G.J. van Setten
Hollandse historische musea: een overzicht N e d e r l a n d heeft met zijn 803 musea (opgenomen i n het Groot Museum Boek 1989) waarschijnlijk de grootste m u s e u m d i c h t h e i d ter wereld. Ongeveer 240 v a n deze instellingen (van sommige is niet helemaal duidelijk o f ze n o g bestaan) b e v i n d e n zich op het grondgebied van de beide H o l l a n d e n ; dat is vrijwel 30%. D a a r v a n zijn er weer 45 (19%) i n A m s t e r d a m gevestigd, dat is 5,6% v a n het hele Nederlandse bestand. M e t die aantallen lijken H o l l a n d en de hoofdstad, althans kwantitatief, niet oververtegenwoordigd i n m u s e u m l a n d , gelet op h u n i n wonertal. V a n die 240 H o l l a n d s e musea zijn er ongeveer 180 geheel of gedeeltelijk gewijd aan aspecten v a n het verleden, 20 uitsluitend aan beeldende kunst, en de overige 40 aan andere onderwerpen. Z o bezien herbergt H o l l a n d dus 180 historische musea. M a a r dat betekent n o g niet, dat er 180 H o l l a n d s e historische musea zijn, want o m voor dat predicaat i n a a n m e r k i n g te k o m e n moet voor dit overzicht aan een tweetal criteria worden voldaan. Ten eerste moet het m u s e u m (desnoods ten dele) gewijd zijn aan de geschiedenis v a n een stad of streek i n N o o r d of Z u i d - H o l l a n d , b i n n e n de huidige provinciegrenzen. Oudewater en U r k doen niet meer mee, m a a r er valt meer af. O m te beginnen de afdeling Vaderlandse Geschiedenis van het R i j k s m u s e u m , en het onlangs terecht onderscheiden J o o d s H i s t o r i s c h M u s e u m i n A m s t e r d a m , hoewel het eerste een nogal H o l l a n d s , en het tweede een n o g uitgesprokener A m s t e r dams accent heeft. O o k het Z u i d e r z e e m u s e u m i n E n k h u i z e n moet, hoe spijtig ook, wegens gedeeltelijke extraterritorialiteit b u i t e n deze beschouwing blijven, en dat geldt a forteriori voor het A m s t e r d a m s e A l l a r d P i e r s o n m u s e u m en het Leidse R i j k s m u s e u m van O u d h e d e n . Tweede c r i t e r i u m : de collectie v a n een m u s e u m moet betrekking hebben op streek- of stadsgeschiedenis i n algemene z i n , en niet alleen op een deelaspect. D a a r m e e sneuvelen de spaarpotten- en pijpenmusea, m a a r ook het drietal dat uitsluitend de periode 1940-1945 tot onderwerp heeft, en het zevental dat het verleden v a n de politie of een krijgsmachtonderdeel belicht. O o k de 7 musea gewijd aan een religieuze groep o f instelling en de 22 paleizen, kastelen en andere bijzondere b e h u i z i n g e n met bijbehorende stijlkamers vallen af, alsook de 24 musea die de geschiedenis van het onderwijs, een wetenschap of niet-beeldende kunst, en de 53 die de geschiedenis v a n een ambacht, bedrijf of techniek tot onderwerp hebben. ( E é n eenzame afvaller m a g hier o m zijn uniciteit wel v e r m e l d worden: het zeer bescheiden A m s t e r d a m s e D o m e l a N i e u w e n h u i s m u s e u m , als enige i n het l a n d gericht op een politieke persoon of groepering. Welbeschouwd een curieus manco!) W a t overblijft is een n o g steeds respectabel restant v a n 53 musea die aan beide criteria voldoen. Behalve dat, en h u n soms meer, soms m i n d e r problematische opgave hoe je aan het verleden gestalte geeft en hoe je daar een publiek voor vindt, hebben de meeste v a n die musea h u n oorsprong en de aard van h u n b e h u i z i n g als gemeen kenmerk. B i j n a alle zijn ze ontstaan uit slordig beheerde collecties antiquiteiten, die i n de j a r e n n a 1873 door historisch bewust geworden gemeentebestuurders, notabelen of oudheidkundige genootschappen van de rommelzolders gehaald, opgepoetst en uitgestald werden. D i e cesuur k a n d a a r o m zo exact worden gelegd omdat i n dat j a a r het beroemde Giafr-artikel ' H o l l a n d op zijn smalst' v a n j h r m r V i c t o r de Stuers verscheen, w a a r i n D e Stuers de hekel haalde over de wijze waarop i n N e d e r l a n d tot d a n toe met oudheden w e r d omgesprongen. D a t artikel was weliswaar niet helemaal de ' k l a roenstoot' waarvoor het vaak is versleten: al veel eerder was'door literators als Potgieter, B a k huizen
van
den
Brink,
