Hoe ´Zware jongens´ ´Vrije jongens´ werden De ontvoerders van Alfred Heineken in de pers verbeeld als criminele helden
Masterscriptie voor Journalistiek en Nieuwe Media Door: Janno Lanjouw Scriptiebegeleider: Peter Burger Universiteit Leiden Mei 2010
1
Inhoudsopgave 1
Samenvatting................................................................................................................................... 4
2
Inleiding ........................................................................................................................................... 4
3
Theorieën over criminele helden .................................................................................................... 9
4
3.1
Hobsbawms sociale bandieten ................................................................................................ 9
3.2
Kritiek en verfijning ............................................................................................................... 12
3.3
De criminele held als politieke figuur .................................................................................... 15
3.4
Aantrekkingskracht van de criminele held: de psychologische werking van stoutmoedigheid ................................................................ 17
3.5
Culturele verklaringen ........................................................................................................... 18
3.6
Culturele criminologie ........................................................................................................... 20
3.7
Conclusie ............................................................................................................................... 23
Methodologie ................................................................................................................................ 25 4.1
Inhoudsanalyse ...................................................................................................................... 25
4.2
De kwalitatieve eigenschappen van misdaadnieuws ............................................................ 26
4.3
Kwalitatieve inhoudsanalyses: problemen en typen ............................................................ 27
4.4
Uitvoering .............................................................................................................................. 29
4.4.1
Thema’s ......................................................................................................................... 30
4.4.2
Narratieve structuur ...................................................................................................... 32
4.5 5
Corpus.................................................................................................................................... 32
Resultaten...................................................................................................................................... 35 5.1
Algemene indrukken ............................................................................................................. 35
5.2
Fases ...................................................................................................................................... 36
5.3
Beeld- en discoursanalyse ..................................................................................................... 37
5.3.1 5.3.1.1
‘Het weiland is groen voor de haas’ – spanning en gebrek aan informatie .............. 40
5.3.1.2
Samenvatting fase 1 .................................................................................................. 41
5.3.2
Fase 2: de ontknoping ................................................................................................... 42
5.3.2.1
Afwikkeling ................................................................................................................ 49
5.3.2.2
Penoze ....................................................................................................................... 52
5.3.2.3
Samenvatting fase 2 .................................................................................................. 53
5.3.3
2
Fase 1: de ontvoering zelf.............................................................................................. 37
Fase 3: de soap .............................................................................................................. 54
5.3.3.1
‘ Weer een affaire’ ..................................................................................................... 55
5.3.3.2
Parijs en de rechtzaak................................................................................................ 57
5.4
7
3
Hotelarrest................................................................................................................. 60
5.3.3.4
Het Caribisch avontuur van Holleeder en Van Hout ................................................. 62
5.3.3.5
Uitlevering en veroordeling....................................................................................... 65
5.3.3.6
De ontvoering van Alfred Heineken .......................................................................... 66
5.3.3.7
Samenvatting fase 3 .................................................................................................. 68
Narratieve analyse................................................................................................................. 70
5.4.1
Het criminele helden-narratief toegepast op Heinekenontvoerders............................ 71
5.4.2
Samenvatting van de narratieve analyse ...................................................................... 76
5.5 6
5.3.3.3
Conclusie ............................................................................................................................... 77
Hoe zware jongens vrije jongens werden: conclusie & discussie................................................. 79 6.1
Conclusie ............................................................................................................................... 79
6.2
Discussie ................................................................................................................................ 83
Literatuur ....................................................................................................................................... 87
