Hoofdpunten van het Regeringsbeleid 2004
Inhoudsopgave 1. Het financieel-economisch beleid ....................................................................................2 2. Het sociaal-economisch beleid....................................................................................... 10 3. Onderwijs en kennis........................................................................................................ 10 4. Veiligheid en justitiële keten...........................................................................................24 5: Volksgezondheid............................................................................................................. 30 6. Modernisering overheid, bestuurlijke vernieuwing en koninkrijksrelaties....................37 7. Immigratie en integratie .................................................................................................42 8. Ruimte, milieu en natuur, platteland en landbouw, wonen en mobiliteit .....................45 9. Internationaal en Europees beleid en Defensie.............................................................. 61
1. Het financieel-economisch beleid De Nederlandse economie maakt momenteel de sterkste inzinking sinds begin jaren 80 door. De economie groeit nu al drie jaar op rij nauwelijks, de werkloosheid stijgt zeer snel en de budgettaire problemen van de overheid worden alsmaar groter. Indien wij nalaten de economische en budgettaire problemen aan te pakken krijgen de huidige generatie én volgende generaties daarvan de rekening gepresenteerd: in de vorm van structurele werkloosheid, blijvende economische problemen en ontspoorde overheidsfinanciën. Bovendien zal ons land zonder maatregelen de Europese afspraken uit het Stabiliteits- en Groeipact schenden. Het begrotingssaldo van de overheid verslechtert dusdanig snel dat in aanvulling op de maatregelen uit het Hoofdlijnenakkoord nog extra maatregelen noodzakelijk zijn om schuldaflossing ten behoeve van de vergrijzing in zicht te houden en om aan de regels van het Stabiliteits- en Groeipactpact te blijven voldoen. Daarom is het noodzakelijk nú veranderingen te bewerkstelligen. motto kabinet Het motto van het kabinet, ‘meedoen, meer werk, minder regels’, geeft kernachtig weer welke richting zal worden ingeslagen om ervoor te zorgen dat Nederland er over vier jaar beter voorstaat. Het groeivermogen van de economie moet weer toenemen zodat de werkgelegenheid kan herstellen. De overheid zal door het terugdringen van regelzucht en bureaucratie meer ruimte moeten geven aan burgers en bedrijven zodat ze zelf initiatief en verantwoordelijkheid kunnen nemen. Tegelijkertijd zal de overheid de kwaliteit van de publieke dienstverlening moeten verbeteren. De overheidsfinanciën zullen weer op orde moeten worden gebracht, zodat we voorkomen dat de publieke sector onbetaalbaar wordt en de overheidsfinanciën onhoudbaar worden en zodat we ons aan de Europese afspraken houden. Om deze veranderingen te kunnen realiseren zal iedereen een bijdrage moeten leveren. Burgers door meer eigen verantwoordelijkheid te nemen en naar vermogen bij te dragen aan de oplossing van de economische en sociale problemen. Sociale partners door bij te dragen aan herstel van de werkgelegenheidsontwikkeling. En het kabinet door duidelijke keuzes te maken en maatregelen door te voeren die economie én arbeidsmarkt structureel versterken, de publieke dienstverlening verbeteren en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën herstellen. Als iedereen zijn bijdrage levert, zal er in Nederland in 2007 veel ten goede zijn veranderd. achterblijvende groei Het gaat slecht met de Nederlandse economie. Sinds 2001 groeit de economie nauwelijks meer: gemiddeld wordt in 2001-2003 een economische groei van 0,5 procent gehaald. Deze economische inzinking gaat gepaard met een snelle, verontrustende stijging van de werkloosheid: van ruim 3 procent van de beroepsbevolking in 2001 tot bijna 7 procent in 2004. In de eerste helft van dit jaar kwamen er elke maand gemiddeld 14 duizend werklozen bij. In enkele jaren tijd lijkt onze economie van ‘Dutch miracle’ verworden tot economisch zorgenkind. concurrentiepositie De economische malaise in Nederland staat niet op zichzelf. De internationale conjuncturele neergang die sinds 2001 plaatsvindt, is door het open karakter van de economie bij ons relatief sterk voelbaar. Er is echter meer aan de hand. De neergang is hier sterker dan in andere landen: waar Nederland in de jaren negentig vrijwel continu beter presteerde dan het Europese gemiddelde, is inmiddels het omgekeerde het geval. In feite verslechterde de economische situatie al langere tijd. Het achterblijven van de economische groei sinds 2001 wordt namelijk voor een belangrijk deel veroorzaakt door een verslechtering van de concurrentiepositie. In de periode 1997-2003 zijn onze arbeidskosten per eenheid product ruim 10 procent meer gestegen dan die van onze concurrenten.
2
Voor een belangrijk deel wordt de verzwakking van de concurrentiekracht veroorzaakt door binnenlandse factoren. Toen eind jaren negentig de werkloosheid in Nederland vrijwel verdwenen leek, en de arbeidsmarkt steeds krapper werd, zijn de arbeidskosten te snel gestegen. dalende beurskoersen De forse koersdalingen op de beurs hebben bijgedragen aan de economische malaise. De koersdalingen hebben niet alleen negatieve effecten op de consumptie, maar ook de vermogenspositie van de pensioenfondsen aangetast. Herstel van de vermogenspositie van de pensioenfondsen vereist hogere pensioenpremies. Een verdere stijging van de arbeidskosten is het gevolg daarvan, juist op het moment dat de arbeidskosten al sterk zijn gestegen. loonontwikkeling Een substantiële matiging van de arbeidskosten ten opzichte van de Nederlandse handelspartners is noodzakelijk om de werkgelegenheid te herstellen. De overheid neemt daarom haar verantwoordelijkheid waar zij direct invloed heeft op de loonontwikkeling. Daarom zal de arbeidsvoorwaardenruimte voor de publieke sectoren worden beperkt en de ontwikkeling van het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen zal overeenkomstig de contractloonontwikkeling van de ambtenaren worden gematigd. De loonontwikkeling in de marktsector is primair de verantwoordelijkheid van de sociale partners. Het kabinet doet daarom een beroep op de sociale partners het voorbeeld van de overheid te volgen en een bijdrage te leveren aan het herstel van de werkgelegenheid door loonmatiging in de marktsector. Dan kan de parallelle ontwikkeling van de lonen in de markt en de ambtenarensalarissen en uitkeringen in stand blijven. arbeidsparticipatie Ook indien de concurrentiepositie weer wordt hersteld zijn de vooruitzichten voor de economische groei in de komende kabinetsperiode niet rooskleurig in vergelijking met de groei in de jaren negentig. De geringere toename van het arbeidsaanbod door de vergrijzing beperkt de potentiële groei van de economie. Dit maakt het des te belangrijker dat de bestaande mogelijkheden om de potentiële groei te verhogen, via een hogere arbeidsdeelname en een hogere productiviteit van werknemers, worden benut. Het kabinetsbeleid richt zich daarom op het stimuleren van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit. herinrichting sociale zekerheid Om dit te bereiken zal de sociale zekerheid worden heringericht en wordt de armoedeval bestreden. De WAO zal in 2005 ingrijpend worden gewijzigd, waarbij het uitgangspunt zal zijn dat alleen diegenen die echt geen betaalde arbeid kunnen verrichten toegang krijgen. De WW zal deze kabinetsperiode worden aangescherpt en de decentralisatie van bijstand en reïntegratiebudgetten zal worden doorgezet. De fiscale arbeidskorting wordt verhoogd zodat werken meer lonend wordt. Werknemers worden verder gestimuleerd om langer actief te blijven op de arbeidsmarkt door de prikkels om te vroeg te stoppen met werken weg te nemen. De fiscale faciliëring van VUT- en prepensioenregelingen wordt daarom beëindigd. Zo moet het weer aantrekkelijker worden om een baan te zoeken, te vinden en te houden. onderwijs en innovatie Op lange termijn kan de overheid een belangrijke bijdrage leveren aan de arbeidsproductiviteit door het onderwijs te verbeteren en door onderzoek en innovatie te bevorderen. Dit heeft een positief effect op de kwaliteit van het arbeidsaanbod, waardoor de productiviteit van werknemers toe kan nemen. Het kabinet heeft daarom een innovatieplatform ingesteld dat concrete aanbevelingen zal doen om de kennisontwikkeling en –benutting te verbeteren.
3
administratieve lasten De overheid kan belemmeringen voor burgers en bedrijven wegnemen door de regeldruk vanuit de overheid terug te dringen. Administratieve lasten voor burgers en bedrijven leveren niet alleen ergernis op maar brengen ook kosten met zich mee en drukken zowel productiviteit als werkgelegenheid. Het kabinet wil in deze kabinetsperiode de administratieve lasten voor bedrijven met een kwart verlagen. Volgend jaar wordt de regelgeving voor woon-werkverkeer vereenvoudigd. Hierdoor behoort de ingewikkelde rittenadministratie die voor veel administratieve rompslomp zorgt tot het verleden. problemen niet doorschuiven De economische neergang raakt vrijwel iedereen in Nederland. Direct doordat de werkloosheid oploopt, bedrijfswinsten verdampt zijn en de koopkracht afneemt. Indirect doordat budgettaire ruimte voor de overheid sterk is teruggelopen. Dit heeft onvermijdelijk consequenties voor de overheidsuitgaven of de belasting- en premietarieven, nu of in de toekomst. Het kabinet kiest ervoor om de financiële problemen voor de overheid niet door te schuiven naar toekomstige generaties. Tijdens deze kabinetsperiode moet het begrotingssaldo aanzienlijk verbeteren. Zo wordt voorkomen dat aflossing van de overheidsschuld – noodzakelijk om de gevolgen van de vergrijzing op te vangen - uit het zicht verdwijnt. Dit betekent dat fors moet worden ingegrepen. voorkomen langdurig saneringsproces Ervaringen in de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw hebben laten zien dat de financiële positie van de overheid snel kan verslechteren. Te lang werd destijds gedacht dat de tegenvallers tijdelijk van aard waren en dat door een stimulerend budgettair beleid te voeren de economische malaise in Nederland zou kunnen worden opgelost. Daardoor werd, achteraf gesproken, te laat ingegrepen. Een jarenlang volgehouden saneringsproces was vervolgens nodig om de overheidsfinanciën weer op de rails te krijgen. Het kabinet wil een dergelijk langdurig saneringsproces in de toekomst vermijden door nu wel tijdig en adequaat in te grijpen. Europese afspraken Door de budgettaire situatie zijn de Europese afspraken uit het Verdrag van Maastricht en het Stabiliteits- en Groeipact ook voor Nederland actueel geworden. Deze afspraken zijn cruciaal voor de monetaire en economische stabiliteit in Europa en moeten daarom door alle lidstaten worden gerespecteerd. Concreet betekent dit dat feitelijke EMU-tekorten van 3 procent BBP of groter niet acceptabel zijn. Om te voorkomen dat deze limiet door onverwachte tegenvallers wordt overschreden hanteert het kabinet een grens van 2,5 procent BBP voor het feitelijke EMUtekort. Een aanvullende vereiste is dat over de middellange termijn een begrotingspositie van nabij evenwicht of een overschot moeten worden gerealiseerd en gehandhaafd. Dit betekent dat het conjunctuurgeschoonde tekort (ook wel structurele tekort) ten hoogste 0,5 procent BBP mag bedragen. Indien die doelstelling niet wordt bereikt is een verbetering van het structurele tekort met tenminste 0,5 procentpunt BBP per jaar vereist. Zonder maatregelen zouden alle grenzen – 3 procent BBP feitelijk en 0,5 procent BBP structureel dan wel een verbetering van 0,5 procent BBP van het structurele tekort – zijn overschreden. Dat is voor het kabinet niet acceptabel. vergrijzing Behalve met de Europese spelregels heeft het kabinet bij het bepalen van de budgettaire doelstellingen uitdrukkelijk rekening gehouden met demografische trends. Veel economische ontwikkelingen zijn moeilijk te voorspellen. Dat geldt echter niet zo zeer voor de vergrijzing. Nederland zal (net als de meeste andere Europese landen) de komende decennia te maken krijgen met een forse toename van het aantal ouderen in ons land. De gevolgen hiervan zijn ingrijpend voor onder andere de AOW, de WAO en de zorg. Op verschillende andere terreinen zullen die
4
gevolgen duidelijk voelbaar zijn, zoals de ruimtelijke ordening en woningbouw en vrijetijdsbesteding. De financiële gevolgen voor de overheid zijn fors. Het Centraal Planbureau Bureau, De Nederlandsche Bank en de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid voorzien een ontwikkeling waarbij zonder nader beleid de overheidsfinanciën ontsporen als gevolg van hogere AOW-pensioenlasten en zorguitgaven. Het kabinet wil deze dreigende ontwikkeling tijdig keren met een beleid langs drie sporen, namelijk: • Verhoging van de arbeidsparticipatie, waardoor het financiële draagvlak voor het instandhouden van collectieve voorzieningen wordt verbreed; • Aanpassing van collectieve regelingen, waardoor de invloed van de vergrijzing op de ontwikkeling van de overheidsuitgaven wordt beperkt; • Een houdbaar budgettair beleid gericht op schuldaflossing, waardoor bespaard wordt op de rente-uitgaven en de hogere vergrijzingslasten kunnen worden ingepast. Schuldaflossing is dus één van de instrumenten om ervoor te zorgen dat de begroting ook in de toekomst houdbaar blijft. Schuldaflossing staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van een bredere strategie om de gevolgen van de vergrijzing op te vangen. Ondanks de budgettaire tegenvallers vindt het kabinet het nog steeds van groot belang dat aan het eind van de kabinetsperiode een begrotingssaldo wordt bereikt waarbij het streven naar verdere aflossing van de overheidsschuld niet uit het zicht verdwijnt. Hoofdlijnenakkoord In de financiële bijlage bij het Hoofdlijnenakkoord is concreet aangegeven hoe bij de start van deze kabinetsperiode is omgegaan met de spanning tussen een beperkte budgettaire ruimte en financiële tegenvallers enerzijds en de wens om op bepaalde beleidsprioriteiten te intensiveren anderzijds. Het Hoofdlijnenakkoord resulteerde, uitgaande van het toen actuele economische beeld, in een feitelijk EMU-tekort van 0,5 procent BBP in 2007. Hiertoe werd een pakket aan maatregelen overeengekomen waarbij 13 miljard euro ombuigingen werden gecombineerd met ruim 3 miljard euro uitgavenintensiveringen en een per saldo beperkte lastenverlichting. begrotingsregels Om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën gedurende de kabinetsperiode te waarborgen zijn in het Hoofdlijnenakkoord begrotingsregels afgesproken, gebaseerd op een scheiding van uitgaven en inkomsten. Hierbij wordt aan de uitgavenkant uitgegaan van een vast reëel uitgavenplafond, uitgaventegenvallers dienen tijdig gecompenseerd te worden door besparende maatregelen. Aan de inkomstenkant van de begroting kunnen de automatische stabilisatoren hun werk doen. Aanvullende maatregelen werden aangekondigd indien door tegenvallers niet zou kunnen worden voldaan aan de Europese verplichtingen. nieuwe tegenvallers Sinds het opstellen van het Hoofdlijnenakkoord is het economisch beeld snel verder verslechterd en hebben zich tegenvallers voorgedaan. Door de recente economische en budgettaire verslechteringen dreigt het feitelijke begrotingstekort in 2004 de 2½ procent-grens uit het Hoofdlijnenakkoord te overschrijden, om ook in 2007 ruim boven het eerder voorziene niveau te komen (1,1 procent BBP in plaats van 0,5 procent BBP). Voor de hele kabinetsperiode zou ook het structurele tekort hoger liggen dan het Stabiliteits- en Groeipact voorschrijft. aanvullend pakket De verslechtering van het structurele saldo betekent dat de tegenvallers niet zomaar zullen verdwijnen wanneer de conjunctuur weer aantrekt. Daarom heeft het kabinet een pakket
5
aanvullende maatregelen opgesteld waarmee de budgettaire situatie verbetert en tegelijkertijd de economie structureel wordt versterkt. Bij de invulling van het aanvullend pakket zijn de lijnen uit het Hoofdlijnenakkoord doorgezet. De intensiveringen worden volledig gehandhaafd (behoudens een verschuiving van bedragen naar latere jaren). De nadruk ligt op structurele hervormingen die de arbeidsparticipatie vergroten. Met dit pakket aan maatregelen wordt het feitelijke begrotingstekort in 2004 teruggebracht tot onder de signaalwaarde uit het Hoofdlijnenakkoord van 2½ procent, terwijl voor 2007 een tekort van ½ procent binnen bereik blijft. Tabel 1.1: EMU-saldo zonder en met beleid 2003-2007; in % BBP 2003 2004 EMU-saldo zonder beleid -3,0% -3,8% Effect pakket Strategisch Akkoord1 Effect Hoofdlijnenakkoord Effect Aanvullend beleidspakket Miljoenennota 2004 Actueel EMU-saldo Structureel EMU-saldo
2005 -3,8%
2006 -3,0%
2007 -2,9%
+0,7%
+0,6%
+0,5%
+0,5%
+0,5%
0,0%
+0,6%
+1,3%
+1,2%
+1,3%
0,0%
+0,3%
+0,4%
+0,4%
+0,5%
-2,3% -1,3%
-2,3% -0,7%
-1,6% -0,5%
-0,9% -0,3%
-0,6% -0,5%
1) Inclusief aanvullend beleidspakket Miljoenennota 2003 (bron: Miljoenennota 2004)
begroting 2004 De maatregelen die volgend jaar worden genomen zijn het resultaat van de besluitvorming neergelegd in het Hoofdlijnenakkoord en het aanvullend beleidspakket dat deze zomer is opgesteld. Daarnaast spelen maatregelen uit het Strategisch Akkoord en de Miljoenennota 2003 een rol. Tabel 1.2: Maatregelen 2004 vanaf Miljoenennota 2003*; in miljarden euro 2004 w.v. HA+AP Ombuigingen -10,9 -5,7 Verantwoorde arbeidsvoorwaardenruimte -1,3 -0,9 Bevorderen arbeidsparticipatie -3,1 -1,1 Buitenland en asiel -0,8 -0,4 Beperken bureaucratie en regelgeving -1,0 -0,5 Beperken overheidssubsidies en vergroten profijtbeginsel -1,9 -1,2 Beheerste ziektekosten -1,7 -1,4 Overig -1,2 -0,3 Intensiveringen Kennis Veiligheid Mobiliteit en bereikbaarheid Zorg Overig
3,9
1,4
0,5 0,5 0,5 1,3 1,2
0,2 0,2 0,3 0,4 0,3
Lastenontwikkeling
-1,2
-1,5
6
* De tabel bevat de maatregelen uit Strategisch Akkoord, de Miljoenennota 2003, het Hoofdlijnenakkoord (HA) en het aanvullend beleidspakket (AP) zoals beschreven in de Miljoenennota. De laatste kolom omvat alleen maatregelen van het huidige kabinet. De lastenontwikkeling is ten opzichte van 2003. (bron: Miljoenennota 2004)
ombuigingen Ombuigingen in 2004 zijn gericht op een structurele versterking van de economie door de participatie op de arbeidsmarkt te bevorderen. De loonruimte in de collectieve sector en de daaraan gekoppelde uitkeringen, wordt volgend jaar beperkt. Prikkels in de sociale zekerheid om te participeren worden versterkt. De overheidsbureaucratie wordt in 2004 beperkt door een reductie van aantal ambtenaren bij de rijksoverheid en een vergroting van de efficiency. Om de betaalbaarheid van de zorg op korte termijn te waarborgen wordt in 2004 het verplicht verzekerde ziekenfondspakket beperkt. intensiveringen In het Hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet aangegeven aan welke beleidsterreinen zij prioriteit geeft. Op het gebied van kennis en onderwijs worden extra middelen ter beschikking gesteld om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Verkleining van het lerarentekort blijft daarbij belangrijk. Daarnaast wordt geïnvesteerd in ICT-voorzieningen op scholen, in inventaris en in huisvesting en zal de regeldruk voor scholen worden verminderd. De aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt wordt versterkt en op het terrein van de veiligheid wordt de veiligheidsketen in balans gebracht en versterkt. De extra middelen op het terrein van de zorg worden aangewend om een hogere productie mogelijk te maken, waardoor wachtlijsten kunnen worden teruggedrongen. lasten Het lastenpakket voor 2004 omvat een mix van lastenverlichtende en lastenverzwarende maatregelen. Per saldo is sprake van een lastenverzwaring van 1,1 miljard euro. Bij de samenstelling van het pakket is zoveel mogelijk gekozen voor specifieke maatregelen die de structurele economische groei ontzien en leiden tot een evenwichtige koopkrachtverdeling. Om de verwachte stijging van de belastingderving in verband met de eigen woning te beperken, en om de ongelijkheid tussen verhuizende en zittende woningbezitters op te heffen, geldt voortaan dat de hypotheekrente aftrekbaar is voorzover de extra hypotheek nodig is om bovenop de gerealiseerde waarde van het verkochte huis de aanschaf van het nieuwe huis te financieren. doelstellingen Met de geschetste maatregelen wil het kabinet bereiken dat Nederland er in 2007 duidelijk beter voorstaat dan nu het geval is. Een hoogconjunctuur aan het eind van de kabinetsperiode kan niet worden beloofd. Nederland is als open economie immers in hoge mate afhankelijk van ontwikkelingen in de rest van de wereld. Wat wel kan is dat de relatieve concurrentiepositie van Nederland wordt verbeterd. In 2007 moet Nederland weer meedoen in de economische kopgroep van Europa en weer sneller groeien dan het Europese gemiddelde. consumenten Het marktwerkings- en ordeningsbeleid heeft ertoe geleid dat consumenten een grotere keuzevrijheid hebben gekregen. Dit betekent niet automatisch dat de consument die keuzevrijheid ook kan en wil gebruiken. Ook is er te gemakkelijk van uitgegaan dat de mondigheid van consumenten en hun wettelijke bescherming vanzelf zekerheid van voorzieningen en veiligheid zouden kunnen afdwingen. Voordat de consument deze rol in het marktproces kan spelen, moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan: de consument moet geprikkeld worden om zijn positie als volwaardige marktpartij op te eisen, hij moet kunnen beschikken over juiste, betrouwbare informatie en het moet duidelijk zijn waar hij terecht kan
7
met zijn klachten. Daartoe wordt in de komende kabinetsperiode onder andere de informatievoorziening aan de consument verbeterd door het uitbouwen van de consumentensite www.staiksterk.nl. Ook wordt onderzocht waar lacunes zijn bij klachtenafhandeling en toezicht. [margetekst: liberalisering] Bij herijking van het ordeningsbeleid staat een goede regeling van de vraagzijde centraal. Dit speelt bijvoorbeeld bij de liberalisering van netwerksectoren, zoals de energie- en communicatienetwerken. Zonder deze netwerken kan een moderne samenleving niet functioneren. De liberalisering van deze netwerksectoren moet daarom primair in dienst staan van de belangen van klanten (zowel consumenten als kleine bedrijven). Naast heldere keuzes en verlaging van de overstapkosten, gaat het vooral om zaken als voorzieningzekerheid, leveringszekerheid en veiligheid. Deze voorwaarden moeten door middel van regelgeving en toezicht worden gewaarborgd. Het ministerie van Economische Zaken neemt de regie bij de volledige marktopening van de energiemarkt op 1 juli 2004. In het najaar 2003 komt er aanvullende wetgeving die de voorzieningzekerheid en de leveringszekerheid garandeert. Ook krijgt de Dienst uitvoering en toezicht Energie (DTe), meer sanctiemiddelen voor de aanpak van netbeheerders die niet goed functioneren. Met deze maatregelen is een verantwoorde marktopening op 1 juli 2004 mogelijk. In 2004 wordt in de gasmarkt het netwerkbedrijf van de Gasunie gesplitst van het handelsbedrijf, waardoor een onafhankelijke positie van het netbeheer wordt bevorderd. Het energietransitiebeleid is erop gericht om op de langere termijn over te gaan naar een duurzame energiehuishouding, die zowel de economie als het milieu ten dienste staat. De budgetten voor energie-innovatie blijven op peil. Verder wordt eenmalig 35 miljoen euro extra vrijgemaakt, waarvan 15 miljoen euro in 2004, om transitie-experimenten financieel te ondersteunen. In 2004 worden de Europese richtlijnen op het gebied van Open Network Provision geïmplementeerd via een herziening van de Telecommunicatiewet. Deze wetswijziging leidt niet alleen tot meer concurrentie en dynamiek, maar ook tot een betere bescherming van consumenten. Ook de volledige liberalisering van de postmarkt gebeurt met het oog op het belang van de consument. De universele dienstverlening op de postmarkt is nu wettelijk geregeld, waardoor de kwaliteit en de prijs voor de consument zijn gegarandeerd. Alleen als deze garanties ook in een volledig vrije markt gegarandeerd zijn, vindt volledige liberalisering in 2007 plaats. ruimte om te ondernemen Nederland daalt in de internationale ranglijsten van aantrekkelijkste vestigingsplaatsen. Bedrijven en starters hebben niet voldoende ruimte om te ondernemen. Ze zuchten onder administratieve lasten en bureaucratie, hebben last van slechte bereikbaarheid en criminaliteit en kampen met onvoldoende goede fysieke ruimte om te ondernemen. Nederland moet als vestigingsplaats voor bedrijven weer terug aan de top. Hiervoor neemt het kabinet een aantal acties. Ten eerste worden de urgentste knelpunten voor startende ondernemers en overige MKB-bedrijven aangepakt. Zo krijgt ondernemerschap meer aandacht in het onderwijs en wordt het starten van een onderneming makkelijker gemaakt. Verder wordt tegenstrijdige regelgeving tegengegaan. Voor de aanpak van criminaliteit wordt een programma opgesteld, dat in het najaar van 2003 aan het parlement wordt aangeboden. Hierin worden urgente knelpunten aangepakt, zoals de winkelcriminaliteit in de detailhandel en de overvallen en ramkraken bij juweliers.
8
Het kabinet streeft ernaar administratieve lasten met 25 procent in 2007 terug te brengen. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken om per ministerie een plafond vast te stellen aan de administratieve lasten. Het regionaal beleid wordt vernieuwd. In het najaar van 2003 krijgt het parlement een beleidsbrief waarin een nieuwe visie uiteen wordt gezet op het gebiedsgerichte economische beleid, de herstructurering van bedrijventerreinen, het toerisme en het grotestedenbeleid. internationaal ondernemen Export is een belangrijke motor voor economische groei. Een aanzienlijk deel van het middenen kleinbedrijf is niet gericht op de kansen en de mogelijkheden in het buitenland. Volgens berekeningen telt Nederland nog 50.000 bedrijven met een onbenut exportpotentieel. Daarin moet verandering komen. Het ministerie van Economische Zaken begint een campagne die ondernemers moet aanzetten tot internationale activiteiten en de weg wijst naar ondersteunende regelingen en programma’s.