Vosmaer en
Alberdingk Thijm
vanuit
soortgelijke
mild-
nationalistische en romantisch-esthetische gevoelens gefoeterd over de verloedering van der 278
Hollandse historische musea
vaderen erfgoed. Maar het protest van De Stuers had eindelijk effect, in zoverre dat sindsdien dat erfgoed ook door de overheden steeds behoedzamer werd gekoesterd. Dat gold zowel het roerend als het onroerend oud goed. Niet voor niets zijn de meeste van die oudhedencollecties vroeg of laat terechtgekomen in min of meer historische, niet zelden monumentale onderkomens. De geringste lokatie mij bekend is die van het Gemeentelijk Museum in Maassluis, dat in een simpel schoolgebouwtje is ondergebracht. Maar meestal is het museumgebouw een bezienswaardigheid op zichzelf; soms lijkt de belangrijkste functie van zo'n collectie wel het geven van inhoud en bestemming aan een kostelijk maar anderszins onbruikbaar pand. Naast deze overeenkomsten biedt het Hollandse historische museum een rijke verscheidenheid aan verschijningsvormen. Meer dan de helft hoort tot de categorie van de kleine dorps- of streekmusea. Er zijn 29 van dergelijke oudheidkamers, maar met name bij dit getal past enige voorzichtigheid. De Kennemer Oudheidkamer in Beverwijk bleek bijvoorbeeld onvindbaar. In de elegante buitenplaats Scheybeek, waar de collectie zou zijn ondergebracht, wist men van niets en ook verdere navraag leverde alleen de inlichting op dat 'die oude troep' waarschijnlijk ergens opgeslagen was. Het zou me niet verbazen als dit kleine drama niet uniek is, want het bestaan van deze fragiele instellingen is precair. Vanzelfsprekend moeten ze rondkomen van een miniem budget en zijn ze afhankelijk van de inzet van vrijwilligers. De openstelling is doorgaans zeer beperkt, 'en dan zit je er nog wel eens voor niets', zoals een Westlandse dame gelaten verzuchtte op een kille woensdagmiddag. De collecties zijn dan ook meestal niet zo spectaculair; ze bevatten, om het voorzichtig te zeggen, nogal veel van hetzelfde. Het bestaansrecht van deze kleine oudheidkamers zal dus niet voor iedereen buiten kijf staan; maar toch, met elkaar vormen ze een wereldje van aandoenlijke charme, waar voor de oprechte liefhebber heel wat aardigs te ontdekken valt. Zo heb ik nooit geweten wat een 'donderglas' was, en nu weet ik het wel. Het wijdverbreide genre (ook buiten deze provincies) laat zich goed aan twee typische voorbeelden toelichten: de Zaanlandse Oudheidkamer en het Westlands Streekmuseum. Beide zijn aantrekkelijk gesitueerd: de ene in een mooi Zaandijks koopmanshuis aan het enige gave stukje Zaan, tegenover de Zaanse Schans, het andere in de kapel van het schilderachtige Heilige Geesthofje in Naaldwijk. Maar daarmee houdt de vergelijking op, want de opzet is zeer verschillend. In Naaldwijk is een 'vaste tentoonstelling' ingericht: 'van jager tot tuinder', waar de bezoeker langs vijf afdelingen met reuzenschreden door tweeduizend jaar sociaal-economische geschiedenis van het Westland wordt gevoerd. De inrichting is dus zeer didactisch: veel teksten met eenvoudige illustraties, duidelijk bedoeld voor een jong, althans niet hoog ontwikkeld publiek. De collectie is klein en aan de schrale kant: veel kapot en heel aardewerk, een geselpaal, een donderglas en nog wat van dergelijke bric-a-brac, en veel foto's, maar met zorg uitgestald. Zo is een 20e-eeuwse blokkendoos royaal gehuisvest in een eigen luxe vitrine, waardoor het banale ding als het ware boven zichzelf wordt uitgetild. Twaalf dames bewaken bij toerbeurt al deze kostbaarheden, en ze gaan ook regelmatig samen op stap. Volkomen anders dan in deze koel-rationele uitstalling is de sfeer in het Zaandijkse museum, want dat is een aardig ideaal-type van wat wel, met nauwelijks te rechtvaardigen minachting, een 'veredelde spullenzolder' genoemd is. Bijna zonder overgang valt de bezoeker vanaf de betrekkelijk rustige dijkweg in een paar propvolle stijlkamers. Als hij zich heeft gelaafd aan het majesteitelijke uitzicht over de brede Zaan in de achterste van de schilderachti279
Hollandse historische musea
Afb. 1. Naaldwijk, Westlands Streekmuseum. Sedert 1935 is het museum gehuisvest in deze kapel op het terrein van het Heilige Geesthofje.
