Hoofdstuk I - algemene bepalingen – procedure Artikel 1 : Onderhavige politieverordening is van toepassing op alle danszalen en andere plaatsen (hangaar, tenten, …) waar gelegenheidsdanspartijen georganiseerd worden. Voor iedere danspartij zal bij de aanvraag tot het inrichten van een danspartij het advies van de brandweer gevraagd worden via het gemeentebestuur. Artikel 2 : De indeling van de dansgelegenheid dient volledig overeenstemmend te zijn met het bij de bouwaanvraag bijgevoegd plan. Er mogen geen wijzigingen aangebracht worden zonder voorafgaandelijke toelating. Artikel 3 : Alle openbare danspartijen niet in open lucht ingericht, om het even in welke zaal of plaats zij doorgaan, moeten minstens één maand voordat zij aanvangen, aangegeven worden bij het college van burgemeester en schepenen via een aanmeldingsformulier met vermelding van de identificatiegegevens van de zaal, de eigenaar, de organisator (met aanduiding verantwoordelijken), de discobar/DJ en de toezichthouders. Bij de aanvraag dient een verklaring van de eigenaar en/of organisator gevoegd waarin deze verklaart dat de dansgelegenheid op het moment van de activiteit zal voldoen aan alle eisen, gesteld door de publieke overheid en de brandweer. Tevens dient de eigenaar en/of de organisator te verklaren op het moment van de activiteit in orde te zullen zijn met ondermeer : - Sabamvergunning; - Objectieve aansprakelijkheidsverzekering; - Brandvoorkomingsonderzoek; - Brandverzekering; - Burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering; - Tapvergunning; Artikel 4 : Het college van burgemeester en schepenen beslist binnen de veertien kalenderdagen over de aanvraag, onder voorbehoud van een gunstig advies van de gemeentelijke en/of gewestelijke brandweerdienst. Deze brandweerdienst verleent haar advies in twee fasen. In een eerste fase inspecteert zij tijdens de week voorafgaand aan de activiteit de lokalen en bezorgt een afschrift van deze inspectie aan de organisator, de eigenaar en het gemeentebestuur. Indien zij constateert dat de lokalen absoluut niet kunnen voldoen aan de hierondervermelde voorwaarden, geeft deze brandweerdienst onmiddellijk een negatief advies waarop het college van burgemeester en schepenen beslist dat de activiteit niet mag plaats vinden. In een tweede fase inspecteert zij vóór aanvang van de activiteit nogmaals deze lokalen en dient de eigenaar en de organisator zich te schikken naar de onderrichtingen van de gemeentelijke en/of gewestelijke brandweerdienst. Indien de eigenaar en de organisator zich niet in orde stelt met deze onderrichtingen, wordt geen toestemming verleend voor de activiteit.
Indien de brandweerdienst van oordeel is dat toezicht van de brandweerdienst noodzakelijk is gedurende de activiteit, zullen de kosten van deze permanentie verhaald worden op de organisator. Hoofdstuk II – uitrusting gebouw Artikel 5 : Voor de binneninrichting dienen brandbare materialen geweerd. Er mag geen gebruik gemaakt worden van hout, riet, stro, boomschors, papier, brandbare doeken, visnet, plastiekfolie of andere gemakkelijk brandbare stoffen, voor versieringen of inrichting van de binnenbekleding. Evenmin mogen materialen gebruikt worden die bij brand giftige gassen afgeven. Artikel 6 : Indien gebruik gemaakt wordt van een werkplaats mag in de ruimte waar de fuif doorgaat geen stapeling van materialen, gereedschappen of machines aanwezig zijn, zelfs niet achter geïmproviseerde wanden of afschermnetwerk. De aangifte is niet ontvankelijk zonder bijgevoegde verbintenis van de eigenaar dat de ter beschikking gestelde werkplaats volledig zal ontruimd worden om de dansgelegenheid te kunnen organiseren overeenkomstig de bepalingen van deze politieverordening. Slechts bij gemotiveerd advies van de gemeentelijke en/of gewestelijke brandweerdienst kan hiervan afgeweken worden. Hoofdstuk III – toe- en uitgangswegen Artikel 7 : De verbindingsdeuren tussen de dansgelegenheid en de lokalen, niet behorende tot de uitbating van de dansgelegenheid en niet zijnde een nooduitgang, dienen op slot te blijven. Artikel 8 : Ingeval de deuren naar buiten openslaan in de richting van de uitgang, moeten deze gemakkelijk kunnen geopend worden. Indien de deuren noodzakelijkerwijze naar binnen opendraaien moeten deze kunnen openslaan tegen een vast gedeelte van het gebouw en er stevig kunnen aan bevestigd worden. Gedurende de openingsuren moeten deze deuren in open stand worden vastgezet. Ook indien de toe- en uitgangswegen bestaan uit automatische of handbediende schuifpoorten en dergelijke, moeten deze poorten in open stand worden vastgezet. Artikel 9 : Een nooduitgang moet voorzien zijn, bij voorkeur aan de tegenovergestelde kant van de ingang van de zaal. Deze nooduitgang moet opendraaien in de richting van de uitgang, moet rechtstreeks of via een open ruimte op de openbare weg uitgeven, zonder dat ingewikkelde gangen of lokalen dienen doorlopen te worden. Betreffende het aanbrengen van een nooduitgang kan in bepaalde gevallen door de burgemeester op advies van de brandweer daarop een afwijking toegestaan worden.
