven meneer…. Wat is uw naam.’ ‘Mijn naam is Arizum Irutlov, ik ben een mens. Dit is mijn vriend Exodus de slechtvalk en mag ik vragen wat jou naam is en wat jij bent?’ Enthousiast vloog het wezentje naar Exodus toe. ‘Wauw, dit is dus een echte levende en bewegende vogel. Dat is zo geweldig. Ik heb er altijd
al eens eentje willen zien maar daar kreeg ik de kans niet voor. Die vuile leugenaar die ons gevangen hield zei dat ze te gevaarlijk waren voor iedereen.’ Vol van pret vloog het rondjes om Exodus’ hoofd heen en bekeek hem van alle kanten voor het antwoord gaf. ‘O ja, mijn naam. Mijn naam is Xiu, ik ben, nou ja was een elfje van de Kerstman. Dat was voor hij onze families en vrienden begon te behandelen als slaafjes en in een monster veranderde.’ ‘Wacht eens, jij was een elfje van de Kerstman?’ Xiu knikte. ‘Dat klopt, ik was een elfje van hem tot hij slavendrijver werd. Je moest eens weten wat er van hem is geworden, die dikke vrolijke vriend is er niet meer. Zijn lieve pretoogjes, robijnrood en vol van woede. Hij is afgevallen door een speciaal dieet waar niemand iets van weet en zijn huid is grijsgrauw, bijna wit. Zonder kleren zou je denken dat hij een wandelend skelet is geworden waar een velletje overheen is getrokken om de boel bij elkaar te houden.’ Toen hij dat had gezegd besefte ik dat het waarschijnlijk de Kerstman zelf was die in mijn huis op zoek was naar het ontsnapte elfje. De vraag echter was waarom hij vertrok toen hij mij eenmaal had gezien. ‘Xiu, waarom vluchtte de Kerstman toen hij mij zag? Is hij soms mensenschuw geworden, kan hij niet tegen gezelschap of interesseren mensen hem niet meer?’ Xiu haalde zijn schouders op. ‘Geen idee, normaal zou hij ze aanvallen. Misschien was hij bang voor je vriend hier want hij bleef wel op afstand van de vogel.’ ‘Goed punt.’ Exodus besloot neer te strijken op m’n schouder en duwde met zijn wang tegen de mijne aan. ‘Je vriend probeert je iets te vertellen’, zei Xiu. ‘Klopt dat mooie jongen?’ Instemmend kraste hij op Xiu’s vraag. ‘Wat is er maatje. Vind jij dat we Xiu moeten helpen om uit te zoeken wat er precies met de Kerstman aan de hand is?’ Stralend keek de valk naar mij alsof ik zijn gedachten had geraden. ‘Ik wist het wel, jij en ik zitten vaak op dezelfde lijn.’ Teder aaide ik hem over zijn bolletje. ‘Wat vind jij Xiu, kunnen wij jou helpen om te ontdekken wat er met de Kerstman is gebeurt?’ Angstig keek de elf naar ons. ‘Weten jullie zeker dat jullie naar de Noordpool willen reizen om uit te zoeken wat er met dat monster is gebeurt? Ik bedoel, voor geen goud krijgen jullie mij terug naar die vervloekte plaats van doem en verderf. Straks maakt hij gehakt van ons, snijd ons in stukken, braad ons aan het spit of eet ons levend. Ik heb hem al eens het hoofd van een andere elf af zien bijten en rustig op zien eten alsof er niets gebeurde. Walgelijk, nachtmerries van je welste. Nooit maar dan ook echt nooit meer wil ik terug naar die plaats des onheils.’ Eigenwijs als hij was draaide hij zich om en probeerde voor ons weg te vliegen. Helaas voor Xiu was hij niet zo snel als Exodus die hem binnen een paar minuten wist te vangen als een dwaze duif. Het kleintje
raaskalde een stortvloed aan scheldwoorden, sommige verstaanbaar andere mompelend. Eenmaal gekalmeerd was hij weer voor rede vatbaar. ‘Luister eens Xiu. Wij begrijpen het dat je nooit meer naar de Noordpool wilt reizen, maar dat is nu eenmaal de plaats waar jou ex-baas en ex-kindervriend leeft. Wil je niet weten wat er is gebeurd en waarom hij zo tegen jullie doet. Wil je geen tegenmiddel vinden om hem van zijn kuur af te helpen?’ ‘Natuurlijk wil ik hem van zijn monsterlijke transformatie af helpen als dat mogelijk is,’ wierp hij tegen, ‘maar is het wel mogelijk om hem daar vanaf te helpen. Misschien is deze transformatie, vloek of wat het ook mag zijn wel voorgoed. Dan hebben we er niets aan om ons leven te riskeren voor een spoedige dood. Verder schijnt het dat die o zo lieve Kerstman is verhuisd naar Roemenië waar hij een nieuwe fabriek heeft gebouwd om pakketjes en alles te bezorgen. De fabriek op de Noordpool smolt dankzij de opwarming van de aarde. Die fabriek was namelijk gemaakt van sneeuw en ijs begrijp je.’ ‘Om de Kerstman te helpen moeten we dus naar Roemenië toe zeg je.’ Ik bedacht me dat daar verschillende horror verhalen vandaan kwamen zoals Dracula. ‘Arizum, Arizum…. Aarde aan Arizum,’ begon Xiu te roepen. Met zijn kleine handje klopte hij tegen mijn hoofd. ‘Arizum heb je last van een flashback?’ Verdwaasd knipperde ik om even te checken waar ik was. Exodus zat me bezorgd aan te staren vanaf mijn schouder met een nieuwsgierig schuin hangend hoofd. ‘O, ja het gaat wel.’ Ik dacht even aan een oud griezelverhaal wat ik ooit heb gehoord dat uit Roemenië afkomstig is. ‘Maar nu even ter zaken, Xiu weet jij de weg naar Roemenië? Misschien dat daar het antwoord op onze vragen ligt.’ ‘Ja in principe weet ik de weg naar Roemenië, maar daar wil ik evenmin naartoe.’ Stug draaide het groene elfje om. Sloeg zijn armpjes over elkaar en zweeg. Zo bleef hij een tijdje op het kastje naast de bank staan. Uiteindelijk drong het door dat hij voor eeuwig zo bleef staan dus ik knielde achter de kast en vroeg hem zo vriendelijk mogelijk om ons naar Roemenië te brengen. Hij knikte. ‘Daarvoor heb ik alleen wel genoeg fantasie nodig van de desbetreffende personen die met mij mee willen reizen. Geen fantasie betekend geen elfenstof,’ zei hij. Er lag een zweem van argwaan in zijn stem. Misschien vertrouwde hij ons niet helemaal. ‘Het is al goed’, zei Xiu. ‘Zoveel fantasie hebben jullie ook weer niet nodig, gewoon genoeg om Roemenië te bereiken.’ Uit een kleine zak haalde hij een lavendel gekleurd, glazen potje. Snel vloog hij naar Exodus toe, opende het potje boven zijn hoofd en een rare grijze mist vloog naar binnen. Toen die mist in het potje zat vloog hij naar bij en herhaalde deze handeling. Toen hij klaar was voelde ik me flauw alsof ik nog niet had gegeten na een stevige wandeling door het bos. Het kleine ventje lachte naar ons. Het was geen vriendelijke lach, eerder onheilspellend, bijna duivels.
‘Iedereen klaar?’, vroeg hij. Ik knikte. Exodus vloog naar ons toe en uit het kleine potje verscheen een fel wit licht. Het was te fel om naar te kijken. Mijn ogen begonnen te tranen en knipperen tegen het licht en de pijn. Iets trok mij dichter naar het licht of was het misschien een portaal? Het licht verdween even snel als het verscheen en voor ik het wist stond ik in een luguber en groezelig gebouw gevuld met slecht ingepakte pakketjes en weinig verlichting. Het was schemerig en vermoedelijk lag het gevaar overal op de loer. Een metalige, zoutachtige geur hing in de lucht. Xiu zijn lichtje scheen minder fel alsof hij bang was om te worden betrapt door iets of iemand. ‘Weten jullie zeker dat jullie hiermee door willen gaan? Er is altijd nog een andere manier om dood te gaan weet je, een vredige liefdevolle manier omringd door mensen die wel om ons geven.’ Hij beefde en verbazingwekkend genoeg nam hij niet de moeite om te vliegen. In plaats daarvan nam hij plaats op mijn linkerschouder en hij zag er ongezond uit. Een rare kreet kwam vanboven ons vandaan. Het was niet iets wat je in de normale wereld zou verwachten. Een hoog schel, wolven gejank achtig geluid vermengd met het gebrul van één of ander reptiel achtig wezen. ‘Nee’, jammerde Xiu. ‘Niet de Slapajapa, niet de Slapajapa.’ Zei hij trillend als een rietje. ‘Slapajapa? Wat is de….’ Er was geen tijd om mij zin af te maken. Een enorme geschubde grijs witte wolf met felrode ogen en messcherpe tanden kwam uit de schaduw tevoorschijn. Hij was immens. Ongeveer net zo groot als een huis met een bebloede bek en een befje vol met klitten. Bewapend met klauwen zo groot als een broodmes en afgemaakt met twee grote vleermuisvleugels kwam het wezen muisstil op ons afsluipen gevolgd door een mager, lelijk gedaante gekleed in het zwart. Ogen rood als robijnen fonkelend van een diep verscholen woede. ‘Goede avond Xiu’, zei een krassende stem. ‘Het is leuk je weer eens te zien sinds je bent ontsnapt uit jou kleine koude kooitje. Had je het niet naar je zin daar met je belletjes en je gitaartje?’ Het magere gedaante bleef verscholen in de schaduw van het monster dat vlak boven hem liep. Nauwkeurig hield hij ons in de gaten als een slang die klaar was om toe te slaan. ‘Ne….nee. Het was helemaal niet leuk in die rot kooi van u. En die gitaar was trouwens gebroken.’ ‘O, dus we gaan zo beginnen?’ Zijn stem klonk nonchalant en lichtelijk beledigt. ‘En dan te bedenken dat ik altijd zo goed voor jou en je familie heb gezorgd. Jij was één van mijn lievelingetjes Xiu, dat weet je best.’ Hij kwam dichterbij. Een koude rilling schoot door mijn rug heen toen ik hem zag. Een bleek vermagerd gedaante met klauwen in plaats van handen, gekromd tot de poten van een bidsprinkhaan. De Slapajapa liep met hem mee, zijn ogen gericht op mij en Exodus. ‘Wel, wel, wel, zo te zien heb je een speeltje voor ons meegenomen Xiu. Dat had je niet hoeven doen. Je weet dat Vladimir hier graag speelt met
nutteloze levensvormen zoals mensen, maar dan hoef je nog geen piepkuiken genaamd vogel mee te nemen. Je weet wat voor een slecht ervaringen Vladimir heeft met die wezens.’ Zijn stem klonk kil, doods alsof alle vreugde in de wereld een illusie was. ‘Juist daarom is Exodus mee. Om die rot schoot weet ik veel wat het mag zijn bij ons uit de buurt te houden.’ Beet Xiu hem fel toe. ‘Hebben wij hier ook nog iets over te zeggen?’ Vroeg ik fluisterend aan Xiu die ondertussen langzaam overeind kwam en begon te vliegen. Hij keek me fel en vastberaden aan. ‘Nee, jij wilde hier perse heen, nu gaan we hem verslaan ook. Engarde!’ Een zilveren dolk verscheen in mijn handen nadat Xiu dat wordt had gezegd. De kerstman deinsde geschrokken achteruit terwijl Vladimir naderbij sloop. Exodus merkte het op en viel met uitgestoken klauwen aan op de linkeroog van het monster. Een gruwelijk gekrijs rees op uit de keel van het beest toen Exodus zijn oog aan het uitkrabben was. Versteend keek de kerstman toe hoe zijn geliefde huisdiertje zijn ogen werden uitgekrabd. Dit was mijn kans. Snel en behendig raasde ik op de man af en sloeg toe op zijn borstkas. Helaas wist hij mij te ontwijken en sloeg hij via mijn achterhoofd neer op de grond. Een kleine hoeveelheid bloed droop uit mijn mondhoeken terwijl ik overeind krabbelde, klaar om weer toe te slaan. ‘En dit moet mij zien te verslaan. Een jochie die je zo even uit het bos hebt gevist met zijn irritante broedsel? Ik had wel wat beters van jou verwacht Xiu. Dit jochie, hoe heet hij ook alweer, o ja, Arizum Irutlov. Zijn broeder Stefan zou nog meer kans maken om zijn assistent uit te vragen.’ Hij vloekte en sneerde toen hij mij naderde met uitgestrekte wurgvingers. Hij sloot zijn vingers om mijn keel en tilde me zonder moeite de lucht in alsof ik maar een zak met veertjes was. Zijn ogen doorboorde mij en ik kon geen adem meer halen. Met veel moeite probeerde ik iets uit te stoten. ‘Jij….. jij zult dit… dit niet winnen.’ Wist ik uit te brengen. Langzaam kwamen mijn handen omhoog tot ze tegen de borstkas van het monster zaten die zijn lippen aflikte, klaar om toe te slaan. Zonder erbij na te denken stak ik zo snel mogelijk met de dolk door zijn borstkas heen. Ik hoorde het gekraak van gebroken botten en iets rochelde in de keel van de man, monster, wat het nu ook mocht zijn. Van schrik liet hij mij los en liep struikelend achteruit. Met een zachte bons landde ik op de grond en keek ik toe naar het gevecht tussen Exodus en Vladimir. Exodus vloog mank maar hij gaf het niet op. Zonder erbij na te denken verscheurde hij de keel van het beest. Nou ja, hij deed een poging tot het verscheuren van de keel. Vladimir was hem te slim af en had hem met een hap naar binnen gewerkt. ‘Exodus!’ Ik schreeuwde het uit. Zonder na te denken stormde ik naar het monster toe die mijn vriend had verslonden. Met veel moeite haalde ik de dolk uit het slappe lichaam van de Kerstman. Mijn