1 Samenvatting Dit onderzoek gaat in op de vraag in hoeverre de pers heeft bijgedragen aan een positief beeld van de ontvoerders van biermagnaat Alfred Heineken en diens chauffeur Ab Doderer. Een tweede vraag is in hoeverre dat beeld voldoet aan het standaardnarratief van de criminele held zoals dat door verschillende wetenschappers is geformuleerd. Heineken en Doderer werden op 10 november 1983 door vijf Amsterdammers ontvoerd. De ontvoeringszaak zou drie weken duren en werd door de (inter)nationale pers op de voet gevolgd. Nog voor het eind van het jaar bevrijdde de politie de ontvoerden, vond het leeuwendeel van het betaalde losgeld terug en vatte drie van de vijf ontvoerders in de kraag. Toch kon justitie pas vier jaar later een punt achter de zaak zetten toen de naar Parijs ontsnapte ontvoerders Cor van Hout en Willem Holleeder eindelijk werden veroordeeld. In de tussentijd waren de Heinekenontvoerders, en met name Van Hout en Holleeder, beroemdheden in de Nederlandse pers geworden die aanzienlijk minder negatief werden beschreven als aan het begin van de ontvoering. Hoe kan het dat sommige criminelen een soort volkshelden worden? Het is een vraag die wetenschappers al geruime tijd bezig houd. De Britse historicus E.J. Hobsbawm gaf een eerste verklaring voor het fenomeen door te wijzen op klassieke voorbeelden van wat hij ‘sociale bandieten’ noemde: misdadigers en rovers die in vroeger tijden werden vereerd door de zich onderdrukt voelende plattelandsbevolking – met als archetypisch voorbeeld Robin Hood. Verder stelde Hobsbawm dat de verschijning van een sociale bandiet afhing van bepaalde structurele condities, zoals armoede, ongeletterdheid en gebrek aan politiek bewustzijn. Latere auteurs als de Amerikaanse socioloog Kooistra en folklorist Seal hebben deze bevindingen genuanceerd: ook in de moderne tijd bestaat de criminele held wel degelijk. De kenmerken van de criminele held zoals geformuleerd door Hobsbawm en Seal gelden nog steeds als standaard verhaalelementen om de misdaden van bepaald criminelen goed te praten. Moderne inzichten zoals die afkomstig uit de culturele criminologie laten echter zien dat de verbeelding van criminaliteit en de controle daarop tegenwoordig afhankelijk is van een complex proces van beeldvorming. Als we deze kennis toepassen op de Heinekenontvoering, zien we dat de berichtgeving uiteenvalt in drie fases en corresponderende verhaallijnen: die van de slachtoffers, die van de politie en, uiteindelijk, die van de ontvoerders. Het verhaal van de slachtoffers was in verhouding tot de rest van de zaak maar kort, omdat Heineken en Doderer na de bevrijding contact met de pers vermeden. Het verhaal van de politie was in eerste instantie een uitermate duidelijk succesverhaal, maar naarmate de tijd vorderde liep dat imago steeds meer deuken op door de suggestie van corruptie of incompetentie. Omdat de laatste fase in het geval van de Heinekenontvoering jaren duurde en werd gekarakteriseerd door bizarre en kleurrijke gebeurtenissen, kreeg de pers ruim de tijd om zich het perspectief van de ontvoerders tot op zekere hoogte aan te meten. Deze tendens culmineerde in de publicatie van De ontvoering van Alfred Heineken (1987), de bestseller die Peter de Vries over de zaak schreef. Dit onderzoek geeft aan dat de Heinekenontvoerders niet direct gezien moeten worden als klassieke voorbeelden van criminele helden, maar er zijn wel degelijk sterke mediale processen waarneembaar die gebruik maken van kenmerken van dat klassieke Robin Hoodverhaal. Gedurende de bijna vier jaar dat de ontvoerders een terugkerend verhaal waren in de pers, veranderde hun imago van brute misdadigers in dat van aandoenlijke vrije jongens. Een verhaal waarin vriendschap, eer en de spanning en sensatie van een opwindende criminele actie de hoofdrol speelden. Beïnvloeding van de beeldvorming door de criminelen zelf en de pers, zijn hierbij van groot belang geweest. 4
2 Inleiding Op negen november 1983 verlaat de toenmalige directeur van de Nederlandse bierbrouwerij Heineken, Alfred (Freddy) Heineken in het gezelschap van twee dames, zijn hoofdkantoor aan het Amsterdamse Tweede Weteringplantsoen. Vier gewapende mannen overmeesteren Heineken en zijn te hulp geschoten chauffeur Ab Doderer, waarna wat waarschijnlijk de meest geruchtmakende ontvoeringszaak in de moderne Nederlandse geschiedenis zou worden, zich begon te ontvouwen. Heineken en Doderer werden uiteindelijk bijna drie weken vastgehouden in een loods in het Westelijk Havengebied van Amsterdam. De politie tastte lange tijd volledig in het duister over de identiteit van de ontvoerders en kon alleen maar met hen communiceren via brieven, enkele telefoongesprekken en gecodeerde krantenadvertenties. Uiteindelijk werd er een bedrag van ongeveer 35 miljoen gulden aan de ontvoerders betaald, maar zij lieten Heineken en Doderer daarop niet meteen vrij. Door een anonieme tip had de politie de namen van drie van de ontvoerders geleerd, waarna de loods werd ontdekt en Heineken en zijn chauffeur bevrijd konden worden. Het lukte de politie echter niet om alle ontvoerders meteen op te pakken. Het duo Cor van Hout en Willem Holleeder vluchtte naar Frankrijk en kon door een hiaat in de uitleveringsovereenkomsten niet worden uitgeleverd aan Nederland. De soap rond de uitlevering van deze twee Heinekenontvoerders zou nog jaren duren en met regelmaat in de Nederlandse en internationale pers verschijnen. Eind oktober 1986 werden de mannen uiteindelijk aan Nederland uitgeleverd, waarna zij net als hun al eerder opgepakte mededaders werden veroordeeld tot lange gevangenisstraffen. Ontvoeringszaken zijn van nature aantrekkelijk voor nieuwsmediawerkers, simpelweg omdat ze spannend zijn. Bij een typische ontvoeringszaak wordt het slachtoffer immers nog vastgehouden op het moment dat het nieuws wereldkundig wordt. Dit biedt journalisten de zeldzame mogelijkheid om over een spannend nieuwsfeit te berichten dat in feite nog aan de gang is. Maar de Heinekenontvoering stak qua media-aandacht met kop en schouders boven andere ontvoeringszaken uit. Dat kwam onder andere door de kleurrijke slachtoffers: een biermagnaat van de oude stempel en zijn chauffeur die al jaren in trouwe dienst was. Ook de manier waarop de ontvoerders hun eisen aan de politie kenbaar maakten, via gecodeerde felicitatieadvertenties in de krant, vestigde de publieke aandacht op de zaak. De ontvoering was duidelijk goed voorbereid en vragen als waar Heineken en zijn chauffeur werden vastgehouden, door wie, en hoe het zou gaan aflopen hielden Nederland gedurende weken in hun greep. Voor journalisten was de ontvoering in zekere zin dan ook een geschenk uit de hemel: het bood hen de kans een ongebruikelijk en suspensevol verhaal te vertellen, terwijl het zich nog aan het ontvouwen was. Bij dagblad De Telegraaf was Peter Rudolf de Vries een van de journalisten die verslag deed van de ontvoering van Alfred Heineken. De Telegraaf kan worden gerekend tot de meer sensationele dagbladen van Nederland en besteedde als zodanig veel aandacht aan de zaak. Dit stelde de jonge De Vries in staat om zich in de zaak vast te bijten en gedurende de hele periode stukken te publiceren, waarbij hij meer dan eens als eerste een nieuwtje wist te brengen. Nog terwijl de ontvoering bezig was, begon de Vries aan het schrijven van een dun boekje over de zaak. Na de bevrijding van Heineken en Doderer op 30 november 1983 was de Vries zich bewust van de vergankelijkheid van de actualiteit van zijn relaas (1983, 5) en schreef hij in enkele weken De zaak Heineken, dat nog voor het einde van 1983 verscheen. Het boek beschrijft de gebeurtenissen vanuit het standpunt van de verslaggever; het verhaal gaat over achtergronden en feiten die de journalisten over Heineken en Doderer konden geven terwijl zij ontvoerd waren, en over de acties van de opsporingsdiensten. Het is een redelijk voor de hand liggend perspectief dat geen twijfel laat bestaan over de vraag wat goed is en wat kwaad. Maar Peter de Vries zou nog een boek over de kwestie 5
