Hoofdstuk 12 Sociale arbeidswetgeving Paragraaf 12.1 1.
Arbeidstijdenwet (ATW): Inleiding a. Wat is het doel van de Arbeidstijdenwet? b. Wat verstaat de ATW onder arbeid? c. Noem ten minste vier groepen van personen waarop de ATW niet of slechts deels van toepassing is. d. Welke organen oefenen toezicht uit op de handhaving van de ATW, welk soort sancties kunnen zij opleggen en wat is hun werkterrein daarin? e. De werkgever is verplicht het arbeidstijdpatroon (rooster) schriftelijk vast te leggen. Iedere werknemer moet het kunnen inzien. Wat houdt dit arbeidspatroon in? f. Onder welke voorwaarden mag de werkgever afwijken van de 28-dagen-termijn? g. Welke verplichtingen heeft de werkgever ten aanzien van de registratie van de arbeids- en rusttijden?
2.
Arbeidsduur a. Hoe noemt men de regelingen die in het antwoord van vraag 1g omschreven zijn? b. Omschrijf ten minste vier normen volgens de standaardregeling. c. Onder welke voorwaarden mag er incidenteel van de standaardregeling afgeweken worden? d. Wanneer is er sprake van nachtdienst? e. Noem de werk- en rusttijden bij nachtdienst. f. Welke afwijkingen zijn op de nachtdienststandaardregeling toegestaan en welke voorwaarden gelden er dan? g. Onder welke voorwaarden mag er van de overlegregeling gebruik gemaakt worden? h. Als werkgever en werknemers het niet eens kunnen worden over de overlegregeling, hoe is dan de procedure? i. Omschrijf ten minste drie normen in overeenstemming met de overlegregeling. j. Aan welke normen ten aanzien van de nachtdienst moet men zich houden binnen het kader van de overlegregeling? k. Onder welke voorwaarden mag er incidenteel van de standaardregeling afgeweken worden? l. Welke afwijkingen zijn op de nachtdienstoverlegregeling toegestaan en welke voorwaarden gelden er dan? m. Op welke wijze moet de standaardregeling gehandhaafd worden? n. Op welke wijze moet de overlegregeling gehandhaafd worden? o. Wat verstaat de wetgever binnen het kader van de ATW onder consignatie en welke regels gelden hierbij?
3.
Verbod op kinderarbeid a. Waarom bestaat het verbod op kinderarbeid? b. Welke uitzonderingen bestaan er op het verbod op kinderarbeid? c. Wie zijn verantwoordelijk voor de naleving van dit verbod? d. Waarom is bij overtreding van dit verbod sprake van een economisch delict? e. Geef de definitie van kinderen volgens de ATW. f. Kinderen vanaf 12 jaar mogen hulparbeid verrichten in het kader van een alternatieve sanctie. Omschrijf wat hiermee bedoeld wordt binnen het kader van de ATW. g. Kinderen vanaf 13 jaar mogen klusjes rond het huis en in de buurt doen, nietindustriële hulparbeid van lichte aard verrichten en meewerken aan uitvoeringen. Omschrijf wat hiermee bedoeld wordt binnen het kader van de ATW.
Uitgeverij Streutker
12 Sociale arbeidswetgeving
1
4.
Rijtijden a. Op welke manier wordt via de ATW de verkeersveiligheid gewaarborgd? b. Op wie is het ATB Vervoer van toepassing? c. Noem ten minste twee soorten voertuigen die onder werkingssfeer van het ATB Vervoer vallen. d. Waarom vallen werknemers bij gebruik van voertuigen op eigen terrein niet onder het ATB Vervoer maar onder de ATW? e. Noem ten minste vier soorten voertuigen die niet onder werkingssfeer van het ATB Vervoer vallen maar onder de ATW. f. Binnen de ATW is een artikel opgenomen betreffende de samenloopregeling. • Wat wordt er onder de samenloopregeling verstaan? • Omschrijf in welke twee vormen samenloop kan voorkomen. g. Een werknemer werkt voor meer dan 3/4 deel van zijn arbeidstijd als autotechnicus. De rest van de tijd werkt hij als taxichauffeur. Valt hij nu onder de ATW en/of het ATB Vervoer? h. Een werknemer werkt in opeenvolgende diensten als taxi- en ambulancechauffeur. Valt hij nu onder de ATW en/of het ATB Vervoer? i. Voor de lange termijn zijn er binnen de ATW en het ATB Vervoer ook regels voor arbeids- en rusttijden opgenomen. Als er sprake is van samenloop, welke regeling geldt er dan? j. In het ATB Vervoer zijn standaard- en overlegregelingen opgenomen. Wat is het verschil tussen beide regelingen en onder welke voorwaarde mag de overlegregeling worden toegepast? k. Op welke wijze is in het ATB de zondagsarbeid geregeld? l. Hoe groot is de maximale diensttijd (arbeidstijd + pauzes) indien de rusttijd 11 uren per periode van 24 uren bedraagt? m. Op welke wijze is in het ATB de nachtarbeid geregeld?
