Hoofdlijnenbrief 2005 – 2006
1 april 2004
1
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inkadering activiteiten
5
1.1
5 5 6 6 8 8 8 8 10 10
1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
Terugblik SLOA 1.1.1 Rapportage 2002 -2003 naar de Tweede Kamer 1.1.2 Tussenrapportages 2003 Strategisch kader 2005 – 2006 Operationele uitvoering 1.3.1 Budgettair kader 1.3.2 VBTB Beoordelingscriteria van de ingediende plannen Meer ruimte met meervoudige verantwoording Verslaglegging
Hoofdstuk 2 Primair Onderwijs
12
2.1 2.2
12 12 12 12 13 13 14 14 14 14 15 15 16 17 17 18 18 19 19 19 20 20 20 20 21
2.3
2.4 2.5
Inleiding Versterking van de kwaliteit 2.2.1. Professionalisering en leiderschap 2.2.2. Kern- en tussendoelen, leerlijnen en leerlingvolgsysteem 2.2.3. Kwaliteitszorg 2.2.4. ICT en onderwijs aan zieke kinderen 2.2.5. Methodegids 2.2.6. Interactief taalonderwijs 2.2.7. Taal- en rekencoördinator 2.2.8. Friese taal 2.2.9. Cultuur en school 2.2.10. Sociale cohesie 2.2.11. Techniek 2.2.12. Duurzaam leren 2.2.13. Bewegingsonderwijs School en omgeving 2.3.1. Inleiding 2.3.2. Onderwijskansen 2.3.3. Voor- en vroegschoolse educatie 2.3.4. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 2.3.5. Jeugd en veiligheid 2.3.6. Specifieke doelgroepen Omgaan met verschillen 2.4.1. Implementatie WSNS+ 2.4.2. Hoogbegaafden De Wet op de expertisecentra (WEC) en de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs 2.5.1. Kern- en tussendoelen, leerlijnen en leerlingvolgsysteem 2.5.2. Onderwijskundige ontwikkeling REC’s 2.5.3. Commissie voor de indicatiestelling 2.5.4. Arbeidstoeleiding 2.5.5. Overige doelgroepen
21 22 22 22 23 23
2
Hoofdstuk 3 Voortgezet Onderwijs
24
3.1 3.2
24 24 24 25 26 26 27 27 27 27 28 28 29 29 29 30 30 30 30 31 31 32 32 32 34 35 35 35 35 36 36 37 37 37 37 37
3.3
3.4 3.5
3.6 3.7
3.8
Inleiding Innovatieactiviteiten 3.2.1 Meer ruimte met meervoudige verantwoording 3.2.2 Innovatie 3.2.3 ICT en het Voortgezet Onderwijs 3.2.4 Emancipatie 3.2.5 Ondersteuning moderne vreemde talen 3.2.6 Eindexamen geschiedenis De maatschappelijke opdracht van de school 3.3.1 Versterking van de positie van de school 3.3.2 Sociale cohesie (inclusief intercultureel onderwijs) 3.3.3 Veiligheid op school 3.3.4 Specifieke doelgroepen 3.3.5 Cultuur en School 3.3.6 Loopbaanoriëntatie en –begeleiding 3.3.7 Gezondheidseducatie (GVO) De relaties tussen school, leerkrachten, ouders, leerlingen Bestrijding van voortijdig schoolverlaten 3.5.1 Dertig procent mindere schoolverlaters in 2006 3.5.2 Onderwijsachterstandenbeleid 3.5.3 Zorgstructuren in en rondom het onderwijs Doorontwikkeling van het vmbo Overige projecten 3.7.1 School en sport 3.7.2 Hoogbegaafden 3.7.3 Nulprojecten 3.7.4 Béta-Olympiades Verdere SLOA-activiteiten 3.8.1 Dentankactiviteiten 3.8.2 Expertisecentrum Citogroep 3.8.3 Ontwikkelactiviteiten 3.8.4 HVO en SOVO 3.8.5 Kortlopend veldonderzoek 3.8.6 Regeling Veldaanvragen 3.8.7 Bureau Veldadvisering 3.8.8 Nationaal Informatiecentrum Leermiddelen (NICL)
Hoofdstuk 4 Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie
38
4.1 4.2 4.3
38 38 38
Inleiding KOERS BVE: drie trends Profielschetsen CINOP, SLO, Citogroep en LPC
Bijlagen. Bijlage 1. Bijlage 2.
40 Herziene versie subsidiëringsmodel SLOA t.b.v. uitvoering 2004 en aanvragen 2005. Tijdpad voor uitvoering reguliere SLOA-activiteiten.
40 42
3
Bijlage 3. Bijlage 4. Bijlage 5.
Format aanvragen. Format rapportages. VBTB bij de Hoofdlijnenbrief SLOA 2005 – 2006.
45 46 47
4
Hoofdstuk 1 Inkadering activiteiten 1.1 Terugblik SLOA Eind 2003 is ingevolge artikel 9, van de Wet SLOA de verslaglegging over de periode 2001 – 2002 naar de Kamer verzonden. In dit verslag is een overzicht gegeven van de activiteiten die door de instellingen in deze periode zijn verricht. Daarnaast bieden tussenrapportages over 2003 de mogelijkheid om te constateren hoe het gesteld is met de voortgang van de projecten. In het onderstaande een overzicht van de rapportage en de tussenrapportages. 1.1.1 Rapportage 2001 – 2002 naar de Tweede Kamer Een aantal activiteiten was gericht op het ondersteunen van de scholen in het primair en voortgezet onderwijs bij de invoering van het onderwijsbeleid. Deze ondersteuningsactiviteiten hadden tot doel in het kader van autonomie en deregulering de ontwikkeling naar meer eigen verantwoordelijkheid van de scholen waar te maken. In het primair onderwijs kwam de nadruk te liggen op de kwaliteitsverbetering waarbij scholen in interactie met hun omgeving in hoge mate zelf invulling gaven aan goed onderwijs. Andere ondersteuningsactiviteiten waren gericht op de thema’s interactief taalonderwijs, leerlijnen, de methodengids, kerndoelen en leerlingvolgsystemen. Daarnaast verleenden de ondersteuningsinstellingen diensten aan scholen bij hun deelname in en uitvoering van het gemeentelijk achterstandenbeleid, de brede schoolontwikkeling en het onderwijs aan asielzoekers. Reguliere scholen voor basisonderwijs werden ondersteund bij hun streven tegemoet te komen aan specifieke behoeften van leerlingen met leermoeilijkheden. In het voortgezet onderwijs werden diverse projecten uitgevoerd in de onderbouw, het vmbo, het praktijkonderwijs en de tweede fase. Het gaat om projecten als “Minder handen voor de klas”, de vormgeving van praktische sectororiëntatie en de kerndoelen. In het vmbo werd het project “Scholen in vmbo”uitgevoerd om scholen te ondersteunen bij de invoering en vormgeving van de leerwegen. Daarnaast werd aandacht besteed aan de examenontwikkeling. In samenwerking met het praktijkonderwijs werden diverse projecten uitgevoerd onder andere om de deelname van leerlingen aan het praktijkonderwijs te bevorderen. Leerkrachten werden ondersteund bij het gebruik van “Promotie” in de klas. Verder werden projecten uitgevoerd op het terrein van het doelgroepenbeleid, onderwijskansenscholen, de brede school, veiligheid in de school en het onderwijs aan asielzoekers. In de BVE-sector werden projecten uitgevoerd om de kwaliteit en toegankelijkheid te verbeteren en de regionale samenwerking te bevorderen. De SLO ontving een groot aantal aanvragen van roc’s en bedrijfstakgroepen om ondersteuning op het terrein van de kwaliteitsverbetering en de doorstroming. Een aantal aanvragen is gecombineerd uitgevoerd. De projecten leverden uiteenlopende producten op zoals handreikingen, les- en praktijkboeken en ontwerp- en onderwijsmodellen. Het CITO bood ondersteuning bij toetsing en examinering op landelijk of regionaal niveau. Daarnaast adviseerde het bij het gebruik van assessmenttechnieken en beoordeling van portfolio’s die het product waren van onderwijsarrangementen waarin leerlingen competenties aanleerden. Het CINOP voerde innovatieprojecten uit die erop waren gericht verworven inzichten en ontwikkelde producten in de praktijk te implementeren. Dit leverde een website beroepskolom op, de ontwikkeling van een aantal senario’s, portfolio’s, presentaties, netwerken, cursussen en brochures.
5
De SLOA-instellingen voeren denktankactiviteiten uit voor alle drie de sectoren met het doel om maatschappelijke ontwikkelingen te vertalen naar de onderwijspraktijk. Er zijn diverse activiteiten uitgevoerd die zich hebben gericht op de verbetering van het leren, de effectiviteit van leerprocessen, en het ontwikkelen van nieuwe modellen en methodieken. In het voortgezet onderwijs werden projecten uitgevoerd die tot doel hadden het onderwijs anders te organiseren. Hierbij werd samengewerkt met adviescommissies en vertegenwoordigers van de scholen. 1.1.2 Tussenrapportages 2003 De Wet SLOA vraagt de instellingen twee keer per jaar te rapporteren over het verloop van de projecten indien de instellingen verwachten dat deze uitlopen of dat het budget wordt overschreden. Uit de rapportages uit september en december 2003 blijkt dat op een aantal uitzonderingen na de projecten binnen de afgesproken tijd waren afgerond. Ook van de beloofde producten wordt verwacht dat zij op tijd worden opgeleverd. Een beperkt aantal projecten is vertraagd. De instellingen hebben daarnaast verzocht activiteitenkosten met personele kosten te mogen compenseren. Het samenstellen van een volledig verslag over de activiteiten van 2003 is nog niet mogelijk omdat de gegevens volgens de SLOA-procedures pas uiterlijk 30 juni beschikbaar zijn. 1.2
Strategisch kader 2005 – 2006.
De uitgangspunten voor de Hoofdlijnenbrief 2005 – 2006 zijn globaal geformuleerd in de Rijksbegroting voor het jaar 2004. Deze uitgangspunten zijn deels een voortzetting van het beleid dat in de vorige Hoofdlijnenbrief 2003 – 2004 aan de SLOA-instellingen bekend is gemaakt. Het onderwerp Deregulering, autonomie en rekenschap blijft een belangrijke prioriteit. De veranderde relatie tussen rijksoverheid en de onderwijsinstellingen komt voort uit de overtuiging dat een afstandelijker opstelling meer ruimte overlaat aan het eigen initiatief en het nemen van meer verantwoordelijkheid. Hiervan wordt verwacht dat dit bijdraagt aan een verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Van het wegvallen van regels wordt ook verwacht dat de beschikbare financiële middelen beter zullen worden benut. De overheid formuleert de kaders waarbinnen deze ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Scholen geven hieraan in samenwerking met derden een eigen invulling, rekening houdend met de eigen behoeften. Deze brief beoogt een verdere verschuiving te bewerkstelligen naar een beleid dat er meer op is gericht het overleg tussen SLOA-instellingen en scholen over doelstellingen en uitvoering van de projecten te bevorderen. Dit overleg moet er toe leiden dat de projectvoorstellen goed aansluiten bij de behoeften aan ondersteuning die binnen de scholen aanwezig zijn. De overheid formuleert in deze brief op de verschillende aandachtsterreinen globaal de beleidsdoelstellingen van de onderwijsondersteuning, de definitieve uitwerking en de te verwachten prestaties en producten moeten blijken uit de ingediende projectaanvragen. De inzet naar meer deregulering en autonomie heeft in onderwijsinhoudelijk, organisatorisch en financieel opzicht gevolgen voor het functioneren van de school zelf. Deze zal immers steeds meer de verantwoording moeten dragen voor haar onderwijs kundig, financieel en kwaliteitsbeleid. Het uitzetten van een kwalitatief goed kwaliteitsbeleid is wezenlijk om het eigen functioneren jaarlijks te kunnen toetsen en waar nodig bij te stellen. Het onderwerp schoolontwikkeling is hier een
6
centraal gegeven. Projecten moeten voor zover van toepassing mede worden bezien op hun bijdrage aan het zelfstandig functioneren van onderwijsinstellingen. De Kennissamenleving staat als onderwerp eveneens hoog op de agenda van het kabinet. Innovatie is het middel om via het onderwijs en onderzoek de economie te versterken. De economie moet duurzaam groeien om de toename van de welvaart veilig te stellen en het behoud van de werkgelegenheid te bevorderen. Ambitieuze doelstellingen om er naar te streven dat Europa op termijn het meest innovatieve werelddeel zal zijn, werden in maart 2000 geformuleerd op de Europese Top in Lissabon. Het onderwijs moet daarbij een zichtbare bijdrage leveren aan de versterking van de kennissamenleving. De formulering van deze ambitie heeft gevolgen voor de sectoren po, vo en bve. Leerlingen en leerkrachten zullen moeten worden voorbereid op hun deelname aan en het functioneren in de kennissamenleving. De inzet van ICT is een krachtig middel om de innovatie te bevorderen. Het onderwijs kan daarnaast de voorbereiding op en de deelname aan de samenleving bevorderen door gebruik te maken van diensten van andere instellingen die op het terrein van kennisvoorziening reeds een positie hebben ingenomen, zoals bibliotheken. Het gaat erom om het enorme aanbod aan informatie te selecteren, te waarderen en te verwerken. Voldoende technisch geschoolden zijn noodzakelijk. Het kabinet heeft zich tot doel gesteld 15 procent meer studenten in te laten stromen in de studies bétatechniek. Om dat te bereiken is het wenselijk jongeren in een vroegtijdig stadium te interesseren voor de techniek. Verdere contacten met het bedrijfsleven zijn essentieel om leerlingen in contact te brengen met technologie en hen hiervoor wezenlijk te interesseren. Een derde speerpunt waar het kabinet zich op richt is te bevorderen dat in de komende periode “Meer mensen in het onderwijs” werkzaam zullen zijn. Het lerarenberoep moet weer aantrekkelijk worden, gelet op de groeiende behoefte van het onderwijs aan de invulling van banen die in de komende periode vrijkomen. Naast de inzet van lerarenopleidingen worden ook andere mogelijkheden aangeboden om in een toekomstig tekort te voorzien. Scholen krijgen een grotere verantwoordelijkheid voor de opleiding en begeleiding van docenten en zij-instromers. Ook worden er doorstroomtrajecten tot ontwikkeling gebracht waarbij onderwijsassistenten na gebleken geschiktheid de mogelijkheid hebben om naar het lerarenberoep door te stromen. Als vierde speerpunt wordt gestreefd naar “Een maximale participatie aan de samenleving”. Het Kabinet wil zoveel mogelijk de deelname bevorderen aan en de toegang vergemakkelijken tot onderwijs, cultuur en wetenschap. Een goede beheersing van de Nederlandse taal om als volwaardig lid van de samenleving te kunnen functioneren is daarbij een voorwaarde. Het niet of te weinig deelnemen aan het onderwijs verhindert de kans op een actief burgerschap van leerlingen op latere leeftijd. Het is van het grootste belang achterstanden te bestrijden. Het kabinet wil hierin een actieve rol spelen en streeft ernaar in 2006 het aantal voortijdig schoolverlaters met 30 procent te hebben teruggedrongen ten opzichte van 1999. De leerloopbaan van jongeren komt centraal te staan waarbij een startkwalificatie als goede basis wordt gezien voor een verdere ontwikkeling.
