stuk ingediend op
1117 (2010-2011) – Nr. 1 5 mei 2011 (2010-2011)
Hoorzitting over het evaluatierapport CultuurInvest 2006-2010 Verslag namens de Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media uitgebracht door de heer Jean-Jacques De Gucht
verzendcode: CUL
2
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
Samenstelling van de commissie: Voorzitter: de heer Philippe De Coene. Vaste leden: de heren Carl Decaluwe, Paul Delva, Johan Verstreken, Veli Yüksel; de heren Erik Arckens, Johan Deckmyn, Wim Wienen; de heren Jean-Jacques De Gucht, Herman Schueremans; de heren Philippe De Coene, Chokri Mahassine; de heer Lieven Dehandschutter, mevrouw Danielle Godderis-T’Jonck; de heer Jurgen Verstrepen; de heer Bart Caron. Plaatsvervangers: de heer Ludwig Caluwé, de dames Martine Fournier, Vera Jans, Tinne Rombouts; de heer Chris Janssens, mevrouw Katleen Martens, de heer Wim Van Dijck; de heren Peter Gysbrechts, Bart Tommelein; mevrouw Yamila Idrissi, de heer Patrick Janssens; de heren Wilfried Vandaele, Kris Van Dijck; mevrouw Ulla Werbrouck; de heer Luckas Van Der Taelen.
V l a a m s P a r l e m e n t – 1011 B r u s s e l – 0 2 / 5 5 2 . 11 . 11 – w w w. v l a a m s p a r l e m e n t . b e
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
3 INHOUD
1. Situering van CultuurInvest door de heer Raf Vermeiren, senior investeringsmanager CultuurInvest................................................................
4
2. Toelichting bij de samenwerkingsovereenkomst tussen CultuurInvest en PMV door mevrouw Christine Claus, secretaris-generaal Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media...................................................................................
7
3. Toelichting bij het evaluatierapport CultuurInvest 2006-2010 door mevrouw Rita De Graeve, beleidsmedewerker Cultuur en Economie.............
8
4. Vragen van de commissieleden en antwoord van de sprekers..........................
10
Gebruikte afkortingen........................................................................................
21
V L A A M S P A R LEMENT
4
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
De Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media organiseerde op 24 maart 2011 een hoorzitting over het evaluatierapport CultuurInvest 2006-2010. Vanuit de administratie werd aan deze hoorzitting deelgenomen door mevrouw Christine Claus, secretaris-generaal Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media en mevrouw Rita De Graeve, beleidsmedewerker Cultuur en Economie. Vanuit de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen en CultuurInvest werd deelgenomen door de heer Clair Ysebaert, voorzitter PMV, de heer Raf Vermeiren, senior investeringsmanager CultuurInvest, en de heer Filip Lacquet, businessmanager doelgroepfinanciering CultuurInvest. 1. Situering van CultuurInvest door de heer Raf Vermeiren, senior investeringsmanager CultuurInvest De heer Raf Vermeiren stelt dat hij zal toelichten hoe CultuurInvest als investeerder aankijkt tegen bedrijven, wat CultuurInvest is, met welke sectoren het werkt, de concrete producten, het rollend karakter van het fonds, de criteria die worden gehanteerd bij de investeringen, de waardeketen van de bedrijven waarin wordt geïnvesteerd en het investeringsproces. Hij zal ook aandacht besteden aan de evaluatie. Die bestaat uit de stand van zaken op 31 december 2010 en een aantal feiten en leerlessen die het managementteam heeft getrokken. De ambtenaren van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media zullen dat verder bespreken. CultuurInvest is een jong investeringsfonds, operationeel sinds november 2006. Het werkt onder de vleugels van PMV. Bij de opstart werd daarvoor gekozen om aldus het investeringskarakter duidelijk te maken voor de markt. CultuurInvest financiert de cultuurcreatieve industrie. Het woord financiering betekent dat het gaat om middelen die moeten terugkomen met rendement. CultuurInvest financiert dus cultuurproducten en cultuurdiensten met een marktpotentieel. Het woord industrie betekent dat er wordt gezocht naar nieuwe inkomstenstromen en naar een verhoging van de bestaande inkomstenstromen om CultuurInvest en andere financiers terug te betalen en om de eigen kosten te dekken. CultuurInvest kijkt naar de inkomstenstromen van de ondernemingen, de bestaande inkomstenstromen en de diversiteit ervan. Sommige bedrijven richten zich op zes of zeven activiteiten. Dat is natuurlijk een wildgroei, maar het is belangrijk om aan risicospreiding te doen door zich op twee of drie soorten business te richten. PlayOut is bijvoorbeeld een platenlabel, maar ook een businessevenementenkantoor. Het is actief voor bedrijven als Knack en Redbull. De markt van de evenementen kent een ander ritme en vaak ook hogere marges. Ook Sputnik TV heeft zijn activiteiten gediversifieerd. Dat zorgt voor een vorm van risicospreiding. Sputnik TV is niet alleen een tv-productiehuis, bekend van het programma ‘Tournée générale’ op één. Er worden ook producties gedraaid voor bedrijven of voor reclamebureaus. Ze hebben ook webactiviteiten. De spreiding van de activiteiten is dus een belangrijk criterium voor CultuurInvest. CultuurInvest investeert in heel wat subsectoren: het boek en de sector van de uitgeverij, design en designermode, audiovisuele bedrijven, computergames, nieuwe media, musical, podiumkunsten en de kunstgalerieën. De creatieve culturele link moet echter altijd aanwezig zijn in de bedrijven. CultuurInvest investeert met twee soorten producten, namelijk met leningen en met kapitaal. Bij leningen gaat het altijd om achtergestelde leningen. Dat waren oorspronkelijk leningen van 50.000 tot 100.000 euro. Onlangs werd de limiet opgetrokken naar 300.000 euro. Het zijn allemaal leningen met een langetermijnkarakter, van vijf tot zeven jaar. Het is daarbij de bedoeling de bedrijven op een structurele manier te versterken. Er werd ook
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
5
een tijdje gewerkt met projectfinancieringen, maar nu wordt alleen nog gewerkt met structurele versterkingen op lange termijn. De term ’achtergestelde leningen’ betekent dat er geen borgen aan vast zitten, dus geen zakelijke of persoonlijke zekerheden. Het gaat dus om een groot risico, maar dat betekent niet dat de lening niet moet worden terugbetaald. Elk trimester moet er interest en kapitaal worden terugbetaald. Het verschil met de bank is enerzijds het achtergesteld karakter, anderzijds de gratieperiodes van zes tot achttien maanden. In die periodes moet alleen de interest betaald worden en nog niet het kapitaal. Dat zorgt voor ademruimte in de onderneming voor het opstarten van nieuwe initiatieven. Investeringen hebben immers pas na verloop van een zekere tijd een duidelijk effect, in het aantal nieuwe klanten bijvoorbeeld. Het achtergesteld karakter brengt met zich mee dat het gaat om leningen met een hoog risico. Daarom wordt in de rentevoet ook een risicopremie gevraagd. De rentevoeten zitten tussen acht en tien percent. In de leningen zitten ook investeringsrechten. Als de bedrijven groeien en enkele jaren later op zoek gaan naar kapitaal, dan wil CultuurInvest als eerste uitgenodigd worden om aandeelhouder te worden. Op die manier wil CultuurInvest zijn rendement verhogen. Voor een ondernemer is acht percent veel, voor een investeerder is dat weinig. Bij het achtergesteld karakter van de lening is het belangrijk dat er wordt gestreefd naar cofinanciering met banken. Het is de bedoeling om ook andere financiers mee te trekken in de culturele en creatieve ondernemingen. Zo krijgen die ondernemingen meer ademruimte. Voor CultuurInvest is het ook een vorm van risicospreiding. Voor de kostprijs van het bedrijf is het ook interessant om voor een bepaald aandeel te kunnen werken met een investeringskrediet aan een lagere interest en de achtergestelde leningen van CultuurInvest. Daardoor blijft de gemiddelde interestvoet nog haalbaar. Behalve in leningen investeert CultuurInvest soms ook in kapitaal. Dat betekent dat CultuurInvest mee aandeelhouder wordt in de onderneming. Dat gaat van 100.000 euro tot 500.000 euro. Als CultuurInvest investeert in kapitaal dan moet er wel een private aandeelhouder naast staan. Vaak slaagt CultuurInvest erin om banken een extra investeringskrediet of een commerciële kredietlijn te laten toekennen. Dat is een Europese verplichting. Het kunnen de ondernemers