ge 'goed-jaar-aanbouwen', kan hij zich door een smal trappegat naar de expositiezolder wurmen, die tot de nok toe is volgetast met allerhande oudheden: chatelaines en loddereinflesjes, bavelaartjes, merklappen en voorhoofdsspelden, scheepsmodellen, klokken en walvisonderdelen. Deze onuitputtelijke Fundgrube voor minnaars van het antiquarische en nostalgische wordt voortdurend uitgebreid met schenkingen van nog meer streekeigen voortbrengselen. Enige chronologische of anderszins systematische ordening is niet merkbaar nagestreefd. Wel klinkt een soort oneigenlijk Leitmotiv door in de hardnekkig terugkerende verwijzingen naar wat de meest opzienbarende gebeurtenis uit de pre-industriële Zaanlandse geschiedenis lijkt te zijn geweest: het drama van de stier, die, in razernij ontstoken door vliegerende kinderen, een boerenechtpaar op de horens nam. De man overleed terstond, de vrouw nadat ze nog net een kind ter wereld had kunnen brengen dat het ongeval overleefde. Kinderen kunnen hier misschien lering uit trekken, maar verder is dit verrukkelijke en liefdevol beheerde museum vrij van didactische bedoelingen. Teksten en handleidingen ontbreken, en op ongedurige schoolklassen zit men evenmin te wachten als op de busladingen van de Zaanse Schans, maar de handjes vol belangstellenden en passanten kunnen rekenen op een allerminzaamste en deskundige toelichting door het beheerdersechtpaar. Tussen deze beide polen bewegen zich ook de meeste musea in de volgende categorie: die van de 17 kleine stedelijke musea. Het begrip 'stedelijk' dient hier louter formeel te worden opgevat en vanuit die benadering kan geconstateerd worden, dat bijna alle van de oude 18 stemhebbende steden wel overeen soort historisch museum beschikken. Bij de 12 kleine steden ontbreekt Schoonhoven, bij de 6 grote Haarlem. De zeer opvallende uitzonderingspositie van deze overigens aan cultuur zo rijke stad zal weldra worden opgeheven, want een actieve werkgroep is druk doende met de oprichting van een historisch museum voor Kennemerland. Ook het prestigieuze Frans Halsmuseum denkt al jaren aan de inrichting van een historische afdeling, waarvoor de Vleeshal op de Grote Markt een passend onderkomen zou kunnen bieden. 280
H o l l a n d s e historische musea
D e overige steden hebben dus allemaal wel iets, v a r i ë r e n d van een eenvoudige ' O u d h e y t k a m e r ' zoals die van ' M e d e n b l i c k ' , tot complexen van landelijke betekenis i n de grote steden. V a n deze stedelijke musea zijn enkele geen eigenlijke historische musea, m a a r kunstmusea met een historische afdeling. H i e r stuiten we op een oude, m a a r n o g steeds levende museale kwestie, voortkomend uit de problematische relatie tussen oude kunst en ander historisch materiaal, tussen kunstgeschiedenis en geschiedenis. W a t hoort eigenlijk thuis i n een historisch, en wat i n een kunstmuseum? E e n j a a r of zeventig geleden heeft die v r a a g al een kleine pennestrijd opgeleverd naar a a n l e i d i n g van een publikatie van de Nederlandsche O u d h e i d k u n d i g e B o n d (de latere KNOB) ' O v e r h e r v o r m i n g en beheer onzer musea' ( L e i d e n 1918), w a a r i n onder meer werd bepleit alleen voorwerpen zonder kunsthistorisch belang i n een historisch m u s e u m op te nemen. Daartegen k w a m (naast anderen) de grote H u i z i n g a i n het geweer. I n een artikel i n De Gids ' H e t H i s t o r i s c h M u s e u m ' (februari 1920) verwierp hij de strikte scheiding die aangebracht was tussen het genieten van kunst en v a n historie. Vervolgens schetste hij de contouren van een (nationaal) H i s t o r i s c h M u s e u m , w a a r i n 'de historie niet te kort k o m t en de kunst niet vernederd wordt' - ten gerieve v a n 'allen, die den hartstocht kennen van het verleden en de b e k o r i n g van het echte.' E e n m u s e u m waar niet H u i z i n g a ' s standpunt, maar dat v a n de O u d h e i d k u n d i g e B o n d het gewonnen lijkt te hebben is het Stedelijk M u s e u m D e L a k e n h a l i n L e i d e n , waar de historische afdeling ('het Paviljoen') schriel afsteekt tegen de uitbundige collecties kunst, kunstnijverheid en overige oudheden i n de andere zalen. D e i n r i c h t i n g v a n het 'paviljoen' is i n zoverre interessant, dat m e n daarbij te rade is gegaan bij P.J. Bloks Geschiedenis eener Hollandsche Stad (1910-1918). A a n de h a n d van deze stadsgeschiedenis zijn de volgende afdelingen opgezet: topografie, handel en industrie, stadsbestuur en rechtspraak, godsdienst en onderwijs, kunst en letteren, beleg en ontzet, en enkele belangrijke gebeurtenissen, waaronder uiteraard de ontploffing van het kruitschip i n 1807. 281