7
1.3 Operationele uitvoering 1.3.1 Budgettair kader De Wet SLOA voorziet in een afzonderlijk budget per instelling en per mantel. Het voor de instellingen rechtstreeks beschikbare innovatiebudget neemt de komende twee jaar af. Zo is in 2005 € 18.250.345 beschikbaar en € 16.745.345 in 2006. De niet voor de instellingen rechtstreeks beschikbare middelen uit het innovatiebudget worden ter beschikking gesteld voor projecten waarop ook instellingen kunnen inschrijven die niet door de Wet SLOA zijn geregeld. Dit biedt meer kansen op marktwerking bij de onderwijsondersteuning. Scholen hebben zo meer mogelijkheden om de eigen verantwoordelijkheid waar te maken en onderwijsondersteuning te verkrijgen die het meest bij de eigen ondersteuningsbehoeften past. In de mantels denktankactiviteiten en overige SLOA-activiteiten blijven de middelen gereserveerd voor bestaande activiteiten zoals het NICL en de productie en uitvoering van de examens in het voortgezet onderwijs. Voor denktankactiviteiten is zowel in 2005 als in 2006 een bedrag beschikbaar van € 10.945.345. Daarnaast kunnen scholen op eigen initiatief gebruik maken van SLOA-middelen voor de financiering van specifieke vernieuwingsprojecten. De organisatie en toewijzing hiervan wordt verzorgd door de SLO. Ook kunnen scholen over middelen beschikken om kortlopend veldonderzoek uit te laten voeren door derden om vragen uit de praktijk te kunnen beantwoorden. Voor veldaanvragen is zowel in 2005 als in 2006 € 3.625.000 beschikbaar en voor kortlopend veldonderzoek wordt in beide jaren € 800.000 per jaar ter beschikking gesteld. De oploop in de meerjarige reeksen ten opzichte van 2004 is ter indicatie opgenomen. Dit betekent dat voor de oploop nog geen juridische en bestuurlijke verplichtingen worden aangegaan; deze middelen zijn beleidsmatig gereserveerd. 1.3.2 VBTB In de Hoofdlijnenbrief 2003 - 2004 werd een eerste aanzet gegeven tot een aanpassing van de SLOA-aanvragen aan de VBTB-systematiek van de departementen. In een afzonderlijke brief aan de instellingen is in een latere fase aangegeven wat deze hernieuwde systematiek betekende voor de in te dienen projectplannen. Deze brief is de leidraad geweest voor de uitvoering en verantwoording van de plannen die voor het kalenderjaar 2003 zijn ingediend en per 2004 worden uitgevoerd. Deze Hoofdlijnenbrief benadrukt de verdere inbedding van de VBTB-systematiek in de aanvragen van de instellingen. Zij heeft tot doel bij te dragen aan een meer uniforme verantwoording van de toegekende projecten om het resultaatbereik te vergroten. Afzonderlijke voorschriften voor de toepassing van de VBTB-systematiek zijn in het Controleprotocol 2004 opgenomen. 1.4
Beoordelingscriteria van de ingediende plannen
Het voornemen om de uitvoering en de formulering van de opbrengsten van de projecten meer over te laten aan de SLOA-instellingen en de scholen laat onverlet dat bij de beoordeling van de ingediende projectplannen criteria worden gehanteerd om ze te beoordelen op hun bijdrage aan het gevoerde onderwijsbeleid. Het formuleren van deze voorwaarden vooraf voorkomt dat achteraf discussies worden gevoerd bijeventuele afwijzing van projecten over de kaders waarbinnen deze kunnen worden uitgevoerd. In het onderstaande zijn deze criteria geformuleerd:
8
- past de aanvraag binnen de hoofdlijnen van beleid van de afzonderlijke directies? - voorziet de aanvraag in een ondersteuningsbehoefte van het onderwijsveld en waar blijkt dat uit? Bovendien zal bij de beoordeling van de aanvragen veel belang worden gehecht aan: - de inzet van aantoonbare deskundigheid; - het bereiken van een substantieel deel van het onderwijsveld met het betreffende product of nieuw ontwikkelde dienst; - de formulering van kwaliteitswaarborgen, w.o. de afstemming met het onderwijsveld tijdens het productontwerp en de productontwikkeling; - de voortgangsbewaking door middel van tussentijdse rapportages; - de zorg voor implementatie van producten en diensten; - de afstemming met de betreffende velddirecties; - de wijze waarop de SLOA-instellingen zorgdragen voor verspreiding van de resultaten naar het onderwijsveld (conferenties, websites, verspreiding van goede praktijkvoorbeelden, andere PR-activiteiten; - een reële financiële begroting op onderdelen: personeel, materieel en overhead; - de evaluatie van de geplande activiteiten. Aanvullende voorwaarden Van de SLOA-instellingen worden in onderling overleg geformuleerde projectvoorstellen (nieuw hetzij doorlopend) gevraagd voor een ondersteuningsaanbod aan scholen, eventueel aangevuld met door scholen zelf geïdentificeerde onderwerpen. Het aanbod dient bij voorkeur gericht te zijn op scholen georganiseerd in een netwerkverband, dit in verband met de overdracht van opgedane leerervaringen. Het ondersteuningsaanbod dient waar mogelijk in samenwerking en afstemming met andere organisaties en deskundigen die op het terrein van schoolontwikkeling actief zijn (VVO, VSWO, Platform Beroepsonderwijs, Taakgroep Vernieuwing Basisvorming, Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs, BVE-Raad e.a.) tot stand te komen. Tussen scholen en SLOA-instellingen worden in een overeenkomst de voorwaarden en inspanningsverplichtingen van beide partijen vastgelegd. In ieder geval dienen daarin de volgende inspanningsverplichtingen opgenomen te worden: - de betrokkenheid van schoolleiding, middenmanagement, docenten en leerlingen bij het project; - een regelmatige evaluatie door beide partijen van de voortgang van het project waarbij helder wordt aangegeven waaraan het bereikte wordt afgemeten (nulmeting); - de wijze waarop scholen en SLOA-instellingen zorg dragen voor overdracht van de opgedane ervaringen binnen het netwerk. De projectvoorstellen zullen naast een specifieke opbrengst ten behoeve van het genoemde aandachtsveld tegelijkertijd rekening moeten houden met hun bijdrage aan de schoolontwikkeling in zijn geheel. Scholen krijgen zodoende zelf meer verantwoording voor de onderscheiden projecten. Hier zijn de volgende aandachtspunten van toepassing: school formuleren hun eigen beleid binnen de kaders van deze brief op grond van inhoudelijke en praktische overwegingen; zij bepalen zelf prioriteiten en het tempo van de ontwikkeling.
9
1.5 Meer ruimte met meervoudige verantwoording Kwaliteitszorg en kwaliteits(zorg)beleid zijn belangrijke instrumenten voor het sturen en bewaken van de kwaliteit en de resultaten van het onderwijs. Onderwijsinstellingen hebben er behoefte aan een volledig ontwikkeld en adequaat functionerend stelsel van kwaliteitszorg te realiseren. Het is van belang dat instellingen zich toeleggen op de ontwikkeling van een betrouwbaar en valide zelfevaluatie-instrument. Grotere ruimte om onder eigen verantwoordelijkheid onderwijsbeleid in de school uit te voeren,betekent ook dat meer de nadruk komt te liggen op rekenschap over het gevoerde beleid. De school legt niet alleen verantwoording af aan de overheid, maar ook aan de directe omgeving: ouders, leerlingen, deelnemers, de directe omgeving en waar van toepassing het bedrijfsleven, leerbedrijven, de kenniscentra en het vervolgonderwijs. Scholen en instellingen hebben namelijk in hun maatschappelijke omgeving te maken met een grote diversiteit aan belanghebbenden en gebruikers die iets van hen verwachten of aanspraken kunnen maken op kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid. Het is aan de scholen en instellingen om te bepalen op welke manier zij de dialoog met de verschillende partijen aangaan, voor zover daar geen wettelijk vereiste voorschriften voor bestaan. Zij kunnen de opbrengsten van deze dialoog aanwenden om hun sterke en zwakke plekken op te sporen. Verbeter- en vernieuwingsacties dienen vervolgens te zijn ingebed in een systeem van kwaliteitszorg. Van belang is dat er een verbinding wordt gelegd tussen onderwijsproces, onderwijsopbrengsten en inzet van middelen/ capaciteiten. De onderwijsondersteunende instellingen dienen de onderwijsinstellingen te ondersteunen bij het transparant maken van beleid en resultaten, en het (verder) ontwikkelen van de publieke verantwoording. 1.6 Verslaglegging In gevolge artikel 9 van de Wet SLOA doet de minister eenmaal per twee jaar verslag van de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten. Voor 1 januari 2005 is het verslag over de periode 2001 – 2002 naar de Kamer verzonden. Het verslag over de periode 2003 – 2004 zal vooor 1 januari 2006 aan de Kamer worden aangeboden. De voorschriften voor de financiële rapportage van de instellingen over de besteding van de toegekende middelen voor het jaar 2004 zijn in het Controleprotocol 2004 vastgelegd. Voor de jaren 2005 en 2006 zal dit protocol, waar de omstandigheden dit vereisen, worden aangepast. Van de voortgang van de projecten wordt een inhoudelijke rapportage opgeleverd in de maanden september en december. Daarnaast verplichten de beschikkingen van de goedgekeurde projecten de SLOA-instellingen om een eindrapportage op te leveren. Er wordt verwacht dat de SLOA-instellingen in ieder geval in hun eindrapportages verslag uit brengen over: 1) Het aantal scholen waaraan ondersteuning is geboden, het aantal betrokken participanten in de school (schoolleiders, docenten en leerlingen); 2) Welke andere actoren/organisaties betrokken waren; 3) De voorwaarden die aan scholen gesteld zijn om voor ondersteuning in aanmerking te komen; 4) De behaalde resultaten uitgesplitst naar:
10
thema, kritische succesfactoren, ervaren knelpunten en eventueel suggesties tot oplossing hiervoor, de uitkomst van evaluatie van de bereikte resultaten gerelateerd aan een voor aanvang van de ondersteuning gehouden nulmeting, de opbrengst voor leerlingen en docenten en hoe die opbrengst is ervaren, ondernomen overdrachtsactiviteiten (website, video’s, aantal conferenties etc.). 5) De omvang van de ondersteuning door de SLOA-instellingen (aantal dagdelen, begeleiding bij evaluatie etc.) en de totale kosten van het project.
11
Hoofdstuk 2 Primair Onderwijs 2.1 Inleiding De hoofdlijnen van het beleid voor primair onderwijs zullen dit jaar in samenspraak met ouders, onderwijspersoneel en onderwijsmanagement worden opgesteld en publiek gemaakt in de berichtgeving over de Koers PO. Vooralsnog wordt aangesloten bij de indeling in hoofdlijnen uit voorgaande jaren. De hoofdlijnen van beleid worden voor de volgende drie thema’s uiteengezet: 1) Versterking van de kwaliteit 2) School en omgeving 3) Omgaan met verschillen en de Wet op de Expertisecentra. Deze drie onderwerpen worden in de volgende paragrafen uitgewerkt. 2.2 Versterking van de kwaliteit Meer beleidsruimte leidt niet zondermeer tot een versterking van de kwaliteit. Besturen en scholen hebben de verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen van een eigen kwaliteitsbeleid. De SLOA instellingen wordt verzocht hun expertise op dit terrein ter beschikking te stellen aan het onderwijsveld. 2.2.1 Professionalisering en leiderschap Om het aantal regels te verminderen en de autonomie van scholen te vergroten zal per 1 augustus 2006 lumpsumfinanciering worden ingevoerd in het primair onderwijs. De Uitwerkingsnotitie Lumpsum Primair Onderwijs die bij brief van 13 januari 2004 en de Notitie pilot lumpsum die bij brief van 26 januari 2004 naar de Tweede Kamer zijn toegestuurd, geven de informatie over het invoeringstraject van de lumpsumfinanciering. In de brief van 31 oktober 2003 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de invoering van de vraagfinanciering schoolbegeleiding. Beoogd wordt om daarmee op 1 augustus 2005 te starten. Van scholen zal dan worden gevraagd om zelf ondersteuningsvragen te identificeren en te formuleren. De instellingen worden uitgenodigd om scholen te ondersteunen bij het professionaliseren op deze gebieden zonder dat dit ten koste gaat van het onderwijskundige leiderschap. 2.2.2 Kern- en tussendoelen, leerlijnen en leerlingvolgsysteem Bij de aanvang van het schooljaar 2005 – 2006 zullen herziene kerndoelen voor het basisonderwijs gaan gelden. Om scholen te ondersteunen bij het concretiseren van deze kerndoelen in de praktijk zullen scholen worden ondersteund door het ontwikkelen van bijpassende leerlijnen, tussendoelen en toetsen (leerlingvolgsysteem). In de afgelopen jaren zijn door het Freudenthal Instituut, de SLO en het Expertisecentrum Nederlands leerlijnen ontwikkeld en deels geïmplementeerd. De instellingen kunnen aangeven op welke wijze zij een bijdrage kunnen leveren aan de voorbereiding van de implementatie van de nieuwe kerndoelen en deskundigheidsbevordering van leraren op dit gebied, evenals aan de implementatie van al ontwikkelde leerlijnen.