zelf zijn die extra geld investeren of het kan gaan om private investeerders. CultuurInvest investeert alleen in kapitaal bij bedrijven die heel sterk groeien. Dat betekent dat ze op enkele jaren verdubbelen of meer dan verdubbelen. Zo niet kan men als investeerder nooit een exit doen, dat wil zeggen de participatie verkopen om de investering te recupereren met een rendement. De bedrijven waaraan CultuurInvest een lening toekent moeten uiteraard ook groeien om de interesten te kunnen dragen. Bij een investering in kapitaal moeten de bedrijven evenwel heel sterk groeien. Het gaat alleen om kapitaalverhogingen, dus niet om uitkoop van de aandeelhouders. De middelen moeten effectief in het bedrijf komen, zodat het bedrijf daarmee kan werken aan zijn toekomstige groei. In dit geval is er een investeringshorizon van zeven tot acht jaar. CultuurInvest probeert om binnen die periode zijn participaties te gelde te maken. Als dat vroeger kan, dan gebeurt dat vroeger. Het is echter niet de bedoeling om gedurende vijftien tot twintig jaar in een onderneming te participeren. CultuurInvest wilde een rollend fonds in de markt zetten. De centen moeten terugbetaald worden, met interest, zodat die middelen opnieuw kunnen worden geïnvesteerd. Door het multiplicatoreffect worden met de middelen van CultuurInvest ook andere middelen gestimuleerd om in die bedrijven te investeren. Dat lukt, niet alleen bij de verplichte een-opeenmatch bij kapitaal, maar ook bij cofinanciering van banken en private investeerders. Bij een creatieve onderneming kijkt CultuurInvest concreet naar de hele waardeketen: van creatie over productie, management en sales en spreiding tot en met een betalend publiek. CultuurInvest investeert niet alleen in de creatieve kern, het investeert ook in de bedrijven V L A A M S P A R LEMENT
6
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
daarrond. Er zijn soms bedrijven die een of meerdere elementen uit die waardeketen naar zich toetrekken. Ook die kunnen in aanmerking komen voor investeringen. De heer Vermeiren illustreert dat met twee bedrijven in de portefeuille van CultuurInvest. Het eerste bedrijf is Witsand Uitgevers. Dat is een kleine nieuwe uitgeverij die een aantal elementen uit de waardeketen dichter naar zich toegetrokken heeft. Ze geven niet alleen boeken uit, ze doen ook het management van auteurs inzake HR en fiscaliteit. Ze organiseren ook evenementen rond de boeken, in de bedrijfswereld en business to consumer. Een ander voorbeeld is Artmonday dat actief is in de sector van de kunstgalerieën zonder zelf een galerie te zijn. Artmonday heeft software ontwikkeld en een online platform dat zorgt voor het beheer van front office en back office. Front office is alles wat te maken heeft met een betere marketing. Dat is interessant want het zorgt voor een bijkomende dynamiek binnen de sector van de galerieën. In het begin dachten ondernemers vaak dat de investeringsbeslissing afhing van het indienen van een lijvig businessplan. Bij CultuurInvest gaat het echter om een interactief investeringsproces. Er zijn enkele ontmoetingen, vooral om een aantal kritische elementen boven te halen. Weten ze wie hun toekomstige klanten zijn? Kennen ze de kanalen om bij die klanten te raken? Het is dus de bedoeling om te evolueren van een businessplan naar een concreet actieplan. Dat vergt een intensieve analyse. De deals die op het investeringscomité komen zijn versterkt doordat er al een aantal extra partijen betrokken zijn bij die analyse, en dat er soms al marktpartijen zijn, niet alleen voor de financiering, maar vaak ook voor marketing en sales. Het investeringscomité kijkt naar de creatieve link, maar vooral naar de goede businesscase. Dan komt het moment van de investering. Daarna komt er begeleiding en opvolging tot het moment van terugbetaling bij een lening of het exitmoment bij een investering in kapitaal. Er is dus heel wat coaching, zowel voor als na de analyse. De heer Vermeiren toont een slide met bedrijven waarin CultuurInvest geïnvesteerd heeft, gespreid over verschillende sectoren. Het was nooit de bedoeling dat CultuurInvest zijn 21 miljoen euro op enkele jaren tijd zou investeren. Bij een investeringsfonds is er altijd een investeringscyclus. Bij een privaat investeringsfonds is er meestal een investeringscyclus van zeven tot acht jaar. Vanaf jaar vijf volgt de exit waarbij men probeert participaties te verkopen en een meerwaarde te realiseren. Bij CultuurInvest verloopt dat iets anders. Er is een investeringscyclus van zeven jaar om de middelen in de markt te zetten. Het rollend karakter begint bij CultuurInvest al in jaar twee door het feit dat er met leningen wordt gewerkt. Op het niveau van de investeringen werd er gestart met 2,1 miljoen euro. Nu zit men op 7,5 miljoen euro. De marktdynamiek zorgt voor extra financiering door de ondernemers zelf en door banken en private aandeelhouders. Op 31 december 2010 was die marktdynamiek goed voor 13,3 miljoen euro. CultuurInvest is nu betrokken bij 49 ondernemingen. Er zijn dus 49 investeringsdossiers, goed voor 7,5 miljoen euro committment. Van die 7,5 miljoen euro heeft 2 miljoen euro betrekking op kapitaalinvesteringen en 5,5 miljoen euro op leningen. Er is een investeringscyclus van zeven jaar. CultuurInvest zit een beetje achter in vergelijking met de initiële inschattingen. Het hoopte op dit ogenblik 11 miljoen euro in de markt te hebben. Met die 7,5 miljoen euro zit het dus 30 percent achter op het businessplan. Daarvoor zijn een aantal redenen. De markt duwt CultuurInvest voor een stuk in die richting. CultuurInvest had graag meer kapitaaldeals afgesloten. Er zijn ook heel wat ondernemingen die interessante activiteiten hebben, maar die een stabiele maar lichte groei kennen. Zo wordt CultuurInvest meer in de richting van de leningen geduwd. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
7
Er is een marktdynamiek van 13,3 miljoen euro. Dat is de 7,5 miljoen euro van CultuurInvest, vermeerderd 5,8 miljoen euro van andere investeerders. CultuurInvest heeft in zijn portefeuille ook al 1,6 miljoen euro verloren. Het gaat dus om een risicovolle markt. Door het rollend karakter en door het feit dat CultuurInvest niet werkt met lange gratieperiodes zijn heel wat bedrijven echter al aan het terugbetalen. Tot 31 december 2010 werd 1,3 miljoen euro geïnd aan terugbetalingen. Dat bedrag kan opnieuw geïnvesteerd worden in bedrijven. Belangrijk is dat de investeringen gediversifieerd werden over verschillende subsectoren. In sommige sectoren zijn we actiever omdat die al langer commercieel of internationaal bezig zijn. Er is ook een diversificatie inzake investeringsproducten, waarbij het aandeel van de leningen iets hoger is dan verwacht. Het is belangrijk om pragmatisch mee te denken met de ondernemers. Bij de laatste samenkomst van het investeringscomité is gebleken dat het investeringsbedrag tot 8,1 miljoen euro zal stijgen als de onderhandelde contracten worden getekend. Het multiplicatoreffect is ook verhoogd tot 14,4 miljoen euro. In de recente deals zijn er immers ook co-investeerders. De terugbetalingen bedragen intussen 1,4 miljoen euro. Het onevenwicht tussen leningen en kapitaal heeft te maken met het feit dat de markt anders is dan oorspronkelijk werd ingeschat. Zestig percent van de ondernemingen is jonger dan vijf jaar. Het was vooraf duidelijk dat CultuurInvest zou investeren in kmo’s. In de praktijk zijn er in veel van de bedrijven slechts een of twee vennoten, met enkele medewerkers. Het zijn veeleer microbedrijven dan kmo’s. Vijfenzestig percent van de ondernemingen heeft een omzet kleiner dan 500.000 euro. Er is een beperkt opwaarts potentieel. CultuurInvest is de investeringsrechten mettertijd beginnen inbouwen omdat kleine bedrijven vaak een grote veerkracht hebben met een klein bedrag. Als ze beginnen te groeien kan CultuurInvest daar zijn rendement opkrikken. Het voordeel van het grotere aandeel aan leningen is dat het fonds iets sneller rolt. Het gaat om een arbeidsintensief proces. 