Hollandse historische musea
Bij het woord 'afdeling' moet men zich geen overdreven voorstelling maken: de afdeling 'rechtspraak' bijvoorbeeld bestaat nagenoeg uit twee voorwerpen: een schoutenstoel en een strafton voor overspelige vrouwen, en dat is toch geen overdaad. Met een andere opstelling zouden veel andere onderdelen uit de historische verzameling (wapentuig, regenten- en schuttersstukken, gildekamers) beter in hun historische context te plaatsen zijn. Het museum maakt nu een wat onsamenhangende en tweeslachtige indruk, voornamelijk ten gevolge van de wisselende benadrukking van kunst, kunstnijverheid en geschiedenis. Het moet een dankbare opdracht zijn om uit het overvloedige bezit van De Lakenhal een historische tentoonstelling te componeren naar het recept van Huizinga. Een zelfde tweeslachtigheid kenmerkt ook andere van deze middelgrote musea, waaronder dat van Gouda. In het prachtig gerestaureerde Catharina Gasthuis is sinds 1965 een veelheid aan Goudse oudheden uit het voormalige Stedelijk Museum zonder herkenbare chronologische of thematische orde uitgestald. Er hangen schutters- en altaarstukken, maar er zijn ook stijl- en gildekamers, een gasthuiskeuken en een stadsapotheek, en wie niet oppast komt terecht in een authentieke dolcel annex griezelkelder met, naast meer gruwelijks, een bedrijfsklare radbraakinrichting en een stadsgalg met het eigenaardige bijschrift 'bood plaats aan vier veroordeelden'. Voor de fijner besnaarden is er gelukkig ook een vriendelijke speelgoedafdeling. Bovendien biedt het convent onderdak aan de collectie-Arntzenius, een waardevolle verzameling 19e-eeuwse Franse en Nederlandse schilderijen. Kortom: een alleraardigst museum om ongericht in rond te scharrelen (ook al door de prachtige doorkijkjes op de Sint-Janskerk), waarbij ook de minst onderlegde wel wat van zijn gading vindt. Dat laatste kan niet volgehouden worden van een ander stedelijk museum in een voormalig kloostercomplex, Het Prinsenhof te Delft. De entourage is minstens even aangenaam, maar hier geen pijnbanken, pillendozen, poppenhuizen of ander luchtig vertier. Sensatiezoekers kunnen alleen terecht bij de boekenkist van Hugo de Groot (een van de twee gegadigde exemplaren) en natuurlijk bij de vreemd gesitueerde 'Teykenen der Koogelen daer meede Prins Willem van Orange Is Doorschoten'. Daarmee heeft het Prinsenhof wel iets voor op andere historische musea, in geen waarvan zich ter plekke zo'n dramatische gebeurtenis heeft voltrokken. Niet voor niets is dit dan ook een van de eerste voorbeelden van een historisch monument dat om die reden van de dreigende ondergang gered en tot museum verheven werd. In 1849 al stelde Guillaume Groen van Prinsterer in de Tweede Kamer vragen over de verwaarloosde toestand van het complex. Een kwart eeuw later, toen er nog niets was gebeurd, ging de onvermijdelijke Victor de Stuers zich met het geval bemoeien. Maar het duurde tot 1883 vooraleer, aan de vooravond van de herdenking van de sterfdag van de Zwijger, het herstel serieus ter hand werd genomen. In april 1887 werden twee gerestaureerde lokalen als Rijksmuseum 'De Historische Zaal van het Prinsenhof' voor het publiek opengesteld. Sindsdiens zijn museum en collectie geleidelijk uitgebereid en verrijkt; nu omvat het museum het hele uitgebreide, rond twee serene binnenplaatsen gegroepeerde complex van het laat-middeleeuwse Sint-Agathaklooster. Het interieur bevat een lange reeks statige zalen, plechtig gemeubileerd en gestoffeerd met onder meer vele, vele strenge portretten (de meeste van telgen uit het geslacht Van der Goes), flonkerend zilverwerk en vanzelfsprekend Delfts blauw. Ook hier is geen historiografische orde aan te treffen: de geschiedenis van stad en streek komen alleen terloops aan bod. Wel is in de kelder, naast het restaurant, als concessie aan de volksopvoeding, een kleine archeologische presentatie ingericht: 'Delft grondig bekeken', waar aan de hand van teksten, tekeningen en vondsten de oorsprong van de stad wordt belicht. 282
Hollandse historische musea
Afb. 3.