schrijven, en in dat boek zou hij een heel ander perspectief kiezen. Met de bevrijding van Heineken en Doderer en de arrestatie van ontvoerders Frans Meijer, Martin Erkamps en Jan Boellaard was de geruchtmakende ontvoering tot een einde gekomen. Maar de twee andere ontvoerders, Cor van Hout en Willem Holleeder hadden kans gezien naar Parijs te vluchten en zouden de komende maanden (en uiteindelijk zelfs jaren) nog regelmatig het nieuws halen. Peter de Vries bleef de zaak op de voet volgen en zocht contact met beide ontvoerders toen zij in Frankrijk vast zaten voor secundaire aanklachten en later, toen zij in afwachting van hun uitzetting onder huisarrest (in dit geval is ‘hotelarrest’ een betere term – ze werden door de Franse overheid gedurende enige maanden in verschillende hotels gehuisvest) waren geplaatst. Van Hout en De Vries spraken uitgebreid over de totstandkoming van de ontvoering, wat in 1987 resulteerde in De Vries’ boek De ontvoering van Alfred Heineken. Dit aanzienlijk dikkere verslag was geschreven vanuit het perspectief van de ontvoerders, om precies te zijn uit het perspectief van Cor van Hout die in het boek full quote geciteerd wordt. Het boek kreeg kritiek omdat het de misdaad zou verheerlijken (Het Parool, 14 april 1987) maar het werd ook meteen een bestseller. Het grote publiek dat een paar jaar ervoor via de media nog zo had meegeleefd met de ontvoeringslachtoffers en hun families, was nieuwsgierig en las nu en masse het spannende relaas van de ontvoerders. Is het vreemd dat de politie boos reageerde toen De Vries De ontvoering van Alfred Heineken publiceerde? Op zichzelf niet. Het is op zijn zachtst gezegd merkwaardig te noemen dat de pleger van een dergelijk serieuze misdaad als ontvoering – met als doel slechts zelfverrijking, nota bene – de eer ten deel valt de protagonist te zijn van een boek waarin hij de kans krijgt zijn leven, keuzes en positie te verklaren en verdedigen. Toch is het geen uitzondering dat criminelen worden vereerd en gevierd in populaire (volks)verhalen. De ontvoering van Alfred Heineken past in een traditie van cultuuruitingen die specifieke criminelen en hun daden verheerlijken. Door de hele geschiedenis heen, en in allerlei culturen, zijn er voorbeelden te vinden van wat de Britse historicus Eric Hobsbawm (1969) ‘sociale bandieten’ heeft genoemd. Deze bandieten gingen rovend en moordend door het leven, in duidelijke overtreding van de wet, maar werden in de heersende publieke opinie toch niet als kwaadaardig of verdorven beschouwd. In plaats daarvan werden ze gezien als sociale helden, en niet alleen tijdens hun leven, maar vooral ook daarna. Het archetypische voorbeeld van een sociale bandiet is natuurlijk Robin Hood: de Britse edelman die struikrover wordt en steelt van de rijken en geeft aan de armen. De meeste wetenschappers denken dat de Robin Hood uit de sage nooit echt bestaan heeft, maar zijn verhaal kan wel worden gezien als een standaardmodel voor verhalen waarin de crimineel een heldenrol speelt. En daar zijn veel voorbeelden van: in volksliteratuur van de Verenigde Staten van Amerika zijn in verschillende periodes outlaws – ‘vogelvrijverklaarden’ – opgeklommen van een middelmatig roversbestaan tot echte volkshelden. Namen als Billy the Kid, Jesse James en Butch Cassidy zijn zó bekend geworden dat ze dat ook in andere landen een gevestigde naam hebben. Het zijn charismatische personages wier misdaden met eerbied besproken worden. En ook in de moderne tijd bestaan er veel voorbeelden van criminelen die geroemd worden. Films, boeken en tegenwoordig ook computerspelletjes vormen het medialandschap waarin de criminele held en zijn daden keer op keer gevierd worden. Hoe komt het dat sommige criminelen in meerdere of mindere mate het respect van het grote publiek te krijgen, terwijl veel van hun vakbroeders juist beschimpt worden en als het uitschot van de samenleving worden behandeld? Het antwoord op deze vraag is zeer complex, aangezien er het antwoord moet worden gezocht op het raakvlak van samenleving en het individu, van cultuur en psyche. Bij het beantwoorden van deze vraag is het belangrijk te beseffen dat de crimineel hier zelf 6
vaak niet zoveel invloed op uitoefent – het is iets dat buiten hem omgaat. In de sociale of culturele realiteit waarin de bewuste crimineel opereert, vinden processen plaats waardoor hij wordt opgehemeld. Als we de verhalen van heroïsche criminelen nader bekijken, dan valt op dat veel hiervan een aantal verhaalelementen delen. Hobsbawm signaleerde reeds een aantal standaard verhaalelementen die worden ingezet om de moreel verwerpelijke kanten van het ‘criminele’ in het verhaal goed te praten of te verklaren (1969, 44). Latere onderzoekers als de folklorist Graham Seal en de socioloog Paul Kooistra hebben Hobsbawms initiële lijst van negen standaardkenmerken verfijnd en verrijkt (Seal 2009, 74; Kooistra 1989, 28-42) en daarmee het narratieve framewerk van het standaardverhaal van de criminele held voor een groot deel blootgelegd. In het geval van de Heinekenontvoering hebben de media onmiskenbaar een belangrijke rol gespeeld. De gebeurtenissen tussen 9 en 30 november 1983 werden met de grootst mogelijke aandacht gevolgd door vrijwel alle binnenlandse, maar ook door de buitenlandse media. In de periode na de ontknoping van de ontvoering, werd het verhaal voortgezet door over Van Hout en Holleeder te berichten. Deze uitgebreide, mediabrede en langdurige berichtgeving heeft effect gehad op de publieke beeldvorming van de ontvoering en de ontvoerders: de Heinekenontvoering is nog steeds een van de bekendste misdrijven uit de Nederlandse geschiedenis en Van Hout en Holleeder worden algemeen beschouwd als ‘topcriminelen’. Het valt niet te ontkennen dat dit voor een groot deel te danken is aan de manier waarop de media over de ontvoering en de hoofdrolspelers in die zaak heeft geschreven. De vraag is dus hoe en waarom dat gebeurt. De belangrijkste vraag die ik in dit onderzoek behandel, luidt als volgt: Op welke manier hebben de media bijgedragen aan positieve beeldvorming over de Heinekenontvoering en haar daders? Een tweede, specifiekere vraag is als volgt te formuleren: In hoeverre voldoen de Heinekenontvoerders aan de stereotypen van de criminele held zoals die verwoord zijn door Hobsbawm, Kooistra en Seal? De eerste vraag heeft veel meer betrekking op de berichtgeving an sich: hoe werden de bij de ontvoering betrokken personen en hun acties in de pers beschreven en wat was het gevolg daarvan? De tweede vraag gaat in op het gevolg daarvan: welk beeld komt naar voren als we de genoemde stereotypering koppelen aan het gehele verhaal van de Heinekenontvoerders, zoals dat uiteindelijk in de samenleving bekend is geworden? Ik zal de onderzoeksvragen beantwoorden door een overzicht van relevante theorieën over de representatie van misdaad in de media en criminele helden te geven. De meeste hiervan richten zich op culturele en sociologische verklaringen. Na de relevante literatuur te hebben doorgenomen en beoordeeld, zal ik een toelichting geven op de methode die ik heb gebruikt voor het onderzoek naar de berichtgeving over de Heinekenontvoering. Hiervoor heb ik gebruik gemaakt van een kwalitatieve inhoudsanalyse van de relevante berichten die sinds 10 november 1983 zijn verschenen. In de loop der jaren is duidelijk te zien hoe de kwalificaties die journalisten gebruiken om de ontvoering te beschrijven een verandering doormaken. Daarmee leggen zij de basis voor de sage van de Heinekenontvoering die losstaat van de historisch te verantwoorden gebeurtenissen. Het daadwerkelijke mediaonderzoek komt ter sprake in het derde deel van deze scriptie. Hierin worden de theorieën en methodes uit de voorgaande stukken gekoppeld aan het corpus van
7
relevante literatuur. De conclusie vloeit hier direct uit voort en zal bondig antwoord geven op de gestelde vragen.
