Hoogbegaafdenbeleid op de Waterspiegel september 2012
Intro Ieder kind heeft van God gaven en talenten gekregen: voor ieder kind op zijn eigen niveau. In ons onderwijs willen we die verscheidenheid waarderen. Daarom willen we onderwijs bieden dat aansluit bij het niveau en de onderwijsbehoeften van de verschillende leerlingen in een groep. Voor de een moet het tempo en het aanbod naar beneden worden aangepast, voor een ander is een versnelde leerlijn een betere optie. Door middel van toetsen, observaties en gesprekken met leerlingen en hun ouders proberen we zicht te krijgen op de behoeften van elke leerling, en proberen we daar met ons onderwijs op aan te sluiten. De zorgcyclus van HGW is daarvoor een passend instrument; langs de weg van waarnemen en begrijpen, komen we tot plannen, handelen en evalueren. De zorg voor hoogbegaafde leerlingen bij ons op school vraagt om een gestructureerde aanpak: in het signaleren en diagnosticeren van (hoog)begaafde leerlingen, maar ook in het planmatig verder helpen en onderwijzen van deze (sub)groep. Daarvoor is het nodig dat we samen de noodzaak onderkennen van een planmatige aanpak en het investeren van tijd in het begeleiden van hoogbegaafde leerlingen bij ons op school. We moeten over de juiste middelen beschikken, en we hebben een goed plan nodig om de aanwezige (of nog aan te schaffen) materialen doelmatig in te zetten en het gebruik te evalueren. Daarbij hebben we de volgende doelen geformuleerd: • dat de kinderen uitgedaagd worden boven hun niveau (zone van naaste ontwikkeling) • dat de kinderen leren leren ( verwerken van informatie, verantwoordelijk zijn voor hun eigen werk en de keuzes die zij maken) • dat we 8 jaar toegevoegde waarde leveren ( eruit halen wat erin zit) • dat wij ze geven wat ze nodig hebben; dat wij aansluiten bij de onderwijsbehoeften van de hoogbegaafde leerlingen • dat wij de brede ontwikkeling ( sociaal, redzaamheid, burgerschap) stimuleren
Wat is hoogbegaafdheid Als we het hebben over (hoog)begaafde leerlingen (gemiddeld 5% van de leerlingenpopulatie) bedoelen we die leerlingen die op grond van hun mogelijkheden in staat moeten worden geacht tot hoge prestaties op het gebied van leren, creativiteit (mn in het bedenken van oplossingen voor uiteenlopende problemen) en taakgerichtheid. De mate waarin die hoge prestaties ook daadwerkelijk geleverd worden hangt af van de thuissituatie, de schoolsituatie en de vriendengroep. Ook zogenaamde onderpresteerders passen in dit beeld: zij moeten in staat worden geacht tot uitzonderlijke prestaties, gelet op hun mogelijkheden, maar door omstandigheden komen zij niet uit de verf.
1
Het is onze taak om het onderwijs zodanig in te richten dat de schoolsituatie een stimulerende factor is in het hele plaatje, en niet een belemmerende omstandigheid. Uit deze beschrijving blijkt dat hoogbegaafdheid iets anders is dan hoog scoren op een IQ-‐ test. Dat laatste is slechts een stukje van de totale puzzel.
Signaleren Signaleren vindt per definitie plaats onder alle leerlingen. Het is een taak van de groepsleerkracht en mag geen grote tijdsinvestering vragen.