Delft, Stedelijk Museum Het Prinsenhof. De Kapittelzaal. Foto: W. Schoenmakers.
Ook het kleinere Museum Mr. Simon van Gijn in Dordrecht is er zo een, waar het historisch exposé ondergeschikt is aan een uitstalling van kunst en kunstnijverheid in een authentieke en stijlvolle omgeving: in dit geval een deftig patriciërshuis aan de Nieuwe Haven. Sinds 1922 biedt dit pand onderdak aan de collectie van de Vereeniging Oud-Dordrecht en haar voornaamste oprichter, de bankier-verzamelaar naar wie het museum vernoemd is. Op de zolder is sinds kort een kleine permanente tentoonstelling over de geschiedenis van de stad ingericht, met als pièce de résistance een knappe maquette van het laat-middeleeuwse Dordt. Een geval apart, om daarmee de bespreking van deze categorie af te ronden, vormt het Stedelijk Museum te Schiedam. De collectie die nu in de opvallende ambiance van het onHollands klassicistische Sint-Jacobsgasthuis is ondergebracht, dankt zijn oorsprong weliswaar aan een verzameling lokale oudheden die een schuttersmajoor in 1899 aan het stadsbestuur uitbesteedde, maar die kern is sinds 1954 seeds meer in de verdrukking geraakt door een uitnemende collectie moderne kunst. In een van de zalen staan nog wel wat antiquiteiten uitgestald, maar het is de vraag of men die maar niet beter meteen in de kelder, bij het Nationaal Gedistilleerd Museum had kunnen opbergen. Over dan nu naar de echte historische musea, dat wil zeggen naar die instellingen waar het geschiedverhaal niet alleen op zolder of in de kelder wordt gemompeld, maar waar de kunst ondergeschikt is gemaakt aan de geschiedenis, hetgeen wil zeggen dat de tentoongestelde voorwerpen van kunst en kunstnijverheid zijn geschikt in een door historici bedachte ordening. Die ordening verschilt per museum, maar meestal is het een afwisseling van chronologie en thematiek. Natuurlijk wisselen ook de chronologische en thematische accenten, overeenkomstig de samenstelling van de collectie en de eigen aard van de stad. Zo valt in het Westfries Museum te Hoorn de nadruk begrijpelijkerwijs op de late 16e en de 17e eeuw, want voor- en nadien stelde het stadje en het kwartier toch minder voor dan in die periode. Van alle hier besproken musea is het Westfriese het oudste; nergens is althans 283
Hollandse historische musea
Afb. 4. Hoorn, Westfries Museum. Het interieur van de voorzaal boven, omstreeks 1900.
een collectie zo lang ononderbroken in hetzelfde gebouw tentoongesteld. In 1874 adviseerde dezelfde onvermoeibare De Stuers, in zijn hoedanigheid van secretaris van het 'College van Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst' het Hoornse gemeentebestuur al om de in de stad bewaarde kunstschatten in een museum onder te brengen. Drie jaar later kwam een uitnemend geschikt onderkomen vrij, toen de Hoornse arrondissementsrechtsbank werd opgeheven en haar behuizing in het oude Statencollege ontruimde. Op initiatief van de burgemeester en uit de financiële bijdragen van kunstminnende notabelen werd een deel van dat gebouw, waar tijdens de Republiek de Gecommitteerde Raden van West-Friesland en het Noorderkwartier zetelden, tot museum ingericht. Naar de Vergaderzaal werden de schuttersstukken, tot dan toe nogal ongelukkig in het toenmalige raadhuis gehuisvest, overgebracht, en daar hangen ze nog steeds. In 1880 werd het museum opengesteld voor het publiek. Sindsdien is ook hier heel wat gerestaureerd en toegevoegd, onder meer een groot aantal onderdelen uit de interieurs van gesloopte panden. Daardoor is, in de woorden van de huidige directeur, een 'onwrikbare situatie die het latere expositie-beleid sterk aan banden zou leggen' ontstaan. Maar het museum heeft er ook zijn unieke karakter aan te danken, waardoor het waarschijnlijk het meest overeenkomt met wat de modale bezoeker zich bij een historisch museum voorstelt. Meer dan elders hangt er een uitgesproken sfeer van lang geleden in de volle, schemerige zalen en kamers, verbonden door donkere gangetjes en steile wenteltrappen. Voorzover er van een ordening gesproken kan worden, is die thematisch. Hoornse en Westfriese specialiteiten als de Munt en de Admiraliteit komen aan bod, en vooral handel en scheepvaart in het algemeen, en in het bijzonder de voc en natuurlijk Hoorns meest beroemde en omstreden zoon, Jan Pietersz. Coen, wiens standbeeld op het Rode Steen men voortdurend door de vensters kan ontwaren. Ook hier is, heel toepasselijk, in de kelder een 284