8
3
Theorieën over criminele helden
Criminelen die tegelijkertijd helden zijn; het is niet verwonderlijk dat een dergelijk paradoxaal gegeven vragen opwekt. In de loop der jaren hebben wetenschappers uit verschillende disciplines het verschijnsel dan ook geprobeerd te verklaren. Dit hoofdstuk biedt een overzicht van de relevante wetenschappelijke literatuur die ingaat op positieve verhalen over criminelen. De Britse historicus E.J. Hobsbawm was een van de eersten die het fenomeen ‘ criminele held’ probeerde te verklaren. Maar vanuit zijn achtergrond als marxistisch historicus lijkt hij zich vooral te focussen op structurele verklaringen voor de criminelen held (of sociale bandieten, zoals hij ze noemt) als armoede en ongeletterdheid. De Amerikaanse socioloog Paul Kooistra stelt dat Hobsbawms theorie vanuit een breder perspectief moet worden gezien en benadrukt dat het verhaal van de criminele held inderdaad is voortgekomen uit structurele condities, maar daar nu ook los van kan bestaan; het is een standaardverhaal geworden. Kooistra acht sociologische verklaringen voor de criminele held het meest belangrijk en benadrukt dat die zichtbaar worden door de politieke eigenschappen van criminele helden te expliciteren. Ook in onderzoeken naar folklore wordt tegenwoordig algemeen aangenomen dat verhalen over criminele helden zich voegen naar een aantal standaardkenmerken: folklorist Graham Seal heeft deze zo goed mogelijk samengevat in zijn zogenaamde ‘ Robin Hoodprincipe’ dat stelt dat als er aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt, zelfs criminelen die eigenlijk op geen enkele manier goed zijn alsnog volkshelden kunnen worden. Ook andere auteurs die zich met criminele helden of vergelijkbare onderwerpen hebben bezig gehouden komen ter sprake. Wat daaruit echter langzaam maar zeker duidelijk wordt, is dat de criminele held een te complex gegeven is om te verklaren vanuit één theorie. Het is waar dat er bepaalde voorwaarden zijn voor het verschijnen van criminele helden, maar die kunnen per geval sterk verschillen en in veel combinaties voorkomen. Bovendien wordt de beeldvorming over verschillende vormen van misdaad tegenwoordig in sterke mate beïnvloed door de massamedia die erover berichten. Voor de moderne criminele held is er daarom een theorie nodig die rekening houdt met de flexibele voorwaarden die zijn verschijning vereist en tegelijkertijd erkent dat zijn heldenimago voor een belangrijk deel afkomstig is uit de continue processen van betekenis geven, vervormen en terugkaatsen die er in de media en de samenleving als geheel plaatsvinden. Aan het eind van dit hoofdstuk ga ik daarom in op de culturele criminologie, een redelijk jonge discipline die probeert de inzichten uit verschillende cultural studies toe te passen op criminologie.
3.1 Hobsbawms sociale bandieten De vraag waarom sommige criminelen het voor elkaar krijgen een positief imago te verkrijgen, houdt wetenschappers al bezig sinds de Britse historicus E.J. Hobsbawm de discussie leven in blies met de publicatie van zijn boek Bandits in 1969 (Seal 2009, 67). Hobsbawms stelling komt er heel kort gezegd op neer dat de verklaring voor heldhaftige criminelen moet worden gezocht in structurele sociale omstandigheden waarin de crimineel opereert. Die omstandigheden bestaan er meestal uit dat een of meerdere sociale groepen in de samenleving zich onderdrukt of onjuist behandeld voelen door een andere sociale groep die meer macht heeft. De crimineel begaat zijn misdaden tegen de heersende elite en wordt dientengevolge als een sociale held gezien door de sociale klasse die zich door die elite benadeeld voelt. Daardoor komt Hobsbawms stelling er dan ook op neer dat het vereren van criminelen kan worden gezien als een vorm van prepolitiek protest (Kooistra 1989, 28). De structurele condities die Hobsbawm in Bandieten behandelt, zijn historische 9
gebeurtenissen; dat wil zeggen, ze zijn echt gebeurd. De verhalen die over een heroïsche crimineel verteld worden, zijn dat niet noodzakelijkerwijs, maar ook hierin signaleerde Hobsbawm opvallende overeenkomsten tussen de verhalen die hij onderzocht. Hij merkte op dat de narratieve structuur van verhalen over criminele helden bijna altijd hetzelfde is, ongeacht de tijd of cultuur waarin het verhaal speelt. Hobsbawm signaleerde dat criminele helden een bepaald ‘image’ delen, een beeld waaruit zowel hun sociale rol als hun verhouding tot het gewone volk spreekt: ‘[d]e ridderlijke rover... [z]ijn rol is die van kampioen, hersteller van onrecht, de brenger van recht en sociale gelijkheid’ (1973, 44). Het criminele heldenimage blijkt uit een negental standaardverhaalelementen, of motieven, die Hobsbawm destilleerde uit de verhalen die hij onderzocht: Ten eerste: de ridderlijke rover begint zijn bandietenloopbaan niet met een misdaad maar omdat hij het slachtoffer is van onrechtvaardigheid of omdat hij door de autoriteiten vervolgd wordt voor een daad die wel door hen maar niet door zijn eigen mensen als misdadig wordt beschouwd. Ten tweede: hij herstelt onrecht. Ten derde: hij ‘neemt van de rijken om aan de armen te geven’. Ten vierde: hij doodt niet, tenzij uit zelfverdediging of gerechtvaardigde wraak. Ten vijfde: als hij overleeft keert hij tenslotte terug als eerzaam burger naar zijn eigen gemeenschap terug. Eigenlijk heeft hij geen moment buiten de gemeenschap gestaan. Ten zesde: hij wordt door zijn mensen bewonderd, geholpen en van noodzakelijke levensbehoeften voorzien. Ten zevende: hij sterft uitsluitend door verraad, want geen enkel fatsoenlijk lid van de gemeenschap zou de overheid tegen hem willen helpen. Ten achtste: hij is – althans in theorie – onzichtbaar en onkwetsbaar. Ten negende: hij is niet de vijand van de koning of de keizer, die immers de bronnen van alle recht zijn, maar alleen van de plaatselijke adel, geestelijkheid of andere onderdrukkers
(Hobsbawm 1973, 44-45)