12
2.2.3 Kwaliteitszorg Vergroting van de autonomie van scholen en meer rekenschap vragen van scholen voor het gevoerde beleid maakt het meer en meer noodzakelijk voor scholen om aan kwaliteitszorg te doen. Kwaliteitszorg is ook noodzakelijk om de doelstellingen ten aanzien van de kennissamenleving te kunnen halen. Het project Q*Primair heeft tot doel besturen en scholen te stimuleren zelf verantwoordelijkheid te nemen voor een eigen kwaliteitsbeleid en voor het afleggen van verantwoording over de bereikte resultaten. Het project is eind 2001 gestart en heeft een looptijd van vijf jaar. Op allerlei fronten wordt binnen dit project samenwerking gezocht met actoren in het veld van kwaliteitsverbetering. Daarbij gaat het uiteraard om afstemming met het project Q 5, dat al enige jaren in het voortgezet onderwijs vergelijkbare doelen nastreeft. Ook met de Onderwijsinspectie wordt afstemming gezocht. Het proportionele schooltoezicht zoals dat door de Onderwijsinspectie wordt uitgevoerd vormt in het traject van kwaliteitszorg het sluitstuk. De intensiteit van het onderzoek dat de Inspectie uitvoert is afhankelijk van de mate waarin scholen aan zelfevaluatie doen en de aanpak en de resultaten van die zelfevaluatie. Ook schooldoorlichtingen en collegiale visitaties behoren tot de instrumenten die voor de uitvoering van externe kwaliteitszorg gebruikt kunnen worden. De activiteiten binnen SLOA-kader die voor Q-primair in voorgaande jaren zijn gestart kunnen op verzoek worden voortgezet. Aandachtspunt binnen het beleid zijn de zeer zwak presterende scholen. De instellingen kunnen aangeven op welke wijze zij een bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de kwaliteit op deze scholen. Ten behoeve van de landelijke kwaliteitsbewaking wordt het Expertisecentrum Citogroep, op verzoek, ook in 2005 in de gelegenheid gesteld om de periodieke peiling van het onderwijsniveau (PPON) uit te voeren. De instellingen kunnen tevens aangeven op welke wijze zij eraan kunnen bijdragen om aanbevelingen uit de PPON-rapportages van de afgelopen jaren te realiseren. 2.2.4 ICT en onderwijs aan zieke kinderen Door de integratie van ict wordt het onderwijs verrijkt, verbeterd en aantrekkelijker gemaakt voor de leerlingen en leraren. Ict kan daarnaast een bijdrage leveren aan het verminderen van de administratieve lasten van leraren en management. Ict is niet langer doel op zich maar een middel om andere doelen, zoals kwalitatief goed onderwijs en aansluiting van het onderwijs op de kennissamenleving, te realiseren. In de afgelopen jaren is een advies- en ondersteuningsstructuur met aandacht voor kennisdisseminatie tot stand gekomen. De Stichting Kennisnet speelt een rol bij het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig aanbod van relevante content en diensten, Stichting Ict op School fungeert als procescoördinator en consumentenorganisatie. Tot de verworvenheden van het ict beleid van de afgelopen periode behoren de enorme groei van het aantal op Internet aangesloten computers, het groeiende ict gebruik in de klas en de toename van de vaardigheden van de leraren. Actuele aandachtspunten zijn: geschikte educatieve software, de didactische inzet van ict en de ontwikkeling van didactische ict-vaardigheden door leraren. Voor de lopende ict-projecten kunnen verzoeken tot voortzetting worden ingediend. In de brief van 17 oktober 2003 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de Wet onderwijs aan zieke leerlingen. In het hierop volgende schriftelijke overleg is ook de betekenis van ict voor het onderwijs aan zieke leerlingen benadrukt. Met
13
verwijzing hiernaar wordt van de lpc een voorstel gevraagd om protocollen en handreikingen te ontwikkelen voor het gebruik van ict bij het onderwijs aan zieke leerlingen. 2.2.5 Methodegids Sinds enige jaren brengt de SLO methodegidsen uit. In deze gidsen worden onderwijsmethoden op 9 kwaliteitscriteria beoordeeld. Gezien de behoefte aan actuele gegevens over onderwijsmethoden worden deze op een website gepubliceerd. Ook wordt op de actualiteit ingespeeld door twee maal per jaar een informatiebulletin uit te brengen. De onderwijsinhouden worden voor een belangrijk deel aangeboden via onderwijsmethoden. Door analyse van deze methoden wordt nagegaan in hoeverre zij voldoen aan kwaliteitseisen. Het resultaat van deze analyse is opgenomen in de methodegidsen. De nieuwe kerndoelen die vanaf het schooljaar 2004 / 2005 worden ingevoerd zullen gevolgen hebben voor dit onderdeel in de methodegids. De SLO wordt verzocht om voorstellen te doen voor voortzetting van het uitgeven van de Gids voor onderwijsmethoden, actualisatie van de website en het uitbrengen van een informatiebulletin hierover. De consequenties van de nieuwe kerndoelen voor de methodegids dienen in kaart te worden gebracht. 2.2.6 Interactief taalonderwijs Het Expertisecentrum Nederlands werkt in een langlopend traject aan de ontwikkeling van prototypen en materialen voor vernieuwing van het taalonderwijs. Deze ontwikkeling vond in eerste instantie plaats in pilotprojecten op enkele scholen en vanaf 2003 is gewerkt aan implementatie op andere scholen. Vooral gaat het daarbij om materiaal waarmee scholen een Taalontwikkelingsplan (TOP) kunnen opstellen. Van het Expertisecentrum Nederlands wordt verwacht dat het zijn ontwikkelde producten overdraagt aan de reguliere infrastructuur. De lpc kunnen een vervolgvoorstel indienen voor de overdracht van de door het Expertisecentrum Nederlands ontwikkelde producten naar scholen en de overige educatieve infrastructuur. Dit voorstel moet worden uitgevoerd in samenwerking met het Expertisecentrum Nederlands. 2.2.7 Reken- en Taalcoördinator Sinds 1 augustus 2001 verzorgt een aantal PABO's een posthbo-opleiding voor taalcoördinator en voor rekencoördinator. Deze opleidingen zijn ontwikkeld door een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de PABO’s, KPC Groep en Expertisecentrum Nederlands/ SLO, respectievelijk het Freudenthal-instituut. Voor het jaar 2005 wordt van SLO een voorstel gevraagd gericht op voortzetting van de actualisering van de cursus taalcoördinator en de cursus rekencoördinator. Het opstellen van dit voorstel en de uitvoering dienen plaats te vinden in overleg met het Expertisecentrum Nederlands respectievelijk het Freudenthal-instituut. 2.2.8 Friese taal In februari 2001 bracht de inspectie van het onderwijs het rapport “Het onderwijs in het Fries op de basisscholen in Friesland” uit. Geconcludeerd werd dat er geen taalbeleid is ontwikkeld door de scholen, het leerstofaanbod niet voldoet aan de kerndoelen en de lessen van leraren in didactisch opzicht niet sterk zijn. Differentiatie wordt nauwelijks toegepast en ook hebben observaties geleerd dat het begrip transfer
14
weinig wordt gebruikt. Verder blijkt ruim een derde van de leraren in het basisonderwijs in Fryslân niet bevoegd voor het geven van onderwijs in het Fries. Zo nodig kan de SLO vragen om voortzetting van de ontwikkeling van een leerplan voor het vak Fries waarin tevens handvatten worden geboden om tegemoet te komen aan de door de inspectie geconstateerde tekortkomingen. 2.2.9 Cultuur & School Meer aandacht voor cultuur in het onderwijs maakt het onderwijs aantrekkelijker en vergroot daardoor de participatie aan het onderwijs. Door in het onderwijs cultuurinstellingen en kunstenaars in te schakelen komen er meer mensen in het onderwijs. In juni 2003 heeft de taakgroep Cultuureducatie in Primair Onderwijs, onder voorzitterschap van de heer J. Wagemakers zijn rapport Hart(d) voor cultuur! uitgebracht. Hierin wordt geadviseerd om de cultuureducatieve functie van het onderwijs te versterken en daarvoor worden enkele scenario’s geschetst die aangeven welk soort van beleid een school kan voeren op het gebied van cultuureducatie. Voor versterking van de cultuureducatieve functie van het onderwijs heeft de regering extra financiële middelen ter beschikking gesteld. Geleidelijk zullen deze middelen aan alle scholen worden uitgekeerd. Daarnaast wordt flankerend beleid gevoerd om scholen te ondersteunen bij het opzetten van hun cultuureducatiebeleid. 2.2.10 Sociale cohesie Thema’s als waarden en normen, emancipatie en de voorbereiding op de multiculturele samenleving binnen het onderwijs worden als vanzelfsprekend aspect meegenomen in de subsidieaanvragen. Ook een onderwerp als het Verdrag voor de Rechten van het Kind dient aan bod te komen bij projecten die zich daar voor lenen, bijvoorbeeld als zij betrekking hebben op leerlingparticipatie, sociale competentie, mentoraat en leerlingbegeleiding. Er is echter ook behoefte aan enkele aparte activiteiten. Het betreft op de eerste plaats een project in relatie tot de wettelijke bepaling dat het onderwijs ervan uit gaat dat leerlingen opgroeien in een multiculturele samenleving. Voor advisering en coördinatie van het (lopende) project sectorcontactwerk ICO voor PO en VO dient een subsidieverzoek binnen het kader van de hoofdlijnenbrief te worden ingediend. Dit project, dat is belegd bij de KPC Groep en voor het resterende deel additioneel wordt bekostigd, is vanaf het jaar 2003 gericht op visievorming bij docenten ten aanzien van waarden en normen en het stimuleren van actief burgerschap. Onder meer door experimenten met actief burgerschap, het ontwikkelen van nieuw materiaal, het onder de aandacht brengen van bestaand materiaal en door ervoor te zorgen dat dit materiaal wordt benut. Gezien de adviezen Onderwijs en burgerschap van de Onderwijsraad (september 2003), het advies Waarden, normen en de last van het gedrag van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (december 2003) en de kabinetsreactie op dit laatste advies wordt een extra inspanning op het gebied van burgerschapsvorming en waarden- en normenontwikkeling gevraagd. Een meer algemeen voorstel kan worden ingediend dat erop gericht is burgerschapsvorming en de overdracht van waarden en normen in het onderwijs te verbeteren of effectiever te maken. Vooral kan worden gedacht aan het bevorderen van het gebruik van voor het onderwijs ontwikkelde methoden, programma’s en ander lesmateriaal.
15
Aansluiting kan worden gezocht bij lopende denktankactiviteiten op dit gebied, evenals het SLO rapport betreffende sociaal-ethische oriëntatie. De website over waarden en normen op Kennisnet biedt een platform voor de discussie over waarden en normen binnen het onderwijs en kan op de daarvoor geschikte wijzen als instrument worden ingezet. In het Verdrag voor de Rechten van het Kind is opgenomen dat het onderwijs aan het kind gericht dient te zijn op onder meer het bijbrengen van eerbied voor de rechten en fundamentele vrijheden van de mens en voor de in het Handvest der Verenigde Naties vastgelegde beginselen (art. 29) en dat de beginselen en bepalingen van het verdrag op passende en doeltreffende wijze algemeen bekend moeten worden gemaakt aan volwassenen en kinderen (art. 42). Het VN- comité betreffende het Verdrag voor de Rechten van het Kind dringt bij Nederland aan op inspanningen als systematische onderwijs- en trainingsprogramma’s ter uitvoering van artikel 42 van het verdrag. Door aansturing via de kerndoelen en additionele activiteiten als “Het Nationale Geschenk 4 en 5 mei” wordt voldaan aan artikel 29 van het verdrag voor de Rechten van het Kind. De uitvoering van artikel 42 van het verdrag is vooral in handen van het Nederlandse Kinderrechtencollectief (KRC). In de onderwijssector wordt het Verdrag voor de Rechten van het Kind tot nu toe op relatief passieve wijze uitgedragen. Indien er binnen bestaande SLOA-activiteiten onvoldoende mogelijkheden zijn om aandacht te besteden aan het verdrag, wordt een voorstel gevraagd om de bekendheid met en het begrip van het verdrag binnen het onderwijs te verhogen. Samenwerking met het KRC wordt hierbij als voorwaarde gezien. Het bereik van het voorstel (hoeveel scholen kunnen langs deze lijn worden bereikt) dient inzichtelijk te worden gemaakt. Op het gebied van vredeseducatie is het eerder genoemde Nationale Geschenk 4 en 5 mei een belangrijk initiatief; dit wordt additioneel bekostigd. Binnen de SLOAsystematiek kan op het gebied van vredeseducatie een voorstel worden ingediend voor voortzetting van het Holocaust educatieproject “Er zijn daar ook kinderen” van het APS. Wat betreft het project Islamitisch godsdienstonderwijs in de basisschool wordt van SLO een vervolgvoorstel gevraagd ter afronding van dit in 2003 gestarte project. 2.2.11 Techniek In 2004 is het Nationaal Actie Plan VTB (Verbreding Techniek Basisonderwijs) gestart. Doelstelling is om in zes jaar een situatie te creëren waarin basisscholen en PABO's, educatieve infrastructuur, uitgevers en alle andere partijen op nationale schaal, duurzaam en structureel invulling geven aan techniek op de basisschool. Het Nationaal Actie Plan levert hiermee een bijdrage aan de doelstelling van Deltaplan Beta/Techniek van het Kabinet. Het Nationaal Actie Plan kent drie programmalijnen: 1. Lokaal/regionaal faciliteren van scholen die met techniek aan de gang willen 2. Landelijk legitimeren en borgen van techniek in o.a. overheidsbeleid en landelijk instrumentarium voor toetsing/beoordeling 3. Krachten bundelen om extra massa te maken; méér scholen, bedrijven en andere partijen. Het Nationaal Actie Plan wordt gefinancierd door OCenW, het georganiseerde bedrijfsleven en uitvoerende partijen op het lokale en regionale niveau. In 2005 worden de volgende binnen dit programma passende activiteiten gevraagd:
16
- Professionalisering van regionale netwerken van basisscholen op het gebied van techniek - Analyse van verwante, mogelijk relevante internationale ontwikkelingen op het gebied van science & technology in primair onderwijs. - Evaluatie van de domeinbeschrijving techniek - Kwaliteitsverbetering van didactisch materiaal. 2.2.12 Duurzaam leren (deze tekst geldt ook voor het VO) In 1997 constateerde de inspectie een positieve ontwikkeling ten aanzien van natuur en milieueducatie (nme) in het onderwijs wat betreft leerstofaanbod en gebruik van methoden met nme aspecten. Driekwart van de scholen bood nme aan in projectvorm. Twee vijfde van deze scholen plant nme projecten als aanvulling op de gebruikte methoden. Verschillende organisaties bieden scholen projecten aan op het gebied van nme of duurzaamheid. De aantrekkelijkheid van projecten wordt vergroot als deze aanvullend zijn op de gebruikte methoden en goed aansluiten bij de kerndoelen. Aan de SLO wordt verzocht om ondersteuning te bieden aan deze organisaties en het onderwijs bij het ontwikkelen en het gebruik van projecten en educatief materiaal als aanvulling op gebruikte methoden. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar het aspect omgaan met dieren, de natuur en het welzijn van dieren. De in 2003 geopende website over dit onderwerp kan in 2005 worden geactualiseerd. 2.2.13 Bewegingsonderwijs Sport en bewegen is belangrijk voor een goede lichamelijke én geestelijke ontwikkeling van jongeren. Door samenwerking tussen scholen en sportorganisaties kan deelname aan sport en bewegen worden bevorderd. De SLO kan in samenwerking met de KVLO, het NOC*NSF en het NISB hieraan bijdragen door versterking van de samenhang tussen het binnenschoolse en buitenschoolse aanbod bewegingsonderwijs. Zo nodig kunnen de activiteiten die voorgaande jaren zijn uitgevoerd in het kader van motorische remedial teaching worden voortgezet. Daarnaast kan aandacht worden besteed aan de mogelijkheden van de brede school en verlengde schooldag. Daarin zal ook de coördinerende rol van de vakleraar in het basisonderwijs en de mogelijkheden om deze in te zetten ter ondersteuning van sportorganisaties aandacht krijgen. Het project waarin in samenwerking met twee sportbonden pilotbeschrijvingen worden gemaakt van twee kansrijke sportkennismakingsprojecten kan in 2005 worden afgerond. Het project wordt beschreven en er worden aanbevelingen gedaan voor andere sportbonden. De beschikbaar komende informatie wordt verspreid via expertmeetings, workshops, artikelen in vaktijdschriften en via Internet, evenals door advisering aan netwerken van vakleraren. Bij de verspreiding van materiaal en informatie dient waar mogelijk aandacht te worden geschonken aan de wijziging in de bevoegdheden van nieuwe lichtingen leraren basisonderwijs ten aanzien van het bewegingsonderwijs. Waar mogelijk dienen de resultaten van de activiteiten in het Europese Jaar van Opvoeding door Sport te worden ingebracht bij de activiteiten in 2005.