hoofd duizelde nog na van de klap maar ik liep er toch op af, koppig dat ik was. Xiu volgde mij op de hielen. ‘Arizum, niet doen!’ Riep hij in paniek uit. ‘Laat mij dit regelen. Alleen met magie kun je dit wezen doden.’ ‘Maar Xiu, ik moet dit doen. Het heeft mijn vriend opgevreten. Het enige wat ik nog had.’ Vladimir sprong met ontblote tanden op ons af. Het leek een afschuwelijke grijns, vol met bloed en veren. Ik stond paraat voor de frontale aanval met de dolk in mijn hand en Xiu aan mijn zijde. Nog voor ik kon uithalen naar het beest vloog Xiu als aan razende meteoriet, groen gloeiend op het monster af. Ik kon niet zien wat er precies gebeurde. Het ene moment zag ik de kleine ster in de bek van het beest vliegen en op het eerste gezicht leek het of ik hem nooit meer zou zien. Even later verscheen er een fel verblinden wit licht. Alles was zwart, stil. Ik voelde niets. Ik dacht amper na over wat er was gebeurd. Voor mijn gevoel was ik dood tot dat mijn hoofd begon te bonken. Vaag hoorde ik stemmen in de verte vermengd met het gepiep van machines. ‘Arizum’, hoorde ik iemand in de verte zeggen. Een zware vertrouwde stem uit een ver verleden. Mijn oogleden voelde zwaar, maar ik wilde veel te graag weten waar die stem vandaan kwam. Een fel licht verblindde mij in de eerste instantie. Een vage schaduw begon langzaam voor mijn zicht een gedaante aan te nemen. Heldere groene ogen. Zwarte golvende haren hingen net over zijn schouders. Gekleed in een wit doktersjasje met een beige shirt en een kobalt blauwe stropdas eronder. ‘Arizum, eindelijk ben je wakker. Het is lang geleden dat we elkaar hebben gezien.’ Die vertrouwde stem. Hoe was dat mogelijk? Ben ik op de een of andere manier in het ziekenhuis terecht gekomen zonder het te weten? ‘Stefan?’, vroeg ik schor. Hij knikte ter bevestiging. ‘Ja Arizum, ik ben het.’ Vreugde vloeide door me heen als warme cider. Zonder er bij na te denken schoot ik rechtop omhoog in mijn bed en omhelsde hem. Onhandig omhelsde hij mij terug en klopte op mijn rug. Tranen van vreugde vloeide over mijn wangen. ‘Geen zorgen Arizum. Alles komt goed.’ Zei Stefan zachtjes. ‘Wij zullen deze avond samen de eerste kerstavond hier vieren zoals familie hoort te doen.’ Voorzichtig legde hij mij weer neer op het bed en keek me stralend aan. ‘Je wonden beginnen al redelijk goed te genezen. Hoe ben je daar eigenlijk aan gekomen?’ Vroeg hij verwonderd. ‘Ik zal het je allemaal uitleggen na de kerst mijn beste broeder’, zei ik zachtjes. ‘Laat ons nu vrolijk zijn en kerst vieren zoals het hoort met familie.’ Iets in mijn linker ooghoek trok de aandacht. Op een klein tafeltje naast mijn ziekenhuisbed stond een lavendelpaars potje met daarin een prachtige zwart witte lelie. Het hart van de bloem was groen en straalde iets vertrouwds uit. Opeens verscheen er in sierlijke letters de tekst, ‘Vrolijk kerstfeest Arizum. Een warme knuffel van Exodus en Xiu.’ Een warm
geluk vloeide weer door mijn aderen en ik wist nu zeker. Alles was veilig en goed. Dit zou een mooie kerst worden met of zonder vrienden. Zij waren op een betere plek, daar kon ik op vertrouwen. De vervloekte kerstman was teniet gedaan. Zijn monster was verwoest en de mensen konden rustig kerst vieren zonder iets te hoeven vrezen. ‘Een vrolijk kerstfeest ook voor jullie mijn lieve vrienden’, fluisterde ik.