2. Toelichting bij de samenwerkingsovereenkomst tussen CultuurInvest en PMV door mevrouw Christine Claus, secretaris-generaal Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media Mevrouw Christine Claus verduidelijkt dat het departement de beheerder is van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Vlaamse overheid en PMV over CultuurInvest. Daarom was het ook belast met de tussentijdse evaluatie van deze samenwerking. De samenwerkingsovereenkomst dateert van 25 oktober 2007. Daarin was bepaald dat er reeds na twee jaar een tussentijdse evaluatie zou worden opgestart. Eerst werd aan PMV gevraagd om een zelfevaluatie te doen van de resultaten. Dat heeft geleid tot het uitbesteden van een opdracht aan Insites Consulting. In 2009 werd een rapport uitgebracht met betrekking tot de deal flow. Daaruit blijken een aantal karakteristieken van de organisaties die zich tot op dat ogenblik aangediend hebben bij PMV om bij CultuurInvest een investering of een lening te bekomen. Dat verslag werd in 2009 reeds besproken in het strategisch comité. In 2010 zijn er twee parallelle trajecten opgestart. Het ene traject is opgezet door het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media, meer bepaald door het team Innovatie, E-cultuur en Film. Het was de bedoeling te achterhalen of de organisaties die zich aandienden bij CultuurInvest ook elders terecht konden. Van mei tot september 2010 werd een verregaande analyse gemaakt van de deal flows, zowel van CultuurInvest als van IWT en het Agentschap Ondernemen, F.I.T., het Kunstendecreet, IBBT, en de PMV-instrumenten Vinnof en Waarborgfonds. Dat is gebeurd met de volle medewerking van elk van deze partners. Men is vertrokken van de deal flow van CultuurInvest om dan na te gaan of aanvragers terug te vinden waren in de deal flows van de diverse organisaties. Het omgekeerde heeft men tot nu toe niet gedaan, namelijk nagaan of er in de deal flow van bijvoorbeeld IWT bedrijven zitten die misschien ook klant hadden kunnen zijn bij CultuurInvest en die tot dusver de weg naar CultuurInvest niet hadden gevonden. V L A A M S P A R LEMENT
8
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
Voor het tweede traject van de evaluatie werd aan Deloitte de opdracht gegeven om een klantenbevraging te doen. De bevraging is opgeleverd in oktober 2010. Dan is het departement begonnen met het analyseren van al die rapporten en met de toetsing aan de beheersovereenkomst. De eigen evaluatie van PMV heeft geleid tot een bijsturing in september binnen de raad van bestuur van PMV, namelijk de verhoging van het maximale bedrag dat kon worden geleend. Het geheel heeft geleid tot een diepgaande evaluatie, en dit in een vroeg stadium in de levenscyclus van CultuurInvest. Het eindrapport is opgeleverd op 15 december 2010. Het is ook ontsloten via de website van het departement. Begin 2011 heeft het departement ook beleidsaanbevelingen gedaan aan de minister. 3. Toelichting bij het evaluatierapport CultuurInvest 2006-2010 door mevrouw Rita De Graeve, beleidsmedewerker Cultuur en Economie Mevrouw Rita De Graeve stelt dat CultuurInvest werd opgericht in 2006. Het werkte met een startkapitaal van 21,5 miljoen euro, 10 miljoen euro ingebracht door PMV en 11,5 miljoen euro via een obligatielening door de strategische partners. Dat zijn de grootbanken, aangevuld met het Landbouwkrediet, Triodos en Sabam. CultuurInvest werkt als een aparte businessunit binnen PMV. De samenwerkingsovereenkomst werd opgemaakt in 2007. Daarbij ging men uit van een evaluatie na twee jaar. In 2009 heeft PMV de opdracht gekregen tot een zelfevaluatie. Dat was het startpunt voor de realisatie van het evaluatierapport. De brede omgeving van de culturele en creatieve industrieën biedt diensten en goederen met een creatieve inhoud aan. Het gaat altijd om goederen en diensten met een marktpotentieel op het snijpunt tussen cultuur en economie. CultuurInvest is niet de enige speler binnen dat brede veld: er zijn netwerken, belangenbehartigers en steunpunten. Er wordt gewerkt met subsidies en met andere vormen van financiële steun, ook met advies en nietfinanciële ondersteuning. Er is ook nog specifieke steun voor alles wat te maken heeft met export, innovatie en film. Sinds het begin zijn er een aantal wijzigingen geweest in het instrumentarium van CultuurInvest. Zo wordt er niet meer gewerkt met projectfinanciering omdat er bewust voor gekozen werd om ondernemingen op duurzame wijze te versterken. De leninglimiet werd opgetrokken van 150.000 euro naar 300.000 euro. Er wordt gewerkt met converteerbare leningen. Dat zijn achtergestelde leningen die kunnen worden omgezet in een kapitaalparticipatie op het ogenblik dat het investeringsfonds constateert dat er wel degelijk een groeipotentieel is. Specifiek voor muziekfestivals werd ook de festivalcapsule gelanceerd. CultuurInvest is en blijft een investeerder. Het geeft dus geen subsidies, maar het verstrekt risicokapitaal dat op de reguliere markt moeilijk te krijgen is, tenzij er een combinatie is met waarborgen. Er is een financieel rendement nodig om het rollend fonds intact te houden. Binnen CultuurInvest moet er een onderscheid worden gemaakt tussen de werking en het rollend fonds. De werking wordt gefinancierd door een beheersvergoeding die de operationele kosten moet dragen en de interestlast op de obligatielening. De intrestlast bedraagt jaarlijks 550.000 euro. Het rollend fonds is gestart met het startkapitaal. De effectieve investeringen en kapitaalparticipaties moeten daarvan worden afgetrokken. Door de terugbetalingen van de leningen samen met de intresten groeit het fonds opnieuw aan. Bij het terugvloeien van een kapitaalparticipatie kan een meer- of een minwaarde gerealiseerd worden. Faillissementen gaan ook ten koste van het rollend fonds. De evaluatie is gebeurd op basis van een aantal strategische documenten van PMV en CultuurInvest zelf. Er is een dealflowanalyse gebeurd. Dat is een analyse van de aanmelV L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
9
dingen die gebeurd zijn van de opstart tot eind 2010. De wisselwerking met de bestaande steuninstrumenten werd onderzocht. Deloitte heeft een klantenbevraging georganiseerd. De sectoren die het meest vertegenwoordigd zijn bij CultuurInvest zijn mode, musical en podium, media en multimedia. De helft van de faillissementen heeft plaatsgevonden in de sector mode. Daarna volgen musical en podium en de audiovisuele sector. Uit de deal flow blijkt dat er 374 aanmeldingen geweest zijn bij CultuurInvest. Bij zestig percent van de aanmeldingen gaat het om effectieve starters of bedrijven die jonger zijn dan vijf jaar. Tachtig percent van de bedrijven heeft een omzet van kleiner dan twee miljoen euro. Vijfenzestig percent heeft een omzet van kleiner dan 500.000 euro. Het gaat om ondernemingen met mooie projecten, maar vaak met weinig groeiprofiel. Ze hebben veel nood aan coaching, niet alleen in het voortraject, maar ook na de investeringsbeslissing. Het gaat dus om jonge en kleine ondernemingen die geen besparingsmarges hebben op momenten dat het economisch moeilijk wordt. Ze maken ook maar weinig gebruik van andere steunmaatregelen. PMV en CultuurInvest zijn binnen hun zelfevaluatie al tot een aantal belangrijke conclusies gekomen. Een eerste conclusie is dat het beter is de obligatielening terug te betalen omdat het kapitaal momenteel veel goedkoper kan worden aangetrokken dan destijds. Ondanks de tegenslagen blijft het fonds vrij intact. Ze menen echter dat het na vier jaar nog een beetje te vroeg is voor een evaluatie. Dat heeft te maken met de tijdshorizon van de financiële producten. Kapitaalparticipaties hebben een tijdshorizon van zeven tot acht jaar. Bij achtergestelde leningen is dat vijf tot zeven jaar. Er is ook een verschuiving binnen het rendementsprofiel. In tegenstelling tot de verwachtingen wordt er minder gewerkt met kapitaalparticipaties en meer met achtergestelde leningen. Daardoor ligt het rendement ook lager dan oorspronkelijk verwacht. Binnen CultuurInvest werd een tool ontwikkeld om het risicoprofiel van de portefeuille te kunnen opvolgen. Het departement heeft ook een aantal conclusies geformuleerd. Het gaat om de situering, het bereik, het resultaat, de werking en de uitdagingen. Inzake de situering mag men niet vergeten dat Vlaanderen binnen Europa de koploper was met de oprichting van een investeringsfonds voor de culturele en de creatieve industrieën. Er was echter onduidelijkheid over de verwachtingen van het fonds naar het veld en ook omgekeerd. Door de obligatielening werden de banken betrokken en raakten ze overtuigd van de economische kracht van de CCI’s. Het was een intensief leerproces met belangrijke conclusies voor de toekomst. Het gaat om 374 aanmeldingen uit de culturele en