17
2.3 School en omgeving 2.3.1 Inleiding Het bevorderen van ontwikkelingskansen van kinderen vergt inspanning van veel partijen. Naast ouders en familie en natuurlijk de school, spelen ook andere voorzieningen een niet te onderschatten rol. Een keten van voorzieningen zou garant moeten staan voor een flexibel en sluitend aanbod ten dienste van de ontwikkeling, ontplooiing en inburgering van kinderen. Dit vergt dat ieder van de ketenpartners niet alleen zelf kwaliteit levert, maar dat die kwaliteiten goed op elkaar aansluiten en dat men gebruik maakt van elkaar’s kwaliteiten. Er moet sprake zijn van zowel sterke schakels als een goede schakeling. Alleen dan kan worden gesproken van een sterke keten. In drie opzichten kan worden gesproken van ketens. Allereerst is er de keten van de ononderbroken leerweg: consultatiebureau, peuterspeelzaal en/ of kinderopvang, basisschool, school voor voortgezet onderwijs en verder. Dan is er de keten van het sluitende dagarrangement: voorschoolse opvang, school, overblijven, school, naschoolse opvang en vrijetijdsaanbod. Tenslotte is er de keten van de eerste-, tweede- en eventueel derdelijns voorziening: de basisvoorziening, en de voorzieningen die getroffen zijn om knelpunten in de ontwikkelingsgang van kinderen die door de basisvoorziening niet adequaat kunnen worden aangepakt over te nemen en gericht weg te werken of hanteerbaar te maken. Het rijk voert beleid op versterking van ieder der onderscheiden ketens. De ononderbroken leerweg is onder meer aan de orde in het 0 – 6 jarigenbeleid, en daarbinnen specifiek bij het beleid ten aanzien van de voor- en vroegschoolse educatie (VVE). De ambitie is neergelegd in het BANS akkoord jeugd, in de VVE beleidsbrief en het Landelijk beleidskader Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (LBK GOA) 2002-2006 en in het kwaliteitsbeleid (ter bevordering van de aansluiting primair – voortgezet onderwijs). Het dagarrangement krijgt voor de school zijn vertaling in het brede schoolbeleid (beleidsnotitie Brede Scholen, 2000). Hier geldt in het bijzonder het primaat van lokaal maatwerk onder regie van gemeenten. Het rijk bevordert lokale processen en draagt zorg voor bovenlokale informatieverwerving en communicatie. De keten van eerste- en tweedelijnsvoorzieningen is aan de orde bij problemen. Problemen vanwege de sociaal-economische en sociaal-culturele omstandigheden waarin kinderen worden grootgebracht (GOA, Onderwijskansen) en leer- en gedragsproblemen ten gevolge van in het kind gelegen kenmerken (WSNS, LGF). In alle gevallen gaat het om een complexe bestuurlijke omgeving: scholen die in toenemende mate worden aangesproken op de eigen autonomie, en daarvoor ook ruimte krijgen, ingebed in een omgeving waar men voor een goede uitvoering van de kerntaak wel mee in wisselwerking moet staan, maar waar andere sturingskrachten spelen. In een aantal gevallen ligt sturing en regie bij de gemeente, in andere gevallen bij (al dan niet) geïnstitutionaliseerde samenwerking. Dit stelt hoge eisen aan het onderwijsmanagement en aan de leraren, zij die via de dagelijkse contacten voor kinderen een sluitende aanpak realiseren. Ouders (en ook de kinderen) nemen bij ieder van de ketens een bijzondere positie in. De verschuiving van aanbod- naar vraagsturing houdt niet op bij de relatie tussen school en de diensten die voor ondersteuning beschikbaar zijn. Ouders worden aangesproken op en geholpen om invulling te geven aan hun positie als consument en als opvoedingspartner van de school en de andere voorzieningen in de ketens. Dit
18
komt tot uitdrukking in het beleid gericht op de leerling gebonden financiering (rugzak) en het kwaliteitsbeleid (schoolgids, kwaliteitskaart, klachtenregeling). Voor 2004 wordt van de instellingen ten aanzien van het thema school en omgeving een actieve rol in het versterken van de beschreven ketens gevraagd. Op veel van de genoemde beleidsterreinen zijn SLOA-instellingen actief en beschikken zij over expertise. Gegeven de ontwikkeling naar versterkte schoolautonomie geldt meer dan ooit dat voorgestelde projecten aantoonbaar moeten voorzien in draagvlak bij scholen. Dit kan onder meer tot uitdrukking komen in voorstellen tot cofinanciering, waarbij scholen zich ook zelf financieel committeren. 2.3.2 Onderwijskansen De onderwijskansenscholen hebben voor de uitvoering van het eigen onderwijsverbeterplan de beschikking over een budget waarmee zij deskundigheid kunnen inkopen. Daarnaast zijn er landelijke activiteiten op het gebied van onderwijskansen. Van de SLOA-instellingen wordt ondersteuning gevraagd bij de landelijke implementatie van het onderwijskansenbeleid. Dit beleid loopt door tot 1 augustus 2006. 2.3.3 Voor- en vroegschoolse educatie Voor- en vroegschoolse educatie (VVE) maakt vanaf 1 augustus 2002 deel uit van GOA. Verbetering van de startsituatie van risicokinderen in groep 3 van het basisonderwijs geldt daarbij als doelstelling. De instellingen wordt verzocht voor de volgende activiteiten en producten een aanvraag in te dienen: In vervolg op de in 2004 ontwikkelde en geïmplementeerde onderdelen van de Taallijn VVE, het ondersteunen van vraag gestuurd en op maat implementeren van de taallijn VVE en verrijkende programma's in de peuterspeelzalen. Actualisering en verbetering opleidingen leerkrachten en peuterleidsters betreffende deskundigheid op het gebied van VVE-programma’s en Taallijn VVE. ICT en de aansluiting voor- en vroegschools: bevorderen dat de ICT-faciliteit die scholen en voorschoolse voorzieningen beschikbaar is gesteld optimaal voor educatieve doeleinden wordt benut. Ontwikkeltraject voor een combinatie van centrumgerichte en gezinsgerichte programma’s, waarvan recente onderzoeksresultaten het belang aantonen. Afstemming met activiteiten van NIZW en Sardes is hierbij voorwaardelijk. Naar behoefte ondersteunen bij oplossen van knelpunten rond organisatie en groepsmanagement in peuterspeelzalen en rond de didactiek en differentiërend handelen van het peuterspeelzaalwerk. Activiteiten zijn in samenwerking met NIZW. 2.3.4 Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid Het LBK 2002-2006 vraagt van scholen in de 358 deelnemende gemeenten een opbrengstgerichte aanpak. Dit veronderstelt niet-vrijblijvende samenwerking tussen scholen en de instellingen die bij kunnen dragen aan effectieve achterstandenbestrijding. Met behulp van lokaal beschikbare middelen kan men dienstverlening op dit gebied inkopen. Een landelijke taak is het opsporen, overdraagbaar maken en feitelijk ontsluiten van werkwijzen binnen gemeenten die vruchten afwerpen. Dit veronderstelt ook het beschikbaar maken en actief laten
19
benutten van bovenschoolse en bovenlokale communicatiekanalen. Expliciet genoemd wordt hier het blad Toon. 2.3.5 Jeugd en veiligheid Scholen hebben op verschillende wijze te maken met het veiligheidsvraagstuk. De eerste betreft het voorkomen van onveiligheid en criminaliteit, via de aanpak van pesten en deviant gedrag. Inschakeling van de veiligheidsketen buiten de school verdient nadere exploratie. De tweede betreft het hanteren van bedreiging van de veiligheid van buitenaf: de onveilige omgeving waarin kinderen buiten school verkeren en die daarmee kinderen en de school zwaar belast. Ook hier is samenspel met de veiligheidsketen met en rondom de school essentieel. De coördinatie van activiteiten gericht op verbetering van veiligheid op en om school ligt in handen van het Transferpunt Jongeren School en Veiligheid. De financiering hiervan zal in toenemende mate uit het met deze hoofdlijnenbrief samenhangende budget moeten geschieden. 2.3.6 Specifieke doelgroepen Het Landelijk Informatie- en Steunpunt Specifieke Doelgroepen (LISD) draagt er zorg voor dat informatie en expertise met betrekking tot specifieke doelgroepen in het primair en voortgezet onderwijs (schipperskinderen, kinderen van asielzoekers en kinderen van woonwagenbewoners en zigeuners) kwalitatief hoogwaardig en zo toegankelijk mogelijk wordt gemaakt, zodat gemeenten en schoolbesturen hun verantwoordelijkheden kunnen waarmaken. De instellingen wordt verzocht aanvragen in te dienen ter ondersteuning van de activiteiten van het LISD. 2.4 Omgaan met verschillen Van scholen wordt gevraagd een gedifferentieerd onderwijsaanbod te verzorgen. Onderwijs behoort voor alle leerlingen een uitdaging te zijn. Van scholen wordt verwacht zowel leerlingen met leer - en gedragsproblemen als hoogbegaafde leerlingen te stimuleren tot leren en voor hen een onderwijs- en ondersteuningsaanbod te creëren dat aansluit bij het ontwikkelingspotentieel van de leerling. 2.4.1 Implementatie WSNS+ Het afgelopen jaar is de uitvoering van het WSNS-beleid verder gedecentraliseerd. De onderwijsorganisaties hebben daartoe een overeenkomst gesloten, een meerjarenplan (WSNS+) en een activiteitenplan 2002-2003 opgesteld. Inhoudelijke rode draad is de implementatie van WSNS op lerarenniveau en in het primaire proces . Een ander belangrijk thema is de kwaliteit van het speciaal basisonderwijs, in relatie en afstemming met de zorgstructuur in de samenwerkingsverbanden. De vier centrale thema's van WSNS Plus voor het schooljaar 2004-2005 zijn: - Het primaire proces ( leerling – leraar -intern begeleider - schoolleider ). - De school ( schoolontwikkeling, schoolspecifieke zorgstructuur, kwaliteit van de zorg en de doorgaande leerlijnen, groepsplannen en verlengde indicatiestelling t.b.v. het jonge risicokind). - Het samenwerkingsverband ( bovenschoolse zorgstructuur, PCL, Zorgteam, positie coördinator, bestuursmodellen, bovenschoolse en bovenbestuurlijke netwerken van professionals ).
20
- de Regio ( afstemming, samenhang en samenwerking met externe partners als VMBO, GOA, LGF en Jeugdzorg ). Aan de instellingen wordt verzocht bijdragen te leveren aan de implementatie van WSNS+ op basis van de hierboven beschreven niveaus en thema's. Activiteiten die door WSNS+ geïnitieerd en geformuleerd worden zijn onder meer: 1. Kijk- en Leerscholen. 2. Anders leren/anders organiseren (vernieuwingen en trenddoorbraken in het traditioneel onderwijs). 3. Inrichten en bestendigen van netwerken voor onderwijsprofessionals op school- en bovenschools niveau. 4. Interactief Taalonderwijs. 5. Werken met groepsplannen (handelingsgericht werken en handelingsgerichte diagnostiek). 6. Gedrag in de klas. 7. Werken met een leerlingvolgsysteem en onderwijskundig rapport. 8. Afstemming GOA/WSNS plus. 9. Operationalisering van de éénzorgroute voor leerlingen met een specifieke ontwikkelingsstoornis ( kinderen met speciale rechten ) 10. Doorlopende leerlijnen naar het VMBO, LWOO en Pro 11. Afstemming en samenwerking met Opleidingsscholen voor leraren ( PABO's ) 12. Mede uitvoering geven aan Masterplan Dyslexie 2.4.2 Hoogbegaafden Zie hiervoor de tekst onder paragraaf 3.7.2. 2.4.3 Deskundigheidsbevordering Aan de instellingen wordt verzocht aanvragen in te dienen voor activiteiten gericht op het vergroten van het vermogen van leraren om te gaan met verschillen tussen leerlingen en op integratie van leerlingen met specifieke zorgbehoeften in de (reguliere) basisschool. Naast leermoeilijkheden en problematische sociaalemotionele ontwikkeling vallen hier ook specifieke onderwijsproblemen onder. Projecten gericht op het implementeren van het protocol dyslexie, het computerprogramma Dyslexpert, omgaan met leerlingen met ADHD, begeleiding van leerlingen met autisme zullen aan de behoefte van scholen tegemoet moeten komen. De activiteiten dienen mede gericht te zijn op het signaleren, diagnosticeren en remediëren van de verschillende zich voordoende problemen. Het gaat er daarbij om uitkomsten van onderzoek en succesvolle aanpakken in de praktijk zo overdraagbaar te maken dat scholen, samenwerkingsverbanden en schoolbegeleidingsdiensten daar optimaal gebruik van kunnen maken ( kijk- en leerscholen ). Voorstellen dienen vóór indiening te worden afgestemd met WSNS+ en als het gaat om autisme eveneens met het Landelijk Netwerk Autisme. 2.5 De Wet op de Expertisecentra (WEC) en de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs De deskundigheid van de Regionale Expertisecentra en de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs dient te worden vergroot, vooral als het gaat om de kwaliteit van het onderwijs. Het accent moet liggen op de onderwijskundig inhoudelijke ondersteuning. In de hieronder gevraagde subsidieverzoeken wordt speciale aandacht
21
gevraagd voor aspecten als leerlingenzorg, opbrengsten van het onderwijs en leermiddelen. Aspecten waarvoor ook door de Onderwijsinspectie aandacht is gevraagd. 2.5.1 Kern- en tussendoelen, leerlijnen en leerlingvolgsysteem Door de SLO is een set kerndoelen voor de verschillende onderwijssoorten binnen het (v)so ontwikkeld. Deze kerndoelen zullen naar verwachting voor het schooljaar 2004/2005 gepubliceerd worden. De kerndoelen (v)so geven richting aan de ontwikkeling van het onderwijsaanbod binnen de schoolsoorten en maken een planmatiger en doelmatiger vormgeving van het onderwijs mogelijk. In het schooljaar 2004/2005 schooljaar zullen scholen aan de slag moeten met het inrichten en afstemmen van het onderwijsprogramma op de nieuwe kerndoelen. Het streven is de kerndoelen officieel per 1-8-2005 in te voeren. Voor de onderwijspraktijk dienen de kerndoelen echter geconcretiseerd te worden door de ontwikkeling van instrumenten als leerlijnen en tussendoelen (m.u.v. zml), toets- en meetinstrumenten evenals leerlingvolgsystemen afgestemd op de vast te stellen kerndoelen. Om het onderwijs in de praktijk voldoende af te stemmen op de individuele leerling en een niet onderbroken ontwikkeling mogelijk te maken zijn methodes nodig die aansluiten bij de eerder genoemde kerndoelen. Scholen hebben behoefte aan informatie over de beschikbaarheid en toepasbaarheid van methodes voor hun doelgroep in de vorm van een digitaal voor het (v) so beschikbare methodegids. In dit verband wordt de SLO en de Citogroep verzocht subsidieverzoeken in te dienen voor de ontwikkeling van bovenstaande instrumenten, waarbij rekening gehouden dient te worden met activiteiten op dit terrein die al ten behoeve van het regulier onderwijs zijn ontwikkeld dan wel worden ontwikkeld. De LPC worden verzocht subsidieverzoeken in te dienen gericht op de ondersteuning van scholen bij de inrichting van op de nieuwe kerndoelen afgestemd onderwijs. 2.5.2 Onderwijskundige ontwikkeling REC’s Met de nieuwe wetgeving krijgt het (v) so meer mogelijkheden het onderwijsaanbod over de regio te spreiden door onder meer verbrede toelating, nevenvestigingen e.d. Sinds 1-8-2003 moeten scholen een handelingsplan voor hun geïndiceerde leerlingen maken. Door de Wegbereiders is een aantal producten op het terrein van de handelingsgerichte diagnostiek gemaakt. Een aantal scholen heeft behoefte aan hulp bij invoering hiervan. Daarnaast is in een aantal regionale expertisecentra (REC’s) behoefte aan kwalitatieve verbetering van het aanbod op het terrein van het vso. Door de Wegbereiders LGF is een plan van aanpak gemaakt voor de kwaliteitsverbetering van het (v)so. Aan de instellingen wordt gevraagd ruimte te reserveren dan wel subsidieverzoeken in te dienen voor het ondersteunen van REC’s en scholen in deze processen, zowel voor wat betreft de organisatorische aspecten als ook de onderwijsinhoudelijke op het terrein van bijvoorbeeld het (v)so. 2.5.3 Commissie voor de Indicatiestelling Elk REC is verplicht een Commissie voor de Indicatiestelling (CvI) in stand te houden. Het is van belang het indicatiestellingproces zodanig in te richten dat ouders binnen de gestelde termijn een beslissing ontvangen. In een aantal gevallen is verbetering van de efficiency nodig.