Kleutergroepen In de onderbouw kunnen we gebruik maken van 4 informatiebronnen: • de leerkracht kan in groep 1 (als leerlingen 6 weken tot 3 maanden op school zitten) de Quickscan invullen van het Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafden (DHH); daarmee worden verschillende kenmerken van hoogbegaafde kinderen (of liever: kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong) in een checklist weergegeven, waarmee de hele groep in kaar wordt gebracht. Ook is de algemene indruk van de leerkracht van belang: presteert een kind conform de verwachtingen. Daarvoor is ons KIJK!-‐observatiesysteem een goed hulpmiddel • de ouders kunnen bij de aanmelding op school aangeven of zij de indruk hebben dat hun kind een ontwikkelingsvoorsprong heeft (via het anamneseformulier), en aangeven op grond waarvan zij dat vermoeden hebben. Als ze dat moeilijk vinden om zelf aan te geven kunnen zij ook de vragen van de Quickscan van het DHH invullen voor hun kind • het leerlingvolgsysteem biedt voldoende aanknopingspunten om te signaleren of een leerling al of niet overeenkomstig de verwachtingen -‐van school en ouders-‐ presteert • overige bronnen, zoals verslagen van peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, schoolarts of andere onderzoeksinstanties kunnen aanleiding geven een leerling verder in kaart te brengen.
Groep 3-‐8 Bij het signaleren van (hoog)begaafdheid moet gelet worden op de volgende 3 factoren: • intelligentie • creativiteit • taakgerichtheid Er zijn verschillende bronnen waaruit informatie geput kan worden: • bij de groepsoverdrachten zijn de indrukken en gegevens van de vorige leerkrachten van belang • in groep 3 en groep 5 wordt aangeraden nogmaals de Quickscan van het DHH in te vullen voor de eigen groep om mogelijke hoogbegaafde leerlingen op te sporen die nog niet eerder herkend waren 2
verder zijn toetsgegevens van de methodetoetsen en uitslagen van de CITO-‐LVS toetsen belangrijke aanwijzingen; leerlingen die over de volle breedte hoge A’s scoren verdienen meer aandacht; ook observaties door de leerkracht en indrukken van de leerling tijdens klassikale activiteiten (kringgebeuren, groepsgesprekken) leveren relevante informatie op. • de ouders kunnen aangeven dat zij vermoeden dat hun kind hoogbegaafd is; als het moeilijk is om dat concreet te maken kan de signaleringslijst voor ouders (uit het DHH) worden gebruikt • ook een gesprek met de leerling zelf kan informatie opleveren voor de verdere begeleiding; er kan daarbij gebruik worden gemaakt van de zelfbeeldvragenlijst uit het Alfabetboek, of (vanaf groep 5) van de leerling-‐vragenlijst uit het DHH. • ook externe instanties die gespecialiseerd zijn in psycho-‐diagnostisch onderzoek kunnen signalen afgeven ten aanzien van een leerling die wijzen op hoogbegaafdheid In al deze gevallen geldt dat we signalen serieus moeten nemen en er mee aan het werk moeten. De genoemde signalen vormen belangrijke input voor de groepsbespreking en het opstellen van een doelgericht handelingsplan voor het begeleiden van de leerling. •
Diagnosticeren Nadere diagnose vindt plaats onder een klein groepje gesignaleerde leerlingen, en gebeurt in principe in samenwerking tussen groepsleerkracht, ouders en interne begeleider. Diagnose vindt plaats als uit de signalen van de leerkracht, de ouders, de leerling of het leerlingvolgsysteem blijkt dat er waarschijnlijk sprake is van hoogbegaafdheid. Ook hier staan verschillende informatiebronnen tot onze beschikking, die samen een antwoord kunnen geven op de vraag of er inderdaad sprake is van een hoogbegaafde leerling.
