Programma Ontwikkeling Saneringsprocessen Waterbodems (POSW) Fase 11 (1992-1996) projectleiding en secretariaat: Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling(RIZA) Postbus 17,8200 AA Lelystad 0320-2984561298533
HOOFDRAPPORT PILOTSANERING PETROLEUMHAVEN AMSTERDAM: MONITORING EN EVALUATIE
opdrachtgever:
Rijkswaterstaat: Programma Ontwikkeling Saneringsprocessen Waterbodems (POSW) uitvoering:
6 Grontmij september 1997 RIZA rapport: 97.067 ISBN: 90 369 5 1 143
n
VOORWOORD POSW Het Programma Ontwikkeling Saneringsprocessen Waterbodems (POSW) van Rijkswaterstaat, heeft zich in de periode 1989 - 1997 bezig gehouden met de ontwikkeling en operationalisering van milieuvriendelijke baggeren verwerkingstechnieken voor verontreinigde waterbodems. Het doel van de ontwikkeling van verwerkingstechnieken, was te komen tot een realistisch alternatief voor het bergen van verontreinigde baggerspecie in depots. De ontwikkelde verwerkingstechnieken zijn gebaseerd op fysische, chemische, thermische, biologische of immobilisatie processen. Daarnaast is aandacht besteed aan technieken voor milieu-vriendelijk baggeren en voor optimalisatie van het locatie-onderzoek. De technieken werden beoordeeld op kosten en milieu-effecten, ten einde het milieu-rendement te kunnen beoordelen. Tot slot zijn drie saneringsketens gedemonstreerd tijdens pilot-saneringen, waardoor de vertaalslag naar praktijk-uitvoering gemaakt werd.
Pilotsaneringen De eerste pilotsanering (1994) vond plaats in de haven van Elburg. De keten bestond uit hydrocyclonage, gevolgd door flotatie van de zandfractie en ontwatering van de slibfractie. De tweede pilotsanering (1 995) is uitgevoerd in een kribvak van de Nieuwe Merwede. Hier werd de techniek immobilisatie gedemonstreerd op de fijne fractie na hydrocyclonage. De resulterende basaltblokken zijn in een dijklichaam verwerkt. De derde pilotsanering (1996) is uitgevoerd aan de Petroleumhaven te Amsterdam, een sterk met olie en PAK verontreinigde haven. Hoofddoel van de pilotsanering was de demonstratie van een biologische reactor-techniek. Het werk werd uitgevoerd door Heidemij Realisatie BV. De baggerspecie is door middel van hydrocyclonage gescheiden op 20 um, waarna de grove fractie met flotatie is gereinigd tot Categorie I bouwstof (Bouwstoffenbesluit) en werd toegepast in een fietspad. De fijne slibfractie is in bioreactoren gereinigd. Hierbij werd 83% van de PAK (som 10 VROM) en 71% van de minerale olie afgebroken. Ook is de ecotoxiciteit (gemeten m.b.v. bio-assays) van de specie en de uitloogbaarheid van de verontreinigingen, sterk verminderd. Vanwege de extreem hoge beginconcentraties werd met deze fijne fractie geen toepasbare kwaliteit bereikt. Gezien andere resultaten van POSW, wordt verwacht dat het behalen van een toepasbare kwaliteit met andere species wel mogelijk is. De pilotsanering heeft aangetoond dat reiniging middels bioreactoren op praktijkschaal uitvoerbaar is.
Rapportage derde pilotsanering Over de derde pilotsanering zijn drie rapporten verschenen. Het voorliggende rapport (‘Hoofdrapport Pilotsanering Petroleumhaven: Monitoring en Evaluatie’) is in opdracht van POSW samengesteld door de combinatie Grontmij/BOB en geeft een overall evaluatie van het project, van initiatief tot en met oplevering. Het omvat als zodanig ook de bevindingen van de andere twee rapporten. Een tweede rapport (‘Reiniging van baggerspecie uit de Amsterdamse Petroleumhaven door middel van fysische scheiding en biodegradatie’) is samengesteld door Heidemij Realisatie BV en gebaseerd op de eigen monitoring van Heidemij Realisatie BV. Het derde rapport (‘Pilotsanering Petroleumhaven: Milieu-effecten en verwerkingsprocessen’) is het resultaat van een uitgebreide monitoring in opdracht van POSW en is samengesteld door Tauw Milieu. Dit rapport gaat in op de massa-balansen, milieu-effecten en proces-efficiëntie van de uitvoering van de sanering en de verwerking van de baggerspecie. Namens het Programmaburea POSW: dr.M.M.A. Ferdinandy november 1997
Namens de werkgroep Pilotsaneringen POSW: drs. L.A. van Geldermalsen
Inhoudsopgave
Samenvatting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5
1
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.1 Probleemstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2 Doelstelling van het project . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.3 Doelstelling van de monitoring en evaluatie . . . . . .
12 12 13 13
2
Situatieschets en achtergronden ...................... 2.1 Locatie-omschrijving ........................ 2.2 Voorgaande onderzoeken .................... 2.3 Locatiekeuze onderzoek .....................
15 15 16 16
3
Planvorming en projectvoorbereiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.1 Het algemene projectkader . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2 Het Plan van Aanpak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3 Het Functioneel Plan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.4 Dedeelplannen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.5 De evaluatie van de planvoorbereiding . . . . . . . . . .
18 18 18 18 20 22
4
Projectorganisatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.1 De projectstructuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2 De organisatiestructuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.3 Evaluatie projectorganisatie . . . . . . . . . . . . . . . . . .
24 24 25 28
5
Projectbeheersing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.1 De proceskwaliteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.2 Het financieel beheer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.3 De voortgangsbewaking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.4 De informatievoorziening ....................
30 30 30 31 34
6
Technische voorbereiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.1 Depré-selectie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.2 De proefreiniging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.3 De aanbesteding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.4 Het Technisch Plan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
35 35 36 41
45
7
Uitvoering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7.1 Het verwerkingsproces . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7.2 Hetbaggeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7.3 Het transport en de overslag . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7.4 De scheiding en de ontwatering . . . . . . . . . . . . . . . . 7.5 De biologische reiniging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7.6 De afzet van produkten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
48 48 52 53 54 55 59
8
Milieu-effecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 .1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8.2 Raming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8.3 Milieu-effecten baggeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8.4 Milieu-effecten biologische reiniging . . . . . . . . . . . 8.4.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8.4.2 Biologische kwaliteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
62 62 63 64 65 65 65
Inhoudsopgave (vervolg)
8.4.3 8.4.4 8.5
Verbruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66 Verstoring. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67 De evaluatie van de milieu-effecten . . . . . . . . . . . . . 68
9
69 Kosten ........................................... 9.1 De projectkosten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69 De toekomstige saneringskosten . . . . . . . . . . . . . . . 69 9.2
10
Conclusies en aanbevelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73 10.1 De conclusies ten aanzien van de pilotsanering . . . 73 10.2 Aanbevelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74 Literatuuroverzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75 Verantwoording
Bijlagen: 1 Overzicht doelen en voorwaarden biologische verwerking baggerspecie Petroleumhaven 2 Situatietekening 3 Normen Amerikahaven 4 Toetsingsaspecten technisch plan 5 Baggervakken
4 Grontmij
Samenvatting
1
Ter inleiding
De Petroleumhaven in Amsterdam is het derde en laatste project, waarvoor binnen het POSW-II-programma een pilotsanering is uitgevoerd. Het belangrijkste onderdeel van deze pilotsanering betreft het in de praktijk testen van een biologische reinigingstechniek in reactoren met als doel de mate van afbraak van verontreinigende stoffen met deze voor de toekomst veel belovende techniek vast te kunnen stellen. Laboratoriumonderzoek op sediment uit de haven heeft in het verleden aangetoond dat een biologische behandeling tot goede resultaten zou kunnen leiden. Het betreffende sediment is zwaar verontreinigd met minerale olie en PAK-verontreinigingen. De Petroleumhaven wordt als locatie voor de pilotsanering gekozen, niet alleen omdat de specie geschikt lijkt voor biologische behandeling maar ook omdat onderzoeken en plannen voor de sanering van de haven reeds in een voldoende ver gevorderd stadium verkeren en omdat de situatie ter plaatse representatief wordt geacht voor veel industriehavens in het westen van ons land. Als doelen voor de pilotsanering worden geformuleerd: het op praktijkschaal demonstreren van een biologische reinigingstechniek om van hieruit kennis te verwerven in relevante technische, milieuhygiënische, financieel-economischeen organisatorische aspecten om biologische reiniging in een saneringsketen toe te passen; het verkrijgen van inzicht in de voor de toekomstige sanering van de Petroleumhaven (en vergelijkbare havens) relevante aspecten, teneinde deze sanering op de meest doelmatige wijze te kunnen uitvoeren. Vanuit het karakter van het project is een uitgebreid monitoringprogramma opgesteld en is veel aandacht besteed aan de evaluatie. Met deze monitoring- en evaluatiegegevens kan optimaal invulling worden gegeven aan de doelen van het project. 2
De situatie in de Petroleumhaven
De Petroleumhaven is gelegen aan het IJ, die in directe verbinding staat met het Noordzeekanaal, de Waterweg die Amsterdam verbindt met de Noordzee. De haven is aangelegd in de periode tussen 1880 en 1885, voor de op- en overslag van petroleum en kolen. Om veiligheidsredenen is de haven buiten het toenmalige stadscentrum gesitueerd en is de vorm zo gekozen, dat het bij calamiteiten gemakkelijk kan worden afgesloten. In de Tweede Wereldoorlog zijn olie-opslagtanks opgeblazen, waardoor olieprodukten in de haven zijn gestroomd. Restanten van deze verontreinigingen zijn naast de verontreinigingen veroorzaakt door de bedrijfsvoering van de afgelopen honderd jaar in de waterbodem ter plaatse aanwezig. De U-vormige haven heeft een oppervlakte van circa 18 ha. In het midden van de haven is een klein 'eiland' aanwezig met een oppervlakte van 3 ha. De havenbodem is gelegen op een gemiddeld peil van NAP -10,50 m, terwijl het naastliggende Noordzeekanaal een waterbodempeil heeft van NAP -15,50 m. Uit een recentelijk uitgevoerd nader onderzoek blijkt, dat de sliblaag zeer sterk is verontreinigd met minerale olie, PAK en lokaal (in mindere mate) met zware metalen. Ook worden op sommige plaatsen in de toplaag dioxinen aangetroffen in relatief lage gehalten.
6 Grontmij
5
Somenvatting
De sliblaag heeft een dikte variërend van 0,50 m tot 1,50 m. Daaronder komt zand voor. Onder deze eerste zandlaag ligt op circa NAP -12,O m een kleiheenlaag en vervolgens een tweede zandlaag. De hoogste gehalten zijn aangetroffen in de sliblaag, maar ook de onderliggende zandlaag is tot in/aan de klei-/veenlaag verontreinigd. Op sommige plaatsen worden gehalten aangetroffen van meer dan 20 gr/kg d.s. aan minerale olie en 3,5 gr/kg d.s. aan PAK. Op twee plaatsen is een naftaleen verontreiniging aangetroffen tot meer dan 7,O m diepte. Berekend is dat circa 300.000 m3bodemmateriaal, sterk tot zeer sterk is verontreinigd. Een derde deel hiervan is als slib aan te merken. Uit latere onderzoeksgegevens en berekeningen blijkt echter dat de totale hoeveelheid kan worden gedefinieerd op circa 155.000 m3. De Petroleumhaven heeft, voor zover bekend, de meest ernstig verontreinigde waterbodem in Nederland voor wat betreft minerale olie en PAK. Sanering op korte termijn is noodzakelijk vanwege de risico’s voor volksgezondheid en milieu. Op basis hiervan kan de betreffende locatie niet worden aangemerkt als representatief voor een groot aantal industriële havens in Nederland. 3
Aanbestedingsprocedure
Na een intensieve en uitgebreide planvoorbereiding, waarbij ook de projectorganisatie, de projectbeheersing alsmede het contractmanagement en de aanbestedingswijze onderwerp van studie zijn geweest, is gestart met de uitvoeringsvoorbereiding. De volgende procedure is gevolgd om voor de biologische reiniging een zo breed mogelijk aanbod uit de markt te krijgen en om hieruit de aanbieding met de beste prijs-/kwaliteitsverhouding te selecteren. Via een advertentie in de Cobouw en de Staatscourant worden belangstellenden opgeroepen interesse in de biologische reiniging kenbaar te maken. In totaal reageren 22 bedrijven op deze oproep. Deze bedrijven worden vervolgens gevraagd een voorstel voor reiniging op te stellen, gebaseerd o p de volgende uitgangspunten: minimaal 3.000 ton d.s. aan verontreinigde baggerspecie moet worden behandeld; de uitvoeringsperiode mag niet langer dan 100 dagen bedragen; minimaal 50% van de vracht aan minerale olie en PAK moet via biologische behandeling worden verwerkt; minimaal 80% van de in behandeling genomen hoeveelheid droge stof moet resulteren in een nader te definiëren produktkwaliteit. Als minimum produktkwaliteit wordt geëist, het voldoen aan de acceptatienormen voor storten in de Amerikahaven. De voorkeur wordt echter gegeven aan een betere produktkwaliteit oplopend van klasse 2-materiaal naar een nuttig toepasbaar dan wel herbruikbaar produkt volgens de uitgangspunten van het Bouwstoffenbesluit, vastgelegd in het provinciaal interimbeleid dienaangaande. Van de dertien bedrijven die de benodigde informatie voor pré-kwalificatie verstrekken, worden er uiteindelijk, volgens een zorgvuldige selectieprocedure, drie gekwalificeerd voor het doen van een definitieve aanbieding. POSW biedt de drie gekwalificeerde bedrijven de mogelijkheid de door hen voorgestelde technologie te bewijzen in een proefreiniging met gebaggerd materiaal uit de Petroleumhaven. Met de resultaten van deze proefreiniging kan vervolgens een beter onderbouwd voorstel worden gedaan, vast te leggen in een technisch plan. De bovengenoemde uitgangspunten ten aanzien van de reiniging gelden ook voor de proefreiniging. Deze uitgangspunten worden, met overige voor de proefreiniging van belang geachte aspecten, vastgesteld in een contract.
6 Grontmij
6
Samenvatting
De uiteindelijke keuze van de aannemer voor de uitvoering van de pilotsanering gebeurt met name op basis van de kwaliteit van het voorstel in het technisch plan en de resultaten van de proefreiniging. De prijs speelt hierbij een secundaire rol. Aan Heidemij Realisatie wordt uiteindelijk het werk gegund. Het contract daartoe wordt ondertekend op 15 mei 1996. Op basis van de resultaten van de proefreiniging wordt verondersteld dat het een zeer zware, maar wel realiseerbare, opgave zal worden om aan de gestelde reinigingseisen te voldoen. 4
Projectuitvoering
Het reinigingsproces Het reinigingsproces van Heidemij is gebaseerd op het principe dat de verontreinigende stoffen met name geconcentreerd zijn in de fijne fractie van de baggerspecie. Als eerste wordt dan ook de relatief schone zandfractie door middel van hydrocyclonage gescheiden van het overige fijne materiaal. De stap wordt gevolgd door een verdere reiniging van het zand door middel van flotatie. Gekozen wordt voor een scheidingspunt o p 20 pm, aangezien dit goed aansluit op het te realiseren verwijderingsrendement met flotatie voor de genoemde grove fractie, en dit een bewezen en goedkope techniek betreft. In hoeverre dit invloed kan hebben op de verdere behandeling van de fijne fractie blijft in deze afweging buiten beschouwing. De fijne fractie wordt na indikking en verdere ontwatering biologisch gereinigd. Deze biologische reiniging wordt uitgevoerd in vier in serie geschakelde bioreactoren, waarbinnen de slurry wordt geagiteerd door een roenverk met beluchting via een eenvoudige airblower. Het project wordt uitgevoerd in de installatie van Heidemij op het industrieterrein Moerdijk. De classificatie en polishing gebeurt in bestaande units, terwijl het ontwerp van de bioreactoren voor aanvang nog moet worden aangepast aan de resultaten van de proef en de reactoren vervolgens nog moeten worden gebouwd. In de toekomst zal Heidemij de reactoren inpassen in verwerkingsketens voor zowel baggerspecie als verontreinigde grond. Het baggeren De in eerste instantie genoemde voorkeurslocatie voor het baggeren van de voor de pilotsanering benodigde hoeveelheid verontreinigd materiaal in het noordoostelijke deel van de haven, wordt op basis van de resultaten van het locatie-onderzoek verlaten. Op basis van de resultaten van dit onderzoek ontstaat een voorkeur voor een gebied in het noordwestelijke deel. Het baggeren beperkt zich tot de sliblaag binnen het geselecteerd gebied. De onder de sliblaag aanwezige verontreinigde zandlaag wordt niet verwijderd. Voor het baggeren is om deze reden apparatuur nodig waarmee met grote nauwkeurigheid kan worden gewerkt. In het contract wordt een nauwkeurigheidseis opgenomen van 0,20 m ten opzichte van de opgegeven baggerdiepte. Het baggeren vindt plaats vanaf een drijvende ponton, voorzien van een hydraulische kraan met milieugrijper met een gemiddelde produktie van 60 m3/h. De positie van de milieugrijper wordt computergestuurd door middel van het DGPSKART-plaatsbepalingssysteem. Tijdens het baggeren is in beperkte mate olie uit het baggermateriaal vrijgekomen. Deze oliefragmenten zijn voor het grootste deel aan de wateroppervlakte afgevangen binnen een drijvend oliekeerscherm van 15 * 15 m2. Het baggeren leidt niet tot een verhoging van gehalten aan verontreinigde stoffen in het oppervlaktewater. Enige vertroebeling wordt gemeten in de directe omgeving van het baggerwerk op een diepte van 5,O tot 7,O m en eenmalig aan de havenmond.
6 Grontmij
7
Samenvorting
Na het baggeren is een morslaag op de waterbodem vastgesteld van 0,20 +/- 0,lO m. Emissies naar de lucht, als gevolg van het baggeren en de overslag van de baggerspecie in beunbakken, zijn niet opgetreden. Het transport Nadat de baggerspecie in gesloten beunbakken is gedeponeerd, vindt transport over water plaats naar het industrieterrein te Moerdijk. De transportafstand bedraagt circa 130 km. Het afsluiten van de beunbakken gebeurt om stank en emissies van verontreinigende stoffen naar de lucht te voorkomen. Op deze wijze worden vijf vrachten getransporteerd, waarbij ruim 5.000 m3baggerspecie wordt vervoerd. Op het industrieterrein te Moerdijk wordt de baggerspecie overgeladen in vrachtauto’s om vervolgens over een afstand van circa 500 m te worden vervoerd naar een opslagplaats op de verwerkingslocatie. De veiligheid Ter beheersing van de veiligheids-, gezondheids- en milieu-aspecten bij het baggeren en transport wordt een zogenaamd VGM-plan opgesteld. De uitwerking hiervan komt ondermeer voort uit artikel 5 van het Bouwprocesbesluit Arbeidsomstandighedenwet. Het doel van dit plan is het informeren van alle betrokken personen en instanties over de mogelijke gevaren voor de veiligheid, de gezondheid en het milieu als gevolg van de uitvoering van de werkzaamheden en het bijdragen aan een goede samenwerking tussen de uitvoerende partijen. Het plan schrijft een aantal concrete maatregelen voor die tijdens de uitvoering in acht worden genomen. Bijzonderheden en afwijkingen ten opzichte van de uitgangssituatie vóór het baggeren hebben zich niet voorgedaan. De voorgeschreven veiligheidsmaatregelen worden ook overgenomen bij de reiniging te Moerdijk. In de hal waarin de bioreactoren staan opgesteld kan de lucht worden afgezogen en gefilterd. Tegen de voorschriften in gebeurt dit aanvankelijk echter niet. De verwerking Voor scheiding door middel van hydrocyclonage wordt de baggerspecie voorgezeefd op respectievelijk 20 cm en 40 mm. Na een tweetrapsscheiding door middel van hydrocyclonage (63 p m en 20 pm) vindt verdere bewerking van de grove fracties plaats door middel van een gravitatieve scheiding met spiralen (de meest grove deelstroom) en flotatie. Vervolgens wordt het zand ontwaterd. Het op deze wijze behandelde zand voldoet aan de normen voor categorie- 1-grond volgens het provinciale interimbeleid volgens het Bouwstoffenbesluit. Toch kan dit materiaal niet direct worden toegepast, aangezien voor het daartoe bestemde werk (zandcunet van een fietspad in de gemeente Zaanstad) aanvullende eisen zijn geformuleerd voor chloride. N a een periode van tussenopslag blijkt wel aan deze eis te kunnen worden voldaan. Het bij de scheiding vrijgekomen slib wordt na ontwatering biologisch behandeld in een voor dit doel ontworpen cascade van vier bioreactoren met een totaal werkvolume van circa 470 m3. De eerste bioreactor wordt gevoed vanuit twee slibvoorraadtanks (elk 120 m3). De produktstroom uit de laatste bioreactor wordt ten slotte opgevangen in een voorraadbuffer van circa 120 m3. Behandeld slib wordt in charges vanuit de slibbuffer overgebracht op een zeefbandpers en ontwaterd. De afbraakcapaciteit van de bioreactoren is de snelheidsbeperkende stap in de verwerking. Daardoor wordt de scheiding en zandreiniging periodiek uitgevoerd.
6 Grontmij
8
Samenvatting
De reiniging in de bioreactoren verloopt van een 'kortstondige' batchgewijze behandeling in de opstartfase via een langdurig continu procesverloop naar wederom een batchgewijze behandeling in de afbouwfase. Tijdens de reiniging doen zich ontwikkelingen voor die tot vertragingen leiden. De eerste betreft de hevige schuimvorming in de batchopstartfase en het kritisch blijven, en gedeeltelijk in het geheel niet afbreken van enkele hoog moleculaire PAK-verbindingen. De batchfase wordt om deze reden gecontinueerd om oplossingen voor de ontstane problemen te zoeken. Als deze niet voorhanden blijken te zijn, wordt de continue fase ingezet na een onderbreking van circa 45 dagen met aangepaste bestemmingsmogelijkheden voor het behandelde slib. In de continu fase doen zich ook enkele kleine onderbrekingen voor. Gemiddeld is echter sprake van een verblijftijd van het slib van tien dagen in de reactoren met een drogestofgehalte van circa 20%. Eind december wordt de continue fase onderbroken als gevolg van het bevriezen van materiaal in de slibvoorraadtanks en het depot. Een herstart is pas weer gemaakt na een onderbreking van circa 35 dagen. Door het niet afbreken van enkele hoog moleculaire PAK-verbindingen wordt een produkt verkregen dat niet voldoet aan de normen voor storten in de Amerikahaven. Na afweging van mogelijke alternatieven wordt uiteindelijk gekozen voor storten in de Averijhaven van het ingedikte slibprodukt.
De monitoring Door Heidemij worden monitoringactiviteiten uitgevoerd ten behoeve van sturing en optimalisatie van het verwerkingsproces. Daarnaast wordt door TAUW in opdracht van POSW een onafhankelijk monitoringprogramma opgezet en uitgevoerd, enerzijds gericht op de controle in welke mate aan de bestekseisen wordt voldaan en anderzijds gericht op het totaal aan milieu-effecten ten gevolge van het verwerkingsproces (baggeren, transport, scheiden, biologisch reinigen en toepassen) en op het verkregen resultaat (waterbodemkwaliteit, -kwantiteit, produktkwaliteit, verbruik en verstoring). De resultaten zijn in een afzonderlijk rapport vastgelegd [ l q . 5
Bespreking resultaten
In totaal wordt circa 3.300 ton d.s. aan gereinigd slib en zand geproduceerd. Dit is 94% van de invoer (3.505 ton d.s.). De hoeveelheid gereinigd zand bedraagt 2.265 ton d.s., overeenkomend met circa 65% van de totale invoer en de hoeveelheid slib bedraagt 1.035 ton d.s. Toetsend aan de oorspronkelijke eis dat de produkten minimaal dienen te voldoen aan de acceptatienormen voor de Amerikahaven, kan worden gesteld, dat alleen het zand hieraan voldoet. Dit betekent dat uiteindelijk maar 65% van de vracht aan ingangsmateriaal zou zijn omgezet in produkten met de vereiste kwaliteit. Hiermee wordt, strikt genomen, niet voldaan aan de Wh-eis. In de loop van het project wordt door de ontstane problemen met afbraak van de hoog moleculaire PAK-verbindingen echter in meer algemene zin getoetst aan de behandelingseis. Het gereinigde slib mag daardoor ook worden gerekend als produkt voor toetsing aan de bestekseis (80%-eis). Voor de vracht van PAK en minerale olie wordt respectievelijk 76%)en 79%) biologisch in behandeling genomen. Hiermee wordt in ruime mate voldaan aan de 50%)vrachteis. Ondanks het feit dat met de biologische reiniging niet voldaan wordt aan de samenstellingseisen voor een aantal individuele PAK-verbindingen voor storten in de Amerikahaven is wel sprake van een aanzienlijke kwaliteitsverbetering.