Het meest voor de hand liggende voorbeeld van een dergelijk verhaal is de Robin Hoodsage. Om te laten zien hoe Hobsbawms negen verhaalelementen in een standaard verhaal over criminele helden functioneren is het illustratief om het verhaal hier kort te schetsen. Er moet echter worden opgemerkt dat dit verhaal in vele varianten verteld wordt en op geen enkele manier ondubbelzinnig historisch verantwoord kan worden (Seal 2009, 69; Hobsbawm 1969, 143). Het volgende verhaal is dan ook nauwelijks op bronnen gebaseerd: het bestaat uit mijn eigen kennis – die ik voor het gemak als ‘algemeen’ heb beschouwd – met hier en daar een opgezocht element van de pagina van Wikipedia. Het punt van dit korte verhaal is aan te tonen dat er een standaardverhaal over criminele helden bestaat en dat het zich volgens een bepaalde narratieve structuur ontvouwt. Om dat te vergemakkelijken, heb ik in het verhaal dat volgt een aantal woorden gecursiveerd en genummerd. De nummers corresponderen met Hobsbawms bovenstaande negen punten: De ‘roversprins’ die volgens velen Robin of Locksley zou heten, zou een lage edelman zijn die bij afwezigheid van zijn vorst Richard Leeuwenhart (die, rechtschapen (9) als hij was, op een nobele kruistocht tegen de vijanden van het christendom was gegaan en vermoedelijk is gesneuveld) geconfronteerd wordt met het corrupte beleid (1) van diens plaatsvervanger en broer Jan Zonderland. Terwijl de bevolking zucht onder vervolging, honger en een onredelijk hoge belastingdruk (2), verrijkt koning Jan zichzelf. Tegenstanders wordt met geweld de mond gesnoerd waardoor Robin ‘Hood’ (waarschijnlijk naar de kap die hij over zijn hoofd zou dragen), die zich het lot 10
van de bevolking aantrekt (1), genoodzaakt (1) is zich in het bos te verschansen (8) en in zijn levensonderhoud te voorzien door te stelen. Hij kiest zijn doelwitten nauwkeurig en steelt alleen van de rijken (3) – die immers slechts rijk zijn door hun corrupte medewerking met koning Jan. Bovendien deelt hij zijn buit (3) met de arme bevolking die hem in ruil daarvoor helpt (6) door hem te verstoppen als dat nodig is, te voorzien in benodigde goederen en misinformatie aan zijn tegenstanders levert. Koning Jan’s uitvoerende macht wordt geleid door de brute Sheriff van Nottingham, die Robin Hood uit alle macht probeert te arresteren of doden, maar Robin Hood weet steeds te ontkomen door zijn slimheid en doordat hij een uitzonderlijk goed boogschutter (8) is. Het einde van het verhaal kent verschillende, maar wel gestandaardiseerde uitkomsten, die meestal zijn aangepast aan het publiek. In het geval dat het verhaal van Robin Hood aan een gevoelig publiek – vooral kinderen – verteld wordt, blijken de verhalen over het sneuvelen van koning Richard schromelijk overdreven. Hij keert zegevierend terug uit het beloofde land, herkent het onrecht (9) dat plaatsvindt en de nobele rol van Robin Hood en herstelt (5) de situatie: Robin wordt weer edelman, broer Jan wordt veroordeeld voor zijn misdaden. In serieuzere versies van het verhaal wordt Robin Hood verraden door een vriend (7), of worden zijn vrienden gegijzeld door koning Jan. In beide gevallen valt Robin Hood in handen van zijn tegenstanders en wordt hij ter dood veroordeeld. Het zal duidelijk zijn dat het Robin Hoodverhaal de meest geïdealiseerde weergave is van het verhaal van de criminele held. In feite zijn de rollen ‘goed’ en ‘kwaad’ in dit verhaal gewoon omgedraaid: de crimineel is onbaatzuchtig en heldhaftig, de autoriteit corrupt en vals. De echte criminelen die de basis van Hobsbawms theorie vormen, zijn in die zin minder ‘perfect’. Hun verhalen bevatten vaak niet alle (of zelfs maar een paar) elementen die Hobsbawm als kenmerkend voor verhalen van criminele helden signaleerde. Daar staat tegenover dat hun bestaan wel historisch verantwoord is, al moet daar meteen bij worden aangetekend dat veel van de verhaalelementen uit hun verhalen dat weer niet zijn – deze zijn dan toegevoegd door vertellers om de crimineel bruikbaarder te maken voor hun doel: het uiten van politiek protest of simpelweg het vertellen van een goed verhaal. Aan de hand van het verhaal van Robin Hood is goed te begrijpen hoe Hobsbawm zich in zijn betoog richt op ‘prepolitiek protest’. Bijna alle verhalen die hij behandelde om tot zijn negen punten te komen, beschrijven de perikelen van een criminele held in een premoderne en onmondige boerensamenleving. De criminele held is niet zozeer een held; hij is het resultaat van de manier waarop een arme en machteloze boerenbevolking onder bepaalde structurele condities en bij gebrek aan een betere manier om te protesteren tegen de onderdrukkende macht, hem tot hun held maakt. Doordat de crimineel zijn acties richt tegen de sociale groep of klasse die impopulair is bij het ‘gewone’ volk, wordt hij door datzelfde volk – gewild of ongewild – tot held verheven. Verderop in dit hoofdstuk zullen we zien dat criminele helden ook buiten dit soort condities kunnen ontstaan, maar het goed te begrijpen dat de oorsprong van een dergelijke verhaalvorm goed zou kunnen voortkomen uit de door Hobsbawm beschreven structurele condities. Voor nu is het belangrijk te realiseren dat Hobsbawms theorie zich beperkt tot historische voorbeelden van rurale criminele helden; hij beschrijft de haiduks uit de Balkan, de Dacoits uit India, de cangaçeiros uit Brazilië en de outlaws uit het ‘Wilde Westen’, het nog niet onderworpen westen van de Verenigde Staten in de negentiende eeuw. Al deze vreemde namen betekenen ongeveer hetzelfde: het zijn lokale, sociale bandieten die afkomstig zijn uit de lagere sociale regionen in een rurale samenleving. Hobsbawm richt zich in zijn analyse expliciet op deze groep: ‘[d]e stad en het land zijn als menselijke gemeenschappen te verschillend om tezamen en in dezelfde termen besproken te worden […]’ (1969, 15) . Een gevolg hiervan is dat Hobsbawm moet concluderen dat 11
sociale bandieten iets uit het verleden zijn (1969, 18), aangezien de structurele condities waaruit zij voortkomen niet meer bestaan in de moderne wereld. Verbeterde opsporingstechnieken, efficiënte communicatiesystemen en snel transport ontnemen sociale bandieten de mogelijkheid op succes. Bovendien zijn ook sociale bandieten zelf, en de sociale bevolkingsgroep waaruit Hobsbawm hen ziet voortkomen, veranderd. Ze komen immers voort uit de nauwelijks opgeleide boerenklasse die niet veel meer weet dan wat op lokaal niveau goed of kwaad is. In de moderne tijd is deze klasse echter in grote mate gepolitiseerd. Socialistische concepten als die van Marx en sociale instanties als vakbonden zijn doorgedrongen in vrijwel alle uithoeken van de wereld en zorgen daar, volgens Hobsbawm, in ieder geval voor voldoende inzicht om te zien dat sociaal banditisme hopeloos ineffectief is als vorm van politiek protest tegen een onrechtvaardige overheid. Hobsbawms verbinding tussen een cultureel product – de criminele held – en bepaalde structurele condities – honger, hoge belasting en onrecht – zou het bestaan van de sociale bandiet in de moderne tijd dus ontkrachten. Hierbij moet vermeld worden dat Hobsbawm zelf een uitgesproken marxist was, en derhalve mag worden aangenomen dat hij nogal wat verwachtte van het politieke bewustwordingsproces van het proletariaat. Hoewel Hobsbawms model verhelderend is, zullen we in de volgende paragraaf zien dat de criminele held wel degelijk buiten de structurele condities van Hobsbawm kan bestaan.