9
2. Het sociaal-economisch beleid 2. Het sociaal-economisch beleid Nederland staat voor ingrijpende keuzes op het terrein van werk en inkomen. Het beroep op socialezekerheidsregelingen is groter dan ooit werd beoogd en het schort aan de uitstroom uit deze regelingen. Mensen worden te snel afgeschreven. Een nieuwe vormgeving van de WAO en de bijstand is dan ook dringend gewenst. De vraag wat mensen nog wel kunnen, in plaats van wat zij niet meer kunnen, moet centraal komen te staan. Dat is niet alleen om sociale, maar ook om economische redenen gewenst. De vergrijzing is geen vergezicht, maar staat in feite voor de deur. Aangezien het in Nederland nu nog gebruikelijk is om voor het 65e levensjaar te stoppen met werken, zullen grote groepen mensen uit de naoorlogse geboortegolf zich al voor 2010 van de arbeidsmarkt terugtrekken. Een steeds kleinere groep mensen vormt dan het draagvlak voor de publieke voorzieningen. Het kabinet zet daarom in op verhoging van de arbeidsdeelname. Wie kàn meedoen, moet meedoen. Een beleid gericht op meer mensen aan het werk, heeft alleen kans van slagen als er voldoende werkgelegenheidsgroei is. Dat onderstreept de noodzaak van een beheerste loonkostenontwikkeling. Voor 2004 gelden vijf prioriteiten die zijn voorzien van meetbare doelstellingen: - een nieuwe arbeidsongeschiktheidsregeling; - meer mensen aan het werk helpen die nu nog aangewezen zijn op een uitkering; - de verwachte dalende trend in de arbeidsdeelname van ouderen omzetten in een stijgende trend - betere mogelijkheden om werk en zorg te combineren; - verminderen van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.
sociaal-economisch beeld
Het huidige economische dal is dieper dan Nederland in lange tijd heeft meegemaakt; het is ook dieper dan in ons omringende landen. Sinds 2001 beweegt de groei in Nederland zich onder het gemiddelde van de EU. Voor 2004 verwacht het CPB 1 procent groei voor Nederland (gemiddeld 2 procent voor de hele EU). De lage groeicijfers hangen nauw samen met de hoge loonstijgingen van de afgelopen jaren. Het gevolg hiervan was een verslechtering van de Nederlandse concurrentiepositie. Voor volgend jaar verwacht het CPB licht herstel van de internationale economische conjunctuur, maar door de hoge arbeidskosten zal Nederland daarvan slechts in geringe mate profiteren. De stijging van de arbeidskosten als gevolg van loonstijgingen en de verhoging van pensioenpremies bedraagt in 2003 naar verwachting meer dan 4 procent. Als gevolg van de lage economische groei loopt de werkloosheid snel op. In de periode april-juni waren volgens het CBS gemiddeld 400.000 mensen werkloos. Het CPB verwacht een verdere stijging tot 540.000 werklozen in 2004. Het aantal mensen met een werkloosheids- of bijstandsuitkering zal naar verwachting oplopen van 665.000 dit jaar naar 780.000 volgend jaar. In 2003 is de werkgelegenheid voor het eerst in lange tijd weer gedaald. Gemeten in arbeidsjaren neemt de werkgelegenheid af met 1¼ procent; in 2004 met ¾ procent. Dit hangt nauw samen met reorganisaties die bedrijven doorvoeren onder druk van de conjunctuur. De daling van de werkgelegenheid treft vooral jongeren. In 2002 hadden 78.000 jongeren in de leeftijd van 15 tot
10
25 jaar geen baan (8,7 procent). In het tweede kwartaal van 2003 is dat opgelopen tot ruim 100.000. loonontwikkeling De sleutel voor verlaging van de arbeidskosten ligt bij de sociale partners. Het is aan hen om meerjarige loonmatiging en toekomstbestendige pensioenarrangementen tot stand te brengen. Verdere stijging van pensioenpremies kan onder andere worden beperkt door de inhoud van pensioenregelingen aan te passen. Gematigde premies dragen bij aan verlaging van de arbeidskosten. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat de ontwikkeling van het bruto minimumloon en de uitkeringen gelijk oploopt met de loonstijging van de ambtenaren. In 2004 en 2005 zal ook de kinderbijslag deze ontwikkeling volgen. De verslechterde economische ontwikkeling vertaalt zich dit jaar en volgend jaar in een sterke stijging van de verhouding tussen het aantal niet-werkenden (inactieven) en werkenden (actieven), de zogeheten I/A-ratio. Deze verhouding is maatgevend voor de wijze waarop het minimumloon en de uitkeringen worden gekoppeld aan de loonstijging in de marktsector en bij de overheid. Het kabinet wil dat van het beleid ten aanzien van de koppeling een richtinggevende werking uitgaat op de loonvorming in de marktsector. Het kabinet nodigt de marktsector nadrukkelijk uit ook de weg van loonmatiging in te slaan. Op deze wijze komt een solidaire inkomensontwikkeling binnen handbereik.Het kabinet heeft besloten in deze kabinetsperiode over te gaan tot volledige koppeling (aan de marktsector en de overheid), als het niveau van de I/A-ratio daalt tot onder 70 procent. Als de verwachte waarde van de I/A-ratio boven 70 procent uitkomt, wil het kabinet van volledige koppeling afzien en volgt koppeling aan uitsluitend de ambtenarensalarissen. Dat is voor volgend jaar het geval, de I/A-ratio bedraagt dan naar verwachting 72½ procent. koopkracht Door de economische teruggang is een achteruitgang in koopkracht onvermijdelijk. Wel staan evenwicht en een eerlijke verdeling centraal. Het Hoofdlijnenakkoord wijst daarbij specifiek op de positie van kwetsbare groepen (65-plussers zonder aanvullend pensioen of met een klein aanvullend pensioen en gezinnen met kinderen en een laag inkomen). In 2004 gaan burgers er gemiddeld tussen 0 procent en 1 procent in koopkracht op achteruit. De verhoging van de kinderkorting met 68 euro beperkt het koopkrachtverlies voor gezinnen met kinderen, Wel vervalt vanaf 2004 de bijzondere jaarlijkse verhoging van de kinderbijslag voor het eerste kind. Het kabinet houdt in het koopkrachtbeleid rekening met huishoudens die extra zwaar worden getroffen door maatregelen in de zorg, zoals ouderen en chronisch zieken. Koopkrachtontwikkeling 2004 Actieven Alleenverdiener met kinderen Modaal Twee maal modaal
-¼ -1
Tweeverdiener Modaal en ½ modaal met kinderen Twee maal modaal en ½ modaal met kinderen Modaal en modaal zonder kinderen Twee maal modaal en modaal zonder kinderen
1 0 -¼ -¾
Alleenstaande
11
Minimumloon Modaal Twee maal modaal Alleenstaande ouder Minimumloon Modaal
-¼ -¼ -¾ -1 1
Inactieven Sociale minima Paar met kinderen Alleenstaande Alleenstaande ouder
-½ -½ -¼
AOW (alleenstaand) Sociaal minimum AOW + 5000 euro
0 0
AOW (paar zonder kinderen) Sociaal minimum AOW + 10.000 euro
-½ -¾
De cijfers laten voor een aantal standaardhuishoudens de gemiddelde verwachte inkomensontwikkeling voor 2004 zien. Hierin is rekening gehouden met de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling en het gemiddelde effect van algemene maatregelen, zoals aanpassingen in de belastingen, premies en ziektekosten. Niet alle maatregelen komen in het algemene beeld tot uitdrukking zoals enkele maatregelen in de zorg en wijzigingen in de huursubsidie. De inkomensontwikkeling van individuele huishoudens kan afwijken van de gepresenteerde cijfers.
armoedeval Om de zogeheten armoedeval tegen te gaan, verhoogt het kabinet in 2004 de arbeidskorting met 30 euro. Ook komt er een extra combinatiekorting van 290 euro voor de minst verdienende partner en voor alleenstaande ouders. Armoedeval betekent dat mensen er financieel niet of nauwelijks op vooruitgaan als zij gaan werken, onder andere door het (deels) wegvallen van inkomensafhankelijke regelingen zoals de huursubsidie. Ook wordt de bijzondere bijstand gericht op groepen bijstandsgerechtigden afgeschaft (zoals de eindejaarsuitkering). Wel blijft het mogelijk in individuele gevallen bijzondere bijstand te verlenen. Hiermee is een bezuiniging gemoeid van 70 miljoen euro. Daarnaast bezuinigt het kabinet nog eens 150 miljoen op de bijzondere bijstand. Reden is dat het aantal bijstandsgerechtigden is gedaald terwijl tegelijkertijd de uitgaven voor bijzondere bijstand zijn gestegen. Het kabinet wil het niveau van de bijzondere bijstand terugbrengen tot het niveau van de tweede helft van de jaren negentig. Vanaf 2004 komt er een jaarlijkse aanvullende toeslag (van 454 euro voor gehuwden) voor mensen met een inkomen op minimumniveau die vijf jaar lang geen werk hebben en geen perspectief op een baan. In 2003 gaan alleenstaanden er gemiddeld ½ procent in inkomen op achteruit als zij een baan aanvaarden tegen het minimumloon. In 2004 verbetert hun inkomen als gevolg van de maatregelen met gemiddeld 3½ procent als ze zo'n baan aanvaarden. nieuwe Pensioenwet In de nieuwe Pensioenwet worden waarborgen vastgelegd om ervoor te zorgen dat pensioenfondsen ook in de toekomst aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Deelnemers aan pensioenregelingen en gepensioneerden moeten erop kunnen vertrouwen dat afspraken over
12
pensioenen worden nagekomen. Daarom moeten sociale partners volstrekte helderheid geven over de pensioenafspraken en over de vraag wanneer zij wel of niet de pensioenuitkering indexeren. Een pensioenfonds moet vooraf duidelijk aangeven welke maatregelen worden genomen bij een dalend vermogen. nieuw arbeidsongeschiktheidsstelsel Een ingrijpende wijziging van het verzekeringsstelsel voor arbeidsongeschiktheid is onontkoombaar om de gestage groei van het aantal arbeidsongeschikten een halt toe te roepen. Niet het verzekeren van arbeidsongeschiktheid staat daarbij centraal, maar het activeren van arbeidsgeschiktheid. Het nieuwe stelsel, dat in 2006 moet ingaan, staat in het teken van werkhervatting. Een voorstel voor een nieuw stelsel is onlangs gepresenteerd in een hoofdlijnennotitie. In 2004 wordt het verder uitgewerkt in wetsvoorstellen. Het doel is de instroom van duurzaam en volledig arbeidsongeschikten te beperken tot maximaal 25.000 per jaar. Wie echt niet meer in staat is te werken, krijgt een permanente inkomensbescherming aangeboden van 70 procent van het laatstverdiende loon. Het gaat om mensen die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. Voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten komt er een zogeheten regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten. Mensen die minder dan 35 procent arbeidsongeschikt zijn, blijven in dienst van de werkgever. Het wordt voor werkgevers financieel aantrekkelijk gemaakt om gedeeltelijk arbeidsongeschikten in dienst te nemen of te houden. Het kabinet wil de periode waarin werkgevers verplicht het loon doorbetalen van zieke werknemers verlengen van één jaar naar twee jaar, zodat zij er meer belang bij krijgen langdurig verzuim terug te dringen. Om werknemers te stimuleren snel weer aan de slag te gaan, is het van belang dat in het tweede ziektejaar aanvullingen op de loondoorbetaling van 70 procent achterwege blijven. Dit wordt een belangrijke voorwaarde voor de toegang tot de nieuwe arbeidsongeschiktheidsregelingen. Het kabinet scherpt per 1 juli 2004 de regels aan voor de beoordeling van de vraag of iemand ondanks zijn beperkingen nog kan werken en hoeveel hij daarmee kan verdienen (het zogeheten Schattingsbesluit). De nieuwe regels worden toegepast bij de keuring van nieuwe WAOuitkeringsgerechtigden en bij herbeoordelingen van mensen die al recht op een WAO-uitkering hebben. Voor de begeleiding van uitkeringsgerechtigden naar werk wordt deze kabinetsperiode 100 miljoen euro extra uitgetrokken. Verminderen van arbeidsongeschiktheid begint bij het voorkómen van ziekteverzuim. Arboconvenanten zijn hiervoor een belangrijk instrument. In 2004 begint de tweede reeks van deze convenanten in ongeveer twintig sectoren met een hoog risico. De convenanten worden afgesloten tussen werkgevers, werknemers en overheid en hebben tot doel het ziekteverzuim en de instroom in de WAO in die sectoren terug te brengen met ten minste 20 procent ten opzichte van 2002. meer activerende WW Ook de activerende werking van de Werkloosheidswet (WW) wordt aangescherpt. Wie een beroep wil doen op de WW, moet in de toekomst 39 van de laatste 52 weken hebben gewerkt. Nu is dat 26 weken uit de laatste 39. In het huidige stelsel ontvangen mensen die alleen aan deze wekeneis voldoen een kortdurende uitkering. In de nieuwe situatie vervalt deze uitkering. Mensen krijgen alleen een WW-uitkering als ze niet alleen aan de wekeneis voldoen, maar bovendien ten
13
minste vier van de afgelopen vijf jaren hebben gewerkt. Daarnaast wil het kabinet de maximale duur van de WW-uitkering bekorten door de vervolguitkering af te schaffen. Dit is de uitkering die volgt op de uitkering die is afgeleid van het laatstverdiende loon. Deze maatregel geldt niet voor mensen die voor 11 augustus 2003 werkloos zijn geworden. Aanvullingen van voormalige werkgevers op WW-uitkeringen worden deels in mindering gebracht op de uitkering. Door deze maatregelen worden mensen gestimuleerd sneller weer aan het werk te gaan en worden de uitgaven voor de WW beperkt. Het kabinet maakt vóór 1 januari 2004 een verkennende nota over de toekomstbestendigheid van werkloosheidsregelingen. reïntegratie Op 1 januari 2004 wordt, als de Eerste Kamer ermee instemt, de nieuwe Wet werk en bijstand ingevoerd. Met de nieuwe wet krijgen gemeenten een budget om de bijstandsuitkeringen te betalen en een budget om mensen aan het werk te helpen. Gemeenten krijgen de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het beleid. Tegelijkertijd krijgen zij meer vrijheid om het reïntegratiebeleid vorm te geven. Als gemeenten door succesvol reïntegratiebeleid geld overhouden op het budget voor de betaling van de uitkeringen, mogen ze dit naar eigen inzicht besteden. Doel is gemeenten te stimuleren meer werk te maken van reïntegratie zodat het aantal bijstandsgerechtigden vermindert. Met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) zijn prestatieafspraken gemaakt over het aan werk helpen van arbeidsgehandicapten en werklozen. De afspraken betreffen een snelle start van het reïntegratietraject, de periode waarbinnen een reïntegratietraject moet worden aangeboden en het percentage trajecten dat moet leiden tot een duurzaam dienstverband. Zo moet 95 procent van de WW’ers binnen twaalf maanden een reïntegratietraject aangeboden krijgen. De helft van deze trajecten moet leiden tot een baan van meer dan zes maanden. Uitkeringsgerechtigden die niet meewerken aan reïntegratie, worden gekort op hun uitkering. Er wordt 225 miljoen euro bezuinigd door het afschaffen van subsidies aan werkgevers voor reïntegratietrajecten om werknemers tijdens het eerste en tweede ziektejaar aan het werk te helpen. Dit past in het voornemen van het kabinet om de verantwoordelijkheid voor het aan werk helpen van werknemers tijdens de eerste twee ziektejaren geheel bij de werkgever te leggen. Verder bespaart het kabinet onder meer op de uitvoeringskosten. Het kabinet wil het percentage mensen dat na een reïntegratietraject in een reguliere baan aan het werk gaat, in 2007 met een kwart verhogen. Met ingang van 2003 worden reïntegratiebedrijven afgerekend op resultaat. In toenemende mate wordt marktwerking toegepast bij de aanbesteding van trajecten. bestrijding jeugdwerkloosheid Het kabinet wil dat het percentage van de jeugdwerkloosheid in de periode 2003-2007 niet méér bedraagt dan het dubbele van het totale werkloosheidspercentage. Gezien de economische verwachtingen betekent dit het beperken van de jeugdwerkloosheid tot 10 à 15 procent. Hierbij gaat het om werkloosheid onder jongeren van 15 tot 22 jaar, exclusief studenten en scholieren. De inzet is dat iedere werkloze jongere binnen een half jaar (weer) aan de slag en/of naar school gaat. Op lokaal niveau gaan werkgevers, werknemers, gemeenten, scholingsinstellingen en andere betrokkenen afspraken maken om te voorkomen dat jongeren langdurig werkloos worden. Er komt een ‘taskforce’ die daarbij ondersteuning biedt. Het kabinet wil ervoor zorgen dat in deze kabinetsperiode 40.000 leer-werkplekken bij overheid en bedrijfsleven worden gerealiseerd. Ook worden jongeren aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid. Het kabinet heft de leeftijdsgrens van 23 jaar op in de fiscale stimuleringsregeling waarmee werkgevers voormalig werklozen kunnen laten scholen tot ze een zogeheten startkwalificatie hebben bereikt.
14
meer ouderen aan het werk Het kabinet streeft ernaar de verwachte dalende trend van de arbeidsdeelname van ouderen (5564 jaar) uiterlijk in 2007 om te keren in een stijgende trend. Hiervoor neemt het kabinet een groot aantal maatregelen. Om het onaantrekkelijker te maken voor oudere werknemers om vroegtijdig te stoppen met werken, wil het kabinet de huidige fiscale stimulans voor VUT- en prepensioenregelingen wegnemen Het risico op werkloosheid bij oudere werknemers wordt teruggedrongen door werkgevers te laten betalen voor werknemers van 57½ jaar en ouder die in de WW belanden. Deze bijdrage is gelijk aan een deel van de WW-lasten. Tegelijkertijd geldt vanaf 2004 weer de sollicitatieplicht voor oudere werknemers die werkloos worden, te beginnen met mensen met recente werkervaring. arbeid en zorg en emancipatie In 2004 introduceert het kabinet een levensloopregeling die het voor werknemers makkelijker maakt om perioden van onbetaald verlof financieel te overbruggen. De levensloopregeling is gebaseerd op de huidige verlofspaarregeling, maar kent ruimere mogelijkheden. Werknemers krijgen recht op deelname aan de levensloopregeling. Over het opnemen van verlof moet overleg met de werkgever plaatsvinden, tenzij het gaat om een wettelijk recht op verlof zoals ouderschapsverlof. Werknemers kunnen jaarlijks maximaal 12 procent van het bruto inkomen sparen. Het maximum tegoed wordt uitgebreid van éénmaal het loon op jaarbasis naar anderhalf jaar. De zogeheten omkeerregel geldt hierbij: er hoeft pas belasting te worden betaald over het tegoed als het wordt opgenomen. Het tegoed kan worden gebruikt voor elke vorm van verlof en kan ook in de twee jaar voor pensionering worden gebruikt voor het opnemen van deeltijdverlof, als minimaal de helft van de gebruikelijke arbeidsduur wordt doorgewerkt. De regeling biedt de mogelijkheid tot het aanbieden van een levenslooprekening (door banken) of een levensloopverzekering (door verzekeraars). De invulling van de verzekeringsproducten moet nog door verzekeraars worden uitgewerkt. De Wet financiering loopbaanonderbreking verdwijnt, evenals de afdrachtsvermindering voor werkgevers die ouderschapsverlof (deels) doorbetalen. Het kabinet beraadt zich nog op voortzetting van het Wetsvoorstel langdurend zorgverlof. Dit wetsvoorstel biedt recht op langdurend zorgverlof voor mensen met een partner, ouder of kind met een levensbedreigende ziekte. Er komt een tijdelijke fiscale tegemoetkoming voor werknemers die gebruikmaken van ouderschapsverlof. De tegemoetkoming krijgt de vorm van een heffingskorting ter hoogte van 50 procent van het minimumloon per opgenomen verlofdag voor werknemers die aan de levensloopregeling deelnemen. Deze tijdelijke regeling loopt tot 2008. De spaarloonregeling blijft naast de levensloopregeling bestaan. Werknemers kunnen kiezen met welke regeling ze sparen. Het kabinet streeft in de kinderopvang naar een capaciteit van ruim 182.500 plaatsen in 2004, 10.000 meer dan eind 2002. Een specifieke uitkering stelt gemeenten in staat het bestaande aantal subsidieplaatsen te handhaven. Vanaf 2005 biedt de nieuwe Wet basisvoorziening kinderopvang ouders een bijdrage in de kosten van de kinderopvang naar hun keuze. Ook is er vanaf 2005 100 miljoen euro per jaar extra beschikbaar voor de kinderopvang. Voorafgaand aan de invoering van de nieuwe wet verruimt het kabinet in het overbruggingsjaar 2004 de fiscale aftrekmogelijkheden voor werkgevers die kinderopvang bieden aan hun werknemers. Met name voor het midden- en kleinbedrijf wordt het daarmee aantrekkelijker een bijdrage te leveren aan de kinderopvangkosten van hun werknemers. Hiermee is een bedrag gemoeid van 50 miljoen euro.
15
Via convenanten met regionale partners, zoals bedrijven, gemeenten en Centra voor werk en inkomen, worden afspraken gemaakt om herintredende vrouwen aan werk te helpen. In 2005 moeten 50.000 herintreedsters aan betaald werk zijn geholpen. Doel is de arbeidsdeelname van vrouwen te verhogen tot 65 procent in 2010. Doel van het arbeid- en zorgbeleid is om in 2007 het verschil tussen de gewenste en de feitelijke mate van combineren van arbeid- en zorgtaken met een kwart te verminderen. Prioriteiten in het emancipatiebeleid van het kabinet zijn verbetering van de veiligheid van vrouwen, bevorderen van hun arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid en stimuleren van deelname van vrouwen aan besluitvorming en bestuur. De Commissie Participatie Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen, onder leiding van voormalig Tweede-Kamerlid Rosenmöller, zal stimuleren dat meer vrouwen uit etnische minderheidsgroepen aan het werk gaan. Ook wordt een plan van aanpak opgesteld voor emancipatie en integratie van allochtone meisjes en vrouwen. minder regels De komende jaren zal vereenvoudiging van regelgeving en vermindering van administratieve lasten onder meer worden gerealiseerd door een betere afstemming van de regelgeving op het terrein van sociale verzekeringen en de belastingen. De inning van premies voor de sociale verzekeringen wordt ondergebracht bij de Belastingdienst, zodat werkgevers nog maar met één loket van doen hebben. Ook wordt de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen ingetrokken. Doel is de administratieve lasten voor het bedrijfsleven op het terrein van SZW in 2007 met een kwart te verminderen, onder andere via deregulering. fraudebestrijding Het kabinet wil de komende jaren de handhaving van regels verder verbeteren. In oktober start een landelijk dekkend netwerk van interventieteams, waarin de Arbeidsinspectie, UWV, de Belastingdienst, gemeenten en de Sociale Verzekeringsbank gezamenlijk controles zullen uitvoeren. Doel is bestrijding van illegale tewerkstelling en fraude op het terrein van sociale zekerheid, zoals premiefraude, uitkeringsfraude en identiteitsfraude. De inspectiecapaciteit van de Arbeidsinspectie wordt uitgebreid met 80 inspecteurs. De inspecteurs worden ingezet in nieuwe multidisciplinaire teams die onderzoek gaan doen naar illegale tewerkstelling in onder andere de horeca, de vleesverwerkende industrie, de tuinbouw en de distributiesector. Ook zal de Arbeidsinspectie in Amsterdam en Den Haag onderzoeken doen naar malafide uitzendbureaus. De capaciteit van de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst (SIOD) wordt eveneens uitgebreid. Deze dienst richt zich op bestrijding van zware en complexe fraude.
16
3. Onderwijs en kennis Nederland heeft te maken met economische tegenwind. Daarom is het belangrijk het vernieuwend vermogen van onze samenleving te vergroten om zo de slagkracht van de economie ook voor de langere termijn veilig te stellen. Het kabinet vindt het belangrijk om te investeren in onderwijs en kennis. Onlangs nog wees de Europese Commissie haar lidstaten op het positieve verband tussen onderwijs en economische groei. Het kabinet trekt voor onderwijs en kennis, ondanks de moeilijke budgettaire situatie, een bedrag uit oplopend tot 800 miljoen euro in 2007. Nederland wil tot de Europese voorhoede behoren op het terrein van hoger onderwijs, onderzoek en innovatie. Om een impuls te geven aan innovatie als motor van de productiviteitsgroei en economische ontwikkeling heeft het kabinet een Innovatieplatform opgericht. De minister-president is voorzitter van het Innovatieplatform, de ministers van OCW en EZ zijn lid. Zowel uit het bedrijfsleven als uit het publieke onderzoek en het hoger onderwijs zijn gezaghebbende vertegenwoordigers lid, terwijl ook onafhankelijke deskundigen in het Innovatieplatform zijn opgenomen. Het Innovatieplatform moet leiden tot vernieuwende inzichten op het gebied van kennisontwikkeling en -exploitatie. De inzichten die uit het platform voortkomen, kunnen het strategische kader bieden voor de formulering en uitvoering van plannen op het gebied van hoger onderwijs, wetenschappelijk en technologisch onderzoek en innovatie. Die komen terug in beleidsdocumenten van OCW zoals het Wetenschapsbudget, het Hoger Onderwijs Plan (HOOP) en het plan voor aanpak van de tekorten in bèta techniek en in de Innovatiebrief van Economische Zaken. Ook kan het Innovatieplatform inzichtelijk maken wat het bedrijfsleven en het bestel van onderzoek en hoger onderwijs zelf kunnen bijdragen aan de ontwikkeling en de uitvoering van de strategie. De grote rol van onderwijs, cultuur en wetenschap bij het versterken van de samenleving gaat verder dan de economie alleen. Het gaat om de hele kennissamenleving, waarin niet alleen kennis en vaardigheden, maar ook waarden en normen worden doorgegeven. Investeren in onderwijs, cultuur en wetenschap is noodzakelijk, opdat zoveel mogelijk mensen mee kunnen doen. Niet voor niets zijn ‘Onderwijs, kennis en innovatie’ en ‘meedoen’ sleutelbegrippen van het kabinet. Het kabinet streeft naar vermindering van regelgeving en bureaucratie. Scholen krijgen meer ruimte om de inrichting van het onderwijs naar eigen inzicht vorm te geven. Ook culturele instellingen moeten zich kunnen toeleggen op hun werk, en niet in beslag worden genomen door te ingewikkelde subsidieprocedures. In het basis- en voortgezet onderwijs richt de overheid zich meer op de kwaliteit van het aanbod en het toezicht daarop. Het lerarentekort moet omlaag en het aantal leerlingen in het voortgezet en beroepsonderwijs dat de eindstreep haalt moet stijgen. Het hoger onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en innovatie moeten tot de Europese voorhoede gaan behoren. minder regels De relatie tussen de rijksoverheid en de scholen en (culturele) instellingen in het land is aan vernieuwing toe. Onderdeel van de nieuwe aanpak in deze kabinetsperiode is een vermindering van de regels. Dat is natuurlijk geen doel op zich, maar een middel om scholen en instellingen meer zelfstandigheid en vrijheid te bieden om te handelen. Dat moet leiden tot professionaliteit, kwaliteit en maatwerk en tegemoetkomen aan de specifieke wensen van de ‘gebruikers’ van onderwijs, cultuur en wetenschap. Daarom wordt de totale administratieve lastendruk van
17
onderwijs- en cultuurinstellingen verlaagd. Het aantal circulaires voor scholen en instellingen wordt zoveel mogelijk beperkt. Die grotere zelfstandigheid en vrijheid van instellingen gaan samen met duidelijke afspraken over kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid. Want ‘meer ruimte’ krijgt pas betekenis als de grenzen van die ruimte duidelijk zijn. Meer ruimte moet leiden tot betere prestaties, tot beter onderwijs voor de leerling of student. De overheid wil in overleg met scholen, instellingen en professionals de koers uitzetten die leidt tot betere prestaties en versterking van de eigen regie. Uiteraard gaat meer ruimte ook gepaard met de stimulans om de beschikbare ruimte en middelen maximaal te benutten en een goed zicht op schoolresultaten en andere relevante informatie is daarbij belangrijk, in het bijzonder voor ouders en jongeren die voor een school- of studiekeuze staan. De overheid moet er dus voor zorgen dat onderwijsinstellingen zich laten vergelijken. Het departement van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderhoudt een omvangrijke gegevensuitwisseling met in totaal meer dan 10.000 instellingen en miljoenen leerlingen en ouders. Dit wordt onder meer verzorgd door de Centrale Financiën Instellingen (CFi) en de Informatie Beheer Groep (IB-groep). CFi gaat de informatieverstrekking en dienstverlening aan scholen en beleidsmakers verbeteren. Dat leidt tot minder administratieve lasten voor de scholen en biedt hun het gereedschap om de bedrijfsvoering te verbeteren. Voor alle instellingen geldt dat de regels die er zijn moeten worden nageleefd. De overheid garandeert dat de instellingen tekst en uitleg geven over hun keuzes. Ze moeten zich op een vergelijkbare en open wijze verantwoorden tegenover de burgers in hun omgeving. Net als in het onderwijs streeft OC&W ernaar om op cultuurgebied de ‘alledaagse bureaucratie’ aan te pakken. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de eisen die aan het opstellen van een subsidieaanvraag zijn verbonden, de verplichtingen die een beschikking met zich meebrengt, of de eisen die worden gesteld aan de jaarlijkse verantwoording. Ook het zogenoemde doelgroepenbeleid, om de bevolking breder bij het culturele leven te betrekken, kan eenvoudiger. Veel gedetailleerde voorschriften die met dat beleid gepaard gingen, worden afgeschaft. De overheid wil de culturele instellingen het vertrouwen geven dat zij naar hun beste vermogen gestalte kunnen geven aan hun eigen ambities. Natuurlijk zijn instellingen wel gehouden aan wat zij in de beleidsplannen in het vooruitzicht hebben gesteld. Als beloften niet worden nagekomen, kan dit leiden tot sancties. onderwijspersoneel De aanpak van het lerarentekort heeft nog altijd prioriteit. Het grootste deel van de extra uitgaven in de onderwijsbegroting van dit jaar heeft te maken met de omgeving waarin onderwijspersoneel werkt, de werkdruk van leraren en directiepersoneel en met specifieke knelpunten op de arbeidsmarkt. Door de vergrijzing verdubbelt de uitstroom van leraren de komende tien jaar. Het doel van het beleid is om het geraamde tekort in 2007 van 10.400 volledige banen in het primair en voortgezet onderwijs terug te brengen tot ongeveer 2.200 voltijdbanen. De belangrijkste strategie is om de beroepen in het onderwijs aantrekkelijker te maken. Een lichtpuntje is het voorzichtige herstel dat lijkt op te treden bij de vooraanmeldingen voor de lerarenopleiding voortgezet onderwijs. Afgestudeerden van de gewone lerarenopleidingen kunnen maar de helft van de vraag naar leraren vervullen. Scholen moeten dus ook een beroep doen op zij-instromende leraren, herintreders en onderwijsondersteunend personeel. Daarnaast is het van belang te voorkomen
18
dat beginnend personeel uitvalt. Op langere termijn is een betere planning van de personeelsvoorziening essentieel, bij voorkeur in regionaal verband. Ook doorstroomtrajecten (van onderwijsassistent via lerarenondersteuner naar leraar) verdienen meer aandacht. Verder wordt er een eenjarige kopopleiding ingericht voor hbo- en wo-bachelors om een tweedegraadsbevoegdheid voor het onderwijs te halen. Studenten aan deze kopopleiding krijgen recht op studiefinanciering. Daarnaast wordt in 2004 begonnen met de ontwikkeling van een educatieve master-opleiding in het hbo. Scholen voor primair en voortgezet onderwijs krijgen meer geld om ondersteunend personeel aan te trekken. Die extra ondersteuning biedt scholen de mogelijkheid het onderwijs anders in te richten, taken en werk anders te verdelen en de werkdruk te verminderen. Niet alleen krijgt de leraar meer armslag, ook is de school met ondersteunend personeel beter in staat om eventuele personeelstekorten op te vangen. Bovendien biedt functiedifferentiatie loopbaanperspectief en dat maakt werken in het onderwijs aantrekkelijker. Voor de versterking van loopbaanmogelijkheden van ondersteunend personeel is extra geld beschikbaar. Andere maatregelen zijn gericht op het verbeteren van het functioneren van de onderwijsarbeidsmarkt en het versterken van de concurrentiepositie van het onderwijs. Er zijn veel mensen die belangstelling hebben om hun huidige werk te verruilen voor een baan in het onderwijs. Vanaf 2004 wordt het bedrag verhoogd dat in de regeling zij-instroom beschikbaar is voor opleiding, begeleiding en studieverlof. Scholen worden zo in staat gesteld zij-instromers beter te begeleiden. Ook is er geld om andere beginnende leraren beter te begeleiden. Opleiden in de school wordt steeds belangrijker. Zij-instromers, leraren-in-opleiding, duale studenten en onderwijsassistenten worden (voor een deel) opgeleid op de werkplek. In 2004 en 2005 is er extra geld voor scholen die leraren vrijstellen om een deel van hun tijd (nieuw) personeel op te leiden en te begeleiden. Om werken in het onderwijs aantrekkelijker te maken, is het van belang dat mensen langs alle mogelijke routes en op elk moment in hun loopbaan, kunnen toetreden tot een baan in het onderwijs. Ook ontstaan binnen de school steeds meer functies en nieuwe beroepen van waaruit wordt bijgedragen aan het onderwijsproces. Er is dus behoefte aan een duidelijke kwalificatiestructuur voor onderwijsberoepen en een flexibel stelsel van scholing en opleiding. Daarom wordt geld vrijgemaakt waarmee branche- en opleidingsinstellingen afspraken kunnen maken over die kwalificatiestructuur en het stelsel van scholing en opleiding. primair en voortgezet onderwijs Het is de bedoeling om het primair en voortgezet onderwijs meer te betrekken bij de totstandkoming van het beleid. Daarom moeten voor die sectoren, in navolging van het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) en hoger onderwijs, meerjarenbeleidsplannen worden opgesteld. Op basis daarvan zullen met de sectoren afspraken worden gemaakt over de uitwerking van de hoofdlijnen. Het primair onderwijs schakelt per 1 augustus 2006 over op lumpsumbekostiging. Dit houdt in dat scholen grotendeels zelf kunnen bepalen hoe zij hun geld besteden. De jaren tot aan dat moment zijn bedoeld voor de voorbereiding en daar is extra geld voor nodig. Het gaat vooral om de versterking van het management. Iedere school krijgt vanaf 2004 structureel een extra bedrag, naar rato van het aantal leerlingen per school. Dit bedrag loopt na 2004 verder op. Kleine scholen krijgen een extra bedrag, omdat daar de managementcapaciteit die nodig is voor de lumpsumbekostiging het meest versterking behoeft.
