Advocatenwetboek I. Nationale wetgeving
Het aanvangsindexcijfer is dat van de maand (juli 2007).
Hoofdstuk III. Slotbepalingen.
KB 2007-04-26/43, art. 4, 2°, 003; Inwerkingtreding: 01-092007
Art. 4. Het koninklijk besluit van 10 juli 2001 tot vaststelling van de voorwaarden van de kosteloosheid van de juridische eerstelijnsbijstand en van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 april 2002, wordt opgeheven. Art. 5. Het koninklijk besluit van 20 december 1999 tot vaststelling van de vaste bijdrage verschuldigd door de aanvrager aan wie juridische eerstelijnsbijstand is verleend, overeenkomstig artikel 508/5, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, wordt opgeheven. Art. 6. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004. Art. 7. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Elke verhoging of verlaging van het indexcijfer brengt een verhoging of verlaging van de bedragen met zich mee, overeenkomstig de volgende formule: het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag, vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer. Het resultaat wordt afgerond tot de hogere euro. De nieuwe bedragen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. (Ze treden in werking op 1 september van het jaar van hun aanpassing.) KB 2007-04-26/43, art. 4, 3°, 003; Inwerkingtreding: 01-092007
20
DECEMBER 1999. - [KONINKLIJK BESLUIT HOUDENDE UITVOERINGSBEPALINGEN INZAKE DE VERGOEDING DIE AAN ADVOCATEN WORDT TOEGEKEND IN HET KADER VAN DE JURIDISCHE TWEEDELIJNSBIJSTAND EN INZAKE DE SUBSIDIE VOOR DE KOSTEN VERBONDEN AAN DE ORGANISATIE VAN DE BUREAUS VOOR JURIDISCHE BIJSTAND.] KB 2006-06-10/30, art. 1, 003; Inwerkingtreding: 13-06-2006 (Nota: Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-12-1999 en tekstbijwerking tot 01-08-2006). (B.S. 30 december 2009)
Hoofdstuk I. Definities. Art. 1. In het kader van dit besluit moet worden verstaan onder: - de minister: de minister van Justitie; - de personen die volledige bijstand genieten: de personen bedoeld in artikel 508/13 van het Gerechtelijk Wetboek die volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand genieten, de personen bedoeld in artikel 508/23 van hetzelfde Wetboek voor wie de ambtshalve toevoeging volledig kosteloos plaatsvindt en de personen bedoeld in artikel 508/22, derde lid, van hetzelfde Wetboek die volledig hebben nagelaten of geweigerd de erelonen te betalen; - de personen die gedeeltelijke bijstand genieten: de personen bedoeld in artikel 508/13 van hetzelfde Wetboek die gedeeltelijk kosteloze juridische tweedelijnsbijstand genieten, de personen bedoeld in artikel 508/23 van hetzelfde Wetboek voor wie de ambtshalve toevoeging gedeeltelijk kosteloos plaatsvindt en de personen bedoeld in artikel 508/ 22, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, die de erelonen gedeeltelijk hebben betaald.
Hoofdstuk II. Vergoeding van de advocaten. Afdeling I. Berekening van de punten. Art. 2. De voorwaarden voor de toekenning, het tarief en de wijze van uitbetaling van de vergoeding omschreven in artikel 508/19, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 november 1998 betreffende de juridische bijstand, worden als volgt bepaald: 1° Het bureau voor juridische bijstand verleent aan de advocaten punten voor iedere aanwijzing of ambtshalve toevoeging ingevolge de artikelen 508/ 9 en 508/21 van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 november 1998, waarvoor de advocaten aantonen dat zij tijdens het afgelopen gerechtelijk jaar of tijdens de voorgaande jaren werkelijk prestaties hebben verricht. Het bureau baseert zich in dit verband op het verslag bedoeld in de artikelen 508/11 en 508/19, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij dezelfde wet. De punten worden per prestatie verleend op grond van een lijst met de punten die voor bepaalde prestaties worden aangerekend. De minister stelt de lijst op voorstel van de Nationale Orde van Advocaten vast. (In alle gevallen kan het Bureau voor Juridische Bijstand, op grond van een behoorlijk gemotiveerde beslissing, het aantal punten herleiden, in functie van de verstrekte prestatie.) KB 2006-07-19/33, art. 1, 004; Inwerkingtreding: 11-08-2006
