Hoofdstuk 5 Islam – Nederlandse moslims Veel moslims zijn van huis uit niet vertrouwd met het in Nederland gewone’ uitgangspunt dat iedereen vrij is in het aanvaarden of afwijzen van godsdiensten en godsdienstige voorschriften. Voor Nederlanders is godsdienst een privézaak en dat heeft niets te maken met je rechten en plichten als Nederlands staatsburger. Een van de oorzaken dat culturelen botsen is dat de verhouding tussen staat en godsdienst in Nederland totaal anders is dan in moslimlanden als Marokko en Turkije. In veel islamitische landen bestaat slechts één islamitische wetgeving, gebaseerd op de koran en de traditie, die zowel burgerlijk, commerciële strafrechtelijke en godsdienstige zaken regelt. Behalve vrijheid van godsdienst is er ook niet iets anders dat in Nederland heel gewoon is en in islamitische landen niet: De mensen zijn mondig en maken zelf uit wat ze geloven en hoe ze hun geloof in praktijk brengen. De gevolgen van de verlichting zijn vrijwel niet tot de wereld van de islam doorgedrongen. Moslims kennen geen traditie van historisch onderzoek naar teksten van de koran, uitspraken van Mohammed of allerlei voorschriften. Wanneer zij dan in een land als Nederland komen wonen, worden ze geconfronteerd met een heel andere samenleving dan ze gewend zijn. De wetten in hun ‘nieuwe’ land zijn niet gebaseerd op godsdienstige overtuigingen en de staat bemoeit zich niet met de godsdienstige praktijk van de burgers. Een andere oorzaak van de botsing tussen de islamitische en de westerse beschaving is, dat het twee zeker verschillende politieke systemen zijn. Aan de ene kant de open en democratische samenleving en aan de andere kant de gesloten en dictatoriale samenleving. De regeringen in de moslimstaten willen meestal niet dat de burgers demonstreren voor bepaalde rechten, en ze treden vaak hard op als de mensen vragen om meer democratie. Leven als een gelovige moslim in de Nederlandse samenleving is aan de ene kant gemakkelijk, omdat er in Nederland vrijheid van godsdienst is. Maar er is ook en andere kant. Bij dat geloof hoort ook een bepaalde levenswijze en bepaalde gedragsregels. Vaak zijn die verbonden met tradities uit andere culturen. Vooral moslimjongeren krijgen te maken met opvattingen, regels en gewoonten uit twee ‘werelden’: die van thuis en die van daarbuiten. De plaats van jongens en meisjes in de islamitische cultuur wordt voor een belangrijk deel bepaald door opvattingen uit de traditie van het moslimgeloof. In deze traditie spelen drie begrippen een belangrijke rol: eer, schande en schaamte. Een man of vrouw die zich eervol en aangepast gedraagt, houdt een goede naam van de familie in stand; schandelijk gedrag schaadt de hele familie. Zodoende kent de islam allerlei gedragsregels die de familie-eer moeten beschermen. Volgens de koran behoren de vrouwelijke kenmerken van het lichaam van de vrouw tot de privésfeer: ze moeten zich dus ingetogen gedragen en zich niet aanstootgevend kleden. De man is het hoofd van het gezin, hij zorgt voor de contacten buitenshuis. De vrouw zorgt voor het huishouden, en voor de kinderen.
1
Scheiding In 1798 vaardigde de Nationale Vergadering een wet uit waarin een scheiding tussen godsdienst en staat werd vastgelegd. Dat betekent in de praktijk twee dingen: 1) De kerk in het ‘Koninkrijk der Nederlanden’ dezelfde positie als andere ‘verenigingen’ en is niet langer een instituut dat bepaalde politieke voorrechten heeft. 2) De overheid bemoeit zich niet met godsdienstige en kerkelijke zaken sinds het ontstaan van deze wet kent Nederland vrijheid van godsdienst en een scheiding tussen godsdienst en staat. Verlichting De Verlichting was een periode in de Europese geschiedenis waarin een nieuwe wijze van denken groeide. Een denken dat los wilde komen van vooroordelen, van bijgeloof en van traditionele autoriteiten. Dit leidde tot andere inzichten op het gebied van geloof en kerk. Steeds meer durfden mensen openlijk kritiek te hebben op wat de kerk en de ‘heilige schrift’ leerden. Allochtoon Het centraal bureau voor de statistiek verstaat onder allochtoon: een in Nederland woonachtig persoon van wie tenminste een van de ouders in het buitenland is geboren. Een allochtoon van de eerste generatie is zelf in het buitenland geboren. Een allochtoon van de tweede generatie is in Nederland geboren. Suriname en de Antillen worden tot het buitenland gerekend. Mannen en vrouwen De islamitische traditie zegt van vrouwen/meisjes: - vrouwen moeten hun mannen gehoorzamen - deugdzame vrouwen zijn nederig en kuis - opstandige vrouwen moet je straffen en mag je slaan - bij het verdelen van de erfenis krijgt de man het dubbele van de vrouw - bij de rechtbank staat de getuigenis van twee vrouwen tegenover die van een man de islamitische traditie zegt van de mannen/jongens: - vader of de oudste zoon is thuis de baas - vanaf ongeveer hun tiende levensjaar worden jongens als volwassen beschouwd - vanaf die tijd wordt van de jongen verwacht dat hij zich als een man gedraagt - al vroeg in zijn leven moet de ‘man’ beseffen dat hij een plan moet maken in zijn leven voor de toekomst.