5.
Registratie a. Noem de drie registratiemiddelen waarmee de begin- en eindtijden en de rusttijden controleerbaar gemaakt kunnen worden. b. Geef een omschrijving van een tachograaf. c. Van welke dagen moet een bemanningslid de tachograafschijven bij zich hebben? d. Wanneer mag/moet een tachograafschijf uit de tachograaf genomen worden? e. Noem ten minste twee soorten voertuigen die van een tachograaf voorzien moeten zijn. f. Noem ten minste vier soorten voertuigen die niet van een tachograaf voorzien behoeven te zijn. g. Noem een vervoermiddel waarop het dienstrooster van toepassing kan zijn. Noem een vervoermiddel waarop de werkmap van toepassing kan zijn. h. Omschrijf waarin de digitale tachograaf uitgebreider is dan de analoge tachograaf. i. Voor welke voertuigen is een digitale tachograaf verplicht?
6.
Chauffeursdiploma a. Noem ten minste twee situaties waarvoor een vakdiploma vereist is. b. Vrijstellingen • Noem de drie vormen van (tijdelijke) vrijstelling voor de vakbekwaamheidseis. • Geef van elke vorm twee voorbeelden en geef er een beknopte omschrijving bij.
Uitgeverij Streutker
12 Sociale arbeidswetgeving
2
Paragraaf 12.2 7.
Arbeidsomstandighedenwet: Inleiding a. De Arbo-wet is een vervanging van oude wetten. Noem daarvan de bekendste wet. b. Wat was het uitgangspunt bij het opzetten van de Arbo-wet? c. Wat vraagt de Arbo-wet van de werknemer? d. Welke stimulerende werking moet er van de Arbo-wet uitgaan? e. Wat is het doel van de Arbo-wet? f. Waarop is de wet van toepassing? g. Omschrijf op welke wijze de arboregelgeving is opgebouwd.
8.
Hoofdlijnen Arbo-wet a. In hoeverre reikt de werkingssfeer van de Arbo-wet? b. Wie is in eerste instantie verantwoordelijk voor de uitvoering van de Arbo-wet? c. Wanneer de Arbo-wet niet nageleefd wordt, kunnen er sancties opgelegd worden. Wat is de procedure hiervan? d. Noem ten minste twee zaken die in het boeterapport en twee zaken die in de boetebeschikking in ieder geval worden opgenomen. e. Op welke gebieden eist de Arbo-wet samenwerking tussen werkgever en werknemer? f. De Arbo-wet biedt de mogelijkheid de arbeidsorganisaties te verplichten tot het aantrekken van deskundigen op het gebied van VGW. Noem een van deze deskundige diensten. g. Arbeidsinspectie • Met welke wetten houdt de Arbeidsinspectie zich bezig op de gebieden van toezicht, opsporing en handhaving van arbeidsbescherming? • Welke handhavende instrumenten kan zij hierbij inzetten? h. Welke functie heeft de Sociaal Economische Raad (SER) ten aanzien van de Arbeidsomstandighedenwet?
9.
Algemene verplichtingen werkgever a. Noem ten minste drie in de Arbo-wet genoemde algemene verplichtingen van de werkgever. b. Op welke wijze schrijft de Arbo-wet voor hoe het arbo-beleid ingepast moet worden in het algemene ondernemingsbeleid? c. Noem ten minste vier gevallen waarin de werkgever de Arbo-wet kan naleven betreffende voorlichting en onderricht.
10. Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) a. Welke hoofdpunten dient een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) te bevatten? b. Beschrijf hoe het plan van aanpak binnen de RI&E behoort te functioneren. c. Wat is de rol van de Arbo-dienst met betrekking tot de RI&E? d. Welke rol speelt het zogenaamde ‘maatwerk’ binnen de Arbo-wet? e. Als de werkgever kiest voor een eigen vorm van Arbo-dienstverlening, met welke voorwaarden moet hij dan rekening houden? f. Noem ten minste twee taken die een preventiemedewerker binnen een bedrijf moet uitvoeren. g. Omschrijf ten minste twee eisen die aan een preventiemedewerker gesteld worden. 11. Verzuimbeleid en -begeleiding a. Welke verplichtingen heeft de ondernemer ten aanzien van het verzuimbeleid en verzuimbegeleiding?
Uitgeverij Streutker
12 Sociale arbeidswetgeving
3
b. c. d. e.
Welke relatie hebben de werkgever, het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de Arbo-dienst in het verzuimbeleid? Welke verplichtingen heeft de werkgever ten aanzien van ziekte-aangifte en het reïntegratieplan? Motiveer waarom het voor de werkgever van groot belang is om de procedure van ziekte-aangifte en reïntegratieplan nauwkeurig bij te houden. In hoeverre hebben werknemers recht op een vrijwillig arbeidsgezondheidskundig onderzoek?
12. Bedrijfshulpverlening a. Welke rol speelt de bedrijfshulpverlening (BHV) in het bedrijf en wat zijn haar taken? b. Wat houdt voor de ondernemer de verplichting tot bedrijfshulpverlening (BHV) in? 13. Positie uitzendkrachten a. Welke positie hebben uitzendkrachten in de Arbo-wet voordat zij door een bedrijf ingeleend worden? 14. Algemene verplichtingen werknemer a. Omschrijf ten minste vier in de Arbo-wet genoemde algemene verplichtingen van de werknemer. b. Op welke wijze is ten aanzien van de algemene verplichtingen van de werknemer in de Arbo-wet de samenwerking geregeld tussen werkgever en werknemer? 15. Toezicht en ambtelijke bevelen a. De Arbeidsinspectie is belast met het toezicht op de naleving van de Arbo-wet. Welke rechten hebben deze ambtenaren? b. Wie zijn verplicht ambtenaren van de Arbeidsinspectie informatie te verschaffen? c. Wat is het belang van de geheimhouding waartoe ambtenaren van de Arbeidsinspectie verplicht zijn? d. Waaraan moet een door de Arbeidsinspectie gestelde ‘eis tot naleving van de wet’ voldoen en welke gevolgen heeft dit voor de werkgever en de werknemer? e. Bij acuut gevaar kan de Arbeidsinspectie een bevel tot het stilleggen van werk eisen. Welke procedure wordt hierbij gevolgd? f. Welke rechten en plichten heeft een werknemer wanneer hij bij acuut gevaar zijn werk onderbreekt? g. Behalve werkonderbreking hebben werknemers nog een instrument om gevaarlijke situatie aan de orde te stellen. Omschrijf hoe dit in z’n werk gaat. 16. Vrijstellingen, ontheffingen en beroep a. De wet maakt onderscheid tussen vrijstellingen en ontheffingen. Door welke partijen worden deze verleend en tot welke zaken is dit beperkt? b. Bij welke instantie kan men in beroep gaan tegen beslissingen van de Arbeidsinspectie? Paragraaf 12.3 17. Arbeidsomstandighedenbesluit: Inleiding a. Welke positie neemt het Arbeidsomstandighedenbesluit in binnen de Arbowetgeving? 18. Voorschriften ten aanzien van bouwplaatsen a. Omschrijf ten minste een algemene verplichting ten aanzien van bouwplaatsen.
Uitgeverij Streutker
12 Sociale arbeidswetgeving
4
b. c. d. e.
Omschrijf ten minste vijf verplichtingen die een werkgever heeft ten aanzien van bouwplaatsen. Omschrijf ten minste twee verplichtingen van de werkgever betreffende winningsindustrieën. Omschrijf op welke wijze alarmsystemen of andere communicatiesystemen werknemers in winningsindustrieën ter beschikking gesteld moeten worden. Welke eis is er in winningsindustrieën ten aanzien van nachtarbeid gesteld?