64
29 februari 2012
Advocatenwetboek I. Nationale wetgeving
Er kunnen geen punten worden toegekend wanneer de stafhouder of het bureau voor juridische bijstand een advocaat aanwijst in gevallen waarin de artikelen 508/9 en 508/21 van hetzelfde Wetboek niet van toepassing zijn; 2° de stafhouders bezorgen aan de overheden bedoeld in artikel 488 van hetzelfde Wetboek voor 31 oktober van elk jaar, op de formulieren welke die overheden ter beschikking stellen, een lijst van de advocaten die de prestaties bedoeld in 1°, eerste lid, hebben verricht, waarbij voor elke prestatie opgave moet worden gedaan van: a) per aanwijzing en per ambtshalve toevoeging: - de identiteit en de woonplaats van de bijgestane persoon; - de punten toegekend wegens prestaties verricht ten aanzien van personen die volledige bijstand genieten; - de punten toegekend wegens prestaties verricht ten aanzien van personen die gedeeltelijke bijstand genieten, evenals het bedrag van de betaalde erelonen; b) het totaal van de punten en van de bedragen bedoeld in a). De stafhouders vermelden eveneens voor de gehele balie het totaal van de punten en van de bedragen bedoeld in b); 3° aan de hand van het totale aantal punten dat alle advocaten van het Rijk hebben behaald en van het bedrag bestemd voor de vergoedingen dat ingeschreven is op de begroting van het jaar waarin het betrokken gerechtelijk jaar eindigt, doen de overheden bedoeld in artikel 488 van hetzelfde Wetboek, voor 1 februari van elk jaar, voor het gehele Rijk een voorstel aan de minister betreffende de berekening van de waarde van één punt. In dit voorstel is de waarde van één punt gelijk aan het totale bedrag van de vergoedingen ingeschreven op de begroting vermeerderd met het totale bedrag van de gedeeltelijke betalingen van de erelonen gedeeld door het totale aantal van de punten van de advocaten. Tenslotte delen de overheden bedoeld in artikel 488 van hetzelfde Wetboek, eveneens per balie en voor het gehele Rijk, aan de minister de gegevens mee die zijn omschreven in artikel 2, 2°, a, tweede en derde streepje; 4° na controle bepaalt de minister het totale bedrag van de vergoedingen en stelt hij de waarde van één punt vast. Hij geeft de overheden bedoeld in artikel 488 van hetzelfde Wetboek hiervan kennis en betaalt hen het bedrag van de vergoeding uit; 5° op basis van de beslissing van de minister, delen de overheden bedoeld in, artikel 488 van hetzelfde Wetboek aan ieder stafhouder volgende gegevens mee: a) voor de gehele balie, het bedrag waarop de advocaten recht hebben, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 6; b) per advocaat, voor de juridische bijstand aan personen die volledige bijstand genieten, de vergoeding waarop hij recht heeft, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 6, zijnde het aantal punten die de betrokkene heeft behaald, vermenigvuldigd met de waarde van één punt; c) per advocaat, voor de juridische bijstand aan personen die gedeeltelijke bijstand genieten, de vergoeding waarop hij recht heeft, onder voorbehoud 29 februari 2012
van de toepassing van artikel 6, zijnde het aantal punten die de betrokkene heeft behaald vermenigvuldigd met de waarde van één punt en verminderd met het bedrag van de erelonen die hij heeft ontvangen. Terzelfder tijd maken de overheden omschreven in artikel 488 van hetzelfde Wetboek de bedragen bedoeld in a) over op een bijzondere rekening die elke balie daartoe onder de rubriek "vergoeding advocaten" opent; 6° elke balie verdeelt de bedragen bedoeld in 5° die de overheden bedoeld in artikel 488 van hetzelfde Wetboek hebben overgemaakt, onder de advocaten; 7° iedere aanwijzing of ambtshalve toevoeging wordt slechts eenmaal vergoed, hetzij bij het einde van de prestatie, hetzij wanneer het bureau voor juridische bijstand de advocaat van de aanwijzing of van de ambtshalve toevoeging ontheft.