6 Grontmij
9
Samenvatting
De gemiddelde restconcentratie PAK in het slibprodukt is 12% van de beginconcentratie en voor minerale olie bedraagt dit percentage 29. Deze restverontreinigingen zijn naar verwachting zeer sterk gebonden aan de bodemdeeltjes. De absolute uitloging van PAK is afgenomen met een factor 14 (naftaleen) tot ruim 1.O00 (fluorantheen). De absolute uitloging voor minerale olie is afgenomen met een factor 5. De mobiliteit van PAK is sterker afgenomen (20* of meer) evenals de mobiliteit van olie. Ten opzichte van de onbehandelde fijne fractie is de toxiciteit in het slibprodukt met 80% afgenomen voor de bacterie. Voor de oesterlarve en de slijkgarnaal blijft het behandelde slibprodukt ernstig toxisch. Aan de verwerkingseis van honderd dagen is door de genoemde gebeurtenissen niet voldaan. Uit de totale milieu-effectbeoordeling blijkt dat de verspreiding van verontreinigende stoffen in het milieu beperkt van omvang is en dat transport in dit geval een belangrijke energiepost vormt. Uit de kostenraming blijkt dat de reiniging op praktijkschaal voor mogelijk wordt gehouden voor een bedrag van circa f 60,- per ton d.s. in een installatie met een capaciteit van 200.000 ton d.s. per jaar en onder verschillende procescondities variërend van 20 tot 40% fijne delen in de specie en verblijftijden van vier tot acht dagen in de bioreactor. Bij een capaciteit van een installatie van 100.000 ton d.s. per jaar lopen de verwerkingskosten op tot circa f 100,- per ton d.s. 6
Conclusiesen aanbevelingen
De uitgevoerde pilotsanering laat zien dat de biologische reiniging in bioreactoren op praktijkschaal mogelijk is. Ook komt waardevolle informatie naar voren over een mogelijke aanpak van een toekomstige sanering van de Petroleumhaven en vergelijkbare havens. Dit betekent dat aan de belangrijkste doelstellingen van het project wordt voldaan. Een scheiding op een laag scheidingspunt (20 pm) vóór biologische reiniging heeft als voordeel dat een belangrijk deel van het materiaal met bewezen en goedkope technieken kan worden gereinigd tot een toepasbaar produkt, maar kan wel consequenties hebben voor de biologische reiniging van de slibfractie. Eerder uitgevoerde proeven met basissediment (ongescheiden) uit de Petroleumhaven laten namelijk voor zowel reiniging in landfarms als in bioreactoren veel lagere PAK-gehalten zien. Ondanks de positieve resultaten van de biologische reiniging van de slibfractie wordt geen produktkwaliteit gerealiseerd, waarbij storten in de Amerikahaven mogelijk is. Het slibprodukt moet na behandeling nog steeds als ernstig toxisch worden geclassificeerd. Aangezien het behandelde slibprodukt alsnog in een IBCstort moet worden gedeponeerd, kunnen vragen worden gesteld bij de doelmatigheid van deze laatste behandelingsstap in deze specifieke situatie. Voor de planvoorbereiding en -uitvoering van de pilotsanering is uitgegaan van de organisatie en aanpak, waarbij maximaal gebruik kan worden gemaakt van binnen en buiten rijkswaterstaat aanwezige kennis en ervaring. Het nadeel hiervan is echter een (te) zware organisatie, die veel aandacht vraagt voor overleg en afstemming. De consequenties van vertragingen, met name ontstaan in de opstartfase, zijn niet volledig overzien.
4 Grontmij
10
Samenvatting
Voor de toekomstige sanering van de Petroleumhaven worden de volgende aanbevelingen gedaan: m voorkom verspreiding van verontreinigende stoffen bij baggeren door het afsluiten van de haven. Met het afsluiten van alleen baggervakken zal verspreiding niet volledig kunnen worden voorkomen; het baggeren dient bij voorkeur niet plaats te vinden bij extreem hoge buitentemperaturen (stank); w maak bij het baggeren onderscheid in de aanwezige sliblaag en de onderliggende zandlaag, indien dit vanuit de verwerking als doelmatig kan worden aangemerkt; bepaal het (mi1ieu)rendementvan het scheiden en eventueel aanvullend polishen van de te baggeren verontreinigde zandlaag; bepaal het nuttig rendement van het (al dan niet partieel) scheiden van de zandfractie uit de sliblaag voor een verdere behandeling van de daarbij vrijkomende fijne fractie. Indien met een minder vergaande scheiding een doelmatige reiniging (leidend tot een nuttig toepasbaar produkt) van de fijne fractie mogelijk is, heeft dit de voorkeur boven een vergaande scheiding met het storten van de te behandelen fijne fractie. Indien met een minder vergaande scheiding ook niet tot een nuttig toepasbaar produkt kan worden gekomen van de te behandelen fijne fractie, moet een behandeling van de fijne fractie worden heroverwogen; bij verwerking dienen de capaciteiten van de verschillende onderdelen op elkaar te worden afgestemd, zodat geen discontinuïteiten in de procesvoering ontstaan. Voor andere industriehavens in het westen van ons land zal in algemene zin gelden, dat olie en PAK-gehalten minder extreem zullen zijn. Naar verwachting zal reiniging in bioreactoren, indien het zware metalengehalte voldoende laag is, daardoor wel leiden tot een toepasbaar produkt van de fijne fractie. Optimalisatie van het proces vanuit de leerpunten van de uitgevoerde pilotsanering verdient daarbij echter ten zeerste aanbeveling.
6 Grontmij
11
1
1.1
Probleemstelling
Nederland staat in de geschiedenisboeken bekend als een zeevarend volk met grote handelsgeest en heeft vanuit dat perspectief voor de toekomst een traditie hoog te houden. Dit impliceert, dat in de loop van de eeuwen veel havens in Nederland zijn aangelegd, intensief zijn gebruikt en zijn aangepast aan de eisen passend binnen het tijdsbeeld waarin men leefde. Ook in de toekomst zullen havens van grote economische betekenis zijn en zullen aanpassingen blijvend noodzakelijk zijn. Door de aard van het gebruik van de havens is het niet verwonderlijk, dat veel waterbodems in meer of mindere mate verontreinigd zijn geraakt door een diversiteit aan stoffen die paste bij het karakter van de bedrijfsactiviteiten. Veel havens in het westen van ons land zijn en worden nog steeds gebruikt voor de open overslag van olieprodukten en kolen met als gevolg, dat een waterbodemverontreiniging ter plaatse met aromatische koolwaterstoffen, PAK en olie in deze havens aanwezig is. Deze specifieke verontreinigingen in havens komen voor in combinatie met verontreinigende stoffen die in algemene zin in rivieren en vaarwegen worden aangetroffen. Tijdens het uitvoeren van een waterbodemonderzoek [11 in de Petroleumhaven in Amsterdam, een haven die sinds 1885 in gebruik is voor de op- en overslag van petroleum en kolen, verschijnen olievlekken rond het boorschip. Waterbodemmonsters verspreiden een penetrante geur en olie is ook in de bodemmonsters visueel waar te nemen. De mensen op het boorschip moeten uit voorzorg ademhalingsapparatuur gebruiken om zich te beschermen en het laboratorium- en bureau-onderzoek bevestigen het vermoeden, dat de havenbodem zodanig is verontreinigd, dat een sanering van deze bodemverontreiniging in de toekomst onafwendbaar is. Rijkswaterstaat neemt hiertoe vanuit haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de waterbodem het initiatief. Het geval van bodemverontreiniging verschijnt in het saneringsprogramma Rijkswateren 1995-201O van Rijkswaterstaat. Om in de nabije toekomst te komen tot een aantal operationele milieuvriendelijke bagger- en venverkingstechnieken ten behoeve van de sanering van verontreinigde waterbodems is het Programma Ontwikkeling Saneringsprocessen Waterbodems (POSW) opgezet. Het POSW is een samenwerkingsprogramma van overheid en bedrijfsleven, waarvan de coördinatie wordt verzorgd door het RIZA. In een eerste fase van dit programma is een scala van technieken op de mogelijke toepasbaarheid beoordeeld. In de tweede fase die op 1 april 1997 afloopt, worden de geselecteerde technieken geoperationaliseerd en worden beproefde technieken in pilo tsaneringen gedemonstreerd . Inmiddels zijn twee pilotsaneringen uitgevoerd, waarbinnen twee veelbelovende technieken zijn gedemonstreerd.
Het betreft de haven van Elburg waar ten aanzien van de verwerking ervaring is opgedaan met scheidingstechnieken en een kribvak in de rivier de Nieuwe Merwede waar naast scheiding de nadruk specifiek lag op het chemisch immobiliseren van het afgescheiden slib.
4 Grontmij
12
hleiding
Tot de kansrijke technieken behoort ook biologische reiniging van baggerspecie, welke beoogt uit het opgebaggerde (sterk) verontreinigde materiaal een produkt te verkrijgen, dat milieuhygiënisch verantwoord een nuttig toepassing kan verkrijgen. De verontreinigde waterbodem van de Petroleumhaven voldoet aan de criteria die op voorhand vanuit het werkingsprincipe van een biologische reiniging worden gesteld. De onderzoeken in de haven zijn in een zodanig stadium dat een afweging kan worden gemaakt tussen de in aanmerking komende venverkingstechnieken. Biologische reiniging is een van de potentiële technieken, echter met een aantal onzekerheden ten aanzien van het resultaat dan wel het rendement. Een pilotsanering met deze techniek als centraal thema biedt Rijkswaterstaat de gelegenheid om in de nabije toekomst een onderbouwde keuze te kunnen maken voor de toepasbaarheid van deze techniek. De derde pilotsanering krijgt vanuit deze probleemstellingen vorm. 1.2
Doelstellingvan het project
Het project kent een tweedelige doelstelling. Op de eerste plaats een algemene doelstelling die rechtstreeks voortkomt uit het POSW-programma en op de tweede plaats een doelstelling in het kader van de uitvoering van de sanering van de Petroleumhaven in de toekomst. De algemene programmadoelstelling van het POSW is het opleveren van operationele milieuvriendelijke bagger- en venverkingstechnieken. Van hieruit wordt de algemene projectdoelstelling dan ook omschreven als het leveren van inzicht in de relevante technische, milieuhygiënische, financieel-economische en organisatorische aspecten om biologische reiniging in een keten toe te passen bij saneringen. Voor de directie Noord-Holland van rijkswaterstaat (RWS) staat centraal het verkrijgen van inzicht in de (voor haar) relevante technische, milieuhygiënische, financieel-economische aspecten om deze keten, met biologische reiniging, toe te passen bij de uiteindelijke sanering van de Petroleumhaven en/of andere soortgelijke locaties in het Noordzeekanaalgebied. Deze doelstellingen kunnen het beste worden bereikt door de uitvoering van een (pilot-)sanering, waarbij de gehele keten wordt toegepast op het verontreinigde sediment uit de Petroleumhaven. Men kan de (succesvolle) uitvoering van de venverkingsketen bestaande uit vooronderzoek, verwijdering, verwerken door middel van primair biologische reiniging en gereed maken van het behandelde materiaal voor gebruik dus ook een doelstelling van het project noemen. 1.3
Doelstellingvan de monitoring en evaluatie
Het totale project van de pilotsanering van de Petroleumhaven, met een doorlooptijd van ruim twee jaar, vormt een complex geheel van deelactiviteiten. Grontmij verkrijgt de opdracht om tussentijdse evaluaties van projectfasen, deelactiviteiten en -resultaten te verzorgen en om op basis hiervan een eindrapportage op te stellen. Het doel van deze activiteiten is het vaststellen of de door RWS geformuleerde doelstellingen worden bereikt en het evalueren van leerpunten zowel ten aanzien van projectinhoudelijke aspecten als de projectbeheersaspecten (proces), voor het pilotproject als zodanig maar ook voor toekomstige saneringen. Deze evaluatie verloopt volgens de gepresenteerde opzet in figuur 1.1. Om een grondslag voor oordeelsvorming te verkrijgen wordt in de loop van het gehele project technisch-inhoudelijke informatie verzameld en geanalyseerd. Daarbij wordt het proces van plan- en besluitvorming alsmede de projectbeheersing nauw gevolgd, door onder andere het bijwonen van projectgroepvergaderingen en het voeren van enkele gesprekken met deelprojectleiders. Grontmij heeft in overleg met de opdrachtgever, de projectleiding, alsmede de redactie van dit evaluatierapport in handen gelegd van BOB-projectmanagement & Milieu-advies.
4 Grontmij
13
Inleiding
Figuur I . I :
Doelen resultaten monitoring en projectevultiutie
Het voorliggende rapport betreft de eindevaluatie van het gehele project. Het vat daartoe de uitgevoerde deelprojecten samen en geeft een doorkijk naar de toepassingsmogelijkheden en uitvoeringsaspecten van een sanering met biologische reiniging in bioreactoren voor de gehele Petroleumhaven en/of andere soortgelijke locaties in de toekomst. Na een beschrijving van de lokale situatie in hoofdstuk 2 en een evaluatie van de projectvoorbereiding in hoofdstuk 3, worden in hoofdstuk 4 en 5 respectievelijk de projectorganisatie en projectbeheersing geëvalueerd. De daarop volgende hoofdstukken bevatten beschouwingen over de technische voorbereiding, de uitvoering, het totale milieu-effect en de kosten. Het betreft respectievelijk de hoofdstukken 6, 7 , 8 en 9. De conclusies hiervan zijn met aanbevelingen opgenomen in een afsluitend hoofdstuk 10. In een aantal bijlagen wordt op onderdelen relevante detailinformatie versterkt.
In het rapport worden zowel feiten als oordelen weergegeven. Om reden van herkenbaarheid zon reflecties en oordelen cursief en zo kort mogelijk na de constateringen weergegeven.
6 Grontmij
14
2
Situatieschets en achtergronden
Locatie-omschrijving De Petroleumhaven is in de periode 1880-1885 aangelegd voor de op- en overslag van petroleum en kolen. De haven is gelegen aan het 'IJ' direct ten westen van de Coentunnel te Amsterdam en staat in directe verbinding met het Noordzeekanaal. Vanwege mogelijke gevaren van olielozingen en dergelijke is de haven buiten de binnenstad gesitueerd en is de U-vorm zo gekozen, dat hij bij calamiteiten gemakkelijk kan worden afgesloten. De aanlegdiepte was circa 10 m en de oppervlakte bedraagt circa 180.000 m2. De taluds van de haven zijn in verband met het benutten van de ruimte en het afmeren zeer steil. Rond de haven zijn in het verleden olie-opslagtanks gebouwd en zijn industriële activiteiten tot ontwikkeling gekomen. Specifiek kan in dit kader worden genoemd de aanwezigheid van een tankercleaningbedrijf. In de Tweede Wereldoorlog zijn opslagtanks opgeblazen. Een overzicht van de huidige situatie van de haven staat in figuur 2.1 weergegeven. Op de Petroleumhaven wordt -nog steeds- afvalwater geloosd. In de beginperiode van de tweede Wereldoorlog zijn olie-opslagtanks opgeblazen. Daarbij is olie in de haven gelopen. Bij een in 1991 in uitvoering genomen nader onderzoek [l] wordt vastgesteld, dat de waterbodem zodanig ernstig is verontreinigd, dat een noodzaak tot sanering duidelijk aanwezig is. 2.1
Figuur 2. I :
4Grontmij
Overzicht Petroleumhaven
OAerocurto
15
Situatieschets en ach rergronden
2.2
Voorgaande onderzoeken
Om de omvang van de verontreinigingssituatie van de waterbodem in beeld te brengen i5jn in het kader van een nader onderzoek [13 in raaien loodrecht op de oevers van de haven enkele tientallen boringen uitgevoerd, tot maximaal 10 m diepte onder de waterbodem. Met dit onderzoek wordt vastgesteld, dat de bodem van de Petroleumhaven bestaat uit een laag slib van wisselende dikte (van 0,50 tot 1,50 m) en daaronder een eerste zandlaag. Onder deze zandlaag ligt een kleiheenlaag en vervolgens een tweede zandlaag. De sliblaag is sterk verontreinigd met PAK, minerale olie en soms ook zware metalen. Verder worden op sommige plaatsen in de toplaag dioxinen aangetroffen in relatief lage gehalten. Het bodemmateriaal uit de Petroleumhaven valt onder het Besluit Aanwijzing Gevaarlijke Afvalstoffen (BAGA). De grens tussen het sterk verontreinigde bodemmateriaal (klasse 3/4) en het matig verontreinigde materiaal (klasse 2) wordt met een uitgekiend bemonsteringsprogramma met een nauwkeurigheid van 0,25 m in de diepte bepaald. In het algemeen ligt deze grens in de eerste zandlaag, maar plaatselijk worden afwijkingen vastgesteld tot 7,O m diepte. Berekend is dat circa 300.000 m3 bodemmateriaal, in profiel gemeten, sterk tot zeer sterk is verontreinigd. Bij deze berekeningen is een aanname gedaan voor de randen. In een later onderzoek, waarbij vooral aandacht wordt besteed aan de taluds, blijkt deze berekende hoeveelheid een overschatting te zijn van de feitelijke situatie [18]. Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd, dat circa 155.000 m3ernstig verontreinigd materiaal aanwezig is. Hiervan kan 60.000 m3 als slib worden aangemerkt. De gemeten gehalten aan verontreinigende stoffen zijn zo hoog dat het waterbodem ecosysteem ernstig wordt verstoord. Door opwoeling ten gevolge van de scheepvaart verspreiden verontreinigde waterbodemdeeltjes zich als zwevende stof tot buiten de haven. Als gevolg van de beroepsvisserij in de omgeving van de haven kunnen verontreinigde stoffen via vissen, die in direct contact hebben gestaan met deze stoffen, in de menselijke voedselketen terecht komen. Daarnaast zijn directe contactrisico’s voor de mens aanwezig bij werkzaamheden in de haven en kan verspreiding van verontreinigde stoffen plaatsvinden door infiltratie van verontreinigd grondwater. Tijdens het saneringsonderzoek [3] wordt de vraag beantwoord, dat sanering tot klasse 2 niveau op dit moment zinvol is, doordat andere verontreinigingsbronnen die ook van invloed zijn op de waterbodemkwaliteit tot een voldoende laag niveau zijn teruggebracht. Bij het saneringsonderzoek worden verschillende saneringsketens naast elkaar geplaatst en ten opzichte van elkaar afgewogen. Uit onderzoek naar de verdeling van verontreinigende stoffen over de verschillende korrelgroottefracties blijkt dat de grovere (zand)fractie van de baggerspecie uit de Petroleumhaven veel minder sterk verontreinigd is, dan de fijnere (slib-)fractie. Binnen het POSW-programma uitgevoerde biodegradatieproeven tonen aan dat de verontreinigende stoffen biologisch afbreekbaar zijn. Proeven zijn uitgevoerd met kasfarming, ’gewone’ landfarming, het beluchtingsbassin en de slurryreactor. Zand dat uit de baggerspecie wordt afgescheiden kan, eventueel na een reinigingsstap, worden hergebruikt of kan een nuttige toepassing krijgen in nader te definiëren werken. In hoeverre biologische reiniging van de fijne fractie in reactoren ook in praktische zin een optie voor de uiteindelijke sanering is, kan aan de hand van de resultaten van een pilotsanering worden vastgesteld. Daartoe moet een beperkte hoeveelheid verontreinigd bodemmateriaal van de havenbodem worden verwijderd. 2.3
Locatiekeuze onderzoek
Naast de Petroleumhaven te Amsterdam komen nog vier andere locaties als pilo tsanering binnen het POSW-programma in aanmerking [5].
6 Grontmij
16
Situatieschets en achtergronden
De keuze valt op de Petroleumhaven omdat daarbij voldaan kan worden aan een aantal algemene en technische voorwaarden die aan de locatie en de voorgenomen techniek worden gesteld, Deze voorwaarden zijn: de pilotsanering moet onderdeel vormen van een groot saneringsproject; de verontreinigde baggerspecie moet representatief zijn voor veel voorkomende situaties in Nederland; het saneringsonderzoek moet in een voldoende ver gevorderd stadium verkeren; de reinigingstechniek moet een voldoende innovatief karakter hebben; de techniek moet potenties hebben voor een grootschalige toepassing; de techniek moet in de concrete situatie leiden tot een positief milieueffect; een positieve verwachting over de praktische uitvoerbaarheid moet kunnen worden gegeven; een duidelijk inzicht in de kostenconsequenties moet kunnen worden geleverd.
Een van de aspecten waarop is getoetst bij de selectie van de Petroleumhaven als pilotlocatie is de representativiteit van de verontreinigde baggerspecie voor veel voorkomende situaties in Nederland. Opgemerkt wordt dat het verontreinigingsgeval als zodanig representatief kan worden gesteld voor veel voorkomende situaties in Nederland, maar dat de verontreinigingskarakteristiekenvan de baggerspecie dit niet zijn. De gehalten aan verontreinigende stoffen liggen (ver) boven het gemiddelde in deze situaties. Verondersteld wordt dat een succesvol verloop van de biodegradatie in dit specifieke geval zekere garanties bieden voor succes in andere gevallen.
6 Grontmij
17
3
Planvorming en projectvoorbereiding
3.1
Het algemene projectkader
De pilotsanering van de Petroleumhaven te Amsterdam vindt zijn oorsprong in twee aanvankelijk verschillende doelstellingen. De aanleiding voor het POSW zijn de in de tweede fase van het programma uit te voeren pilots en het testen van volledige ketens van saneringstechnieken. Voor de directie Noord-Holland van RWS vormt de pilotsanering onderdeel van het saneringsonderzoek van de Petroleumhaven, waarbij deze haven weer onderdeel vormt van andere havens in het Noordzeekanaalgebied. De ervaringen met dit pilotproject zullen worden aangewend bij de voorbereiding van de sanering van de Petroleumhaven en toekomstige saneringen van de overige verontreinigde havenbodems. Na gesprekken tussen POSW en RWS-Noord-Holland wordt besloten gezamenlijk het initiatief te nemen voor de pilotsanering vanuit een gemeenschappelijke overall-doelstelling, die behelst het beproeven van een volledige saneringsketen, bestaande uit locatie-onderzoek, verwijderen (baggeren), scheiden en biologisch reinigen van deelstromen met als doel het verkrijgen en afzetten van nuttig toepasbare produk ten. In gemeenschappelijk overleg wordt door de twee direct betrokken partijen een projectomschrijving opgesteld waarin doelstellingen en randvoorwaarden op hoofdlijnen worden geformuleerd. Het projectkader krijgt vanuit de projectomschrijving alsmede vanuit de ervaringen van de twee andere pilotsaneringen vorm. Het resultaat is een voorstel voor een gefaseerde voorbereiding van de pilotsanering volgens de opzet van figuur 3.1. In een aantal documenten uit het projectkader worden de projectactiviteiten en de projectorganisatie met een toenemend detailniveau nader uitgewerkt. Deze documenten zijn: het Plan van Aanpak; het Functioneel Plan; het Technisch Plan. 3.2
Het Plan van Aanpak
Het Plan van Aanpak omschrijft de doelstelling van en de randvoorwaarden voor het project. Het specificeert de verantwoordelijkheden, besluit- en planvorming, planning en financiële en personele behoeften van de pilotsanering. Het Plan van Aanpak vormt daarmee de basis voor de verdere fasering in de planvorming en geeft op hoofdlijnen invulling in het algemene projectkader. 3.3
Het Functioneel Plan
In het Functioneel Plan [6]worden de doelstellingen uit het Plan van Aanpak vertaald naar een ontwerp voor de sanering. Daarbij wordt de algehele structuur van het project geschetst met een beschrijving van de functionele omgeving. Het Functioneel Plan vormt de basis van verdere invulling van relevant geachte deelplannen en geeft de noodzaak van verder onderzoek weer. Het plan legt de procedurele en technische uitvoering van de sanering vast. Het plan geeft het verband weer tussen de verschillende projectdoelstellingen en de beoordelingsaspecten, waaraan kan worden afgemeten in hoeverre de doelstellingen worden gerealiseerd.
6 Grontmij
18
Planvorming en projectvoorbereiding
Deelplannen. Locatronderzwk - SeLeck biotechnologie
-
Vergunrungen
Hergebruik Contractmanagenent Monitoring milieu-effecten en biotechnologie Codcotie ProjcctevaLuatic
(c.