Kleutergroepen • • • •
de leerkracht vult nu de Diagnoselijst in uit het DHH, waarbij allerlei facetten van het leer-‐. werk-‐ en sociale gedrag in kaart worden gebracht ook de ouders vullen een dergelijke vragenlijst aan de hand van deze gegevens wordt een gesprek gevoerd tussen leerkracht, ouders en IB-‐er om de gegevens te verifiëren en vervolgacties te bespreken het leerlingvolgsysteem kan meer informatie opleveren, door een leerling bij goede prestaties door te toetsen op een hoger niveau. Dat geldt zowel voor Kijk! als voor eventuele CITO-‐lvs toetsen voor lezen en rekenen (niveau M3)
Groep 3-‐8 • •
de leerkracht vult nu de Diagnoselijst in uit het DHH, waarbij allerlei facetten van het leer-‐. werk-‐ en sociale gedrag in kaart worden gebracht ook de ouders vullen een dergelijke vragenlijst
3
• •
aan de hand van deze gegevens wordt een gesprek gevoerd tussen leerkracht, ouders en IB-‐er om de gegevens te verifiëren en vervolgacties te bespreken het leerlingvolgsysteem kan meer informatie opleveren, door een leerling bij goede prestaties (hoge A en A+) door te toetsen op een hoger niveau, om de grens van de prestaties op te zoeken
Vervolgtraject Op basis van de verzamelde gegevens gaan school (leerkracht en IB-‐er) en ouders met elkaar in gesprek over de vraag of de leerling hoogstwaarschijnlijk tot prestaties op begaafd of hoogbegaafd niveau zal kunnen komen. Aan de hand van dit gesprek wordt gekeken op welke manier de leerlingbegeleiding het best kan worden vormgegeven. Alleen als er twijfel blijft bestaan over de capaciteiten van een leerling of als er een vermoeden is van leer-‐ en/of gedragsstoornissen is extern psycho-‐diagnostisch onderzoek noodzakelijk hetzij door het Kompas, hetzij door een ander gespecialiseerd instituut
Begeleidingsmogelijkheden (Hoog)begaafde leerlingen beschikken over een aantal leereigenschappen die maken dat het reguliere leerstofaanbod voor hen niet toereikend is. Zij zijn in staat nieuwe kennis snel op te pakken en grote leerstappen te maken. Daarbij komt dat zij verworven kennis kunnen toepassen in nieuwe situaties, sterk zijn in het analyseren van problemen en zeer creatief zijn in het bedenken van nieuwe oplossingen voor problemen. Zij hebben niet alleen minder instructie en oefenstof nodig, zij hebben ook behoefte aan een ander soort opdrachten, waarbij zij uitgedaagd worden zelf oplossingen te vinden voor problemen. Als er sprake is van een grote voorsprong, van bijna een jaar of meer,op alle leer en ontwikkelingsgebieden, ten opzichte van de rest van de groep, kan er gekozen worden voor versnelde doorstroming (ofwel: de leerling kan een groep overslaan). Deze keuze moet weloverwogen worden genomen in goed overleg met de ouders en de leerling zelf. De Versnellingswenselijkheidslijst wordt als richtinggevend instrument gebruikt en in een gesprek met leerkracht, ouders en IB-‐er ingevuld en ondertekend. Bij hoogbegaafde kinderen heeft vervroegde doorstroming slechts tijdelijk effect, omdat zij ook in de nieuwe situatie in grote stappen door de leerstof zullen gaan. Daarom is in alle gevallen aanpassing van de leerstof noodzakelijk. Om de reguliere leerstof aan te passen moeten er twee dingen gebeuren: • compacten -‐ dit is het overslaan van onnodige herhalings-‐ en oefenstof uit de methode en het reguliere aanbod, om de leerstof interessant te houden en tijd te creëren voor andere inhouden en opdrachten • verrijken -‐ dit is het aanbieden van verrijkende leerstof die meer een beroep doet op de speciale kenmerken en mogelijkheden van hoogbegaafde leerlingen en waarbij onderwerpen worden aangesneden die niet in het reguliere aanbod voorkomen. In de tijd die vrij komt door het compacten van het reguliere aanbod, kan de leerling aan het werk gaan met verrijkende leerstof. Door deze leerstof op te nemen in een weekplan, 4
krijgt het een meer verplichtend karakter. En wordt het minder gebruikt als "extra stof voor als je al klaar bent met de rest". Bovendien is het van belang dat ook dit werk wordt nagekeken en op het rapport een plekje krijgt.