2
Hoofdstuk 1 Hindoeïsme – een eeuwige orde De biologische klok van de mens is een eigen bioritme, een eigen individuele slaap-en waakritme dat ieder mens heeft. Dit bepaald voor een deel of je een ochtend- of avondmens bent. Dit heeft niets te maken met aangeleerde gewoonte. Het verstoren van het ritme, bijvoorbeeld overgaan op een andere tijdzone, wordt ook wel een jetlag genoemd De oudst bekende culturen lagen lang rivieren. Dit was omdat in de oudheid het zoete water van rivieren en meren van levensbelang was. Ook had het iets magisch. Het altijd stromende water was enerzijds onmisbaar voor het leven, maar soms eiste het ook vele levens door verwoestende overstromingen. Hierdoor offerde mensen vaak de riviergoden. Rond 1500 vc. waren er gebeurtenissen die de vroegere culturen langs de rivieren deed veranderen. De Ariërs vielen Noord-India binnen en liepen de slecht bewapende en vredelievende bevolking volledig onder de voet. Na deze verovering hebben zij zich voorgoed in heel India gevestigd en zich vermengd met de oorspronkelijke bevolking. De Ariërs hebben grote invloed gehad op de cultuur van het oude India, want zij droegen hun godsdienst en taal over op de oorspronkelijke bevolking. De oudste godsdienstige geschriften in India, de Veda’s, zijn van Arische oorsprong, evenals hun taal, het Sanskriet. Het oudste symbool is het swastika (hakenkruis). Dit was een teken van eeuwige kringloop van wedergeboorte. De religie die uit het samensmelten van deze twee bevolkingsgroepen ontstond werd later het hindoeïsme genoemd. Afgeleid van de rivier de Indus. Kenmerkend voor de Indiase samenleving is de maatschappelijke verdeling van de bevolking in vier groepen of ‘lagen’. De elitaire bovenlaag bestond uit (vooral Arische) priesters de onderste laag bestond bijna geheel uit de oorspronkelijke bewoners die als slaven werden beschouwd. Daar tussen in bevonden zich nog twee ‘standen’: die van de militairen en bestuurders, en die van de landeigenaren en middenstanders. De verschillende lagen worden ook wel kasten genoemd. Binnen de vier traditionele kasten heeft zich in de loop der tijd een ingewikkeld systeem van ‘onderkasten’ ontwikkeld. Samen vormen zij een systeem van meer dan tweeduizend (sub)kasten, die door de hindoes Djati (geboorte) worden genoemd. Alleen door geboorte kan je tot een bepaalde kaste behoren, en deze kan je gedurende je leven ook niet verlaten. De oorspronkelijke benaming van wat wij nu kaste noemen, was in het Sanskriet warna, dat ‘kleur’ betekend. Elke kaste had een eigen kleur, die vaak op de huidskleur betrekking had. De kastekleur van de brahmannen was wit, van de ksatria’s rood, van de vaisja’s bruin en van de sjoendra’s zwart.