Afdeling II. Verantwoordingsverslag. Art. 3. De overheden bedoeld in artikel 488 van het Gerechtelijk Wetboek bezorgen aan de minister een Verantwoordingsverslag, waarin het beroepsgeheim van de advocaten wordt gerespecteerd, binnen 6 maanden te rekenen van de dag waarop zij van hem het bedrag van de vergoedingen bedoeld in artikel 2 hebben ontvangen. Dit verslag bevat: 1° de vermelding van het totale bedrag van de uitbetaalde vergoedingen, de verdeling ervan in de bedragen uitgekeerd voor juridische bijstand aan personen die volledige bijstand genieten en in die toegekend voor juridische bijstand aan personen die gedeeltelijke bijstand genieten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de gevallen van aanwijzing en die van ambtshalve toevoeging, evenals de vermelding van het totale bedrag van de erelonen gestort door personen die gedeeltelijke bijstand genieten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de gevallen van aanwijzing en die van ambtshalve toevoeging; 2° voor iedere balie, de vermelding van het bedrag van de uitbetaalde vergoedingen en van de gestorte erelonen, op dezelfde wijze als in 1°; 3° per balie en voor iedere advocaat, de vermelding van het bedrag van de uitgekeerde vergoedingen en van de gestorte erelonen, op dezelfde wijze als in 1°; 4° per bijgestane persoon, de vermelding van het bedrag van de uitgekeerde vergoedingen en, in voorkomend geval, van het bedrag van de gestorte erelonen, waarbij wordt vermeld of het een aanwijzing of een ambtshalve toevoeging betreft; 5° per zaak, de vermelding van het bedrag van de uitgekeerde vergoedingen en van de gestorte honoraria, op dezelfde wijze als in 1°. Art. 4. De minister deelt aan de minister van Financiën het in artikel 3 bedoelde verslag mee. Art. 5. De administratie van het kadaster, de registratie en de domeinen, is in de gevallen omschreven in artikel 508/20 van het Gerechtelijk Wetboek belast met de terugvordering van de vergoeding ten laste van de door een advocaat bijgestane personen. De terugvordering geschiedt overeenkomstig artikel 695, eerste lid, van hetzelfde Wetboek. 65
Advocatenwetboek I. Nationale wetgeving
Hoofdstuk III. (Subsidie voor de kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand.) KB 2006-06-10/30, art. 2; Inwerkingtreding: 13-06-2006 Art. 6. KB 2006-06-10/30, art. 3, 003; Inwerkingtreding: 13-06-2006. § 1. Gelijktijdig met het voorstel be-
doeld in artikel 2, 3°, maken de overheden bedoeld in artikel 488 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Minister, voor het Rijk en voor iedere balie die er deel van uitmaakt, een voorstel over betreffende de verdeling van de subsidie bedoeld in artikel 508/ 19bis van het Gerechtelijk Wetboek. Deze verdeling gebeurt volgens de verhouding bekomen door het rekenkundig gemiddelde te maken van de percentages van, respectievelijk, het aantal aanstellingen, het aantal behandelde zaken en het aantal punten, verminderd met de punten voor de verplaatsingsonkosten van de advocaten, gedurende het gerechtelijk jaar dat afloopt tijdens het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft. Binnen de perken van de bedragen die hen overeenkomstig het voorgaande lid dienen te worden overgemaakt, kunnen de overheden evenwel voorstellen de subsidie bij voorrang aan te wenden om de bijzondere financiële lasten die een balie voor de organisatie van haar bureau voor juridische bijstand ondervindt, te dekken. Dit gebeurt in overleg en met het akkoord van de balies die in de betreffende overheid vertegenwoordigd zijn, en beoogt een kwaliteitsvolle dienstverlening en een betere toegang tot justitie voor de burger te verzekeren. De Minister geeft, na verificatie, de overheden kennis van het bedrag dat hen zal worden toegekend alsook van de verdeling onder de balies, en maakt hen dit bedrag over. § 2. Elke overheid verdeelt het bedrag bedoeld in § 1 tussen de balies die er deel van uitmaken, volgens de verdeelsleutel bedoeld in § 1, tweede of derde lid. Onverminderd de toepassing van artikel 6bis, § 5, laatste lid, maken de overheden het bedrag bestemd voor elke balie over, binnen de maand te rekenen vanaf de dag waarop zij dit bedrag hebben ontvangen. Het bedrag wordt overgemaakt op een bijzondere rekening die elke balie daartoe onder een rubriek " kosten verbonden aan de organisatie van het bureau voor juridische bijstand " opent. Art. 6bis. Ingevoegd bij KB 2006-06-10/30, art. 4; Inwerkingtreding: 13-06-2006. § 1. Binnen de vier maanden te rekenen vanaf de overmaking bedoeld in artikel 6, § 2, tweede lid, bezorgen de stafhouders aan de overheden bedoeld in artikel 488 van het Gerechtelijk Wetboek, een lijst met de kosten verbonden aan de organisatie van het bureau voor juridische bijstand van hun balie voor het betreffende kalenderjaar, alsook alle verantwoordingsstukken. De overheden verzamelen de lijsten en de verantwoordingsstukken. Ze bezorgen deze aan de Minister, gelijktijdig met het verantwoordingsverslag bedoeld in artikel 3. § 2. De kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand bestaan, in het bijzonder, uit de vergoedingen of bezoldigingen van de medewerkers, de aankoop van meubilair en ma66