19
Het primair en voortgezet onderwijs krijgen verder de kans om zowel pedagogisch als organisatorisch van onderop te vernieuwen. Ook toepassing van nieuwe wetenschappelijke inzichten wordt gestimuleerd. Scholen die zich daarin onderscheiden, kunnen een voorbeeld zijn voor andere. Daarom is er extra geld voor de verspreiding van zulke ‘good practices’. Er komt een afzonderlijk budget voor vernieuwingen bij de toepassing van ICT in het onderwijs. Ook zijn er middelen beschikbaar om ervoor te zorgen dat alle scholen een snelle en betrouwbare aansluiting op internet kunnen behouden. De maatschappelijke stage is een prima middel om leerlingen meer bij de samenleving te betrekken. Nog dit schooljaar beginnen tien proefprojecten op scholen in het voortgezet onderwijs. Het doel is om in 2007 maatschappelijke stages via minimaal een kwart van de scholen voor voortgezet onderwijs mogelijk te maken. Culturele activiteiten op en rond de school verbinden jongeren, versterken de sociale samenhang en vormen een uitstekend middel voor de dialoog over waarden en normen. Om te komen tot een doorlopende leerlijn cultuur gaat er vanaf 2004 meer geld naar het programma “Cultuur en school”. beroepsonderwijs en hoger onderwijs Goed onderwijs en bijscholing kunnen zorgen voor voldoende beroeps- en hoger opgeleiden noodzakelijk voor een geslaagde kennissamenleving. De instroom vanuit havo en vwo in het hoger onderwijs kan bijna niet meer omhoog. Daarom is een grotere instroom vanuit het mbo van belang. Ook moeten thans ondervertegenwoordigde groepen meer doorstromen. De rechten en plichten van mbo-ers worden meer in overeenstemming gebracht met die van studenten in het hoger onderwijs. Het aantal universitair en hbo-afgestudeerden in de bèta/technieksector moet groeien met 15 procent in 2010. Ook moet vanaf 2004 de instroom omhoog in onderzoeks- en medische opleidingen. Hoewel door de ophoging van de numerus fixus de instroom in gezondheidszorgopleidingen de laatste tijd stijgt, bestaat hier toch een groeiend tekort. Daarom wordt de huidige numerus fixus voor de geneeskundeopleidingen verder verhoogd van 2550 naar 2900 plaatsen. Ook komen er nieuwe medische studies – zorgmasters – waardoor meer medisch personeel kan worden opgeleid. De taakherschikking in de beroepspraktijk en samenwerking tussen de verschillende professionals in de zorg wordt gezien als een belangrijke bijdrage aan de oplossing van het capaciteitsprobleem. Door bijvoorbeeld de nurse-practitioners beperkte bevoegdheden van artsen te laten overnemen, hebben artsen meer tijd voor meer gespecialiseerde handelingen. Dit verkort de wachtlijsten. onderwijsachterstanden en uitval In nagenoeg alle sectoren van het onderwijs stijgt de onderwijsdeelname, ook in de komende kabinetsperiode. Minstens zo belangrijk als de instroom in het onderwijs is de afronding van een opleiding. De groeiende behoefte aan technisch bekwame vaklui en hoog opgeleide kenniswerkers zou kunnen leiden tot een tekort aan mbo’ers, hbo’ers en wo’ers. Daarom is het extra urgent dat het beroeps- en hoger onderwijs alles op alles zet om meer mensen af te leveren met een diploma. Onderzoek en onderwijs zijn niet alleen belangrijk voor de economie, maar ook van grote culturele waarde. Onderwijs, cultuur en wetenschap bereiden mensen voor op volwaardige maatschappelijke deelname en leveren zo een belangrijke bijdrage aan de sociale samenhang binnen onze samenleving. Een goede beheersing van de Nederlandse taal is hiervoor een vereiste, evenals de basiskennis over onze samenleving en het in acht nemen van algemeen aanvaarde
20
waarden en normen. Het kabinet wil onderwijsachterstanden zoveel mogelijk bestrijden, het aantal voortijdig schoolverlaters terugdringen en uitval zoveel mogelijk voorkomen. Het doel is 30 procent minder voortijdig schoolverlaters in 2006 ten opzichte van 1999. Met instellingen worden lokale streefwaarden afgesproken over doorstroom- en slagingspercentages. De school krijgt een centrale rol in het onderwijsachterstandenbeleid. Middelen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden worden zoveel mogelijk gebundeld en gaan rechtstreeks naar de scholen. De gemeenten hebben een belangrijke taak bij het integrale lokale jeugdbeleid en houden een regierol in de wisselwerking tussen school en omgeving. Door het invoeren van een begin- en tussentoets in het primair onderwijs is het mogelijk de ontwikkeling en voortgang van de leerlingen te volgen. De meting van de feitelijke achterstand van leerlingen, maakt het ook mogelijk het geld voor onderwijsachterstanden, nauwkeuriger over scholen te verdelen. Om voortijdig schoolverlaten te voorkomen wordt gewerkt aan doorlopende leerwegen van vmbo en mbo, wordt het beroepsonderwijs nog sterker gericht op de praktijk en komt er extra aandacht voor de begeleiding van jongeren. Voor die begeleiding gaat het budget in het middelbaar beroepsonderwijs omhoog. Hierdoor krijgen meer deelnemers (onder wie gehandicapten) de ondersteuning die ze nodig hebben om hun schoolloopbaan met een diploma af te ronden. Als jongeren desondanks op school uitvallen, kan bemiddeling voor werk uitkomst bieden. Daarbij hebben ze de mogelijkheid alsnog een startkwalificatie te halen. Hiervoor wordt het regionale meld- en coördinatiebudget verhoogd. Daarnaast wordt een taskforce jeugdwerkeloosheid opgericht die jongeren aanspreekt op hun verantwoordelijkheid, de invoering van benodigde acties begeleidt en vooral de kleinere gemeenten ondersteunt bij een effectieve aanpak. samenwerking bedrijfsleven De samenwerking tussen onderwijs en het bedrijfsleven is essentieel voor de kennissamenleving. Voorop staat een goede relatie tussen het midden- en kleinbedrijf (MKB), de motor van de Nederlandse economie, en het beroepsonderwijs. Dat maakt bedrijven vernieuwender en (daardoor) meer concurrerend. Tegelijkertijd blijft het onderwijs op de hoogte van ontwikkelingen in het bedrijfsleven. Het beroepsonderwijs moet zich ontwikkelen tot een netwerk van private instellingen met een publieke taak en een sterkere band met het bedrijfsleven. In het middelbaar beroepsonderwijs wordt daarom de kennisuitwisseling met het midden- en kleinbedrijf verder gestimuleerd en wordt ondernemerschap in het onderwijs bevorderd. Het gaat dan niet alleen om ondernemerschap tijdens de opleiding, maar ook om de begeleiding van mensen die na hun opleiding een eigen bedrijfje willen beginnen. In het hoger onderwijs wordt een nieuwe bestuurlijke aanpak voorgestaan waarbij met instellingen afspraken worden gemaakt over te leveren prestaties. Hogescholen moeten zich ontwikkelen tot (regionale) kenniscentra, die hun relatie met het bedrijfsleven verstevigen om gezamenlijk tot een vernieuwende kennisuitwisseling te komen. kenniseconomie en innovatie Tijdens de Europese Top van Lissabon in maart 2000 formuleerden de lidstaten als doel dat Europa moet uitgroeien tot de meest concurrerende kennisregio in de wereld in 2010. Dat
21
betekent dat Europa een duurzame economische groei moet zien te combineren met meer en betere werkgelegenheid en hechte sociale samenhang. Nederland hanteert het in Europees verband afgesproken streven naar een Europees R&Dgemiddelde van 3 procent BBP als baken. De huidige inspanningen op Research&Development terrein voor Nederland liggen daar ruim onder (ca. 2 procent BBP). Vooral de omvang van de private R&D-uitgaven blijft achter bij andere landen en dat geldt ook voor de investeringen in de ICT-infrastructuur. Tegelijkertijd nemen de ons omringende landen extra maatregelen om innovatie te stimuleren. Er ontstaat een groeiend aantal internationale samenwerkingsverbanden, waar Nederland niet de boot mag missen. Een vernieuwd innovatiebeleid dient zich volgens het kabinet op een aantal speerpunten te richten. Zo komt er een concentratie op een aantal strategische onderzoeksgebieden die van grote potentie zijn voor Nederland en die door marktpartijen en kennisinstellingen als potentieel zijn aangewezen. Over Life Sciences en ICT zal de Tweede Kamer nog dit jaar een beleidsagenda ontvangen met concrete nieuwe acties. Ook wil het kabinet jonge innovatieve bedrijven stimuleren, omdat zij in belangrijke mate bijdragen aan de productiviteitsgroei. Begin 2004 zal het nieuwe gestroomlijnde technostartersbeleid van start gaan. Daarnaast wordt de toegang voor technostarters tot de kapitaalmarkt te verbeterd. Ook wil het kabinet iets doen aan het tekort aan technici. In het najaar 2003 zal de nota Kenniswerkers naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. Hierin staan maatregelen genoemd zoals het slechten van belemmeringen voor bèta- en technische opleidingen (bijv. via een bètabrugjaar voor leerlingen zonder exact profiel), het vergroten van de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het onderwijs, het bevorderen van de mobiliteit tussen publieke kennisinstellingen en bedrijven en het vergemakkelijken van de toegang van kenniswerkers uit het buitenland. Streven is de te nemen maatregelen en verantwoordelijkheden in 2004 vast te leggen in een convenant Deltaplan Bèta/Techniek. Om een impuls te geven aan herstel van de economie en vergroting van de productiviteitsgroei, gaat EZ een ICT-agenda opstellen en uitvoeren. Om innovatie in de marktsector te bevorderen zal het kabinet in de komende periode een aantal flankerende maatregelen nemen. Zo zal het ministerie van Economische Zaken haar technologiebevorderend instrumentarium aanpassen en het aantal regelingen van 30 tot een zestal blokken terugbrengen. Het budget voor de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WSBO) wordt met 100 miljoen euro (niveau 2006) verhoogd om R&D te ondersteunen. Om de toepassing en het gebruik van publieke kennis te vergroten zal het kabinet bezien op welke wijze de verdeling van de publieke onderzoeksmiddelen (1e geldstroom) meer op basis van kwaliteit kan plaatsvinden. Om de kwaliteit en concurrentie in de eerste geldstroom verder te bevorderen, wordt prestatiebekostiging ingevoerd. wetenschappelijk en cultureel erfgoed Op het snijvlak van cultuur en wetenschap wordt beleid ontwikkeld om te voorkomen dat er nationaal wetenschappelijk en cultureel papieren en digitaal erfgoed door verval verloren gaat. Met extra geld voor conservering blijft de toegankelijkheid van de documenten duurzaam gewaarborgd en de inhoud beschikbaar voor algemeen gebruik of voor specifieke doelen zoals onderzoek. Nederland loopt in vergelijking met het buitenland ver achter met de digitalisering van de eigen erfgoedcollecties. Ze behoren tot de internationale top, maar zijn nu nog weinig zichtbaar. Daarom streeft het kabinet naar een duurzame digitalisering van erfgoedbronnen en de bijbehorende informatie.
22
Openbare bibliotheken vormen een bron van kennis en zijn specialisten in het ontsluiten en aanbieden van informatie. Zij kunnen zowel burgers als onderwijsinstellingen en bedrijven ondersteunen bij het verwerven van vaardigheden om in het enorme aanbod de gewenste informatie te vinden en te selecteren. Openbare bibliotheken krijgen de komende jaren extra geld om die rol nog beter te kunnen vervullen. Verder is er specifieke aandacht nodig om de aanwezige kennis in wetenschappelijke en culturele instellingen maatschappelijk breder te benutten. De instellingen verenigd in de Stichting Boulevard van het Actuele Verleden stellen zich ten doel het historisch besef van de Nederlander te vergroten door middel van tentoonstellingen, manifestaties en een journalistieke website. Dit jaar is al een begin gemaakt met de ontwikkeling van de Boulevard. Met extra geld voor de komende jaren kan de Boulevard verder vorm krijgen.
23
4. Veiligheid en justitiële keten rechtsorde Het recht biedt ruimte en structuur aan de samenleving. Ruimte voor burgers om keuzes te maken en verantwoordelijkheid te dragen in het maatschappelijke leven, structuur om geschillen te kunnen beslechten, zonodig met behulp van de rechter. Het recht ordent ook de verhouding tussen overheid en burger en tussen burgers onderling. Daarbij heeft de overheid te veel de neiging de wet te zien en te gebruiken als middel om gedrag te sturen. In de praktijk leidt dit tot uitdijende regels en daaruit voortvloeiend een toenemend beroep op de rechter. Het kabinet streeft naar een bruikbare rechtsorde; minder regels die initiatief en eigen verantwoordelijkheid belemmeren en meer regels die iedereen begrijpt en die voordeel opleveren bij de naleving ervan. Het recht biedt ook een wettelijke basis om de criminaliteit te bestrijden en zo de veiligheid te vergroten. Als preventie en toezicht onvoldoende leiden tot de naleving van regels moet de overheid kunnen beschikken over adequate middelen voor opsporing, vervolging, berechting en bestraffing. wetgeving Een bruikbare rechtsorde kent wetten waarmee burgers en de overheid individuele en collectieve belangen met elkaar in evenwicht kunnen brengen. Bruikbaarheid vereist dat wetten bij de tijd blijven. Daarom vinden op verschillende rechtsterreinen in 2004 veranderingen plaats. Op het terrein van het privaatrecht worden voorstellen gedaan om een gunstig ondernemingsklimaat te bevorderen en administratieve lasten terug te dringen. Het gaat hierbij om de introductie van nieuwe rechtsvormen zoals de personenvennootschap, de Europese vennootschap en de vereenvoudigde oprichting van de besloten vennootschap. Grotere inzichtelijkheid wordt bereikt met maatregelen om de interne en externe verantwoordingsplicht van ondernemingen te vergroten. Zo treden wetten in werking met betrekking tot de structuurregeling, de rol van aandeelhouders bij topinkomens en het toezicht op jaarrekeningen van ondernemingen. Om het aansprakelijkheidsrecht beheersbaar te houden, komt er een wetsvoorstel om de financiële verantwoordelijkheid bij grote schades met veel slachtoffers te regelen. Ook de wetboeken van Strafrecht en Strafvordering worden voortdurend geactualiseerd. Om crimineel gedrag passend, tijdig en doeltreffend te kunnen bestraffen, wordt het huidige stelsel van straffen en maatregelen ingrijpend gemoderniseerd. Het gaat onder meer om het wetsvoorstel meervoudig celgebruik en het wetsvoorstel elektronische detentie. Om de strafrechtelijke procedure te stroomlijnen, worden de uit het onderzoeksproject ‘Strafvordering 2001’ ontwikkelde voorstellen in 2004 en de daarop volgende jaren uitgewerkt in wetsvoorstellen. Een belangrijk onderdeel daaruit is de versterking van de positie van het slachtoffer. In het kader van het Veilgheidsprogramma krijgt het Openbaar Ministerie (OM) de mogelijkheid om lichtere zaken door de officier van justitie te laten afdoen in plaats van door de rechter (OM-afdoening). De Algemene wet bestuursrecht wordt naar verwachting nog in het najaar van 2003 aangevuld met regels over bestuursrechtelijke geldschulden, bestuurlijke handhaving, de bestuurlijke boete, en de attributie van bevoegdheden aan ambtenaren.
24
veiligheid Het huidige kabinet zal de kabinetsnota “Naar een veiliger samenleving” (het Veiligheidsprogramma) uitvoeren en aanvullen, in de overtuiging dat de veiligheid van de burger gebaat is bij de concrete doelstellingen, afspraken en prestaties die hierin genoemd zijn. De hoofddoelstelling van het Veiligheidsprogramma is dat een reductie met circa 20 à 25% van criminaliteit en overlast in de publieke ruimte vanaf 2006 in het vizier komt. Het kabinet wil deze doelstelling behalen door zichtbaar en resultaatgericht te investeren in de veiligheid van de samenleving. Het accent zal volgend jaar bij de uitvoering van het Veiligheidsprogramma liggen op de ontwikkeling van maatregelen en instrumenten die randvoorwaarden vormen voor een versterking en verbetering van de opsporing, vervolging, berechting en sanctietoepassing. Daarvoor zijn extra financiële middelen gereserveerd oplopend tot 350 miljoen euro in 2007. De politie heeft zich in het Landelijk Kader Nederlandse Politie (2003-2006) verbonden om de komende jaren extra zaken aan te brengen bij het openbaar ministerie, oplopend tot 40.000 in 2006. Ook het toezicht in de openbare ruimte zal geïntensiveerd worden: 180.000 boetes en transacties extra uit staandehoudingen ten opzichte van 2002. Deze inspanningen leggen een druk op de verdere strafrechtketen. Daarom wordt er extra geïnvesteerd in het openbaar ministerie (36 miljoen euro) en de rechterlijke macht (58 miljoen euro) voor de aanpak van diverse knelpunten. De Dienst Justitiële Inrichtingen ontvangt volgend jaar 41 miljoen euro uit de Veiligheidsenveloppe om met name voorzieningen te treffen voor de categorie veelplegers. Tegenover dit extra geld voor de politie staan bezuinigingen wegens efficiencytaakstellingen, het terugdringen van het ziekteverzuim en de loonontwikkeling in de collectieve sector politie Er komt een wetsvoorstel ter vervanging van de huidige Wet politieregisters. Daarmee wordt de uitwisseling van informatie tussen politiekorpsen onderling en tussen politie en derden, zoals de Raad voor de Kinderbescherming, verbeterd. Eind 2003 wordt het preventief fouilleren geëvalueerd. Op basis daarvan wordt bezien welke aanvullende bevoegdheden politie en justitie nodig hebben om wapenbezit en –handel harder aan te pakken. De minister van BZK heeft in 2003, samen met de minister van Justitie, met de korpsbeheerders afspraken gemaakt over hun bijdrage aan de uitvoering van het Veiligheidsprogramma: het Landelijk Kader Nederlandse Politie 2003 – 2006. Dit Landelijk Kader is uitgewerkt in regionale convenanten die met alle vijfentwintig politiekorpsen, het Korps Landelijke Politiediensten en het Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie zijn - en voor een deel in het najaar 2003 worden - afgesloten en uitgevoerd. De politie gaat actiever optreden en zal vaker tot staandehouding over gaan bij wetsovertredingen. Naar verwachting leidt dit tot circa 45.000 extra boetes en transacties. Ook het aantal zaken dat voor de rechter wordt gebracht neemt toe door extra inspanningen van politie en Openbaar Ministerie. In 2004 komen 10.000 extra misdrijfzaken voor de rechter. Dit vergt niet alleen meer van de politie en het Openbaar Ministerie, maar ook van ondersteunende diensten zoals het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties en het Nederlands Forensisch Instituut. Het kabinet streeft naar een efficiënter functionerende politie met minder ziekteverzuim (tot maximaal 8 procent), minder bureaucratische belasting van de politie en eenvoudige regels voor burgers en bedrijven om aangifte te doen. In dit kader worden maatregelen genomen om de politie-inzet op de kerntaken te concentreren en grootschalige politie-inzet bij commerciële manifestaties terug te dringen.
25
De minister van BZK neemt nadrukkelijker direct de verantwoordelijkheid voor het beheer van de politiekorpsen. Een wijziging van de Politiewet moet er voor zorgen dat de sturingsrelatie tussen de minister van BZK en de korpsbeheerder wordt versterkt. Begin 2004 wordt het wetsvoorstel Samenwerkingsvoorzieningen Politie bij de Tweede Kamer ingediend op basis waarvan korpsen een voorziening tot samenwerking kunnen treffen. De politie blijft gebruik maken van de hulp van burgers om misdaad terug te dringen., De proef met een kliklijn ‘Meld misdaad anoniem’ in vijf politieregio’s wordt in 2004 voortgezet. In 2004 wordt de oprichting van een nationale recherche afgerond. In dit kader komt het Openbaar Ministerie met een rapport over de zware criminaliteit in ons land dat de basis vormt voor het aanwijzen van aandachtsgebieden. veiligheid in de grote steden Met de dertig grote steden worden in het kader van het grotestedenbeleid voor de periode 20052009 concrete resultaatsafspraken gemaakt om (de groei van) de subjectieve en objectieve onveiligheid tegen te gaan. Het gaat daarbij om de aanpak van de overlast en onveiligheid die wordt veroorzaakt door (jeugdige) veelplegers, dak- en thuislozen, drugsgebruikers en door andere overlastgevenden. Daarnaast worden afspraken gemaakt over preventieve maatregelen zoals het keurmerk Veilig Wonen, het keurmerk Veilig Ondernemen, de kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, de ontwikkeling van Regionale Platforms Criminaliteitsbeheersing en een fietsenregistratiesysteem. terrorismebestrijding Het huidige (islamistische) terrorisme vormt een ernstige en structurele dreiging voor de westerse samenlevingen. Ook Nederland kan doelwit zijn van terroristen of kan als logistiek knooppunt in Europa de springplank zijn voor aanslagen elders. Zolang er een reëel risico bestaat van een grootschalige terroristische aanslag, blijft het tijdig onderkennen daarvan en vervolgens voorkomen eerste prioriteit. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)geeft daarbij aandacht aan bijvoorbeeld financieringsstromen, radicaliseringsprocessen, modus operandi, migratiestromen en beschikbaarheid van non-conventionele wapens. In 2004 worden de in de nota ‘Terrorisme en de bescherming van de samenleving’ aangekondigde maatregelen uitgevoerd. Het gaat onder meer om de strafbaarstelling van rekrutering ten behoeve van de Jihad, verbodenverklaring van terroristische organisaties en strafbaarstelling van samenspanning tot het begaan van terroristische misdaden. Om de voortgang te bewaken, de onderlinge samenhang tussen de maatregelen te versterken en de onderlinge samenwerking van de betrokken organisaties te verbeteren, wordt er onder voorzitterschap van het ministerie van Justitie, een gezamenlijk comité terrorismebestrijding opgericht. rechtspraak Om het grote aantal zaken dat voor de rechter komt goed te kunnen afdoen, trekt het kabinet extra geld uit voor de rechtspleging. De mogelijkheden voor vereenvoudiging van de procesgang en de werkwijze van de rechter worden verruimd. De reorganisatie van de rechterlijke macht komt tot een afronding met de indiening van wetsvoorstellen voor een externe klachtvoorziening en een flexibeler rechtspositionele regelgeving. Er komt in het belang van de rechtseenheid een wetsvoorstel voor een gemeenschappelijke kamer van de hoogste bestuursrechters.