3
Brahmanen (wit) Deze kaste wordt gevormd door de priesters. Ze houden zich strikt aan reinheidsvoorschirften. Zij zorgen traditioneel voor de offers in de tempel, leggen de heilige boeken uit en voltrekken de godsdienstige rituelen. Soms zijn ze ook ambtenaar, hoogleraar, kok, minister Ksatria’s (rood) Deze tweede kaste is traditioneel die van de krijgers. Zij oefenen beroepen uit die met gezag en bestuur van het land of stad te maken hebben. Van de ksatria’s zijn velen militair, minister of hoge ambtenaar. Ook de Indiase adel valt onder deze kaste. Vaisja’s (bruin) De derde kaste bestaat uit landeigenaren, middenstanders, boeren en arbeiders. In de oude teksten wordt er gesproken over hun nederige afkomst, maar juist in deze kaste zijn vele nu welvarend. Tegenwoordig zijn er zelfs brahmanen en Ksatria’s die in dienst zijn bij iemand uit de vaisja-kaste. Sjoendra’s (zwart) Deze vierde kaste is van oorsprong de laagste en wordt gevormd door de dienaren en slaven. Tegenwoordig zijn de sjoendra’s vaak als arbeiders in dienst van mensen uit andere kasten. Tot 1950 waren de sjoendra’s uitgesloten van het bijwonen van veel godsdienstige rituelen. Buiten de kastindeling vallen de paria’s of dalits (onderdrukten), die vaak ook de onaanraakbare worden genoemd. Zij oefenen de meest onreine beroepen uit. Leden van de andere kasten vermijden zoveel mogelijk het contact met hen. Aan het kastenstelsel is door de brahmaanse priesters verbonden met het begrip ‘reinheid’. Hiermee wordt een vorm van ‘rituele reinheid’ bedoeld. Degenen die bovenaan staan in het kastenstelsel zijn reiner, en staan daardoor dichter bij het goddelijke, dan zij die lager geplaatst zijn. De hoogste graad van reinheid is vereist voor het uitvoeren van religieuze rituelen. Deze mogen daarom alleen door brahmaanse priesters worden voltrokken. Iemand uit een hogere kaste wordt onrein als hij in aanraking komt met iemand van een lagere kasten en hij is dan verplicht een ritueel reinigend bad te nemen. Een van de belangrijkste kenmerken van het hindoeïsme is het geloof in reïncarnatie. Dit wil zeggen dat de ziel van een dier of mens na de dood het lichaam verlaat en na verloop van tijd opnieuw geboren wordt in het lichaam van een ander levend wezen. Heb je een goed leven geleid, dan heb je een positief karman. Een negatief karman zal misschien leiden tot een dierlijk bestaan. Deze voortdurende kringloop van wedergeboorte, waarin de ziel als het ware opgesloten zit, wordt samsara genoemd. Het hoogste levensdoel van een hindoe is de moksja (verlossing). En met verlossing wordt bedoeld: het doorbreken van de kringloop van wedergeboorte, waarna de atman terugkeert naar de goddelijke bron (het brahman) waaruit deze ooit is voortgekomen.
4
De gedachte dat het leven een eeuwigdurende kringloop is, komt niet alleen voort uit de reïncarnatie, maar ook in de overtuiging dat de plichten van een mens met de orde in de natuur samenhangen. De hindoe hanteert hierbij het begrip dharma (wet). Een hindoe die niet leeft volgens de plichten van de dharma, zal niet de moksja bereiken maar opnieuw geboren moeten worden. Dharma is de goddelijke orde van het natuurlijke evenwicht. Maar het slaat ook op de orde in sociaal en ethisch opzicht. Alles in het leven kent een vaste regelmaat. De geboden en verboden voor het dagelijks leven liggen voor een hindoe net zo vast als de natuurwetten. Overtreding van de regels verstoort de orde en zal altijd schadelijke consequenties hebben, zowel voor de mens als de natuur. Naast de vervulling van plichten van de dharma is er voor de hindoe ookd e weg van de meditatie om tot verlossing te komen. Meditatie is een meer intellectuele weg naar verlossing, maar er zijn ook twee andere, veel praktischer wegen. De eerste is: belangeloos al je plichten vervullen, en dan vooral de plichten die bij je kaste horen. Wanneer een hindoe goede daden verricht, en hij doet dit met het ook op beloning, dan zal zijn ziel toch weer terechtkomen in een volgend bestaan. De ziel van een mens komt pas los van het vergankelijke bestaan, wanneer hij of zij belangeloos het goede doet in het leven. De andere praktische weg is die van de verering van de goden. Door de dagelijkse verzorging van het beeld van een van de goden geven hindoes uiting aan hun liefde en respect voor hun god. niet alleen wassen zij het godenbeeld, maar zij bieden het ook gaven aan als bloemen en wierook. Zo helpt deze verering hen zich te richten op wat goddelijk en eeuwig is en leren zij het menselijke en aardse te relativeren. De hindoes geloven dat het brahman aanwezig is in alles wat leeft, zo is dus heel de natuur van goddelijke aard. Dit is de reden dat van oudsher de hindoes aan natuurverschijnselen bovenaardse krachten toekennen. De goden in het hindoeïsme zijn van oorsprong altijd verbonden geweest met de elementen van de natuur, terwijl zij in later tijd ook als beschermgoden voor bepaalde mensen of activiteiten werden gezien. Zo werd indra (onweer) ook als god van de krijgers vereerd. Een andere belangrijke godheid is Agni, de god van het vuur; deze wordt door de priesters vereerd als god van het offervuur. En Waroena, de god van het water, wordt ook gezien als god die waakt over recht. Hoewel er binnen het hindoeïsme duizenden goden worden vereerd, zijn zij allen in de kern de verpersoonlijking van een bepaald aspect van het ene goddelijke brahman. Tussen de vele hindoegoden bestaat een bepaalde rangorde, er zijn ‘hogere’ en ‘lagere’ goden. Bovenaan staan de drie ‘hoofdgoden’ van het hindoeïsme: Brahma, Visjnoe en Sjiva. Zij worden ook wel de hindoeïstische drie-eenheid genoemd en zijn soms als een drievoudig gestalte afgebeeld. Elk van deze drie is op een eigen wijze bij de schepping betrokken.