Hollandse historische musea
afdeling stadsarcheologie ondergebracht, en de zolder is een onveredelde rommelzolder, met een echt arrestantenhok als herinnering aan het justitiële verleden van het gebouw. Poppenhuizen en blikken treintjes ontbreken evenmin, zodat op nostalgie belust publiek nergens beter terecht kan dan hier, waarmee niets ten nadele van de instructieve waarde van de uitstalling gezegd wil zijn. Heel wat koeler is de sfeer in het Alkmaars Stedelijk Museum, sinds 1968 gevestigd in de fris gerestaureerde Sint-Sebastiaansdoelen, hoewel ook hier een knusse speelgoedzolder is ingericht, waar de bezoekertjes een en ander zelfs in werking kunnen stellen. De basis voor de collectie werd gelegd in 1871 door de 'Vereeniging ter viering van den gedenkdag van Alkmaars ontzet', en aan dat fameuze wapenfeit is nog steeds de grootste afdeling gewijd. Vanzelfsprekend in dit onderkomen worden ook de schutterijen belicht, en voorts komen thema's als stadsontwikkeling, kunst en cultuur, liefdadigheid en religieus leven aan de orde. Ook in Den Haag is het Historisch Museum ondergebracht in de Sint-Sebastiaansdoelen, ideaal gesitueerd aan de Korte Vijverberg, een van die statige klassicistische gebouwen die zo kenmerkend zijn voor het Haagse Hofkwartier. In 1988 werd de collectie geheel opnieuw ingericht en smaakvol uitgestald in een chronologische orde, waarbij de 19e en 20e eeuw meer dan in de meeste historische musea aandacht krijgen. Daarbij blijkt wel dat de meest recente tijd zich moeilijk in vitrines laat vangen zonder dat de uitstalling iets efemeers en knulligs krijgt. Misschien is dat één van de redenen waarom de bezoekers het nogal aflaten weten. Er wordt nu gewerkt aan de oplossing van dat probleem, dat zich natuurlijk elders ook laat voelen. De twee grootste Hollandse steden, Amsterdam en Rotterdam, om daarmee deze rondgang te besluiten, zijn beide in het gelukkige bezit van historische musea die alleszins recht doen aan hun culturele belang. Het grootste historische museum in Holland (en in Nederland) bevindt zich in Amsterdam, in het oude Burgerweeshuis, op het terrein waar vóór 1580 het Sint-Luciënklooster en een Oude Mannen en Vrouwenhuis stonden. Het Burgerweeshuis, dat na een aantal verbouwingen zijn definitieve aanzien kreeg omstreeks 1762, vond hier onderdak tot 1960. Twee jaar later nam het gemeentebestuur het verstandige besluit het uitgestrekte, om drie binnenplaatsen opgetrokken complex tot Historisch Museum in te richten. Na een zeer grondige en langdurige restauratie kon dat in 1975 zijn poorten openen. Net als het gebouw heeft de collectie een lange geschiedenis. A l in de 16e eeuw begon het stadsbestuur met het aankopen van kunst ter verfraaiing van het Stadhuis, en in de volgende eeuwen werden ook waardevolle objecten als voorstudies van kunstwerken voor openbare gebouwen, maquettes en modellen en wapentuig van de schutterijen met enige zorg bewaard. Met die zorg was het, zoals zo vaak, in de 19e eeuw afgelopen, en toen zijn veel schatten door wanbeheer verloren gegaan. Ook hier trad een kentering op door het ingrijpen van belangstellende notabelen als A . van der Hoop en C.J. Fodor, en door de activiteiten van stadsarchivaris P. Scheltema. Door hun toedoen en door talrijke schenkingen groeide de stedelijke collectie tegen de verdrukking in. Een deel kon in 1926 worden ondergebracht in het toen opgerichte Amsterdams Historisch Museum, in de Sint-Anthoniespoort op de Nieuwmarkt. Maar deze behuizing was van meet af aan te krap, waardoor delen van de verzameling in het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum en het Museum Fodor ondergebracht bleven. Sinds vijftien jaar is al dat moois nu bijeen in de bepaald spectaculaire ambiance van het Burgerweeshuis, dat zo met het aanpalende en via de beroemde 'Schuttersgalerij' toegankelijke Begijnhof het aantrekkelijkste stukje Amsterdam is geworden. De schatrijke vaste col285
Hollandse historische musea
Afb. 5. Amsterdam, Amsterdams Historisch Museum. De Schuttersgalerij, waarschijnlijk het enige stukje museum ter wereld waar de schilderijen gewoon op straat hangen. Foto: Kors van Bennekom.