26
geschilbeslechting Alternatieve wijzen van geschilbeslechting worden verder onderzocht en ontwikkeld. Het kabinet wil de bekendheid van burgers met en het vertrouwen in mediation, arbitrage of de inschakeling van een klachtencommissie vergroten. Zo kunnen partijen een oplossing voor hun probleem vinden, buiten de rechter om. Langs deze weg wordt ook bijgedragen aan het verminderen van de belasting van de rechterlijke macht. In het najaar 2003 wordt op basis van onderzoeken en proefprojecten een kabinetsstandpunt geformuleerd waarin wordt aangegeven op welke wijze alternatieve geschilbeslechting ruimer kan worden toegepast. preventie Preventie van criminaliteit is geen zaak voor de overheid alleen. Om maatschappelijke organisaties, bedrijven en particulieren te helpen bij hun inspanning om criminaliteit te voorkomen, komt er een Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Daarnaast voeren de ministeries van Justitie, BZK en EZ en het bedrijfsleven samen een programma ‘Bestrijding criminaliteit tegen het bedrijfsleven’ uit. Het gaat hierbij om diverse maatregelen gericht op een bepaald bedrijf, op een bepaalde branche of op een bepaald winkelgebied of bedrijfsterrein. Urgente knelpunten worden het eerst aangepakt, zoals de criminaliteit in de detailhandel en de overvallen op en ramkraken bij juweliers. De horeca en de transportsector zijn twee andere branches die extra aandacht krijgen. veiligheid en rampenbestrijding Het kabinet verwacht bij het bevorderen van meer veiligheid ook nadrukkelijk een bijdrage van burgers en bedrijven. Om het veiligheidsbewustzijn bij alle partners te vergroten en om een gedeeld besef van waarden en normen te creëren wordt een veiligheidsbewustzijnsprogramma uitgevoerd dat aanknopingspunten biedt voor een verstandiger en bewustere omgang met veiligheid en risico’s. Het uiteindelijke doel is het bereiken van een “nalevingscultuur” gebaseerd op het bewustzijn van burgers om ook zelf hun veiligheid te vergroten. Het veiligheidsbewustzijnprogramma is onderdeel van het Actieprogramma Rampenbeheersing en Brandweer 2002 – 2006 “Bewust veiliger”. In 2004 wordt het wetsvoorstel Kwaliteitsbevordering rampenbestrijding - waarvan de parlementaire behandeling naar verwachting in de loop van 2003 wordt afgerond - op alle bestuurlijke niveaus geïmplementeerd. De gemeentelijke rampenplannen en de rampenbestrijdingsplannen moeten per 1 januari 2005 worden geactualiseerd. Ook wordt gestart met de provinciale risicokaart, die de in de provincies aanwezige risico’s aangeeft. In 2004 zal een gelijke gebiedsindeling voor alle hulpverleningsdiensten tot stand komen op de schaal van de 25 politieregio’s. Uiteindelijk moeten er geïntegreerde veiligheidsregio’s ontstaan. bewaken en beveiligen In 2004 zal een nieuw stelsel van bewaking en beveiliging worden ingevoerd in aansluiting op de aanbevelingen van de commissie Van den Haak. Hierin is het nationale domein van bewaking en beveiliging opnieuw gedefinieerd en is de advisering en besluitvorming op nationaal niveau aangescherpt en opnieuw geprotocolleerd. In dit nieuwe stelsel wordt niet volstaan met het reageren op concrete dreigingen, maar zal een bredere analyse van mogelijke dreigingen en risico’s plaatsvinden. drugs Het in 1997 ingezette coffeeshopbeleid heeft op onderdelen nog niet tot de beoogde resultaten geleid. Het softdrugtoerisme veroorzaakt nog altijd overlast in met name de grensstreek en er zijn nog steeds coffeeshops in de nabijheid van scholen. Samen met de gemeenten ontwikkelt het kabinet nieuw beleid om coffeeshops in de grensgebieden of in de buurt van scholen terug te dringen. 27
De productie van en handel in harddrugs, in het bijzonder XTC wordt verder aan banden gelegd. Tijdens het EU-voorzitterschap presenteert Nederland een strategie voor de aanpak van drugs in Europa voor de periode 2005 – 2013. jeugdcriminaliteit en jeugdbescherming Om jeugdcriminaliteit tegen te kunnen gaan is het noodzakelijk om afwijkend gedrag dat kan leiden tot crimineel gedrag vroeg te signaleren. Het eerste contact met de politie dient benut te worden om te kijken naar eventuele achterliggende (gezins) problemen. Door op tijd aandacht te geven aan jongeren die nog geen ‘harde’ criminelen zijn, kan effect worden bereikt. Dat vergt maatwerk, zowel in de jeugdhulpverlening als binnen het jeugdstrafrecht. Straffen en maatregelen gericht op resocialisatie worden uitgebreid. Met nachtdetentie bij voorlopige hechtenis is in september 2003 een begin gemaakt. In 2004 wordt op meer plaatsen geprobeerd minderjarige verdachten via werk en school hun contact met de samenleving te laten behouden. Binnen de jeugdinrichtingen komen er meer plekken voor jeugdige veelplegers. De aandacht van het Openbaar Ministerie spitst zich bij de aanpak van jeugdige criminelen toe op de gevallen waarin sprake is van evidente risico’s dat de jeugdige zich verder begeeft op het pad van de criminaliteit. De capaciteit in jeugdinrichtingen wordt uitgebreid met 130 plaatsen. Bovendien komt er ruimte in reguliere jeugdinrichtingen vrij door jeugdige delinquenten vaker naar scholings- en trainingsprogramma’s te sturen in plaats van naar de cel. Kinderen hebben recht op een gezonde ontwikkeling in hun groei naar zelfstandigheid. Als ouders hulp willen aanvaarden kan de vrijwillige jeugdzorg uitkomst bieden. Als ouders hun verantwoordelijkheid niet kunnen of willen dragen komt de overheid in actie. Verschillende instanties spelen daarbij een rol, het Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de kinderbescherming en de rechter. Er kan in zulke gevallen een kinderbeschermingsmaatregel door de rechter worden opgelegd die door het Bureau Jeugdzorg wordt uitgevoerd. Naar verwachting treedt op 1 januari 2004 de nieuwe wet op de Jeugdzorg in werking. Met deze wet wordt het mogelijk meer vraaggericht te werken en vrijwillige en gedwongen maatregelen beter op elkaar af te stemmen. Ouders moeten zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid als opvoeders. Daarom wordt er van hen een geldelijke bijdrage gevraagd in de kosten die de overheid maakt in verband met maatregelen of sancties opgelegd aan jongeren. In het najaar van 2003 wordt bekeken of en hoe ouderbijdragen kunnen ingevoerd worden bij jeugdbeschermingsmaatregelen, Halt-afdoeningen en jeugdsancties. straffen en reïntegratie Het consequent uitvoeren van opgelegde straffen vergt voldoende capaciteit. Het project Modernisering Sanctietoepassing (MST) moet 6000 extra sanctieplaatsen opleveren in 2008. Volgend jaar wordt de sanctiecapaciteit uitgebreid met ruim 2500 plaatsen ten opzichte van 2002. Behalve naar snelle en adequate bestraffing van misdrijven, streeft het kabinet ook naar verantwoorde terugkeer van ex-gedetineerden in de samenleving. Een straf of maatregel werkt uiteindelijk pas volledig als recidive uitblijft. Penitentiaire programma’s vormen een belangrijk instrument om gedetineerden stapsgewijs en begeleid in de samenleving te laten terugkeren. Vanaf 2004 wordt het mogelijk gedetineerden met een straf van zes tot twaalf maanden deel te laten nemen aan zo’n programma dat bestaat uit arbeid, het volgen van een opleiding of andere activiteiten die voor reïntegratie van belang zijn. De reclassering krijgt in de loop van 2004 beschikking over een instrument om te bepalen of er bij de betreffende gestrafte aanknopingspunten te vinden zijn voor effectieve gedragsinterventies.
28
De inspanningen worden toespitst op doelgroepen waarbij de kans op een effectieve interventie het grootst is. Sommige wettelijke reclasseringstaken zoals de begeleiding van werkstraffen zullen soberder worden uitgevoerd.
29
5: Volksgezondheid betaalbare zorg Toegankelijk, solidair, doelmatig en betaalbaar. Dit zijn en blijven de uitgangspunten van ons zorgstelsel. De Nederlandse burger heeft recht op een toereikend zorgaanbod, waarbij verschillen in leeftijd, gezondheidsrisico’s en inkomen niet leiden tot onaanvaardbare verschillen in de toegang tot de zorg. Tegelijkertijd mogen de kosten van de gezondheidszorg niet te zwaar drukken op de economie en op de koopkracht van de burger. Het gaat om betaalbare zorg voor nu en later. Dat betekent dat op korte termijn maatregelen nodig zijn. Nederland kent de laatste jaren namelijk absoluut en in internationaal opzicht een zeer hoge uitgavengroei. De uitgaven voor de zorg stegen in 2001 en in 2002 tien keer sneller dan de economische groei. Door de kostenstijging beslaan de zorguitgaven een steeds groter deel van het Bruto Binnenlands Product. nieuw zorgstelsel in 2006 Het is dus voor de toekomst zaak een evenwicht te zoeken tussen de noodzaak en de omvang van de voorzieningen, de kwaliteit en de betaalbaarheid ervan. Daarom kiest het kabinet voor het ingrijpend hervormen van het Nederlandse zorgstelsel. De kern van het nieuwe stelsel is dat verzekeraars onderling gaan concurreren en dat zij onderhandelen met de aanbieders van zorg over prijs en kwaliteit. De voordelen daarvan moeten ten goede komen aan de verzekerde. De burger kan in het nieuwe stelsel niet alleen bewuster kiezen tussen verzekeraars, maar heeft ook een grotere keuzemogelijkheid binnen het zorgaanbod. De burger gaat wel meer eigen verantwoordelijkheid dragen en krijgt te maken met hogere directe betalingen. Het nieuwe stelsel bevordert het doelmatiger werken en kan daardoor de financiële druk verlichten. Bovendien stimuleert het stelsel de zorgaanbieders tot kwaliteitsverbetering. Bij de vernieuwing van het zorgstelsel moet Nederland ook rekening houden met internationale ontwikkelingen, zoals de toenemende invloed van de Europese Unie en de gevolgen van uitspraken van het Europese Hof. Het kabinet doet een aantal voorstellen aan de Tweede Kamer voor een nieuw zorgstelsel. Op de eerste plaats moet het onderscheid tussen Ziekenfondswet en particuliere ziektekostenverzekering vervallen. Daarvoor in de plaats komt er vanaf 1 januari 2006 één verplichte standaardverzekering voor curatieve zorg (zorg die gericht is op genezing van patiënten). Private uitvoerders die winstoogmerk mogen hebben voeren die standaardverzekering uit binnen de voorwaarden die de overheid stelt. Alle curatieve zorg die nu nog in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) zit moet overgaan naar de nieuwe zorgverzekering. Tegelijk met de standaardverzekering wil het kabinet een zorgtoeslag invoeren. Deze toeslag zorgt ervoor dat huishoudens nooit meer dan een bepaald percentage van het inkomen kwijt zijn aan premieuitgaven. De maatregel moet de zorg voor iedereen toegankelijk en betaalbaar houden. Verder moet het toezicht op de uitvoering van de verzekering en op de kwaliteit van de zorg vernieuwen. Daarbij wordt opnieuw gekeken naar de functie van de zelfstandige bestuursorganen die betrokken zijn bij het huidige stelsel, zoals het College voor Zorgverzekeringen, het College Tarieven Gezondheidszorg en het College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen. Om het ontwikkelen van ‘markten’ in de zorg te stimuleren komt er een Zorgautoriteit. Het kabinet zal verschillende maatregelen voorstellen om de transparantie en de doelmatigheid van de zorg te vergroten. Zo wordt een nieuw systeem ingevoerd voor de bekostiging van ziekenhuizen en medisch specialisten, op basis van Diagnose Behandel Combinaties (DBC’s). Deze DBC’s zijn beschrijvingen van zorgproducten en de kosten die daaraan verbonden zijn van zowel het ziekenhuis als de medisch specialist.
30
modernisering AWBZ De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is de verzekering voor zorg die nodig is bij langdurige ziekte, handicap of ouderdom. Het kabinet acht een nieuwe visie op de AWBZ noodzakelijk. De reden hiervoor is dat de uitgaven van de AWBZ de afgelopen jaren explosief zijn gegroeid, sinds 2000 met 7,7 procent per jaar. Door de vergrijzing die Nederland te wachten staat, zal het beroep op de AWBZ verder toenemen. Daarnaast verzekert de AWBZ voor een deel zaken die niet noodzakelijkerwijs in een collectieve zorgverzekering thuishoren (zoals huishoudelijke hulp en dienstverlening) en waarvoor burgers en lokale overheden ook zelf een verantwoordelijkheid hebben. Met de nieuwe visie wil het kabinet bereiken dat de AWBZ-verzekering ook in de toekomst betaalbaar blijft en toegankelijk voor mensen die langdurig zorg nodig hebben. Een verdere uitwerking van de visie wordt dit najaar naar de Tweede Kamer gezonden. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten: - de AWBZ is er voor langdurige en chronische zorg; - de verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de AWBZ (zorg) en andere (de voorliggende) lokale voorzieningen om burgers te ondersteunen (dienstverlening), moet helder zijn; - in de uitvoering van het systeem moeten meer financiële prikkels zijn en meer concurrentie tussen aanbieders van zorg; - de verzekering moet een bekostigingssystematiek hebben die de relatie tussen prijs en dienst duidelijk maakt. nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling De eigen verantwoordelijkheid van burgers, zorgaanbieders en verzekeraars moet worden vergroot. Alleen dan is een verantwoorde overgang mogelijk van een stelsel dat uitgaat van het aanbod aan zorg, naar een stelsel waarbij de vraag van de burger voorop staat. Het blijft daarbij zoeken naar goed evenwicht. Een stelsel waarin de aanbieders niet onderling concurreren, zal immers altijd gebrek aan klantgerichtheid tonen. Andersom is een stelsel waarin de vraag van de cliënt centraal staat en de rekening uitsluitend collectief wordt betaald, per definitie instabiel. Daarom wil het kabinet een nieuwe verdeling van verantwoordelijkheid binnen de zorg. Het kabinet geeft de burger meer eigen verantwoordelijkheid voor de zorguitgaven, door het wettelijk verzekerde pakket te versmallen en de eigen bijdragen te verhogen. Dit zal leiden tot een grotere keuzevrijheid voor de burger, een groter kostenbewustzijn en als gevolg daarvan minder zorgconsumptie. Van verzekeraars en zorginstellingen wordt verwacht dat zij veel meer werk maken van doelmatigheid, kwaliteit en innovatie. Zorginstellingen en verzekeraars moeten beter gaan presteren. Meer marktwerking is noodzakelijk om te komen tot betere prestaties en grotere productiviteit in de zorg. Verzekeraars hebben een cruciale rol in het nieuwe zorgstelsel. Zij moeten zorgen voor een toegankelijk systeem van kwalitatief hoogwaardige en betaalbare zorg. Het nieuwe stelsel stimuleert zorgverzekeraars om de zorg zo doelmatig mogelijk in te kopen en goed op de kwaliteit te letten. Dat moet leiden tot een zorgaanbod dat aansluit bij de vraag van patiënten en verzekerden. Zorginstellingen moeten meer vernieuwen, met gebruikmaking van onder meer informatie- en communicatietechnologie (ICT). Om te kunnen zien of burger en overheid waar voor hun geld krijgen, moeten de prestaties van de instellingen beter worden gemeten en gecontroleerd. Daarom worden initiatieven op het gebied van prestatievergelijking en -verantwoording (benchmark) voortgezet.
31
vernieuwingen Vooruitlopend op het nieuwe zorgstelsel neemt het kabinet maatregelen om de werking van het huidige systeem te verbeteren. Zo begint de ziekenhuissector vanaf 1 januari 2004 met het gefaseerd vernieuwen van het prijs- en bekostigingstelsel op basis van de Diagnose Behandel Combinaties (DBC’s). Met de DBC’s wordt duidelijk welke dienst er voor welk bedrag wordt geleverd en is onderlinge vergelijking mogelijk van de prestaties van zorgverleners. Om innovatie in de zorg te bevorderen, komt er een stimuleringsprogramma ‘Kwaliteit, innovatie en efficiency’. Het toepassen van informatie- en communicatietechnologie (ICT) is van belang voor het verbeteren van het zorgstelsel en de zorg, en voor het verminderen van administratieve lasten. Gebruik van ICT alleen leidt echter niet tot betere zorg. Juist de combinatie met het veranderen van zorgprocessen en het gericht inzetten van de goede professionals, kan leiden tot een aanzienlijke verbetering van de zorg. Het kabinet streeft naar landelijke invoering van het elektronisch medicatiedossier. Vanaf dat moment komen ook het landelijk invoeren van het elektronisch patiëntendossier en vele andere toepassingen binnen bereik. Een nieuwe wet gaat dan het gebruik van het zorgidentificatienummer bij elektronische informatie-uitwisseling verplicht stellen. Ziekenfondswet en AWBZ in 2004 De zorgbegroting bevat maatregelen die bijdragen aan de bezuinigingsopdracht die het kabinet zich heeft gesteld. Bovendien zijn extra bezuinigingen nodig om geld vrij te maken voor meer productie in de zorg en het aanpakken van knelpunten. De maatregelen voor 2004 hebben zowel betrekking op het pakket van de ziekenfondswet als op de AWBZ. Per 1 januari 2004 wil het kabinet de volgende maatregelen nemen; voor enkele daarvan geldt een overgangstermijn: In de Ziekenfondswet worden niet langer vergoed; • de fysio- en oefentherapie vanaf 18 jaar (met uitzondering van chronisch zieken); • de eerste IVF-behandeling en bijbehorende medicatie; • de tandartszorg voor volwassenen (vanaf 18 jaar); • de geneesmiddelen die zonder recept zijn te verkrijgen (zelfzorggeneesmiddelen), indien deze korter dan een jaar worden gebruikt; • de anticonceptie vanaf 21 jaar; • het vervoer van en naar ziekenhuis voor mobiele patiënten (zittend ziekenvervoer). Voor psychotherapie blijft nog slechts een beperkte vergoeding gelden tot dertig behandelingen. Voor de AWBZ geldt dat de eigen bijdrage voor intra- en extramurale zorg wordt verhoogd. Verpleeghuizen en thuiszorginstellingen krijgen niet langer apart geld voor zorgvernieuwing. Bij geneesmiddelen wordt een eigen bijdrage ingevoerd: elke ziekenfondsverzekerde betaalt voor ieder afgeleverd geneesmiddel op recept 1,50 euro bij de apotheker. Solidariteit in de zorg betekent dat bepaalde groepen kwetsbare mensen, zoals chronisch zieken en mensen met lagere inkomens, worden ontzien. Daarom worden de effecten van de ‘pakketmaatregelen’ voor bepaalde groepen verzacht. Dat geldt ook voor de maatregelen in de AWBZ en het afschaffen van het zittend ziekenvervoer.
32
eigen risico in 2005 Voor een nieuw evenwicht tussen solidariteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid, krijgen burgers te maken met hogere directe (eigen) betalingen wanneer zij zorg gebruiken. Het kabinet geeft hieraan de voorkeur boven het verder laten stijgen van de premies. De solidariteit - lasten eerlijk verdelen - wordt bewaakt door publieke garanties in het zorgstelsel en door inkomensbeleid, zoals het invoeren van een zorgtoeslag in 2006 als compensatie voor mensen die meer dan een bepaald bedrag aan zorg moeten uitgeven. De verwachting is dat de verschuiving van premies naar eigen betalingen een positief neveneffect heeft: minder gebruik van medische zorg en dus lagere ziektekosten. Daarom komt er op 1 januari 2005 een eigen risico in de Ziekenfondswet. geneesmiddelen Er komt een nieuw prijs- en vergoedingssysteem voor geneesmiddelen. De uitgangspunten daarbij zijn toegankelijkheid - de premiebetaler betaalt niet meer dan de noodzakelijke kosten - en doelmatigheid - de betaler van de geneesmiddelen is zoveel mogelijk de beslisser. In elke groep van onderling vervangbare geneesmiddelen wordt altijd tenminste één geneesmiddel volledig vergoed; de andere (duurdere) geneesmiddelen zijn dan slechts tegen bijbetaling beschikbaar. Dat moet fabrikanten stimuleren te gaan concurreren en de prijzen van hun geneesmiddelen te verlagen. Zorgverzekeraars krijgen meer te zeggen over de inkoop en kunnen in de contracten met apothekers afspraken maken over prijs en prestatie (kwaliteit) van de dienstverlening van de apotheken. administratieve lasten Het terugdringen van de administratieve lasten is een speerpunt van het kabinetsbeleid. Het actieplan ‘Minder regels, meer zorg’, dat in 2002 werd vastgesteld, wordt de komende jaren uitgevoerd. Dit plan heeft betrekking op de vijf belangrijkste wetten op het zorgterrein. Het kabinet wil dat de administratieve lasten in de zorg aan het eind van deze kabinetsperiode met een kwart zijn gedaald. Dat betekent dat in 2003 ook bij de andere wetten op het terrein van VWS wordt onderzocht of de administratieve lasten omlaag kunnen. Nieuwe regels worden kritisch beoordeeld op de administratieve lasten die ze met zich meebrengen. Van de instellingen wordt verwacht dat zij de bureaucratie in eigen huis bestrijden. wachttijden Het kabinet stelt in 2004 - bovenop het budget uit het Hoofdlijnenakkoord - extra geld beschikbaar om de groei van de zorgvraag op te vangen en om de wachttijden verder te verkorten. Wachttijden bij levensbedreigende aandoeningen moeten met voorrang verdwijnen. Behandeling van kanker en van hartkwalen zijn daarbij de twee belangrijkste aandachtsgebieden. Voor het oplossen van knelpunten bij de bereikbaarheid van ambulances (in het ambulancevervoer) en de zorg van kleine ziekenhuizen is in 2004 extra geld beschikbaar. personeel in de zorg Als bijdrage aan de beheersing van de uitgaven- en kostenontwikkeling is het, net als bij andere onderdelen van de collectieve sector, van groot belang dat werkgevers en werknemers in de zorg in de komende jaren tot loonmatiging komen. Na een periode waarin veel extra middelen beschikbaar zijn gekomen voor specifieke arbeidsvoorwaardenverbetering, is die matiging nu mogelijk.
33
Het dalend ziekteverzuim in de zorg vergroot de productiviteit binnen instellingen. Het kabinet acht het daarom ook verantwoord een korting op instellingsbudgetten door te voeren. Om bestaande en te verwachten tekorten aan personeel te verkleinen, gaat het kabinet de capaciteit van opleidingen voor artsen uitbreiden. Ook de organisatie van de opleiding wordt herzien, zodat de opleiding korter wordt. Een andere taakverdeling tussen de bestaande beroepen en het ontwikkelen van nieuwe beroepen, bijvoorbeeld om artsen te ontlasten van eenvoudige medische handelen, zorgen ervoor dat met het beschikbare personeel betere zorg kan worden geleverd. ethische vraagstukken Medisch-wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen gaan snel, wekken vaak grote verwachtingen over het behandelen van ziekten, maar leiden ook tot vragen over de ethische aanvaardbaarheid van de toepassing. Het komende jaar stuurt het kabinet een standpunt naar de Tweede Kamer over de toetsing van de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Daarnaast wordt in 2004 de Wet afbreking zwangerschap geëvalueerd en komt er een wijziging van de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek met mensen. De Gezondheidsraad heeft een onderzoek gepubliceerd over anticonceptie voor mensen met een verstandelijke handicap. Nog in 2003 verschijnt daarover het kabinetsstandpunt. In 2004 zal het wetsontwerp ’Zeggenschap lichaamsmateriaal’ - over het ter beschikking stellen van lichaamsmateriaal – aan het Parlement worden aangeboden. preventie Het kabinet voert een beleid dat gericht is op langer gezond leven en het terugdringen van vermijdbare gezondheidsverschillen en vermijdbare ziektelast. Het ministerie van VWS wil zes ziekten in de komende periode extra aanpakken: hart- en vaatziekten, bewegingsapparaat, kanker, psychische aandoeningen, diabetes mellitus (suikerziekte) en astma. Om dit mogelijk te maken, zijn vier concrete doelen gesteld: minder rokers, minder mensen met overgewicht, het voorkomen, tijdig signaleren en behandelen van psychische aandoeningen en het voorkomen en tijdig signaleren van diabetes. publiek gezondheidsbeleid De publieke volksgezondheid is in 2003 in een ander daglicht komen te staan door de dreiging van bioterrorisme en de uitbraak van nieuwe, onverwachte infectieziektes, zoals SARS. Nederland is weliswaar voorbereid op dit soort grootschalige ziektes, maar toch zijn organisatorische verbeteringen nodig in de manier waarop de centrale en lokale overheden hun beschermende taak uitoefenen. De huidige structuur legt een zwaar bestuurlijk accent bij de gemeenten, terwijl de rol van het rijk in de wetgeving onderbelicht is. Het kabinet overweegt daarom de Wet op de Collectieve Preventie en aanverwante wetten aan te passen. Het doel hiervan is de taken en de verantwoordelijkheden van betrokken partijen duidelijker te markeren en beter aan te laten sluiten bij vergelijkbare ontwikkelingen in de Europese Unie en bij de Wereldgezondheidsorganisatie WHO. sport Met dagelijkse lichaamsbeweging is veel gezondheidswinst te boeken. Zoveel mogelijk mensen zouden daarom hun hele leven een actieve leefstijl moeten hebben. Sport biedt daartoe veel mogelijkheden. Naar schatting voldoet momenteel ongeveer 45 procent van alle Nederlanders aan de algemeen aanvaarde beweegnorm. Het streven is dat in 2007 ten minste 48 procent van de Nederlanders daaraan voldoet en dat het percentage Nederlanders dat nog inactief door het leven gaat daalt tot 10 procent.
34
In het kader van het ‘Europese jaar van de opvoeding door sport 2004’ beginnen verschillende projecten die aandacht geven aan de educatieve waarden van sport. Sport kan een betekenisvolle bijdrage leveren aan het versterken van de sociale samenhang op lokaal niveau. De projecten buurt, onderwijs en sport (BOS) worden in 2004 uitgebreid. welzijn Op 1 januari 2004 is de Welzijnswet tien jaar van kracht. De uitgangspunten van de wet zijn nog steeds geldig: de rijksoverheid is verantwoordelijkheid voor de hoofdlijnen van de Welzijnswet en de lokale overheid voor het feitelijk uitvoeren en financieren van het welzijnsbeleid in de eigen gemeente. Gemeenten hebben daardoor veel mogelijkheden om zelf keuzes te maken. Dat blijft zo, al is er meer behoefte aan samenhang. Regels, taken, subsidiestromen en werkgebieden moeten beter op elkaar worden afgestemd. De Welzijnsnota 1998 - 2002 krijgt in het najaar van 2003 een vervolg met het Landelijk Beleidskader Welzijn. Daarin wordt vooral aandacht gegeven aan de mogelijkheden van hoogbejaarden en gehandicapten om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen, aan de woonomgeving in achterstandswijken en op het platteland en aan de (jeugd)criminaliteit en het gevoel van onveiligheid van burgers. In november 2003 verschijnt een nota over het dienstverleningsstelsel. Centraal daarin staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger om al het mogelijke te doen om zelfstandig te leven en deel te nemen aan de maatschappij. Pas als burgers daartoe niet in staat blijken, kunnen zij aanspraak doen op hulp van de overheid. gehandicapten en chronisch zieken Op 1 december 2003 treedt de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in werking. Arbeid en beroepsonderwijs zijn de eerste terreinen in de samenleving waarvoor de wet gevolgen heeft. De wet regelt dat mensen met een handicap of chronische ziekte recht hebben op gelijke behandeling of in bepaalde gevallen juist op speciale voorzieningen. Het kabinet stuurt begin oktober 2003 een actieplan naar de Tweede Kamer met maatregelen om de maatschappelijke positie van mensen met een handicap of chronisch ziekte te verbeteren. Het uitwerken van die maatregelen is de verantwoordelijkheid van de vakdepartementen op de afzonderlijke terreinen. jeugd Het kabinet wil kinderen en jongeren de mogelijkheid bieden zich te ontwikkelen tot volwaardige leden van de samenleving. Om ontwikkelingsproblemen beter en eerder te signaleren en te ondersteunen komt er een Jeugdagenda 2004-2007. Dit rijksbrede programma beoogt het vroegtijdig signaleren van (ontwikkelings)achterstanden, het bieden van jeugdzorg door de Wet op de Jeugdzorg en het aanpakken van jongeren die meerdere keren strafrechtelijke handelingen begaan. Voor het uitvoeren van deze taken is de ‘operatie JONG’ gestart, waarin vijf departementen, gemeenten, provincies en het veld samenwerken. Op 1 januari 2004 wordt de nieuwe Wet op de Jeugdzorg van kracht, die een sluitende aanpak van de hulpverlening aan jongeren mogelijk maakt. Het Bureau Jeugdzorg speelt daarin de centrale rol als toegang tot de jeugdzorg. Dit bureau bepaalt of en zo ja welke hulp een jongere nodig heeft en of met lichte hulp in de gemeente kan worden volstaan. Is een jongere eenmaal aangewezen voor hulp, dan heeft hij of zij daar ook recht op. waarden en normen Het belang van waarden en normen uit zich in de praktijk in respect voor elkaar, verantwoordelijkheid voor de samenleving en in het eigen gedrag van burgers. Het ministerie van VWS richt zich daarbij vooral op jongeren, hun ouders en opvoeders en op hun directe omgeving. Voorbeelden van dat beleid zijn het introduceren van de gezinscoach in de jeugdzorg, 35
het bijdragen aan een veilige omgeving voor jongeren, het stellen van normen voor gezond gedrag, zoals niet-roken, gezond eten, veilig vrijen, verstandig omgaan met alcohol en drugs en voldoende bewegen, en het tegengaan van pesten en discrimineren. Samen met landelijke organisaties houden gemeenten en scholen acties om sportiviteit en respect in de sport te vergroten. subsidiebeleid Het subsidiebeleid wordt drastisch gewijzigd. Met ingang van 2004 gaat het ministerie van VWS subsidies veel gerichter verstrekken. De nadruk komt te liggen op drie doelen: • het instandhouden en het delen van essentiële kennis over zorg en gezondheid; • het (tijdelijk) stimuleren van vernieuwingen en ontwikkelingen die de patiënt en consument ten goede komen; • het versterken van de positie van kwetsbare groepen (gehandicapten en chronisch zieken) of groepen die een belangrijke bijdrage leveren aan het zorgproces (mantelzorgers en vrijwilligers). Instellingssubsidies die niet passen in het nieuwe beleid, worden met ingang van 1 januari 2006 beëindigd. Daarnaast krijgen de overige structureel gesubsidieerde instellingen met ingang van 2004 een korting van 10 procent als bijdrage aan de noodzakelijke vermindering van overheidsuitgaven. In enkele gevallen wordt vanaf 2005 een extra korting opgelegd van 20 procent. Het nieuwe subsidiebeleid wordt uitvoerig uiteengezet in een aparte brief en een rapportage, die tegelijkertijd met de begrotingsstukken naar de Tweede Kamer zijn gestuurd.