5
Brahma Brahma is in feite de hoogste god. Hij wordt echter nauwelijks door de mensen vereerd. Hij is de personificatie van het brahman, het goddelijke oerbeginsel van alles wat bestaat. Daarom wordt hij gezien als de schepper. Brahma wordt als een zo hoge en verre god gezien, dat er bijna geen tempels en beelden van hem zijn. Dit in tegenstelling tot de andere twee. Zij zijn verreweg de meest vereerde goden van de hindoes. Visjnoe Visjnoe wordt door veel hindoes vereerd als de ‘heer van de wereld’. Visjnoe wordt gezien als de liefdevolle schepper die, nadat Brahma het mogelijk maakte, alle levensvormen voor de eerste keer op aarde creëerde. Daarnaast is visjnoe ook de god die mensen wil verlossen van het kwaad. Daarom is hij al enkele maken op aarde gekomen. Volgens sommigen is ook de Boeddha een avatara (wedergeboorte/reïncarnatie) van visjnoe. Visjnoe is al negen keer op aarde verschenen. Hij komt voor de tiende keer in een latere tijd, om de wereld voor goed te verlossen. Sjiva Sjiva is de god die verantwoordelijk is voor de schepping die volgens het ritme van het leven voortdurend ontstaat en weer vergaat. Hij is voor de hindoe dan ook een god van tegenstelling: hij is schepper en doder, vernietiger en hetstellen. Omdat sjiva ook de god is van de voortplanting en van de vruchtbaarheid, wordt in veel tempels een linga vereerd. Een linga is een bewerkte steen die het mannelijk geslachtsorgaan symboliseert. Behalve de drie hoofdgoden komen er in het hindoeïsme ook veel goeden voor die als de god van de stad, van een dorp of van een familie worden vereerd. Eenv an de meest geliefde goden is Ganesja, de god met het olifantenhoofd. Ganesja is de god van wijsheid en moed. Hij wordt vereerd omdat hij mensen helpt bij praktische problemen. Een andere populaire godheid is Krisjna. Hij wordt beschouwd als een avatara van Visjnoe, vereren veel hindoes hem als hun enige of belangrijkste god. Het hindoeïsme is niet gesticht door iemand met een profetische boodschap kwam of op grond van goddelijke woorden een nieuwe religie verkondigde. Toch kennen de hindoes een aantal zeer oude en als heilig beschouwde teksten, die vaak in twee groepen worden onderscheiden: - de oudste teksten worden als de geopenbaarde boeken gezien, waarvan de indoe gelooft dat de inhoud van goddelijke oorsprong is - de jongere geschriften wordend e boeken van de overlevering genoemd, waarvan de inhoud door mensen is opgesteld. Er zijn vier geopenbaarde boeken, die samen de Veda’s worden genoemd. Ze zijn door Arische priesters op schrift gesteld in Sanskriet. In de veda’s wordt beschreven hoe de brahmaanse priesters de rituelen moesten uitvoeren, welke liederen zij bij de verschillende rituelen moeten zingen en welke spreuken zij bij de offers moeten opzeggen. Omdat de veda’s voor de hindoes van goddelijke oorsprong zijn, mogen ze in het Sanskriet enkel door brahmanen worden gelezen.
6
Tot de boeken van de voerlevering behoren de Oepanisjads en de twee grote verhalenbundels in dichtvorm, Ramajana en Mahabharata. De Oepanisjads zijn door hindoegeleerden geschreven. Hierin wordt een heel andere weg naar verlossing beschreven dan in de veda’s. volgens de Oepanisjads kunnen slechts weinig mensen deze verlossing in een leven bereiken de meeste mensen hebben er meer levens voor nodig en zullen dus worden wedergeboren. Ze worden door ontwikkelde hindoes gelezen, ant de teksten zijn voor de gewone mens te ingewikkeld. Gemakkelijker te lezen, en daarom bij de hindoes ook veel populairder dan de veda’s en de Oepanisjads, zijn de verhalen uit de twee grote dichtwerken Ramajana en Mahabharata. Belangrijke thema’s worden in deze teksten ter sprake gebracht en verduidelijkt. Deze verhalen worden in India op verschillende manieren onder de aandacht van de mensen gebracht. Niet alleen zijn er verschillende bewerkingen van in boekvorm, tot stripversie toem maar er bestaan ook uitvoeringen voor toneel en dans. Een televisieserie over het Mahabharata trekt in India nog steeds grote belangstelling.
7