Kleutergroepen BIJ de begeleiding van hoogbegaafde kleuters ligt de nadruk vooral op een zo breed mogelijk verrijkingsaanbod dat aansluit bij de diverse ontwikkelingsgebieden. Compacten van de leerstof in groep 1 en 2 komt vooral aan bod bij het werken met ontwikkelingsmaterialen: bij deze materialen is vaak een bepaalde opbouw aangegeven in moeilijkheidsgraad. De leerkracht kan bepalen op welk niveau een leerling ongeveer moet instappen en vervolgens een selectie maken uit de bijbehorende opdrachten, zodat een leerling in grotere stappen door de opdrachten heen gaat. Het verrijkingsaanbod kan dan bestaan uit het aanbieden van aanvullende opdrachten met een hogere moeilijkheidsgraad en complexiteit. In de Map Verrijkingsmaterialen voor Kleuters (samengesteld door Ineke van Doornik van HAAL) is een breed aanbod aan mogelijke opdrachten opgenomen. Ook zijn ideeën opgenomen voor een aanpak die in meerdere situaties toepasbaar is. Ook het werken in hoeken biedt de mogelijkheid om het aanbod uit te breiden met meer verrijkende opdrachten voor de meerbegaafde leerlingen . De OGO-‐aanpak in onze onderbouw biedt daarvoor veel mogelijkheden, en in de zorgcyclus van HGW wordt elke tien weken nagegaan of het aanbod nog past bij de onderwijsbehoeften van de leerlingen en of de doelen moeten worden aangepast. Voor de kleuters die al geïnteresseerd zijn in cijfers en letters (vaak een eerste signaal van hun ontwikkelingsvoorsprong) kunnen in eerste instantie speelse opdrachten worden toegevoegd aan het aanbod in de lees-‐ /schrijfhoek, zoals woordzoekers of punttekeningen. Maar ook door aanvullende opdrachten in de andere hoeken (bijv. omgaan met hoeveelheden en geld, kaartjes maken bij werkstukken, prijskaartjes in de winkel, stikkers in de huishoek etc.) . De methode “Slim kan lezen” biedt een leesprogramma voor leerlingen die al AVI-‐M3 beheersen; zij lezen de teksten en maken opdrachten die op aparte kaartstroken zijn weergegeven. Op deze manier wordt het lezen ingezet om het kleuteronderwijs meer inhoud te geven. Ook de computer biedt goede mogelijkheden (Ambrasoft, Bas) om kleuters op het gebied van (voorbereidend) rekenen en taal op hun eigen niveau te laten werken en zich te ontwikkelen. Voor de kleuters die al vergevorderd zijn met lezen, schrijven en rekenen -‐voordat zij halverwege groep 2 zijn-‐ kan een vervroegde doorstroming naar groep 3 een goede oplossing zijn. Maar als daar niet voor gekozen wordt, kan de leerkracht wel materiaal uit groep 3 gebruiken om de leerling op bepaalde momenten in de week op zijn eigen niveau te laten werken. 5
Bij het werken met kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong wordt het beste resultaat bereikt, als er sprake is van een stapeleffect, namelijk als alle beschreven maatregelen gezamenlijk worden toegepast. Een leerling die al kan lezen en rekenen is dan ook nog bezig met uitdagende opdrachten bij de ontwikkelingsmaterialen en het werken in hoeken, en met speelse opdrachten rond lezen en rekenen. Door deze brede aanpak van verdieping en verrijking kan soms worden voorkomen dat een vervroegde doorstroming voor een leerling onvermijdelijk is.