creatieve industrieën. Dankzij de oprichting van CultuurInvest is er een totaal bedrag van 13,3 miljoen euro naar de CCI’s gegaan. Binnen dat bedrag is er 7,5 miljoen euro van CultuurInvest gekomen. Wie de weg vindt naar CultuurInvest is vaak niet vertrouwd met overheidsinstrumenten. Daardoor zijn er weinig overlappingen tussen die instrumenten. Er zijn wel blinde vlekken. Sommige sectoren worden niet bediend door CultuurInvest. Dat kan geremedieerd worden door een gerichte communicatiestrategie. Het resultaat is dat het kapitaal goedkoper kan worden aangetrokken dan via de obligatielening. Het gaat om een investeringsfonds met een hoog risicoprofiel en tot op heden met bescheiden rendementen. Daarom is het belangrijk stabiele ondernemingen aan te trekken via een aangepaste interestpolitiek. Ook binnen PMV zijn er heel wat interessante opportuniteiten. Binnen de werking speelt coaching een belangrijke rol. De vraag is evenwel of alle coaching van CultuurInvest zelf moet komen. Voor de PMV-groep kan er gewerkt worden met een package deal van verschillende producten binnen de groep. Samenwerking met andere steuninstrumenten is aan de orde. Het risicobeheersysteem zal vruchten afwerpen. Ondanks de opmerkingen zijn er heel wat mooie uitdagingen voor CultuurInvest. Een eerste is de verbreding. De culturele en creatieve industrie is immers breder dan wat momenteel wordt bediend. Er is nood aan meer mature bedrijven. De deur kan ook opengezet worden naar de gesubsidieerde culturele sector en naar de audiovisuele sector en de film. Tegelijkertijd moet men oog hebben voor de eigenheid van de culturele en creatieve secV L A A M S P A R LEMENT
10
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
toren. Daar is er een levenscyclus die veel complexer en volatieler is dan in de traditionele economie. Er zijn ook speciale constructies, bijvoorbeeld spin-offs van creatieve bedrijven. De conclusies van PMV en CultuurInvest en die van het departement hebben geleid tot een aantal aanbevelingen die verder zullen worden uitgewerkt door de minister. Een eerste aanbeveling is dat men moet doorgaan met CultuurInvest. Het gaat immers over een concept en een businessplan dat nog heel actueel is, ook op Europees vlak. Het kapitaal kan goedkoper aangetrokken worden. Daarom is het beter de obligatielening vervroegd terug te betalen. Uiteraard moeten er dan afspraken worden gemaakt met PMV over een nieuwe kapitaalverhoging zodat het engagement naar de CCI’s overeind blijft. Na de terugbetaling van de obligatielening zijn er acties nodig om de strategische partners te blijven betrekken. Men moet streven naar een gezonde mix van producten en een gezonde mix van grote en kleine spelers. Dat kan door te werken met een breder palet aan tarieven volgens het risicoprofiel van de ondernemingen. Zo kan het risicoprofiel van het fonds zelf lager worden. Het is aan te raden om vaker gebruik te maken van combinaties met andere investeringsproducten en om te komen tot een actieplan binnen de PMV-groep om te werken met gecombineerde producten. Het kan gaan om een combinatie van coaching en investeringen. Men kan ook werken met gedeelde rendementen binnen de PMV-groep. Twee belangrijke partners waarmee een structurele samenwerking zou moeten worden uitgebouwd zijn Agentschap Ondernemen en IWT. CultuurInvest moet een referentierol kunnen blijven spelen binnen de CCI’s en moet de kennis effectief delen. Men moet ook aandacht hebben voor het maatschappelijk debat dat gevoerd wordt en de legitimering van de rol van CultuurInvest. Ten slotte moet men zorgen voor de nodige hefbomen en groei binnen de sector van de CCI’s. 4. Vragen van de commissieleden en antwoord van de sprekers De heer Paul Delva probeert in te schatten hoe het bedrag van 7,5 miljoen euro dat vandaag al is ingezet, moet worden geëvalueerd. Er was een totaal budget van 21 miljoen euro gepland. Hij baseert zich op de uitleg van de heer Vermeiren over de investeringscyclus. Na 3,5 jaar zou CultuurInvest 10,5 miljoen euro moeten ingezet hebben. De heer Delva begrijpt dat er een investeringscyclus is voor de kapitaalparticipaties. Men zet het kapitaal immers vast voor een aantal jaar. Daarna pas komt het terug vrij. Als men de vervaldata niet spreidt, loopt men een verhoogd risico. Hij begrijpt ook dat er sprake is van een investeringscyclus bij achtergestelde leningen. Dat zijn zogenaamde bulletleningen die op het einde in een keer worden terugbetaald. Blijkbaar werkt CultuurInvest met achtergestelde leningen die goed zijn voor zeventig percent van de totale inzet van de middelen. Dat zijn eigenlijk gewone leningen die trimestrieel terugbetaalbaar zijn. Er wordt zowel kapitaal als interest terugbetaald. Er is wel een gratieperiode van maximaal achttien maanden. Het fonds begint dus eigenlijk al te rollen na anderhalf tot twee jaar. Binnen die context begrijpt hij de logica van de investeringscyclus niet. Het antwoord op die vraag is belangrijk omdat ze moet verduidelijken waarom er wordt gewerkt met een investeringscyclus van zeven jaar. In de veronderstelling dat de investeringscyclus van zeven jaar wel degelijk klopt, dan had er vandaag een geïnvesteerd kapitaal moeten zijn van ongeveer 10,5 miljoen euro. De heer Delva kan zich voorstellen dat er enige achterstand werd opgelopen, gezien de crisis van 2008 en ook omdat het ging om pionierswerk. De vraag is dan waarom men van in het begin een dergelijk groot pakket aan middelen heeft voorzien, terwijl men eigenlijk wist dat het investeringsritme lager zou liggen. Uit het verslag maakt hij op dat de achtergestelde lening door PMV is terugbetaald. Hij veronderstelt dat de middelen, goed voor vele miljoenen euro’s, in de tussentijd belegd werden. Hoe is dat gebeurd? In het evaluatieverslag stond dat het totale benodigde budget voor CultuurInvest vandaag 16 tot 17 miljoen euro bedraagt. Is dat bedrag berekend op de doelgroepen die vandaag worden bereikt of op de doelgroepen die men later hoopt te bereiken? Het departement stelt immers voor dat V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
11
CultuurInvest zich ook zou richten op andere doelgroepen, met inbegrip van de gesubsidieerde sector en van grotere en stabielere ondernemingen. Op pagina 3 van het evaluatieverslag staat dat het strategisch comité dat de werking, de grote lijnen, de doelstellingen en de keuzes van CultuurInvest bewaakt, in 2010 welgeteld een keer is samengekomen. Dat is zeker te weinig. Op pagina 47 staat er een overzicht van de financiële situatie van CultuurInvest. Vandaag is het gecumuleerde globale resultaat een negatief bedrag van 624.000 euro. Dat heeft te maken met de zware interestlasten die gedurende jaren betaald werden. Hoe wil men die put dempen, want die zal ook interesten kosten? De heer Delva verwijst naar de vraag van het departement, op pagina 49 van het evaluatieverslag, om nauwer samen te werken met een aantal andere organisaties als minimale voorwaarde voor een grotere instroom van culturele en creatieve ondernemers. Zijn er intussen al stappen in die richting gezet? Het valt op dat de sector van de architectuur niet vermeld wordt bij de mogelijke nieuwe doelpublieken. Is daar een bepaalde reden voor? Een opening naar de gesubsidieerde sector lijkt een goed idee. Dat zal echter niet gemakkelijk zijn, want het gaat om twee heel verschillende werelden. Het bestaan van de gesubsidieerde sector heeft te maken met een marktfalen. Voor een investeringsfonds als CultuurInvest dat louter de financiële spelregels volgt, lijkt dat een moeilijk doelpubliek om mee te werken. In het verslag van de administratie staat ook dat er een grotere diversiteit aan producten zou moeten worden ontwikkeld. Aan welke producten denkt men? De heer Delva twijfelt er niet aan dat CultuurInvest ook Brusselse bedrijven zou kunnen helpen. Hij veronderstelt immers dat het een gemeenschapsmaterie betreft. Zijn er al aanmeldingen van bedrijven uit het Brusselse? Zijn er bepaalde voorwaarden zoals bijvoorbeeld de taal waarin het dossier wordt opgesteld? De heer Jean-Jacques De Gucht informeert waar de tien miljoen euro eigen middelen van CultuurInvest vandaan komen. Hoe ziet men de communicatiestrategie? In het document van de administratie is sprake van een aangepaste interestpolitiek. Hoe ziet men dat? Wat zijn de aandachtspunten voor de opening naar de gesubsidieerde sector? Hoe ziet men de werking naar de audiovisuele sector en de film? Een van de aanbevelingen was ook dat het kapitaal goedkoper moet worden aangetrokken. Welke redeneringen worden daarbij gevolgd? Hoe moet men het risicoprofiel verlagen, want dat is een wat bijzondere redenering voor een risicofonds. Hoe kunnen de package deals in de toekomst verlopen? Mevrouw Yamila Idrissi betreurt dat er reeds een voorafname op dit debat werd genomen. Na de publicatie van het evaluatierapport en op een ogenblik dat nog niet alle commissieleden over het rapport beschikten, werden er in de commissie immers al vragen gesteld over CultuurInvest. Daardoor is er ook in de media een discussie ontstaan waaraan niet iedereen kon participeren. Mevrouw Idrissi weet dat twee Brusselse bedrijven zich bij CultuurInvest hebben aangemeld, namelijk Kristof Coppens en Café Costume. De spreker begrijpt dat CultuurInvest een pioniersrol speelt. Ze kan zich voorstellen dat de organisatie met heel wat uitdagingen te maken krijgt. Werden die uitdagingen niet onderschat? Worden er vanuit het buitenland vragen gesteld over de bedoelingen en de werking van CultuurInvest? De interest bedraagt acht tot tien percent. Dat is eigenlijk vrij V L A A M S P A R LEMENT