lectie - een hele dag is nog lang niet genoeg om alles rustig te bekijken - is in een goed doordachte en duidelijk toegelichte chronologische orde tentoongesteld. De bezoeker wordt meegevoerd van de middeleeuwse oorsprong tot circa 1940, waarbij natuurlijk een zeer zware nadruk valt op de 17e en 18e eeuw. Mede door het gebruik van allerlei didactische hulpmiddelen is de instructieve waarde groot - voor wie er de tijd voor wil nemen. Het nostalgische element komt aanzienlijk minder tot zijn recht. In het Rotterdams Historisch Museum is dat veel meer het geval, en ook anderszins is dat een museum met een heel ander karakter dan het Amsterdamse. Dat begint al met de behuizing. Het Gemeenlandshuis van het Hoogheemraaadschap van Schieland werd gebouwd tussen 1662 en 1665 naar ontwerp van de schepen en blauwverver Jacob Lois, architect en oudheidkundige uit liefhebberij. Eeuwenlang was het Schielandshuis het meest representatieve gebouw van Rotterdam. In 1840 verkochten dijkgraaf en hoogheemraden hun onderkomen aan de stad, die er in 1849 de collectie-Boymans in onderbracht. Sindsdien heeft het monument een museale bestemming. Op een brand in 1864, die een groot deel van de inboedel verwoestte, volgde een nogal hardhandige wederopbouw, waarna het restant van de collectie-Boymans op de geheel vernieuwde eerste verdieping werd uitgestald. Tegelijkertijd ging het huis toen onderdak bieden aan het archief, de bibliotheek en de 'antiquiteitenkamer' van de stad. Die laatste verzameling - een bont allegaartje van allerhande oudheden - was tot dan toe bewaard in het toenmalige stadhuis aan de Kaasmarkt. In 1900 verdween het archief naar een nieuw gebouw aan de Mathenesserlaan. De antiquiteiten bleven achter in het Schielandshuis, werden opnieuw geordend en gecatalogiseerd door de archiefambtenaar A. Hoynck van Papendrecht en vormden zo de kern van het in 1905 geopende Museum van Oudheden der Stad Rotter286
Hollandse historische musea
Afb. 6.
Rotterdam, Historisch Museum. Het Schielandshuis. Foto: Tom Kroeze.
dam. Ook hier zorgden schenkingen, bodemvondsten, slooprestanten en spaarzame aankopen voor een gestadige aanvulling van de in vijf volgestouwde zalen zonder veel orde uitgestalde collectie. In 1935 werd besloten tot algehele restauratie van het bouwvallige pand. Het museum werd gesloten en de stukken kwamen terecht in de tochtige kelders van het nieuwe museum Boymans-van Beuningen. Het bombardement van mei 1940, waarbij het huis gespaard bleef, doorkruiste de restauratieplannen. N a de oorlog werd het, enigszins opgelapt, opnieuw het onderkomen van wat toen ging heten het Historische Museum der Stad Rotterdam. Een grootscheepse restauratie werd in 1986 voltooid, en nu praalt het Schielandshuis met zijn uitbundige roomwitte barokgevel op zijn allerwonderbaarlijkste lokatie: op de bodem van een soort ravijn gevormd door de omringende kantoorkolossen. In het interieur is door restaurateurs en inrichters bewust gestreefd naar theatrale effecten, waar het gebouw ook alle gelegenheid toe geeft. Achter de monumentale hoofdingang opent zich een prachtige hal met helgele wanden en gemarmerde zuilen, en ook overal elders in het museum wordt het oog gestreeld door aangename pasteltinten en een originele, smaakvolle inrichting. Onder de kap is, tussen het oud-roze gebeitste gebint, de cultuurhistorische afdeling ondergebracht - een 'musée sentimental' van het dagelijks leven van zoveel generaties Rotterdammers. Deze charmante zolder is de grote trekker van het museum, enigszins ten koste van de twee andere afdelingen: de kunsthistorische op de bel-etage en de stadshistorische op de eerste verdieping. De laatste heeft toch genoeg te bieden; de orde287
Hollandse historische musea
Afb. 7. Rotterdam, Historisch Museum. Een gedeelte van de zolder. Foto: H a n van Senus.