terieel alsook de hieraan verbonden onderhouds en gebruikskosten, de kosten verbonden aan het gebruik en het onderhoud van de lokalen en de verplaatsingskosten. De verantwoordingsstukken bestaan, in het bijzonder, uit de facturen of de bewijzen van betaling voor de kosten gemaakt tijdens het betreffende kalenderjaar. Inzake de verplaatsingskosten die noodzakelijk zijn voor de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand, is het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten van toepassing. § 3. De Minister en de overheden kunnen bij de stafhouders alle aanvullende inlichtingen en stukken opvragen ter verantwoording van de opgegeven kosten. § 4. Indien blijkt dat het door de Minister aan de overheden overgemaakte bedrag hoger is dan de kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand gedurende het betreffende kalenderjaar, maken de overheden het verschil uiterlijk drie maanden na de vraag om terugbetaling over. De gemotiveerde beslissing tot terugbetaling wordt aan de betreffende overheid bij aangetekend schrijven ter kennis gebracht. § 5. Indien blijkt dat het door een overheid aan een balie overgemaakte bedrag hoger is dan de kosten verbonden aan de organisatie van haar bureau voor juridische bijstand gedurende het betreffende kalenderjaar, maakt de balie het verschil uiterlijk drie maanden na de vraag om terugbetaling over. De gemotiveerde beslissing tot terugvordering wordt aan de betreffende balie door de betrokken overheid bij aangetekend schrijven ter kennis gebracht. De terugvordering van de bedragen bij de betreffende balie kan op de navolgende subsidies worden toegerekend.
Hoofdstuk IV. Overgangsbepalingen en slotbepalingen. Art. 7. § 1. Tot 30 december 1999 wordt de vergoeding van de advocaten voor prestaties vermeld in de verslagen betreffende het gerechtelijk jaar 1998-1999, die zijn opgesteld overeenkomstig de artikelen 455, § 2, eerste lid, en 455bis, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, geregeld volgens de procedure ingesteld bij het koninklijk besluit van 23 mei 1997 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning, het tarief en de wijze van uitbetaling van de vergoeding verleend aan de advocaten overeenkomstig de artikelen 455 en 455bis van het Gerechtelijk Wetboek. Artikel 2, 3° tot en met 6° van dit besluit is vanaf 31 december 1999 van toepassing op de prestaties bedoeld in het eerste lid. Het verantwoordingsverslag bedoeld in artikel 3 mag evenwel geen gegevens bevatten betreffende de erelonen die de bureaus voor consultatie en verdediging overeenkomstig de artikelen 455, § 2, vijfde lid, en 455bis, § 2, 1° tweede lid, van hetzelfde Wetboek, hebben vastgesteld. § 2. Onverminderd § 1 wordt het koninklijk besluit van 23 mei 1997 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning, het tarief en de wijze 29 februari 2012
Advocatenwetboek I. Nationale wetgeving
van uitbetaling van de vergoeding verleend aan de advocaten ter uitvoering van de artikelen 455 en 455bis van het Gerechtelijk Wetboek opgeheven. Art. 8. De artikelen 2, 8 en 10 van de wet van 23 november 1998 betreffende de juridische bijstand
en dit besluit hebben uitwerking met ingang van 1 september 1999. Artikel 3 van dezelfde wet treedt in werking op 31 december 1999. Art. 9. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
26 FEBRUARI 1997. - KONINKLIJK BESLUIT WAARBIJ AAN DE BELGISCHE NATIONALE ORDE VAN ADVOCATEN TOEGANG WORDT VERLEEND TOT DE INFORMATIEGEGEVENS VAN HET RIJKSREGISTER VAN DE NATUURLIJKE PERSONEN. (B.S. 14 maart 1997)