3.2 Kritiek en verfijning Hoewel Hobsbawms werk nog steeds grote invloed heeft, is er ook vanuit verschillende hoeken kritiek op geuit. Onder andere de Amerikaanse socioloog Paul Kooistra is het niet met hem eens dat de heroïsche crimineel met het ontstaan van moderne structurele condities uitgestorven zou zijn. De Amerikaanse gangsterhelden van de jaren dertig – zoals John Dillinger en het gangsterkoppel ‘Bonnie en Clyde’ (Bonnie Parker en Clyde Barrow) – van de 20ste eeuw behoren volgens hem onmiskenbaar tot dezelfde groep criminelen als de veel oudere verhalen die Hobsbawm aanhaalt (1989, 29). De folklorist Graham Seal gaat nog verder en suggereert een algemeen principe: ‘[w]herever and whenever significant numbers of people believe they are the victim of inequity, injustice, and oppression, historical and/or fictional outlaw heroes will appear and continue to be celebrated after their deaths’ (2009, 83). Seal wijst bijvoorbeeld op radicaal islamitische machinaties van Osama bin Laden die sterke overeenkomsten met het Robin Hoodverhaal vertonen (2009, 69). Teneinde de narratieve structuur ook voor deze modernere criminele helden bruikbaar te maken, heeft Seal een eigen lijst met kenmerken van de criminele held samengesteld. Hoewel er veel punten min of meer overeenkomen met die van Hobsbawm, is de lijst uitputtender en beter toepasbaar op moderne voorbeelden van criminele helden. In de onderstaande, uit Seal (2006) overgenomen lijst met kenmerken, heb ik indien van toepassing het (ongeveer) corresponderende nummer uit Hobsbawm lijst tussen haakjes vermeld. Punten die bij Hobsbawm ontbreken zijn vermeld met een (-): 1. 2. 3. 4.
12
De held wordt door onderdrukkende en onrechtmatige machten (meestal regeringen of lokale machthebbers) gedwongen de wet – of wat er voor door gaat – te breken. (1). De outlaw-held krijgt sympathie van een of meer sociale groepen die zich als gemeenschap verzetten. (6) Hij herstelt onjuistheden en lost wellicht ruzies op. (2) Hij doodt niet moedwillig of zomaar, maar alleen uit zelfverdediging of uit gerechtvaardigde wraak. Bovendien valt hij nooit vrouwen of andere ‘kwetsbare’ groepen aan. (4)
5. 6.
Hij is vaak aardig en hoffelijk tegenover zijn slachtoffers. (-) De criminele held verdeelt zijn buit onder de armen en de behoeftigen en/of sympathiseert op een andere manier met hen, bijvoorbeeld door zijn begrip voor hun omstandigheden te uiten en zich behulpzaam te tonen. (3) 7. Hij is slimmer dan de opsporingsdiensten en ontloopt ze, of anders ontsnapt hij. Meestal doet hij dat met flair, vaak in vermomming. (-) 8. Hij gebruikt vaak een of andere vorm van magie die betrekking heeft op onkwetsbaarheid, onzichtbaarheid, bovenmenselijke snelheid, of wat anders. (8) 9. Hij is dapper en sterk, of, als hij niet sterk is, speciaal bedreven in een of andere truc die handig is voor het leven als outlaw. (-) 10. Uiteindelijk wordt hij verraden door een vriend. (7) 11. Hij sterft dapper en opstandig. (-) 12. Naderhand wordt er vaak over hem verteld dat hij op een of andere manier is ontkomen. (-)
(Seal, 2009, 74) De punten van Seal zijn moderner in de zin dat ze geen koning of keizer vereisen en de crimineel hoeft ook niet per se rehabilitatie te verwachten (punt 5 bij Hobsbawm). Met andere woorden: een moderne criminele held kan ook gewoon een echte crimineel zijn. Maar zijn moraliteit blijft onverminderd goed. Wat in zowel de lijst van Seal, als die van Hobsbawm een uitgesproken onmodern punt lijkt, is dat van het gebruik van een of andere vorm van magie. Zodra verhalen suggereren ‘echt gebeurd’ te zijn, is dit in de gangbare opvatting een verlopen punt. De reden hiervoor is dat zowel Hobsbawm als Seal in veel verhalen voorbeelden van dergelijke verhaalelementen hebben gevonden. In de moderne variant van het verhaal van de criminele held moet het woord ‘magie’ echter niet al te letterlijk genomen worden. Een voorbeeld is de beroemde Haagse brandkastkraker Aage Meinesz (beter bekend als Aage M.) die veertig inbraken pleegde met behulp van zijn ‘legendarische ‘thermische lans’, een tot de verbeelding sprekend stuk gereedschap’ (Husken 2005, 30). Omdat Meinesz thermische lans hem in staat stelde ‘onmogelijke’ kraken te zetten, kan dit met een beetje goede wil worden beschouwd als een moderne vorm van magie. Ook het idee dat het groeiende politieke bewustzijn van de plattelandsbevolking ervoor zou zorgen dat de voedingsbodem voor criminele helden zou zijn verdwenen, wordt door Kooistra en Seal ontkracht. Hoewel er meer efficiënte vormen voorhanden zijn om protest of ontevredenheid te uiten, maken mensen ook in de moderne tijd gebruik van de criminele held. Door hem – al dan niet stiekem en stilletjes, of onbewust – aan te moedigen, kunnen mensen op een gemakkelijke manier plaatsvervangend rebelleren tegen alles wat hen niet zint aan de samenleving (Cavaglion 2007, 247). Met het komen van een breed collectief politiek bewustzijn is er dus geenszins een einde gekomen aan de publieke liefde voor een heroïsche crimineel. Het is waar dat een criminele held zijn acties uitvoert tegen de heersende macht, maar dat wil nog niet zeggen dat de enigen die de heersende macht graag vernederd zien alleen maar ongeletterde en onderdrukte boeren zijn. Een criminele held is dan ook meer dan de kampioen van een groep verbitterde boeren, of een bepaalde subcultuur aan de buitenranden van de samenleving. Volgens sommige schrijvers (Blok 1972, 500 geciteerd in: Kooistra 1989, 32) is het juist de stedelijke middenklasse die de crimineel uiteindelijk tot held verheft. Voor deze groep appelleert de criminele held aan algemene, en wellicht zeer milde (in vergelijking met de heftige emoties van de sociale groepen die zich onderdrukt voelen) gevoelens van ontevredenheid over het gevoerde beleid, de samenleving en wellicht het gebrek aan vrijheid in het persoonlijke leven. Er kunnen allerlei redenen zijn waarom leden van de bevolking de staat als impopulair beschouwen, iets dat de huidige politiek leiders, ondanks hun – naar eigen zeggen – goede bedoelingen, met regelmaat moeten vaststellen. 13