22
Aan de LPC wordt verzocht subsidieverzoeken in te dienen voor de ondersteuning van de CvI’s bij het verbeteren van de werkprocessen en de efficiency en het ontwikkelen van handreikingen gericht op het zo efficiënt mogelijk inrichten van de werkprocessen. 2.5.4 Arbeidstoeleiding Voor een deel van de vso-leerlingen is vso eindonderwijs. Deze leerlingen dienen voorbereid te worden op het verrichten van arbeid. Er is bij individuele scholen al veel kennis en ervaring op dit terrein aanwezig. In aansluiting op al ontwikkelde en dit jaar te ontwikkelen producten wordt aandacht gevraagd voor de ondersteuning van de implementatie op schoolniveau evenals het beschikbaar stellen en actief verspreiden van kennis en ervaringen door onder meer het instellen en onderhouden van netwerken. In dat kader speelt het LISA een belangrijke rol. Aan de instellingen wordt verzocht een subsidieverzoek in te dienen voor het inrichten en onderhouden van bedoelde netwerken en voor de ondersteuning van de implementatie op schoolniveau. Aan KPC groep wordt gevraagd een subsidieverzoek in te dienen voor het instandhouden van LISA. 2.5.5 Overige doelgroepen In de afgelopen jaren zijn voor het onderwijs aan zeer moeilijk lerenden (ZML) kerndoelen ontwikkeld. Nu wordt voor het ZML onderwijsleermateriaal ontwikkeld. Aan SLO wordt verzocht een subsidieverzoek in te dienen voor continuering van dit project. Door het ministerie van OCW is een Landelijk Netwerk Autisme ingesteld. Een van de producten van dit Netwerk is een website. Door KPC Groep wordt de website inhoudelijk gevuld en onderhouden. Aan KPC groep wordt verzocht een subsidieverzoek in te dienen voor continuering van deze activiteit.
23
Hoofdstuk 3 Voortgezet onderwijs 3.1 Inleiding In de Rijksbegroting voor 2004 is aangekondigd dat een meerjarenbeleidsplan, Koers VO, zal worden opgesteld waarin de hoofdlijnen van beleid voor het voortgezet onderwijs voor de komende periode aangegeven worden. Hieraan gaat een intensief proces vooraf waarbij het veld nauw is betrokken. Vooruitlopend op de publicatie van Koers VO is in de brief van oktober 2003 met kenmerk VO/BenB/51559 aan de Kamer te kennen gegeven dat de kernpunten deregulering, innovatie, maatschappelijke opdracht van de school, de relaties tussen ouders, leerkrachten, leerlingen, bestrijding van uitval en doorontwikkeling van het vmbo kernpunten van het beleid zullen zijn. Deze kernpunten vormen het hart van de innovatieactiviteiten die in het kader van de SLOA voor de scholen in het voortgezet onderwijs worden uitgevoerd. In het onderstaande worden deze verder uitgewerkt. 3.2 Innovatieactiviteiten 3.2.1. Meer ruimte met meervoudige verantwoording De veranderingen in de bestuurlijke verhoudingen tussen overheid en onderwijsinstellingen richt de overheid zich op het stelsel van onderwijsvoorzieningen en de waarborgen voor toegankelijkheid, de kwaliteit van het onderwijs, de rechtmatigheid. Binnen die randvoorwaarden krijgen de scholen de vrijheid om hun eigen ambities en doelstellingen te realiseren. De overheid vraagt de scholen rekenschap af te leggen over de resultaten die zij hebben behaald. Bij die autonomie hoort ook dat scholen zich adequaat verantwoorden, zowel naar de overheid als naar de betrokkenen in en rond de school zelf: de leerlingen, de ouders, het personeel en de directe omgeving. De grotere autonomie en toegenomen verantwoordelijkheid doet een groter beroep op het beleidsvoerend vermogen van de school. Het handhaven en verbeteren van het kwaliteitsniveau, het voeren van een dialoog met leerlingen, ouders en de omgeving van de school vraagt om de voortzetting van bestaande en het ontwerpen van nieuwe activiteiten die een bijdrage leveren aan de verdere versterking van de schoolontwikkeling. Essentieel is het voeren van een goed personeelsbeleid. De inzet van voldoende gekwalificeerd personeel is belangrijk voor het handhaven van het kwaliteitsniveau. Het is daarom wezenlijk dat scholen zelf integraal personeelsbeleid voeren om de uitstroom van leraren uit de school tegen te gaan en het aanwezige potentieel van docenten beter te benutten. Het gaat hier om mogelijkheden tot functiedifferentiatie, het koppelen van schoolontwikkeling aan het personeelsbeleid en de professionalisering van de schoolleiding. Een grotere autonomie van scholen brengt met zich mee dat scholen zelf meer zicht willen krijgen op het eigen presteren en inzicht in de waar de school staat ten opzichte van andere scholen en de eigen omgeving. De kwaliteitszorg van de school vraagt om het gebruik van geëigende instrumenten. Het Q5 project heeft een aantal instrumenten opgeleverd die het mogelijk maken om een eigen kwaliteitsbeleid te voeren. De resultaten van dit project bieden in het kader van de meervoudige verantwoording een duidelijk kader aan scholen om zowel naar de overheid als naar ouders, inspectie en leerlingen verantwoording af te leggen. In de komende periode zullen scholen voor praktijkonderwijs overstappen van een
24
systeem van declaratiebekostiging naar een systeem van lump sumbekostiging. Bij het invoeringstraject is voorzien in flankerende maatregelen om deze overstap te kunnen bewerkstelligen. Invoering betekent voor het management dat het zal moeten omgaan met andere regels en dat het een ander financieel beleid moet gaan voeren. Aan de SLOA-instellingen wordt gevraagd in het kader van het flankerend beleid instrumenten te ontwikkelen die scholen voor praktijkonderwijs bij de overgang van declaratie- naar lumpsumbekostiging ondersteunen. In het kader van het flankerend beleid lumpsum Primair Onderwijs werkt het KPC reeds aan projecten ten behoeve van strategische beleidsvorming en allocatie van middelen. 3.2.2 Innovatie Scholen voor VO hebben een belangrijke maatschappelijke opdracht: het talent van jongeren maximaal aanboren, uitdagen en ontwikkelen. Innovatie draagt bij aan een verbetering van de prestaties van het onderwijs bij het vervullen van deze opdracht. Innovatie is dan ook bedoeld om scholen te stimuleren nieuwe wegen in te slaan. Het leren van leerlingen staat centraal. Het gaat er om primaire leerprocessen te innoveren waarbij de belevingswereld van de leerlingen en hun schoolloopbaan de uitgangspunten zijn. De projecten beogen de ontwikkeling van nieuwe leervormen te stimuleren. Het gaat hier ook om vormen van buitenschools leren die daaraan een bijdrage kunnen leveren. Daarnaast is het van belang dat een betere aansluiting tot stand komt tussen basisonderwijs en de onderbouw en de onderbouw en de bovenbouw. Doorlopende leerlijnen zijn essentieel om een kwalitatief goed verantwoorde schoolloopbaan van de leerlingen te waarborgen. De veranderde verhouding tussen overheid en scholenveld heeft gevolgen voor de mate waarin de overheid voorschriften geeft voor de inrichting van het onderwijsprogramma. Kerndoelen en exameneisen vormen kaders voor het programma dat scholen in de onderbouw aanbieden. Scholen vullen zelf deze kaders verder in voor verschillende groepen leerlingen. Daarbij staat ten aanzien van de onderbouw voorop dat meer wordt gestreefd naar: - maatwerk voor de leerlingen; - voorbereiding op de verschillende stromen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Projecten bieden ondersteuning aan de praktijk van alledag om beide doelstellingen te verwerkelijken. Naast de verdere ontwikkeling van praktische sectororiëntatie gaat het ook om andere werk- en leervormen die een bijdrage leveren aan de oriëntatie op de bovenbouw. Van de beschikbare SLOA-middelen zullen ca. 500 dagen beschikbaar gesteld worden voor ondersteuningswerkzaamheden in het kader van de vervolgactiviteiten van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming. Over de invulling van deze middelen dient overleg plaats te vinden met de Taakgroep of haar opvolger. Deze middelen kunnen onder andere worden ingezet voor hetzij ondersteuningswerkzaamheden voor de Taakgroep of haar opvolger zelf, hetzij voor ondersteuning van scholen die de voorstellen van de Taakgroep wat betreft de onderbouw (zoals kerndoelen, leergebiedontwikkeling, doorlopende leerlijnen, niveaus en leerstandaarden) in de eigen schoolpraktijk gaan testen of toepassen. Het vmbo wordt in deze brief in een afzonderlijke paragraaf “Doorontwikkeling vmbo” behandeld. De rijksbegroting heeft voor de tweede fase in het voortgezet onderwijs twee hoofddoelen opgenomen:
25
- verbetering van de aansluiting tussen voortgezet en hoger onderwijs, zowel tussen havo en hbo als tussen vwo en wo. - de modernisering en actualisering van de inhoud en de werkwijze binnen het havo en vwo. Projecten op dit terrein hebben tot doel scholen te ondersteunen bij de uitvoering van het beleid op het gebied van de aanpassingen van de profielen. Doel van die aanpassingen is vooral meer ruimte te geven voor het maken van eigen keuzen in het studiehuis en de daarbij behorende pedagogiek en didactiek. Projecten van ondersteuningsinstellingen moeten scholen daarbij ondersteunen. Daarnaast heeft het kabinet in haar doelstellingen opgenomen te bewerkstelligen dat de instroom in de studies bèta techniek met 15 procent tussen 2003 en 2007 wordt vergroot. Om de toeloop naar deze studies te bevorderen is het wenselijk een bijdrage te leveren aan de inhoudelijke vernieuwing van de bèta vakken in het voortgezet onderwijs, met name in de tweede fase. Naast de specifieke doelstelling om de instroom in de bètatechniek te verhogen is het wenselijk dat het onderwijs in het algemeen bijdraagt aan meer technisch opgeleiden om te voorzien in de behoeften die er bestaan op de arbeidsmarkt. De SLOA-instellingen worden uitgenodigd om aan de vernieuwing van de bèta vakken en de verbreding van de instroom in de techniek in samenwerking met anderen die op dit terrein reeds inspanningen verrichten een bijdrage te leveren. Projecten worden ingediend in overleg met het Tweede Fase Adviespunt. 3.2.3 ICT en het Voortgezet Onderwijs De Hoofdlijnenbrief benadrukt de belangrijke rol die ICT speelt bij de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en het onderwijsleerproces. Innovatie en versterking van de kennisinfrastructuur vormen een politieke prioriteit. Een van de doelstellingen is het versterken van het innovatieklimaat ten behoeve van een krachtige leeromgeving voor jongeren in het voortgezet onderwijs. Te denken valt aan bijdragen aan een kwalitatieve verbetering van het leerproces, de vernieuwing van leerinhouden, bijdrage leveren aan onderwijs op maat, de relatie tussen binnen- en buitenschools leren en het personeelsbeleid. De inzet van ICT bij reguliere processen binnen de school biedt kansen bij het leveren van maatwerk en het bevorderen van zelfstandig leren bij de leerlingen en een rendementsverhoging van het onderwijsleerproces. In afzonderlijke projecten wordt uitgewerkt wat de toegevoegde waarde van ict aan het onderwijsleerproces en de schoolorganisatie kan betekenen. Deze Hoofdlijnenbrief streeft geen inzet na van het aanleren van ICT-vaardigheden maar zij vraagt de instellingen bij het indienen van de afzonderlijke projecten aan te geven op welke wijze ict bij de uitvoering wordt ingezet. Hierbij valt te denken aan innovatieve toepassingen binnen en buiten de school die invloed hebben op het leren van jongeren. De aandacht moet hierbij gericht zijn op leerlingen en kleinschaligheid. Het eindresultaat moet altijd overdraagbaar zijn naar andere scholen. Wat betreft het rendement van ICT is het van belang de effecten te onderzoeken die ICT op de organisatie en inrichting van het onderwijs en op knelpunten zoals lerarentekort en achterstanden heeft. 3.2.4 Emancipatie Het onderwerp emancipatie zal in navolging van de Hoofdlijnenbrief 2004-2005 geïntegreerd opgenomen blijven. Gendermainstreaming staat hierbij centraal. Het stimuleren van vrouwen in managementposities binnen het onderwijs en het stimuleren van meisjes in de keuze voor bètavakken blijven belangrijke punten van aandacht.
26
In de verslaglegging over het uitvoeringsjaar 2004 verwacht OCenW van de instellingen een deelrapportage over hoe aandacht voor de knelpunten rond integratie van ICT in het leerproces en het rendement van ICT, alsmede de aandacht voor emancipatie geïntegreerd zijn in de verschillende innovatie en denktankactiviteiten. 3.2.5 Ondersteuning moderne vreemde talen In opdracht van het ministerie heeft het Nationaal Bureau Moderne Vreemde Talen (NaB-MVT) een situatieschets laten maken over de stand van zaken op het terrein van het vreemdetalenonderwijs in Nederland. Die kreeg als titel 'Vreemde talenonderwijs in Nederland - Een situatieschets'. Deze analyse mondt uit in een aantal thema's voor discussie en dialoog (zie slothoofdstuk rapport). Doel van de nog in 2004 te voeren discussie en dialoog is het geven van een vernieuwingsimpuls aan het vreemdetalenonderwijs in Nederland. De SLOA-instellingen worden verzocht projectplannen in te dienen die aansluiten bij de hiervoor genoemde thema's en de eerste resultaten van de discussie. Voor nadere inlichtingen kunnen zij zich in verbinding stellen met de heer Dirk Tuin van het NaB-MVT (telefoon: 053-4840418, email adres:
[email protected]). De door het CPS ontwikkelde ondersteuning voor het onderwijs in de minder gekozen talen kan worden gecontinueerd. 3.2.6 Eindexamen geschiedenis Bij brief van 9 juli 2003 aan de Tweede Kamer heeft de minister toestemming gegeven voor het starten van een proef met een nieuwe eindexamen geschiedenis op een beperkt aantal scholen. Een nieuwe eindexamen maakt onderdeel uit van de voorstellen van de zgn. commissie De Rooy. Naast het ontwikkelen van examenmateriaal moet ook de ontwikkeling van lesmateriaal ter hand worden genomen. De SLO is naast de Cito-groep vertegenwoordigt in de projectgroep en als eerste verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het lesmateriaal. 3.3 De maatschappelijke opdracht van de school. 3.3.1 Versterking van de positie van de school Uit de discussie over de maatschappelijke opdracht van de school valt af te leiden dat dit onderwerp een belangrijk item is geworden, waarbij uiteenlopende vragen worden gesteld over de veiligheid van de school, het besef van normen en waarden en de bestrijding van de schooluitval. Ontwikkelingen in de maatschappij en in de scholen zelf maken het noodzakelijk meer te investeren in de bijdrage die scholen kunnen leveren aan een verbetering van het leefklimaat. In de Rijksbegroting wordt aangegeven dat het van belang is te investeren in de verbetering van de relatie met de omgeving en de voorbereiding van de leerlingen op hun latere deelname aan de maatschappij. Het gaat hier ook om de bijdrage aan een maximale participatie van leerlingen later aan de maatschappij. Het is belangrijk dat tal van voorzieningen voor doelgroepen toegankelijk worden gemaakt om die maximale participatie te bevorderen. Scholen kunnen hun activiteiten inzetten, in samenwerking met de SLOA-instellingen, op onderstaande onderwerpen om hun eigen bijdrage aan het toekomstig functioneren van de leerlingen te vergroten.