Art. 1. Enkel wanneer een verzoek in die zin tot hem wordt gericht door een advocaat die op het tableau van de orde of op de lijst van de stagiairs van een Belgische balie is ingeschreven, wordt aan de deken van de Belgische Nationale Orde van advocaten of aan de persoon die hij daartoe schriftelijk machtigt, toegang verleend tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen met als enig doel aan de advocaat de informatie mede te delen die hij nodig heeft in het kader van het aanspannen, voeren en beëindigen van een rechtszaak die hem wordt toevertrouwd of om handelingen te vervullen die voorafgaan aan een geschillenprocedure. De toegang tot de opeenvolgende wijzigingen die in de in het eerste lid bedoelde informatiegegevens werden aangebracht, wordt beperkt tot een periode van dertig jaar voorafgaand aan de mededeling van die informatiegegevens. Art. 2. In het verzoek dat hij richt tot de Nationale Orde geeft de advocaat aan welk type procedure hij van plan is in te stellen en preciseert hij de informatiegegevens bedoeld in artikel 1, eerste lid, die hij noodzakelijkerwijze moet kennen voor de noodwendigheden van deze procedure. Hij motiveert zijn verzoek in het bijzonder wanneer hij daarmee, tussen deze informatiegegevens, de mededeling beoogt van de nationaliteit, de burgerlijke staat of de samenstelling van het gezin. Art. 3. De met toepassing van artikel 1 verkregen informatie uit het Rijksregister mag slechts worden gebruikt door de advocaat voor de noodwendigheden van de procedure met het oog waarop hij ze via
de Nationale Orde heeft ontvangen. Ze mag niet aan derden worden medegedeeld. Voor de toepassing van het eerste lid worden niet als derden beschouwd: 1° de natuurlijke personen op wie deze informatiegegevens betrekking hebben, of hun wettelijke vertegenwoordigers; 2° de openbare overheden en instellingen die krachtens artikel 5 van de voormelde wet van 8 augustus 1983 aangewezen zijn, voor de informatie die hun mag worden medegedeeld krachtens hun aanwijzing en in het kader van de betrekkingen die zij met de advocaten onderhouden, wanneer deze handelen met het oog op de in artikel 1, eerste lid, vermelde doeleinden; 3° de partijen in het geding alsmede hun raadsman. Art. 4. De Nationale Orde van advocaten bewaart gedurende zes jaar de verzoeken van de advocaten tot mededeling van informatiegegevens uit het Rijksregister. Art. 5. De Nationale Orde van advocaten moet de aangewezen veiligheidsmaatregelen nemen opdat de vertrouwelijkheid van de uit het Rijksregister bekomen informatiegegevens gewaarborgd zou worden en opdat de advocaten en het betrokken personeel van de Nationale Orde de wettelijke en reglementaire bepalingen met betrekking tot het Rijksregister en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zouden naleven. Art. 6. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Art. 7. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
14
MAART 1983. - KONINKLIJK BESLUIT TOT UITVOERING VAN DE ARTIKELEN 477BIS EN 477QUATER VAN HET GERECHTELIJK WETBOEK. (B.S. 28 maart 1983) Art. 1. KB 1988-04-20/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding: 19-05-1988. Voor de toepassing van artikel 477bis
van het Gerechtelijk Wetboek stemt de titel van advocaat overeen met de volgende titels: Denemarken: Advokat. 29 februari 2012
Duitsland: Rechtsanwalt. Frankrijk: Avocat. Griekenland: Dikaigoros. Ierland: Barrister, Sollicitor. Italië: Avvocato. Luxemburg: Avocat-avoué. 67
Advocatenwetboek I. Nationale wetgeving
Nederland: Advocaat Portugal: Advogado. Spanje: Abogado. Verenigd Koninkrijk: Advocate, Barrister, Sollicitor. Art. 2. De personen bedoeld in artikel 477bis van het Gerechtelijk Wetboek moeten: 1. handelen in samenwerking met een advocaat die bij het betrokken gerecht praktijk uitoefent of daartoe bevoegd is;
2. vóór de terechtzitting worden voorgesteld: a) aan de stafhouder van de balie bij het betrokken gerecht; b) aan de voorzitter van het gerecht waarvoor zij optreden. Art. 3. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
24 AUGUSTUS 1970. - KONINKLIJK BESLUIT TOT INVOERING VAN EEN AFWIJKING VAN DE VOORWAARDE VAN NATIONALITEIT GESTELD BIJ ARTIKEL 428 VAN HET GERECHTELIJK WETBOEK BETREFFENDE HET VOEREN VAN DE TITEL EN DE UITOEFENING VAN HET BEROEP VAN ADVOCAAT. (B.S. 28 maart 1983)
Art. 1. Van de nationaliteitsvoorwaarde, gesteld in artikel 428, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, wordt afgeweken ten behoeve van de vreemdeling die: 1° op het tijdstip van de aanvraag om inschrijving sedert ten minste zes jaren zijn woonplaats in België gevestigd heeft; 2° als hij bij een vreemde balie ingeschreven is geweest, aantoont dat hij niet is weggelaten om redenen die zijn achtbaarheid als particulier of met betrekking tot zijn beroep raken; 3° behoudens in het geval van artikel 2, d, een door de Minister van Buitenlandse Zaken afgegeven attest overlegt volgens hetwelk de nationale wet van de belanghebbende of een internationale overeenkomst wederkerigheid toestaat; 4° op het tijdstip van de aanvraag om inschrijving geen woonplaats noch verblijfplaats als bedoeld in artikel 36 van het Gerechtelijk Wetboek meer heeft in het buitenland, noch een inschrijving bij een buitenlandse balie, en zich ertoe verbindt er geen te zullen hebben.