Aanbestedingsprocedure
Oetailplannen: Baggeren en transport - Scheiden en biotechnologie
-
75 Evaluatie
Figuur 3.1:
Voorbereiding pilo tsanering
Tevens wordt aangegeven welke methoden e d o f gegevens voor de beoordeling benodigd zijn, welke aannames moeten worden gedaan en welke onzekerheden (risico’s) bestaan ten aanzien van het bereiken van het resultaat. Het Functioneel Plan kan worden beschouwd als kapstok met de verschillende deelplannen als knaapjes, waaraan deelprojectplannen of andere produkten door (externe) uitvoerende partijen kunnen worden opgehangen. In het plan worden keuzes gemaakt voor de volgende onderwerpen, die in het Plan van Aanpak nog onbenoemd zijn gebleven: de baggerlocatie: in principe een vak in het noordoostelijke deel van de haven; de baggertechniek: deze blijft ter keuze van de aannemer, echter met grenzen ten aanzien van vertroebeling; de procesomstandigheden: deze is afhankelijk van de nog te selecteren biologische reinigingstechniek; de bestemming van het eindprodukt: behalve aan eisen waaraan het gereinigde produkt moet voldoen, blijft de bestemming nog ongewis gelet op de relatie met de reinigingsmethode. Ten aanzien van het verwerken van de baggerspecie door een nog te selecteren biologische reinigingstechniek worden de volgende randvoorwaarden geformuleerd: minimaal 3.000 ton d.s. van de door de opdrachtgever aan te leveren baggerspecie uit de Petroleumhaven moet op een technisch verantwoorde schaal in behandeling worden genomen; de verwerking moet resulteren in zoveel mogelijk produkt, maar ten minste 80% van de in bewerking genomen hoeveelheid droge s t o t
4 Grontmij
19
Planvorming en projectvoorbereiding
de kwaliteit van het te leveren produkt moet bij deze pilotsanering minimaal voldoen aan de normen voor storten in de Amerikahaven. A l s de voor de pilotsanering nog te selecteren reinigingstechniek echter 'genomineerd' wil worden voor de uiteindelijke totale sanering (155.000 m3in-situ) dan dient de produktkwaliteit te voldoen aan de normen voor klasse 2; beter is om te voldoen aan normen voor hergebruik dan wel nuttige toepassing uit het Bouwstoffenbesluit; de hoeveelheid te storten residumateriaal moet zoveel als mogelijk worden beperkt en mag niet meer bedragen dan 20% van de in bewerking genomen hoeveelheid droge stof; om te voldoen aan het doel van de pilotsanering [het beproeven van de werking van biodegradatie als reinigingstechniek) moet zoveel als mogelijk, maar tenminste 50% van de totale vracht aan olie en PAK in de in bewerking genomen Petroleumhavenspecie met biologische technieken verwerkt worden; mits aan alle overige voorwaarden wordt voldaan is het toegestaan om voor erdof nabewerking toe te passen; de eventuele voor- en/of nabewerking dient in samenhang met het biologsch reinigen te worden uitgevoerd; de aannemer is verantwoordelijk voor de integrale uitvoering; de aannemer dient ten tijde van de verwerking te beschikken over een operationele installatie; de verwerking moet binnen een termijn van honderd dagen gereed zijn; de termijn waarbinnen de verwerking kan worden uitgevoerd is op zijn laatst de periode tussen 22 juli en 31 oktober 1996; de verwerking geschiedt in een installatie op een locatie maar keuze van de aannemer, waarvoor alle vereiste vergunningen aanwezig zijn, of op een locatie in de regio van Amsterdam welke in samenwerking met partijen zal worden gezocht. In bijlage 1 staan de projectdoelen en de bovengenoemde randvoorwaarden samenvattend weergegeven. Hierin zijn ook de veranderingenhuanceringen die in de loop van het project zijn aangebracht inzichtelijk gemaakt en is getoetst in welke mate het eindresultaat hieraan voldoet. Met de gemaakte keuzes kan de saneringsketen voor de pilotsanering als volgt worden omschreven: baggeren; scheiden (optioneel ter keuze van de aannemer); 8 biologisch reinigen (met een nog nader te selecteren techniek); m ontwateren (afhankelijk van de gekozen biodegradatietechniek); 8 bestemmen verschillende partijen. 3.4
De deelplannen
Locatie-onderzoek Ten behoeve van de pilotsanering dient binnen de Petroleumhaven een gebied te worden gelokaliseerd dat met het oog op de uiteindelijke sanering, representatief is voor de gehele haven. Hierbij spelen vier aspecten een rol: 8 de morfologie; 8 de bodemopbouw; 8 de verontreinigingssituatie; 8 de bodemsamenstelling. Daarnaast moet de overlast tijdens de uitvoering van de pilotsanering in het te selecteren gebied het minst zijn voor de gebruikers van de haven. Het onderzoek 'Selectie baggerlocatie' [2] wordt gefaseerd uitgevoerd.
6 Grontmij
20
Planvorming en projemoorbereiding
In de eerste fase wordt het in 1994 uitgevoerde saneringsonderzoek geëvalueerd. In dit onderzoek is als mogelijke locatie genoemd een gebied in het noordoostelijke deel van de haven. Op basis van de evaluatie ontstaat een voorkeur voor een gebied in het noordwestelijke deel met een aanbeveling voor een 'sanering in partijen'. Dit laatste wil zeggen bij de uiteindelijke sanering een aparte verwijdering van de sliblaag voor een verwerking met biologische technieken en een verwijdering van de zandlaag voor een behandeling met fysischkhemische technieken. De pilotsanering zal zich uitsluitend richten op de sliblaag. In de tweede fase wordt binnen het voorkeursgebied (zie figuur 3.2) de definitieve baggerlocatie geselecteerd aan de hand van aanvullend bodemonderzoek. De definitieve baggerlocatie staat aangegeven in bijlage 2. Selectie biotechnologie en aanbesteding De oorspronkelijke gedachte in het Plan van Aanpak voor de toepassing van de technologie van Bird Engineering wordt verlaten. Met deze technologie zijn, bij binnen het POSW-programma uitgevoerde proeven met Petroleumhavenspecie, goede resultaten verkregen. De omvang van het werk maakt echter een openbare aanbesteding noodzakelijk. Met een wijziging in de procedure is men tevens in staat om marktpartijen 'uit te dagen' de op dat moment aanwezige kennis en kunde ten aanzien van biodegradatie technieken voor de pilotsanering ter beschikking te stellen. Er wordt gekozen voor een aanbesteding met voorafgaande selectie op basis van aantoonbare kwaliteiten. N a de voorafgaande selectie wordt een extra stap ingelast waarin de gegadigden moeten aantonen, dat de aangeboden technieken in staat zijn het beoogde resultaat te leveren. Vergunningen Het 'deelplan' vergunningen bestaat uit een inventarisatie van noodzakelijke vergunningen. Verwerking zal plaatsvinden bij een bedrijf die over alle daartoe benodigde vergunningen beschikt. Voor de overige vergunningen stellen POSW en RWS-directie Noord-Holland zich verantwoordelijk voor de aanvraag. In principe dienen de vergunningen verleend te zijn op het moment dat de aanbesteding wordt gedaan. Echter het is pas bekend welke vergunningen nodig zijn als definitief bekend is welk bedrijf de pilotsanering gaat uitvoeren. Procedures ten aanzien van verwerking van BAGA-materiaal (in het buitenland) verdienen speciale aandacht. Contractmanagement Het contractmanagement zorgt voor het opstellen, begeleiden en de controle van de uitvoering van het op te stellen contract (lees: bestek). Het doel van de aanbestedingsprocedure, dat onderdeel vormt van het contractmanagement, is om voor de biologische reinigingstechniek een zo breed mogelijk aanbod uit de markt te krijgen en om hieruit de aanbieding met de beste prijs-/kwaliteitsverhouding te selecteren. Het contractmanagement wordt verzorgd door een projectteam van de Bouwdienst. De Bouwdienst stelt hiertoe een deelprojectplan op. Monitoring milieu-effecten en biotechnologie Het deelplan 'Monitoring Milieu-effecten en Biotechnologie' beschrijft de activiteiten gericht op de uitvoering van de milieuraming, het opstellen van het milieumonitoringprogramma en het biotechnologie monitoringprogramma, de uitvoering ervan en de evaluatie.
6 Grontmij
21
Plunvorming en projectvoorbereiding
Het doel van de monitoring is om gegevens te verzamelen waarmee op adequate wijze het verloop van het reinigingsproces, de produktkwaliteit en de milieueffecten van de saneringsketen kunnen worden bepaald. De monitoring wordt uitbesteed aan een externe organisatie, die daartoe een projectplan/meetplan zal opstellen. Communicatie RWS-directie Noord-Holland is verantwoordelijk voor het beheer van het Noordzeekanaalgebied en coördineert vanuit deze beheerstaak de publiciteit rond het pilotproject. Het betreffende deelplan beschrijft de communicatiestrategie alsmede de in dit kader uit te voeren activiteiten. Gekozen wordt voor een actieve communicatie door middel van artikelen en persberichten in regionale en landelijke (technische) periodieken (dag-/weekbladen) alsmede in de RWS-krant 'Kijk op slib', symposia, fotoreportages en de uitgave van een video. Bestemming produkt RWS-DWW verzorgt de richtlijnen met betrekking tot de wijze waarop, en de voorwaarden waaronder, het gereinigde produkt kan en mag worden toegepast. Het selecteren van potentiële toepassings- dan wel hergebruikslocaties kan pas gebeuren nadat de keuze voor een reinigingstechniek heeft plaatsgevonden. Evaluatie en monitoring Het deelplan 'Projectevaluatie' beschrijft de wijze waarop de monitoring en evaluatie van de pilotsanering zal worden uitgevoerd en vormt de basis voor een projectplan door het uitvoerende ingenieursbureau. De monitoring en evaluatie richt zich op: het toetsen of de gestelde doelen (kunnen) worden gerealiseerd; het evalueren van de wijze waarop de doelstellingen (kunnen) worden gerealiseerd; het, waar nodig, markeren van de doelstellingen zelf mede in het licht van de uiteindelijke sanering. 3.5
De evaluatie van de planvoorbereiding
In de planvoorbereidingsfase wordt enerzijds in verband met intern bij R WS vastgestelde richtlijnen en anderzijds in verband met signalen over positieve marktontwikkelingen met betrekking tot biodegradatie technieken besloten de aanbestedingsprocedure anders in te richten dan oorspronkelijk in de bedoeling lag. Het gevolg hiervan is dat de uiteindelijk in te zetten reinigingstechniek, zowel voor wat betreft de uitvoeringsmethode als deprestatiekenmerken, tot en met de aanbestedingsprocedure onbekend blijyt. Dit heeft consequenties voor de mate waarin de voorbereidende activiteiten in nagenoeg alle genoemde deelplannen van het functioneel plan kunnen worden uitgevoerd. Een heroriëntatie op de tijdplanning ligt voor de hand. Dit leidt echter niet tot een bijstelling, mede in verband met de einddatum van het POS W-programma. De veranderde aanbestedingsprocedure biedt echter wel de mogelijkheid om voor de biologische reinigingstechnieken een zo breed mogelijk aanbod uit de markt te krijgen en om hieruit de aanbieding met de beste prijs-/kwaliteitsverhouding te selecteren.
6 Grontmij
22
Planvorming en projeavoorbereiding
IJ
Veronderstelde baggerlocatie Saneringsonderzoek Geselecteerde baggerlocatie voor pilotsanering
Selectie baggerlocatie Schaal 1 5000
Figuur 3.2:
6 Grontmij
Selectie buggerlocutie
23
4
Projectorganisatie
4.1
De projectstructuur
De structuur van het project is erop gericht om binnen de verantwoordelijkheden van de direct betrokken instanties optimaal invulling te kunnen geven aan de gestelde doelen. Met de pilotsanering en de voorbereiding daarvan wordt het volgende proces doorlopen.
pilotsanering
(uitvoering) v A
totaal evaluatie eindresultaat
Figuur 4.1:
Busis projectstructuur
De uitvoering van de pilotsanering en vervolgens de totale sanering is vanuit de specifieke doelen van RWS-directie NH en POSW in een kader geplaatst zoals in figuur 4.2 staat weergegeven. Vertrekpunt voor de uitvoering van de pilotsanering zijn de doelstellingen vanuit het algemene beleid, vastgelegd in diverse wettelijke regels en de specifieke doelstellingen zoals deze voor het onderhavige geval zijn vastgelegd in het functioneel plan en de diverse deelplannen. Doelstellingen worden onderscheiden ten aanzien van de kwaliteit (zowel inhoudelijk als procesmatig (projectbeheersing)), tijd en financieel-economische aspecten. De uitvoering zal vervolgens moeten leiden tot het gewenste eindresultaat. Binnen de uitvoering wordt onderscheid gemaakt in een organisatorisch- en een technisch onderdeel. Het organisatorische kader moet de randvoorwaarden bieden om tot een goede technische uitvoering te komen, die tot het gewenste eindresultaat leidt. Door middel van het systematisch meten (monitoren) van uitvoeringsaspecten en (eind-)resultaten en, waar nodig, terugkoppelen naar uitvoering of doelstellingen, wordt de basis gelegd voor de projectbeheersing van het onderhavige pilotproject en worden leerelementen verkregen voor de totale sanering en toekomstige saneringsprojecten.
6 Grontmij
24
Projectorganisatie
I
-Doelstellingen -Beleidsniveau Projectniveau
1 1
Procesmatig
Doelstellingen m.b.t. - kwaliteit (technisch / milieuhygienitch / ecologisch) - financieeleconomisch
-
tijd
-
-
-
-
Figuur 4.2:
,
Uitvoering
structuur taken / verantwoordelijkheden (dee1)plonnen planning contractmanogement procedures / vergunningen communicatie interne controle token / vernntwoor-
Inhoudelijk
-
-
1
locotieonderzoek wijze van uitvoering milieu-effecten & biotechnologie bestemming product
Resultaat
-
-
saneringsresultaat (milieu hygienischl ecologisch) resultaat biotechnologie resultaat milieueffecten eindbestemming ma teriaal
Kuders monitoring evaluatie pilotsunering
D e organisatiestructuur Initiatiefnemers voor de pilotsanering zijn het POSW en RWS-directie NoordHolland. Deze partijen treden dan ook gezamenlijk op als opdrachtgever voor de pilot. De verantwoordelijkheden worden, met name in operationele zin, verdeeld onder beide opdrachtgevers. Sturing en besluitvorming wordt echter gezien als een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Vanuit deze basisprincipes wordt een organisatiestructuur opgezet, waarbij vanuit een doelmatigheidsprincipe een optimale betrokkenheid wordt nagestreefd van alle partijen die vanuit hun verantwoordelijkheden of belangen een relatie hebben met dit project. Bij de opzet en uitwerking van de organisatiestructuur wordt tevens rekening gehouden met de leerpunten uit de twee voorgaande pilotsaneringen. 4.2
Verantwoordelijkheden worden op het laagst doelmatige niveau gedefinieerd. In algemene zin worden drie verantwoordelijkheidsniveaus vastgesteld met daarbij de volgende organisatorische eenheden: m de stuurgroep: het niveau waarop formele opdrachtverlening plaatsvindt alsmede sturing van het proces en formele vaststelling van de resultaten; de projectgroep: het niveau waarop het project inhoudelijk wordt aangestuurd en resultaten worden beoordeeld; de werkgroepen: het niveau waarop de verantwoordelijkheden zijn gedefinieerd voor de uitvoering van specifieke projectonderdelen. In de stuurgroep hebben zitting twee vertegenwoordigers van de gezamenlijke opdrachtgegevens en de algehele projectleider van de pilotsanering. De projectgroep staat onder leiding van de genoemde projectleider en bestaat vervolgens uit de trekkers van de verschillende werkgroepen. De werkgroepen zijn samengesteld uit adviseurs/specialisten van zowel Rijkswaterstaat als externe organisaties. Uit de organisatiestructuur, zoals deze in figuur 4.3 staat weergegeven valt af te leiden, dat enkele specifieke werkgroepen (op ad hoc basis) worden ondersteund dan wel begeleid door adviesgroepen respectievelijk begeleidingsgroepen. Daarnaast functioneert een klankbordgroep op het niveau van de projectgroep. Voor de drie te onderscheiden niveaus binnen de organisatiestructuur zijn verschillende taakstellingen en verantwoordelijkheden gedefinieerd.
6 Grontmij
25
Projectorganisatie
Voor de stuurgroep geldt, als feitelijke opdrachtgever van het project dat ze verantwoordelijk is voor: het formuleren en verstrekken van de opdracht. Deze is mede geformuleerd aan de hand van de gestelde doelstelling en van beide initiatiefnemers van de pilotsanering; w het accepteren van de planmatige uitwerking van de opdracht in de vorm van een functioneel plan en overige plannen tot en met het bestek; het vaststellen van het totale budget; het vaststellen van de definitieve opleveringsdatum van het gehele project; het aanbrengen van gewenste dan wel noodzakelijke wijzigmgen in opdracht en budget; het accepteren van het eindprodukt, die daarbij moet voldoen aan vastgestelde inhoudelijke en proceskwaliteitseisen. De projectleider initieert, coördineert en beheerst de activiteiten die moeten worden verricht om de verstrekte opdracht te realiseren. Het projectteam, waar de projectleider de voorzitter van is, is verantwoordelijk voor: het opstellen en begeleiden van het proces om de voorgestelde doelstellingen te realiseren met de daarvoor beschikbare middelen en tijd; de wijze waarop en mate waarin afstemming plaatsvindt tussen de activiteiten van de werkgroepen; de kwaliteit van de produkten in de zin van consistentie en evenwichtigheid.
Als derde worden binnen de projectorganisatie werkgroepen onderscheiden. Deze werkgroepen zijn verantwoordelijk voor: het opstellen van technische deelplannen; het (laten) uitvoeren van deze plannen binnen de budgetten; de kwaliteit van het produkt in relatie tot de doelstellingen van de werkgroep. De taak van de klankbordgroep is het adviseren van de projectleider dan wel het projectteam over de te volgen aanbesteding- en gunningsprocedure. De projectleider neemt hiertoe de benodigde initiatieven. Daarnaast kunnen de regionale directies, via de klankbordgroep, kennis nemen van waterbodemsaneringen in de praktijk. Doelstelling hiervan is het bevorderen van onderlinge kennisuitwisseling binnen Rijkswaterstaat. De adviesgroep biotechnologie heeft tot doel de werkgroep, op verzoek van deze, te ondersteunen bij de beoordeling en selectie van de in te zetten biodegradatietechniek. Binnen de organisatiestructuur van figuur 4.3 vindt de totale plan- en uitvoeringsvoorbereiding plaats, de uitvoeringsbegeleiding en de projectafronding inclusief evaluatie. Voor de feitelijke uitvoering wordt de organisatie structuur uitgebreid zoals in figuur 4.4staat gepresenteerd.
& Grontmij
26
Projectorganisatie
I
i L ._
U
v,
3
I I I I I I I I I I I I I I I I I
d
Fl o x
I
I I
CI
4I
I
I I I
E
c Cu
1I I I
3 c/)
O
a v) L
Cu
E Cu
c + .-Cu + .d _ c .c -
CII I I
I I I
CI
rFiguur 4 : j :
6 Grontmij
I I I I I
cr
Projectorgunisatie algemeen
27
-
Projectorganisatie
Initiatiefnemers POSW/RWS d i r . N.H.
S t u u r g r o e p PS-3
Projectgroep
PS-3
Projectleider contractmanagement (Bouwdienst)
1 Figuur 4.4:
4.3
Aannemer
I
Projectorganisatie uitvoering
Evaluatie projectorganisatie
Een onderscheid in drie verantwoordelijkheidwiveaus in de organisatiestructuur biedt goede mogelijkheden om in te spelen op het specifieke karakter van het project (pilotstatus) alsmede de boven projectniveau geformuleerde doelstellingen. Met name in geval van wijzigingen of bijzondere ontwikkelingen kunnen de consequenties daarvan op inhoudelijk niveau worden geanalyseerd (werkgroepen), op projectniveau worden beoordeeld en geëvalueerd (projectgroep) en voorzien van een besluit op procesniveau (stuurgroep). Op het operationele niveau worden echter (te) veel werkgroepen onderscheiden. Dit heeft consequenties voor de bemensing van deze groepen en vraagt om bijzondere aandacht voor de aansturing in verband met de project/procesbeheersing. De consequentie is namelijk veel overleg, extra energie in de benodigde afstemming en gevaar voor uitloop van tijd en kosten. Om pragmatische redenen hebben verschillende werkgroepleden zitting in meerdere werkgroepen en participeren tevens in adviesgroepen of functioneren op meerdere niveaus. Dit kan echter leiden tot misverstanden in communicatie, indien taken en verantwoordelijkheden onvoldoende zijn gedefinieerd of bij betrokkenen onvoldoende bekend zijn, met negatieve effecten op de uitvoering.
In algemene zin wordt gesteld dat de aangebrachte differentiatie in de organisatiestructuur op operationeel niveau te groot is geweest. De structuur van de organisatie wordt daardoor als (te) complex ervaren. Voor de interactie tussen de stuurgroep en de projectgroep visa-versa zqn geen procedure afspraken gemaakt. Dit geldt ook voor de projectgroep en de werkgroepen. Voor de informatie voorziening tussen de verschillende niveaus wordt men daardoor sterk aflankelijk van de kwaliteiten van de projectleider. Door de grote mate van betrokkenheid van de projectleider heeft dit voor het pilotproject echter niet geleid tot negatieve gevolgen. In algemene zin zijn echter wel risico '.Yaanwezig voor de beheersaspecten kwaliteit, geld, tqd en informatievoorziening.
6 Grontmij
28
Projectorgunisutie
Vanuit de kern van het project (generen van kennis ten aanzien van biologische reiniging in reactoren) verdient een duidelijke omschrijving van de bevoegdheden naast verantwoordeliikheden van de expert biotechnologie aanbeveling.
6 Grontmij
29
5
Projectbeheersing
5.1
De proceskwaliteit
Een overall kwaliteitsplan waarin taken en verantwoordelijkheden van betrokkenen zodanig staan gedefinieerd, dat binnen de gestelde randvoorwaarden van tijd en kosten het gewenste eindresultaat kan worden behaald, wordt voor dit pilotproject niet opgesteld. In het plan van aanpak worden de taken en verantwoordelijkheden op hoofdlijnen gedefinieerd. Passend binnen de opzet van de organisatiestructuur krijgen deze kwaliteitsaspecten in de diverse deelplannen een operationeel karakter. In de planvoorbereidingsfase krijgen de werkgroepleiders hiermee automatisch een verantwoordelijkheid voor het proces naast de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de te leveren produkten. De wijze waarop invulling zal worden gegeven en sturing zal plaatsvinden in het realiseren van de geformuleerde doelstellingen wordt vastgelegd in het functioneel kader van het functioneel plan. In de loop van het proces wordt ervoor gekozen om de keuze van de aannemer te baseren op een pré-selectie en vervolgens op de resultaten van een proefreiniging bij geselecteerde bedrijven. Voor de beoordelingsprocedure van pré-selectie en aanbesteding worden protocollen opgesteld met kwaliteitscriteria waaraan de resultaten moeten voldoen. De gunning van het werk gebeurt op basis van de beste prijs-/kwaliteitsverhouding. Dit proces wordt begeleid door een voor dit doel ingestelde adviesgroep en een beslisgroep (stuurgroep). In de uitvoeringsfase vindt sturing met name plaats op het realiseren van de kwantitatieve doelen van het project met de bestekscriteria als uitgangspunt. Aan de zorg voor het besef bij de werkgroepleiders van een deelprocesverantwoordelijkheid is in beperkte mate aandacht besteed. Mede door het grote aantal werkgroepen bestaan daardoor risico 3 voor tijdoverschrijdingenof tijdige informatie-overdracht. Voor toekomstige situaties wordt geadviseerd het aantal werkgroepen sterk te beperken en kan worden overwogen een apart kwaliteitsdocument op te stellen. De gevolgde procedure voor de selectie van de aannemer wordt als zeer zorgvuldig aangemerkt en bevordert de eenduidigheid van het gunningsadvies. Het werken binnen een bestek, met daaraan gekoppeld een eenduidige resultaatverplichting naar de aannemer mag de ruimte voor een flexibele aansturing van het proces niet te veel beperken. De aard van het project (een pilotproject met leerdoelen die het projectniveau overstijgen) vraagt een grote mate vanflexibiliteit. Het proces moet zodanig kunnen worden aangestuurd, dat het uitnodigt tot creativiteit en het blijvend zoeken naar optimalisatie ter realisering van de projectoverstijgende doelen. Geadviseerd wordt om voor toekomstige vergelijkbare situaties na te gaan of een bestek de juiste contractbasis vormt voor de uitvoering dan wel in de uitvoering continu aandacht te besteden aan de mogelijkheden die een bestek biedt voor het tevens realiseren van projectoverstijgende doelen. 5.2
Het financieel beheer
In een bijlage van het functioneel plan wordt op basis van een geraamde capaciteitsinzet een begroting opgesteld voor de 'interne' projectkosten. Daarnaast worden ramingen opgesteld van door 'derden' uit te voeren werkzaamheden.