Indien een nooduitgang niet rechtstreeks naar buiten leidt maar via een doorgang naar een tweede deur, kan op advies van de gemeentelijke en/of gewestelijke brandweerdienst opgelegd worden dat deze gang eveneens voorzien wordt van veiligheidsverlichting en volledig vrij is van voorwerpen. Artikel 10 : Alle uitgangen dienen te allen tijde aangeduid te zijn met een verlichte aanduiding. Elke uitgang of nooduitgang moet aangegeven worden door reglementaire pictogrammen, derwijze dat deze in alle omstandigheden zichtbaar is. Ze moeten onverminderd de normale verlichting op de noodverlichting worden aangesloten. De veiligheidsverlichting dient in voldoende mate aanwezig te zijn niet alleen aan uitgangen en nooduitgangen maar ook in de ruimte zelf (min 1 toestel TL 8 watt met autonomie 1 u per 100 m²). Deuren en vluchtruimten die niet op een uitgang uitgeven, moet een opschrift “geen nooduitgang” dragen. De uitgangen en nooduitgangen moeten steeds vrij blijven van hindernissen en een gemakkelijke ontruiming mogelijk maken. Artikel 10 : In de omgeving dienen opritten van privé terreinen door de organisatoren te worden vrijgehouden van parkerende wagens door middel van het plaatsen van duidelijke signalisatie. Hoofdstuk IV - verwarming. Artikel 11 : De dansgelegenheid moet behoorlijk verwarmd en verlucht zijn derwijze dat alle veiligheidsmaatregelen getroffen zijn om verhittingen, ontploffingen en brand te vermijden. Artikel 12 : Er mag absoluut geen gebruik gemaakt worden van open vuren of verplaatsbare verwarmingstoestellen. Artikel 13 : De vuurhaarden van de verwarmingstoestellen en hun brandstofvoorraad worden geplaatst in een goed verlucht lokaal uitsluitend tot dit gebruik voorbehouden en dat niet rechtstreeks op de danszaal uitgeeft. Op de toevoerleiding van de brandstofvoorraad naar de brander moet een afsluitkraan worden geplaatst, op een veilige gemakkelijk bereikbare plaats, buiten de stookplaats gelegen. De plaats en de werking van deze afsluitkraan moet aan elke inrichter meegedeeld worden. In bepaalde gevallen kan door de burgemeester op advies van de brandweer een afwijking toegestaan worden. Hoofdstuk V - verlichting en elektrische installaties Artikel 14 : De lokalen moeten behoorlijk verlicht zijn. De elektriciteit is verplichtend als algemeen verlichtingssysteem.