Art. 2. De bij artikel 1 bepaalde tijd van woonplaats wordt verminderd tot drie jaar voor de vreemdeling die een van de hierna bepaalde voorwaarden vervult: a) gehuwd zijn met een persoon die Belg is door geboorte; b) een of meer bloedverwanten in de opgaande of in nederdalende lijn hebben die sedert ten minste drie jaar in België verblijven; c) onderdaan zijn van een der lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap; d) als vluchteling erkend zijn overeenkomstig het verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 en bekrachtigd bij de wet van 26 juni 1953. Art. 3. Overeenkomstig artikel 2 van de wet van 19 februari 1965 betreffende de uitoefening van de zelfstandige beroepsactiviteiten der vreemdelingen wordt de vreemdeling die ingeschreven is op het tableau van de Orde van advocaten of op de lijst van stagiairs, vrijgesteld van de verplichting om een "beroepskaart" te hebben. Art. 4. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
30
SEPTEMBER 1968. - KONINKLIJK BESLUIT TOT VASTSTELLING VAN DE KLEDIJ DIE BIJ ARTIKEL 441 VAN HET GERECHTELIJK WETBOEK VOOR DE ADVOCATEN WORDT VOORGESCHREVEN. (B.S. 13 november 1968)
Art. 1. De toga die de advocaten dragen is van zwarte wollen stof, vooraan gesloten, met wijde mouwen en een witte geplooide bef. Hierop ligt, op de linker schouder, de schouderversiering, een stuk in het midden gefronselde zwarte wollen stof, aan de uiteinden geboord met witte pels, die op de borst en de rug neerhangt.
68
De advocaten mogen bovendien een zwart wollen baret dragen die met een fluwelen boordsel van dezelfde kleur is omzet. Art. 2. Dit besluit treedt in werking op 1 november 1968. Art. 3. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
29 februari 2012
Advocatenwetboek I. Nationale wetgeving
29
SEPTEMBER 1953. HET PLEIDOOIRECHT.
- KONINKLIJK BESLUIT
TOT WEDERINSTELLING VAN
(B.S. 2 oktober 1953)
KB 2000-07-20/56, art. 8; BS 30-08-2000
Art. 1. Als pleidooirecht wordt toegekend een som van: A. (12,50 EUR) voor de burgerlijke zaken ingeleid voor het Hof van verbreking;
Art. 2. Het pleidooirecht wordt geïnd door de voorzorgskas voor advocaten waarbij de balie van het rechtsgebied aangesloten is, voor rekening van elk betrokken advocaat die gehouden is haar het bedrag er van af te staan. Dit recht wordt geïnd onder de vorm van plakzegels door deze Kas uitgegeven; deze stelt de modellen er van vast, beantwoordend aan de in artikel 1 opgegeven waarden. Art. 3. KB 25-02-1954, art. 1, BS 28-02-1954. De (gerechtsdeurwaarder), belast met de kennisgeving van het exploot, brengt de plakzegel van de bij artikel 1 voorgeschreven waarde aan op de dagvaarding, de akte van beroep of elke andere akte waarbij een geding wordt ingeleid, wanneer een advocaat van de kennisgeving van de akte af tussenbeide komt.
KB 2000-07-20/56, art. 8; BS 30-08-2000
B. (7,50 EUR) voor de zaken ingeleid voor de burgerlijke kamers van het Hof van beroep; KB 2000-07-20/56, art. 8; BS 30-08-2000
C. (3,70 EUR) voor de zaken ingeleid voor de burgerlijke kamers van de rechtbanken van eerste aanleg en waarover in eerste aanleg een beslissing gewezen werd met inbegrip van de zaken in kort geding; KB 2000-07-20/56, art. 8; BS 30-08-2000
D. (1,85 EUR) voor de zaken ingeleid voor de burgerlijke kamers van de rechtbanken van eerste aanleg en waarover in laatste aanleg een beslissing gewezen werd, met inbegrip van de zaken in kort geding, alsmede voor het beroep van vonnissen van de vrederechter; KB 2000-07-20/56, art. 8; BS 30-08-2000
E. (3,70 EUR) voor de zaken ingeleid voor de rechtbanken van koophandel en waarover in eerste aanleg een beslissing gewezen werd, met inbegrip van de zaken in kort geding; KB 2000-07-20/56, art. 8; BS 30-08-2000
F. 35 frank voor de zaken ingeleid voor de rechtbanken van koophandel en waarover in laatste aanleg een beslissing gewezen werd, met inbegrip van de zaken in kort geding; G. 25 frank voor de zaken ingeleid voor de vrederechters en waarover in eerste aanleg een beslissing gewezen werd; H. (5 EUR) voor de burgerlijke vorderingen in verband met een strafvordering, bij rechtstreekse dagvaarding voor de correctionele kamers van het Hof van beroep ingeleid; KB 2000-07-20/56, art. 8; BS 30-08-2000
I. (3,70 EUR) voor de burgerlijke vorderingen in verband met een strafvordering, bij rechtstreekse dagvaarding voor de correctionele rechtbanken ingeleid; KB 2000-07-20/56, art. 8; BS 30-08-2000
J. 35 frank voor de burgerlijke vorderingen in verband met een strafvordering, bij rechtstreekse dagvaarding voor de politierechtbanken ingeleid; K. (1,85 EUR) voor de burgerlijke zaken in verband met een strafvordering, bij rechtstreekse dagvaarding voor de krijgsraden ingeleid; L. (3,70 EUR) voor de burgerlijke vorderingen in verband met een strafvordering, bij rechtstreekse dagvaarding voor het Militair Gerechtshof ingeleid.