De veranderde structurele condities dragen in veel gevallen bovendien sterk bij aan de verering van criminelen. De groei van cultuurindustrieën en de massamedia, bijvoorbeeld, werken de mystificatie van criminele helden als cultuurproduct enorm in de hand (Kooistra 1989, 290). En de komst van het internet heeft dit alleen maar in de hand gewerkt: het biedt mediaconsumenten een plaats waar zij direct en anoniem op nieuws kunnen reageren. Het anonieme karakter van het reageren op internet zorgt ervoor dat kritiek op de overheid vaak wordt samengetrokken met waardering voor een crimineel die er in slaagt een personificatie van de overheid met succes te bestelen. Op het internet … ‘the public “consumption of crime” is simplified and reduced to a trivializing spectacle of levity and instant enjoyment. There is no moral debate, no constraint, no remorse and no soul searching’ (Cavaglion 2007, 254). In tegenstelling tot wat hij zelf denkt, is Hobsbawms analyse van de manier waarop criminelen in helden worden veranderd volgens Kooistra en Seal dus ook in de moderne tijd goed houdbaar, zij het met enige kanttekeningen. De structurele condities die nodig zijn voor de ontwikkeling van criminele helden lijken ook in sterk afgezwakte vorm (lichte ontevredenheid in plaats van krachtige gevoelens van onderdrukking) nog steeds te gelden, en ook het groeiende politiek bewustzijn van ‘het volk’ leidt niet meteen tot het uitbannen van zoiets paradoxaals als een criminele held. Helden – en criminele helden vormen daar geen uitzondering op – bevredigen een basale menselijke behoefte, en die behoefte blijft ook bestaan als mensen verhalen over criminele helden niet meer nodig hebben als vorm van prepolitiek protest. Bovendien zijn er ook tegenwoordig nog sociale arena’s waarin de ene sociale groep zich onderdrukt voelt door een andere. Het voorbeeld van Osama bin Laden laat zien dat dit zelfs nog op de oude Hobsbawmsiaanse manier gebeurt, zij het dat de schaal is veranderd van ruraal naar globaal. Maar interessanter hier zijn voorbeelden van animositeit tussen verschillende subculturen, etnische- of andere sociale groepen binnen de eenheid van een land of een grote cultuur. In dit laatste geval zou het voorvoegsel ‘pre’ in ‘prepolitiek’ veranderd kunnen worden in ‘para’: een parapolitiek protest, waarbij de ene sociale groep zich door zich te identificeren met de daden van transgressie van een individu, afzet tegen een andere. Een goed voorbeeld hiervan is de passage over de doodgereden tasjesdief in §3.6. Het is ook mogelijk dat een sociale groep zich tegen de sameleving als geheel afzet: denk bijvoorbeeld aan de verheerlijking van geweld die door ‘gangsta’-rappers wordt gepropageerd (vgl. Ferrell, Hayward & Young 2008, 131-132). Om te doorgronden hoe een moderne criminele held wordt gecreëerd, gaat het dus voor een groot deel om het begrijpen van de politieke en culturele kwaliteiten van een dergelijk personage. Door deze kwaliteiten te expliciteren, kunnen we beter begrijpen waar hij vandaan komt en hoe hij tot stand komt. Natuurlijk is het zo dat veel mensen die de Robin Hood-crimineel aantrekkelijk vinden niets met politiek te maken hebben, maar de politieke eigenschappen van de criminele held zijn wel een belangrijke reden waarom een crimineel tot held wordt verheven. Door de criminele held als een politiek figuur te beschouwen, kunnen we bijvoorbeeld verklaren waarom hij op bepaalde momenten verschijnt en het geeft inzichten in de vraag waarom de vorm en de inhoud van hun sagen zo zijn als dat ze zijn. Bovendien begrijpen we erdoor waarom bepaalde criminelen de kans krijgen om de Robin Hood uit te hangen. Zo ontstaan de Robin Hoodcriminelen die Kooistra beschrijft vrijwel allemaal in tijden van economische depressie. In dat soort zware omstandigheden worden bepaalde wetten of politieke acties gemakkelijker als onrechtvaardig gezien – vooral als ze niet aan de nieuwe situatie worden aangepast. Omdat gedurende een economische depressie zoveel levens tegelijkertijd op een zo grote schaal worden ontwricht, wordt de samenleving gevoeliger voor zaken die normaal niet zo in het oog 14
springen. Corruptie en politieke misdaden worden niet meer apathisch geaccepteerd, maar actief en met passie veroordeeld. Het gehele lichaam van de overheid verliest aan populariteit omdat de meerderheid van de mensen er op achteruit gaat. De grote groep mensen die zich tijdens een depressie bij ‘het kamp van de ontevredenen’ voegen, maakt het aannemelijker dat een individu dat zich tegen de heersende macht gaat verzetten, populair wordt. Met andere woorden: de staat is impopulair en wie tegen de staat is, maar wel vóór de mensen, is populair.