& Grontmij
30
Projectbeheersing
Deze ramingen vormen het financiële kader voor de projectleider, die tevens verantwoordelijk is voor het financiële beheer. De stuurgroep is verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van de benodigde financiën. Van door derden uit te voeren werkzaamheden in de planvoorbereidingsfase en voor de begeleiding dan wel ondersteuning van de uitvoering worden door (potentiële) uitvoerenden projectplannen opgesteld met een duidelijke omschrijving van de aard en omvang van de activiteiten alsmede de te leveren produktedprestaties. Deze projectplannen vormen de basis voor een contract met daarin opgenomen een fixed-price. Naar de aannemer is gewerkt met een vast contract op basis van een bestek met daarin vastgelegd de resultaatverplichtingen. Op deze wijze ontstaan binnen de aangegane verplichtingen geen overschrijdingen van het daarmee gemoeide budget. Betalingen geschieden door ondertekening van prestatieverklaringen, na (schriftelijke) acceptatie van de produkten (rapportages). Voor aanvullende werkzaamheden worden na een schriftelijk verzoek hiertoe een fiattering in de stuurgroep (bij dreigende budgetoverschreiding) nieuwe opdrachten verleend. Afwijkende werkzaamheden van het bestek leiden tot contractmutaties. Hiervoor worden afwijkingsrapporten opgesteld. Tijdens de uitvoering hebben zich zeven contractmutaties voorgedaan. De bewaking van de financiën ten aanzien van de uitvoering van het contract is gedelegeerd aan de projectleider contractmanagement. De aandacht voor het financiële beheer kon door de gestructureerde aanpak beperkt blijven. De projectleider was met de gehanteerde methode optimaal in staat de financiële consequenties vooraf te beoordelen en te zorgen voor eventuele aanvullende budgetten. Het beheer van interne kosten werd bemoeilijkt door het ontbreken van een projectgebonden tijdregistratiesysteem. Sturing op dit onderdeel heeft dan ook nauwelijks plaats gevonden. Het door Grontmij opgezette checklistsysteem voor de registratie van bestede en te besteden tijd voor programmu-onderdelen functioneert onvoldoende door de vrijblijvendheid waarmee dit wordt gehanteerd. Voor toekomstige situaties vormt dit een aandachtspunt. 5.3
De voottgangsbewaking
Vanuit de bekendheid dat POSW-I1 per 1 april 1997 zal worden afgesloten is deze datum voor aanvang van het project als einddatum voor de totale evaluatie vastgesteld. De einddatum voor de feitelijke uitvoering wordt vastgesteld op 30 oktober en voor de rapportage van de monitoring activiteiten op 20 december 1996. De planning zoals deze voor aanvang van het project aan de hand van de genoemde data wordt opgesteld lijkt ruimschoots realiseerbaar. De betreffende planning staat in figuur 5.1 weergegeven. In deze planning wordt rekening gehouden met een zorgvuldige aanbestedingsprocedure om voor de biologsche reinigingstechniek een zo breed mogelijk aanbod te krijgen uit de markt en om hieruit de aanbieding met de beste prijs-/kwaliteitsverhouding te kunnen selecteren. De wens om na een pré-selectie een extra stap in het totale proces in te lassen waarin potentiële uitvoerenden door middel van een proef moeten aantonen dat de door hen aangeboden techniek het beoogde resultaat geeft, sluit planningtechnisch niet op problemen. De reserve in de planning voor de specieverwerking komt daarmee wel te vervallen zoals blijkt uit figuur 5.1. De voorbereiding en uitvoering van de proef wordt gepland in de periode van 1 oktober 1995 tot 9 maart 1996.
6 Grontmij
31
Projectbeheersing
cl c
a
a al c O
.-
+ Y c
n L
c m
.-
LL 2
al v) al
I-
C
e c
a
d
al L al m
6 Grontmij
32
Projectbeheersing
Als dan blijkt, dat een van de gegadigden voor de uitvoering een Belgische
aannemer is (zie 8 6. I), en dat de vergunningprocedure voor uitvoerhvoer van het verontreinigde slib zodanig lang duurt dat daardoor als feitelijke transportdatum pas 30 november kan worden vastgesteld, dan wordt duidelijk dat de totale planning onder grote tijdsdruk komt te staan. Ook speelt hierbij een rol de benodigde proceduretijd bij het RIZA om tot opdrachtverlening voor deze proeven te komen. De totale planning wordt op basis van deze gegevens geactualiseerd. Op dat moment wordt geen reden gezien om een 'inlopen' in het vervolg traject na te streven, aangezien zonder verdere vertragingen en onvoorzien de einddatum kan worden gerealiseerd. De aanbesteding en gunning verlopen nagenoeg volgens planning. De aanbesteding vindt plaats op 12 april 1996 en de gunning aan de Heidemij Realisatie op 15 mei daaropvolgend. Voordat tot gunning wordt overgegaan vindt een gesprek met de aannemer plaats, waarin uitleg moet worden gegeven over een aantal wijzigingen in de procesvoering zoals de aannemer deze in zijn technisch plan [111 heeft aangegeven. In dit technisch plan staat ook aangegeven, dat de bioreactor nog moet worden gebouwd. Dit, en problemen met het niet voldoen aan de besteksvoonvaarden van de onderaannemer voor het baggeren zorgen ervoor dat er ook in de aanloopfase van de uitvoering, weliswaar in beperkte mate, vertragingen optreden. In de planning van de aannemer die wordt opgenomen in het 'Detail Werkplan Scheiden en Biotechnologische reiniging' [131 staat aangegeven dat afronding van de biologische reiniging zal plaatsvinden op 29 november. Geen enkele vertraging mag meer ontstaan om ook niet het risico te lopen met de eventuele gevolgen van een vroeg invallende winter te worden geconfronteerd. Dit gebeurt echter wel! Door een zekere mate van onbekendheid met het verloop van het reinigingsproces, en tegenvallende resultaten in de zogenaamde batchfase, gaat het geheel minder snel dan verondersteld. Ook enkele kleine storingen en onderhoud dragen ertoe bij dat de reinigmg niet vóór de vorstperiode kan worden afgerond. Het gevolg is dat het reinigingsproces moet worden onderbroken van 21 december 1996 tot begin februari 1997. Dit heeft vervolgens weer grote consequenties voor de verdere afronding en (monitoring- en evaluatie-)rapportages van de pilotsanering. De totale uitloop in de tijd ten opzichte van de oorspronkelijke planning staat in de genoemde figuur 5.1 gevisualiseerd. Afwijkingen ,in de planning ten opzichte van het oorspronkelijke tijdsplan zijn in de verschillende overlegkaders aan de orde gesteld en als zodanig gerapporteerd. Afwijkingen van de planning met contractconsequenties zijn eveneensformeel gemeld met het verzoek tot contractaanpassingen. De planningen zijn regelmatig geactualiseerd De eventuele consequenties van afwijkingen in de planning zijn echter niet altijd expliciet gemaakt en doorvertaald naar andere beheersaspecten. De mogelijke gevaren om met de reiniging in een vroege winterperiode terecht te komen zijn onvoldoende onderkend. Ook is te weinig rekening gehouden met onzekerheden als gevolg van de onbekendheid van de aannemer met het proces van biologische reiniging. Ondanks tegenvallende resultaten in de batchfase had zonder consequenties de continuefase kunnen worden ingezet. Voorstellen hiertoe worden door de aannemer om verschillende meer contractuele redenen niet opgevolgd.
& Grontmij
33
Projectbeheersing
5.4
De informatievoorziening
Aan de informatievoorziening wordt mede door de aard van het project veel aandacht besteed. De informatievoorziening is er enerzijds opgericht om het proces optimaal te laten verlopen en actoren zodanig (tijdig) te informeren dat daarmee de inhoudelijke kwaliteit van het project maximaal kan worden gewaarborgd. Anderzijds strekt de informatievoorziening tot doel externen voor te lichten over (het verloop van) dit pilotproject in algemene zin en de biotechnologische reiniging in het bijzonder. Ten aanzien van dit laatste aspect worden persberichten uitgegeven, artikelen geschreven, fotoreportages gemaakt en last but not least een video opgenomen die bij een symposium ter afsluiting van het project wordt gepresenteerd en uitgegeven. Ten aanzien van het eerst genoemde aspect wordt een overleg- en rapportagestructuur opgezet passend binnen de totale projectorganisatie. Achtereenvolgens worden genoemd: overleg: o de werkgroepvergaderingen in de voorbereidingsfase van het project en incidenteel ook tijdens de uitvoering; o de projectgroepvergaderingen met een gemiddelde frequentie van eenmaal per maand en in de operationele uitvoeringsperiode tweemaal per maand; o de stuurgroepvergaderingen; o de bouwvergaderingen met een gemiddelde frequentie eveneens van eenmaal per maand; o het ad hoc overleg met de aannemer in geval van bijzondere omstandigheden; rapportage: o de vastlegging van de resultaten van de deelactiviteiten (projectomschrijving, plan van aanpak, functioneel plan, deelplannen, programma van eisen, bestek technisch plan aannemer, detail werkplannen aannemer, rapportages monitoring proefnemingen, deelrapportages, evaluatie, etcetera); o de voortgangsverslagen van Heidemij Realisatie tijdens de uitvoering; o de weekrapporten van de contractgemachtigde van de opdrachtgever; o de voortgangsrapporten van de projectleider contractmanagement aan de principaal; o de verslagen van de bouwvergaderingen en overige vergaderverslagen; o (tussen-)rapportages van de afzonderlijke onderdelen van het project (baggeren en transport, monitoring biotechnologie en milieu-effecten en dergelijke); o de eindrapporten van de aannemer over de totale uitvoering, Tauw Milieu over de monitoring en Grontmij/BOB over de totale projectevaluatie. Deze vorm van informatievoorziening vereist veel tijd van betrokkenen om het project te volgen en te kunnen beoordelen. Omdat deze tijd in de dagelijkse praktijk dikwijls ontbreekt kan belangrijke informatie verloren gaan of niet tijdig bij betrokkenen actueel zijn. In dergelijke situaties is het belangrijk om voor aanvang van het project een vaste format overeen te komen waarin informatie naar aard van belangrijkheid of te ondernemen vervolgacties worden gerapporteerd. Voor de totale sanering is het van belang om te werken vanuit één centrale werkplek met een adequaat opgezet projectarchief:
6 Grontmij
34
6
Technische voorbereiding
6.1
De pre-selectie
Nadat wordt besloten om voor reiniging van de verontreinigde specie uit te gaan van een biologische techniek in reactoren, leeft aanvankelijk de gedachte dat dit het beste zou kunnen plaatsvinden in een slurryreactor volgens de Slurry Decontamination Proces, ontwikkeld door Bird Engineering. Hierbij spelen verschillende overwegingen een rol waaronder het feit dat technieken als land- en kasfarming al op (semi-)praktijkschaal zijn uitgevoerd en een relatief lange verblijftijd vragen. In deze fase doen zich echter twee ontwikkelingen voor. Op de eerste plaats blijkt dat een pilotsanering van deze omvang niet meer kan worden aangemerkt als een 'proef zodat voor de aanbesteding formeel vastgestelde procedures moeten worden gevolgd. Op de tweede plaats bleek uit de aanbesteding met voorgaande selectie bij de pilotsanering in de Nieuwe Merwede dat zich op het gebied van de immobilisatietechnieken allerlei ontwikkelingen bij het bedrijfsleven voordoen waarvan POSW niet op de hoogte is. POSW is hierdoor aangenaam verrast, temeer omdat sommige van deze technieken zeker zo goed toepasbaar zouden kunnen zijn als hetgeen door POSW werd beoogd. Besloten wordt om voor de derde pilotsanering ook uit te gaan van een aanbesteding met voorafgaande selectie. Het doel hiervan is om voor de biologische reinigingstechniek een zo breed mogelijke aanbod uit de markt te krijgen en om hieruit de aanbieding met de beste prijs-kwaliteitsverhouding te selecteren. De markt wordt benaderd door middel van een advertentie in Cobouw en in de Staatscourant. In deze advertentie wordt aangekondigd dat belangstellenden voor de uitvoering van de biologische reiniging zich kunnen laten registreren. 22 Bedrijven reageren hierop. Aan deze bedrijven wordt aanvullende informatie toegezonden zoals onder andere als randvoorwaarden staat vermeld in 9 3.3. Hierbij is ook een vragenlijst, waarvan de antwoorden voldoende informatie moet opleveren over de aangeboden technologie om tot een pré-selectie over te gaan. Uiteindelijk verstrekken dertien bedrijven (of combinaties van bedrijven) de verlangde informatie ten behoeve van de pré-selectie. Een speciale adviesgroep stelt een beoordelingssystematiek op, definieert de selectiecriteria en kent hieraan weegfactoren toe. Aan de hand hiervan worden de vier meest kansrijke aanbieders geselecteerd en voor een definitieve keuze aan een beslisgroep (de Stuurgroep) voorgedragen. Deze kiest uiteindelijk drie gegadigden voor de uitvoering van een pilotproef voor biologische reiniging. Deze bedrijven zijn Heidemij Realisatie, Silt n.v. en Bird Engineering bv/Ecotechniek. De proefneming is belangrijk, omdat de gegadigden daarin kunnen aantonen, dat de door hen aangeboden techniek voor de Petroleumhavenspecie het beoogde resultaat geeft. Uit eerdere POSW resultaten is namelijk bekend geworden dat de resultaten van biologische reiniging sterk door de specie-eigenschappen en de bindingsvormen van de verontreinigende stoffen bepaald worden. Bovendien is gebleken dat in deze specie de olie een probleem vormt voor biologische technieken. Aan alle drie de bedrijven wordt specifiek het probleem van de bijzondere oliegehalten gemeld met het verzoek bij de proefneming te trachten dit oliegehalte te verlagen tot aan de grenswaarde van het Bouwstoffenbesluit (500 ppm). Een aanbesteding met voorafgaande selectie zoals uitgevoerd bij deze pilotsanering biedt zeer goede mogelijkheden om de markt (ontwikkelingen) ten aanzien van biologische reiniging te verkennen.
6 Grontmij
35
Technische voorbereiding
De procedure is tijdrovend gebleken maar levert mede door de zeer zorgvuldige wijze waarop is gewerkt de garantie dat de meest perspectiefvolle technieken zijn geselecteerd. Bij het opstellen van de beoordelingscriteria voor de pré-kwalificatie zijn onder andere de uitgangspunten gehanteerd die in de projectdefiniëring zijn geformuleerd. Deze uitgangspunten zijn daardoor automatisch als randvoorwaarde voor de uitvoering gaan fungeren; bijvoorbeeld: uitvoeringstermijn, kwaliteitscriteria en te reinigen hoeveelheid. Een nadere beschouwing hierop in het licht van de totale tijdplanning of de kosten had ook tot de mogelijkheden behoord. 6.2
De proefreiniging
De drie bedrijven doen op basis van een offerteverzoek een aanbieding van een proefreiniging met 50 m3specie uit de Petroleumhaven. Het offerteverzoek aan de drie bedrijven is verschillend voor wat betreft de doelstelling waaraan de reinigingsproef moet voldoen. Met name wordt hierbij ingespeeld op de vragen die uit de aanbiedingen tijdens de pré-selectie naar voren zijn gekomen en op het specifieke karakter van de techniek. De aanbiedingen verschillen in meer of mindere mate van de voorstellen uit de pré-selectie. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de mate waarin voorstellen door potentieel uitvoerende partijen worden doordacht en uitgewerkt in de verschillende fasen van een proces. Een andere oorzaak betreft mogelijk de formulering van de vraagstelling in het offerteverzoek. De drie bedrijven gaan voor de reinigingsproef uit van de onderstaande verwerkingsketens.
Bird Het SDP van Bird kenmerkt zich door een serie van goed gedimensioneerde reactoren en een (semi)continue procesvoering. Na menging met water wordt de specie gezeefd en in de eerst stap van het proces (DITS: Dual Injected Turbulent Separation) gebracht. In de DITS wordt de specie op krachtige wijze in contact gebracht met lucht, hetgeen behalve zuurstofvoorziening ook deeltjesverkleining tot doel heeft. Daarna wordt de specie verder gereinigd in een serie van reactoren (biocascades) die met elkaar in verbinding staan. Het behandelde materiaal wordt opgeslagen in een opvangbak en vervolgens met een zeefbandpers ontwaterd tot perskoeken. Bird engineering
Slurry decontamination Process
-vwï7wo -
Gehele systeem: continue procesvoering molen
o
zeef c3 DITS
c=>
biocascade
0opvangbak c3 zeefbandpers
Beproefd systeem: natuurlijke f l o t a t i e , alleen DITS, batch uitvoering:
o schuim a f t a p p e n n a 1-2 dagen
- samenstelling schuim - e f f e c t op a f b r a a k in de - e x t r a p o l a t i e naar gehele
DITS systeem,
continue procesvoering
Figuur 6.I :
4 Grontmij
Schemutische weerguve verwerkingsketen Bird
36
Technische voorbereiding
De (semi)continue procesvoering houdt in dat dagelijks een bepaalde hoeveelheid vers materiaal (invoer) in het systeem wordt gebracht en een gelijke hoeveelheid uit de laatste bioreactor wordt gehaald. Dit is in tegenstelling tot batchgewijze systemen, waarbij al het te behandelen materiaal gelijktijdig in een reactor wordt gebracht. Over het algemeen leidt continue procesvoering tot een beter te sturen (en sneller) proces. Bird onderzoekt in de proefneming of door middel van natuurlijke flotatie (aftappen van schuim in de DITS na één tot twee dagen) het oliegehalte kan worden verlaagd. Hierbij wordt niet het gehele systeem, maar alleen de DITS, in een batchgewijze uitvoering, getest. De verblijftijd is gesteld op dertien dagen. Ten gevolge van de voorbehandeling wordt door middel van schuimvorming circa 12% droge stof afgescheiden. De korrelgrootte van dit materiaal is niet geanalyseerd. In de DITS wordt bovendien zeer grof materiaal afgescheiden (circa 3% w/w >210 mm), hetgeen inhoudt dat het merendeel van de specie (85% van de droge stof) met de DITS wordt behandeld.
Heidemij Door de Heidemij wordt aangeboden de specie te scheiden in twee fracties (grof en fijn) en vervolgens apart te behandelen. De specie (50 m3)zal worden gescheiden met behulp van hydrocyclonage (op 63 pm). De fijne fractie wordt vervolgens biologisch batchgewijs behandeld met een bioreactor, terwijl de grove fractie met flotatie wordt behandeld. Het idee is dat enerzijds de grove fractie door middel van flotatie gemakkelijk en zeer ver schoon te maken zal zijn (produktie van toepasbaar zand) en anderzijds dat de fijne deeltjes met minder energie in suspensie gehouden kunnen worden in de bioreactor. Een en ander staat toegelicht in schema 6.2. HEIOEMIJ
fi
r3 malen
<63 p I 1 BICREACTORi 59%
v.d
d.S.
n
20 3% d 5 28 dagen
a
>63 p L1% v.d. d.s.
Figuur 6.2:
Schemutische weerguve verwerkingsketen Heidemij
Alvorens tot de uitvoering van deze proef te komen, wordt door Heidemij onderzoek verricht in het laboratorium. Hieruit wordt geconcludeerd dat de biologische reiniging bij pH 1O (verbeterde olie-afbraak) en onder continue maling (in een zijstroom van de reactor) uitgevoerd worden. Eind december wordt met de werkelijke proefneming gestart. Dan blijkt dat zich in het opgeslagen sediment ijsschotsen bevinden. Dit heeft een negatief effect op de efficiëntie van de scheiding. De biologische reiniging duurt uiteindelijk 28 dagen. De flotatie neemt daarbij slechts enkele dagen in beslag.
6 Grontmij
37
Technischevoorbereiding
Silt Ook bij silt wordt de specie eerst door middel van hydrocyclonage (63 p m ) gescheiden in een fijne en een grove fractie. De fijne fractie wordt in een bioreactor met een geavanceerd beluchtingssysteem behandeld en de grove fractie ondergaat een landfarm stap. De verblijftijd voor beide fracties bedraagt 9 1 dagen. Een en ander staat in onderstaand schema weergegeven. SILT
B i j ophaien I S water in de container gespoten Waarschijnlijk grave f r a c t i e niet meegenomen
Figuur 6.3:
-
BIOREACTOR
Schematische weerguve verwerkingsketen Silt
Opgemerkt wordt dat het uitgangsmateriaal (10 m3)van Silt relatief veel fijne deeltjes bevat, aangezien na een opslagperiode van zes weken, de overslag heeft plaatsgevonden met behulp van een zuiger. Hierdoor zijn waarschijnlijk zware deeltjes niet meegenomen. De lange opslagperiode wordt veroorzaakt door de in het voorgaande gememoreerde vertraging in de vergunningverleningsprocedure voor transport naar België. De inhoudelijke resultaten van de reinigingsproeven bij de drie bedrijven wordt niet alleen getoetst op de chemische samenstelling van de verschillende produkten, maar ook o p de biologische kwaliteit. Dit laatste is van belang aangezien de restgehalten na biologische reiniging als gevolg van verschillen in sorptie-evenwichten sterk kunnen verschillen. Aannemende dat sterk aan sediment gebonden verontreinigende stoffen niet naar het milieu kunnen diffunderen en dus vanuit deze optiek niet schadelijk zijn, betekent dit dat niet de absolute gehalte aan stoffen maar de uitloging een maat is voor de schadelijkheid van het behandelde materiaal. De biologische kwaliteit wordt bij de reinigingsproef vastgesteld door de volgende twee typen testen: uitloog toetsen; waarin de uitloging van metalen, PAK en olie vanuit het sediment naar de waterfase wordt gemeten; bio-assays; waarin de effecten van het totaal aan verontreinigende stoffen in het sediment en het poriënwater op lagere organismen worden vastgesteld. Voor de bepaling van de over-al1 effecten van de aanwezigheid van verontreinigende stoffen in het (behandelde) materiaal door middel van bio-assays wordt, met name voor de interpretatie van de gegevens, door POSW een aangepaste methodiek ontwikkeld. Deze methode beoogt beter rekening te houden met de termijn waarop en de mate waarin negatieve effecten zich manifesteren ten opzichte van de gebruikelijke methoden.
6 Grontmij
38
Technische voorbereiding
Als eis voor het reinigingsresultaat wordt omschreven, dat een 'goede produktkwaliteit' moet worden gerealiseerd, waaronder in volgorde van voorkeur wordt verstaan : materiaal toepasbaar als bouwstof conform Bouwstoffenbesluit; materiaal terugplaatsbaar in de Petroleumhaven (klasse 2 eis) of; materiaal te storten in de Amerikahaven (als minst gewenste optie). Door de stuurgroep wordt hieraan toegevoegd: een kwaliteit slechter dan de normen voor de Amerikahaven wordt niet geaccepteerd (zie bijlage 3); storten in de Amerikahaven binnen de daarvoor gestelde acceptatienormen mag worden overwogen mits de biologische kwaliteit is verbeterd in de betekenis van: o een verlaging van de uitloging van PAK en minerale olie (aan te tonen door schud- en kolomproeven); o een vermindering van de nadelige effecten op lagere organismen (vast te stellen met bio-assays); o een slechtere opname door lagere organismen (aan te tonen met bio-accumulatie testen). Door geen van de drie bedrijven resulteert de biologische reiniging in een produkt dat volgens de geformuleerde voorwaarden in de Amerikahaven zou mogen worden gestort. Een verklaring hiervoor wordt in eerste instantie niet gezocht in het onvoldoende functioneren van het reinigingsproces, maar in de extreem hoge gehalten aan verontreinigende stoffen in de specie van het baggervak dat voor de proefreiniging is geselecteerd. De PAK en olie gehalten van de baggerspecie voor de proef liggen respectievelijk een factor 3 en 2 hoger dan hetgeen als gemiddelde voor de haven is bepaald. Bij biologische reiniging heeft dit directe gevolgen op de eindconcentraties. Om deze reden wordt voor de drie technieken een extrapolatie gemaakt naar mogelijke resultaten in geval van behandeling van specie met een gemiddelde Petroleumhavenkwaliteit. Hieruit blijkt, dat voor BIRD 70-85% en voor Heidemij 60-75% kans bestaat dat in de pilotsanering de gewenste produktkwaliteit kan worden gerealiseerd. Bij Silt lag dit percentage aanmerkelijk lager. De uitloging van PAK en olie verminderen zowel voor de fijne als de grove fractie sterk door de biologische behandeling. Uit figuur 6.4 blijkt, dat de PAK uitloging in de fijne fracties door behandeling veel sterker verlaagt dan de PAK-concentratie (uitloging circa 80 à 98% versus concentratie circa 70 à 85%). Behalve de uitloging verlaagt ook de mobiliteit (percentage van het aanwezige gehalte dat uitloogt) door de behandeling. De absolute PAK-gehalten in de onbehandelde grove fracties zijn aanzienlijk lager dan de invoer (80 à 90%0).De landfarming van Silt resulteert niet in een verdere verlaging van de PAK-gehalten. De flotatie van Heidemij echter wel (z 75%). Voor de uitloging van olie in de fijne fracties geldt dat deze veel minder sterk verlaagt dan de uitloging van PAK (van 50 tot 90%1voor de drie bedrijven). Hierbij geldt dat de biologische reiniging ook resulteert in zeer wisselende eindconcentraties. Een verklaring hiervoor is de aanwezigheid van olie als afzonderlijke deeltjes (oliebolletjes/micellen)in de specie, welke niet biologisch afbreekbaar maar wel uitloogbaar zijn.