29 februari 2012
W 04-07-1963, art. 48 § 4, BS 17-07-1963
Wanneer geen enkele advocaat vóór deze kennisgeving is tussenbeide gekomen, brengt de (gerechtsdeurwaarder) de plakzegel aan op de uitgifte van de eerste beslissing waaruit blijkt dat een advocaat is tussenbeide gekomen. W 04-07-1963, art. 48 § 4, BS 17-07-1963
De (gerechtsdeurwaarder) maakt de plakzegel onbruikbaar overeenkomstig de voorschriften van de artikelen 12 en 13 van het besluit van de Regent van 18 September 1947 betreffende de uitvoering van het Wetboek der zegelrechten. W 04-07-1963, art. 48 § 4, BS 17-07-1963
Art. 4. Het recht wordt slechts eenmaal geïnd bij elke rechtsinstantie, zonder het aantal advocaten die in de zaak tussenbeide kwamen in aanmerking te nemen. Het is in de kosten begrepen en valt ten laste van de in het ongelijk gestelde partij. Art. 5. Wanneer de rechter de bij hem aanhangige zaak volledig heeft berecht zonder dat een advocaat in het geding tussenbeide is gekomen, neemt hij het bedrag van het pleidooirecht niet op in de begroting; (...). KB 25-02-1954, art. 2, BS 28-02-1954
Art. 6. De griffiers vermelden in elke beslissing de naam van de advocaten die in de zaak tussenbeide zijn gekomen. Art. 7. Het pleidooirecht is niet verschuldigd wanneer de inleidende akte werd opgemaakt op verzoek van iemand die, zelfs gedeeltelijk, het voordeel der kosteloze rechtspleging heeft verkregen. Art. 8. Dit besluit treedt 1 maart 1954 in werking. KB 30-12-1953, enig art., 10-01-1954
Art. 9. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
69
Advocatenwetboek I. Nationale wetgeving
28 SEPTEMBER 1953. - KONINKLIJK BESLUIT BETREFFENDE DE TOETREDING TOT DE VOORZORGSKASSEN DER ADVOCATEN, HET PLEIDOOIZEGEL IN DE BETALING VAN BIJDRAGEN. Art. 1. Ten einde door onderlinge beroepshulp pensioenen ten voordele van de advocaten, hun weduwen en hun minderjarige kinderen te vestigen en, in het algemeen, door alle daartoe dienstige middelen de sociale zekerheid van de advocaten in al haar vormen te bevorderen, kan de raad van de orde dezen er toe verplichten zich bij de voorzorgskas die hij hun aanwijst, aan te sluiten en pleidooizegels te gebruiken. Art. 2. Het bedrag van de pleidooizegel mag per advocaat die in een zaak verschijnt, niet hoger zijn dan: (6,20 EUR) voor de burgerlijke en fiscale zaken die vóór het Hof van verbreking worden gebracht; KB 2000-07-20/56, art. 7, 002; Inwerkingtreding: 01-01-2002
(3,70 EUR) voor de strafzaken die vóór het Hof van verbreking worden gebracht; KB 2000-07-20/56, art. 7, 002; Inwerkingtreding: 01-01-2002
(5 EUR) voor de zaken die vóór het Hof van assisen worden gebracht; KB 2000-07-20/56, art. 7, 002; Inwerkingtreding: 01-01-2002
(3,70 EUR) voor de zaken die vóór de burgerlijke en fiscale kamers van het Hof van beroep worden gebracht; KB 2000-07-20/56, art. 7, 002; Inwerkingtreding: 01-01-2002
(2,50 EUR) voor de zaken die vóór de correctionele kamers van het Hof van beroep worden gebracht; KB 2000-07-20/56, art. 7, 002; Inwerkingtreding: 01-01-2002
(7,45 EUR) voor de zaken die vóór scheidsmannen worden gebracht en waarvan de waarde hoger is dan het bedrag bepaald in artikel 16 van de wet van 25 maart 1876 op de bevoegdheid in burgerlijke zaken; KB 2000-07-20/56, art. 7, 002; Inwerkingtreding: 01-01-2002
(3,70 EUR) voor de zaken die vóór scheidsmannen worden gebracht en waarvan de waarde gelijk is aan of lager is dan het bedrag in hetzelfde artikel 16 bepaald; KB 2000-07-20/56, art. 7, 002; Inwerkingtreding: 01-01-2002