12
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
hoog. Het gaat echter om een lening zonder waarborgen en CultuurInvest neemt dus een groot risico. Denkt CultuurInvest eraan om voor sommige aanvragen een waarborg te vragen om te kunnen lenen tegen een lagere interest? In de media was er discussie ontstaan rond vertalingen van het boek ‘Congo’ van David Van Reybrouck. Het Vlaams Fonds voor de Letteren vreesde dat er in het vertaalfonds geen geld meer zou overblijven voor de andere vertalingen. Toen werd geopperd dat men eventueel zou kunnen werken via CultuurInvest. Hoe staat CultuurInvest daartegenover? Wat heeft het toen ondernomen? Mevrouw Idrissi is het eens met de heer Delva dat de link met de gesubsidieerde culturele sector niet evident is. Daar geldt immers een andere logica. Zijn er als testcases? Ten slotte informeert mevrouw Idrissi of steun via CultuurInvest nog mogelijk is als men al subsidies krijgt via het VAF. Wat is daar het probleem en hoe kan men dat het best oplossen? De heer Lieven Dehandschutter heeft uit de uiteenzetting van de heer Vermeiren begrepen dat er in 2010 cumulatief 49 ondernemingen betrokken waren. Hoeveel van die dossiers zijn er nog open? Heeft men in sommige dossiers zowel met leningen als met kapitaalparticipaties gewerkt? Wat is het aandeel van de leningen en van de kapitaalparticipaties in de 1,6 miljoen euro die niet meer recupereerbaar is? Over hoeveel dossiers gaat dat? Er is een duidelijk beeld gegeven over de sectorale spreiding. Zijn er ook gegevens over de geografische spreiding? Wanneer is de leningslimiet precies verhoogd? In principe is hij voorstander van een verruiming van de werking van CultuurInvest naar de gesubsidieerde instellingen. Er is echter een fundamenteel onderscheid tussen subsidies en leningen. Een combinatie van de twee is theoretisch mogelijk, maar in de praktijk zal het misschien moeilijk zijn. Vanuit het departement werd gesuggereerd om CultuurInvest te laten fungeren als een mogelijke pendant van Walimages/Bruxelimages. Hoe staat CultuurInvest daartegenover? De heer Dehandschutter was geschrokken van krantenkoppen als ‘CultuurInvest is een flop’. Het is echter nog te vroeg om een definitief oordeel te vellen over CultuurInvest. Het was goed om een tussentijdse evaluatie te organiseren. Welke mogelijkheden zijn er om het potentiële doelpubliek een inzicht te geven in de mogelijkheden die CultuurInvest biedt? De heer Bart Caron was net als de heer Dehandschutter geschrokken van de bizarre krantentitels. CultuurInvest evolueert trager dan oorspronkelijk gepland. Het resultaat is echter verre van slecht. Bijsturingen zijn natuurlijk mogelijk op basis van de evaluatie. Enkele jaren geleden werd er echter geklaagd over het ontbreken van een instrument om de creatieve economie in dit land een duw in de rug te geven. Het is belangrijk om de werking van CultuurInvest te verbeteren en om opnieuw een band te leggen met het culturele leven. In de cultuurwereld werden barrières weggehaald, maar nu werd een nieuwe barrière opgetrokken. Dat is te begrijpen vanuit de bekommernis om de zaken zuiver te houden. De spreker pleit ervoor om die barrière tussen de gesubsidieerde en de niet-gesubsidieerde sector weg te halen. Een gesubsidieerde organisatie kan voor een bepaald onderdeel van de werking een break even of zelfs winst realiseren. In dat geval zou het mogelijk moeten zijn om naar CultuurInvest te stappen. Een commerciële actor kan ook een non-profitactiviteit organiseren en daarvoor subsidie aanvragen. Volgens het Kunstendecreet kan dat. Men moet dringend nadenken over de overlap van het instrumentarium. Over het algemeen is het moeilijk om de grens te trekken tussen subsidie en investeringskredieten. Voor de film werd echter een subsidie-instrument uitgewerkt omdat de meeste V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
13
Vlaamse filmproducties toch niet rendabel zijn. De laatste jaren waren er echter toch een paar films die winst hebben gemaakt. Vooraf werd er niet nagedacht over de vraag wat er in dat geval moest gebeuren. Hetzelfde geldt voor bedrijven. Vaak worden er subsidies gegeven voor investeringen of voor vorming, om het bedrijf leefbaar te houden, maar er zijn geen afspraken over de winst van dat bedrijf. Men moet op een zorgvuldige manier zoeken naar kruisbestuiving. Film, letteren en beeldende kunsten hebben een voorbeeldrol. Het zijn immers sectoren die zich nu al op de grens tussen profit en non-profit bevinden. Als ze succesvol zijn, maakt men vaak de overstap naar de profitsector. Kwaliteit gaat er hand in hand met winstprincipes. Dat moet kunnen. Kleine ondernemers hebben soms bepaalde plannen waarbij ze vrezen dat CultuurInvest geen steun zal willen verlenen. Vermits het niet gaat om non-profitorganisaties kunnen ze echter ook niet aankloppen voor subsidies. Daarom voeren ze hun plannen uiteindelijk niet uit. Daarom moet men zoeken naar specifieke instrumenten die de brug leggen tussen die organisaties. Het creatieve talent moet gesteund worden. Als het dan na een tijd op eigen vleugels kan vliegen, dan is dat goed. Dat is dus een duidelijk pleidooi om tegelijkertijd toegang te hebben tot verschillende systemen. De heer Caron is ook bekommerd over de grote afstand tussen de commerciële en creatieve industrieën en de cultuurwereld. Deze sector wordt ook niet betrokken bij het cultuurbeleid. Hij bedoelt uiteraard niet dat de commerciële initiatieven moeten worden aangestuurd door de overheid. Hij vindt wel dat er meer informatie moet zijn. Daardoor zal CultuurInvest ook beter bekend raken bij potentiële nieuwe organisaties. Een uitwisseling van expertise kan interessant zijn. De expertise voor het beoordelen van dossiers kan interessant zijn voor CultuurInvest. Omgekeerd kan de zakelijke kennis van CultuurInvest nuttig zijn voor de overheid. Welke doelgroepen en welke producten ontbreken vandaag in de portefeuille van CultuurInvest? Is men van plan om prospectie te doen om een aantal prioriteiten uit te zetten? In het voorbeeld van het boek ‘Congo’ van David Van Reybrouck kan men zich afvragen of de overheid vertalingen in kleinere talen moet subsidiëren. De vertalingen naar het Engels en naar het Frans zullen wel worden gesubsidieerd door de uitgever. Hij meent dat de overheid niet moet tussenkomen als er een perspectief is op winst. Als dat niet het geval is, kan de overheid wel tussenkomen. Men moet wel uitmaken waar de grens ligt. In verband met de investeringscyclus wijst de heer Filip Lacquet erop dat in het investeringsfonds eerst de middelen worden samengebracht. Dan begint het fonds te investeren. Het duurt een zekere tijd vooraleer men voldoende dossiers behandeld heeft. Dat is een eerste reden waarom het een zekere tijd duurt vooraleer men voldoende heeft geïnvesteerd. Bij kapitaaldeals is het duidelijk dat het enkele jaren duurt voor die ondernemingen rijp zijn voor een verkoop aan een andere onderneming of voor een beursgang. Op dat ogenblik kan men een exit organiseren en de geïnvesteerde middelen te gelde maken. Bij leningen ligt dat anders, zeker als het geen bulletleningen zijn, maar leningen met tussentijdse terugbetalingen, zoals bij CultuurInvest meestal het geval is. Die leningen worden echter niet onmiddellijk terugbetaald. Men begint de lening terug te betalen na een gratieperiode van zes tot achttien maanden, maar het duurt een zekere tijd voor men de geïnvesteerde middelen helemaal terug heeft. Dat verklaart waarom er bij het opstarten van een fonds gedurende een zekere tijd meer uitgaven zijn dan inkomsten. Waarom heeft men dan al die middelen – 11,5 miljoen euro – van in het begin samengebracht? Men kan discussiëren of het nodig was om die middelen onmiddellijk allemaal op te nemen via een obligatielening. Het was echter een strategische keuze om de private partijen te betrekken bij CultuurInvest. De interest van 5,5 percent op de obligatielening is op dit ogenblik duur. Op het ogenblik dat de afspraken daarover werden gemaakt, lag de marktrente echter veel hoger. In de evaluatie wordt terecht gesproken over een eventuele vervroegde terugbetaling van de obligatielening. Verdere investeringen kunnen dan worden gefinancierd vanuit de balans van PMV. V L A A M S P A R LEMENT