36
6. Modernisering overheid, bestuurlijke vernieuwing en koninkrijksrelaties modernisering overheid De overheid wordt vaak gezien als een groot, log, ondoorzichtig, verkokerd en bureaucratisch geheel. Dit beeld gaat niet altijd op, maar komt wel vaak op het netvlies. Burgers zijn aanmerkelijk mondiger dan vroeger, ze hebben geen overdreven verwachtingen van de overheid, maar vragen wél dat die haar werk doet, dat de dienstverlening van de overheid goed en efficiënt is. Dat de overheid problemen oplost waar en wanneer dat nodig is. Dat betekent dat de overheid kritisch naar zichzelf moet kijken. Naar haar organisatie, het te voeren beleid en de uitvoering daarvan. De vraag van burgers staat daarbij voorop. In dit kader zal de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties een overheidsbrede operatie modernisering overheid initiëren. Bij deze operatie worden alle ministeries, uitvoeringsorganisaties en mede-overheden betrokken. Dit moet resulteren in een voor de burger toegankelijke, dienstverlenende en efficiënte overheid. Niet alleen door het verbeteren van de relaties tussen overheid en burger, maar ook de relaties tussen rijksoverheid en mede-overheden en door de verbetering van de organisatie en werkwijze van de rijksoverheid. ICT is een belangrijk hulpmiddel om de overheid toegankelijker te maken en haar dienstverlening te verbeteren. Alle relevante overheidsinformatie en -diensten moeten op termijn voor burgers en bedrijven beschikbaar zijn via het internet. De vragen en wensen van burgers staan centraal. Er wordt naar gestreefd om in 2004 minimaal 45 procent van de publieke dienstverlening elektronisch beschikbaar te hebben. Om de kwaliteit van deze dienstverlening te bewaken en te verbeteren, werkt de overheid nauw samen met enkele grote uitvoeringsorganisaties. Ook staat eind 2004 80 procent van de democratische basisinformatie op het internet. Burgers willen niet op allerlei overheidsformulieren steeds opnieuw hun basisgegevens invullen. Daarom wil het kabinet de administratieve lasten voor burgers in kaart brengen en kijken of het minder kan. Het is bedoeling om de administratieve lasten van alle ministeries met 25% te verminderen. Ook voor het bedrijfsleven wordt een project vermindering administratieve lasten opgezet. Om de Haagse overheid te moderniseren start in 2004 een aantal concrete projecten. Voorbeelden hiervan zijn projecten om de uitgaven voor het inhuren van externen te verminderen, om de organisatie en werkwijze van de rijksdienst door te lichten, om de departementale verkokering tegen te gaan en om de politieke sturing te verbeteren. Ook de taken, werkwijze en omvang van zelfstandige bestuursorganen, gedeconcentreerde rijksdiensten en het stelsel van adviesraden zullen onderzocht worden. [margetekst: rijksdienst] Het kabinet staat voor de uitdaging om de overheid te moderniseren, onder andere door een eigentijds werkgeverschap, terwijl de economische situatie in ons land meerjarige en substantiële bezuinigingen in de publieke sector noodzakelijk maakt. Daarom wordt de kabinetsbijdrage aan de arbeidskostenontwikkeling in de collectieve sector ten opzichte van de middellangetermijn-raming van het Centraal Plan Bureau de komende jaren met een procentpunt beperkt. De CAO’s in alle kabinetssectoren (rijk, onderwijs, defensie, politie en rechterlijke macht) lopen af per 31 december 2003. De speerpunten voor de komende CAO-onderhandelingen zijn loonmatiging, het bestrijden van ziekteverzuim, het versoberen van bovenwettelijke sociale- en pensioenregelingen en de sociale zekerheid. Het kabinet wil de inkomenspositie van de top van de rijksdienst onder de loep nemen. Er komt een wettelijke regeling om inkomens in de (semi-) publieke sector die uitgaan boven het
37
inkomensniveau van een minister openbaar te maken. Ook zal de onafhankelijke adviescommissie (de commissie Dijkstal) voor de beloning en rechtspositie van de ambtelijke en politieke top in 2004 advies uitbrengen. Eigentijds werkgeverschap leidt ook tot de vraag naar het nut en de wenselijkheid van de bestaande arbeidsrechtelijke verschillen tussen ambtenaren en andere werknemers. In 2004 wordt onderzocht of de ambtelijke status moet en kan worden opgeheven. integriteit Het kabinet wil het bijzondere karakter van het overheidsapparaat en de daaruit voortvloeiende waarden en normen verbonden aan het vak ambtenaar opnieuw en versterkt onder de aandacht brengen. In de Ambtenarenwet wordt daarvoor een aantal kernbeginselen van integriteit opgenomen, de verplichting van (mede)overheden tot het opstellen van een gedragscode en het voeren van een integriteitsbeleid en het afleggen van verantwoordelijkheid hierover aan de medezeggenschap en het politiek vertegenwoordigend orgaan. bestuurlijke vernieuwing De modernisering van de overheid moet gepaard gaan met democratische en bestuurlijke vernieuwing. Enerzijds moet het bestuur worden aangepast aan de veranderende omgeving, anderzijds moet gekeken worden wat de waarde is van bestaande instituties, gebruiken en regels en of deze gemist kunnen worden. Directe aanleiding zijn de lage opkomsten bij verkiezingen, de slinkende ledenaantallen van politieke partijen en de beperkte betrokkenheid van burgers bij ‘hun’ bestuur. Om de binding tussen burgers en hun parlementaire vertegenwoordigers te versterken zal het kabinet een voorstel doen om het kiesstelsel te wijzigen. Uitgangspunt van verandering is een sterkere nadruk op het individuele mandaat van de volksvertegenwoordigers. Dit kan door een deel van de leden van de Tweede Kamer per district te laten kiezen, zodat ze stemmen krijgen op basis van hun regionale of plaatselijke bekendheid. Omdat daardoor een nauwere band ontstaat tussen kiezer en gekozene zal de burger ‘zijn’ vertegenwoordiger gemakkelijker aanspreken en is de parlementariër beter op de hoogte van de situatie in ‘zijn’ regio. Twee belangrijke voorwaarden voor een voorstel tot wijziging van het kiesstelsel zijn dat het nieuwe kiesstelsel moet voldoen aan in de grondwet opgenomen uitgangspunten van evenredige vertegenwoordiging en dat het aantal van 150 kamerzetels blijft behouden. Nog deze kabinetsperiode zal het nieuwe stelsel worden ingevoerd, voor het zomerreces van 2004 zal een wetsvoorstel aan de Raad van State worden aangeboden. Om de lokale democratie en de kracht van het lokale bestuur te versterken, kiest het kabinet voor de invoering van de direct gekozen burgemeester. Voor veel burgers is de burgemeester immers het gezicht van het lokale bestuur. De burger heeft nu vrijwel geen bemoeienis met de benoeming van deze belangrijke bestuurder. Ook komen zijn feitelijke bevoegdheden en rol binnen het gemeentebestuur niet overeen met het verwachtingspatroon van burgers. De burgemeester is in de huidige verhoudingen vooral een teamleider die slechts een beperkte invloed heeft op de inhoud van het gemeentebestuur. Nadat een Grondwetsherziening is aanvaard waardoor de burgemeester niet meer door de Kroon benoemd hoeft te worden, is de invoering van een direct door de bevolking gekozen burgemeester grondwettelijk mogelijk. In het najaar zal het kabinet een beleidsnotitie naar de Kamer sturen met haar visie op de gekozen burgemeester: een “zware” burgemeester binnen de grenzen van de grondwet. Er moeten verschillende vragen beantwoord worden. Bijvoorbeeld of de burgemeester de rol van
38
formateur krijgt na gemeenteraadsverkiezingen, of hij wethouders mag voordragen en of hij richtlijnen mag geven. Het is de bedoeling om in juni 2004 een wetsvoorstel over de invoering van de rechtstreeks gekozen burgemeester aan de Raad van State aan te bieden. Tegelijkertijd zal er aan worden gewerkt om de praktische invoering van de direct gekozen burgemeester succesvol te laten verlopen, onder andere door het opzetten van een helpdesk voor burgemeesters en gemeenten. Naast de wijziging van het kiesstelsel en de invoering van een direct gekozen burgemeester zijn er meer mogelijkheden voor bestuurlijke vernieuwing. Bijvoorbeeld door het vergroten van de burgerparticipatie. De tijdelijke referendumwet blijft bestaan tot de in de wet opgenomen expiratiedatum van 1 januari 2005. Het oordeel van beide Kamers in tweede lezing over het correctief wetgevingsreferendum wordt afgewacht. De in 2002 - 2003 ingevoerde dualisering van het gemeente- en provinciebestuur zal worden geëvalueerd. Door wijziging van de gemeente- en provinciewet zijn de bevoegdheden en posities van gemeenteraad en Provinciale Staten (het stellen van kaders, het controleren van het bestuur en het vertegenwoordigen van burgers) gescheiden van die van het college en Gedeputeerden (besturen). Door dit dualistische stelsel moet de kwaliteit, doeltreffendheid en efficiëntie van gemeenten en provincies toenemen. De evaluatie is bedoeld om te inventariseren hoe de structuurwijziging is geïmplementeerd, welke effecten die heeft en of de effecten beantwoorden aan de doelstelling van de dualisering. specifieke uitkeringen Om te zorgen dat overheden minder tijd kwijt zijn aan elkaar moet het aantal regels dat hun relaties en dus de bestuurslasten bepaalt, worden verminderd. Een voorbeeld daarvan zijn de specifieke uitkeringen, geld dat de gemeenten en provincies krijgen voor geoormerkte activiteiten, buiten het gemeente- en provinciefonds om. In 2003 is in het Overzicht Specifieke Uitkeringen (OSU) geconstateerd dat specifieke uitkeringen niet altijd een heldere taakverdeling tussen Rijk en decentrale overheden als grondslag hebben. Bovendien is het nut van bepaalde bestuurslasten niet altijd aangetoond. De minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties wil in 2004 aan de hand van het OSU het bestaansrecht van specifieke uitkeringen beoordelen. Er zal worden bekeken welke specifieke uitkeringen kunnen worden gebundeld en welke naar het gemeente- of provinciefonds overgeheveld kunnen worden. Op deze manier kan meer autonomie voor gemeenten en een beperktere controlelast voor de rijksoverheid worden gerealiseerd. grotestedenbeleid (GSB) In het grotestedenbeleid wordt in de volgende convenantsperiode (2005-2009) de nadruk gelegd op de betrokkenheid van mensen bij hun eigen wijk en buurt. Momenteel bereiden Rijk en steden zich voor op de derde convenantsperiode (2005-2009). In deze derde fase van het grotestedenbeleid is gebaseerd op drie uitgangspunten. In de eerste plaats moet het gaan om tastbare resultaten die zichtbaar zijn voor burgers. Daarom wil de overheid beschikken over een goede manier om die resultaten te meten. Daarbij natuurlijk de eigen identiteit van iedere stad respecterend. Ten tweede moet het grotestedenbeleid ontbureaucratiseren: minder regels, meer maatwerk. Regels zijn immers een middel en geen doel op zich. Het derde uitgangspunt is interactief bestuur: niet meer puur top-down besturen, maar de inwoners er zoveel mogelijk bij betrekken. In de nieuwe convenantsperiode 2005 tot en met 2009 krijgen deze uitgangspunten vorm door: • Het vereenvoudigen van de grote verscheidenheid aan beleidskaders en –doelstellingen tot één gezamenlijk GSB-beleidskader voor de periode 2005-2009 (GSB III) met één geïntegreerde monitor;
39
• • •
In maatwerkconvenanten meerjarige meetbare afspraken te maken tussen steden en Rijk, waarop de stad kan worden aangesproken en worden afgerekend. Het Rijk heeft slechts een faciliterende rol. De rijksbijdragen voor het GSB te bundelen in brede doeluitkeringen zodat de steden meer bestedings- en beleidsruimte hebben en resultaatgerichter kunnen werken; Door tot de start van GSB III een expertteam de steden laten ondersteunen bij het wegnemen van belemmeringen voor een snelle uitvoering van maatregelen. Voor de langere termijn heeft het Kenniscentrum Grote Steden een innovatieprogramma ontwikkeld, dat in 2004 zal worden gestart.
bestuursakkoord Om de samenwerking tussen overheden efficiënter te maken zal het bestuursakkoord met IPO en VNG een vervolg krijgen. Thema’s zijn: ruimte bieden aan medeoverheden om de kwaliteit van openbaar bestuur te verbeteren en het maken van inhoudelijke resultaatsafspraken onder andere op het terrein van de infrastructuur en de ruimtelijke ordening. Het halfjaarlijkse Overhedenoverleg onder leiding van de minister-president wordt benut om knelpunten en actuele onderwerpen te bespreken. Koninkrijksrelaties De Nederlandse Antillen en Aruba zijn autonome landen binnen het Koninkrijk. Op grond van in het Statuut vastgelegde uitgangspunten draagt Nederland bij aan het waarborgen van goed bestuur, rechtszekerheid en de mensenrechten. Het beleid is er op gericht om de landen binnen het Koninkrijksverband in staat te stellen zoveel mogelijk problemen zelf op te lossen. Nederland stelt middelen ter beschikking aan de Nederlandse Antillen en Aruba om de landen te ondersteunen bij de versterking van een aantal elementaire overheidsfuncties. Dit laat onverlet dat de verantwoordelijkheid voor deze functies bij de landen zelf ligt. Daar waar de problemen de landsgrenzen overschrijden of daar waar de landen een minimum niveau van overheidszorg niet kunnen waarmaken, zal Nederland nadrukkelijk de samenwerking met de landen zoeken. Deze samenwerking op Koninkrijksniveau is voor geen van de landen vrijblijvend. bestuursstructuur Er is grote behoefte aan een aanpassing van de bestuurlijke structuur, die meer recht doet aan de eigen mogelijkheden en verantwoordelijkheden van de afzonderlijke eilanden. In 2004 is het vijftig jaar geleden dat het Statuut voor het Koninkrijk tot stand kwam. Dit jubileum is een goede gelegenheid om te onderzoeken op welke punten het Statuut is achterhaald en aanpassing behoeft. Het Statuut blijft de basis voor de samenwerking tussen de drie landen. Het voornemen bestaat een gemengde Commissie bestaande uit vertegenwoordigers van de Nederlandse Antillen, Aruba en Nederland in 2004 te belasten met de evaluatie van het Statuut. Daarvoor start op korte termijn een voortraject waarin twee thema’s aan de orde komen. Het eerste thema is de verdeling van bevoegdheden tussen landsbestuur en eilandenbesturen. Een werkgroep zal onderzoeken in hoeverre een verdere decentralisatie van bevoegdheden naar de eilandenbesturen, afhankelijk van de maat en de mogelijkheden van ieder eiland, mogelijk is. Dit is een werkbaar alternatief voor de door sommige eilanden gewenste status aparte. Daardoor zou immers het land Nederlandse Antillen uit elkaar vallen en dat zal de problemen niet oplossen. Het tweede thema is de relatie van de Nederlandse Antillen en Aruba met de Europese Unie. Het gaat daarbij om de vraag of de Antillen en Aruba de status willen van ‘ultraperifeer’ gebied (buitengebied) van de EU. Een werkgroep zal de voors en tegens van een dergelijke status onderzoeken, zodat de discussie hierover op basis van volledige informatie kan plaatsvinden. De
40
positie van Nederland is: als de landen uiteindelijk zelf voor een dergelijke status kiezen, zal Nederland dat bevorderen. samenwerkingsmiddelen Nederland heeft voor de inzet van de samenwerkingsmiddelen gekozen voor een programmafinanciering in plaats van de vroegere projectfinanciering. Hierdoor kan het beschikbare geld effectiever worden ingezet. De programmafinanciering voor de Antillen kent vier speerpunten: goed bestuur, duurzame economische ontwikkeling, onderwijs en rechtshandhaving. Voor Aruba komt daar de gezondheidszorg bij. Om de financiële verhoudingen tussen de eilanden en het land Antillen beter te organiseren, en de effectiviteit van de samenwerking en de doelmatigheid van het beheer verder te verhogen moet er, net als voor Aruba, een onafhankelijk ontwikkelingsfonds komen. Ook in de samenwerking met niet-gouvernementele organisaties kiest Nederland voor een directere relatie met de eilanden. In 2004 zal deze structuur volledig operationeel zijn. criminaliteit Ook op de Nederlandse Antillen en Aruba is de aanpak van criminaliteit een belangrijk thema. De zorg voor een adequate rechtshandhaving is primair de verantwoordelijkheid van de landen zelf. De problematiek overstijgt echter steeds vaker de landsgrenzen. Met de ministers van Justitie van Aruba en van de Nederlandse Antillen zijn begin 2003 afspraken gemaakt om programma’s rechtshandhaving op te stellen, waarin de versterking van de rechtshandhavingsinstituties in de landen een centrale rol zal hebben. De aanpak van gezamenlijk te benoemen thema’s zoals grensbewaking, grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme vormen voor Nederland belangrijke inhoudelijke toetsingscriteria voor de programma’s. Met het nieuwe Antilliaanse kabinet zal nadere invulling worden gegeven aan het programma. De aansluiting bij de aanpak van de lokale problematiek zal hierbij ook expliciet aandacht krijgen. Bestaande samenwerkingsactiviteiten op het terrein van de rechtshandhaving, zoals de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba en het recherchesamenwerkingsteam, worden onverminderd voortgezet en versterkt.
41
7. Immigratie en integratie internationaal Nederland zal zich tijdens het voorzitterschap van de Europese Unie in de tweede helft van 2004 sterk maken om te komen tot een geharmoniseerd asiel- en migratiebeleid. Harmonisatie van het asiel- en migratiebeleid in de EU-landen is nodig om secundaire migratiestromen tegen te gaan. Een Europese benadering is daarbij essentieel, bijvoorbeeld om te voorkomen dat asielzoekers in diverse lidstaten een aanvraag indienen. Daarnaast zal Nederland tijdens het Voorzitterschap pleiten voor intensivering van het Europese terugkeerbeleid. Hierbij kan worden gedacht aan Europese samenwerking bij terugkeerprogramma’s gericht op specifieke landen, zoals bij voorbeeld Afghanistan. Verder zal Nederland inzetten op Europese maatregelen ter bestrijding van illegaal verblijf. Zo zal Nederland in dit kader meer specifiek aandacht schenken aan valse documenten en het gebruiken van lichaamskenmerken zoals vingerafdrukken (biometrie). De vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties (UNHCR) wil onder de noemer Conventie Plus proberen afspraken te maken tussen landen van oorsprong, landen van doorreis en landen van herkomst. De Nederlandse inzet bij de besprekingen in de Conventie Plus is te komen tot een proefproject op het gebied van bescherming in de regio. De voorbereidingen voor een dergelijk project krijgen in 2004 gestalte. toelating In 2004 worden naar verwachting rond de 18.000 asielverzoeken, 86.000 reguliere verzoeken tot toelating, ruim 91.000 aanvragen voor verlenging van de verblijfsvergunning en 32.000 verzoeken tot naturalisatie ingediend. Vreemdelingen worden onderscheiden in asielzoekers en reguliere vreemdelingen. Asielzoekers doen een beroep op het Vluchtelingenverdrag. Daarin staat dat een vluchteling iemand is die in het land van herkomst gegronde vrees heeft voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde groep of om zijn politieke overtuiging. Tot Nederland kunnen ook asielzoekers worden toegelaten als zij bij terugkeer naar eigen land een reëel risico lopen op marteling of een wrede behandeling, als (oorlogs)trauma’s terugkeer onmogelijk maken of wanneer de situatie in het land terugkeer onmenselijk maakt. Reguliere vreemdelingen komen hier voor gezinsvorming en –hereniging, voor studie, voor een medische behandeling of als buitenlandse werknemer. De voorwaarden voor toelating op het gebied van gezinsherening en gezinsvorming worden aangescherpt. Dit om de integratie van echtgenoten, partners en kinderen uit derde landen beter te laten verlopen en om gedwongen huwelijken te voorkomen. Van gezinshereniging is sprake in de situatie dat er al gezinsleven bestond in het land van herkomst. In geval van gezinsvorming is dit niet zo. Voor gezinsvorming geldt voortaan dat de minimumleeftijd van 18 naar 21 jaar gaat en de inkomenseis wordt verhoogd tot 120% van het wettelijk minimumloon. Ook wordt de kennis van de Nederlandse taal en samenleving getoetst als voorwaarde van toelating. Verder worden de voorwaarden aangescherpt binnen de grenzen van de internationale Verdragen en de Europese richtlijn over dit onderwerp. In het vreemdelingenbeleid blijft er specifieke aandacht voor alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama's). Ama’s die moeten terugkeren naar het land van herkomst, krijgen opvang die daarop gericht is. Zij moeten zo snel mogelijk, maar uiterlijk op het moment dat zij achttien jaar worden, terugkeren. De terugkeer van ama’s wordt gerealiseerd door daar waar nodig en mogelijk opvangvoorzieningen in de landen van herkomst te creëren. Zo is een
42
opvangvoorziening in Angola met hulp van de Nederlandse regering ingericht. In 2004 zal deze volledig kunnen worden gebruikt. De opvang van minderjarige asielzoekers met een verblijfsvergunning asiel is gericht op integratie. De rechterlijke toets in bewaringszaken wordt verlengd van 10 naar 28 dagen. Daarmee wordt de situatie teruggebracht zoals deze was voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000. Deze verlenging beoogt de voorraden van zaken bij de vreemdelingenkamers te verminderen en meer verwerkingscapaciteit te creëren voor de afdoening van bodemprocedures. De uitwerking van het besluit van het vorige kabinet tot vereenvoudiging en versoepeling van de toelating van hoog opgeleide kennismigranten wordt thans voorbereid. De regelingen voor kennismigranten zullen in 2004 in werking treden. integratie Integratie is gedeeld burgerschap van minderheden en autochtonen. Burgerschap dat hen in staat stelt actief deel te nemen aan de samenleving. Integratie spitst zich in 2004 toe op vernieuwing van het inburgeringsbeleid en beëindiging van het remigratiebeleid. Het uitgangspunt van het nieuwe inburgeringsbeleid is dat immigranten die zich permanent in Nederland vestigen, aantoonbaar beschikken over de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor een zelfstandig bestaan. Gezinsherenigers en gezinsvormers moeten in het land van herkomst beginnen met inburgering door de Nederlandse taal op basisniveau te leren en kennis op te doen van de Nederlandse samenleving. Deze kennis en vaardigheden zullen worden getoetst als voorwaarde van toelating. Na het behalen van het basisniveau Nederlands zullen nieuwkomers zich in Nederland moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Daarvoor kunnen zij bij de gemeente terecht die verantwoordelijk is voor de verdere integratie op weg naar volwaardige participatie in de Nederlandse samenleving. Inburgering nieuwe stijl brengt met zich mee dat de kosten van de inburgering worden gedragen door de inburgeraars zelf. Het budget voor nieuwkomers wordt in 2004 verlaagd met 28 miljoen euro. Degenen die met succes het inburgeringsexamen afleggen in Nederland, kunnen een gemaximeerde vergoeding voor de gemaakte kosten krijgen. Ook oudkomers met een uitkering zullen het inburgeringsexamen met succes moeten afleggen. Het kabinet wil in 2004 een wijziging van de huidige regelgeving realiseren, die de inburgering in het land van herkomst, het vrijgeven van het cursusaanbod en het financieren van gemeenten op basis van resultaten regelt. Er wordt aan de Tweede Kamer een nieuwe wet inburgering aangeboden die het raamwerk is voor het geheel nieuwe stelsel van inburgering. Om vast te kunnen stellen welk niveau noodzakelijk is om hier zelfstandig een bestaan te kunnen opbouwen en actief te kunnen participeren in het maatschappelijke leven, wordt een brede maatschappelijke commissie ingesteld. Aanvaarding van het uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid van burgers heeft ook gevolgen voor het remigratiebeleid. Een remigratiesubsidie past daar niet bij. Daarom zal het kabinet de remigratiewet zodanig aanpassen dat geen nieuwe aanvragen zullen worden gehonoreerd. Bestaande aanspraken op grond van reeds toegezegde uitkeringen zullen worden nagekomen. Het kabinet wil de sociale samenhang verbeteren in wijken waar veel minderheden wonen en investeren in burgerschap. Vrouwen uit minderheidsgroepen moeten in staat worden gesteld een positie te verwerven die meer past bij deze tijd. De integratie van jongeren uit
43
minderheidsgroeperingen wordt bevorderd via opvoeding, onderwijs en criminaliteitspreventie. Het kabinet streeft ook naar versterking van de positie van minderheden op de arbeidsmarkt. Om de effectiviteit van de maatregelen op het terrein van de integratie en de inburgering van nieuwkomers en oudkomers te vergroten, worden ze gecombineerd met maatregelen ter beperking van de instroom, de bevordering van de uitstroom en de bestrijding van illegaal verblijf. toezicht en terugkeer Het terugkeerbeleid wordt verder geïntensiveerd door onder meer te bezien op welke wijze invulling kan worden gegeven aan een organisatie specifiek belast met terugkeer. De organisatie van het huidige terugkeerproces zal een van de punten van onderzoek zijn. Een andere maatregel is dat terugkeer- en overnameregelingen met landen van herkomst worden ondersteund met passende maatregelen (w.o. ontwikkelingshulp) ter bevordering van de samenwerking. Door de in 2003 grotendeels gerealiseerde overheveling van de administratieve taken van de Vreemdelingendienst naar de IND komt er bij de vreemdelingendienst capaciteit vrij voor meer vreemdelingentoezicht en voor de bestrijding van migratiecriminaliteit. Criminele vreemdelingen en illegalen worden bij voorrang uitgezet, indien nodig op basis van een ongewenstverklaring en na intrekking van hun verblijfsvergunning. Om illegaliteit beter te bestrijden en meer gedwongen verwijderingen te kunnen verrichten komen er in de twee uitzetcentra op de luchthavens Schiphol en Zestienhoven plaatsen bij. In 2004 zullen er 300 plaatsen bruikbaar zijn en op termijn 600 plaatsen. Het profiteren van illegaal verblijf door huisjesmelkers, koppelbazen, malafide werkgevers wordt krachtiger bestreden met boetes, ontneming van genoten voordeel en het verhalen van uitzettingskosten.