Artikel 15 : De inrichting moet uitgerust zijn met een noodverlichting die voldoende is om de ontruiming van de personen te verzekeren wanneer de kunstmatige verlichting uitvalt. Deze noodverlichting moet automatisch in werking treden zodra de algemene verlichting uitvalt. Deze moet gevoed worden hetzij door een batterij elektrische accumulatoren, hetzij door een electrogeengroep, hetzij met autonome toestellen. Artikel 16 : De elektrische installatie en de noodverlichting dienen om het jaar door een erkend organisme aan een speciaal nazicht onderworpen te worden. Het afgeleverd attest moet te allen tijde aan de controlediensten kunnen worden voorgelegd. Aan de bemerkingen in het attest vermeld, moet onverwijld het passend gevolg worden gegeven. Hoofdstuk VI – brandvoorkoming en brandbestrijdingsmiddelen - veiligheid Artikel 17 : Een voldoende hoeveelheid geschikte blusmiddelen moet opgesteld worden op een goed zichtbare en bereikbare plaats, in akkoord met de gemeentelijke of gewestelijke brandweerdienst (min. 1 X 6 kg poeder per 200 m²). Artikel 18 : Deze toestellen dienen minstens éénmaal per jaar door een daartoe bevoegd organisme nagezien en beproefd te worden. De controlekaart moet steeds aan het toestel bevestigd zijn. Artikel 19 : Snelblusapparaten op basis van halogenen zijn ten strengste verboden. Artikel 20 : Er mogen geen licht ontvlambare of gemakkelijk brandbare vloeistoffen of vloeibaar gemaakte gassen in de dansgelegenheid of aanhorigheden opgestapeld worden. De voorraad koolzuur nodig voor het bedienen van de tapinstallatie gedurende de danspartij wordt niet als een opstapeling van vloeibare gassen beschouwd. Artikel 21 : Buiten het gebouw op de gastoevoerleiding zal door de gasmaatschappij een afsluiter worden geplaatst. Deze zal op de voorgevel worden aangeduid met de letter “G”. De hoofdkraan van de gastoevoer en de hoofdschakelaar van de elektriciteit dienen zoveel mogelijk buiten de eigenlijke danszaal geplaatst te zijn en zo dicht mogelijk bij de openbare weg of tegenaan een der uitgangen. Artikel 22 : Houders, met butaan- of propaangas gevuld, worden in de dansgelegenheid niet toegelaten. Artikel 23 : Alle voorzorgen dienen genomen te worden om brandrisico’s afkomstig van het roken te weren. Hoofdstuk VII – Veiligheid Artikel 24 :
De organisator van een fuif moet over een voldoende aantal stewards en beveiligingsmensen beschikken welke waken over het goede verloop van de fuif. (1per 250 aanwezigen) Artikel 25 : Het gebruik van glazen en flessen op fuiven is verboden. Alle dranken dienen te worden geschonken uitsluitend in plastieken of onbreekbare bekers. Artikel 26 : Aan de ingang van de fuif dient volgende tekst geafficheerd te worden : “toegang verboden voor ongehuwde minderjarigen beneden 16 jaar die niet vergezeld zijn door hun vader, moeder, voogd of van de personen aan wiens bewaring zij zijn toevertrouwd.” Artikel 27 : Het sluitingsuur voor fuiven wordt vastgesteld op 04u00 uur. Het sluitingsuur dient verplicht in de dansgelegenheid geafficheerd te worden. Artikel 28 : Het gratis aanbieden van alcoholische dranken op fuiven is verboden. Het is verboden bieren te schenken boven de 5,5°, andere alcoholische dranken zijn verboden boven de 12°. Het openhouden van jenever- en cocktailbars is verboden. Hoofdstuk VII – bijzondere bepalingen Artikel 29 : De inrichtingen moeten van een goed verluchtingssysteem worden voorzien. Desgevallend kunnen door de brandweer ventilatiekoepels of rookluiken voorgeschreven worden. Artikel 30 : De uitbating moet minstens één op het openbaar net aangesloten telefoontoestel of een GSMtoestel ter beschikking hebben. Hoofdstuk VIII - controlemaatregelen en strafbepalingen – bekendmaking Artikel 31 : De eigenaar(s), huurder(s), uitbater(s) of welkdanige personen die aan de uitbating van de dansgelegenheid deelnemen, zijn verplicht – met het oog op een regelmatige controle – ten allen tijde toegang te verlenen aan de bevoegde plaatselijke of gewestelijke brandweerbevelhebber alsook aan de lokale politie. Artikel 32 : De niet-naleving van de brandbeveiligingsmaatregelen kan eventueel aanleiding geven tot een onmiddellijke sluiting van de dansgelegenheid op bevel van de burgemeester. Artikel 33 : De burgemeester kan ten allen tijde de organisatie van een fuif in de gemeente verbieden wanneer er gevaar bestaat voor de verstoring van de openbare orde of bij niet-naleving van deze politieverordening. Artikel 34 : De burgemeester kan te allen tijde de organisatie van een fuif in de gemeente verbieden
wannneer er gevaar bestaat voor de verstoring van de openbare orde of bij niet-naleving van deze politieverordening. Artikel 35 : Overtredingen van deze verordening worden bestraft met een gevangenisstraf van één tot zeven dagen en/of een geldboete van één tot vijfentwintig frank. Artikel 36 : Bij de inwerkingtreding van dit besluit wordt de verordening van 4 december 1978 op de dansgelegenheden opgeheven. Artikel 37 : Dit besluit wordt bekendgemaakt bij aanplakking. Artikel 38 : Afschrift van dit besluit wordt binnen achtenveertig uren in tweevoud gestuurd aan de gourverneur van de provincie West-Vlaanderen voor kennisgeving aan de bestendige deputatie van de provincieraad en voor melding in het bestuursmemoriaal van de provincie. Tevens wordt van dit besluit dadelijk een afschrift gestuurd aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, en aan de grifie van de politierechtbank te Tielt.