27
3.3.2 Sociale cohesie (inclusief Intercultureel onderwijs) Doel OCenW wil een bijdrage leveren aan de versterking van de relatie tussen de school en haar omgeving. Hiertoe wordt bevorderd dat verbindingen worden aangebracht tussen binnen- en buitenschools leren. Activiteiten Goed onderwijs legt de basis voor volwaardige participatie in onze (multiculturele) samenleving. Niet alleen door het overbrengen van kennis, maar ook door bij te dragen aan de ontwikkeling van sociale vaardigheden, het besef van waarden en normen en vergroting van maatschappelijke betrokkenheid. Hierdoor kunnen ook geweldsincidenten worden voorkomen. Activiteiten gericht op deze sociale ontwikkeling van leerlingen krijgen een belangrijkere plaats in het onderwijs. Dit uit zich bijvoorbeeld in de totstandkoming van brede scholen, in maatschappelijke stages door leerlingen, in projecten met betrekking tot tolerantie en antidiscriminatie, en in activiteiten ter bevordering van actief burgerschap in de multiculturele samenleving. Samenwerking tussen de school en haar omgeving is hierbij onmisbaar, evenals aandacht voor interculturele aspecten. De LPC ondersteunen de scholen in deze ontwikkeling, met een nadrukkelijk oog voor de relatie tussen binnen- en buitenschools leren. Voor 2005 worden de volgende zaken nagestreefd: Ondersteuning van implementatie van reeds ontwikkelde materialen en methodieken op dit terrein, Ontwikkeling van eventueel nieuw materiaal indien hier in het veld aantoonbaar behoefte aan is. Nadrukkelijke aandacht voor de ontwikkeling van sociale vaardigheden van leerlingen in deskundigheidsbevorderende activiteiten van docenten. Ook in relatie tot het bevorderen van een veilig schoolklimaat. 3.3.3 Veiligheid op school Doel OCenW wil vanuit haar rol van rijksoverheid een bijdrage leveren aan het bevorderen en waarborgen van een veilig schoolklimaat. Activiteiten Eén van de middelen om het voortgezet onderwijs te ondersteunen is het Transferpunt Jongeren School en Veiligheid (APS). Het Transferpunt geeft landelijke ondersteuning aan het onderwijsveld bij vraagstukken op het gebied van sociale veiligheid zoals pesten, huiselijk geweld, (homo)seksuele discriminatie, calamiteiten en oorlogsdreiging. Of de doelstellingen worden gehaald wordt onder meer gemeten via een tevredenheidsonderzoek in 2004 naar de door het Transferpunt geleverde diensten, instrumenten en materialen. In 2005 wordt een brede behoeftepeiling (in te vullen in overleg met OCW) gehouden onder de gebruikers van het Transferpunt JSV. De uitkomsten daarvan zijn bepalend voor de activiteiten in 2006 en latere jaren. In mei 2004 zal er een ‘Plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en opvang van risicoleerlingen’ naar de Tweede Kamer worden gezonden. Daarin hebben de LPC een rol als het gaat om de ondersteuning van scholen bij het werken aan een veilig schoolklimaat.
28
Voor 2005 wordt het volgende nagestreefd: - ondersteuning van scholen met betrekking tot de activiteiten in het Plan van Aanpak veiligheid; - het Transferpunt fungeert als één loket voor scholen, leerlingen, ouders en overheden; - het Transferpunt brengt vragers in contact met de best passende informatie en ondersteuning. Hierbij wordt 80% van binnenkomende telefoontjes in één keer naar tevredenheid afgehandeld; - ontwikkeling van nieuw materiaal door het APS kan worden gehonoreerd indien hier in het veld aantoonbaar behoefte aan is; - toename van het gebruik van diverse websites en vergroting naamsbekendheid van het Transferpunt en diens producten en diensten met 15% door middel van PRactiviteiten; - eind 2005 is de behoeftepeiling gereed zodat aan de hand daarvan de toekomst van het Transferpunt JSV verder kan worden ingevuld. Voor deze peiling kunnen circa 30 dagen worden aangevraagd. De overige activiteiten van het Transferpunt JSV worden additioneel bekostigd. De financiering van het Transferpunt zal de komende jaren in toenemende mate vanuit de Hoofdlijnenbriefbudgetten gebeuren. - het Transferpunt geeft op een adequate manier invulling aan de uitkomsten van de Adviesgroep voor het Transferpunt. 3.3.4 Specifieke doelgroepen Zie tekst PO 3.3.5 Cultuur en School Culturele en kunstzinnige vorming is een essentieel onderdeel van het onderwijsprogramma. OCW streeft naar de verankering van een doorlopende leerlijn cultuur in het reguliere onderwijs, waarbij door de scholen wordt samengewerkt met de (culturele) omgeving. Om scholen meer ruimte te geven voor de cultuureducatieve activiteiten komt er in 2004 € 4,0 mln. beschikbaar, oplopend naar € 22 mln. in 2007. Deze oploop is ter indicatie, er zijn nog geen juridische en bestuurlijke verplichtingen aangegaan. De middelen zijn beleidsmatig gereserveerd. De precieze invulling moet nog met het veld worden overeengekomen. De vernieuwingen in de onderbouw van het VO bieden kansen voor scholen het onderwijs opnieuw in te richten. De ontwikkeling en implementatie van een leergebied kunst en cultuur is één van de mogelijkheden. In het verlengde daarvan stimuleert OCW scholen tot het ontwikkelen en uitvoeren van een cultuurbeleid, daarin ondersteund door samen te werken in een netwerk van scholen en culturele instellingen. Deze ontwikkelingen behoeven ondersteuning. Van de instellingen wordt een inzet verwacht op de volgende terreinen: • Follow-up van de onderzoeken en pilotprojecten uit 2004 (SLOA): verspreiding goede voorbeelden • Ontwikkeling handreikingen Cultuurbeleid voor VO-scholen 3.3.6 Loopbaanoriëntatie en –begeleiding LOB is een belangrijk instrument in de bestrijding van voortijdig schoolverlaten, en van groot belang bij de persoonlijke ontwikkeling van jonge mensen. Daarom wil OCW scholen stimuleren een visie op LOB-gebied te ontwikkelen en deze te vertalen naar de schoolpraktijk. De resultaten die zijn geboekt in 2004 dienen te worden ingezet voor verbetering van de LOB-praktijk in 2005.
29
Van de instellingen wordt een inzet verwacht op de volgende terreinen: Follow-up van de volgende drie projecten (2004): 1. Kwaliteitsstandaarden 2. Inzicht in sociale factoren 3. Individueel LOB-portfolio Activiteiten: Ad 1: Doorloop van het project Ad 2: Implementatie van de in 2004 geformuleerde aanbevelingen voor de scholen Ad 3: Verspreiding goede voorbeelden m.b.t. het individuele LOB-portfolio. 3.3.7 Gezondheidseducatie (GVO) Doel Het bijbrengen van kennis over gezondheid en het bevorderen van gezond gedrag van leerlingen door structurele aandacht voor gezondheidsthema’s in het reguliere lesaanbod op momenten dat de leerling daar in zijn ontwikkeling voor openstaat. Hiertoe zal SLO in opdracht van het ministerie van VWS een geïntegreerd leerplan document gezond en redzaam gedrag ontwikkelen. Activiteiten Implementatie van het door SLO ontwikkelde leerplandocument gezond en redzaam gedrag in een pilot van tenminste drie scholen. Deze scholen zullen in een samenwerkingsverband en in samenwerking met de Gezondheid Bevorderende Instellingen (GBI’s) gezond en redzaam gedrag integreren in het schoolbeleid. 3.4. De relaties tussen school, leerkrachten, ouders, leerlingen. De leerlingen en ouders hebben, vanwege de groeiende autonomie van de school, er alle belang bij dat de school hen goed informeert en betrekt bij het nemen van beleidsvoornemens en de evaluatie achteraf. Daarnaast mag de school meer inzet van leerlingen en ouders verwachten. Het is voor alle betrokkenen belangrijk om tot een heldere verantwoordelijkheidsverdeling te komen tussen de school enerzijds en de leerlingen en de ouders anderzijds. Het gaat hier ook om onderwerpen die te maken hebben met de maatschappelijke opdracht van de school. De schoolloopbaan van leerlingen staat centraal. De realisatie van dit gegeven is in sterke mate afhankelijk van het optreden van betrokken docenten. Meer autonomie zou ook als opbrengst moeten hebben dat er meer ruimte komt voor docenten. Deze kunnen op deze wijze hun bijdrage leveren aan de schoolontwikkeling. In 2005 wordt van de LPC’s verwacht om, samen met scholen, ouder(organisaties) en docenten(organisaties) te zoeken naar nieuwe manieren om leerlingen, ouders bij de school en het onderwijsleerproces te betrekken. 3.5 Bestrijding van voortijdig schoolverlaten 3.5.1 Dertig procent minder schoolverlaters in 2006 Het vroegtijdig verlaten van het onderwijs krijgt om verschillende redenen veel beleidsmatige aandacht. De doelstellingen om meer mensen te laten deelnemen aan de samenleving komt in het gedrang omdat door een te korte schoolloopbaan jongeren onvoldoende kennis hebben van de mogelijkheden die zij hebben om later in de samenleving te participeren. Jongeren komen ook in de gevarenzone omdat de kansen op ongeschoold werk afnemen doordat arbeidsplaatsen worden opgeheven of
30
naar het buitenland worden overgeheveld. Daarnaast vraagt de ontwikkeling naar een kenniseconomie om meer gekwalificeerde arbeidskrachten. Vanwege deze gegevens wordt er naar gestreefd het aantal voortijdig schoolverlaters in 2006 met dertig procent terug te brengen. Verschillende trajecten worden uitgezet onder andere in het kader van het Plan van aanpak Jeugdwerkloosheid en de operatie Jong om deze doelstelling te verwerkelijken. In het onderstaande de verschillende trajecten waar de SLOA-instellingen in samenwerking met betrokkenen een bijdrage kunnen leveren aan het terugdringen van vroegtijdige uitval. 3.5.2 Onderwijsachterstandenbeleid Doel Vanwege sociaal-economische en sociaal-culturele belemmeringen ondervinden ook kinderen in het voortgezet onderwijs meer hindernissen tijdens hun onderwijsloopbaan. Het Gemeentelijk Onderwijsachterstandenbeleid is erop gericht deze ongelijkheid aan te pakken en beoogt een verbetering van de leerprestaties en de schoolloopbanen van kinderen en jongeren uit de doelgroepen van het onderwijsachterstandenbeleid. Het landelijk beleidskader (LBK) geeft de prioriteiten aan binnen het lokaal onderwijsbeleid. In het LBK voor de GOA-periode 2002-2006 zijn voor het voortgezet onderwijs de volgende doelstellingen geformuleerd: Toename van het percentage allochtone leerlingen dat deelneemt aan het havo en vwo met 4 %. Terugdringen van het percentage voortijdig schoolverlaters met 30%. Het voeren van een integraal taalbeleid op scholen voor voortgezet onderwijs. Als instrumenteel doel is aan deze prioriteiten sinds 1 augustus 2002 de aanpak van het onderwijskansenbeleid toegevoegd. Vanaf 1 augustus 2006 zal er een nieuw VO-arrangement ingaan met betrekking tot zorg en achterstanden waarin ook leerlingbegeleiding een belangrijke plaats zal krijgen. Activiteiten De doelstellingen van het landelijk beleidskader dienen hun vertaling te krijgen op het lokale niveau en door gemeenten en scholen gezamenlijk te worden uitgewerkt. Om te bereiken dat scholen, gemeenten en instellingen de doelstellingen zo goed mogelijk implementeren, is landelijke ondersteuning van belang. De landelijke ondersteuningsinstellingen hebben hierbij een rol. Ook in 2005 wordt van de LPC verwacht dat zij zullen bijdragen aan de implementatie van het goa-beleid in het voortgezet onderwijs en aan ondersteuning van de samenwerking tussen scholen, gemeenten en instellingen. Dit geldt voor zowel de prioriteiten doorstroming naar havo en vwo, tegengaan voortijdig schoolverlaten en taalbeleid, als voor de vraaggestuurde maatwerkbenadering van de onderwijskansenaanpak. 3.5.3 Zorgstructuren in en rondom het onderwijs Doel Er is een sluitende aanbod van zorg nodig waarbij een goed functionerende externe zorgstructuur van maatschappelijk werk, jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg en politie, goed aansluit op een structurele interne zorgstructuur zodat problemen bij leerlingen vroegtijdig kunnen worden gesignaleerd en zodat er ‘just-on-time’ kan worden geïntervenieerd. Zo krijgen leerlingen met gedrags- en leerproblemen de begeleiding
31
die zij behoeven. Dit voorkomt uitval uit het onderwijs en verbetert hun kans op voldoende voorbereiding voor volwaardige participatie aan de samenleving. Activiteiten De LPC hebben een rol in het ondersteunen van scholen in enerzijds het ontwikkelen van een goed zorgplan in de school en anderzijds het organiseren van een goede aansluiting bij externe zorgstructuren. 3.6
Doorontwikkeling van het vmbo.
Het VMBO heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot een sector waar vernieuwing en responsiviteit hoog in het vaandel staan. Maatwerk voor de leerling, een betere aansluiting op het middelbaar beroepsonderwijs en een verhoging van de kwaliteit van de zorg zijn de voornaamste middellange termijn doelstellingen voor het VMBO. Daarom wordt gekozen voor doorontwikkeling: er zullen geen rigoureuze wijzigingen optreden, maar er vinden geleidelijke aanpassingen plaatsvinden om deze doelstellingen te realiseren. De SLOA instellingen worden gevraagd om in de projecten de volgende activiteiten te ontplooien om het vmbo verder tot ontwikkeling te brengen: a. het stimuleren van pedagogische/ didactische vernieuwingen (in samenhang met doorlopende leerlijnen), maatwerk (versterking van de praktijkcomponent ten behoeve van duale trajecten, competentiegericht onderwijs, de ondersteuning van scholen die het voornemen hebben om opleidingen op mbo 1 niveau te ontwikkelen voor hun leerlingen); b. het positioneren van de school in haar omgeving waar onder het verbeteren van de regionale positie van het vmbo en het praktijkonderwijs in relatie tot het vervolgonderwijs dan wel het regionale bedrijfsleven, en overige actoren (brede school en beroepskolom); d. het adviseren over de inzet van eigentijds materiaal en het aanbieden van programma’s op maat. e. de afstemming van het schoolse onderwijs met het leren in een praktische situatie in de bedrijven bij de leerwerktrajecten. Het gaat er hier om zowel de ontwikkeling van methoden als de begeleiding en de organisatie van de leerwerktrajecten. Daarnaast kunnen adequate instrumenten worden ontwikkeld om de doelgroep voor de leerwerktrajecten te bepalen. Deze trajecten worden afgestemd met reeds bestaande trajecten rond competentiegericht onderwijs, de didactische driehoek “leerling-leraar en leerstof” , de activiteiten van het Platform Beroepsonderwijs en de Stuurgroep Kwaliteit van de Zorg. Te ontwikkelen trajecten onder a worden afgestemd met het Platform beroepsonderwijs en het Forum vmbo en onder e moeten met trajecten waarvoor COLO, MKB en VVO verantwoordelijk zijn. De SLOA-instellingen worden uitgenodigd om in overleg met het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs en de Referentiegroep projecten in te dienen die bijdragen aan de uitvoering van het Meerjarenplan "Praktijkonderwijs in de steigers". 3.7 Overige projecten 3.7.1 School en sport Doelen
32
Bevorderen van verdere samenwerking tussen scholen voor voortgezet onderwijs, sportorganisaties en lokale overheden om: - doorlopende leerlijnen voor leerlingen te creëren van bewegen binnen school naar een actieve vrijetijds besteding buiten de school; - jongeren aan te moedigen om in hun vrije tijd meer aan sport te doen en de mogelijkheden daartoe te vergroten; - het bewegingsonderwijs op school aantrekkelijker te maken; - door samenwerking met vakleerkrachten de kwaliteit van het aanbod in de sport te verhogen. Daarbij zal aandacht worden besteed aan het benutten van de opvoedkundige waarde van bewegen en sport. Inhoudelijk afstemming van programma's van bewegingsonderwijs en sport zal worden nagestreefd, mede in het kader van toegenomen autonomie van scholen. Activiteiten SLO zal in samenwerking met KVLO, NOC*NSF en NISB werken aan: - de versterking van de samenhang tussen het binnenschoolse en buitenschoolse aanbod aan bewegen en sport; - de implementatie van en brengen van continuïteit in de opbrengsten van het Europese Jaar van de Opvoeding door Sport; Voor het voortgezet onderwijs zullen daartoe de mogelijkheden en kansen worden benut die er zijn om de kerndoelen en examenprogramma's voor lichamelijke opvoeding (van onderbouw tot en met tweede fase vmbo èn havo/vwo, LO1 èn LO2). Bij de vertaling van deze programma's naar de onderwijspraktijk beter zal naar een goede aansluiting worden gezocht met het buitenschoolse aanbod aan bewegen en sport. Een aantal aspecten verdienen daarbij nadruk: - versterken van het (sport)oriënterende en actuele karakter van het bewegingsonderwijs; - betere inhoudelijke aansluiting van inhouden en werkwijzen in bewegingsonderwijs en sport; - aansluiting van regelende taken in de onderwijs- en examenprogramma's op bijvoorbeeld vrijwilligerswerk in de sportcontext; - centraal stellen van de leerling en diens bewegingsloopbaan door het inrichten van portfolio's (met het accent op vmbo-leerlingen); Daarnaast zullen er voorstellen worden ontwikkeld om de opbrengsten van het EJOS blijvend te vertalen naar kerndoelen en examenprogramma's en naar inhouden en didactische werkwijzen voor het bewegingsonderwijs (in samenwerking met buitenschoolse partners). Het vmbo krijgt daarbij extra aandacht. In het kader van de programma-afstemming tussen bewegingsonderwijs en sport wordt de ontwikkeling van een 'basisdocument bewegingsonderwijs' voor het voortgezet onderwijs op gang gebracht. In zo'n basisdocument wordt een standaard neergelegd voor bewegingsonderwijs in de diverse onderwijstypen dat een goede oriëntatie en aansluiting biedt op de buitenschoolse bewegingscultuur. Te realiseren in 2005 Voor het vmbo wordt een voorstel ontwikkeld voor een portfolio 'bewegen en sport' waarin zowel de schoolse als de buitenschoolse ervaringen met bewegen en sport door de leerlingen kunnen worden gewogen.