Groep 3-‐8 Voor de groepen 3-‐8 is inmiddels een keur aan materialen beschikbaar gekomen. Variërend van projectlessen en lange thema-‐activiteiten tot losse werkbladen en IQ-‐ puzzels. De materialen zijn geordend per groep bij elkaar gebracht. Daarnaast hebben we een account aangemaakt op ACADIN.NL. Dit is een webbased verzamelplaats voor materialen die voor hoogbegaafde leerlingen geschikt zijn, geordend op vakgebied, thema en moeilijkheidsgraad. Zowel leerkrachten als leerlingen hebben toegang tot Acadin. Daarnaast is er een Portfolio-‐Map beschikbaar gekomen (samengesteld door Ineke van Doornik en Jacobien Karssenberg van HAAL) waarin voor verschillende leermiddelen op het gebied van lezen, taal en rekenen doelen zijn geformuleerd voor de gehanteerde materialen, de zogenaamde Verrijkingsarrangementen. Leerlingen krijgen -‐samen met het materiaal-‐ de doelstellingsformulieren uitgereikt en geven zelf aan wanneer het doel bereikt is. Ook de leerkracht geeft aan het eind van elk project een beoordeling. De leerling bewaart de formulieren in een Plus-‐map en de resultaten worden op het rapport verwerkt. Voor de leerling (en de leerkracht) is het belangrijk dat in een weektaak wordt opgenomen wanneer een leerling met deze verrijkende materialen mag en kan werken. Het voordeel van het opnemen in een weekplan is het verplichtend karakter van het verrijkingsaanbod. Bovendien is zo zichtbaar voor leerling, leerkracht en ouders op welke momenten er hoeveel tijd beschikbaar is voor verrijkingsstof. Voorwaarden voor deze werkwijze: • leerling moet redelijk zelfstandig kunnen werken • leerkracht moet wel regelmatig (hetzij tijdens de les, hetzij tijdens zelfstandig werken) tijd hebben om instructie te geven mbt de verrijkingsstof • er moet regelmatig (1x per 2 weken) ruimte zijn voor terugkoppeling van de resultaten uit het verrijkingsaanbod • de weekplannen en het verrijkingsaanbod moeten klaar liggen voor alle leerkrachten; een coördinator hoogbegaafdheid is daarvoor verantwoordelijk • er moet ruimte zijn voor evaluatie/bijstelling van deze aanpak • via contactavonden moeten ouders op de hoogte blijven • we moeten creatief omgaan met aanvullende onderwijsbehoeften van hoogbegaafde leerlingen 6
PLUSGROEP voor groep 5 tot 7 2007-‐2012 Naast het aanbod binnen de groepen, zoals hierboven beschreven, blijven we ook kiezen voor het in stand houden van een plusgroep voor hoogbegaafde leerlingen in groep 5 tot 7. Leerlingen die als zodanig gesignaleerd en/of gediagnosticeerd zijn mogen 1x per week onder begeleiding van de Plusgroepleerkracht buiten de eigen groep, met ontwikkelingsgelijken samenwerken aan thema’s die bij hun interesses passen. Dit gebeurt op een manier die past bij de kenmerken van deze leerlingen en die hen helpt zich te ontwikkelen in hun taakaanpak en verwerkingsvaardigheden. Om het contact met de groep in stand te houden, wordt waar mogelijk, aangesloten bij de thema’s van Topondernemers. Zo kan datgene wat in de plusgroep gedaan, gemaakt of bedacht wordt, een rol spelen in de eigen groep. Leerlingen kunnen presentaties verzorgen, werkstukken tonen of op een andere manier ondersteunend bezig zijn. Vanuit de plusgroep kan ook werk meegegeven worden naar de groep, zodat de leerlingen hun weektaak kunnen aanvullen met verdiepingsstof uit de Plusgroep. Leerlingen uit groep 8 doen niet meer mee aan de Plusgroep, zij kunnen deelnemen aan het verrijkingsaanbod van het VO (GAAF in Almere of Masterclass in Amersfoort, Guido de Bres) In 2011 is het project GAAF gestopt en kunnen onze leerlingen niet meer deelnemen. Gezien de wenselijkheid tot uitdagende onderwijs ( APS rapport december 2011 ) in alle groepen van onze school, kiezen we in maart 2012 voor het opheffen van de plusgroep. Voor de hoog – meerbegaafde leerlingen stellen we in groep 4 het OPP op 130%. In groep 5 kijken we of dit aangepast kan worden naar 140% . We geven hiermee aan dat we hoge verwachtingen van deze leerlingen hebben en met hen in een kindplan hieraan werken.
Materialenoverzicht Groep 1-‐2 Groep 3 Groep 4 Groep 5 Groep 6 Groep 7 Groep 8
hoogbegaafden
meerbegaafden
7
opmerkingen
8