44
8. Ruimte, milieu en natuur, platteland en landbouw, wonen en mobiliteit ruimtelijke ordening en milieu Het kabinet wil sterke steden waar voor alle inkomensgroepen woningen van voldoende kwaliteit beschikbaar zijn; steden waar ook hogere inkomens en gezinnen met kinderen willen wonen. Daarnaast moet er een leefomgeving zijn met een vitaal platteland, dat zich kan ontwikkelen, niet alleen nu, maar ook in de toekomst. Daarom moet die ontwikkeling duurzaam zijn. Dat kan door economische groei niet gepaard te laten gaan met druk op het milieu. In ons land is al veel bereikt. Zo werd de kwaliteit van bodem, water en lucht beter, terwijl de economie groeide. Er is echter nog veel te doen, in Nederland, Europa en de wereld. Dit geldt bijvoorbeeld voor de klimaatverandering. Die verantwoordelijkheid vervalt niet omdat het economisch slechter gaat. Het kabinet houdt vast aan de doelstellingen voor de lange termijn en werkt aan realistische doelen op korte termijn. Dat dwingt het ministerie van VROM tot scherpe keuzes bij de inzet van minder geld. Het besef van urgentie maakt verandering mogelijk. Het probleemoplossend vermogen van de samenleving kan groter. Burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties moeten meer ruimte krijgen om hun eigen boontjes te doppen. Ook op het VROM-terrein. Het ministerie van VROM wordt nu te vaak als een ‘hindermacht’ ervaren, die meer bezig is met voorschriften en verboden dan met het stimuleren en enthousiasmeren van maatschappelijk initiatief. Dat moet anders. VROM gaat zich op verschillende manieren als ‘ontwikkelkracht’ laten zien en wil dit doen door kennis en kunde te verzamelen rond de problemen die moeten worden opgelost (thematische aanpak). Bij deze aanpak zal VROM samenwerking met de andere departementen zoeken. VROM zal ook waken voor de ‘regelreflex’, de neiging om ieder probleem te lijf te gaan met nieuwe regels en wetten. Het ministerie zal de aandrang weerstaan om belangengroepen tegemoet te komen met uitzonderingsbepalingen en ingewikkelde amendementen. Het accent in de komende jaren ligt vooral op uitvoering, naleving en handhaving. Het voorwerk voor schrappen en vereenvoudigen van VROM-regels en -procedures is grotendeels gedaan. In het najaar 2003 verschijnt een lijst met wetten en regels die bij voorrang worden aangepakt. beleidsprioriteiten Het ministerie van VROM stelt vier beleidsprioriteiten: • Ruimte geven aan ontwikkeling; • Streven naar een duurzamere samenleving door versterking van een eco-efficiënte economie; • Versterken van de steden; • Organiseren van betere naleving en minder regels. Ruimte geven aan ontwikkeling Er moet ruimte komen voor maatschappelijke dynamiek bij de inrichting van ons land. Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties, provincies en gemeenten beoordelen doorgaans zelf het best de ruimtelijke kansen voor en de bedreigingen van hun gebied. Het Rijk bemoeit zich voortaan in de eerste plaats met de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Het kabinet wil daartoe de rijksinvesteringen die te maken hebben met de ruimtelijke ontwikkeling en inrichting van ons land, in samenhang bekijken. Een kader daarvoor wordt uitgewerkt in de Nota Ruimte. De nieuwe rijksbrede Nota Ruimte vervangt zoveel mogelijk ruimtelijke nota´s van afzonderlijke ministeries. Dit sluit aan bij de algemene kabinetsdoelen: minder beleid, meer samenhang, minder regels en een slagvaardige uitvoering. De Nota Ruimte schetst de hoofdlijnen van het nationaal ruimtelijk beleid en biedt het kader voor beoordeling van plannen. Het gaat bijvoorbeeld om nieuwe bedrijventerreinen, 45
woningbouw en kantoren, maar ook om de ruimte die we willen vrijhouden of maken voor natuur en landbouw, water, wegen, spoorlijnen, vaarwegen, pijpen en kabels. Specifieke aandacht gaat in de Nota Ruimte uit naar een aantal thema´s: • verstedelijking en verkeer; • ruimte voor de economie; • het bouwen in landelijk gebied; • het dilemma verdichting en veiligheid (het streven naar verdichte bebouwing en samenbrengen van wonen, werken en vervoeren in stedelijke knooppunten terwille van de sterke stad en een vitaal platteland, tegenover de toenemende kans op gezondheidsrisico's en calamiteiten in die verdichte steden); • het behoud van karakteristieke landschappen; • de uitvoering van plannen voor hoogwaardige stationsgebieden langs de hogesnelheidslijn. Het ministerie zal het proces naar ´ruimtelijke ordening van onderop´ stimuleren en bewaken. Het Rijk zal de regeldruk verlichten. Ontwikkelingsplanologie is daarbij een veelbelovende nieuwe aanpak. Uitgangspunt is de ontwikkeling van een gebied op basis van een samenhangende visie op het geheel. Wonen, werken, natuur en recreatie in een uitvoerbaar en betaalbaar plan, dat wordt ontwikkeld door betrokken overheden en marktpartijen samen. Omdat bij een gebiedsgerichte aanpak niet alleen de regels van het ruimtelijk beleid in het geding zijn, maar bijvoorbeeld ook de regels van het milieubeleid, wordt aansluiting gezocht bij projecten op de terreinen van veiligheid in de woonomgeving en Stad en Milieu. Komend jaar wordt gewerkt aan één loket voor regionale gebiedsontwikkeling. Zo nodig zal in de Nota Ruimte staan hoe onder voorwaarden mag worden afgeweken van de planologische kernbeslissing nationaal ruimtelijk beleid. Streven naar een duurzamere samenleving door versterking van een eco-efficiënte economie Eco-efficiëntie staat voor de verhouding tussen wat productie oplevert en wat het milieu daarvoor moet ‘betalen’. Verbetering van de eco-efficiëntie draagt bij aan ontkoppeling van economische groei en de toename van milieuvervuiling. Het kabinet wil die ontkoppeling bereiken door de milieukosten in de prijzen van producten en diensten tot uitdrukking te laten komen. Vergroening van het belastingstelsel is daartoe een belangrijke mogelijkheid. Maatregelen die het bedrijfsleven de juiste prijssignalen geven – zoals verhandelbare uitstootrechten voor roetachtige stoffen en broeikasgassen - moeten ervoor zorgen dat de kosten voor milieu en natuur zwaarder meewegen bij maatschappelijke afwegingen. Daarnaast wil het kabinet een manier van produceren en consumeren bevorderen die komende generaties niet belast met uitputting van grondstoffen en onomkeerbare milieuproblemen. Een afname van de milieuvervuiling terwijl de economie blijft groeien (absolute ontkoppeling) vereist fundamentele veranderingen, ook wel transities genoemd. Deze langdurige maatschappelijke veranderingsprocessen richten zich op een aantal hardnekkige milieuproblemen, waaronder klimaatverandering en afnemende soortenrijkdom in planten- en dierenwereld. Europa Voor het bereiken van doelstellingen op het gebied van eco-efficiëntie en duurzaamheid in het algemeen, zijn Europese maatregelen - door hun brede werkingssfeer - het meest effectief. Bovendien komt nu al een groot deel van onze milieuwetgeving uit Brussel. Het is dus verstandig om onze energie vooral te steken in het bevorderen van krachtig Europees milieubeleid. Waar het gaat om klimaatverandering, handhaaft het kabinet de steun aan de maatregelen die voortvloeien 46
uit het Kyoto-protocol, met als doel in de periode 2008 – 2012 te komen tot een reductie van 6 procent in broeikasgassen ten opzichte van de uitstoot in 1990. Dit doel is voor een aanzienlijk deel te bereiken met maatregelen in eigen land en verder door steun aan uitstootvermindering in landen buiten Europa. Het nieuwe stoffenbeleid dat Nederland in samenwerking met het bedrijfsleven heeft ontwikkeld gaat de verspreiding van milieugevaarlijke stoffen tegen terwijl de kosten voor de bedrijven beperkt blijven. Het kabinet bepleit een vergelijkbare aanpak in Europa. transities Op vier terreinen heeft VROM al eerder noodzakelijke fundamentele veranderingen (transities) benoemd: mobiliteit, landbouw, energiehuishouding en biodiversiteit. In 2004 moet een openbaar maatschappelijk debat over die transities en duurzame ontwikkeling in het algemeen op gang komen. Het kabinet hecht eraan dat het thema transities gaat leven en wil duurzaamheid daadwerkelijk bevorderen door initiatieven uit de samenleving te stimuleren en ondersteunen. De overheid moet natuurlijk zelf het goede voorbeeld geven. In 2007 wil het kabinet het Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling hebben uitgevoerd. Via afspraken met producenten zal de consument dan door extra informatie en productalternatieven in staat zijn het duurzaamheidsaspect mee te wegen in aankoopbeslissingen. In 2007 moet ook duidelijk zijn wat eco-efficiënte mobiliteit, -landbouw, -energie en biodiversiteit concreet kunnen zijn en welke stappen nodig zijn om dat te bereiken. vergroening In 2004 maakt het kabinet een begin met haar streven om aan het einde van deze kabinetsperiode alleen nog subsidies te verstrekken die duurzame ontwikkeling niet belemmeren. In 2005 wordt de regulerende energiebelasting verhoogd. Verder wordt in 2004 gewerkt aan de invoering van de EU-richtlijn Emissiehandel in Broeikasgassen en aan de oprichting van de Nederlandse Emissieautoriteit, een instelling die gaat toezien op de emissiehandel. Per 1 april 2004 moet het nationale toedelingsplan – dat bepaalt welke bedrijven hoeveel verhandelbare uitstootrechten krijgen - bij de Europese Commissie zijn ingediend. Het kabinet zal in overleg met de transportsector de mogelijkheden en gevolgen bezien van beprijzing van het vrachtverkeer over de weg. Met de organisaties van provincies en gemeenten wordt onderzoek gedaan naar vergroening van het belastingstelsel op decentraal niveau. Dit levert eind 2004 een overzicht op van lokale vergroeningsmogelijkheden. Medio 2004 ontvangt de Tweede Kamer een notitie waarin de ministeries aangeven wat zij willen bereiken op het gebied van duurzaam inkopen en aanbesteden en hoe zij denken dat te realiseren. bedrijfsleven Het kabinet kan de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling niet alleen realiseren. De overheid moet met de eigen bedrijfsvoering het goede voorbeeld geven, maar zal ook het bedrijfsleven inspirerende doelen aanreiken. Die doelen moeten het management stimuleren om milieu en duurzaamheid op te nemen in de ondernemersstrategie, de productieprocessen en de producten. Het kabinet wil daarnaast dat bedrijven duidelijker zijn over hun prestaties op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Hiertoe is het actieprogramma Vergroten Transparantie 2003-2004 opgesteld. Voor de beoogde verduurzaming en transparantie, is de dialoog tussen het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden cruciaal. Een vernieuwde Stichting Milieukeur kan daarin een grote rol spelen. Ook de voorlichting op het gebied van energie en milieu wordt gestroomlijnd.
47
Versterken van de steden Voor de vitaliteit van onze steden is het van cruciaal belang dat verloedering en onveiligheid in aandachtswijken worden aangepakt. Andere wijken mogen niet in de gevarenzone komen. Betaalbaar en goed wonen moet voor alle inkomens bereikbaar blijven. Tegelijkertijd moet de stad weer aantrekkelijk worden voor mensen met midden- en hogere inkomens. Dat vereist omvangrijke investeringen in de aanpak van verouderde wijken en in de nieuwbouw. Nieuwbouwproductie, herstructurering en betaalbaarheid van het wonen zijn primair zaken voor lokale partijen. De landelijke overheid zorgt voor de randvoorwaarden en stimuleert de samenwerking van gemeenten, corporaties, bouwers en ontwikkelaars. In vervolg op de eerder gemaakte afspraken over de totale verstedelijking voor de periode 20002010, zal het kabinet in 2004 definitieve afspraken maken met grote gemeenten, provincies en stedelijke regio’s. Daarbij gaat het om locaties en aantallen woningen tot 2010, de aansluiting op het openbaar vervoer, de aanpak van bodemverontreiniging en maatregelen om particulier opdrachtgeverschap te versterken. Verder wil het kabinet de woningbouwproductie versnellen door ingewikkelde regelgeving te vereenvoudigen en procedures te stroomlijnen. Dat kost tijd. Aanjaagteams vanuit VROM helpen daarom nu al besluitvormingsprocessen op locatie bespoedigen. Ook het grondbeleid moet een bijdrage leveren. Meer gemeenten kunnen dan met voorrang bouwgrond kopen en zonodig snel en eenvoudig dwarsliggende grondbezitters onteigenen. Zo krijgen gemeenten meer greep op nieuwbouwlocaties. aandachtswijken In overleg met de 30 grootste gemeenten (G30) zijn 56 aandachtswijken geselecteerd waarvan de herstructurering met voorrang wordt aangepakt. In 2004 worden voor al deze wijken afspraken tussen gemeenten, woningcorporaties en marktpartijen gemaakt, die leiden tot een versnelde aanpak. In een flink deel van deze wijken wordt in 2004 een begin gemaakt met de uitvoering. Het rijk onderzoekt hoe die versnelling het snelst op gang kan komen. De afspraken tussen de lokale partijen over deze wijken worden in 2004 opgenomen in het gemeentelijke Meerjarige Ontwikkelings Plan (MOP). Het Innovatieprogramma Stedelijke Vernieuwing (IPSV) wordt in 2004 - evenals in 2003 - ingezet voor de fysieke en sociale aanpak van deze wijken. Ook gezondheidsaspecten en de sociale infrastructuur worden bij de aanpak van de aandachtswijken meegenomen. Daarvoor wisselen de betrokken ministeries praktijkkennis uit en nemen zij gezamenlijk knelpunten weg. Zo wordt onderzocht of de regels voor woningtoewijzing de scheiding tussen blank en zwart en rijk en arm onbedoeld kunnen versterken. Bekeken wordt of het mogelijk is om de bevordering van integratie als criterium te hanteren bij het toewijzen van woningen aan nieuwkomers. bouwen en huren Voor de financiering van de herstructurering en de nieuwbouwproductie wordt een belangrijke bijdrage van de woningcorporaties verwacht, het gaat hier immers om kerntaken van de corporaties. Zij worden dan ook aangemoedigd om planvorming en uitvoering van de herstructurering van de 56 probleemwijken actief ter hand te nemen. Het kabinet wijst de corporaties op hun verantwoordelijkheid om - in onderlinge solidariteit - de vermogens van rijke corporaties in te zetten bij arme corporaties, waar goedkope woningen en wijkvoorzieningen moeten worden gebouwd die weinig geld opleveren. De betaalbaarheid van het wonen voor lagere inkomens moet gewaarborgd blijven, verouderde stadswijken moeten een nieuwe start krijgen en er moet meer nieuwbouw worden gerealiseerd. Dat moet gebeuren tegen de achtergrond van bezuinigingen op de huursubsidie en andere subsidies. Het huurbeleid en de huursubsidiesystematiek zullen zodanig aangepast worden dat
48
corporaties een grotere rol krijgen bij het betaalbaar houden van huurwoningen voor de lagere inkomens. De aanpassingen moeten voor de corporaties voldoende mogelijkheden en prikkels bevatten voor noodzakelijke investeringen in nieuwbouw en herstructurering, waardoor de woningmarkt weer vlot getrokken kan worden. Hierdoor kan bespaard worden op de huursubsidie. Organiseren van betere naleving en minder regels Het kabinet wil de eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en andere overheden vergroten en zorgen voor betere handhaving van regels. In de komende vier jaar zal het kabinet de wet- en regelgeving versoberen, stroomlijnen en waar nodig verbeteren. Het doel is te komen tot minder regels, die beter te handhaven zijn. Burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties die zich vervolgens niet aan de regels houden, zullen een niet-gedogende overheid op hun weg vinden. Alle wetten, Algemene Maatregelen van Bestuur en ministeriële regelingen waarvoor VROM het eerstverantwoordelijke departement is, worden onder de loep genomen. In het najaar van 2003 worden in een brief aan de Tweede Kamer de eerste voorstellen aangeboden voor schrappen, samenvoegen of aanpassen van regelingen. Daarnaast wordt dan een prioriteitenprogramma voor nieuwe, heldere en samengevoegde wetten aan de Tweede Kamer aangeboden. Vooruitlopend op de vereenvoudiging van VROM-regelgeving, wordt de huidige bouwparagraaf in de Woningwet vervangen door een Bouwwet waarin vergunningprocedures rondom het bouwen beter op elkaar worden afgestemd en vereenvoudigd. Dit voorstel gaat zo mogelijk nog voor het einde van 2004 naar de Raad van State. inspectie Naast minder en eenvoudiger regelgeving wil het kabinet ook effectiever regels. De VROMinspectie controleert daarom bestaande en nieuwe wetten en regels op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF-toets). In dat kader worden het komende jaar tien VROM-wetten tegen het licht gehouden. Deze toetsing helpt om de regelgeving zo duidelijk mogelijk te krijgen. Daarnaast bevat elke VROM-inspectierapportage standaard aanbevelingen voor een betere kwaliteit van regelgeving en naleving. Bij het toezicht op de andere overheden werkt de VROM-inspectie zo integraal mogelijk (milieu, ruimte, bouwen en wonen). De inspectie richt zich op kwaliteitsverbetering van toezicht en handhaving door andere overheden, het bestrijden van gedoogculturen en het tegengaan van versnippering van verantwoordelijkheden door samenwerking tussen overheden te stimuleren. Voor de eigen inspectietaken geeft de VROM-inspectie in 2004 prioriteit aan de volgende thema’s: - veiligheid (grote bedrijfsrisico’s, defensie-inrichtingen, vuurwerk, het voorkomen van en het voorbereiden op crises); - gezondheidsrisico’s (straling, asbest, legionella, PCB’s en bestrijdingsmiddelen); - gevaarlijke stoffen (ozonlaagaantastende stoffen, zwavelgehalte in brandstoffen van zeeschepen en internationale afvaltransporten); - verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving (bouwregelgeving, woonruimteverdeling en ruimtelijke inrichting). mobiliteit Het kabinet wil bijdragen aan een sterkere economie en concurrentiepositie van het bedrijfsleven door de bereikbaarheid via weg, water, spoor en lucht te verbeteren. De regio krijgt meer eigen verantwoordelijkheid, waarvoor geld en bevoegdheden worden gedecentraliseerd. Het ministerie
49
van Verkeer en Waterstaat zal voorrang geven aan gebiedsgerichte samenwerking bij de aanpak van verkeersknelpunten en de sociale veiligheid van het openbaar vervoer. uitgaven Het kabinet gebruikt de extra middelen uit het ’Kwartje van Kok’ (een verhoging van de accijns op autobrandstof uit 1991) voor onderhoud van infrastructuur en de gerichte aanpak van files. Voor wegen is daartoe tot en met 2010 een extra bedrag beschikbaar van ruim 1,6 miljard euro. Daarnaast besteedt het kabinet in dezelfde periode 853 miljoen euro extra aan onderhoud van het spoor (fase 1 van het herstelplan spoor) en 700 miljoen euro voor het onderhoud van de vaarwegen. Bovendien is 360 miljoen euro gereserveerd voor regionale samenwerking. Het 'Kwartje van Kok' is echter onvoldoende om alle knelpunten in de infrastructuur aan te pakken. Bovendien moet er fors worden bezuinigend, waarbij pijnlijke en heldere keuzes onvermijdelijk zijn. Daarom zal het kabinet binnen het Meerjarenprogramma Infrastructuur & Transport (MIT) vooral projecten in de planstudiefase vertragen of bevriezen en flink in de subsidies snijden. Er is slechts beperkt ruimte voor nieuwe aanleg. Een pas op de plaats dus, vooral om het noodzakelijke onderhoud van onze infrastructuur op peil te brengen. Via deze herprioritering van het MIT wordt tevens geld vrijgemaakt om verbeteringen mogelijk te maken bij de veiligheid en de leefbaarheid en om bezuinigingen op te vangen. Om Nederland tegen wateroverlast te beschermen, gaat tot en met 2007 een impuls van 100 miljoen euro naar het regionale waterbeheer. Hierover zijn onlangs afspraken gemaakt in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Een bedrag van 225 miljoen euro gaat extra naar het versterken van de zeedijken en waterkeringen langs het IJssel- en Markermeer. Om de geluidsoverlast en luchtverontreiniging op een innovatieve wijze aan te pakken, wordt 330 miljoen euro extra vrijgemaakt. Voor de tweede fase van het herstelplan spoor is 734 miljoen euro gereserveerd. De verkeers- en vervoersambities worden beschreven in de Nota Mobiliteit, die in het voorjaar van 2004 verschijnt. De infrastructuur heeft door een intensiever gebruik en steeds strengere veiligheids- en milieueisen, een flinke onderhoudsachterstand opgelopen. Steeds vaker komt het voor dat schepen niet kunnen doorvaren, omdat sluizen en bruggen niet goed werken, dat reizigers moeten wachten op het perron omdat seinen of wissels niet goed functioneren of dat automobilisten schade ondervinden en gevaar lopen door steenslag of gaten in het wegdek. Een groeiend aantal incidentele reparatiewerkzaamheden om de weg op te knappen, veroorzaakt steeds langere files. De betrouwbaarheid en de veiligheid van de infrastructuur staan onder druk. wegen De kosten voor het instandhouden van wegen nemen toe. Dat heeft te maken met uitbreiding van het wegennetwerk, een forse groei van de verkeersintensiteit, het toegenomen gebruik van elektronica en zeer open asfaltbeton op het wegdek, meer aandacht voor veiligheid bij werk-inuitvoering en het streven naar filearm onderhoud. Ook de aangescherpte regelgeving op het gebied van kwaliteit van leefomgeving en veiligheid veroorzaakt extra kosten. Sinds 1994 is er 30 procent meer verkeer op autosnelwegen bij gekomen. Het extra belastende vrachtverkeer is zelfs met 40 procent gegroeid in die periode. Deze problemen worden in de toekomst alleen maar nijpender: naar verwachting stijgt de verkeersintensiteit tot en met 2010 met circa 15 procent en het vrachtverkeer met circa 20 procent. Tot en met 2010 wordt 600 miljoen euro extra worden uitgetrokken om het onderhoud van wegen aan te pakken.
50
Tot en met 2010 is een bedrag van 715 miljoen euro beschikbaar voor een vervolg op het programma Zichtbaar, Slim, Meetbaar (ZSM 2). Dit is een programma voor een slimmere en betere benutting van wegen. Binnen ZSM 1 zijn bijvoorbeeld spitsstroken aangelegd, die zorgen voor een betere doorstroming op hardnekkige fileknelpunten, zoals ringwegen van steden. In de tweede fase ZSM worden in aanvulling op de eerste fase ontbrekende schakels aangepakt en knooppunten ontlast. Er zullen onder meer extra spitsstroken worden aangelegd op de A1, A12, A20, A27 en A28. De noodzakelijke aanpassingen in wetgeving worden op korte termijn in gang gezet. Een beperkt extra bedrag van 330 miljoen euro is van 2006 tot en met 2010 beschikbaar voor specifieke plekken die van belang zijn voor de economie. Dat geld is bedoeld voor de aanleg van ontbrekende rijkswegen, zoals de A4 Midden-Delfland. Het uiteindelijke resultaat van alle landelijke maatregelen zal niet zijn dat de files over vier jaar zijn opgelost, maar wel dat de doorstroming in het hele land verbetert. De overheid zal de automobilist elk half jaar vragen of ook in zijn beleving de ergernissen afnemen en de doorstroming verbetert. spoor Uit twee recente rapportages over de railinfrastructuur blijkt dat er sprake is van een snelle en onverwachte achteruitgang van de infrastructuur. Ingrepen voor verbetering van onderhoud en benutting richten zich vooral op de belangrijkste routes. Daarom zal tot en met 2010 853 miljoen euro extra worden geïnvesteerd in de verbetering van het onderhoud (fase 1 van het plan betrouwbaar benutten). In de begroting is voor de tweede fase van het plan betrouwbaar benutten 734 miljoen euro gereserveerd. Over twee jaar vindt een midterm review plaats over de gestelde miljoenen. Doelstelling is dat er in 2007 ten opzichte van peildatum 2000 circa 35-40 procent minder storingen zijn aan het railnet. Door de inzet van de beide bedragen en door de uitvoering van het Verbeterplan door de Nederlandse Spoorwegen, stijgt de punctualiteit van 81 procent in 2002 naar 87-89 procent in 2007. De maatregelen betreffen onder meer de aanpak van acute knelpunten, vergroting van de bedrijfszekerheid van de spoorinfrastructuur, een ‘groene golf’ voor goederentreinen en vereenvoudiging van de dienstregeling, waardoor het aantal gevolgvertragingen wordt beperkt. Met de Spoorwegwet en de Concessiewet is de relatie tussen overheid, infrabeheerder en vervoerder geregeld. Het spoor - vervoer en infrastructuur - is een publieke taak. De beide uitvoeringsorganisaties van de overheid, vervoerder NS en infrabeheerder Prorail, worden vanaf 2004 publiekrechtelijk aangestuurd met een vervoers- en beheersconcessie. Duidelijke verhoudingen en heldere afspraken over prestaties staan voorop. Op het hoofdrailnet heeft NS het alleenrecht. Gebruikers van het spoor betalen momenteel maar een gering deel van de infrastructuurkosten. De gebruikersvergoeding zal in lijn met het Hoofdlijnenakkoord met ingang van 2006 worden verhoogd. infrastructuur en leefomgeving Een groeiende mobiliteit leidt op steeds meer plaatsen rond de infrastructuur tot leefbaarheidsproblemen die te maken hebben met geluid, luchtkwaliteit en de inpassing van groene gebieden. Steeds meer delen van het spoor- en wegennet voldoen niet langer aan de steeds strengere nationale en Europese eisen. De ministeries van VenW en VROM kijken daarom vooruit en werken samen (innovatie)programma’s en maatregelen uit voor stillere en schonere wegen en spoorwegen. Een voorbeeld hiervan is de snelheidsbeperking op de A13 Overschie die in plaats komt van kostbare en ontsierende geluidsschermen. Voor deze slimmere, goedkopere en maatschappelijk acceptabele oplossingen investeert het kabinet tot en met 2010 330 miljoen euro
51
extra. Een innovatieprogramma voor geluid is al gestart. Slimme toepassingen zijn onder meer stiller asfalt, stillere banden en de zogenaamde ’fluistertreinen’. In 2004 begint een innovatieprogramma voor luchtkwaliteit, dat moet bijdragen aan minder luchtvervuiling op onderdelen van de infrastructuur. Met het programma Het Nieuwe Rijden wil het kabinet bevorderen dat automobilisten zelf bijdragen aan een zuiniger, schoner en veiliger rijgedrag. Het kabinet zet zich in voor een aanscherping van de internationale normen voor de uitstoot van koolstofdioxide door voertuigen. waterwegen De vaarwegen bieden voldoende ruimte om extra binnenvaart op een efficiënte, veilige en duurzame wijze af te wikkelen. Voorwaarde daarbij is goed onderhoud. De onderhoudstoestand van de natte infrastructuur nadert echter een kritisch punt. Dit komt tot uiting in oplopend achterstallig onderhoud, een trend van preventief naar curatief onderhoud en uitstel van grote onderhoudsprojecten. Tot en met 2010 is 700 miljoen euro extra beschikbaar om het achterstallige onderhoud aan sluizen, stuwen, bruggen en waterbodems weg te werken. Over het ontstaan van het tekort aan budget voor beheer en onderhoud is de Tweede Kamer in 2000 geïnformeerd. Het inlopen van de achterstanden is echter een kwestie van lange adem. De komende kabinetsperiode begint het onderhoud aan de stuwen in de Nederrijn, de Haringvlietsluizen en de sluizen, oevers en bruggen van het Amsterdam-Rijnkanaal. Vanwege het grote economische belang begint ook het baggeren van het Noordzeekanaal en de Waalroute om de scheepvaart meer ruimte te geven. luchtvaart De Mainport Schiphol blijft een belangrijk aandachtspunt. De nieuwe Wet Luchtvaart geeft milieu- en veiligheidsnormen, die zowel omwonenden als de luchtvaartsector duidelijkheid moeten bieden. Aan dit principe, maar ook aan ruimte voor groei binnen de grenzen, houdt het kabinet onverkort vast. In 2004 zullen de Schipholbesluiten worden aangepast, nadat de milieueffecten in kaart zijn gebracht en inspraak heeft plaatsgevonden. De Schipholwetgeving wordt afgerond met een wettelijke regeling voor de financiering van milieu- en veiligheidsmaatregelen, waaronder geluidsisolatie. De implementatie, monitoring en evaluatie van de Schipholwetgeving krijgen in 2004 verder vorm. De adviezen die de Commissie Deskundigen Vliegtuiggeluid (Eversdijk) uitbrengt over het meten van geluid en de bescherming van het gebied buiten de ring van handhavingpunten in het Luchthavenverkeerbesluit (het ‘buitengebied’), zullen meer duidelijkheid geven over mogelijke aanvullende maatregelen tegen geluidsoverlast. De Commissie Regionaal Overleg Schiphol is het platform waar burgers, gemeenten, provincies en de partijen uit de luchtvaartsector, waaronder Schiphol, KLM en de Luchtverkeersleiding Nederland, nader overleg voeren over operationele maatregelen die hinder helpen beperken. De evaluatie van het nieuwe stelsel is begin 2006 gereed. Geluidhinder en slaapverstoring zijn onderwerpen die in de evaluatie zwaar meewegen. In 2004 legt het kabinet aangepaste regelgeving voor de regionale en kleine luchthavens vast in de Wet Luchtvaart. Op grond van dit beleidskader krijgen de provincies meer zeggenschap. De nieuwe regelgeving sluit qua structuur aan op het beleid voor Schiphol. De Europese luchtruimcapaciteit kan beter worden benut. Daarvoor zet Nederland zich onder meer samen met andere Europese landen in voor een Single European Sky, waarbij de grensoverschrijdende samenwerking tussen nationale luchtverkeersleidingorganisaties wordt verbeterd.
52
verkeersveiligheid De verkeersdeelnemers zijn allereerst zelf verantwoordelijk voor de verkeersveiligheid. Dat neemt niet weg dat de overheid zich sterk maakt voor een verdere afname van het aantal slachtoffers. Het beleid richt zich op de grootste risico’s, zoals bij de 30-60 kilometerwegen en bij de jonge bromfietsers en automobilisten. Tot 2010 zijn middelen beschikbaar voor de verbetering van de verkeersveiligheid die een verdere daling van het aantal verkeersslachtoffers mogelijk maken. In de vorige begroting is aangegeven dat - ondanks de verkeersgroei - een lichte daling naar maximaal 950 doden en 17.500 ziekenhuisgewonden in 2010 mogelijk is. Het streven is om zonder extra geld en met nieuwe kansrijke maatregelen, dat aantal te verlagen tot maximaal 900 doden in 2010. Met deze maatregelen zoals aanscherping van regelgeving voor rijbewijzen en rijvaardigheid, bromfietsgebruik en handhaving, wordt tegen geringe kosten al een behoorlijk effect bereikt. Het goederenvervoer, vooral het bestelverkeer, is voor een relatief groot deel debet aan verkeersonveiligheid. Daarom is specifiek voor het bestelverkeer een pakket van maatregelen ontwikkeld. Dit pakket betreft onder meer het stimuleren van de toepassing van de snelheids- en toerentalbegrenzer, aanvullende rijvaardigheidstrainingen en het ontwikkelen van een veiligheidscultuur bij de bedrijven. externe veiligheid Steeds meer verkeer en vervoer en steeds intensievere bebouwing in de nabijheid van infrastructuur leiden ertoe dat veiligheid in de woonomgeving meer aandacht verdient. Het kabinet vindt daarom een verdere ontwikkeling van risiconormering en de bestuurlijke uitvoering daarvan belangrijk. Gewerkt wordt aan een reguleringssysteem voor spoor, weg en water om de risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen duurzaam te beheersen. Een beleidsvisie tunnelveiligheid is in voorbereiding, op basis waarvan in 2004 een wetsvoorstel aan de Kamer wordt aangeboden. Met het Project Aanpak Goederen Emplacementen zullen de emplacementen in 2006 in nagenoeg alle gevallen voldoen aan de risiconormen. sociale veiligheid openbaar vervoer De sociale onveiligheid in het openbaar vervoer is zowel in de beleving van reizigers als in het aantal incidenten toegenomen. Het kabinet geeft hoge prioriteit aan de verbetering van de sociale veiligheid in het openbaar vervoer door zwartrijden, agressie en overlast terug te dringen. Het ministerie van VenW werkt samen met de ministeries van BZK en Justitie, de decentrale overheden, OV-bedrijven, politie en Openbaar Ministerie aan de uitvoering van het Aanvalsplan Sociale Veiligheid openbaar vervoer. Een goede samenwerking versterkt de hele veiligheidsketen van preventie tot repressie. Binnen een jaar zijn er drie ‘vliegende brigades’ met elk zeventien spoorwegagenten geïnstalleerd, die op plaatsen waar zich incidenten voordoen snel ter plaatse kunnen zijn. Met de aanpak van agressie en geweld in het openbaar vervoer willen de partners in het Aanvalsplan ook het relatief hoge ziekteverzuim onder personeel in het openbaar vervoer terugdringen. De invoering van de landelijke OV-chipkaart verbetert het gebruiksgemak en verkleint in combinatie met toegangspoortjes bij metro en trein de kans op zwartrijden aanzienlijk. De kaart voorkomt daarmee agressie en geweld in het openbaar vervoer. In het najaar 2003 komt een definitief standpunt over de financiële bijdrage aan de landelijke invoering van de chipkaart. In 2004 begint de sector een tiental pilot-projecten die in 2005 worden geëvalueerd. De doelstelling is dat de chipkaart in 2007 in het hele land is ingevoerd. De beleving van de burger op het vlak van sociale veiligheid in het openbaar vervoer wordt periodiek onderzocht.