ning is een combinatie van chronologie en thematiek, waarbij de spreiding over de tijd gelijkmatiger is dan die in Amsterdam, en de contemporaine geschiedenis veel meer nadruk krijgt. Een bijzondere plaats krijgt vanzelfsprekend het bombardement van 1940, waardoor Rotterdam als geen Nederlandse stad een dramatische breuk in haar geschiedenis opliep. In het Schielandshuis is ook de Atlas van Stolk, de belangrijkste collectie historische prenten en tekeningen in Nederland, gehuisvest. Daarbuiten bezit het museum een goed bezocht dependance in Delfshaven. In het dubbele pakhuis 'De Dubbelde Palmboom' uit 1826 wordt het thema 'wonen en werken in Rotterdam en omgeving, van de vroegste tijden tot nu', belicht. De historische musea in Holland, dat mag duidelijk geworden zijn, hebben in hun verscheidenheid veel gemeen. Bijna altijd werd de grondslag voor hun collectie gelegd in de late 19e eeuw, en in de meeste gevallen kregen ze hun huidige behuizing en inrichting in de jaren na 1960. Het is verleidelijk om te speculeren over de oorzaken van die tweede renaissance. Waarom bleken de gemeente- en andere besturen toen bereid om forse bedragen te besteden aan dit onnutte goed? Het komt me voor dat het antwoord op die vraag niet te ver gezocht moet worden. Er was nu een keer ineens veel geld in die jaren, waardoor de bemoeienissen en bestedingen van alle overheden op bijna elk terrein explosief toenamen. Zo kon ook in die jaren, veel meer dan voorheen, oud stedeschoon van de ondergang worden gered. Nu die gouden tijd voorbij is, kampen de historische musea in Holland alle met dezelfde problemen. Behalve de gebruikelijk van financiële aard, is daar in de eerste plaats de vraag: hoe trekje een breed en wisselend publiek? Het historische materiaal dat zich voor tentoonstelling leent is - hoe fascinerend ook voor de liefhebber - op zichzelf niet in staat om een grote en blijvende schare bezoekers te boeien, ook niet met rommelzolders, folterkamers en 288
Hollandse historische musea
speelgoedhoekjes. De groeiende onbekendheid met de eigen geschiedenis draagt daar toe bij, en zeker ook het enorme aanbod van andere, sterkere sensaties in deze tijd. Voor wat betreft dat deel van het publiek waar historische musea het in het bijzonder van moeten hebben, komt daar nog de concurrentie bij van de kunstmusea, inzonderheid van de grote kunsttentoonstellingen die de laatste jaren zulke drommen weten te trekken, begunstigd door de royale belangstelling van de media. Voor cultuurhistorische evenementen lopen die toch aanzienlijk minder warm. Men vergelijke de fanfare die opklinkt rond de Van Goghherdenking met de ietwat beklemmende kalmte rond de toch tamelijk groots opgezette Patriotten- of cartografietentoonstellingen van de afgelopen jaren! De staven van de historische musea moeten dan ook hard werken om de belangstelling van de media gaande en de loop erin te houden, met name door educatieve programma's, allerlei nevenactiviteiten en in het bijzonder door een actief tentoonstellingsbeleid. Er is, zoals ik op mijn rondgang merkte, in de middelgrote en grote musea altijd wel wat te doen. De Hollandse historische musea hebben in hun aantal en verscheidenheid een rijkdom te bieden die men in de andere provincies vergeefs zal zoeken. Een vraag die in het kader van dit nummer niet ongesteld kan blijven is deze: dragen al die tientallen kleine en grote Hollandse historische musea iets bij tot een historische identiteit in dit gewest? Het antwoord is, dunkt me, gemakkelijk en onomwonden te geven: nee. O m een veelheid aan redenen die er hier niet toe doen, bestaat zo'n identiteit al lang niet meer, zoals het vrijwel uitblijven van oppositie tegen de deling van 1840 toen al demonstreerde. (Denk daarbij aan het gejammer dat zo'n vijftien jaar geleden losbarstte in Limburg en Noord-Brabant, nota bene afgesplitste delen van grotere gewesten, toen daar iets dergelijks dreigde te gebeuren!) Het is ook veelzeggend dat er geen (Noord- of Zuid-) Hollands Museum bestaat, zoals er wel een Groninger, een Fries, een Drents, een Overijssels, een Zeeuws en een Noordbrabants Museum zijn; Utrecht en Limburg hebben in het Centraal respectievelijk het Bonnefantenmuseum vergelijkbare provinciale instellingen. Of de Hollandse oudheidkamers en historische musea in hun eigen lokale of regionale bereik wèl zo'n functie hebben, is wat moeilijker uit te maken; ik heb zo mijn twijfels. Maar hun educatieve en culturele betekenis kan geen zinnig mens aanvechten (ook zonder dat we nu meteen over Europa na 1992 hoeven te beginnen). En dan: wie zou uit zoveel drukke stadsharten die paradijsjes van bezonken rust en belegen schoonheid willen missen?
289