14
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
Het tussentijds resultaat van PMV moet men bekijken in het licht van een normale levensloop van een fonds. De eerste jaren is een dergelijk fonds altijd verlieslatend. Een fonds verdient geld door de interesten, die op zijn minst de verliezen van de faillissementen moeten dekken, maar vooral door de exits. Dat kan pas na een zekere tijd. Van leningen krijgt men al iets sneller een zekere return, maar dat volstaat niet om de kosten te dekken. Een andere reden waarom er verliezen werden gecumuleerd is dat de interesten op de obligatielening zwaar doorwegen. Het strategisch comité moet inderdaad opnieuw een belangrijke rol gaan spelen. Dat werd ook aangestipt in het evaluatieverslag. Het is niet evident om de gesubsidieerde sector te betrekken bij de werking van CultuurInvest. Men moet rekening houden met de Europese regelgeving, meer bepaald met de ‘de minimisverordening’ die bepaalt dat men niet zomaar steun mag geven in combinatie met subsidies. Het gaat om investeringen. Er wordt dus een zeker rendement verwacht. CultuurInvest is een aantal cases aan het bekijken van gesubsidieerde instellingen die behalve hun gesubsidieerde basisactiviteiten ook een commerciële activiteit ontwikkelen. Misschien kunnen spin-offs van dergelijke instellingen worden gefinancierd. De vraag over de Brusselse bedrijven is reeds beantwoord in de tussenkomst van mevrouw Idrissi. De tien miljoen euro aan eigen middelen komen uit de balans van PMV. Die middelen zitten, samen met de 11,5 miljoen euro van de obligatielening, in het algemene thesauriebeheer van PMV. De heer Clair Ysebaert licht dit verder toe. Hij is fier dat CultuurInvest werkt onder de vleugels van PMV. Hij heeft gedurende 22 jaar een leidende functie gehad binnen de Gimv, en in heel die periode is men er nooit in geslaagd om een culturele investering te doen. Dat mocht ook niet. In de tien jaar dat PMV bestaat is het er wel in geslaagd een degelijk instrument uit te werken. In Wallonië en in het buitenland wordt dat model nu bestudeerd om te kopiëren. De middelen van CultuurInvest bestaan uit twee luiken: de 10 miljoen euro eigen middelen van PMV en de 11,5 miljoen euro van de banken. In de beginfase van PMV waren er nogal wat contacten met ondernemers uit deze sector. Daarom heeft hij toen aan de voogdijoverheid gevraagd of het mogelijk was een initiatief te nemen. Toen werd er een gemeenschappelijk initiatief genomen vanuit de departementen Economie, Cultuur en Begroting en Financiën. Toen werd gezegd dat een bepaald bedrag van de middelen van PMV daarvoor kon worden gereserveerd. Die middelen mogen afkomstig zijn van wat door PMV wordt gevaloriseerd. Uit het verleden was er een som van 207 miljoen euro uit de valorisatie binnen de balans van PMV. Van die middelen was er 50 miljoen euro voorzien voor patrimonium. De heer Ysebaert heeft dan met de voogdijoverheid bekomen dat de term patrimonium werd uitgeklaard. Hij vroeg of het ook kon gaan over een cultureel patrimonium omdat er hulpvragen waren rond culturele infrastructuur. De conclusie was dat van de 50 miljoen euro voor patrimonium er 10 miljoen euro kon worden afgehaald om iets te doen voor de cultuursector. De overige 40 miljoen euro werden dan voorbehouden voor de uitbouw van de Vlaamse administratieve centra, onder meer in Leuven. De voogdijminister – toen de heer Van Mechelen – vroeg dat men hem eerst zou bewijzen dat derde partijen daarvoor geïnteresseerd zijn. De heer Ysebaert heeft dan contacten gelegd met de banken, die tot zijn verbazing meer geld inbrachten dan PMV. Zelfs een grotere inbreng was mogelijk geweest. Op het moment van de funding van CultuurInvest dienden er zich op de markt enkele grote dossiers aan in de culturele sfeer. Als men daarop zou ingegaan zijn – wat niet het geval was omdat het de bedoeling was om kmo’s en starters te steunen – dan was het bedrag in een keer opgebruikt. Het heeft een maand geduurd V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
15
om de banken te overtuigen om een inbreng te doen in CultuurInvest. Het zal echter iets langer duren om er opnieuw vanaf te raken. Als het volledige bedrag gebruikt is, dan zal PMV als groep de verantwoordelijkheid moeten nemen om CultuurInvest bijkomend te sponsoren uit de eigen middelen. Als dat nodig is, moet men opnieuw lenen, maar dan in betere omstandigheden dan in de beginperiode. De heer Filip Lacquet plaatst nog een kanttekening bij het bedrag van zestien tot zeventien miljoen euro dat nu vooropgesteld wordt. Men is vertrokken van een bedrag van 21,5 miljoen euro. Het ging echter om een pioniersfonds, waarbij een businesscase moest worden gemaakt op basis van hypothesen over de omvang van de nood aan financiering. Naar die businesscase wordt nu verwezen in de kranten. Elk jaar wordt een meerjarenplanning uitgewerkt. Daarbij wordt nagegaan hoeveel er al geïnvesteerd werd en hoe, wanneer de terugbetaling van de leningen en de exits worden verwacht en of er faillissementen worden verwacht. Er wordt ook nagegaan welke deals er nog kunnen worden afgesloten. Op het diepste punt zal er nood zijn aan zestien tot zeventien miljoen euro. Die oefening is gebaseerd op het huidige fonds, met de huidige hypothesen. Als er een verbreding is van de sectoren en van de organisatietypes, dan moet die oefening opnieuw worden gemaakt. Dan kan men op een iets hoger bedrag uitkomen. De heer Lacquet stelt dat CultuurInvest zeker niet weigerachtig staat tegenover de gesubsidieerde instellingen. Die vraag moet echter worden bestudeerd op basis van concrete cases. De randvoorwaarden zijn heel belangrijk. Het moet altijd gaan om groeiverhalen, om een versterking van het commerciële aspect, en de middelen moeten terugkomen. Het is beter om mettertijd tot conclusies te komen die gedragen worden door de markt en door CultuurInvest zelf dan nu te werken met theoretische modellen. Er zijn een aantal instellingen die heel vaak commerciële inkomsten hebben. Er zijn dus zeker mogelijkheden. Mevrouw Christine Claus vermeldt dat de ‘ad-ministratie’ er regelmatig op gewezen wordt dat ze ‘toegevoegd’ is aan de bevoegde ministers. In die zin moet de administratie zich terughoudend opstellen en kan de spreekster enkel ingaan op een aantal vragen om verheldering die nog overblijven na de antwoorden van PMV. Over de toekomstige mechanismen voor combinaties met subsidies is het momenteel niet aan de administratie om daar in detail op in te gaan. Tijdens het onderzoek is evenwel gebleken dat CultuurInvest een vrij positief verhaal is. De portefeuille groeit misschien trager dan gewenst, maar dit heeft anderzijds zware ontsporingen voorkomen. In een vroeg stadium heeft men de nodige lessen kunnen trekken zodat men in de doorstart met een grotere zekerheid kan verderwerken. Het gaat nu inderdaad om versterking en vermeerdering van hetzelfde, wat in het CultuurInvestverhaal groei betekent. Het gaat zeker om de bekendmaking van het instrument, meer proactief inspelen op de vraag, naar geïnteresseerden toe gaan, en alle kanalen inzetten. Mevrouw Claus verwijst ook naar het antwoord van de minister tijdens de commissievergadering van 17 februari 2011 (Hand. Vl. Parl. 2010-11, nr. C146-CUL15, p. 3), waarin de aanbevelingen van de administratie opgenomen zijn. Het komt erop neer dat er meerdere combinaties mogelijk zijn, niet alleen tussen verschillende producten van PMV zelf maar ook tussen subsidies, participaties en leningen. In die richting zal gezocht worden om tot de juiste modellen te komen. Aan de behoefte aan coaching kan worden tegemoetgekomen. Een grotere vraag naar begeleiding kan het gevolg zijn van de grotere interesse voor CultuurInvest. Zoals in het verslag vermeld zijn de investeringstrajecten zeer arbeidsintensief. Dan botst men snel tegen de grenzen van de coachingcapaciteit van PMV aan. Daar is slechts één antwoord op: alle instrumenten in Vlaanderen voor begeleiding van ondernemers moeten maximaal worden ingezet om mee dat werk te helpen realiseren. Voor de audiovisuele sector bijvoorbeeld wordt er vanzelfsprekend een actieve rol verwacht van het VAF voor V L A A M S P A R LEMENT