6 Grontmij
39
Technische voorbereiding
De uitloging van metalen neemt zowel in de fijne als de grove fractie sterk toe door de biologische reiniging (maximaal een factor 16). Deze verhoogde uitloging gaat gepaard met een verhoogde mobiliteit. Sik begin, eind
.\
&
PAK-uWoglng
Figuur 6.4:
PAK- en oliegehalten in m g k g d.s., alsmede uitloging in de$jne fructies, vóór en nd (gurceerd) biologische reiniging
De ecotoxiciteit vermindert, zoals blijkt uit figuur 6.5, door biologische reinigmg. De oorspronkelijke onbehandelde specie kan worden aangemerkt als emstig toxisch voor de drie testorganismen (bacterie: mocrotox, slijkgamaal en oesterlarve). Na behandeling is de specie niet meer toxisch voor de bacterie (microtoxtest). Volgens de officiële methode, zijn de fracties ook na behandeling nog ernstig toxisch voor de oesterlarve en de slijkgarnaal. In de 'POSW-methode' van interpretatie, zijn de tijdstippen waarop effecten (sterfte, gedrag) optreden meegerekend. Dit leidt tot een mindere toxiciteit, aangezien deze effecten beduidend later (bijv. na enkele uren versus na zes dagen) optraden. De 'POSW-methode' geeft meer differentiatie in de beoordeling van de resultaten. Echter een nadere onderbouwing en evaluatie van de POSW-methode in ecotoxicologisch kader is nog nodig. Hoewel de toxiciteit in de fijne fracties sterk vermindert, blijft in alle gevallen een resttoxiciteit (oesterlarve en slijkgarnaal) over. Aangezien de uitloging van met name PAK, maar ook van minerale olie, sterk verminderd is, zal deze resttoxiciteit vermoedelijk veroorzaakt worden door de verhoogde mobiliteit van zware metalen. De opzet van een proefreiniging wordt om diverse redenen als zeer waardevol aangemerkt. Enerzijds zijn bedrijven hierdoor in staat gesteld aan te tonen welke produktkwaliteit met de door hun voorgestelde technieken is te realiseren en kunnen op basis van deze ervaringen modificaties in het proces worden aangebracht of kan het proces eventueel worden geoptimaliseerd. Anderzijds biedt de resultaten de opdrachtgever de mogelijkheid om meer gefundeerd een beslissing te nemen over de in te zet ten techniek voor de pilotsanering. Daarnaast zijn mogelijkheden gecreëerd voor de opzet van een intensieve monitoring voor de bepaling van de veranderingen in chemische samenstelling en biologische kwaliteit van de produkten en voor een onderlinge vergelijking van de technieken.
6 Grontmij
40
Technischevoorbereiding
test 110
100 90
80 70
60 50
40
30 20
10
o
Figuur 6.5:
Resultuten vun bio-ussuys, met beoordeling van de resultaten volgens POS Wmethode en officiële methode
De door POS Wgeïntroduceerde beoordelingsmethode voor de bepaling van over-al1 effecten uit bio-assays verdient ook buiten dit project bijzondere aandacht. Met deze methode wordt meer diversiteit in de mate van toxiciteit van verschillende typen specie aangebracht. Deze diversiteit is met name gestoeld op een arbitraire interpretatie van waarnemingen en effecten. Hiervoor dient, eventueel na aanpassing dan wel optimalisatie, draagvlak te worden gecreëerd met mogelijk een standaardisatie van de methode in de toekomst. De algemene conclusie uit de reinigingsproeven is, dat er een voldoende grote kans aanwezig is, dat met de pilotsanering kan worden voldaan aan de samenstellingseisen voor deponie in de Amerikahaven, alsmede voor het verbeteren van de biologische kwaliteit. De conclusie is meer een veronderstelling dan wel een verwachting op basis van concrete resultaten. Deze 'verwachting' is daarnaast gebaseerd op een speciesamenstelling die een gemiddeld beeld van de Petroleumhaven representeert. Het ligt voor de hand hierop tijdens de uitvoering te toetsen en eventueel bij te sturen. 6.3
De aanbesteding
De laatste fase van de selectieprocedure voor uitvoering van de pilotsanering betreft de aanbesteding van het project. De aanbesteding en vervolgens het volledige contractmanagement wordt verzorgd door de Bouwdienst van Rijkswaterstaat. De stuurgroep PS3 blijft daarbij wel de eindverantwoordelijkheid voor het totale project behouden. Doorslaggevend voor deze keuze is de grote mate van uitvoeringservaring van de Bouwdienst en het beter geëquipeerd zijn voor de uitvoeringsbegeleiding. De volledige aanbestedingsprocedure bestaat achtereenvolgens uit: het opstellen van een programma van eisen; het opstellen van het bestek (inclusief bestekraming); het opstellen van een beoordelingssystematiek van de inschrijvingen; het verzorgen van inlichtingen; m het beoordelen van de aanbiedingen en het geven van een gunningsadvies; de formele gunning.
6 Grontmij
41
Technische voorbereiding
Programma van Eisen Het Programma van Eisen (PvE) [7] is te beschouwen als een voorloper op het bestek. In het PvE worden de randvoorwaarden en eisen opgenomen voor de totale saneringsketen. De hoofditems van de inhoudelijke aspecten van de totale uitvoering worden in chronologische volgorde behandeld (baggeren, transport, verwerking, afzetprodukten, monitoring, veiligheid en vergunningen). Daarnaast wordt aandacht besteed aan de beheersaspecten van de uitvoering (informatievoorziening en planning). Het PvE wordt opgesteld in de periode september december 1995. Bestek Het PvE vindt zijn doorvertaling in het bestek [lol, zoals dit in februari 1996 aan de drie potentiële aannemers is toegezonden. Belangrijke besteksposten zijn de eis van minimaal 50% vracht aan olie en PAK die biologisch moet worden verwerkt, alsmede de verwerking van een minimale hoeveelheid droge stof van 80% tot een produkt met nader gedefinieerde kwaliteitseisen. De totale hoeveelheid droge stof die moet worden verwerkt bedraagt 3.000 ton. De verwerking van de baggerspecie mag ten hoogste honderd dagen in beslag nemen. In het bestek wordt aan het afgescheiden zand en aan het eindprodukt van de biologische reiniging de minimale kwaliteitseis van stort in de Amerikahaven opgelegd. Voldoen de deelstromen na verwerking aan de eisen van de Amerikahaven, dan zal ook toetsing plaatsvinden aan ENW- en IPO-normering voor nuttige toepassing. Onder deelstromen worden zowel het afgescheiden zand als het eindprodukt van de biologische reiniging verstaan. In het bestek wordt geen kwantitatieve informatie opgenomen over verbeterde biologische kwaliteit waaraan het biologisch behandelde produkt moet voldoen. Een kwantitatieve verbetering is moeilijk aan te geen omdat hiervoor nog geen standaardisering is. Het is een nieuw terrein van beoordeling van venverkingstechnieken. Ook worden in het bestek de toetsingsaspecten voor de beoordeling van de door de potentiële aannemers in te dienen technische plannen opgenomen. Op de dag van Inlichtingen wordt hieraan informatie toegevoegd over de systematiek voor de inhoudelijke beoordeling van de genoemde plannen (zie bijlage 4). In het bestek wordt, ter stimulering van de potentiële aannemers, een maluslbonus-regeling opgenomen. Deze is van toepassing indien de uitkeuring van de deelstromen een slechtere respectievelijk een betere kwaliteit van het eindprodukt oplevert dan in het technisch plan wordt aangegeven. Tevens wordt een boeteregeling opgenomen bij overschrijding van de uiterlijke opleverdatum van 30 november 1996. Beoordelingssystematiek Voorafgaande aan de (indiening) van de technische plannen van de potentiële aannemers wordt op zorgvuldige wijze een doordachte beoordelingssystematiek ontwikkeld die tot doel strekt het plan met de beste prijs-/kwaliteitsverhouding te selecteren. De eindbeoordeling wordt uitgedrukt in een eindcijfer die als volgt wordt samengesteld: 70% van het cijfer van de kwaliteitsbeoordeling; 30?4 van het cijfer van de aannemingssom.
6 Grontmij
42
Technische voorbereiding
De inhoudelijke kwaliteit van de technische plannen wordt beoordeeld aan de hand van een aantal toetsingscriteria met weegfactoren en resulteert in een kwaliteitscijfer. Deze criteria zijn onder te verdelen naar: het verwerkingsproces: proces en opschaling, kwaliteit produkt (ook biologisch) en reststoffen, toepasbaarheid eindprodukt; de planning (bouwinstallatie, vergunningen, start reiniging en dergelijke); de uitvoering en organisatie: milieuzorg, baggeren en transport, monitoring en kwaliteitstoetsen, rapportage en informatievoorziening, alsmede de organisatie. Het kwaliteitscijfer wordt vastgesteld aan de hand van de sommatie van de beoordeling van de afzonderlijke criteria. Het cijfer voor de afzonderlijke criteria wordt daarbij berekend door het toegekende aantal punten te vermenigvuldigen met wegingsfactoren. Het cijfer van de aanneemsom wordt met de volgende formule, die ook met succes is toegepast bij de tweede pilotsanering, berekend: cijfer aanneemsom: 5 (I+(G-x/G)) met
G= rekenkundig gemiddelde van alle aanneemsommen; x= bedrag van de aanneemsom.
Op deze wijze is gestreefd naar het selecteren van een optimale prijs-/kwaliteitsverhouding uit de drie aanbiedingen. De procedure is dat eerst het kwaliteitscijfer wordt vastgesteld en vervolgens de aanneemsom berekend wordt. Nota van inlichtingen, aanbesteding en gunning In de Nota van inlichtingen wordt aangegeven dat het technisch plan en de aanneemsom in separate gesloten enveloppen moeten worden ingediend. Dit om een objectieve beoordeling van de kwaliteitsaspecten te bevorderen. Aldus vindt de aanbesteding plaats op 12 april 1996. De adviesgroep beoordeelt de kwaliteit van de plannen conform de opgestelde systematiek. Tijdens deze beoordeling blijkt dat Heidemij een gewijzigd reinigingsconcept heeft ingediend ten opzichte van de eerste selectie (juli 1995) en de uitvoering van de proefreiniging (najaar 1995). In de nieuwe opzet wordt gewerkt met een continu proces en een verlaagd scheidingspunt bij het afscheiden van zand (20 p.m in plaats van 63p.m). Uit de kwaliteitsscore blijkt dat: Silt zeer matig scoort, vanwege de kwaliteit van het produkt; Bird hoog scoort, vanwege de vele ervaringen met de voorgestelde techniek en de hoge toepasbaarheidsgraad daarvan; Heidemij hoog scoort, vanwege het produceren van schoon zand, minder risico’s voor het vergunningentraject en het vertrouwen in de organisatie. Op basis van de prijs-/kwaliteitsverhouding (eindbeoordeling) komt Heidemij als beste naar voren. Voordat tot gunning wordt overgegaan vinden nog enkele gesprekken plaats om vraagpunten inzake de voorgestelde werkwijze op te helderen. De vraagpunten betreffen onzekerheden over: m de kwaliteit van het afgescheiden zand (haalbaarheid categorie 1 materiaal); de vrachteis van 50% van voor de olie-totaalgehalten; het beschikken over alle noodzakelijke vergunningen (bouwvergunning);
6 Grontmij
43
Technische voorbereiding
de ervaringen met de continue biologische behandeling; de biobeschikbaarheid en daarmee de afbraak (de tijdens de proefreiniging effectief gebleken maalstap is vervangen door een scheiding op een verlaagd cutpoin t). Genoemde twijfels worden in een gesprek tussen de leden van het projectteam en medewerkers van Heidemij voldoende weggenomen. Door Heidemij wordt toegezegd dat overgeschakeld wordt op een hoger scheidingspunt (63 pm) als er zich in praktijk problemen voordoen met de biobeschikbaarheid of dat de vrachttoets niet wordt gerealiseerd. De franse partner van Heidemij (BRGM te Orléans) brengt de benodigde ervaring met de continue procesvoering in. De adviesgroep gaat vervolgens over tot een positief advies richting stuurgroep om het werk aan Heidemij te gunnen (PS3CBD-B-96.056). De stuurgroep neemt dit positieve advies over. De gunning vindt plaats op 15 mei 1996. Het Programma van Eisen wordt mede afgestemd op de resultaten van de reinigingsproeven. Aangegeven wordt dat de uiteindelijke uitvoering dient plaats te vinden conform de nog in te dienen technische plannen. De potentiële aannemers hebben daardoor een bepaalde mate van vrijheid, waardoor de ervaringen van de proefreiniging maximaal kunnen worden benut. In het bestek wordt de opleveringsdatum ten opzichte van het PvE verschoven van 31 oktober naar 30 november 1996. De reden hiervoor is de noodzakelijke proceduretijd voor het verkrijgen van de Wbb-vergunningen. De afronding van het project op 31 maart 1997 wordt daarmee kritisch. Op dat moment wordt nog geen rekening gehouden met een eventuele verdere vertraging (zie $5.3). In het bestek is een resultaatverplichting opgenomen dat 80% van de droge stof in bewerking moet worden genomen. Onder bewerken wordt ook scheiding verstaan. De resultaatverplichting betreffende het biologisch behandelen van 50% van de vracht aan olie en PAK, is ook eenduidig omschreven. Wel wordt opgemerkt dat bij een eventueel vergaande scheiding de kans bestaat dat er een concentratie aan verontreinigingen in dejìjne fractie ontstaat, als gevolg van het sorbtiegedrag van verontreinigende stoffen in relatie tot deze fractie. Op deze wijze kan een vrachttoets mogelijk eenvoudiger worden gerealiseerd, als deze is geformuleerd voor reinigingstechnieken die alleen de fijne fractie behandelen. Het behalen van lage eindgehalten zal hierdoor mogelijk worden bemoeilijkt. In het bestek wordt aangegeven dat reiniging tot Amerikahavenkwaliteit voldoende is. In tweede instantie wordt gekeken naar hogere kwaliteitsdoelstellingen.Door middel van een bonusregeling wordt de aannemer gestimuleerd een betere kwaliteit te bereiken dan in het eigen plan van aanpak staat vermeld. Hiermee wordt het initiatief ten aanzien van de reinigingsinspannig vergroot. Dit is in overeenstemming met de voorgenomen voorkeursoptie (nuttige toepasbaarheid) ven de kwaliteit van het eindprodukt. De aanvullende eis van de stuurgroep voor wat betreft de verbetering van de biologische kwaliteit van de produkten is niet in het bestek overgenomen. Het is echter wel een beoordelingscriterium. In het bestek worden risico’s voor tijdvertragingen als gevolg van benodigde vergunningen bij de aannemer gelegd. Gelet op krappe planning levert dit risico’s op. De aannemer kan in geval van dreigende overschrijding kiezen voor een grotere doorzet, korter verblijytijd en daarmee de kans op een slechter eindprodukt. In het bestek zijn zowel boetes opgenomen voor overschrijding van de opleverdatum als voor oplevering van een slechter kwaliteit eindprodukt.
4Crontmij
44
Technische voorbereiding
De beoordelingssystematiek voor de technische plannen is duidelijk en leidt tot een eenduidig advies naar de stuurgroep. Het positieve advies voor Heidemij Realisatie is opgesteld nadat enkele onduidelijkheden zijn weggenomen en inzicht is verkregen in de mogelijkheden om het proces bij te sturen indien de resultaten daartoe aanleiding zouden geven. Het is echter de vraag in hoeverre dergelijke wijzigingenformeel kunnen worden afgedwongen en op welk moment in het proces hiertoe dan moet worden overgegaan. Voor toekomstige situaties vormt dit een bijzonder aandachtspunt. 6.4
Het Technisch Plan
Het Technisch Plan van Heidemij Realisatie [l 13 beschrijft het voorgestelde biologische verwerkingsproces, waarbij wordt uitgegaan van het concentreren van de verontreinigingen in een zo fijn mogelijke fractie en het behandelen van deze fractie in een bioreactor. De aanpak krijgt de naam FORTEC, waarbij deze naam staat voor Fast Organic Removal TECnology. De aanpak wordt niet specifiek gekozen voor de pilotsanering, maar bij de uitvoering wordt wel rekening gehouden met de specifieke omstandigheden alsmede met de resultaten van de proefreiniging. Het in het technisch plan voorgestelde proces staat in figuur 6.6 weergegeven.
. . . . lamella-indikkef ........ ... ..
I
2mm zeef
1 ontwatenngstafel
buffering halffabrikaat
Zandstroom
I
I
Slibstroom
buffering halffabrikaat zandproduct slib 50% d s .
Figuur 6.6:
6 Grontmij
Verwerkingsproces Heidemij volgens het technisch plan
45
Technische voorbereiding
De deelstromen van het verwerkingsproces betreffen: m de zeving: m trommelzeef met maaswijdte van 40 mm; o natte trilzeef met maaswijdte van 2 mm; de cyclonage; cyclonen met een scheidingspunt van 20 p m aangezien dit goed aansluit op het te realiseren verwijderingsrendement met flotatie voor de grove fractie; de flotatie; voor de afscheiding van het 'bodemvreemde' materiaal uit de zandfractie >20 pm; de indikking; een lamellenindikker gevolgd door een ontwateringstafel voor het realiseren van een zo hoog mogelijke drogestofgehalte van de fijne fractie ten behoeve van de behandeling in bioreactoren; de bioreactoren; cascades van continu gevoede bioreactoren, waarbinnen de slurry wordt geagiteerd door een roerwerk met beluchting via een eenvoudige airblower; m de ontwatering; een zeefbandpers voor de verdere ontwatering van het in de bioreactoren behandelde materiaal. In het technisch plan wordt een beschrijving van het proces gegeven volgens de opzet van de 'Toetsingsaspecten technisch plan' (zie bijlage 4)zoals deze bij de inlichtingen wordt verstrekt. De procesvoering en de procescondities voor de uitvoering van de pilot worden in het Technische Plan vastgelegd. Gebruik wordt gemaakt van gegevens uit een in het verleden door TNO uitgevoerd onderzoek naar de mogelijkheden voor biodegradatie van baggerspecie uit de Petroleumhaven alsmede de resultaten van de proefreiniging. Vastgesteld wordt dat de zuurgraad, de deeltjesgrootte en de temperatuur belangrijke parameters zijn voor de effectiviteit van de afbraak van verontreinigende stoffen. Gebleken is dat: het verhogen van de pH tot tien in plaats van zeven positieve effecten heeft op de biodegradatie van olie; echter de biodegradatiesnelheid van PAK wordt door de hoge pH geremd; U de PAK-afbraak het beste verloopt met gemalen slib. De afbraak verloopt beter naarmate de oplosbaarheid groter is en het molecuulgewicht van de PAK kleiner. Deeltjes verkleining heeft echter geen effect op de olie-afbraak; een verhoging van de temperatuur van 20 naar 30°C leidt tot een structurele verhoging van de afbraaksnelheid van PAK en olie; veel schuimvoming kan ontstaan (ook bij een hogere pH) zonder dat hiervoor duidelijke redenen kunnen worden genoemd. In het technisch plan worden vanuit de voorgestelde procesvoering en procescondities de volgende verwachtingen uitgesproken over de kwaliteit van de verschillende bij de verwerking vrijkomende deelstromen (tabel 6.1). Hierbij wordt uitgegaan van de vastgestelde hoeveelheid specie van 3.000 ton d.s. Ten aanzien van de biologische kwaliteit wordt een verbetering in procenten ten opzichte van het uitgangsmateriaal voor zowel de grove als de fijne fractie verwacht zoals in tabel 6.2 staat weergegeven. Het technisch plan van de aannemer is globaal van opzet. Opmerkelijk is dat nagenoeg niet wordt gerefereerd aan de twee resultaatverplichtingen uit het bestek (80% vrachteis en 50% eis contaminanten vracht). In het technisch plan wordt weinig aandacht besteed aan de homogenisatie van het heterogene uitgangsmateriaal. Terwijl een homogeen ingangsprodukt bij de installatie de kwaliteit van de procesmonitoring ten goede komt. Een inhomogeen ingangsprodukt vraagt wisselende condities van het proces om een homogeen eindprodukt te krijgen.
4 Grontmij
46
Technische voorbereiding
Verwachte hoeveelheden en kwaliteit eindprodukten
Tabel 6.1:
massabalans
produkt
Yo d.s. Voorzeving puin >40 mm
5 50
Totaal 1)
3)
150 1.500 150
188 1.765 188
40
1.200
2.400
-
-
4
1O0
kwaliteit’)
bestemming
BAGA
storten’)
BAGA’] categorie 1 BAGA Amerikahaven
storten toepassen‘) storten storten in Amerikahaven
ton nat
Scheiding grind (1-4 mm) zand concentraat slib
2)
ton d.s.
3.000
storten op een daartoe ingerichte stortplaats technisch reinigbaar; gezien omvang partij en doelstelling onderzoek wordt hiervan ufgezien zand als categorie I-materiaal conform IPO interimbeleid toepusbuur in werken
Verwachte biologische kwaliteit gereinigde deelstromen in procenten ten aanzien van het uitgangsmateriaal
Tabel 6.2:
grove fractie (zand)
fijne fractie (slib)
+88
+65
Uitloging organischeverontreinigingen PAK olie
nb’) nb
niet meetbaar
Uitloging metalen som metalen
nb
-300’’
methode
Bio-assays oesterlarve slijkgarnaal bacterie-luminiscentie
I) 21
+100
resultaten d.d. 3 upril 1997nog niet door POS Wgerapporteerd verhoogde toxiciteit waarschijnlijk het gevolg van verhoogde uitloging metalen
Heidemij is bij de pré-kwalificatie mede geselecteerd op grond van toevoeging van H 2 0 , en ozon. In het technisch plan komt dit niet meer aan de orde. Volgens de gangbare aanbestedingsprocedureszou Heidemij het tot nu voorgesteldeplan theoretisch als alternatief moeten indienen. Van deze procedures is afgeweken, omdat uit proeven van Heidemij is gebleken dat deze toevoeging voor de Petroleumhaven geen lagere eindgehalten tot gevolg zal hebben.
6 Grontmij
47
7
Uitvoer ing
7.1
Het verwerkingsproces
De in het technisch plan voorgestelde procesvoering voor de pilotsanering wordt in het 'Detailwerkplan baggeren en transport e.a.' [ 121en het 'Detailwerkplan scheiden en biotechnologische reiniging' [13] door de aannemer nader uitgewerkt en beschreven voordat tot uitvoering wordt overgegaan. Samenvattend bestaat de uiteindelijke technische uitvoering uit de volgende onderdelen. Baggeren, transport en opslag Als grondstof voor de pilot dient 3.000 ton d.s. emstig verontreinigde baggerspecie uit de Petroleumhaven. Dit komt overeen met circa 5.000 m3te baggeren insitu materiaal. Het baggeren gebeurt door Boskalis-Dolman en vindt plaats vanaf een drijvend ponton, voorzien van een hydraulische kraan met een zogenaamde milieugrijper. Er wordt binnen een oliekeerscherm gebaggerd met een zogenaamd DGPSKART plaatsbepalingssysteem. De bagger wordt overgeslagen in langszij gelegen gesloten beunbakken. De beunbakken worden vervolgens naar Moerdijk getransporteerd, alwaar overslag plaatsvindt in vrachtwagens, die het transport naar de verwerkingslocatie van Heidemij in Moerdijk verzorgen. Op de venverkingslocatie wordt de specie in depot gezet. Verwerking Verwerking vindt plaats door eerst voor te zeven op 20 cm en 40 mm. De doorval van de zeven (<40 mm) dient als voeding voor de verwerkingsinstallatie. Het gezeefde materiaal wordt door middel van natte zeving en hydrocyclonage gescheiden in een zandprodukt en een slibprodukt. Het relatief schone zandprodukt wordt verder 'gepolished' met spiraalscheiding en flotatie. Het sterk verontreinigde slibprodukt wordt aëroob behandeld in de bioreactor. De stappen zijn in figuur 7.1 schematisch weergegeven. In de figuur zijn ook de percentages van de verwachte vrachten droge stof weergegeven op basis van een gemiddelde korrelgrootteverdeling van de baggerspecie uit de Petroleumhaven. Scheiding en zandpolishing Vanuit het depot wordt de voorgezeefde specie met een shovel naar een pompbak gebracht. In de pompbak wordt de specie enigszins verdund. De verdunde specie wordt vervolgens op de grove zeef gepompt, die is uitgerust met 2 mm dekken. De overloop van de natte zeef wordt door middel van hydrocyclonage gescheiden op 20 pm. Het zandprodukt van de cyclonage wordt gevoed aan het onderdeel dichtheidscheiding.In deze stap wordt het 'lichte' organische materiaal afgescheiden van de zandfractie. Vervolgens wordt de zandstroom door de flotatie-unit geleid. Na deze behandeling ontstaat een onder voorwaarden toepasbaar produkt (conform provinciaal interimbeleid Bouwstoffen- 1995).