(2,50 EUR) voor de zaken die vóór de burgerlijke kamers van de rechtbanken van eerste aanleg of vóór de voorzitters van die rechtbanken, zetelende in kort geding, worden gebracht, wanneer die zaken in eerste aanleg kunnen worden gevonnist; KB 2000-07-20/56, art. 7, 002; Inwerkingtreding: 01-01-2002
(1,25 EUR) voor de zaken die vóór de burgerlijke kamers van de rechtbanken van eerste aanleg of vóór de voorzitters van die rechtbanken, zetelende in kort geding, worden gebracht, wanneer die zaken in laatste aanleg kunnen worden gevonnist, evenals voor het beroep van vonnissen van de vrederechters; KB 2000-07-20/56, art. 7, 002; ED: 01-01-2002
70
(1,25 EUR) voor de zaken die vóór de correctionele kamers van de rechtbanken van eerste aanleg worden gebracht; KB 2000-07-20/56, art. 7, 002; Inwerkingtreding: 01-01-2002
30 frank voor de zaken die vóór de correctionele kamers van de rechtbanken van eerste aanleg, zetelende in beroep van politiezaken, worden gebracht; (1,25 EUR) voor de zaken die vóór de rechtbanken van koophandel worden gebracht, wanneer die zaken in eerste aanleg kunnen worden gevonnist; KB 2000-07-20/56, art. 7, 002; Inwerkingtreding: 01-01-2002
25 frank vor de zaken die vóór de rechtbanken van koophandel worden gebracht, wanneer de zaken in laatste aanleg kunnen worden gevonnist, evenals voor de zaken die vóór de voorzitters van die rechtbanken, zetelende in kort geding, worden gebracht; 20 frank voor de zaken die vóór de vrederechters worden gebracht, wanneer die zaken in eerste aanleg kunnen worden gevonnist; 20 frank voor de zaken die vóór de vrederechters, zetelende in politiezaken, worden gebracht; 20 frank voor de zaken die vóór de werkrechtersraden van beroep worden gebracht; 10 frank voor de zaken die vóór de werkrechtersraden worden gebracht. Art. 3. De pleidooizegels worden uitgegeven door de voorzorgskassen, die het model en de waarde er van bepalen en zorgen voor de verkoop er van aan hun aangeslotenen, hetzij rechtstreeks, hetzij door bemiddeling van de balies waartoe deze laatsten behoren. De voorzorgskassen bepalen het bedrag van de pleidooizegels binnen de perken bij artikel 2 voor iedere categorie van zaken gesteld. Art. 4. De zegels worden aangebracht op de conclusie die de advocaat neerlegt ter tafel van het gerecht waarbij de zaak aanhangig is. Bij ontstentenis van conclusie worden de zegels aangebracht op een placet, opgemaakt op ongezegeld papier en neergelegd ter tafel van het gerecht waarbij de zaak aanhangig is. De zegels worden gedagtekend en ondertekend door de advocaat en geparafeerd door de voorzitter van het gerecht waarbij de zaak aanhangig is. Art. 5. Het pleidooizegel wordt vóór ieder gerecht slechts eenmaal door ieder advocaat aangebracht, welke ook het aantal en de aard zijn van de beslissingen waartoe de zaak aanleiding geeft. Art. 6. Behalve wanneer hij aangewezen is om kosteloos een behoeftige te verdedigen, mag geen enkel advocaat toegelaten worden om vóór de in artikel 2 genoemde gerechten een conclusie te nemen of te pleiten tenzij hij doet blijken dat hij overeenkomstig artikel 4 het pleidooizegel dat hij gehouden is te gebruiken, heeft aangebracht en onbruikbaar gemaakt. Art. 7. De raad van de orde kan de advocaten verplichten bijdragen te betalen. Art. 8. Op niet-naleving van de verplichtingen die bij toepassing van dit besluit de leden van de balies 29 februari 2012