16
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
de toeleiding en de coaching. Daarnaast zijn er tal van andere instrumenten die al dan niet afhankelijk zijn van IWT, het Agentschap Ondernemen of F.I.T. die ondernemingen helpen bij het opstellen van een businessplan, bij export naar het buitenland enzovoort. Al die instrumenten moeten in de toekomst meer en meer helpen de creatieve en culturele industrieën in Vlaanderen te ondersteunen. Zoals uit de dealflowanalyse is gebleken is er momenteel weinig overlap tussen de instrumenten. De bedrijven die bij het ene loket aankloppen komen niet bij het andere terecht. Daar is een quick win mogelijk. Door uitbreiding van de capaciteit en door in netwerken samen te werken kan de deal flow van CultuurInvest substantieel worden vergroot, zonder te moeten werken met de complexiteit van speciale businessmodellen voor moeilijkere voorstellen. Dat laatste zal opnieuw studietijd en leergeld vergen. Het niet-vermelden van architectuur bij de uitbreiding van de sectoren is een vergetelheid, geeft mevrouw Claus toe. Het is de bedoeling de scope af te stemmen op wat internationaal gangbaar is. Architectuur wordt gerekend tot de creatieve en culturele industrie. Mevrouw Rita De Graeve wenst twee zaken toe te voegen in de discussie over de vertalingen van het Vlaams Fonds voor de Letteren. Dat dossier werd door CultuurInvest en de administratie nader bekeken omdat het een probleem van buitenlandse uitgeverijen betreft. Buitenlandse vennootschappen kunnen hun weg niet vinden naar CultuurInvest. Los daarvan komt een dergelijke doorsneevertaling voor een buitenlandse uitgeverij op ongeveer 5000 euro. Dat zit ver onder de scope van CultuurInvest waar men met een minimumbedrag van 50.000 euro werkt. De vertaling van het werk ‘Congo’ van David Van Reybrouck is uiteraard een uitzondering. Iets anders is het eventuele steunen van een meerjarenbeleid van een buitenlandse uitgever die geïnteresseerd is om een bepaalde lijn uit te geven, bijvoorbeeld Vlaamse krimi’s, zoals voor Stieg Larsson is gebeurd. In dat geval gaat het om het steunen van een bedrijf in het ontwikkelen van een bepaalde beleidslijn. Dat is iets anders dan stellen dat een buitenlandse vertaler moet kunnen aankloppen bij CultuurInvest voor steun voor de vertaling. Dat staat uiteraard los van het feit dat buitenlandse vennootschappen momenteel niet terechtkunnen bij CultuurInvest. De afstand tussen de commerciële en de niet-commerciële cultuurwereld heeft te maken met het feit dat de gesubsidieerde cultuur zich vaak geen onderdeel voelt van het brede veld van de CCI’s. Het komt erop aan de gesubsidieerde sector te sensibiliseren dat ze wel degelijk tot de CCI’s behoren. De heer Bart Caron merkt op dat de heer Ysebaert de indruk wekt dat de banken vrij vlot willen investeren in cultuur. Anderzijds is het natuurlijk zo dat de banken ook goed verdienen aan de interesten. In de vorige legislatuur is dat niet zo snel gegaan, meent het lid zich te herinneren. Hij meent te weten dat er ook geld uit de cultuurbudgetten overgeheveld werd naar PMV; er zouden dus niet alleen middelen zijn van PMV en de banken. In verband met het vertalen van bijvoorbeeld boeken is het misschien zinvol om een flexibel microkrediet te verstrekken, zoals bij veel kleine projecten van kleine bedrijven, zelfs van particuliere profitinitiatieven, die met een kleine steun en een korte procedure hun weg vinden naar de klant. Voor die initiatieven zou een microkrediet een oplossing kunnen zijn. Het is een suggestie voor verder onderzoek. De heer Jean-Jacques De Gucht informeert of mevrouw Claus in haar tussenkomst enkel doelde op spin-offs die een commercieel luik hebben, of gaat het verder dan het commerciële luik? De heer Paul Delva begrijpt dat het gecumuleerd globaal resultaat in de resultatenrekening van CultuurInvest min 624.000 euro bedraagt. Denkt men die put de komende V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
17
jaren te kunnen vullen of is dat een groot probleem? Een vraag waar nog geen antwoord op werd gegeven betrof de samenwerking met andere organisaties zoals het Agentschap Ondernemen. Hierop werd immers aangedrongen in de evaluatie. Ziet CultuurInvest ook mogelijkheden om de gesubsidieerde sector in zijn werking te betrekken? Er is immers een groot verschil tussen de economische relevantie waar CultuurInvest traditioneel mee werkt en waarden zoals maatschappelijke relevantie die eigen zijn aan de gesubsidieerde culturele sector. De vraag is hoe beide aspecten te verzoenen zijn. Vele projecten die de overheid ondersteunt zullen nooit een economische return genereren. De heer Caron bracht dit aspect ook reeds ter sprake met de interessante suggestie van het verstrekken van microkredieten voor de gesubsidieerde sector. Als daarmee het onderscheid tussen rendabele en niet-rendabele projecten zou kunnen wegvallen is er een verbinding met CultuurInvest mogelijk. Tot slot verwijst de heer Delva naar het vermelde multiplicatoreffect van 13,3 miljoen euro. Hoe worden de te verrekenen bedragen om tot dat resultaat te komen precies bijgehouden? Zijn er in het buitenland gelijkaardige voorbeelden en welk resultaat bereiken zij? Mevrouw Yamila Idrissi leidt uit het betoog van mevrouw Claus af dat de eindconclusie positief is. Er werd leergeld betaald en er waren groeipijnen, maar de interesse uit het buitenland bevestigt de positieve evolutie. Toch verschijnen af en toe negatieve artikels in de pers. Betekent dit niet dat CultuurInvest meer moet investeren in het uitdragen van zijn imago? De intentie om met testcases de mogelijkheden af te toetsen om ook de gesubsidieerde culturele sector in de werking te betrekken, wekt in de betrokken sector hoge verwachtingen. De intentie is lovenswaardig. Mevrouw Idrissi vermoedt echter dat het verstrekken van microkredieten niet nieuw is en bij de bank Triodos reeds bestaat. De heer Lieven Dehandschutter vindt het verstrekken van microkredieten in elk geval de moeite waard om te onderzoeken. In de culturele sector is 50.000 euro immers vaak veel te hoog als minimumkrediet. De beoogde vermindering van het risocoprofiel van CultuurInvest kan volgens de heer Filip Lacquet worden bereikt door samenwerking met grotere en meer stabiele ondernemingen. De bedragen die dergelijke bedrijven nodig hebben overstijgen echter vaak het maximumbedrag dat CultuurInvest kan investeren. Een samenwerking met PMV zou in dit geval een oplossing kunnen bieden omdat CultuurInvest op die manier kan fungeren als toegangspoort tot de diensten van PMV met Groeimezzanine en Fonds Vlaanderen Internationaal waar veel kredieten kunnen worden toegekend tot vijf miljoen euro. Dit opent mogelijkheden tot het financieren van bijvoorbeeld creatieve industrieën, wat CultuurInvest tot op heden niet kon. Een andere mogelijkheid is het verstrekken van leningen of het verwerven van een deel van het kapitaal in combinatie met een ander product van PMV. Op deze wijze zou de portefeuille van CultuurInvest met startende, kleine en grote ondernemingen meer in evenwicht kunnen worden gebracht. Deze benadering van ‘package deals’ is vermoedelijk interessanter voor de markt dan ze te benaderen met vast afgelijnde producten. Op deze wijze kunnen typische producten van PMV zoals bijvoorbeeld de waarborgregeling en de win-winregeling voor startende ondernemingen ook worden gepromoot. Bij het sociaal ondernemingsfonds werkt PMV samen met erkende financiers voor investeringen via voornamelijk Trividend in de sociale economie. Dit benadert dan de werkwijze van de microkredieten. CultuurInvest financiert in dit geval via een co-investeringsrecht. Inzake communicatiestrategie werkt CultuurInvest momenteel aan infosessies waarbij de werking wordt toegelicht en ondernemers getuigen over de wijze waarop CultuurInvest hen V L A A M S P A R LEMENT