6 Grontmij
48
Uitvoering
prove mt
tiIn puin (5%)
organische fractie (1%)
conditbners
gereinigd slib (40%)
-b
invoerstroom
+ zandstroom -.c slibstroom
Figuur 7.1:
Processchemu vun de reinigingsplmt in Moerdok met bioreuctoren met geplande resultaten in procenten
Ontwatering en biodegradatie De bovenloop van het onderdeel hydrocyclonage bestaat uit de fijne fractie <20 p m . Alvorens deze stroom wordt gevoed aan de bioreactor, moet eerst het overtollige water worden verwijderd. Hiervoor gebruikt Heidemij een indikker en vervolgens een ontwateringstafel of een zeefbandpers. In beide ontwateringsstappen is de toediening van polyelectrolyt vereist. Het slib van de ontwateringstafel wordt opgevangen in voorraadvaten. Vanuit de voorraadvaten wordt een continue stroom slib aan de eerste van de serie van vier bioreactoren (totaal volume 468 m ’) gevoed. De reactoren zijn cilindrisch van vorm met een vlakke bodem. De luchtinbreng vindt plaats met behulp van een eenvoudige airblower. Vanuit de laatste bioreactor wordt het slib opgevangen in een voorraadvat van waaruit het slib tenslotte wordt gemengd met polyelectrolyt en mechanisch ontwaterd met een zeefbandpers, tot steekvast materiaal, dat vervolgens wordt gekeurd voordat afvoer plaatsvindt. Binnen de totale uitvoering zijn ten behoeve van het procesverloop de volgende aspecten van belang. Beheersing veiligheid, gezondheid en milieu Ter beheersing van de veiligheids-, gezondheids- en milieu-aspecten is een zogenaamd veiligheids-, gezondheids- en milieuplan (VGM-plan) opgesteld [141. De uitwerking hiervan komt onder meer voort uit artikel 5 van het Bouwprocesbesluit Arbeidsomstandighedenwet, 3 augustus 1994, met daarbij in acht genomen de interpretatie van de wet- en regelgeving zoals die onder meer is aangegeven in de Publicatiebladen van de Inspectiedienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (I-SZW) en de standaard RAW-bepalingen 1995.
6 Grontmij
49
Uitvoering
Het doel van dit plan is het informeren van alle betrokken personen en instanties over de mogelijke gevaren voor de veiligheid, de gezondheid en het milieu als gevolg van de uitvoering van de werkzaamheden en bij te dragen aan een goede samenwerking tussen de uitvoerende partijen. Naast een adequate voorlichting aan betrokkenen over mogelijke gevaren voorziet het VGM-plan in concrete maatregelen om opname van en contact met toxische stoffen te voorkomen. De maatregelen bestaan uit een medische keuring van personeel zowel voor als na baggeren, het werken in cabines met overdruk tijdens het baggeren, een verbod tot roken, eten en drinken op de werkplek, een strikte scheiding van ’schone’ en ’vuile’ werkruimtes en niet op de laatste plaats het dragen van beschermende kleding op de werkplek. Daarnaast worden regelmatig luchtmetingen uitgevoerd en zijn gasmaskers en andere veiligheidsvoorzieningen aanwezig voor het geval zich calamiteiten voordoen. Tijdschema Er zijn twee aspecten die de planning van deze pilot in belangrijke mate beinvloeden. In de eerste plaats is dit de benutting van de installatie tijdens de uitvoering. De onderdelen, scheiding en biodegradatie zijn qua capaciteit niet op elkaar afgestemd. Zo heeft het onderdeel scheiding een veel hogere capaciteit dan het onderdeel biodegradatie. In de tweede plaats wordt de planning beinvloed door de grootte van de demonstratie zelf. Er is sprake van drie fasen in de planning van de verwerking: batchfase: aan het begin van de uitvoering zijn de reactoren leeg. De batchfase begint dus met een scheidingscharge om de bioreactoren te vullen. Nadat de reactoren gevuld zijn met ontwaterd slib, start de beluchting van de tanks. Op het moment dat de reinigingseisen zijn gehaald voor minerale olie en PAK wordt de eerste reactor continu gevoed met vers slib. Daarmee begint de continufase; continufase: de continufase begint op het moment dat de eerste reactor wordt gevoed met vers slib. Na verloop van tijd zal het systeem stationair draaien, dat wil zeggen dat er een min of meer stabiele situatie aanwezig is in de reactoren. Als het laatste slib in de eerste reactor is gepompt begint de afbouwfase; afbouwfase: de afbouwfase duurt voort, totdat al het slib aan de reinigingseisen voldoet. Het systeem wordt dan binnen een charge leeggeperst. In figuur 7.2 zijn de verschillende fasen in een tijdbalk gezet. Het betreft de oorspronkelijke planning voor aanvang van uitvoering. Monitoring verwerkingsproces Het doel van de monitoring is een zo getrouw mogelijk beeld scheppen van de massabalans, de verontreinigingsbalans en de afbraak in de bioreactoren. De monitoring geschiedt zowel door POSW als de aannemer. De monitoring vanuit POSW is bepalend voor de bestekscontrole en wordt gebruikt voor de technische en milieuhygiënische evaluatie [151. De massabalans wordt bepaald door zowel de aangevoerde specie als alle deel- en produktstromen op een weegbrug te wegen. De verontreinigingsbalans wordt opgesteld aan de hand van analyses van het laboratorium. De afbraak in de bioreactoren wordt bepaald door de concentraties in de tijd te volgen. Hiervoor wordt bij elke scheidingscharge per partij een mengmonster van de zandstroom gemaakt en geanalyseerd. Het volgen van de afbraak in de bioreactoren gebeurt zeer intensief.
6 Grontmij
50
Uitvoering
Persoonlijke beschermingmiddelen tijdens het buggeren
batchfase
continufase
afbouwfase
I
I I
67
82 I
1 O
12
I
I (819l96)
Figuur 7.2:
6 Grontmij
2 "(
datum
(14/11/96)
1
1
(29/11/96)
De verschillendefuses tijdens de demonstratie
51
Uitvoering
In de eerste paar weken van de batch- en continufase vindt dagelijks bemonstering plaats. Na verloop van tijd wordt deze frequentie teruggebracht. Voor de beoordeling van de kwaliteitsverbetering door de biotechnologische behandeling wordt de toxiciteit en de uitloging in het slibprodukt gemeten.
Contractmanagement Het contractmanagement wordt verzorgd door de Bouwdienst van Rijkswaterstaat. Het betreft het begeleiden van de ’overeenkomst’ met de aannemer tijdens de uitvoering op financieel, juridisch en contractueel gebied en tevens het voeren van het comptabel beheer. Hiervoor wordt intensief contact met de aannemer onderhouden (zie hoofdstuk 5). 7.2
Het baggeren
De baggerwerkzaamheden worden uitgevoerd in de periode van 3 tot en met 18 september 1996. Hierbij wordt een zogenaamd DGPS-KART plaatsbepalingssysteem gebruikt om aan de nauwkeuringheidseisen van het bestek te kunnen voldoen. De bestekseisen zijn gesteld op x- en y-richting: 2 1,O m (95% 2 sigma) en z-richting k 0,20 m (95% 2 sigma). De baggerwerkzaamheden worden uitgevoerd door Boskalis Dolman en niet door de oorspronkelijk door Heidemij voorgestelde aannemer, die niet in staat blijkt aan de bestekseisen te kunnen voldoen. Het systeem wordt gevoed met de gegevens van de bij aanvang gemaakte inpeiling door middel van bathymetrie. De uitpeiling wordt direct na afronding van de baggerwerkzaamheden uitgevoerd. Op grond hiervan wordt een verschillenkaart tussen een theoretisch profiel en de gjperdiepte geconstrueerd. Het baggerwerk wordt uitgevoerd in de in het bestek aangewezen baggervakken (zie bijlage 5). Door de Meetdienst Noord-Holland worden in- en uitpeilingen verricht ten behoeve van het kwantificeren van het ontgraven waterbodemvolume en de mors. De peilingen worden uitgevoerd met een Atlas Deso 22 echoloodsysteem en polartrack als plaatsbepalingssysteem. De echolodingen worden zowel verricht bij 210 kHz (voor de volumebepaling) als bij 33 kHz (voor bepaling van mors). Uit de metingen komt naar voren dat 4.967 m3specie uit profiel wordt verwijderd. Dit is inclusief een hoeveelheid die extra is ontgraven voor een door POSW geïnitieerde thermische desorptieproef. De uitvoering van het baggerwerk verloopt volgens de in het bestek aangegeven eisen en de voorwaarden in de vergunningen, De maximaal toegestane baggerdiepte wordt echter wel enkele malen overschreden. De overschrijding is dermate klein, dat dit niet leidt tot waarneembare afwijkingen in de samenstelling van de baggerspecie (het zandgehalte van 60% is conform de verwachtingen). De totale gemiddelde baggerafwijking bedraagt globaal 0,50 m met een incidentele afwijking tot 1’0 m boven het aangegeven profiel. De resultaten van de echolodingen bij 33 kHz en radiosondemetingen geven overeenkomstige laagdikten te zien van niet geconsolideerd slib na het baggeren en tonen op een ontstane ’morslaag’ van circa 0,20 m met een afwijking van k 0,lO m. Een zorgvuldige voorbereiding en een rustige en behoedzame uitvoering is nodig om tijdens het baggeren milieu-effecten op een voldoende laag niveau te houden. OliedriJJagen die zich aan het wateroppervlakte vormden, hebben zich (in beperkte mate) ook verspreid buiten het drijvende oliekeerscherm. Bij een grootschalige aanpak van de haven in de toekomst vormt dit een bijzonder aandachtspunt.
6 Grontmij
52
Uitvoering
Buggerwerkzuumheden binnen drijvend oliekeerscherm
Het transport en de overslag 7.3 Het transport van de gebaggerde specie naar de verwerkingsplaats in Moerdijk vindt over water plaats in gesloten beunschepen (duwbakken). Met twee beunschepen worden vijf scheepsladingen getransporteerd. De beunschepen zijn voorzien van ijkstaten voor tonnage (bepaling via inzinking), maar niet voor volumebepaling. Deze ijktabellen worden ter plaatse aangemaakt door middel van inmeting van de schepen.
De totale netto hoeveelheid ontgraven baggerspecie, zoals dit uit de metingen blijkt bedraagt 5.184 m3. Dit stemt redelijk overeen met het resultaat van de echoloding (4.967 m3), indien hierbij de marge voor meetfouten in aanmerking wordt genomen. Van deze hoeveelheid wordt 4.605 m3 afgevoerd naar Moerdijk en wordt 579 m3gebruikt voor de thermische desorptieproef. De totale hoeveelheid droge stof kan met in achtname van een statistische fout van 1% voor de bepaling van het volume en de inzinking worden berekend op 3.101 k 186 ton d.s. Hierbij wordt uitgegaan van een aangenomen volumieke dichtheid van 2.400 kg/m3. Het materiaal wordt bij aankomst in Moerdijk met vrachtwagens via een weegbrug over een afstand van circa 500 m getransporteerd naar het depot op de verwerkingslocatie. Tabel 7.1 bevat de gemiddelde gehalten aan verontreinigende stoffen zoals deze vóór verwerking op verschillende plaatsen in het proces zijn gemeten.
6 Grontmij
53
Uitvoering
Tabel 7.1:
Gemiddelde gehalten aan verontreinigende stoffen voor verwerking (POSW-monitoring)
bemonsteringsplaatsen
in beunbakken voor transport naar Moerdijk in beunbakken bij aankomst in Moerdijk in depot te Moerdijk
organischestofgehalte Y0
olie-GC
10-PAK
16 PAK
mgkg d.s.
mgkg d.s.
mgkg d.s.
10,5
9.91 1
802
1.107
9,6 93
6.850 6.689
539 1.O57
748 1.418
Zeer opmerkelijk in tabel 7.I zijn de zeer hoge gehalten aan PAK zoals deze worden gemeten in monsters uit het depot te Moerdijk in verhouding tot de gemiddelde gehalten van monsters uit de beunschepen voor en na transport (die overigens ook sterk uiteen lopen). De bij andere projecten vastgestelde trend dat gemiddelde PAKgehalten met baggeren, transport, overslag en in depot nemen afnemen ten opzichte van de in-situ situatie, valt absoluut niet te constateren. Hoewel bemonsteringsstrategie en -dichtheid een rol kunnen spelen kan hieruit niet een volledige verklaring voor de grote verschillen worden gegeven. Het gemiddelde oliegehalte van monsters uit het depot te Moerdijk stemt redelijk overeen met de gemeten gehalten van monsters uit de beunbakken na transport. Voor olie is wel sprake van de genoemde trend van (lichte) afname van gehalten. De scheiding en de ontwatering Uit de gemiddelde fractieverdeling van de specie blijkt dat 6l,2% uit zand bestaat (fractie tussen 20 p m en 2 mm), 1,5% uit grof materiaal (>20 mm) en 37,3% uit slib (C20pm). Deze specie wordt voor scheiding voorgezeefd op respectievelijk 20 cm en 40 mm. Het materiaal kleiner dan 40 mm wordt vervolgens ingevoerd in de scheidingsinstallatie. De scheiding vindt in twee stappen plaats. In eerste instantie wordt het voorgezeefde materiaal door een 63 p m cycloon gevoerd waarna de fijne deeltjesstroom vervolgens verder wordt gescheiden in een bovenloopfractie (<20 pm), die wordt ingedikt en ontwaterd ten behoeve van biologische reiniging en een onderloopfractie met een karakteristieke deeltjesgrootte van 20-63 pm. De onderloop van de 63 p m cycloon wordt in een spiraal geleid, waarbij de zogenaamde 'lights' worden afgescheiden van de voorgezuiverde zandfractie. De onderloop van de spiraal en van de 20 p m cycloon ondergaan gezamenlijk een polishingstap in de vorm van flotatie. 7.4
De gemiddelde resultaten van de scheiding staan in tabel 7.2 gepresenteerd inclusief de polishing resultaten. Tabel 7.2:
Resultaten monitoring scheidingsproces (tussen haakjes waarden Heidemij Realisatie)
PAK- 1O mg/kg d.s. invoer scheidingsinstallatie (<40 mm) ongereinigd zand na hydrocyclonage (>20 mm) gereinigd zand na flotatie (>20 mm) ongereinigd slib na hydrocyclonage (<20 mm) li
661 (535) 98,4 4,4 (54) 1.710 (851)
olie mg/kg d.s. 5.474') (5.623) 992 42 (29) 14.642') (1 1.424)
organisch stof %ds.
9 3
(10)
<1
21
(18)
oliegehulte vult luug uit: uit de monitoring van de bioreactor blijkt dut de oliegehulten uunvunkelijk nog stijgen
6 Grontmij
54
Uitvoering
Uit de tabel blijkt de geconcentreerdheid van verontreinigende stoffen in de fijne fractie na zandscheiding. Daarnaast blijkt de noodzaak alsmede de effectiviteit van de flotatiestap. Met deze flotatie voldoet het zand voor wat betreft de chemische samenstelling voor de genoemde stoffen aan de normen van het provinciaal interimbeleid ten aanzien van het Bouwstoffenbesluit voor categorie I-grond. De fijne fractie van de 20 p m cycloon wordt met behulp van een polyelectroliet ingedikt, waarna een andere polyelectroliet de verdere ontwatering stimuleert. Aanvankelijk wordt ontwatering uitgevoerd o p een ontwateringstafel die ook is ingezet bij de proefreiniging. Na de eerste scheidingscharge wordt deze vervangen door een zeefbandpers als gevolg van het onvoldoende functioneren van deze tafel, voor het bereiken van het gewenste drogestofgehalte (20%). De slume wordt na ontwatering als ingangsmateriaal voor de biologische verwerking gedefinieerd. Proceswater wordt in een voorraadbuffer opgevangen en teruggevoerd naar de scheidingssectie. Uit de massa balans van tabel 7.3 blijkt dat 2.265 ton d.s aan toepasbaar zand wordt geproduceerd. Dit is 65 O?' van de totale hoeveelheid in behandeling genomen materiaal (3505 ton d.s). Uit de resultaten blijkt, dat het kiezen van een laag scheidingspunt bij hydrocyclonage geen enkel probleem oplevert ten aanzien van het leveren van een toepasbaar produkt indien een polishingstap wordt toegevoegd aan deze scheiding. Hiermee wordt de inzet van relatief goedcope en 'bewezen' technieken gemaximaliseerd. 7.5
De biologische reiniging
Voor de biologische reiniging zijn zeven cilindervormige reactoren (diameter 5 m; inhoud 125 m3)naast elkaar geplaatst (zie foto). De eerste twee worden gebruikt als voorraadbuffer. De daarop volgende vier stuks worden gebruikt als bioreactoren, terwijl de laatste dient als opvangbuffer van verwerkt slib. De voorraadbuffers monden uit in één doseerleiding die in verbinding staat met de eerste bioreactor. In deze leiding is een monsteropnamepunt (na de pomp) geplaatst. De bioreactoren staan onderling in verbinding door overlopen. In de bioreactoren wordt de slume belucht en krachtig geroerd. Vanuit de opvangbuffer voor verwerkt materiaal wordt de slurrie over een zeefbandpers ontwaterd. Hierbij wordt proceswater met een polyelectroliet gebruikt. De afbraakcapaciteit van de bioreactoren vormt de snelheidsbeperkende stap in de verwerking. Stagnatie in de biologische verwerking leidt dan ook direct tot lagere produktiesnelheden. In figuur 7.3 is de produktie van de scheidingsinstallatie weergegeven, waaruit de vertraging in de biologische reiniging kan worden afgeleid.
6 Grontmij
55
Uitvoering
..
-
.
i
Bioreact&en in aanbouw
6 Grontmij
56
Uitvoering
-
--t
-
specie in
9 2000 cn
zand
-
al WJ 1500
2
-
slib prod
U
g
1000
grind
-
4
500
concentraat O
O
20
40
60
80
100
120
140
projectduur (dagen) Figuur 7.3:
Produktiegegevens van de verwerking
Uit de figuur komen twee perioden naar voren met een lage produktie. De eerste wordt veroorzaakt door: de schuimvorming in de batch-opstartfase; het achterblijven, en gedeeltelijk in het geheel niet afbreken van enkele hoog moleculaire PAK-verbindingen; het onvoldoende ontwateringsrendement van de ontwateringstabel en onvoldoende zuurstof overdracht om een maximale afbraaksnelheid te bereiken. Met name het onderzoek naar mogelijkheden om de afbraak te verbeteren kost relatief veel tijd. De tweede periode betreft de vorstperiode vanaf 21 december tot begin februari, waardoor slib bevroren raakt en niet meer verwerkt kan worden. In de continufase doen zich ook nog enkele kleine onderbrekingen voor. Gemiddeld is echter sprake van een doorzet van 0,6 tot 0,7 ton d.s./uur. Hiermee komt de gemiddelde verblijftijd van. het slib, met een drogestofgehalte van circa 20%, in de bioreactoren neer op acht tot tien dagen. Uit de massabalansgegevens van tabel 7.3 blijkt circa 1.035 ton d.s. aan fijne fractie biologisch in behandeling is genomen. Dit is circa 29% van de totale hoeveelheid in behandeling genomen materiaal. De kwaliteit van dit gereinigde materiaal is zodanig dat niet wordt voldaan aan de acceptatienormen voor storten in de Amerikahaven. Dit zou betekenen dat uiteindelijk maar 65% van de vracht aan ingangsmateriaal zou zijn omgezet in produkten met de vereiste produktkwali tei t. Voor de toetsing aan de vrachteis heeft de opdrachtgever, gezien de afbraakproblemen met de hogere PAK-verbindingen, deze kwaliteitseis laten vallen. Hiermee wordt voldaan aan de 80% bestekseis (65% zand en 290/0biologisch gereinigd produkt).
57
Uitvoering
Tabel 7.3:
deelstroom
Massabalans van PAK- en olieverbindingen
natte vracht ton
afgescheiden puin') uitgangsmateriaal fijne fractie in fijne fractie uit zand uit concentraat + lights4 grind totaal
d.s. %
9,1
3.283 2.399 3437 229,7
PAK (som 10) olie mgkg d.s.
mgkg d.s.
<90
31,5 94,4 3 67 83
66 1 *)1.710 204 4,4 875 1.800 1.200
5.474 "1 4.642 4.233 42 2.850 4.550 3.550
dr. stof ton
vrachten 10 PAK kg
9 "3.094 "3.505 "1.034 1 .O34 2.265 14,7 *)0,4 191 "3.505
2.045 "2.317 1.768 21 1 10 13 1 229 "2.317
min. olie ton
16,9 "19,2 15,l 4,4 0,095 0,04 0,005 0,68 19,2
fructie 200 mm inclusieffructie 40 tot 200 mm afgevoerd concentrutie in onbehundeldslib, nu ontwatering op zeejbundpers aangevoerde vrucht (berekend uit meting beunschepen) minus puin tezumen ufgevoerd, met onbekende mengverhouding: unulyses werden verricht op upurte stromen som vun d.s.-vruchten uun slib, zund, concentruut, lights en grind gelijkgesteld aan uitgumde drogestofvruchtfijne fructie op busis vun totale afgevoerde vrucht (met uitzondering van puin) en gemiddelde concentruties in ingungsmuteriuul met uungenomennutte vruchten: 22 ton lights en 13 ton concentruut
Uit tabel 7.3 blijkt tevens dat 76% van de vracht aan PAK (som 10) en 79% van de vracht aan minerale olie biologisch in behandeling is genomen. Indien uitgegaan wordt van de 'aangevoerde' vrachtgegevens dan zou 86% en 89% van de PAK respectievelijk de olieverontreiniging biologisch in behandeling genomen zijn. Volgens beide vrachtbenaderingen wordt voldaan aan de 50% bestekseis. De massabalans in tabel 7.1 toont dat 3.505 ton aan droge bestanddelen gevormd wordt uit 3.094 ton/d.s. uitgangsmateriaal. Het overschot van 410 ton/d.s. in de balans is fysisch onmogelijk, maar kan mogelijk verklaard worden door: meetfouten en statistische variatie (zowel van invoer als produkten); veranderingen in drogestofgehalten (bijvoorbeeld extra regenwater in zandprodukt) na bestekskeuring en voor passage via de weegbrug; m verwerking van materiaal uit de zandkeenvand van het slibdepot. Ondanks het feit dat met de biologische reiniging geen produktkwaliteit wordt gerealiseerd waarmee tot storten in de Amerikahaven kan worden overgegaan, kan worden gesproken van een positief reinigingsrendement. Uit de overall contaminantenbalans blijkt dat gemiddeld 88% van de P A K (som 10) en 71% van de minerale olie in defijne fractie biologisch wordt omgezet. Op basis van ongescheiden uitgangsmateriaal wordt 76% van de PAK-vracht en 63% van de minerale olievracht verwijderd in de bioreactoren. De restverontreinigingen zullen daarbij zeer sterk gebonden zijn aan de bodemmatrix, hetgeen resulteert in een zeer hoog percentage verminderde uitloging en toxiciteit. In hoofdtuk 8 wordt hierop vanuit de milieu-effecten nader ingegaan. Aan de eis dat de verwerkingsperiode niet langer mag duren dan honderd werkdagen wordt niet voldaan. De lange onderbreking in de batch opstartfase was technisch gezien niet nodig geweest. Tijdens het onderzoek en deproefnemingen had de continufase zonder problemen ingezet kunnen worden.
6 Grontmij
58
Uitvoering
De afzet van produkten Bij de verwerking van de baggerspecie uit de Petroleumhaven volgens het FORTEC procédé komen de volgende produktstromen vrij: w het grove puin van de zeef >200 mm: 10 ton d.s. m het puin van de zeef >40 mm: 10 ton d.s. het fijne grind van de zeef >2 mm: 190 ton d.s. w de lights van de spiraalscheider: circa 0,5 ton d.s. w circa 14,5 ton d.s. het concentraat van de flotatie unit: w het gereinigde zand: 2.265 ton d.s. het gereinigde slib: 1.035 ton d.s. 7.6
De puinfracties, de lights uit de spiraalschneider en het concentraat van de flotatie unit worden aangemerkt als materiaal dat valt onder de werkingssfeer van het Besluit Aanwijzing Gevaarlijk Afval (BAGA) op basis van de totaal PAKgehalten. Deze produkten worden door de aannemer afgevoerd naar een daartoe ingerichte BAGA-stortplaats. Voor de grindfractie geldt, dat deze technisch te reinigen is tot een categorie 1 bouwstof volgens het IPO interim beleid voor bouwstoffen. Gezien de relatief kleine hoeveelheid en de doelen van het pilotproject wordt hiervan afgezien. Dit materiaal wordt ook afgevoerd naar de genoemde BAGA-stortplaats. Van de overige twee produktstromen (gereinigd zand en biologisch behandeld slib) zijn zowel de concentratie als de uitloging bepaald voor PAK, minerale olie en zware metalen teneinde de toepasbaarheid vast te stellen. De resultaten hiervan staan samenvattend gepresenteerd in tabel 7.4. Concentraties en uitloogwaarden van drie verschillende produktstromen. De waarden, uitgezonderd het organische-stofgehalte(Vo d.s.) zijn weergegeven in mglkg d.s.