19. Inrichting arbeidsplaatsen a. Definieer de volgende begrippen: • elektrische installatie; • elektrisch materieel; • gebruik van elektriciteit; • hoogspanning; • laagspanning. b. Voor de inrichting van arbeidsplaatsen bestaan volgens het Arbo-besluit diverse algemene voorschriften. Noem in hoofdlijnen de voorschriften betreffende: • algemene vereisten; • elektrische installaties; • elektrotechnische werkzaamheden en bedieningswerkzaamheden; • uitzonderingen. 20. Explosieve atmosferen a. Noem ten minste twee gebieden waarop de bepalingen over explosieve atmosferen niet van toepassing zijn. b. Explosieveiligheidsdocument • Welke rol speelt het explosieveiligheidsdocument bij het werken in (de buurt van) explosieve atmosferen? • Wat betekent dat de bijzondere risico’s in hun geheel beoordeeld worden? • Omschrijf ten minste twee zaken die in het explosieveiligheidsdocument beschreven staan. c. Als er geen doeltreffende maatregelen genomen kunnen worden om het ontstaan van een explosieve atmosfeer op de arbeidsplaats te voorkomen, welke maatregelen moeten er dan genomen worden? d. Omschrijf ten minste drie maatregelen die genomen moeten worden in gevarenzones. e. Als uit het explosieveiligheidsdocument de noodzaak blijkt, worden in gevarenzones aanvullende bijzondere maatregelen genomen. Omschrijf er ten minste twee van. f. Welke noodvoorzieningen zijn vereist en aan welke eisen moeten deze voldoen? 21. Inrichtingseisen a. Noem in hoofdlijnen de inrichtingseisen volgens het Arbo-besluit betreffende: • vloeren, muren en plafonds van arbeidsplaatsen; • deuren en beweegbare hekken; • verbindingswegen; • markering gevaarlijke plaatsen; • voorkomen van valgevaar; • specifieke maatregelen voor roltrap, rolpaden en laadplatforms; • afmetingen en luchtvolume van ruimten en bewegingsruimten op de arbeidsplaats.
Uitgeverij Streutker
12 Sociale arbeidswetgeving
5
22. Ontspanningsruimten en andere voorzieningen a. Noem in hoofdlijnen de eisen volgens het Arbo-besluit betreffende: • ontspanningsruimten; • nachtverblijven; • kleedruimtes; • wasgelegenheden en doucheruimten; • toiletten, urinoirs en wasbakken; • eerste hulpposten; • aanvullende voorschriften bouwplaatsen; • bouwputten, tunnels, uitgravingen en andere ondergrondse werkzaamheden en grondverzetwerkzaamheden; • metaal- en betonconstructies, bekistingen en zware prefab elementen: • aanvullende voorschriften winningsindustrieën in dagbouw; • aanvullende voorschriften ondergrondse winningsindustrieën; • ondersteuning en stabiliteit; • instortingen en waterdoorbraken; • voorkoming van brand en temperatuurstijging; • verlichting; • aanvullende voorschriften winningsindustrieën met behulp van boringen; • nooduitgangen; • afstandsbediening in noodgevallen; • communicatiesystemen; • verzamelpunten; • reddingsmiddelen; • beveiliging noodsystemen en noodplan; • verblijfsaccommodatie. 23. Aanvullende voorschriften benzinestations a. Omschrijf ten minste vijf (aanvullende) veiligheidseisen betreffende benzinestations. 24. Gevaarlijke stoffen en biologische agentia a. Noem in hoofdlijnen de voorschriften op het gebied van gevaarlijke stoffen en agentia betreffende: • zorgvuldigheid, ordelijkheid en zindelijkheid; • nadere voorschriften ten aanzien van inventarisatie en evaluatie; • beperken van blootstelling; algemene preventieve maatregelen; • voorkomen van ongewilde gebeurtenissen; • bijzondere maatregelen ter voorkoming van ongewilde gebeurtenissen; • gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie; • arbeidshygiënisch regime; • ventilatie; • arbeidsgezondheidskundig onderzoek; • voorlichting en onderricht; • voorschriften voor het werken met kankerverwerkende stoffen; • benzeen; • asbest en crocidoliet. 25. Fysieke belasting a. Noem in hoofdlijnen de voorschriften op het gebied van fysieke belasting betreffende: • algemene zaken; • beeldschermwerk.