18
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
heeft begeleid doorheen het investeringsproces, wat hen heeft toegelaten om een businessmodel en een stevige onderneming uit te bouwen. Tot op heden zijn er een tiental faillissementen geweest. Deze leningen zijn tot op heden echter volledig terugbetaald. Het aantal ondernemingen dat momenteel ondersteund wordt ligt rond de veertig. De beslissing tot het verhogen van de leninglimiet werd genomen in september 2010. Momenteel is het nog te vroeg om de impact hiervan in te schatten. In verband met de geografische spreiding antwoordt de heer Raf Vermeiren dat de grootste concentraties in de centrumsteden Antwerpen, Gent, Brussel en Hasselt terug te vinden zijn. CultuurInvest heeft zeker zicht op het multiplicatoreffect. Randvoorwaarden voor investering door CultuurInvest in bedrijven zijn vaak een verhoging van het investeerkrediet, een meer commerciële lijn of het instappen van een private investeerder. CultuurInvest zit samen aan tafel met de ondernemer, de bank of de private investeerder. CultuurInvest structureert dus mee de deal. Inzake deal flow en het actief zoeken was CultuurInvest de eerste twee jaren veeleer receptief. Heel wat deal flow kwam spontaan toe door de persaandacht naar aanleiding van de start van CultuurInvest. Omdat een aantal sectoren, bijvoorbeeld de boekensector, achterop bleven heeft CultuurInvest in 2009 een actieve communicatie en netwerking opgezet met de steunpunten en rechtstreeks naar bedrijven. In die periode werd ook een inhaalbeweging gedaan naar de uitgeverijen. Momenteel worden gedurende twee weken informatiesessies georganiseerd. Daar ontmoet CultuurInvest meer bedrijven dan op een heel jaar. Ook wordt actief gewerkt aan netwerking met de steunpunten en de lokale bankiers. Misschien is slechts 1 op de 10 ondernemers die de lokale bankiers ontmoeten een creatieve onderneming, maar de banken zullen er nu wel aan denken om het dossier naar CultuurInvest door te sturen. Van de tien faillissementen hebben er zeven betrekking op lening en drie op kapitaal. Voor de detailmodaliteiten over hoe de gesubsidieerde sector toch bij CultuurInvest zou kunnen aansluiten, zal men nog geduld moeten hebben, zegt mevrouw Christine Claus. De administratie vertrekt veeleer vanuit nogal theoretische concepten. CultuurInvest is een rollend fonds. Het gaat in principe over kapitaal of achtergestelde leningen die terugbetaalbaar moeten zijn. Ook voor de gesubsidieerde sector wordt geen afbreuk gedaan aan die basisregel. Dit betekent niet dat de gesubsidieerde sector daar niet kan aan voldoen. Er moeten in die sector investeringen gevonden worden waar er onmiddellijk een verhoging van omzet of cash flow gerealiseerd wordt. Zo kan het geld terugkomen met een vergoeding voor het terbeschikkinggestelde kapitaal. Voor de implementatie hiervan is nog veel aftoetsing en fijnstelling nodig. Dit is niet voor morgen. De minister heeft op 17 februari duidelijk te kennen gegeven dat ze in die richting wenst te gaan. Bij microkredieten gaat het bijna automatisch om projectfinanciering en niet om investeringen in een onderneming. De waarborg bij het afsluiten van een lening voor een project is anders dan wanneer men met een onderneming een engagement aangaat. Dan staat de totaliteit van de onderneming garant voor de terugbetaling van het kapitaal. Bij projectfinanciering wordt de lening bij mislukking van het project niet terugbetaald. Dit leidt tot een ander businessmodel waarvan men zich moet afvragen of het compatibel is met de filosofie van CultuurInvest. Wat buitenlandse erkenning aangaat stelt mevrouw Claus vast dat CultuurInvest op verschillende vlakken geciteerd wordt, zoals bijvoorbeeld in studies in opdracht van de Europese Commissie. CultuurInvest kan nog steeds model staan. Dat neemt niet weg dat er nog andere interessante modellen zijn. CultuurInvest moet nu met de doorstart bewijzen dat het een navolgbaar voorbeeld is. Erkenning in het buitenland kan een negatieve V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
19
beeldvorming in Vlaanderen rechtzetten. De sessies waar PMV naar verwijst zullen zeker zinvol zijn. Ook het feit dat het Cultuurforum de culturele en creatieve industrie op de agenda zet en aansluit bij Vlaanderen in Actie zal zeker bijdragen tot een meer positieve communicatie over dit initiatief. Mevrouw Claus bevestigt dat er gepraat wordt met het Agentschap Ondernemen en IWT. In de voorbereiding van de aanbevelingen werd intensief overlegd, inclusief de uitwisseling van samenwerkingsmodellen. De samenwerkingsovereenkomst tussen het Agentschap Ondernemen en IWT kan een voorbeeld zijn voor een samenwerkingsovereenkomst tussen het departement en het Agentschap Ondernemen. Mevrouw Rita De Graeve kan de herkomst van de kapitaalinbreng bij de start van CultuurInvest moeilijk reconstrueren aangezien dat van de vorige legislatuur dateert, maar ze meent dat de Vlaamse Regering kapitaal gevonden heeft bij PMV. De heer Clair Ysebaert voegt eraan toe dat minister Anciaux destijds gepoogd heeft geld te krijgen via Cultuur. Zowel de toenmalige voogdijminister voor Financiën, Dirk Van Mechelen, als de minister van Economie, mevrouw Fientje Moerman, hebben dit geweigerd. Zo is men bij het eigen vermogen van PMV terechtgekomen. Op de vraag van mevrouw Idrissi over hoe de perceptie in de kranten gekeerd kan worden antwoordt de heer Ysebaert dat voor elke investering door PMV en CultuurInvest er een persmededeling vertrekt. Zelden of nooit krijgt dit weerklank in de pers. Men is niet geïnteresseerd in positief nieuws. Alleen slecht nieuws krijgt aandacht, zeker in deze sector. De beste manier is goede dossiers creëren. Goede waar prijst zichzelf. De heer Herman Schueremans heeft veel bewondering voor PMV en CultuurInvest. Hij neemt aan dat men de criteria om in zee te gaan in de loop der tijd verscherpt heeft. Hij suggereert om geen Vlaamse groepen meer te steunen die eigenlijk enkel copycats zijn. Het lid vraagt meer te focussen op internationaal perspectief. Mode steunt men beter om in het buitenland aan de slag te gaan. Dat loont meer op middellange termijn dan hen hier in Vlaanderen te steunen. De heer Raf Vermeiren antwoordt dat veel van de door CultuurInvest gesteunde bedrijven ook internationaal werken. Tien percent van de omzet van de modebedrijven wordt in Vlaanderen gerealiseerd, 90 percent wereldwijd. Muziek zit sterk geconcentreerd in Vlaanderen. Voor de andere sectoren zijn de bedrijven zeer internationaal gericht. De heer Herman Schueremans meent dat CultuurInvest – hoe goed bedoeld ook – de mode eigenlijk in het ongeluk duwt. Moet dan een soort ‘raad van wijzen’ de popgroepen aanduiden die gesteund moeten worden, vraagt de heer Philippe De Coene. De heer Herman Schueremans antwoordt ontkennend. Hij verwijst naar IJsland met Björk en Sigur Rós die van hun eigenheid een cultureel handelsmerk hebben gemaakt en het over de hele wereld hebben verspreid. Vlaanderen heeft ook dergelijke groepen. Zij moeten meer geholpen worden. De heer Filip Lacquet suggereert om dergelijke groepen door te sturen naar CultuurInvest. CultuurInvest is zelf vragende partij. De heer Herman Schueremans vraagt zich openlijk af of hij dertig jaar geleden met CultuurInvest in zee zou gegaan zijn.
V L A A M S P A R LEMENT
20
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
De heer Philippe De Coene besluit dat er nog voldoende werkperspectief is voor CultuurInvest en dankt de sprekers voor hun uiteenzetting. Philippe DE COENE, voorzitter Jean-Jacques DE GUCHT, verslaggever
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1117 (2010-2011) – Nr. 1
21
Gebruikte afkortingen CCI’s F.I.T. Gimv HR IBBT IWT kmo PMV VAF Vinnof
culturele en creatieve industrieën Flanders Investment & Trade (Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen) Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen human resources Interdisciplinair Instituut voor Breedbandtechnologie Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie kleine of middelgrote onderneming ParticipatieMaatschappij Vlaanderen Vlaams Audiovisueel Fonds Vlaams Innovatiefonds
V L A A M S P A R LEMENT