Tabel 7.4
component
produktstroom gereinigd zand
baggerspecie concentratie’ organische stof PAK 1O minerale olie lood koper li
21
31
41
5)
18 47 1 6.225 142 69
uitloging’ n.v.t. 0,56 140
concentratie <2 5,4 29 333 113)
gereinigd slib
uitloging’ n.v.t. <0,004 0,62
concentratie 18 1534) 5.4294) 4035) 176”
uitloging2 n.v.t. 0,033 2,3
de gemiddelde concentraties in de aangevoerde baggerspecie de uitloogwaarden zijn bepaaldmet de cascadeproef met WS=IO ( N E N 7340 en NEN 7343) de gemiddelde concentruties in het gereinigde zandgebaseerd op resultuten vun Tuuw Miliar de Concentratie in het gereinigde slib op 11 december I996 de gemiddelde concentraties in het gereinigde slib gebaseerd op restiltuten vun Tauw Miliai
Alhoewel het gereinigd zand voldoet aan de daarvoor gestelde normen voor categorie 1 grond uit het IPO-interimbeleid, en derhalve aan de bestekseis, kan dit materiaal niet rechtstreeks worden toegepast in het door de directie NoordHolland aangewezen werk. Het ligt in de bedoeling dit zand toe te passen als onderlaag voor een fietspad van project Zijkanaal C van het Noordzeekanaal in de gemeente Zaanstad.
6 Grontmij
59
Uitvoering
In het bestek voor dit project is namelijk ten aanzien van chloride een aanwllende bepaling opgenomen dat materiaal moet voldoen aan de streefwaarde (200 mg/kg.d.s.) in plaats van de tussengrenswaarde voor categorie 1 grond (600 mg/kg.d.s.). Aan de eerstgenoemde waarde wordt aanvankelijk door het (her)gebruik van proceswater in het systeem niet voldaan. Echter al snel blijkt dat deze waarde haalbaar is door het materiaal enige tijd in depot te houden. Mede door de vorstperiode blijft het zand voldoende lang in depot om uiteindelijk te kunnen voldoen aan de aan het werk gestelde toepassingsvoonvaarden. Het behandelde slib voldoet niet aan de in het bestek geformuleerde normen. Het materiaal mag niet worden gestort in de Amerikahaven. Op de aannemer rust de formele verplichting om dit materiaal af te voeren naar een daartoe geschikte stortplaats. In overleg met RWS-directie Noord-Holland wordt echter een oplossing gevonden in de Averijhaven, waardoor de financiële consequenties van het niet toepassen beperkt kunnen blijven. Aangezien in de Averijhaven op het moment van vrijkomen van het biologisch behandelde slib nog niet gestort kan worden, wordt het materiaal eerst tijdelijk opgeslagen in het depot van Heidemij in de Europoort. In de tussenliggende periode worden de vergunningen aangevraagd voor transport en stort in de Averijhaven. Het materiaal krijgt uiteindelijk in maart 1997 zijn 'voorlopig definitieve' bestemming.
6 Grontmij
60
Uitvoering
.* Schoon zundprodukt na scheiding en polishing
Gereinigd zand toegepust in ainet fietspad
6 Grontmij
61
8
8.1
Algemeen
Vanuit de doelen van de pilotsanering wordt een intensieve monitoring van verschillende onderdelen van het verwerkingsproces als zeer essentieel aangemerkt. Deze monitoring richt zich daarbij op het verzamelen van gegevens waarmee op adequate wijze het verloop van het biologisch reinigingsproces, de produktkwaliteit en de milieu-effecten van de saneringsketen kan worden vastgesteld. In de planfase wordt voor het monitoren van het verwerkingsproces maar ook voor het bepalen van de milieu-effecten een monitoringprogramma [9]vastgesteld. De procesmonitoring richt zich op de controle van de uitvoering voor wat betreft de bestekseisen. Hiervoor worden de volgende stappen gemonitoord: het baggeren en de overslag: het vaststellen van de ontgraven vracht, de verspreiding, de mors en de (spontane) verandering van PAK- en oliegehalten; het scheiden: het opstellen van massabalansen en het vaststellen van de kwaliteit van de afgescheiden produkten; m de biologische reiniging: het vaststellen van de procesperformance en het -rendement; m de eindprodukten: het vaststellen van de kwaliteitsverbeteringen. De milieu-effectmonitoring wordt uitgevoerd volgens een methodiek die door POSW is ontwikkeld voor verwerkingsprocessen van verontreinigde waterbodems. De volgende items komen daarbij aan bod: m waterbodemkwaliteit (voor en na baggeren): bijvoorbeeld chemische samenstelling, biologische kwaliteit, uitlooggedrag en textuur; kwantiteit: vrachten verontreiniging en droge stof per processtroom (in, uit, inclusief emissies); produktrendement en toepassingsmogelijkheden; produktkwaliteit: milieuhygiënische en biologische kwaliteit, in samenhang met de hergebruiksmogelijkheden;kwaliteit van emissies (gas, water en vaste stof); verbruik: energie (transportherwerking), ruimte (stort), hulpstoffen, water en lucht; verstoring: geluidshinder, stank, tijdelijk ruimtebeslag en gezondheidsaspecten. Het totale monitoringprogramma wordt door Tauw Milieu vastgelegd in een Projectplan. Ook wordt (vooraf) een raming van de milieu-effecten [15] opgesteld. Deze raming geeft informatie over de verwachte milieu-effecten en kan als zodanig richtinggevend zijn voor de monitoring zelf. De resultaten van de procesmonitoring en bestekscontrole zijn in hoofdstuk 7 besproken. In de volgende paragraaf worden de milieu-effecten van en bij het baggerwerk en de biologische reiniging toegelicht tegen de achtergrond van de opgestelde raming.
6 Grontmij
62
Milieu-effeaen
8.2
Raming
Het doel van de raming van de milieuparameters zoals deze door Tauw Milieu wordt opgesteld is: het bepalen van de aard en omvang van de te meten parameters; 8 het afstemmen van het meetplan op de verwachtte milieu-effecten; 8 het inschatten van de milieuhygiënische risico’s van de verwerking. Vanuit de algemene doelstellingen van de pilotsanering (zie 9 1.3) spitst de monitoring zich met name toe op de biologische verwerking. Het voortraject is gericht o p het verkrijgen van representatief materiaal voor de verwerking. De milieu-effectenanalyse van de saneringsketen is gericht op de volgende procesonderdelen: m de waterbodemkwaliteit vóór en na baggeren; 8 het baggerproces, verwijdering grof vuil (>20 cm)en het transport van het uitgangsmateriaal van de verwerkingsinstallatie; 8 afscheiding van matig grof puin (>2 mm) en organisch materiaal; scheiding in zand- en fijne deelfractie(s); 8 reinigen van deelstromen (fijne deeltjes in bioreactor en zand door flotatie); ontwateren van de produktfracties; 8 waterzuivering en afgasbehandeling; 8 (nuttige) toepassing en stort. Bij het vaststellen van de raming van de milieu-effecten wordt gebruik gemaakt van bestaande rapportages opgesteld in het kader van de pilotsanering, zoals: technisch plan, locatie-onderzoek, pré-selectierapportages van aannemer(s). Daarnaast wordt gebruik gemaakt van algemene literatuur voor waterbodemsaneringen en gegevens van voorgaande pilotsaneringen (Elburg en Nieuwe Merwede). De milieu-effectmonitoring wordt vastgesteld aan de hand van de vijf genoemde items (conform POSW-methodiek). De milieuraming resulteert in de volgende conclusies. Waterbodemkwaliteit De resultaten van de effecten van het baggeren op de waterbodemkwaliteit zijn beperkt bruikbaar voor de toekomstige sanering, omdat het slechts een deelontgraving betreft. Ten behoeve van de toekomstige integrale sanering is adequate monitoring van mors en vertroebeling wenselijk. Kwantiteit De beschikbare informatie aangevuld met literatuurgegevens is voldoende om een goede massa- en contaminantenbalans op te stellen. Produktkwaliteit De produktkwaliteit kan op basis van de uitgevoerde proeven goed worden voorspeld, mits er geen schaaleffecten optreden. Duidelijk is reeds dat de zandfractie wel en de slibfractie na reiniging niet toepasbaar is in een werk. Echter voor het slib geldt, dat een kwaliteitsverbetering moet worden behaald, die stort in de Amerikahaven toelaat. De reinigingsproeven tonen aan dat de situatie ten aanzien van PAK-verbindingen voor storten in de Amerikahaven kritiek kan/zal zijn. Verbruik Het verbruik van energie is voor baggeren en transport goed in te schatten. Voor de nieuw te bouwen reinigingsinstallatie ontbreken gegevens. Monitoring van het energiegebruik zal onderdeel van het plan vormen.
6 Grontmij
63
Milieu-effecten
Verstoring Tijdens de verwerking worden de emissies verwaarloosbaar klein geacht ten opzichte van de totale vracht aan contaminanten. Lucht en wateremissie worden geminimaliseerd door het inzetten van zuiveringstechnieken. Beperkte monitoring zal plaatsvinden. De raming vormt, zo is verwoord in de doelstellingen, een leidraad voor het monitoringplan. Door de late oplevering van de rapportage is hier slechts en beperkte mate invulling aan gegeven. Bij de vaststelling van het monitoringplan heeft deprojectleider van de pilotsanering zich niet kunnen laten leiden door de raming. In de raming ontbreekt een eerste kwantitatieve aanzet van de uitvoering van het monitoringplan. Een raming is een theoretische benadering van het proces. Door in de raming te werken met een bandbreedte van de diverse milieu-effecten, kan tijdens de uitvoering beter ingespeeld worden op de wisselende procesomstandigheden. 8.3
Milieu-effecten baggeren
Aangezien de baggerwerkzaamheden zich richten op het verwijderen van representatieve specie voor reiniging en niet op het realiseren van een verbetering van de bodemkwaliteit blijft de verandering van de waterbodemkwaliteit door de ingreep buiten beschouwing. Tijdens het baggeren zijn metingen verricht om de emissies van het baggeren vast te stellen. Deze zijn van belang bij de uitvoering van de toekomstige integrale sanering van de Petroleumhaven.
Mors De mors wordt gedefinieerd als de ’dunne’ laag slib, aanwezig op de geconsolideerde sliblagen. Voor het vaststellen van de mors worden drie meetmethoden toegepast: integrale metingen door echoloding bij 33 kHz; het principe van de methode berust op het verschil in indringingsdiepte voor gebruikte frequenties; w lokaal met een nucleaire radiosonde, hierbij wordt uitgegaan van het meten van slibdichtheden; steken van waterbodemmonsters met een valsteekbuis met visuele waamemingen van de aanwezige slib. De algemene conclusie is dat de ’dunne’ sliblaag na baggeren is toegenomen tot 0’20 k 0’10 m. Voor aanvang van de baggerwerkzaamheden bedroeg de dunne laag circa 0,Ol à 0,02 m. Waterkwaliteit en vertroebeling De vertroebeling wordt gemeten met een vast meetopstelling in de havenmonding en op diverse plaatsen met een meetvoertuig. Toename van de vertroebeling ten opzichte van het achtergrondgehalte (= 5 mgl) wordt met een incidentele uitzondering niet vastgesteld. Deze uitzonderingen betreffen: w indicatieve verhogingen rond de baggerpunten op het grensvlak van de zoetwaterlaag op 5-7 m diepte; de waarnemingen op één meetdag (1 1 september 1996). De toename van de vertroebeling op 11 september wordt naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door intensief scheepvaartverkeer. De kwaliteit van het oppervlaktewater wordt regelmatig gemeten. De meetwaarden aan PAK-gehalten (10 VROM) en olie vertonen geen verhoogde waarden in vergelijking tot de achtergrondgehalten.
6 Grontmij
64
Milieo-effecten
Luchtkwaliteit De luchtkwaliteit op en rond het baggergebied wordt regelmatig vastgesteld met draagbare meetapparatuur voor H,S en vluchtige organische componenten (PIDmeting). Daarnaast worden luchtmetingen uitgevoerd in het havengebied met actief-koolbuisjes. Op geen van de meetdagen worden verhoogde gehalten aan verbindingen aangetroffen. Overschnijdingen van de MAC-waarden komen niet voor. Verbruik Het totaalverbruik aan energie van het baggerwerk en het transport bedraagt 660 MWh. Het transport van de Petroleumhaven naar de Moerdijk vraagt het merdendeel van het energieverbruik (87%). 8.4
Milieu-effectenbiologische reiniging
Inleiding De biologische reiniging in bioreactoren staat centraal in deze pilotsanering en wordt op diverse aspecten uitgebreid gemonitoord. Aan de stabiele continufase is vóór aanvang het meeste belang gehecht, omdat deze prominent zal zijn tijdens grootschalige projecten met een lange tijdsduur. Doordat de opstartfase van het proces langer duurt dan voorzien en de einddatum voor de monitoring gehandhaafd blijft, kunnen relatief weinig gegevens over de continufase worden verzameld. 8.4.1
Daar tegenover staat dat meer informatie beschikbaar komt over de instabiele periodes. Hierdoor wordt inzicht verkregen in het incasseringsvermogen van het proces bij wisselende condities. Biologische kwaliteit De biologische kwaliteit wordt gedefinieerd als het uitlooggedrag en de (eco)toxiciteit. In het kader van deze pilotsanering wordt getest of de biologische afbraak van PAK- en olieverbindingen leidt tot een aanmerkelijke verlaging van de uitloogbaarheid en ecotoxiciteit van de fijne fractie (deeltjes ~ 2 pm). 0 Voor het vaststellen van de biologische veranderingen worden de volgende parameters onderzocht: m chemische samenstelling; m uitlooggedrag en mobiliteit; w ecotoxiciteit. 8.4.2
Voor het vaststellen van de veranderingen worden zes processtromen geselecteerd. In het onderstaande worden de resultaten weergegeven van de input bij de scheidingsinstallatie,de onbehandelde fijne fractie na ontwatering (= input bioreactor) en het ontwaterde produkt. De monsters voor de diverse onderdelen worden in één bemonsteringsronde genomen. Chemische samenstelling In vergelijking tot de fijne fractie voor biologische behandeling valt geen verandering waar te nemen van de gehalten aan zware metalen. Er vindt geen uitloging plaats gedurende het proces. Het afbraakpercentage in de fijne fractie in de bioreactor voor PAK is 88% en voor minerale olie 71%. De afname van het PAK-gehalte is hoofdzakelijk het gevolg van de afbraak van de laag moleculaire PAK. Omzetting van de hoogmoleculaire PAK, benzo(a)pyreen, benzo(g,h,i)peryleen en indeno( 1,2,3)pyreen wordt nagenoeg niet vastgesteld.
6 Grontmij
65
Milieo-effecten
Uitloging en mobiliteit De uitloogbaarheid en de mobiliteit zijn van belang bij het vaststellen van mogelijkheden voor nuttige toepassing. De uitloging bij zware metalen is niet voor alle metalen identiek. Uit figuur 8.1 blijkt dat de uitloging en mobiliteit voor arseen afneemt, terwijl voor nikkel en zink een toename valt waar te nemen. Voor de organische componenten blijkt de absolute uitloogbaarheid, maar ook de mobiliteit sterk af te nemen. Uit deze metingen blijkt dat de biologische reiniging leidt tot het verwijderen van de goed uitloogbare fracties van minerale olie en PAK. Ecotoxiciteit De ecotoxiciteit wordt vastgesteld aan de hand van een drietal methoden: oesterlarve, slijkgarnaal en microtoxtest. De resultaten staan weergegeven in tabel 8.1.
In figuur 8.2 zijn voor enkele maatgevende stoffen//parameters de belangrijkste resultaten van de biologische reiniging in onderlinge samenhang gepresenteerd. De resultaten zijn in overeenstemming met die van de proefnemingen. De resttoxiciteit is mogelijk te wijten aan de verhoogde mobiliteit van de zware metalen. Ook kan de restmobiliteit van de olie hierin een rol spelen. Tabel 8.1:
Resultatenvan bio-assays
processtroom
uitgangsspecie voor behandeling na behandeling 1)
21
8.4.3
slijkgamaal (?hsterfte)
oesterlarve (% netto respons) 2)max. max. 86
max. max. 99
microtox’) EC,, (% v/v)
toxiciteitsindex
7,7
13
14
7,4
2,7
37
het bereik vun de microtox loopt vun EC, (% v/v) = O-45% vanwege de minimule vereiste verdunning van monster. De toxiciteitsindex is per definitie groter dun 2.2 (= niet-toxisch) max. geeft de maximale toxiciteit van 100% weer
Verbruik
Het totale energieverbruik van de pilotsanering bedraagt 1.239 MWh. In tabel 8.2 is per activiteit een overzicht gegeven van het verbruik per ton d.s. Tabel 8.2
Energieverbruik pilotsanering
verbruik (Kwhkon d.s.)
activiteit baggeren transport scheiden en intern transport biologische reiniging’) 2, totaal 1)
2)
6 Grontmij
3
16 10 510
%
7 46
4 43 1O0
het energieverbruik kun worden gererluceerd met een factor 2 uls wordt overgeguun op grootschalige verwerking verwerkt 1.034 ton droge stof
66
Milieu-effecten
Het energieverbruik van de scheiding, intern transport en biodegradatie is geraamd op 577 MWh. Bij handhaving van een stabiel proces kan dit naar verwachting worden gereduceerd tot 257 MWh. Het aandeel van de biologische reiniging op het totaalverbruik is 43%. Aan grondstoffen, met name chemicaliën (poly-electrolieten), is circa 100 g per ton droge stof toegevoegd. Het ruimtegebruik heeft alleen betrekking op de benodigde ruimte voor de verwerkingsinstallatie en de noodzakelijke tijdelijke opslag. Verstoring
8.4.4
Verstoring heeft opgetreden in de vorm van emissies naar de lucht als gevolg van het beluchten van de bioreactoren. De emissie bleek geen invloed te hebben op de monitoring. Daarnaast is tijdens de opstartfase van de bioreactoren mors opgetreden. De reactoren schuimden over. Tevens trad incidenteel mors op bij overslag in de scheidingsinstallatie. mobiliteit lagere PAK mobiliteit zware metalen
0.8
"
I
Cd Cr Cu Ni Pb Zn
Fen
"
FB
Pyr
BaA Chr
mobiliteit hogere PAK
mobiliteit olie
0.5
0.16 0.14 0.12 h
.-
E. 0.1 = d .- 0.08 a
Ant
0.3
7
1
E 0.2
0.06
ò?
0.04 0.02
O
O
o=
uitgangsmateriaal
afkortingen
m=
ontwaterde slibfradie
BbF
BkF BaP BghiP DBA
IP
=
= gereinigd materiaal
Fen=Fenanthreen AnSAnthraceen. Flt=Fluorantheen PyFPyreen BaA=Benzo(a)anthracen Chr-Chryseen
BbF=Benzo(b)fluorantheen BkF=Benzo(k)fluorantheen BaP=Benzo(a)pyreen BghiP=Benzo@hi)peryleen DBA=Dibem(a h)anthraceen IP=lndeno(l,2,3cd)pyren Cd=Cadmium Ct=Chrwm Cu=Koper Ni-Nikkel Pb=Lood Zn=Zink As-Arseen Hg=Kwik
Figuur 8.I :
6 Grontmij
Uitloging en mobiliteit
67
Milieu-effecten
CONCENTRATIES, UITLOGING EN ECO-TOXICITEIT, PILOT RESTERENDE PERCENTAGES NA BIOLOGISCHE BEHANDELING
I UITLOGING METAAL 100
I €CO-TOXICITEIT
30
20
400
80
300
80
Mo
40
100
20
10
O
Figuur 8.2:
Resultuten biologische kwuliteitsmonitoring vun de pilot
D e remltuten zun weergegeven als percentuges die (t.o.v. onbehundeldmuteriuul) in de produkten zijn gemeten. olie- en PAK-gehulte en uitloging (geurceerd) eerste blok: tweede blok: uitloging vun metalen derde blok: bio-ussuys (slijkgurnuulgeurceerd= P O S W-beoordeling)
8.5
De evaluatievan de milieu-effecten
De verspreiding is tijdens het baggerwerk binnen acceptabele grenzen gebleven. De gemeten mors (bij baggeren) is weliswaar groot, maar kan in een tweede baggerslag worden verwijderd. De biologische kwaliteit is in belangrijke mate verbeterd. Door de biologische reiniging wordt de goed uitloogbarefractie van olie en PAK verwijderd. De ecotoxiciteit is afgenomen. Echter een goede interpretatie van de resultaten is niet te geven. Mogelijke oorzaken hiervan zijn de, ook na reiniging, nog relatief hoge gehalten aan PAK en olie, de licht verhoogde mobiliteit van de metalen. Het uitvoeren van pilotproeven kan betekenen dat de vooraf opgestelde uitvoering gedurende het proces wordt bijgesteld, omdat er zich onvoorziene omstandigheden voordoen. Het opstellen van een monitoringprogramma dat alternatieve meetmomenten kent, geniet hierbij de voorkeur. Een dergelijk monitoringprogramma zal zo moeten worden opgesteld dat de na te streven doelstellingen gekoppeld zijn aan meerdere meetmomenten. Een juiste afstemming tussen de diverse betrokkenen (uitvoerder, monsternemer en directievoering) is in het voorstadium van groot belang om de monsterneming op het juiste moment te verrichten.
6 Grontmij
68
9
Kosten
9.1
De projectkosten
Voor aanvang van de pilotsanering worden de projectkosten begroot aan de hand van de in het plan van aanpak op hoofdlijnen beschreven projectkader. Voor het totale project is een budget beschikbaar van f 4,O miljoen. Voor de verwerking van 3.000 ton d.s. te behandelen specie komen dit theoretisch neer op een bedrag van f 1.335,- per ton droge stof. Een dergelijke benadering met een eventuele vergelijking van verwerkingskosten voor andere situaties is gelet op de aard van het project niet gerechtvaardigd. Aan de pilo tsanering zijn duidelijke leerdoelen gekoppeld, waarvoor het noodzakelijk is, dat op uitgebreide schaal onderzoek wordt verricht en monitoring activiteiten worden uitgevoerd. Daarnaast is de communicatie een essentieel onderdeel van de pilot waarvoor veel overleg wordt gevoerd en uitgebreide en veelvuldige rapportages worden opgesteld. Ook de schaalgrootte en de keuze voor een voorafgaande proefreinigmg zijn sterk bepalend voor de totale kosten. De gerealiseerde kosten voor de pilotsanering blijven ondanks de wijzigingen en de genoemde contractmutaties binnen het geraamde budget. De procentuele verdeling van de projectkosten over de belangrijkste onderdelen staat in tabel 9.1 weergegeven. Tabel 9.1:
Gerealiseerde projectkostenpilotsanering
deelactiviteiten
kosten in procenten van totaal
plan voorbereiding pré-selectie uitvoering pilotsanering monitoring en evaluatie projectorganisatie en beheersing directievoering communicatiePWeindrapport
9.2
6 17 53 12 3 5 4
De toekomstige saneringskosten
Indien in de toekomst tot grootschalige verwerking van baggerspecie volgens het in het voorgaande beschreven proces wordt besloten, dan zou kunnen worden uitgegaan van een installatie bestaande uit een scheidingsinstallatie en bioreactoren met een capaciteit van 100.000 ton d.s. petroleumspecie (40.000 ton d.s. fijne fractie) per jaar. Een dergelijke installatie is vooral beperkend ten aanzien van de slibverwerking (bioreactoren). De bioreactoren kunnen 40.000 ton d.s. fijne fractie per jaar verwerken uitgaande van acht dagen verblijftijd. Dit geldt voor een drogestofgehalte van het slib van 40% in de bioreactoren. Voor de kosten engineering, zoals deze is uitgevoerd door Heidemij-Realisatie, wordt ervan uitgegaan dat de gehele installatie in een hal wordt gebouwd in de buurt van de Petroleumhaven. Verder geldt dat het terrein een slibopslagcapaciteit heeft ter grootte van één week produktie. De slibaanvoer dient dus afgestemd te worden op de capaciteit van de verwerkingsinstallatie. De consequentie hiervan is, dat het baggeren volgens een continuproces dient plaats te vinden. Gekozen wordt voor een robuust systeem zodat met relatief simpele aanpassingen het systeem uitgebreid kan worden om ook slibsoorten met andere eigenschappen te behandelen.