33
Voor het in 2004 ontwikkelde portfolio-voorstel voor de tweede fase havo/vwo wordt samen met een groep docenten bewegingsonderwijs het eerste deel van een tweejarig traject van uitproberen en bijstellen ingericht. De SLO ontwikkelt voorstellen voor inhouden en werkwijzen om in het bewegingsonderwijs (in samenwerking met sportorganisaties in de omgeving van de school) met leerlingen te werken aan de vormende waarde die bewegen en sport kan hebben. Als pilot ontwikkelt de SLO (in samenwerking met de KVLO) voor één bewegingsdomein een stuk van het beoogde basisdocument bewegingsonderwijs voor het voortgezet onderwijs. Via expertmeetings, workshops op studiedagen, artikelen in vaktijdschriften, internet en via ondersteuning van en advisering aan netwerken van vakdocenten wordt informatie en ondersteuning rond de genoemde onderwerpen gegeven. 3.7.2 Hoogbegaafden Deze tekst geldt voor primair- en voortgezet onderwijs De SLO en het CPS onderhouden sinds 1 januari 2000 informatiepunten voor (hoog)begaafde leerlingen voor respectievelijk het primair en voortgezet onderwijs. Samen richten zij zich op onderwijs, opleiding en adequate leerlingbegeleiding. De activiteiten van de informatiepunten zijn in 2001 geïntensiveerd met een aanvullende subsidie, die in augustus 2003 afloopt. Vanaf schooljaar 2003-2004 dienen deze geïntensiveerde activiteiten te worden opgenomen in de reguliere SLOAprogrammering. De informatiepunten hebben een spin-in-het-web-functie wat betreft het opbouwen en bevorderen van deskundigheid op het terrein van begeleiding van (hoog)begaafde leerlingen in het onderwijs. De informatiepunten organiseren structurele expert- en uitwisselingsbijeenkomsten voor alle actoren in het onderwijsveld (leraren, directies, onderwijsbegeleiders, lerarenopleiders PO en VO, coördinatoren van samenwerkingsverbanden, zorgfunctionarissen en mentoren). Tevens beheren zij een databank met daarin voorbeelden van ‘good practices’ (met o.a. voorbeeldscholen), adressen van bureaus en begeleidingsinstanties en onderhouden zij een netwerk voor lerarenopleiders. Zij dragen zorg voor een aanbod van deskundigheidsbevordering en sporen witte vlekken op. In dit aanbod wordt in ieder geval aandacht geschonken aan het ontwikkelen van schoolbeleid ten aanzien van (hoog)begaafde leerlingen, waar mogelijk geïntegreerd met andere thema’s. De Informatiepunten organiseren studiebijeenkomsten voor het netwerk van schoolbegeleiders. Zij ontwikkelen concreet uitdagend lesmateriaal en ondersteuningsmateriaal en spelen behoeften aan onderzoek door naar betreffende actoren. De informatiepunten ondernemen activiteiten om hun bekendheid te vergroten. Ze adviseren via een telefonische helpdesk. Informatie is tevens beschikbaar in brochures en op de websites. De informatiepunten publiceren artikelen in onderwijsbladen en waar gevraagd organiseren zij workshops. De komende periode zal de nadruk nog sterker dienen te liggen op de implementatie van ontwikkelde materialen , de overdracht van kennis en vaardigheden, het stimuleren van netwerkvorming en de aansluiting po/vo. De informatiepunten adviseren het ministerie van OCenW. Met rapportages wordt OCenW regelmatig op de hoogte gehouden van de resultaten van de activiteiten die zijn verricht. Het oordeel van de eerder genoemde doelgroepen
34
over deze activiteiten wordt in de rapportages meegenomen. Tevens wordt aangegeven welke andere organisaties bij de activiteiten zijn betrokken. 3.7.3 Nulprojecten Om binnen het kader van internationale verdragen, overeenkomsten en samenwerkingsrelaties tot een goed afgestemde inzet te komen bij diverse activiteiten dienen de LPC, SLO en Cito, in nauw overleg met het Ministerie van OCenW, subsidieaanvragen in met een beperkte omvang als reservering in de vorm van een zogeheten ‘nulproject’, buiten het innovatiedeel. Deze projecten kunnen ook worden ondergebracht in algemene subsidieaanvragen op het terrein van internationalisering. Tevens wordt profilering van de instellingen in het buitenland gestimuleerd. Op een zelfde manier als voor de Antillen en Aruba kunnen de instellingen hiervoor hun tarieven aanpassen. 3.7.4 Betà-Olympiades Doel Doelstelling van de Olympiades is het stimuleren van deelname van leerlingen aan de exacte vakken, te weten: biologie, wiskunde, natuurkunde, scheikunde, informatica en aardrijkskunde. Middels de Olympiades wordt aandacht en een extra uitdaging gerealiseerd voor (hoog)begaafde leerlingen. Tevens wordt Nederland in de internationale Olympiades van genoemde vakken vertegenwoordigd en dragen de Olympiades op die manier bij aan het internationaliseren van het bètaonderwijs. Activiteiten De SLO coördineert de organisatie van de Olympiades en de ontwikkeling van het voorlichtingsmateriaal. De afzonderlijke organisaties van de zes vakken overleggen een door de SLO in te dienen gezamenlijk projectplan, waarin streefcijfers voor deelnemende scholen en leerlingen zijn opgenomen, alsmede verspreiding van de ontwikkelde opgaven. Ook organiseren zij onderlinge uitwisseling van ideeën en afstemming. Een deel van het budget komt ten goede van de afzonderlijke Olympiades, inclusief voorbereiding en vertegenwoordiging van Nederland in de internationale Olympiades. 3.8 Verdere SLOA-activiteiten 3.8.1 Denktankactiviteiten De denktankactiviteiten van de LPC staan in het kader van de innovaties en ontwikkelingen in het primair en voortgezet onderwijs. Uitgangspunten bij de indiening van denktankprojecten zijn de kaders en beleidsprioriteiten, zoals beschreven in hoofdstuk 1, huidige onderwijspraktijken en ontwikkelingen in de wetenschap. De denktankactiviteiten hebben tot doel wetenschappelijke inzichten te verbinden aan praktijktheorieën en nieuwe les- en leerpraktijken. Naast de centrale beleidsthema’s, krijgen knelpunten die scholen ervaren, multiculturaliteit, schoolcultuur en denominatieve ondersteuning een plaats in de activiteiten. De output van de denktankactiviteiten (bijvoorbeeld in de vorm van studies, publicaties, presentaties van nieuwe inzichten en goede voorbeelden en permanente groei van de professionele onderwijsondersteuning) komt beschikbaar voor scholen, beleidsmakers en andere belangstellenden in de vorm van breed verspreide artikelen,
35
boeken en brochures, conferenties en seminars, websites en bijdragen aan activiteiten. Deze output wordt geïncorporeerd in de innovatieactiviteiten en zal in de komende jaren wederom op actieve wijze worden gecommuniceerd met de overheid ten behoeve van beleidsontwikkeling. De LPC maken overzichten van de output en outcome van hun denktankactiviteiten. De producten zijn binnen het publieke domein beschikbaar voor een ieder die er gebruik van wil maken. Ze staan ook in dienst van de systematiek van kennisdelen in de brede educatieve infrastructuur. 3.8.2 Expertisecentrum Citogroep Het expertisecentrum van de Citogroep heeft zowel een interne als een externe functie. De interne functie richt zich op onderzoek (evaluatie van leerprestaties ) en psychometrische modelontwikkeling. Hiermee wordt de kwaliteit van de toetsen en examens bewaakt en op hoger niveau gebracht. Onderzoeksrapporten naar de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs (PPON) worden regelmatig gepubliceerd. Over psychometrische modelontwikkeling (ook ten behoeve van nieuwe itemvormen)wordt zowel via interne rapporten als in internationale tijdschriften gepubliceerd. Voor zowel de interne als externe functie zijn de activiteiten op het gebied van ICT van belang. De ontwikkeling van faciliteiten voor het opslaan (itembanking) en via internet distribueren van opgaven en toetsen(toetsportal), het afnemen van toetsen via de computer (computer based testing) en het doen van onderzoek naar elektronische leeromgevingen waren aandachtsgebieden voor het jaar 2004 en zullen dat ook zijn voor 2005. Met de productieversie van een datawarehouse dat de leerprestaties van honderdduizenden leerlingen zal gaan bevatten en dat scholen en gemeenten van informatie kan voorzien waarmee zij hun onderwijs kunnen verbeteren, is een aanvang gemaakt. Het externe aandachtsgebied betreft de ontsluiting en disseminatie van informatie op het gebied van toetsing, examinering en evaluatie in het kader van Kennisnet. De Citogroep verzorgt de portal Toetswijzer die recentelijk uitgebreid is met Toetsgids, een rubriek waarin de kwaliteit van bestaande toetsen beoordeeld wordt, en dossiers waarin recente ontwikkelingen op het gebied van examens en toetsen beschreven worden. Toetswijzer mag zich verheugen in een grote belangstelling van het onderwijsveld. In het kader van het culturele verdrag met de Nederlandse Antillen ondersteunt de Citogroep de onderwijsgevenden aldaar bij het verhogen van de kwaliteit van de onderwijsevaluatie (zie ook 3.5.6b). 3.8.3 Ontwikkelactiviteiten Vanuit het perspectief van leerplanontwikkeling voert de SLO, onder aansturing van een externe commissie, toekomstverkenningen uit. Hierbij worden toekomstscenario’s uitgewerkt voor inhoud en didactiek van het Nederlandse onderwijs. De SLO betrekt bij deze activiteiten nadrukkelijk onderwijs- en onderzoeksorganisaties en draagt zorg voor maatschappelijke, politieke en pedagogische betrokkenheid. Waar dit zinvol wordt geacht, worden de activiteiten geplaatst in internationaal perspectief. Deelactiviteiten hebben betrekking op het micro-, meso- en macroniveau.
36
3.8.4 HVO en SOVO Het APS treedt op als gastheer voor het Humanistisch Vormingsonderwijs (HVO) en draagt in die hoedanigheid zorg voor de totstandkoming van een subsidieaanvraag waarmee de activiteiten op dit terrein kunnen worden uitgevoerd. Vanaf 2002 vervult het APS deze rol ook voor het Samenwerkingsverband Organisaties Voor Onderwijsvernieuwing (SOVO). 3.8.5 Kortlopend veldonderzoek Voor het Kortlopend Veldonderzoek voeren (allianties van) onderzoeksinstellingen op aanvraag van scholen voor primair, voortgezet of middelbaar beroepsonderwijs, of daaraan gelieerde organisaties of instellingen onderzoek uit om antwoord te verkrijgen op specifieke vragen die bij deze instellingen leven. De vragen hebben betrekking op onderzoek en moeten passen bij de opgestelde ontwikkellijnen. Het onderzoek wordt uitgevoerd onder regie van de VSLPC. Het uitvoerend secretariaat ligt bij het KPC. Dit secretariaat rapporteert onder meer over gehonoreerde aanvragen en voert klantensatisfactie-onderzoek uit. 3.8.6 Regeling Veldaanvragen De SLO voert jaarlijks leerplanontwikkelingsactiviteiten uit op verzoek van veldaanvragers. Dit kunnen scholen (PO,VO), opleidingen, instellingen, schoolbegeleidingsdiensten en landelijke onderwijsorganen zoals docentvakverenigingen zijn. Een commissie Veldaanvragen coördineert de activiteiten en geeft advies aan aanvragers. De veldaanvragen worden via de procedure Veldprogrammering gehonoreerd. De gevraagde producten en diensten worden in nauwe samenwerking met aanvragers en derden geleverd. 3.8.7 Bureau Veldadvisering Het bureau Veldadvisering heeft een tweeledige functie; de bruikbaarheid en concrete toepasbaarheid van SLO producten in de schoolpraktijk te vergroten. SLOprojectleiders worden in staat gesteld conceptpublicaties voor te leggen aan externe veldvertegenwoordigers: veelal ervaren docenten en schoolleiders. Ook wordt veldadvisering ingeschakeld bij het opdoen en uitwerken van ideeën voor nieuwe producten en diensten. Dat is gekoppeld aan de sterkere implementatiegerichtheid van de SLO op begeleidende activiteiten die de invoering van innovaties op school- en klassenniveau bevorderen. Veldadvisering vervult een belangrijke complementaire rol voor schoolnabije leerplanontwikkeling. 3.8.8 Nationaal Informatiecentrum Leermiddelen (NICL) Het NICL is ondergebracht bij de SLO. Het NICL registreert en beschrijft alle beschikbare leermiddelen, inclusief educatieve software, voor het PO, VO en BVE. Tevens verzorgt en verspreidt het NICL informatie omtrent leermiddelen, onder meer via de website ‘Leermiddelenplein’.