53
overstromingen en wateroverlast Het klimaat verandert; het wordt warmer, de winters worden natter, de zomers worden droger. Dat betekent dat forse inspanningen nodig blijven. Door zeespiegelrijzing, toenemende regenval, bodemdaling, intensievere bebouwing en zwaardere golfslag dan bekend was, zijn extra maatregelen aan de kust en langs de rivieren nodig om het wettelijk vastgestelde veiligheidsniveau tegen overstromingen te handhaven. Daarnaast zijn maatregelen nodig om de wateroverlast in de regionale watersystemen zoveel mogelijk te beperken. De zomer van 2003 leert ons bovendien dat extra maatregelen nodig zijn om beter gesteld te staan voor zeer droge zomers. Vanwege gewijzigde inzichten in golfslag en sterkte van steenbekledingen van dijken, is het noodzakelijk om grotere delen van de steenbekledingen langs de zeedijken en de waterkeringen langs het Marker- en IJsselmeer te versterken. Hiervoor komt tot en met 2010 225 miljoen euro extra ter beschikking. De ruimtelijke kaders voor het waterbeleid worden in de Nota Ruimte weergegeven. Voor de rivieren worden deze kaders uitgewerkt in de al gestarte PKB Ruimte voor de Rivier. Deze PKB wordt begin 2006 afgerond. Dan is er een compleet plan met maatregelen gereed dat ertoe leidt dat de Rijn in 2015 een afvoercapaciteit heeft van 16.000 kubieke meter per seconde in plaats van de huidige 15.000 en dat de ruimtelijke kwaliteit is verbeterd. In warme droge zomers kan niet voldaan worden aan de vraag van water van alle gebruikers. De waterverdeling is gebaseerd op beleid uit de Tweede Nota Waterhuishouding (1985). De zomer van 2003 maakt duidelijk dat een evaluatie van het huidige beleid nodig is. Voorstellen voor aanvullend beleid inclusief oplossingsrichtingen voor structurele maatregelen zullen worden uitgewerkt en voorjaar 2004 aan de Kamer worden voorgelegd. Samen met de andere overheden heeft het kabinet op 2 juli 2003 het Nationaal Bestuursakkoord Water gesloten. Daarin hebben partijen taakstellende afspraken gemaakt over aanpak en financiering voor het op orde krijgen van het watersysteem in 2015. Veiligheid wordt daarbij zoveel mogelijk gecombineerd met maatregelen voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de aanpak van verdroging, watertekort, verzilting en waterkwaliteit. Meer ruimte voor water moet vooral in het landelijk gebied worden gevonden. Ook de kwaliteit van het water is nog niet op orde. In 2004 worden de ecologische streefwaarden bepaald voor het grond- en oppervlaktewater. Op basis van dit alles worden in de komende jaren met alle betrokken overheidspartijen visies vastgesteld voor het beheer van de stroomgebieden Rijn, Maas, Schelde en Eems; deze zullen uiterlijk 2007 door de provincies verwerkt zijn in de streekplannen. Het kabinet werkt in dit kader aan meer samenhang tussen natuurbeleid (verdroging en natte natuur), landbouwbeleid (watervoorziening en groene diensten), mest- en gewasbeschermingsmiddelenbeleid (waterkwaliteit) en recreatiebeleid (schoon en toegankelijk water). Deze kabinetsperiode komt een tijdelijke financiële impuls van 100 miljoen euro beschikbaar voor een versnelde aanpak van regionale wateroverlast. Uiterlijk in 2007 is het eerste maatregelenprogramma uitgevoerd. In 2003 wordt begonnen met de volgende projecten voor waterberging: De Oostpolder bij Anna Paulowna (Noord-Holland), de polders Lappenvoort, Glimmermade en het Oostenland (Groningen/Drenthe), het reservaat Groote Brekken bij Lemmer (Friesland) en het glastuinbouwgebied in Delfland (Zuid-Holland). In 2006 wordt het Nationaal Bestuursakkoord Water geëvalueerd en wordt het volgende vierjarenplan vastgesteld.
54
decentralisatie In een regionaal mobiliteitsfonds en mobiliteitsteam bundelen het ministerie van VenW, andere overheden, bedrijfsleven en consument hun krachten en geld om verkeersvraag en -aanbod zo optimaal mogelijk op elkaar af te stemmen. Bij knelpunten op stedelijke ringwegen wordt dan bijvoorbeeld niet alleen meer gekeken naar oplossingen ter plaatse, zoals spitsstroken, maar ook naar het beter afstellen van de gemeentelijke verkeerslichten na de afritten. Deze aanpak blijkt vooral effectief te zijn in de stedelijke gebieden. Bij gebiedsgerichte samenwerking hoort maatwerk van alle partijen. Het kabinet vindt dat openbare aanbesteding van regionaal openbaar vervoer (gedecentraliseerd spoorvervoer, tram, metro en bus) daartoe een middel is. Het openbaar vervoer wordt hiermee een aantrekkelijker alternatief voor de auto. Verbetering van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor gehandicapten en van de sociale veiligheid, verdienen aandacht. Het kabinet zet in op volledige aanbesteding van het regionaal openbaar vervoer in 2006. Op korte afstanden, zeker in stedelijke gebieden, is ook de fiets een uitstekend alternatief voor de auto. Naast de bestaande middelen in de komende jaren, wordt van 2008 tot en met 2010 60 miljoen euro extra uitgetrokken om het gebruik van de fiets te bevorderen. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de mogelijkheid om de fietsvoorzieningen bij spoorstations te verbeteren. Het kabinet voert per 1 januari 2004 de decentralisatie van de gebundelde doeluitkering (GDU+) door om provincies en kaderwetgebieden beter in staat te stellen een doeltreffend en samenhangend verkeer- en vervoerbeleid te voeren. Het kabinet stelt extra middelen beschikbaar aan de bestaande regionale mobiliteitsfondsen van de vier regio’s in de Randstad en de regio’s Eindhoven en Arnhem-Nijmegen. Voor regionale bereikbaarheid via wegen en voor gebiedsgerichte samenwerking reserveert het kabinet van 2005 tot en met 2010 360 miljoen euro. internationaal Voor het realiseren van de ambities van het kabinet vormt de internationale - en vooral de Noord-West-Europese - omgeving steeds meer het belangrijkste speelveld. Nederland zal in de EU pleiten voor scherpe normstelling op het gebied van milieu en veiligheid. Nederland zal echter geen nieuw beleid introduceren dat strenger is dan de Europese normen, tenzij een specifiek Nederlands probleem een specifiek Nederlandse oplossing vergt. Op het terrein van de mobiliteit en water zal het Nederlandse voorzitterschap van de EU in de tweede helft van 2004 vooral inzetten op: • • • • • • • • • • •
de externe betrekkingen luchtvaart; met een luchtvaartpolitiek mandaat voor Brussel of via een Europese kaderregeling in plaats van de huidige bilaterale verdragen; de harmonisatie en vereenvoudiging van administratieve procedures voor de short sea shipping; de richtlijn River Information Services voor een goed informatiesysteem op de Europese binnenwateren; de wijziging van de Eurovignetrichtlijn over het beprijzen van goederenvervoer over de weg; een Europese hoogwaterbeschermingsstrategie (stroomgebiedbenadering); de Europese mariene strategie; een conferentie om een grote verbeterslag naar duurzaam vervoer voor te bereiden; maritieme en luchtvaart-security (beveiliging); Trans Europese Netwerken (TEN’S); de verdere liberalisering van het spoor; minder regels en administratieve lasten uit Brussel.
55
duurzame landbouw Het kabinet streeft naar een vitale en duurzame agrarische sector. Een belangrijk middel is daarbij een forse vermindering van de administratieve lasten voor de bedrijven: liefst met 25 procent ten opzichte van 2002. Dat is een noodzakelijke, maar ook een lastige operatie. Ook al omdat veel regels die administratieve lasten veroorzaken, in Europees verband zijn vastgesteld. Het kabinet zal zich daarom ook in ‘Brussel’ hiervoor inzetten. Eind juni 2003 zijn de lidstaten van de Europese Unie het eens geworden over een ingrijpende aanpassing van het Europese landbouwbeleid. Kern daarvan is dat de EU niet langer meer financiële steun aan boeren geeft op basis van hoeveelheden gewassen of dieren, onder andere omdat daardoor de productie te sterk werd gestimuleerd. In plaats daarvan komt er een bedrijfstoeslag die niet gekoppeld is aan de productie. De toeslag wordt gebaseerd op wat de boer kreeg in het verleden en wordt afhankelijk gemaakt van het naleven van regels op het gebied van milieu en natuur, dierenwelzijn en diergezondheid. Als de boer zich niet aan dergelijke regels houdt, wordt de toelage verlaagd. De Europese besluiten worden in 2004 uitgewerkt in nationale maatregelen en besluiten. Over de toekomst van de intensieve veehouderij loopt een maatschappelijk debat. In 2004 moet dat een praktisch vervolg krijgen. Met de betrokken partijen worden dan afspraken gemaakt over de noodzakelijke veranderingen en over ieders verantwoordelijkheid daarvoor. Het ministerie van LNV voert een beleid om de biologische landbouw te laten ontwikkelen naar een op eigen kracht internationaal concurrerende sector. Het streven is daarbij dat in 2010 10 procent van het landbouwareaal biologisch is. In 2002 was dat nog maar 2,2 procent. Om deze doelen te helpen bereiken, draagt het Rijk bij aan het professionaliseren van de ketens, aan kennisontwikkeling en -verspreiding en aan stimulering van de productie. In 2004 wordt ook de Regeling Stimulering Biologische Productiemethoden nog eenmaal opengesteld. Deze regeling geeft financiële ondersteuning aan ondernemers die omschakelen van gangbare naar biologische landbouw. Het huidige beleid wordt in 2004 geëvalueerd. Daarna wordt bekeken of aanpassingen van het beleid nodig zijn om de gewenste doelen te bereiken. Het kabinet wil in het mestbeleid zowel de administratieve lasten voor de boeren als de uitvoeringskosten voor de overheid met 40 procent verminderen. Door administratieve vereenvoudigingen zijn al forse stappen gezet. De komende tijd wordt gekeken naar mogelijkheden om het stelsel ingrijpender aan te passen. Daarbij worden zowel het systeem van mestafzetovereenkomsten, het mineralenaangiftesysteem (Minas) als het stelsel van productierechten tegen het licht gehouden. Een en ander moet leiden tot een robuuster en goedkoper systeem: eenvoudiger regels, uitvoering en administratie. In het voorjaar van 2004 komt het kabinet met voorstellen voor deze aanpassing van de wetgeving. Van belang is daarbij tot welke afspraken het kabinet komt met de Europese Commissie over de Nederlandse aanpak. De milieunormen voor stikstof en fosfaat zullen verder worden aangescherpt. visserij Op het terrein van de zee-, de kust- en de binnenvisserij moet veel gebeuren om tot duurzame visserij te komen. Het kabinet zet in op een Europese lijn, ook als het gaat om inspecties. Een goede handhaving van de regels in de hele Europese Unie is nodig voor de bescherming van de visbestanden en voor het draagvlak voor het visserijbeleid. Daarom wordt gewerkt aan gelijkwaardige controleniveaus en aan de oprichting van een gemeenschappelijke inspectiestructuur, die er uiterlijk in 2005 moet zijn.
56
Een ander speerpunt is een nauwere betrokkenheid van belanghebbenden bij het beleid, zowel de visserijsector als de maatschappelijke organisaties. Op Europees niveau worden daarvoor regionale adviescomités ingesteld. In 2004 komt als eerste een regionaal adviescomité voor de Noordzee, bestaande uit belanghebbenden uit de Noordzeelanden. Voor de schelpdiervisserij wordt een nieuw beleidskader opgesteld, waarin een zorgvuldige afweging wordt gemaakt tussen het belang van de visserij en de natuurfunctie in de kustwateren (o.a. Waddenzee en Oosterschelde). Met een aantal visbestanden gaat het niet goed. Daarom worden alternatieven gezocht in de viskweek ofwel de aquacultuur. Die sector heeft grote groeimogelijkheden, maar daaraan zijn wel maatschappelijke risico’s verbonden, bijvoorbeeld op het gebied van milieu en dierziekten. Het kabinet wil de groei van de aquacultuur mogelijk maken door randvoorwaarden te stellen en onnodige belemmeringen weg te nemen. voedselveiligheid en -kwaliteit Burgers verwachten dat de levensmiddelen die in Nederland worden verkocht, veilig zijn en van een goede kwaliteit. De betrouwbaarheid van een product dat in de schappen ligt, is afhankelijk van het gehele productieproces: van bijvoorbeeld de kwaliteit van het grondwater en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tot het hygiënisch verpakken van voorgesneden groenten. Het beleid van het ministerie van LNV omspant deze gehele keten. Dat betekent niet dat het rijk primair verantwoordelijk is voor de kwaliteit van het voedsel, dat zijn de producenten zelf; de boeren, de slachthuizen, de voedingsmiddelenindustrie en andere direct betrokken. Ook consumenten hebben een eigen verantwoordelijkheid, zoals het goed bewaren van levensmiddelen. Het Rijk is wel verantwoordelijk voor het vaststellen van productie-eisen en de normen waaraan een eindproduct moet voldoen. De overheid moet ervoor zorgen dat controles hierop goed zijn geregeld. In internationaal verband werkt Nederland mee aan het opstellen van eisen voor productieprocessen (bijvoorbeeld het gebruik van groeibevorderaars) en aan normen die moeten gelden voor eindproducten (bijvoorbeeld de maximale resthoeveelheid van een gewasbeschermingsmiddel). De producenten en andere partijen in de keten zijn zelf verantwoordelijk voor het werken conform die eisen en normen. Zij moeten zelf afspraken maken over veiligheidsgaranties en het voldoen aan procesnormen. Het kabinet ondersteunt dit door samen met het bedrijfsleven te werken aan de totstandkoming van zogeheten ‘transparante ketensystemen’: per keten wordt vastgesteld waaraan het productieproces moet voldoen om te werken conform alle wettelijke eisen op het gebied van monitoring, identificatie en registratie, traceerbaarheid en normstelling. In 2004 is een pilotproject operationeel dat voldoet aan alle eisen (pilot pluimvee). Consumenten kunnen door bewuste keuzes te maken, invloed uitoefenen op de productieketen. Het beleid is erop gericht consumenten in staat te stellen zich te informeren over herkomst van producten, het productieproces en de kwaliteit van het eindproduct. Hierdoor wordt de druk op de keten vergroot om te werken conform de eisen die de overheid stelt. Zo wil LNV de resultaten van controles bij vleesproducenten openbaar maken. Momenteel loopt een project om te bezien hoe dit gerealiseerd kan worden. Ook bij voedsel waarin genetisch gemodificeerde ingrediënten zijn verwerkt, geldt het uitgangspunt van keuzevrijheid. Burgers moeten door gerichte voorlichting in staat worden gesteld zelf een weloverwogen keuze te maken voor het al dan niet kopen van deze producten.
57
Consumenten worden actief betrokken bij de beleidsvorming over voedselkwaliteit, onder andere door middel van het Consumentenplatform. In 2004 worden opnieuw drie bijeenkomsten gehouden. Enkele aanbevelingen van het platform in 2003 zijn uitgewerkt tot projecten die in 2004 hun beslag krijgen. Het gaat bijvoorbeeld om het werken aan een transparantere productieketen en onderzoek naar ziekmakende bacteriën in voorgesneden groenten. Potentiële gezondheidsrisico’s in de voedselketen moeten tijdig worden gesignaleerd. In 2004 wordt onderzocht of en op welke manier bestaande signaleringssystemen aan elkaar kunnen worden gekoppeld. Specifieke risico’s in de afzonderlijke ketens moeten helder in beeld worden gebracht, zodat gericht actie kan worden ondernomen. Binnen de risico-inventarisatie wordt prioriteit gegeven aan relatief nieuwe producten en productiemethoden, zoals viskweek, exotische voedingsmiddelen en 'nutriceuticals' (producten waaraan de fabrikant een positieve invloed op de gezondheid toekent). Het onafhankelijke toezicht op de controles in de voedselketen is ondergebracht bij de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). De onafhankelijkheid en de bevoegdheden van de VWA worden wettelijk verankerd. In samenspraak met het ministerie van VWS gaat LNV het integrale beleid ten aanzien van voedselveiligheid verder vormgeven. Ook wordt bekeken of en op welk manier de regels op het terrein van voedselveiligheid en -kwaliteit kunnen worden omgebouwd tot een meer uniform geheel. In veel sectoren worden in 2004 afspraken gemaakt tussen overheid en bedrijfsleven over inzet en verantwoordelijkheden bij controle en keuringen. De overheid zal zich meer richten op het toezicht op de controles door het bedrijfsleven (toezicht op toezicht, uit te voeren door de VWA). diergezondheid en dierenwelzijn Het ministerie van LNV is primair verantwoordelijk voor bestrijding van zogenaamde lijst Aziekten (onder andere klassieke varkenspest, klassieke vogelpest en mond- en klauwzeer). Dat is een lijst van zeer besmettelijke dierziekten die aan de hand van Europese regels moeten worden bestreden. Ook voor de bestrijding van een aantal dierziekten die voor de mens een gevaar vormen, zoals BSE, is de overheid verantwoordelijk. Dat betekent niet dat het bedrijfsleven zelf geen verantwoordelijkheid draagt; dierziekten zijn uiteindelijk een bedrijfsrisico. De economische gevolgen en de schade die andere sectoren ervan ondervinden, horen een zaak van het bedrijfsleven te zijn. Voor de periode na 2004 zullen vanuit dit uitgangspunt - met het bedrijfsleven nieuwe afspraken worden gemaakt over de financiering van de dierziektenbestrijding. Het kabinet zal de sector stimuleren om te komen tot een verzekering tegen de financiële risico’s van uitbraken van dierziekten. De recente uitbraken van dierziekten (varkenspest, mond- en klauwzeer en vogelpest) hebben veel effect gehad op het maatschappelijk denken over de methode van bestrijding. Het doden van gezonde dieren heeft grote weerstand opgeroepen. Door vaccinatie zou dat kunnen worden voorkomen, maar dat is binnen het Europese bestrijdingsbeleid niet toegestaan. Het kabinet blijft zich daarom onverminderd inzetten voor afschaffing van het Europese non-vaccinatiebeleid. Het beleid ten aanzien van dierenwelzijn is gericht op een hoog niveau van dierenwelzijn. Uitgangspunt daarbij is dat Nederland in internationaal en Europees verband pleit voor scherpe normen, maar daarop in principe niet zelf zal vooruitlopen. landelijk gebied In het Europese beleid verschuift het accent langzaam maar zeker van landbouwbeleid naar plattelandsbeleid. In 2004 start in Europa - onder voorzitterschap van Nederland - de discussie
58
over de verdere invulling van het gemeenschappelijke plattelandsbeleid. Nederland zal dan het onderwerp duurzame landbouw en de daarmee nauw samenhangende kwaliteit van de leefomgeving, goed op de kaart zetten. Daarbij zal Nederland nadrukkelijk pleiten voor meer ruimte voor regionale initiatieven. Kern van het Nederlandse plattelandsbeleid is het streven naar een duurzaam evenwicht tussen landbouw, landschap, recreatie en waterbeheer. Het Rijk zal meer op hoofdlijnen sturen en werken aan vereenvoudiging van de regels en meer samenhang in de geldstromen. Als grootste grondgebruiker blijft de landbouw beeldbepalend voor het landschap. De boer levert zonder directe vergoeding een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van landschap en natuur. Dat betreft niet alleen het agrarisch natuurbeheer, maar ook recreatie en waterbeheer. Het kabinet wil het subsidie-instrument ‘Programma Beheer’ (voor agrarisch en particulier natuurbeheer) uitbouwen naar een model van ‘Groene Diensten’. Dat is dan niet alleen bestemd voor agrarische ondernemers, maar in principe voor elke economische actor die een extra bijdrage levert aan de kwaliteit van natuur en landschap, de recreatieve toegankelijkheid van het platteland en aan waterbeheer. margetekst:[reconstructie] Het Rijk werkt samen met provincies en gemeenten aan de herinrichting van de zandgebieden in Gelderland, Utrecht, Limburg, Noord-Brabant en Overijssel (de zogeheten Reconstructie Varkenshouderij). De totale oppervlakte van de gebieden waarvoor plannen zijn opgesteld, bedraagt circa 1,1 miljoen hectare, dat is ongeveer een derde van Nederland. Deze ingrijpende operatie heeft een aantal doelen: het maken van voorzieningen die tot lagere veeziekterisico’s leiden, meer ruimte voor de melkveehouderij (extensivering), verbeteren van het milieu en, specifiek voor gebieden in en om de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), het aanpakken van verdroging, stikstof en fosfaat. Dit grote project loopt tot 2015. Vooruitlopend op de definitieve vaststelling en financiering van de provinciale plannen, is een aantal deelprojecten begonnen, waarbij zestien intensieve veehouderijbedrijven worden verplaatst. Het kabinet stelt hiervoor maximaal 8 miljoen euro beschikbaar. Daarnaast is gestart met de uitvoering van concrete projecten op het gebied van extensivering van de melkveehouderij. Er komt voor de kwaliteitsverbetering van de zandgebieden deze regeerperiode extra geld beschikbaar. Margetekst: [recreatie] Het platteland is naast een agrarische productieplaats ook steeds meer een buitenplaats voor burgers. Het is de taak van de overheid de toegankelijkheid van het platteland voor rust- en recreatiezoekers te vergroten. Overigens dient dit ook een economisch belang: de toeristischrecreatieve sector groeit snel en is nu al goed voor 9 procent van het bruto nationaal product. Het beleid is erop gericht de bedrijven in deze branche de ruimte te geven, zonder dat dit ten koste gaat van natuur en landschap. Om dit te realiseren, krijgen de provincies de regie over de verdere invulling van het beleid. Zij moeten daarbij rekening houden met de natuur en de karakteristieke landschapselelementen in de regio enerzijds en de wensen van ondernemers en recreanten anderzijds. Het Rijk investeert in 2004 ruim 8 miljoen euro in het verwerven en inrichten van grond voor recreatieve voorzieningen. Dit bedrag komt naast de jaarlijkse bijdrage aan Staatsbosbeheer voor het beheer van recreatieve voorzieningen in natuur- en bosgebieden (21 miljoen euro). De toegankelijkheid van het platteland wordt vergroot door onder andere gerichte investeringen in de kwaliteit en omvang van wandel- en fietspaden en vaarroutes (1,5 miljoen euro in 2004). In 2008 moet er een totaalnetwerk van zo’n 11.000 km zijn dat aan de kwaliteitseisen voldoet: ruim 4.000 km wandelpaden, 3.400 km fietspaden en 3.450 km toervaartnet.
59
natuur Een rijke natuur is van groot belang voor de kwaliteit van leven in ons land. Daarom zal het kabinet ondanks de ongunstige economische omstandigheden in deze kabinetsperiode flink investeren in de natuur. Ook voor de herinrichting van de zandgebieden (reconstructie) komt er extra geld. Bij elkaar gaat het om 700 miljoen euro in deze regeerperiode. De ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een netwerk van aaneengesloten natuurgebieden door het hele land, krijgt deze regeerperiode een extra financiële impuls. In deze kabinetsperiode wordt ongeveer 16.000 ha grond verworven en ongeveer 19.000 ha ingericht. Circa 21.000 ha komt in beheer. In 2018 moet de totale omvang van de EHS ongeveer 728.500 ha. zijn. De EHS komt tot stand enerzijds door gronden aan te kopen, in te richten en dan over te dragen aan terreinbeherende organisaties, anderzijds door agrariërs en andere particulieren hun eigen grond binnen de EHS zo te laten beheren dat de natuurdoelen worden bereikt. De komende jaren zal een geleidelijke verschuiving plaatsvinden van aankoop naar beheer. Van het nog resterende deel van de EHS wordt 60 procent door grondaankopen en 40 procent via particulier en agrarisch natuurbeheer tot stand gebracht. De samenhang binnen de EHS wordt vergroot door het aanleggen van 27.000 ha robuuste verbindingen in de periode tot 2018. Begonnen wordt met de realisatie van 13.500 ha. Het Rijk heeft bijzondere verantwoordelijkheid voor landschappen die internationaal gezien zeldzaam zijn, nationaal zeer kenmerkend zijn of onder grote stedelijke druk staan. Zulke gebieden vormen de Nationale Landschappen. In de ‘Nota Ruimte’ zullen deze gebieden worden vastgelegd. Voor inwoners van grote steden is het van belang dat er ook in de directe omgeving voldoende natuur aanwezig is. Daarmee wordt de kwaliteit van de stedelijke omgeving verbeterd. Het ministerie van LNV investeert in 2004 circa 37 miljoen euro in groen voor de stedelijke gebieden, met de programma’s ‘groen in de stad’ en ‘groen om de stad’. Er wordt onder andere gewerkt aan de herstructurering van 75 bestaande parken en de aanleg van 16 nieuwe groengebieden en 23 groene verbindingen.