Uitgeverij Streutker
12 Sociale arbeidswetgeving
6
26. Fysische factoren a. Noem in hoofdlijnen de voorschriften op het gebied van fysische factoren betreffende: • klimaat; • verlichting; • geluid; • trillingen; • straling en overdruk; • ondergrondse winningsindustrieën. 27. Arbeidsmiddelen en specifieke werkzaamheden a. Noem in hoofdlijnen de algemene en aanvullende voorschriften op het gebied van arbeidsmiddelen en specifieke werkzaamheden betreffende: • arbeidsmiddelen; • arbeidsmiddelen met een bedieningssysteem; • mobiele arbeidsmiddelen; • mobiele arbeidsmiddelen met een eigen aandrijving; • gebruik mobiele arbeidsmiddelen; • hijs- en hefwerktuigen; • hijs- en hefwerktuigen voor niet-geleide lasten; • hijs- en hefwerktuigen voor personen; • hijs- en hefgereedschap; • werkzaamheden in liftschachten; • vervoer van personen in werkbakken; • aanvullende voorschriften voor bouwplaatsen; • winningsindustrieën. 28. Persoonlijke beschermingsmiddelen en veiligheids- en gezondheidssignalering a. Noem in hoofdlijnen de voorschriften betreffende: • persoonlijke beschermingsmiddelen; • veiligheids- en gezondheidssignalering; • vrijstellingen en ontheffingen. b. Noem ten minste tien persoonlijke beschermingsmiddelen die toegepast moeten worden bij werkzaamheden in autobedrijven. c. Op verpakkingen van veel producten zijn etiketten oranjezwarte symbolen aangebracht. Omschrijf het doel van deze vorm van etikettering en omschrijf op welke wijze men dit doel probeert te bereiken. d. Noem de gevaren bij gebruik van de volgende groepen stoffen en geef de algemene gebruiksadviezen: • (licht en zeer licht) ontvlambare stoffen; • ontplofbare stoffen; • oxiderende stoffen; • giftige en zeer giftige stoffen; • schadelijke stoffen; • corrosieve stoffen; • irriterende stoffen. e. Noem ten minste vijf vuistregels voor het werken met gevaarlijke stoffen. f. Op het etiket staan vaak zogenaamde S- en R-zinnen. Omschrijf de betekenis hiervan.
Uitgeverij Streutker
12 Sociale arbeidswetgeving
7
29. Voorschriften en aanbevelingen ter voorkoming en bestrijding van brand en explosie a. Geef ten minste twee situaties wanneer in een autobedrijf gevaar voor brand- en explosiegevaar kan bestaan. b. Noem ten minste vijf voorschriften ter voorkoming van brand. c. Noem ten minste drie persoonlijke beschermingsmiddelen bij brand. d. Noem ten minste twee zaken ter beperking/bestrijding van brand en explosie. e. Hoe moet men gestalde auto’s wegzetten in verband met brand en explosiegevaar? f. Wat moet er nog meer aanwezig zijn dan blusapparaten? g. Wat verstaat men onder vluchtwegen? h. Waarom is kennis van het toepassen van de juiste bestrijdingsmiddelen zeer belangrijk? 30. Arbochecklist a. Met behulp van de in het boek Rechts- en wetskennis opgenomen arbochecklist is een personenautobedrijf te beoordelen op de kwaliteit van de uitvoering van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Als u hiertoe besluit, luidt de opdracht: • inventariseer de arbo-situatie in het betreffende personenautobedrijf; • beoordeel de arbo-situatie in relatie tot de Arbo-wet en het Arbo-besluit; • geef eventueel aanbevelingen ter verbetering van de Arbo-situatie; • geef ook de consequenties (kosten, opleiding, verandering van persoonlijke instelling en dergelijke) die met de verbeteringen gepaard gaan. 31. Risico-inventarisatie en plan van aanpak a. Met behulp van de in het boek Rechts- en wetskennis opgenomen lijsten van de risico-inventarisatie en het plan van aanpak is een personenautobedrijf te beoordelen op de risico’s en hoe eventuele risico’s aangepakt gaan worden. Als u hiertoe besluit, luidt de opdracht: • inventariseer de risico’s in het betreffende personenautobedrijf; • beoordeel de risico’s op hun urgentie en zo nodig in relatie tot de Arbo-wet en het Arbo-besluit; • geef eventueel aanbevelingen ter verbetering van de situatie; • geef ook de consequenties (kosten, opleiding, verandering van persoonlijke instelling en dergelijke) die met de verbeteringen gepaard gaan.
Uitgeverij Streutker
12 Sociale arbeidswetgeving
8