37
Hoofdstuk 4 Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie. 4.1 Inleiding In mei 2004 zal staatssecretaris Nijs aan de Tweede Kamer de notitie KOERS BVE aanbieden, waarin zij haar visie op het beroepsonderwijs geeft. Deze notitie dient als hoofdlijn voor de innovatieve en ondersteunende activiteiten op het gebied van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie in de jaren 2005-2006. In voorgaande jaren werd in het BVE-hoofdstuk van de Hoofdlijnenbrief SLOA aangegeven welke beleidsthema’s hoog op de agenda staan en ondersteuning behoeven. Aangezien deze brief volgens de Wet SLOA op 1 april gepubliceerd dient te zijn, en KOERS BVE pas daarna verschijnt, heeft het BVE-hoofdstuk dit jaar een ander karakter. KOERS BVE bestaat uit drie onderdelen: (1) visie op het beroepsonderwijs aan de hand van trends, en een vertaling naar de betekenis hiervan voor het beroepsonderwijs (2) een bijbehorend actieplan en (3) kwantitatieve informatie over (ambities in) het beroepsonderwijs. In overleg met de onderwijsondersteunende instellingen is besloten dat in dit hoofdstuk alleen de drie trends uit KOERS BVE worden gemeld. Aangezien in dit hoofdstuk geen concrete acties worden genoemd, is het niet zinnig om profielschetsen van de onderwijsondersteunende instellingen in dit hoofdstuk op te nemen. Met de onderwijsondersteunende instellingen is overeengekomen dat zij een profielschets toevoegen aan de projectaanvragen die zij deze zomer indienen bij OCW. Indien gewenst, kan de Tweede Kamer deze profielschetsen in de zomer ter kennisname ontvangen. 4.2 KOERS BVE: drie trends Er is een groot aantal trends in de samenleving dat van invloed is op het (beroeps)onderwijs. Het gaat daarbij vooral om trends die zich op drie terreinen voordoen: arbeid/economie/beroep, individu/samenleving en regio/Europa. De voor het beroepsonderwijs belangrijkste trends luiden als volgt. 1. Transitie naar een kennissamenleving 2. Complexe samenleving voor het individu 3. Herpositionering van de nationale overheid tussen Europa en de regio Deze drie trends, de vertaling hiervan naar een agenda voor het beroepsonderwijs en bijbehorende acties worden nader uitgewerkt in KOERS BVE. 4.3 Profielschetsen CINOP, SLO, Citogroep en LPC Zoals al in de inleiding is gemeld, zullen er in dit BVE-hoofdstuk van de Hoofdlijnenbrief SLOA 2005-2006 geen profielschetsen van Cinop, SLO, Citogroep en de LPC worden opgenomen. Deze instellingen krijgen eerst tijd en gelegenheid om het document KOERS BVE te bestuderen en aan de hand hiervan te bepalen op welk type ondersteuning de afzonderlijke instellingen zich zullen gaan richten. Aangezien de 38
onderwijsondersteunende activiteiten aan moeten sluiten bij de wensen op dit gebied van de onderwijsinstellingen en kenniscentra beroepsonderwijs en bedrijfsleven, zullen de onderwijsondersteunende instellingen hun profiel en projectaanvragen afstemmen met Colo en de Bve Raad.
39
Bijlage 1 Herziene versie subsidiëringsmodel SLOA t.b.v. uitvoering 2004 en aanvragen 2005 (vooruitlopend op Controleprotocol Cfi voor SLOA 2004, vast te stellen in najaar 2004) Aanvraag De subsidieaanvraag bestaat uit een algemeen beleidsplan (artikel 2 Uitvoeringsbesluit en artikel 4 Wet SLOA) en concrete projectvoorstellen. De instellingen worden verzocht in de aanbiedingsbrief de gehanteerde dagprijs met het totaal begrote aantal adviesdagen per mantel voor het desbetreffende uitvoeringsjaar te vermelden (niet van toepassing op CINOP). De projectvoorstellen worden in eerste instantie als conceptvoorstellen toegezonden. Deze conceptvoorstellen kunnen tezamen een bedrag omvatten dat maximaal 10% meer bedraagt dan de beschikbare budgettaire ruimte voor de desbetreffende instelling. Dit is alleen van toepassing op de mantel innovatie. In overleg tussen OCW en de instellingen wordt bepaald welke van de conceptvoorstellen definitief worden ingediend. Begroting in aanvragen Bij aanvragen worden de instellingen verzocht onderscheid te maken tussen personele/ materiële- (p/m) kosten enerzijds en activiteitenkosten (a) anderzijds. De p/m- factor wordt vastgesteld aan de hand van het dagtarief . De a-factor zijn projectgebonden kosten die niet onder het dagtarief vallen zoals inhuur van extern deskundigen, congres- en drukkosten. Daarbij wordt rekening gehouden met de beschikking VB 98/1297, de dato 15-12-1998 (omtrent BTW). De instellingen worden verzocht in hun aanbiedingsbrief bij de aanvragen te vermelden welke kosten zij onder a-kosten rekenen, aangezien de bedrijfsopbouw verschilt per instelling. Als het project wordt onderverdeeld in deelprojecten/ activiteiten, dient ook het aangevraagde subsidiebedrag te worden onderverdeeld (niet van toepassing op CINOP). Formats De Excell-overzichten die bij aanvragen en tussenrapportages worden gevraagd, om overzichten per mantel aan te geven, blijven in gebruik. Zie bijlage 1a en 1b. Het format voor aanvragen gaat meer in op VBTB-aspecten en vraagt naar onderverdeling van de middelen. Het format voor aanvragen geldt vanaf aanvragen voor uitvoeringsjaar 2005. Dit dient te worden toegepast voor conceptaanvragen die voor 17 mei 2004 worden ingediend (samen met de bekende Excell-overzichten) bij OCW en voor de definitieve aanvragen die voor 15 juli 2004 worden ingediend. Het format voor tussen- en eindrapportage geldt vanaf uitvoeringsjaar 2005. Tussenrapportage Instellingen voeren de projectvoorstellen uit, zoals ze door de minister zijn goedgekeurd. In elke SLOA-subsidiebeschikking is een standaardbepaling opgenomen die instellingen verplicht afwijkingen van het goedgekeurde projectvoorstel direct aan OCW te melden.
40
De instellingen wordt verzocht tussen 1 en 15 september van het jaar t een eerste tussenrapportage naar OCW te sturen, inzoomend op doelen en prestaties. Instellingen kunnen in bijzondere gevallen ook opteren halverwege het jaar mondeling verslag uit te brengen, in plaats van per activiteit een tussenrapportage in te dienen. Dit kan in overleg met de directies van de betreffende onderwijssectoren, altijd na afstemming met de afdeling OK van de directie Voortgezet Onderwijs. Voor mutaties in activiteiten die groter zijn dan 10% van het projectbudget, dient altijd gemotiveerd, schriftelijk toestemming te worden aangevraagd.
Egalisaties Indien een afwijking inhoudt dat er voor bepaalde projecten een egalisatiereserve wordt opgebouwd (ook voor egalisaties van minder dan 10% ) dient voor 15 december van het jaar t toestemming te worden gevraagd van OCW.
41
Bijlage 2 Tijdpad voor uitvoering reguliere SLOA-activiteiten
Fase Hoofdlijnenbrief
Omschrijving Meerjarenperspectief voor onderwijsondersteunende activiteiten
Periode Jaarlijks voor 1 april van het jaar t-1 bekend Geldt voor twee kalenderjaren, met accent op het eerste jaar Aansluitend op hoofdlijnenbrief jaar t-1
Verzending Naar instellingen
Volgens voorschriften in subsidiëringmodel
Uiterlijk voor 17 mei van het jaar t-1 ingediend bij OCW
In enkelvoud en per email naar VO/OK
Vaststellen definitieve projectvoorstellen
Laatste week juni van het jaar t-1,
Aanpassen en indienen definitieve projectvoorstellen
Voor 15-7 van het jaar t-1
Goedgekeurde projectvoorstellen
Voor 1 oktober van het jaar t-1
Uitvoering volgens beschikking
Jaar t
Tussentijdse rapportage volgens model voor alle projecten die afwijken van beschikking Rapportage volgens model voor alle projecten +
Jaar t
Naar VO/OK
Tussen 1 en 15 september van het
Naar VO/OK
Actor: OCW Budgettair kader en (aanvullingen op) subsidiëringmode l Actor: OCW Concept projectvoorstelle n Actor: instellingen Definitieve projectvoorstelle n Actor:OCW / instellingen
Beschikkingen Actor: OCW Activiteiten Actor: instellingen Tussenrapportag e Actor: instellingen Tussenrapportag e
Budgettair kader: subsidieplafonds per mantel en sector per instelling
Naar instellingen
Subsidiëringmodel: richtlijnen voor subsidieaanvragen
In 10-voud naar VO/OK, tevens op diskette naar VO/OK Naar instellingen
42
Actor: instellingen Eventueel 2e tussenrapportage Actor: instellingen Egalisaties Actor: instellingen Jaarrekening, in ieder geval bestaande uit: Activiteitenversla g+ verrekenformulie r Actor: instellingen Vaststellen definitieve subsidie
samenvatting op Excell-sheet
uitvoeringsjaar (t) goedkeuring aanvragen
Indien er afwijkingen zijn van meer dan 10% van het projectbudget.
Uiterlijk 15 december jaar t goedkeuring vragen
Naar VO/OK
Overloop voor meerjarige of vertraagde eenjarige projecten Verrekenformulier door Cfi/BVO verstrekt
Uiterlijk 15 december jaar t aanvragen
Naar VO/OK
Naar aanleiding van het jaarverslag
Bericht naar Binnen 13 weken na ontvangst jaarverslag in instellingen door OCW het jaar t+1
Uiterlijk 30 juni van het Naar Cfi/BVO jaar t +1 Activiteitenver -slag in 10Activiteitenverslag per project voud in en per mantel volgens model afschrift aan in subsidiëringmodel VO/OK
Actor: OCW
Adressering Voor indienen van de aanvragen, tussentijdse mutaties of vertragingen, tussenrapportages en egalisatieaanvragen, tevens afschrift van de activiteitenverslagen na afloop van het uitvoeringsjaar: Ministerie van OCW Afdeling VO/OK
43
T.a.v. de heer mr. J.F. van der Vlugt Postbus 16375 2500 BJ Den Haag Voor indienen van het jaarverslag, jaarrekening, verzoek tot vaststelling van de subsidie: Ministerie van OCW Centrale Financiën Instellingen Afdeling BVO Postbus 606 2700 ML Zoetermeer
44
Bijlage 3 Format aanvragen SUBSIDIEVERZOEK SLOA Beknopte projectomschrijving Naam instelling Contactpersoon
Naam : Functie : Telefoonnummer :
Projectnaam
Projectcode
De projectcode bestaat uit: een afkorting van de naam van de instelling / afkorting van de mantel – het uitvoeringsjaar / het nummer van het project . De instelling vult deze code vooraf in bij elke subsidieaanvraag.
Doel activiteit
De doelomschrijving van de activiteit dient direct samen te hangen met de beleidsdoeleinden van OCW die door het project worden ondersteund. Er dient te worden aangegeven wat er met project wordt bijgedragen aan het bereiken van een beleidsprioriteit. Vergroten draagvlak bij scholen
VBTB
Wat willen we bereiken? Wat gaan we daarvoor doen? Wat mag dat kosten?
Afstemming van activiteiten (art. 4, lid 3, onder c, WSLOA)
• Een project kan in samenwerking met andere SLOAinstellingen worden uitgevoerd of met instellingen die geen SLOA-gelden ontvangen. • De instellingen waarmee wordt samengewerkt dienen te worden vermeld, alsmede instanties waarmee wordt afgestemd.
Producten en diensten
• Er dient nauwkeurig te worden omschreven tot welke producten en/ of diensten de te subsidiëren activiteiten moeten leiden. • Producten en diensten dienen zodanig te worden geformuleerd dat zij toetsbaar, meetbaar en kwantificeerbaar zijn. • Per deelproject worden producten en/ of diensten vermeld. • De instellingen geven aan op welke manier draagvlak voor innovatie bij de scholen is gecreëerd.
45
Tijdpad
• Er dient te worden aangegeven op welk tijdstip met de activiteiten is/ zal worden gestart en wat de geplande einddatum voor de afronding van die activiteiten is. • Indien de looptijd van een project een kalenderjaar overschrijdt, wordt duidelijk aangegeven welke producten/ prestaties aan het einde van het uitvoeringsjaar waarvoor de subsidie is verleend, gereed zullen zijn.
Doorloop
Evaluatie
Gevraagde subsidie
Indien van toepassing wordt aangegeven of dit een project betreft dat doorloopt van een vorig uitvoeringsjaar, of dat doorloop naar het volgende jaar is te voorzien Beschrijving van de wijze waarop het project geëvalueerd zal worden, aangeven van het tijdspad en wijze van communiceren van de resultaten van de evaluatie naar OCW en andere betrokkenen (bijvoorbeeld pilotscholen) • Het subsidiebedrag wordt onderverdeeld in p/m- en akosten. • Bij deelprojecten dient per activiteit een bedrag te worden aangegeven.
Bijlage 4 Format rapportages TUSSENRAPPORTAGE/ JAARVERSLAG Rapportagemodel Naam Instelling
Projectnaam
Naam : Functie : Telefoonnummer : Zoals in beschikking
Projectcode
Zoals in beschikking
Realisering van het project
Tussenrapportage: • Dit model wordt voor alle projecten die zijn toegekend ingevuld. • Er dient beschreven te worden in hoeverre en op welke wijze het projectvoorstel is gerealiseerd, alsmede een haalbaarheidsprognose over het slagen van het project. • Indien er inhoudelijk wordt afgeweken van het oorspronkelijke projectvoorstel dient dit te worden gemotiveerd. De tussenrapportage geldt in dat geval tevens als een verzoek aan de minister om met de
Contactpersoon
46
•
•
betreffende afwijking(en) akkoord te gaan. Indien er financieel wordt afgeweken van het oorspronkelijke projectvoorstel dient dit te worden gemotiveerd. De tussenrapportage geldt in dat geval tevens als een verzoek aan de minister om met de betreffende afwijking(en) akkoord te gaan Geleverde producten en prestaties dienen toetsbaar, meetbaar en kwantificeerbaar te worden beschreven.
Jaarverslag: • Dit model wordt voor alle projecten die zijn toegekend ingevuld. • Er dient te worden aangegeven of gestelde doelen zijn gehaald. • Geleverde producten en prestaties dienen toetsbaar, meetbaar en kwantificeerbaar te worden beschreven. Toegekende subsidie
Het subsidiebedrag zoals het in het goedgekeurde projectvoorstel is opgenomen, eventueel onderverdeeld bij deelprojecten.
(Geraamde) realisering tot 31 december
• •
In de tussenrapportage is dit een geraamd bedrag. In het jaarverslag wordt aangeven hoe de besteding van de subsidie definitief is verlopen.
Bijlage 5 VBTB bij de Hoofdlijnenbrief SLOA 2005-2006 Kern VBTB VBTB staat voor ‘Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording’. Het basisprincipe van VBTB is koppeling van geld, prestaties en doelen. VBTB is bedoeld om het beleid met concrete doelen te beleggen en om beleid stevig aan de daarmee gemoeide uitgaven te koppelen. Het VBTB-beleid is vastgelegd in de Comptabiliteitswet 2001. VBTB wordt ingevuld door het beantwoorden van drie vragen. 1. Wat willen we bereiken? 2. Wat gaan we daarvoor doen? 3. Wat mag dat kosten? Wat betekent dit voor de Hoofdlijnenbrief? In de Hoofdlijnenbrief staan de doelen van OCW op verschillende beleidsterreinen verwoord. De instellingen vertalen deze doelen in te bereiken resultaten in concrete 47
meetbare termen en verwoorden deze in subsidieaanvragen. En hoe de instellingsorganen de concrete resultaten willen bereiken. Na afloop wordt nagegaan of de resultaten gehaald zijn. Over deze laatste stap dient te worden gerapporteerd aan OCW in het eindverslag. De aandacht voor de resultaten vraagt gericht rapporteren aan OCW. Hier is rekening mee gehouden in de formats voor aanvragen en tussen- en eindrapportages. Wat vraagt dit van de velddirecties? De bijdragen aan de Hoofdlijnenbrief moeten ‘VBTB-proof’ zijn. Hiervoor worden de volgende vragen beantwoord: 1. Wat wil OCW bereiken? (zo concreet mogelijk weergeven0 2. Wat wil OCW dat de SLOA verzorgingsinstellingen gaan doen? 3. Wat mag dat kosten? (voorzet van de kosten door instellingen in aanvraag) Wat vraagt dit van de instellingen? De subsidieaanvragen zullen getoetst worden op relevantie voor de in de Hoofdlijnenbrief genoemde OCW kaders (zie hoofdstuk 1 Hoofdlijnenbrief) en afzonderlijke beleidsdoelen. Het voorgeschreven aanvraagformat dient volledig ingevuld te zijn. De te bereiken resultaten dienen duidelijk geformuleerd te zijn. Bij deelprojecten wordt aangegeven hoe het gevraagde subsidiebedrag wordt gesplitst.
48