60
9. Internationaal en Europees beleid en Defensie De steeds verdergaande internationale vervlechting vraagt om een stevige en duurzame internationale ordening. Het deel van de wereld dat in politieke en economische ontwikkeling achterblijft, heeft recht op een coherente aanpak van die achterstand. Dat is in het belang van de welvaart en de veiligheid van die landen en regio's, maar ook van onze veiligheid. Afghanistan, Irak en de conflicten in Afrika vergen eendrachtige internationale actie. Dat geldt ook voor de strijd tegen terroristische dreiging, het tegengaan van de proliferatie (verspreiding) van massavernietigingswapens en het voorkomen van nieuwe conflicten. constanten van buitenlands beleid Het kabinet stelt zich tot doel bij te dragen aan een rechtvaardige internationale omgeving, waarin onze veiligheid, welvaart en welzijn kunnen worden gewaarborgd. In dit kader zijn een krachtige Europese Unie en een sterke transatlantische band al jarenlang de grondbeginselen van het beleid. Het kabinet stelt vijf hoofddoelstellingen in het buitenlands beleid: versterking van de internationale ordening; bevordering van vrede, veiligheid en stabiliteit; duurzame armoedebestrijding; intensivering van de Europese samenwerking; bevordering van de bilaterale betrekkingen en goede en effectieve consulaire dienstverlening. Deze doelstellingen van het buitenlands beleid kunnen alleen in onderlinge samenhang en in nauwe samenwerking met andere spelers, met andere landen en internationale organisaties, met het internationale bedrijfsleven en met nationale en internationale niet-gouvernementele organisaties worden verwezenlijkt. Het gewicht van een land en dus ook van Nederland is in belangrijke mate een gegeven. Dat het gewicht van een middelgroot land als Nederland beperkt is, spreekt voor zich. Maar het moet ook niet worden onderschat. Nederland heeft in omvang de zestiende economie van de wereld, een economie ongeveer even groot als die van de tien nieuwe lidstaten van de Europese Unie (EU) bij elkaar. Nederlandse bedrijven behoren wereldwijd tot de top van buitenlandse investeerders. Nederland is en blijft belangrijk in de wereld als het gaat om internationale economische ontwikkelingen. Ook in politiek opzicht heeft Nederland over lange tijd internationaal gezag opgebouwd. Nederland heeft een vooraanstaande naam op het gebied van de bevordering van de internationale rechtsorde (met Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld), van ontwapening en wapenbeheersing en van de mensenrechten. De Nederlandse krijgsmacht levert wezenlijke bijdragen aan vredesoperaties en conflictbeheersing en Nederland is sinds de jaren vijftig een van de grootste voorvechters van de Europese integratie, waardoor de stabiliteit en het behoud van gemeenschappelijke waarden en normen worden gewaarborgd. Bij het bestrijden van armoede bevindt Nederland zich al jaren in de voorhoede; Nederland is de zesde donor in de wereld. Op een coherentie-index kwam Nederland als beste uit de bus voor de totaalscore. Deze index beoordeelt de OESO-landen op hun inspanningen ten aanzien van hulp, handel, directe investeringen, milieu, migratie, alsmede vrede en veiligheid. De inzet van dit kabinet is om deze score in 2004 te verhogen. Het kabinet handhaaft het jaarlijkse budget voor ontwikkelingssamenwerking op 0,8% van het Bruto Nationaal Product. Duurzame armoedebestrijding blijft de hoofddoelstelling van Ontwikkelingssamenwerking. Leidraad zijn de Millennium Doelen, waarover de internationale
61
consensus groeit. Dit zijn acht internationale ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, die in 2015 moeten zijn gerealiseerd. In het kader van de Millennium Doelen is er bijzondere aandacht voor de beleidsterreinen onderwijs, milieu, aids en de gezondheidszorg rond het krijgen van kinderen. geïntegreerde aanpak Vraagstukken waarmee Nederland internationaal wordt geconfronteerd en die om oplossingen vragen, zijn niet ééndimensionaal. Alleen een geïntegreerde benadering biedt kans van slagen. Het kabinet zal zowel binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken als interdepartementaal en internationaal blijven werken aan een gecoördineerde en coherente benadering van internationale vraagstukken, met inzet van de beste combinatie van diplomatieke, veiligheidspolitieke, militaire, economische en ontwikkelingsinstrumenten. De instelling van een fonds voor vrede en stabiliteit is bij uitstek geschikt om bestaande instrumenten en middelen op het terrein van vrede, veiligheid en conflictbeheersing te bundelen. De ministers van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking doen hiervoor in het najaar van 2003 een voorstel. Uit het 'stabiliteitsfonds' worden activiteiten gefinancierd die zijn gericht op het voorkomen van geweld en bijdragen aan de veiligheid en de stabiliteit in landen of regio’s. Het fonds moet voorkomen dat het kabinet op incidentele basis oplossingen en budgetten moet zoeken bij conflicten in de wereld. terrorisme Ook het voorkomen en bestrijden van terrorisme vraagt om een geïntegreerde aanpak. Terrorisme maakt gebruik van de globalisering van communicatiemogelijkheden, financiële stromen en personenverkeer. Vooral een open samenleving als de Nederlandse is hiervoor gevoelig. Interne en externe veiligheid vloeien steeds meer in elkaar over. De samenhang tussen externe en interne factoren vraagt onze nauwgezette aandacht. De veiligheid van Nederland is nauw verbonden met die van onze omgeving, en andersom. Daarom is in de eerste plaats de Europese Unie een aangewezen forum om gezamenlijke maatregelen te nemen, zowel intern samenwerking tussen veiligheids- en politiediensten en bij wetgeving - als extern - bijvoorbeeld als het gaat om betrekkingen met landen die een risico vormen of waarmee samenwerking is aangewezen). Ook de NAVO kan een belangrijk forum zijn om terrorisme tegen te gaan. De NAVO stelt zich in om effectiever te kunnen reageren op terroristische bedreigingen, indien een snel, militair antwoord op zijn plaats is. De VN is het geëigende forum voor het bereiken van wereldwijde overeenstemming over de aard en aanpak van terrorisme. massavernietigingswapens Het kabinet zal zich bij de uitvoering van verdragen, bij de controle op export van wapens en bij het overleg over veiligheidspolitiek, inzetten voor een effectieve non-proliferatie van massavernietigingswapens. Een land dat op dit terrein de aandacht heeft, is Iran. Effectieve nonproliferatie vereist allereerst volledige uitvoering van de internationale afspraken en van het toezicht op naleving. Daarnaast is aanvulling en versterking van het bestaande systeem nodig. In toenemende mate zijn de landen die geen of beperkt onderdeel uitmaken van het wereldomspannende stelsel van afspraken en verdragen, onderwerp van zorg en discussie. Nederland is ook bereid landen technische ondersteuning te bieden bij de verbetering van hun controle op de export van wapens. regionale accenten Zowel naar hun aard en gevolgen als in hun oplossing zijn problemen rond vrede en veiligheid, armoede, milieu, handel en migratie grensoverschrijdend. Daaruit volgt dat, waar dit meerwaarde heeft, Nederland, zowel in bilateraal als in multilateraal kader, zich inzet voor een geïntegreerde
62
aanpak van de verschillende instrumenten van buitenlands beleid binnen een regionale benadering. Conflicten in Afrika en in de Grote Meren-regio in het bijzonder behoren momenteel in omvang, regionale dimensie, aantal slachtoffers en mensenrechtensituatie tot de ernstigste in de wereld. Nederland heeft in de Grote Meren-regio geen koloniaal verleden en wordt als betrouwbaar gesprekpartner gezien. Het kabinet voert een beleid met de inzet van verschillende instrumenten: - het politieke instrument: door betrokkenheid bij de ‘Club des Grands Bassins’, een overlegorgaan van Afrikaanse overheden, donorlanden, onderzoekers en internationale organisaties dat mede op initiatief van Nederland tot stand is gekomen; - het veiligheidsinstrument: door onder meer financiering van de Zuid-Afrikaanse beschermingsmacht in Burundi en betrokkenheid bij de EU-stabilisatiemacht onder Franse leiding in Ituri (Oost-Congo) - het instrument van ontwikkelingssamenwerking: door bevordering van armoedebestrijding en de overgang naar vrede en stabiliteit in landen waarmee Nederland een intensieve bilaterale ontwikkelingsrelatie onderhoudt, zoals Rwanda, Tanzania en Uganda. Nederland draagt bij aan het oplossen van conflicten in de Hoorn van Afrika door onder meer een politieke dialoog met Soedan te onderhouden en deel te nemen in vredesmissies in dat gebied. Verder zet Nederland zich politiek in voor de afwikkeling van het grensconflict tussen Ethiopië en Eritrea. Ook in de Westelijke Balkan voert Nederland een regionaal beleid. De Balkanlanden worden ondersteund - ook in hun onderlinge betrekkingen - bij hun toenadering tot de Europese Unie en de NAVO, de vestiging van de rechtsstaat en hun economische ontwikkeling. Alle beschikbare beleidsinstrumenten worden zoveel mogelijk in samenhang ingezet. Het gaat dan om militaire aanwezigheid, deelname in multilateraal overleg, ontwikkelingssamenwerking, bevordering van economische activiteiten en ondersteuning bij de democratische ontwikkeling en de versterking van het openbaar bestuur via het subsidieprogramma Matra. In Afghanistan kiest Nederland, naast de inzet van humanitaire middelen als noodhulp, voor een bijdrage aan de stabilisatie van het land. Het doel hiervan is een omgeving te helpen creëren waarin politiek en economisch herstel kan plaatsvinden. Nederland heeft daarbij, samen met Duitsland, geruime tijd verantwoordelijkheid genomen voor de leiding van de ISAFstabilisatiemacht. Nederland blijft in 2004 actief bij de verbetering van de veiligheid en de wederopbouw van de Afghaanse samenleving door de opbouw van leger en politie met expertise te ondersteunen. Een vergelijkbare betrokkenheid geldt ten aanzien van Irak, waar Nederland humanitaire hulp financiert en met 1100 militairen deelneemt aan de multinationale stabilisatiemacht. Die macht moet eraan bijdragen dat de Irakezen zelf hun politieke toekomst kunnen vormgeven en dat economische wederopbouw in hun land kan plaatsvinden. Nederland kan aan het vredesproces in het Midden-Oosten een bijdrage leveren door gebruik te maken van de traditioneel goede relaties met Israël en de Palestijnse Autoriteit. Het politieke perspectief dat is ontstaan door de aanvaarding van de ‘Routekaart voor Vrede’, moet worden vastgehouden. Een blijvende Amerikaanse inspanning is van cruciaal belang om obstakels bij de uitvoering te voorkomen of te overkomen. Het kabinet zal zich er binnen de EU voor inzetten dat deze al het mogelijke doet om de partijen te bewegen zich constructief op te stellen. Dit betekent ook concrete steun aan de totstandkoming en de opbouw van een Palestijnse staat.
63
De Arabische wereld is sinds vele eeuwen een belangrijke buurregio voor Europa. Mede door migratie is het belang van goede betrekkingen met deze regio de laatste decennia verder gegroeid. De gebeurtenissen van 11 september 2001 hebben het belang van een nieuwe blik op de Arabische wereld versterkt. De aandacht gaat daarbij uit naar sociaal-economische ontwikkeling en democratisering van de Arabische wereld, om de stabiliteit en de veiligheid te vergroten, zowel in de regio als daarbuiten. Het programma voor de Arabische wereld van de Verenigde Naties van 2002 bevestigt vanuit het eigen Arabische perspectief de noodzaak van verdere ontwikkeling, vooral op gebieden als onderwijs en gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Voor het welslagen van dergelijke programma’s is het nodig dat zowel in het Westen als in de Arabische wereld op verschillende maatschappelijke niveaus beter begrip van en voor elkaar wordt gekweekt. Het kabinet probeert deze dialoog zowel bilateraal als via de EU en de VN te voeren. ontwikkelingssamenwerking Ook op het terrein van ontwikkelingssamenwerking blijft het kabinet streven naar een coherent beleid. Wij streven ernaar om binnen het brede spectrum van overheidsbeleid zo goed mogelijk rekening te houden met het doel van armoedebestrijding. Zo mogen bijvoorbeeld ontwikkelingssamenwerking en handelsbeleid niet haaks op elkaar staan. Het heeft immers geen zin om arme landen hulp te geven en hen tegelijk de toegang tot wereldmarkten te belemmeren. Dit houdt in dat bij het maken van het nationale en internationale beleid, zoals in de EU of de Wereldhandelsorganisatie, de effecten op ontwikkelingslanden worden meegewogen. Bij de OESO wordt bepleit dat een groter deel van de kosten van vredesoperaties in ontwikkelingslanden en het klimaatbeleid in ontwikkelingslanden onder de ODA-definities worden gebracht. ODA staat voor Official Development Assistance. De ODA-criteria van de OESO geven aan welke uitgaven landen tot hun ontwikkelingsbudget mogen rekenen. Als grote donor kan Nederland op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking in de voorhoede meespelen. Nederland werkt intensief samen met andere donoren, zonder dat wij ons opsluiten in traditionele gelijkgezinde groepen. De slagkracht van Ontwikkelingssamenwerking wordt verder vergroot door de samenwerking met het bedrijfsleven en niet-gouvernementele organisaties te versterken. De particuliere sector kan een grote bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een land en verdient daartoe de ruimte. Bij de particuliere sector denkt het kabinet naast het maatschappelijk middenveld ook expliciet aan het bedrijfsleven, bijvoorbeeld in de vorm van publiek private samenwerking (PPS). Het belang van ondernemerschap verdient grotere erkenning, ook als het om internationale samenwerking gaat. De bestrijding van armoede kan niet zonder het scheppen van productieve werkgelegenheid en het bevorderen van handel en investeringen. Slagvaardigheid betekent ook dat Nederland deskundigheid en middelen concentreert op een kleiner aantal landen, sectoren en organisaties. Daarbij wordt ook een aanvullende rol overwogen, die de mogelijke meerwaarde is van verdere samenwerking met andere donoren, of dat nu overheden, multilaterale of maatschappelijke organisaties zijn. Resultaatgerichtheid staat hierbij voorop. Om versnippering van beleid en middelen te voorkomen, zijn ook in het multilaterale kanaal keuzes onontkoombaar. Daarbij is het streven de Nederlandse positie als donor te handhaven in die organisaties waar sprake is van resultaat en effectiviteit, Nederlandse meerwaarde en het nastreven van de Millennium Doelen. Europese samenwerking De komende uitbreiding van de Europese Unie tot 25 of meer leden maakt verdere institutionele aanpassingen noodzakelijk. De Intergouvernementele Conferentie, die dit najaar van start gaat,
64
zal hierover beslissen. Nederland wenst een meer slagvaardige, transparante en democratische Unie tot stand te brengen met als grondslagen: - de gelijkwaardigheid van lidstaten; - versterking van de Communautaire methode. Hieronder wordt verstaan het samenspel tussen de Europese Commissie, de Europese Raad, het Europees Parlement en het Hof van Justitie in de verschillende fases van het besluitvormingsproces; - handhaving van het institutionele evenwicht. Hierbij blijft het uitgangspunt dat beleid moet worden gemaakt op het bestuursniveau waar dat het makkelijkst kan. Voor wat betreft de uitbreiding hecht het kabinet er groot belang aan dat de toetredende landen de verplichtingen die zij zijn aangegaan, nakomen. Het kabinet zal de Europese Commissie eraan houden dat de toetredingscriteria en de vrijwaringsclausules nauwlettend worden toegepast. De vrijwaringsclausules houden in dat de landen wel kunnen toetreden, maar pas aan alle onderdelen van de Europese besluitvorming kunnen deelnemen als zij aan de bijbehorende voorwaarden hebben voldaan. Gezien de nog steeds toenemende verstrengeling van Europese regelgeving en nationaal beleid, groeit de noodzaak om de coördinatie in Den Haag verder te versterken. Nederland moet met één stem spreken in Brussel en die stem moet het resultaat zijn van zorgvuldige afstemming van alle relevante facetten. voorzitterschappen In de Europese Unie - en zeker ook tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in de tweede helft van 2004 - zal het kabinet zorgdragen voor een samenhangend en gecoördineerd beleid. Daarbij moet tijdens ons EU-voorzitterschap de rol van neutraal voorzitter scherp worden onderscheiden van de gebruikelijke standpuntinname in de Raad en een goede balans worden gevonden tussen eigen, nationale ambitie en het verder brengen van de gezamenlijke Europese agenda. Zo is ten aanzien van de mogelijke toetreding van Turkije gedurende het Nederlands EUvoorzitterschap nadere besluitvorming voorzien. In juni 2004 vinden verkiezingen plaats voor het Europees Parlement en per 1 november zal een nieuwe Europese Commissie worden benoemd. Nederland zal met deze bijzondere omstandigheden rekening houden en zo goed mogelijk anticiperen op de gevolgen daarvan. De komende uitbreiding van de Europese Unie met voornamelijk Midden-Europese landen dwingt ons ook oog te hebben voor de landen aan de oost- en zuidgrens van de uitgebreide Unie. Rusland zal in 2004 zowel vanuit bilateraal perspectief als in verband met het EU-voorzitterschap speciale aandacht krijgen. Tijdens het EU-voorzitterschap zal Nederland verantwoordelijk zijn voor voorbereiding en uitvoering van een halfjaarlijkse EU-Rusland-topconferentie. Het subsidieprogramma Matra kan zich meer richten op de samenwerking met het 'wijdere Europa'; landen in Europa die (nog) geen lid van de Europese Unie zijn en de 'nieuwe buren', waarbij vooral de Oekraïne aandacht zal krijgen. Deze ondersteuning is vooral gericht op de versterking van het maatschappelijk midden en het lokaal bestuur. Vanaf november 2003 tot mei 2004 bekleedt Nederland het voorzitterschap van de Raad van Europa. Tijdens dit voorzitterschap zal Nederland onder meer aandacht besteden aan de verbetering van de effectiviteit van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg; de relatie tussen dit Hof en het Hof van Justitie in Luxemburg; de interculturele dialoog, met aandacht voor inburgering en integratie; integriteit in de publieke sector; sociale cohesie; en implementatie van mensenrechtennormen.
65
defensie Nederland voert een actief vredes- en veiligheidsbeleid. De krijgsmacht is voor de verwezenlijking van dit beleid een belangrijk instrument. Nederland hecht daarom veel belang aan de inspanningen in het kader van internationale samenwerkingsverbanden als de NAVO en de Europese Unie. Ook behoort Nederland tot de groep landen die voortdurend met militairen in het buitenland actief is. Sinds het einde van de Koude Oorlog hebben tienduizenden Nederlandse militairen deelgenomen aan vele crisisbeheersingsoperaties, van de Balkan tot Afghanistan en van Cambodja tot Haïti. De uitzending van Nederlandse militairen naar Irak maakt duidelijk dat ook de komende periode een groot beroep op de krijgsmacht zal worden gedaan. bezuinigingen Defensie moet een kwalitatief hoogwaardige bijdrage blijven leveren aan internationale vrede en veiligheid tegen de achtergrond van een zorgwekkende financiële situatie. Het ministerie staat voor omvangrijke bezuinigingen, die voortkomen uit het Strategisch Akkoord van kabinetBalkenende I, de Voorjaarsnota 2003 en het Hoofdlijnenakkoord van kabinet-Balkenende II. De bezuinigingen bedragen in 2004 in totaal 255 miljoen euro. Daarnaast zijn aanvullende maatregelen nodig om de financierbaarheid van de krijgsmacht op langere termijn te waarborgen en de investeringen op peil te brengen. De begroting van Defensie staat onder zware druk, mede als gevolg van het strakke financiële keurslijf van de Defensienota 2000. Er is nauwelijks ruimte om tegenvallers te verwerken en begrotingsrisico's op te vangen. De budgetflexibiliteit is de afgelopen jaren al afgenomen door de aanzienlijk gestegen kosten voor de materiële en personele exploitatie en dreigt de komende jaren nog verder af te nemen door de stijgende uitgaven voor pensioenen en wachtgelden. De stijging van de exploitatielasten heeft bovendien tot gevolg gehad dat noodzakelijke investeringen uitbleven. Juist investeringen zijn van groot belang om de krijgsmacht aan te passen aan veranderingen in de internationale veiligheidssituatie en in de wijze van militair optreden. De interne herschikkingen die hierdoor noodzakelijk zijn geworden, bedragen in 2004 in totaal 215 miljoen euro. Het resultaat is dat de komende jaren over de gehele linie van Defensie ingrijpende maatregelen moeten worden genomen. De vijf beleidsprioriteiten voor Defensie in 2004 zijn: hernieuwing van het evenwicht tussen de taken en de middelen van de krijgsmacht; bestuurlijke vernieuwing, inclusief herziening van de topstructuur en samenvoeging van de staven; verdieping van de samenwerking met civiele autoriteiten in Nederland; verbetering van de inzetbaarheid van de krijgsmacht voor vredesoperaties; versterking van de Europese militaire capaciteiten in de NAVO en de Europese Unie; nieuw evenwicht taken en middelen Het kabinet wil in 2004 een nieuw evenwicht bereiken tussen taken en middelen binnen de krijgsmacht. Hierdoor moet de krijgsmacht ook op langere termijn betaalbaar en beter inzetbaar zijn en voldoende ruimte voor noodzakelijke investeringen hebben. De taakstellingen en de herschikkingen bij Defensie worden waar mogelijk gerealiseerd door: een structurele verlaging van de exploitatiekosten; de drastische verkleining en samenvoeging van staven; de verbetering van de doelmatigheid. Daarnaast zijn ingrepen in de operationele capaciteiten van de krijgsmacht onontkoombaar. Uitgangspunt daarbij is zoveel mogelijk te besparen op de capaciteiten waaraan in het licht van de internationale veiligheidssituatie minder behoefte bestaat, en op locaties die overbodig zijn geworden door afstoting van capaciteiten. In 2004 wordt onder meer een begin gemaakt met het verminderen van het aantal hoofdwapensystemen, zoals fregatten, tanks en jachtvliegtuigen, en
66
met het investeren in nieuwe capaciteiten. Ook wordt een eerste stap gezet in de richting van een forse verkleining van het personeelsbestand. Het personeelsbestand van Defensie zal in de periode 2003-2008 met ruim elfduizend functies afnemen. Het gaat daarbij om zowel staffuncties, ondersteunende functies als om operationele functies. In 2004 zullen volgens planning ruim tweeduizend functies verdwijnen. vernieuwing defensieorganisatie Defensie wordt de komende jaren ingrijpend gereorganiseerd. Deze reorganisatie geeft uitdrukking aan het gegeven dat de afgelopen jaren het onderscheid tussen krijgsmachtdelen minder belangrijk is geworden en de gezamenlijkheid steeds meer voorop is komen te staan. Dit geldt zowel bij de operationele inzet als bij de ondersteuning en het beheer van de eenheden. Ook openheid en aandacht voor de bestuurlijke en maatschappelijke omgeving waarin de krijgsmacht functioneert, zijn belangrijke uitgangspunten. Hoofdpunten in deze bestuurlijke vernieuwing zijn een duidelijke scheiding tussen beleid, uitvoering en toezicht en de versterking van de positie van de chef Defensiestaf, zowel wat betreft de operationele inzet van militaire eenheden als de defensieplanning. Onder de secretarisgeneraal en naast de chef Defensiestaf en de directeur-generaal Financiën & Control zijn hoofddirecties in oprichting voor algemene beleidszaken, voor personeelsbeleid en voor materieelbeleid. Ook in de verhouding van het kerndepartement tot de krijgsmachtdelen zal veel veranderen. Defensieplannen worden met ingang van 2004 niet langer per krijgsmachtdeel maar integraal, onder leiding van de chef Defensiestaf, opgesteld. Op operationeel gebied zal een vergelijkbare koers worden gevolgd. Het Defensie operatiecentrum (DOC) zal in dienst worden gesteld en de situatiecentra bij de bevelhebbers worden opgeheven. De chef Defensiestaf zal uiteindelijk binnen deze kabinetsperiode - een directe bevelslijn onderhouden met de operationele commandanten van de marine, de landmacht en de luchtmacht. De huidige functies van de bevelhebbers van de Koninklijke marine, de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht houden op termijn op te bestaan. De bevelhebbers zullen in de overgangsperiode hun taken op het gebied van opleiding, gereedstelling, instandhouding en nazorg overdragen aan hun operationele commandanten of aan de Centrale organisatie. De staven worden de komende jaren in het kader van de bestuurlijke vernieuwing ingrijpend gereorganiseerd en met een derde verkleind. Het gaat om de vermindering van tweeduizend van de zesduizend staffuncties in de periode tot 2006. Deze afslanking wordt ook in 2004 voortvarend ter hand genomen. In 2004 wordt ook op andere terreinen, vooral die van de ondersteuning en de infrastructuur, alles in het werk gesteld om de doelmatigheid verder te vergroten door meer marktconform te werken. Hoe meer immers op dit vlak wordt bezuinigd, hoe minder maatregelen ten koste hoeven te gaan van de operationele capaciteiten van de krijgsmacht. samenwerking met civiele autoriteiten Door de kwetsbaarheid van onze open samenleving en de mogelijke ontwrichting door terroristische aanslagen, is het onderscheid tussen interne en externe veiligheid vervaagd. Het beroep dat op Defensie wordt gedaan zal hoogstwaarschijnlijk verder toenemen, aangezien de krijgsmacht beschikt over specifieke kennis, vaardigheden en middelen die in uiteenlopende situaties ter ondersteuning van de civiele autoriteiten kunnen worden ingezet. In dat kader zal Defensie in overleg met de meest betrokken departementen werken aan verder samenwerking met de civiele autoriteiten die van de diensten van de krijgsmacht gebruikmaken. Zo neemt
67
Defensie deel aan interdepartementale overlegorganen, zoals het project Civiel militaire bestuursafspraken (CMBA), NBC-bescherming en het project vitale infrastructuur. inzet vredesoperaties Voor een betere inzetbaarheid van de krijgsmacht voor vredesoperaties is in het Hoofdlijnenakkoord een intensivering opgenomen, die oploopt van 30 miljoen euro in 2003 tot 100 miljoen euro in 2007 en daarna structureel is. Deze intensivering wordt gebruikt om de parate capaciteit en de mogelijkheden om voor langere tijd inzetbaar te zijn van de krijgsmacht te versterken. In 2004 is hiervoor 30 miljoen euro beschikbaar, die onder meer wordt besteed aan: versterking van de parate pantserinfanteriecapaciteit door de oprichting van drie extra compagnieën; investeringen in het Soldier Modernisation Programme (SMP) om het operationele vermogen van de landmacht en het Korps mariniers te versterken; verwerving en exploitatie van een DC-10 transportvliegtuig voor strategisch transport van personen en goederen. Een deel van de extra gelden wordt daarnaast besteed aan versterking van de inzetbaarheid van de transporthelikopters van de luchtmacht. Europees veiligheids- en defensiebeleid Het kabinet streeft naar versterking van de Europese militaire capaciteiten in het kader van de NAVO en de Europese Unie. In het Strategisch Akkoord is hiervoor een structurele voorziening getroffen, oplopend tot 50 miljoen euro in 2006 (de voorziening voor het Europees Veiligheidsen Defensiebeleid, EVDB). In 2004 is 30 miljoen euro uit deze voorziening beschikbaar. Het kabinet wil in 2004 de toezeggingen nakomen die Nederland heeft gedaan voor versterking van de militaire capaciteiten van de Europese Unie (het European Capabilities Action Plan, 2001) en van de NAVO. Hierover zijn afspraken gemaakt tijdens de NAVO-Top van Praag van november 2002, waar is besloten tot het Prague Capabilities Commitment. Alle bondgenoten hebben toegezegd de bestaande tekortkomingen op het gebied van militaire capaciteiten aan te pakken. Ook Nederland heeft zich verplicht tot een aantal concrete projecten. Voor enkele projecten die in dit verband eerder ter hand zijn genomen, is geld gereserveerd, waarvan in 2004 een deel tot besteding komt. Dit betreft onder andere de installering van de commandofaciliteiten op het tweede amfibische transportschip en het opleiden van 25 marechaussees voor inzet in civiele politiemissies (het tweede deel van de groep van in totaal honderd marechaussees in 2007). Verder wordt geïnvesteerd in de verwerving van extra NBC-beschermingsmiddelen en middelen voor grondwaarneming; een operationeel informatietransmissiesysteem voor de landmacht en de luchtmacht; en in verder onderzoek naar onbemande verkenningsvliegtuigen. In Praag hebben NAVO-bondgenoten ook besloten de NATO Response Force (NRF) in te stellen. Dat is een snel inzetbare eenheid, waaraan de NAVO-landen op rotatiebasis zullen deelnemen. Dit concept wordt momenteel uitgewerkt. Nederland zal in de NRF een evenredig aandeel voor zijn rekening nemen. In 2004 wordt de precieze Nederlandse bijdrage vastgesteld aan de NATO Response Force. diplomatieke dienst Meer dan in het verleden wellicht het geval was, vraagt moderne diplomatie om een hoog kennisniveau op vele, deels nieuwe terreinen, een sterk gevoel voor de Nederlandse maatschappelijke verhoudingen en vraagstukken en het besef dat dossiers niet geïsoleerd, maar in hun onderlinge samenhang moeten worden beschouwd. Daarnaast is het van groot belang kansen en problemen tijdig te signaleren en hierop snel in te spelen. Het terrein van de 'public diplomacy’
68
wordt verder ontwikkeld. Dat wil zeggen dat onze diplomatieke inspanningen zich vaker niet alleen zullen richten op overheden, maar waar nodig of gewenst ook op burgers of bedrijven, om zo bij te dragen aan een helder en positief beeld van Nederland in het buitenland. Als gevolg van de omvangrijke uitbreiding van de EU en de NAVO zal de bilaterale samenwerking met de lidstaten van deze organisaties aan gewicht winnen. Vooral in een EU van 25 lidstaten zal het belang van regulier bilateraal overleg verder toenemen. Immers, ter voorbereiding van een efficiënte besluitvorming in Brussel en met het oog op mogelijke coalitievorming zal in toenemende mate voorafgaand overleg met partners geboden zijn. Een goede bilaterale relatie vormt daarvoor een onontbeerlijke basis en omgekeerd zal een goede werkrelatie in multilateraal verband de bilaterale relatie verder verstevigen. De ambassades in de betrokken landen zullen hierbij een belangrijke rol spelen. Moderne diplomatie is nog steeds sterk afhankelijk van goede contacten ter plekke, ondanks de benutting van moderne communicatiemiddelen. Het netwerk van Nederlandse ambassades en consulaten moet zowel in capaciteit als kwaliteit zijn toegerust om de vele taken goed te kunnen blijven vervullen zowel voor de overheden, het bedrijfsleven als de lokale bevolking en de Nederlanders in het buitenland. Het kabinet ziet dit als een prioriteit en zal ondanks de forse bezuinigingen het netwerk zoveel mogelijk in stand houden. Aan sluiting van enkele posten kan echter niet worden ontkomen. Op beleidsonderdelen en in bepaalde landen zal Nederland niet meer direct kunnen terugvallen op informatie vanuit de eigen ambassade. Vaker moet aansluiting worden gezocht bij informatie van partners ter plaatse, bij informatie die breed beschikbaar is of door EU-partners ter beschikking wordt gesteld. Voorop blijft echter staan dat iedere Nederlandse burger die een beroep doet op de consulaire dienstverlening, een snelle, zorgvuldige en rechtvaardige behandeling ten deel valt. Onze diplomatieke en consulaire posten zijn hierbij 'de eerste lijn'. Het kabinet blijft ernaar streven de kwaliteit van de dienstverlening aan Nederlanders die in het buitenland verblijven, aan het groeiend aantal reizigers en aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland, verder te verbeteren. Ook in 2004 zullen, volgens de in 2001 geïntroduceerde normen, de ruim 2100 Nederlandse burgers die in het buitenland zijn gedetineerd, worden begeleid. Indien nodig zullen de vastgestelde consulaire normen nader worden aangescherpt. Daarnaast geldt vanzelfsprekend dat ook buitenlanders die zich melden bij de Nederlandse posten voor visumaangelegenheden, adequaat zullen worden geholpen.
69