6 Grontmij
69
Kosten
Door Heidemij Realisatie worden de investeringskosten voor een dergelijke installatie begroot op f 7.762.000,-. Verder wordt gecalculeerd met een terrein met een oppervlakte van 20.000 m2, waarvoor de kosten voor de totale infrastructuur (terreininrichting, nutsvoorzieningen, gebouwen, waterzuivering en weegbrug) worden geraamd op f 6.520.000,-. Dit is exclusief bijkomende kosten, zoals vergunningen en MER-procedure en dergelijke, waarvoor f 750.000,- wordt geraamd. Een dergelijke installatie heeft een maximale theoretische capaciteit van ruim 200.000 ton d.s. per jaar aan baggerspecie bij een invoercapaciteit van de scheidingsinstallatie van 37,5 ton d.s./uur en een bezettingsgraad van 46 weken per jaar vol continu en een bedrijfscoëfficiënt van 70%. De installatie is behoudens enkele uitbreidingen ook toepasbaar voor baggerspecie met andere karakteristieken. Uit het voorgaande is gebleken, dat er twee belangrijke karakteristieken van de baggerspecie zijn die een grote invloed hebben op de te verwerken capaciteit: het aandeel fijne delen (% <20 p m ) in de baggerspecie; de benodigde verblijftijd van het slib in de bioreactoren. Bij species met een klein aandeel fijne delen (zanderige species) kan de capaciteit van de installatie eenvoudig worden uitgebreid door de scheidingsinstallatie uit te breiden met een flotatiecel. Bij andere, minder sterk verontreinigde species dan Petroleumhavenspecie, die makkelijker afbreekbaar zijn, is de verwachting dat de verblijftijd van acht dagen bij een continuproces kan worden verkort. Door de verwerkingsinstallatie uit te breiden met een ontwateringstafel en een zeefbandpers kan de capaciteit van de bioreactoren worden verhoogd. De installatie zou met genoemde uitbreidingen derhalve ook toegepast kunnen worden voor baggerspecie met de volgende karakteristieken: baggerspecie met 20% fijne delen: acht dagen verblijftijd noodzakelijk in A' de bioreactoren; baggerspecie met 40% fijne delen: vier dagen verblijftijd in de bioreactoB ren; baggerspecie met 20% fijne delen: eveneens vier dagen verblijftijd in de B' bioreactoren. Dit leidt tot de in tabel 9.2 aangegeven alternatieven. Tabel 9.2:
Alternatieven
vier dagen
percentage fijne fractieherblijftijd bioreactoren
acht dagen
40
Specie type A Petroleumhaven-specie 100.000 ton d.s.per jaar investering installatie f 7.762.000,-
Specie type B minder sterk verontreinigd 200.000 ton d.s. per jaar extra investering ontwateringstafel en zeefbandpers f 955.000,-
Specie type A' = zandige specie
Specie type B' zandig minder sterk verontreinigd 200.000 ton d.s. per jaar extra investering als B en A samen f 1.205.000,-
20
..
200.000 ton d.s. per jaar extra investering flotatie cel f 250.000,-
6 Grontmij
..
. .
70
Kosten
Voor het bepalen van de jaarkosten kan, in de lijn van de uitgangspunten van de ’Haalbaarheidsstudie Grootschalige Verwerking Baggerspecie’, van de volgende uitgangspunten worden uitgegaan: lineaire afschrijving in tien jaar; restwaarde 100/0; rente 8%; onderhoudskosten: o machinepark 10%; o infrastructuur 5%; B terrein is tegen f 10,- per m2per jaar beschikbaar. De jaarkosten worden dan voor de basisoplossing (specie type A): afschrijving f 1.352.880,rente 8% f 661.408,onderhoud machinepark f 776.200,(10%) w onderhoud infrastructuur f 326.000,(5Yo) totaal
f
3.116.488,-
terrein
f
200.000,-
Om de verschillende installatie onderdelen volcontinu in bedrijf te houden dient te worden gewerkt in vijf ploegen, waarbij elke ploeg bestaat uit een voorman, drie operators, een machinist en een algemeen ondersteunende werkkracht. De jaarkosten voor een dergelijke ploeg bestaande uit zes personen bedragen f 485.000,-. Daarnaast is een stafploeg nodig voor de algehele procesvoering. Deze staf bestaat uit een plantmanager, twee administrateurs, twee analisten en drie personen voor de technische dienst. De jaarkosten voor de staf worden geraamd op f 880.000,-. De totale exploitatiekosten per jaar komen voor situatie A (verblijftijd acht dagen, 40% fijne fractie) daarmee op: f 3.116.488,vaste kosten f 200.000,B terrein B personeel: O staf f 880.000,n vijf ploegen f 2.425.000,energie f 4,- per ton d.s. c f 0,0881kWh) f 400.000,chemicaliën f 6,- per ton d.s. f 100.000,analyses f 4,- per ton d.s. f 400.000,tussenopslag f 1,- per ton d.s. f 100.000,f 75.000,verzekering totaal
f 8.196.488,-
totaal, inclusief 20% opslagen
f 9.835.786,-
prijs per ton d.s. (situatie A)
f
98,35
Voor de genoemde alternatieven kunnen de kosten voor verwerking op dezelfde wijze worden bepaald. De resultaten hiervan staat in tabel 9.3 weergegeven.
6 Grontmij
71
Kosten
Tabel 9.3:
kostensoort
infrastructuur installatie grond personeel staf ploegen onderhoud energie f 0,088IkWh chemicaliën analyses tussenopslag afzet residu
Prijzen in guldens (prijspeil 1997) per ton d.s.
B’
A
A’
B
40% fijne fractie en acht dagen verblijftijd
20% fijne fractie en acht dagen verblijftijd
40% fijne fractie en vier dagen verblijftijd
20% fijne fractie en vier dagen verblijftijd
1.300.180 1.040.108 200.000
1.300.180 1.073.608 200.000
1.300.180 1.168.078 200.000
1.300.180 1.201.578 200.000
880.000 2.425.000 776.200 400.000
850.000 2.425.000 801.200 492.800
850.000 2.425 .O00 871.700 800.000
850.000 2.425.O00 896.700 492.800
600.000 1.200.000 1.200.000 1.200.000 400.000 800.000 800.000 800.000 100.000 200.000 200.000 200.000 afhankelijk van de afhankelijk van de afhankelijk van de afhankelijk van de lokale situatie lokale situatie lokale situatie lokale situatie verzekering 75.000 75.000 75.000 75.000 9.417.788 9.889.958 9.641.258 totaal 8.196.488 totaal, inclusief 20% 9.835.786 11.301.346 11.867.950 11.569.510 opslagen produktie in tonnen 100.000 200.000 200.000 200.000 in d s . prijs ton d.s. 98,35 56,50 59,35 57,85
Uit tabel 9.3 blijkt dat de situaties A’, B en B’ aanmerkelijk goedkoper uitvallen per ton d.s. vergeleken met de verwerking van 100.000 ton d.s. per jaar Petroleumhaven-specie. De oorzaak hiervoor is de dubbele capaciteit waarmee zou kunnen worden gewerkt (200.000 ton d.s. per jaar).
6 Grontmij
72
1O
Conclusies en aanbevelingen
10.1
De conclusies ten aanzien van de pilotsanering
De bevindingen van de monitoring van het werkproces en de evaluatie van de uitgevoerde pilotsanering inclusief resultaten leiden tot de volgende conclusies: de keuze voor de uitvoering van een pilotsanering met biologische reiniging van baggerspecie uit de Petroleumhaven te Amsterdam is gebaseerd op een aantal specifieke criteria die aan de locatie, de verontreinigingssituatie, de reinigbaarheid van het aanwezige sediment alsmede aan de planvoorbereiding zijn gesteld; de planvoming en project voorbereiding is zeer zorgvuldig uitgevoerd. De gevolgde aanbestedingsprocedure bood de mogelijkheid om voor de biologische reinigingstechnieken een zo breed mogelijk aanbod uit de markt te krijgen en om hier uit de aanbieding met de beste prijs-/kwaliteitsverhouding te selecteren; de opgezette projectorganisatie was vanuit het karakter van het project complex. Het doel om specialistische kennis en kunde te bundelen en te laten samenwerken is binnen deze structuur wel bereikt; door de complexe organisatie zijn mogelijkheden om te anticiperen edof adequaat te reageren op ontwikkelingen beperkt gebleken specifiek kan hierbij worden genoemd het overzien van de consequenties van vertragingen; de proefreiniging is een succes gebleken. Met de resultaten van deze proef zijn potentiële uitvoerders van de pilotsanering in staat geweest een betere onderbouwing aan hun plannen te geven; in het Technische Plan van de aannemer worden (echter ook) enkele wijzigingen in de uitvoering voorgesteld ten opzichte van de proefopzet die als niet logisch worden beoordeeld. Toezeggingen vooraf van de aannemer om het proces bij te sturen indien de resultaten daartoe aanleiding zouden geven konden niet worden ingelost; bij het baggeren werd op milieuverantwoorde wijze de vereiste hoeveelheid van minimaal 3.000 ton droge stof (circa 5.000 m3in-situ) baggerspecie verwijderd. Verspreiding van verontreinigingen bleef binnen acceptabele grenzen. Met het baggeren is een morslaag ontstaan van circa 0,20 m O, 10 m. Hoeveelheidsbepalingen blijven binnen acceptabele onzekerheidsmarges; de scheiding op een laag scheidingspunt (20 p m ) met aanvullende polishing van de zandfractie heeft geresulteerd in een maximale hoeveelheid nuttig toepasbaar produkt verkregen met relatief goedkope en bewezen technieken. Met de zandscheiding is 65% van de vracht aan ingangsmateriaal omgezet in produkten met de vereiste produktkwaliteit (nuttige toepassing). In totaliteit is echter 94%van de invoer (zand inclusief slib) in behandeling genomen. Het slib voldoet daarbij niet aan de aanvankelijk gestelde produktkwaliteit. Vooraf was als eis gesteld dat verwerking van minimaal 80% van in behandeling genomen hoeveelheid droge stof moest resulteren in produkten met een minimale produktkwaliteit (storten in Amerikahaven); voldaan wordt aan de 50% bestekseis ten aanzien van de contaminantenvracht. In totaal is 76% van de vracht aan PAK (som 10) en 79%)van de vracht aan minerale olie biologisch in behandeling genomen. Indien wordt uitgegaan van de 'aangevoerde' vrachtgegevens dan zouden deze percentages 86 respectievelijk 89 bedragen;
6 Grontmij
73
Conclusies en aanbevelingen
de kwaliteit van het geproduceerde zand voldoet aan de normen voor categorie 1 grond volgens het provinciale beleid inzake Bouwstoffen. Het materiaal wordt in een werk toegepast; de kwaliteit van het gereinigde slib is zodanig dat niet kan worden overgegaan tot storten in de herikahaven. De hogere PAK-verbindingen zijn hier met name debet aan. In overleg wordt na tussenopslag overgegaan tot storten in de Averijhaven. De biologische reiniging heeft, ondanks de noodzaak om alsnog te storten, een redelijk hoog rendement. Respectievelijk 88% van de vracht aan PAK (som 10) en 71% van de vracht aan minerale olie in de fijne fractie werden biologisch verwijderd; naast de reductie aan gehalten aan verontreinigde stoffen door biologische reiniging werd circa 70 tot 90% reductie gemeten van uitlogmg en mobiliteit van restverontreinigingen alsmede ecotoxiciteit; aan de bestekseis van een maximale verwerkingsperiode van honderd dagen is niet voldaan. Belangrijke oorzaken zijn de onderbrekingen in de batchaanvangsfase en de vorstperiode; de uitgevoerde pilotsanering laat zien dat biologische reinigmg in bioreactoren op praktijkschaal mogelijk is. Ook komt waardevolle informatie beschikbaar over een mogelijke aanpak voor de toekomstige sanering van de Petroleumhaven en vergelijkbare havens. 10.2
Aanbevelingen
Voor de toekomstige sanering van de Petroleumhaven worden de volgende aanbevelingen gedaan: w voorkom verspreiding van verontreinigende stoffen bij baggeren door het afsluiten van de haven. Met het afsluiten van alleen baggerwakken zal verspreiding niet volledig kunnen worden voorkomen; I het baggeren dient bij voorkeur niet plaats te vinden bij extreem hoge buitentemperaturen (stank); maak bij het baggeren onderscheid in de aanwezige sliblaag en de onderliggende zandlaag, indien dit vanuit de verwerking als doelmatig kan worden aangemerkt; bepaal het (mi1ieu)rendement van het scheiden en eventueel aanvullend polishen van de te baggeren verontreinigde zandlaag; bepaal het nuttig rendement van het (al dan niet partieel) scheiden van de zandfractie uit de sliblaag voor een verdere behandeling van de daarbij vrijkomende fijne fractie. Indien met een minder vergaande scheiding een doelmatige reiniging (leidend tot een nuttig toepasbaar produkt) van de fijne fractie mogelijk is, heeft dit de voorkeur boven een vergaande scheiding met het storten van de te behandelen fijne fractie. Indien met een minder vergaande scheiding ook niet tot een nuttig toepasbaar produkt kan worden gekomen van de te behandelen fijne fractie, moet een behandeling van de fijne fractie worden heroverwogen; I bij verwerking dienen de capaciteiten van de verschillende onderdelen op elkaar te worden afgestemd, zodat geen discontinuïteiten in de procesvoering ontstaan. Voor andere industriehavens in het westen van ons land zal in algemene zin gelden, dat olie en PAK-gehalten minder extreem zullen zijn. Naar verwachting zal reiniging in bioreactoren, indien het zware metalengehalte voldoende laag is, daardoor wel leiden tot een toepasbaar produkt van de fijne fractie. Optimalisatie van het proces vanuit de leerpunten van de uitgevoerde pilotsanering verdient daarbij echter ter zeerste aanbeveling.
6 Grontmij
74
Literatuuroverzicht
1 2
3 4
5 6 7
8 9 10 11 12 13 14 15 16 17
18
6 Grontmij
1991. Nader onderzoek Petroleumhaven te Amsterdam. Almere, Oranjewoud bv. Januari 1996. Selectie baggerlocatie pilotsanering POS W Petroleumhaven te Amsterdam. Niebeek Milieumanagement. Juni 1994. Saneringsonderzoek Petroleumhaven te Amsterdam. Oranjewoud bv. December 1995. Aanvullend POS Wonderzoek pilotsanering 3 - Petroleumhaven te Amsterdam. Niebeek Milieumanagement. Juni 1994. Locatiekeuze-onderzoek - Achtergrond document. RWSIRIZA. November 1995. Functioneel Plan, Pilotsanering Petroleumhaven Amsterdam.RWSIRIZAIPOSW November 1995. Programma van Eisen Pilotsanering Petroleumhaven Amsterdam. RWSIRIZNPOSW. Juni 1996. POS W discussiestuk biologische kwaliteit (notitie PILO 7-M96184). RWSIRIZNPOSW. Oktober 1996. Monitoringplan Pilotsanering III. Tauw Milieu bv. Januari 1996. Biologische degradatie verontreinigde baggerspecie Petroleumhaven Amsterdam - Bestek BD W/5108. RWS. April 1996. Technisch Plan Petroleumhaven - Bestek BD W/5108. Heidemij Realisatie bv. Juli 1996. Detail werkplan baggeren en transport ten behoeve van demonstratieproject Petroleumhaven (bestek BD W/5108). Heidemij Realisatie bv. September 1996. Detail werkplan scheiden en biotechnologische reiniging ten behoeve van demonstratieproject Petroleumhaven (bestek BD W 5108). Heidemij Realisatie bv. Oktober 1996. Risico-Inven tarisatie/Risico-Evaluat ie - Plan van Aanpak. RWS - dir. Noord-Holland. Maart 1997. Raming Milieu-effecten pilotsanering Petroleumhaven. Tauw Milieu bv. Mei 1997. Milieu-effecten en verwerkingsproces - Pilotsanering Petroleumhaven 7 concept. Tauw Milieu bv. Mei 1997. Reiniging van baggerspecie uit de Amsterdamse Petroleumhaven door middel vanfysische scheiding en biodegradatie - Eindrapport bestek BD W/5108. Heidemij Realisatie bv. 1995. Aanvullend onderzoek ten behoeve van het plankbestek sanering Petroleumhaven te Amsterdam. Oranjewoud bv.
75
Bijlage 1 Overzicht doelen en voorwaarden biologische verwerking baggerspecie Petroleumhaven
4Grontmij
2e,
-
.-
m
+
2
-
+
+ %+
t
e, .-
C
3 3
L e,
U
p. O
W
Q\
2 L
8
E>
+
+++
f
+
O C
O m
M
.-C L.
e,
-5a O
.-al x
% L al
o,
ul m
P
+
+
+
+++
o, C
al
E
> al c
.-x -
01 O O
5
S al
zm m
3
z
O
> C
al
S 01
M
.-C M .# .-C
2
al O
-c e,
'o
E.-
P .-
-
p! al
d
CD O
O
B Pe,,
f
-
.-6
M
C .-
9
C
mm
4
L-
z
8 O
ò O
>
5
s
e,
4
E .-d
a O
.-C
..
c
al o,
-:=.m P
T: m al P
m
I-
8
8
8
8
Bijlage 2 Situatietekening
Petroleumhaven
Situatietekening Schaal 1 5000
Bijlage 3 Normen Amerikahaven
6 Grontmij
I
BDW/ 51O 8
VOOR ECHT ERKEND
B i j l a g e 2 b i j bestek BDW/5108
EISEN CHEMISCHE SAMENSTELLING VERWERKTE BAGGERSPECIE
Onderstaand worden de eisen weergegeven, in mg/kg droge stof, ná omrekening naar standaard bodem.
minerale olie
15.000
(*)
I
5
naftaleen fenantreen antraceen fluorantheen ben0 (a)antraceen chryseen benzo (k)antraceen benzo (a)pyreen benzo (ghi)peryleen indeno(l23d\cd)~vreen
8 8 44 6 6 15 6 6 6
TCDD-equivalenten
0,Ol 20
EOX
som pesticiden
5
som PCB’s
5
arseen cadmium chroom koper kwik lood nikkel
(**I
(***I
500 40 500 500 15 3 000
500
( f ) en (***I: Indien het genormeerde gehalte hoger ligt dan aangegeven, kan naar aanleiding van een nadere kwalitatieve bepaling eventuele toestemming voor acceptatie gegeven worden. Voor minerale olie ligt de grens bij 7.500 en voor EOX bij 100 mg/kg ds.
(**I : Indien het genormeerde gehalte aan TCDD equivalenten (alleen na aanwijzing van de beheerder te bepalen) groter is dan 100 ng/kg ds, dienen alternatieve verwerkingsmethoden te worden aangegeven.
21
Bijlage 4 Toetsingsaspecten technisch plan
I
BDW/51O 8
VOOR ECHT ERKEND
j
Bijlage 1 b i j bestek BDW/5108
TOETSINGSASPECTEN TECHNISCHE PLAN, BIOLOGISCHE DEGRADATIE VERONTREINIGDE BAGGERSPECIE PETROLEUMHAVEN AMSTERDAM
De onderstaande aspecten dienen te worden vermeld in het technisch plan. 1
VERWEXKINGSPROCES (SEN)
1.1
Proces en opschaling
Proces - Type(s) en principe(s) van de toe te passen verwerkingsproces(sen), alsmede de motivatie voor de keuze daarvan.
- Resultaten van proefnemingen en ervaringen met de voorgestelde processen (type materiaal, samenstelling afvalstromen, verblijftijden, eindconcentraties).
- Resultaten van proefnemingen met Petroleumhavenspecie met de voorgestelde processen (o.a. zoals uitgevoerd in het kader van deze aanbestedingsprocedure).
- Extrapolaties, aannames en opschalingsstappen vanuit de resultaten van proefnemingen naar de opzet en verwachte resultaten van deze demonstratie (navolgend genoemd: het werk). -
Wijze van uitvoering (procesopzet, deelstappen) voor het werk.
Opschaling - Beschrijving hoe uit dit werk (onderbouwd) proces- en kostengegevens voor een grootschalige verwerking kunnen worden afgeleid.
- Effecten van eventuele afwijkingen van de werk-opzet met de praktijkopzet op de betrouwbaarheid van de opschalingsgegevens.
- Procesopzet bij en haalbaarheid van grootschalige toepassing. - Te ondernemen activiteiten en daarbij behorende benodigde tijd, voor het komen tot de uitvoering op praktijkschaal. 1.2
Produkten en reststoffen
- Hoeveelheden en chemische kwaliteit van de produkten en reststoffen van het werk, opgesplitst per type behandeling en ingedeeld in de categoriën vermeld in artikel 10, paragraaf A, lid 2 van het bestek.
- Milieuhygiënische toepasbaarheid van produkten volgens artikel 6, lid le van het bestek.
- Civieltechnische toepasbaarheid van produkten volgens artikel 6, lid Ib van het bestek.
- Hoeveelheden en biologische kwaliteitsverbetering van de produkten per type behandeling. De kwaliteit wordt uitgedrukt in percentage verbetering ten opzichte van de uitgangsspecie en bepaald middels bio-assays (oesterlarve,amphipode, microtox) en uitloging van metalen, PAK en minerale olie.
- De voorziene bestemmingen van de verschillende produkten. 18
BDW/51O 8 1.3
Toepasbaarheids-aspecten
-
Flexibiliteit ten opzichte van de mogelijk te behandelen materialen (type materiaal, samenstelling, b droge stof, type).
-
Seizoensafhankelijkheid en verblijftijd Procescontrole en -beheersing, alsmede daarbij cruciale factoren.
- Verwachte milieu-aspecten, per ton droge stof voor de verschillende processen. Zowel voor het werk als voor * benodigde energie * benodigde chemicaliën * ontstaan verontreinigd proceswater
* voorzieningen om het proceswater te
praktijk toepassing. (kwh) (type en hoeveelheid) (hoeveelheid en samenstelling)
behandelen c.q. af te voeren
* benodigde toeslagstoffen
*
* * * *
2
(type en hoeveelheid) (type en hoeveelheid) (type en hoeveelheid) (wijze, hoeveelheid, afstand)
emissie naar lucht emissie naar bodem transport stank en geluid ruimte en tijd
Geschatte kosten per ton droge stof, per deelproces, bij grootschalige toepassing van de processen.
PLANNING
Planning - Overall tijdsplanning met beschrijving van activiteiten en duur van deelstappen die ter voorbereiding van het werk genomen dienen te worden. * Activiteiten die cruciaal zijn voor de planning. * Voorziene opleverdatum (afzet produkten en rapportage). Installaties - Mededelingen, (gegarandeerde)verklaringen dat de voorziene installaties beschikbaar zijn in de voor het werk voorziene periode. - Plaats van vestiging van de diverse verwerkingsinstallaties. Vergunningen - Mededelingen, (gegarandeerde) verklaringen dat in de voorziene installaties de baggerspecie mag worden verwerkt, conform voor deze installaties verleende vergunningen. Ofwel : - Wijze en tijdspad waarop in het verkrijgen van deze vergunningen wordt voorzien. - Wijze waarop in de diverse benodigde vergunningen (transporteren, verwerken, afzet) zal worden voorzien. Aangeven welke punten cruciaal zijn. 3
UITVOERING EN ORGANISATIE
Milieuzorg - De wijze waarop gevolg wordt gegeven aan de wettelijke voorschriften ten aanzien van de milieuhygiene (volgens het gestelde in Blad P1741, tijdens het baggeren, vervoeren, verwerken en bergen van de specie. 19
BDW/51O 8 Baggeren - Methode van baggeren. - De wijze waarop voldaan kan worden aan de nauwkeurigheden van ontgraving, zoals omschreven in het bestek. - De wijze waarop de vertroebeling en verspreiding van drijflagen geminimaliseerd zal worden. Transport - De wijze van transport tussen de diverse deelstappen, inclusief de afstanden en hoeveelheden te transporteren deelstromen. - De wijze waarop de benodigde transportvergunningen (nationaal/internationaal) verkregen zullen worden en welke instanties hierbij betrokken zijn. Berging - Plaats en afstand tot de verwerkingsinstallaties van de diverse tijdelijke of uiteindelijke bestemmingen. Monitoring en kwaliteitstoetsen - Voorgenomen meetplannen ten behoeve van sturing en controle van de verschillende deelprocessen - Kwaliteitsborging met betrekking tot het werk. - Globale opzet van voorziene kwaliteitsmeetplannen per deelstap. - Voorziene proefopzet om de civieltechnische toepasbaarheid te testen Rapportage en informatievoorziening - Indicatieve beschrijving van de meetplannen en deelrapportages welke in het kader van het werk voorzien zijn. - Indicatieve beschrijving van de rapportage over economische en technische aspecten van een praktijkschaal uitvoering van de processen, aan de hand van de tijdens dit werk verkregen gegevens. - Eventuele suggesties voor aanvullende informatievoorzieningen (publicaties, krante-artikelen,videofilms, foto's, dia's, etc). Organisatie - Samenstelling van de combinatie (indien van toepassing) - Voorziene onderaanneming. - Beschrijving penvoerder en postadres (in geval van buitenlandse penvoerder, dient een Nederlands postadres toegevoegd te worden). - Curriculum vitae van de medewerkers welke worden ingezet op het werk - Relevante ervaring van de medewerkers. - Relevante ervaring van de combinatie/de aannemer met vergelijkbare werken.
20
Bijlage 5 Baggervakken
6 Grontmij
Onderzoeksgebied
Baggerlocat ie
Vastgestelde baggerlocatie binnen geselecteerde gebied pilotsanering Schaal 1 5000