3.3 De criminele held als politieke figuur Door de Robin Hood-crimineel als politiek figuur te zien, kunnen we begrijpen waarom dergelijke sagen zich vrijwel altijd op een bepaalde manier vormen. De outlaw uit sagen en literatuur is een sociaal product dat geconstrueerd is door de media en de fantasie van het volk. Deze verhalen bestaan uit wat de vertellers en toehoorder willen en niet noodzakelijkerwijs uit wat er feitelijk gebeurd is; rudimentaire feitenkennis wordt bijvoorbeeld vaak aangevuld met verhaalelementen die de heldenstatus van een crimineel onderschrijven. Zodra een crimineel zich de status van sociale bandiet weet te verwerven, heeft hij zelf nog maar weinig controle over het verhaal; hij, of in ieder geval zijn criminele heldenimage, wordt als het ware publiek bezit. De verhaalelementen die typerend zijn voor de sagen van criminele helden kunnen worden gezien als rationalisaties voor het idealiseren van criminelen. Sykes en Matza (1957, 664 -670, geciteerd in Kooistra 1989, 36) hebben neutralisatietechnieken beschreven die mensen op een vergelijkbare manier in staat stellen om illegale daden goed te praten. Outlaws zijn het criminele bestaan in ‘gedwongen’, waarmee hun verantwoordelijkheid wordt ontkend. Ze vermoorden of verwonden in principe geen normale burgers en stelen zelfs niet echt: ze stelen immers alleen van corrupte mensen en herverdelen de buit onder de arme, behoeftige bevolking – een ontkenning van schade. Bovendien moordt de outlaw alleen uit zelfverdediging of uit gelegitimeerde wraak. De slachtoffers van de heroïsche crimineel krijgen slechts wat hen toekomt, vergelijkbaar met een crimineel die veroordeeld wordt voor een door hem gepleegde misdaad. In zo’n geval spreek je niet van een ‘slachtoffer van de rechtbank’ en op eenzelfde manier is de Robin Hood-crimineel te zien als de personificatie van een effectieve rechtbank die op vlotte wijze rechtspreekt – dit is een ontkenning van het slachtoffer. Het is het politieke systeem en zijn vertegenwoordigers die niet deugen en niet de heroïsche crimineel – veroordeling van hen die veroordelen. En als de bewuste crimineel de wet overtreedt, dan doet hij dat met een ‘hoger doel’. Dat wil zeggen dat hij niet zomaar voor zichzelf of vrienden en familie steelt, maar voor de gehele onderdrukte klasse – een beroep op hogere waarden. Al met al zijn deze rationalisaties allemaal bedoeld om aan te tonen dat hoewel de crimineel de wet breekt, hij eigenlijk het toonbeeld van deugdzaamheid is. Met andere woorden: het publiek dat dit soort verhalen hoort en doorvertelt,’seeks good qualities in the poor perpetrator and bad ones in the rich vitims’ (Cavaglion 2007, 257). Daarmee verworden de misdaden die de crimineel op zijn kerfstok heeft tot propaganda, die tot doel heeft het publiek te overtuigen van het morele gelijk van de outlaw. Daarbij moet worden opgemerkt dat lang niet alle verhalen over heroïsche criminelen positief zijn. Vooral nieuwsbronnen zijn vaak ronduit negatief – en dat is geen wonder, aangezien de criminele held in eerste instantie slechts gewoon een crimineel is. Het is het publiek dat, naar gelang de omstandigheden zich ervoor lenen, de crimineel uit het nieuwsitem (in ieder geval deels, zie § 3.4) als interessant of boeiend ervaart, en het is hier dat het heldendom voor de crimineel begint. In tegenstrijdige berichtgeving over moreel complexe vraagstukken kiest een toehoorder de verhalen in de berichtgeving zo uit dat ze zijn wereldbeeld versterken, en tegelijkertijd verwerpt hij berichten die 15
zijn wereldbeeld bedreigen (Kooistra 1989, 37). Een duidelijk, maar extreem voorbeeld hiervan zijn de verschillende woorden die worden gebruikt om dezelfde mannen aan te duiden: ‘vrijheidsstrijder’ of ‘terrorist’. Dit soort woorden zijn indicatoren die inzicht geven in de perceptie van een bepaalde misdaad binnen een samenleving. Hieruit blijkt overigens hoe lastig het is om ´objectief´ over dergelijke onderwerpen te schrijven, iets dat ook voor het schrijven van deze scriptie absoluut opgaat: het heldhaftige blijft altijd vermengd met het criminele en andersom. In ieder geval kunnen we op dit moment spreken van een creërende rol van het publiek: met de creatie van de criminele held schept het publiek betekenis. Hier kom ik aan het einde van dit hoofdstuk uitgebreid op terug in het deel over culturele criminologie. Het is belangrijk bij dit alles te onthouden dat niet alle outlawverhalen vol zitten met politieke boodschappen of zijn ontworpen om morele waarheden over te brengen. De vorm van het verhaal van de criminele held is in de loop van de tijd een opzichzelfstaand gegeven geworden. Schrijvers en andere cultuurproducenten kunnen de figuur gebruiken met geen ander doel voor ogen dan het schrijven van een goed verhaal om geld mee te verdienen of op een andere manier voordeel aan te behalen. En niet het gehele publiek dat dit soort verhalen graag hoort doet dat voor de politieke en morele connotaties die eraan te verbinden zijn; het is ook gewoon een goed verhaal dat mensen graag tot zich nemen. Maar in de oorsprong zijn criminele helden volgens Kooistra wel politiek van aard. Het zijn niet de sagen waar we moeten beginnen, maar de sociale groepen waaruit deze sagen voortkomen: de boef zelf, degenen die het verhaal begonnen te vertellen, en het publiek dat het verhaal graag wilde horen. Wat betreft de inhoud van de sage van de criminele held: ook die wordt verhelderd door de politieke eigenschappen ervan duidelijk te stellen. De slachtoffers van een criminele held zijn individuen en instituties die ten tijde van de misdaad algemeen werden beschouwd als onderdrukkers van het gewone volk en wettenbrekers. Het zijn dezelfde boeven waarover het publiek met regelmaat hoort of leest in het journaal of in zijn krant. Het zijn metaforen voor geïnstitutionaliseerd kwaad, en de toehoorder identificeert zich vaak met graagte met de persoon die dat kwaad te grazen neemt. Bovendien kunnen we door de criminele held als politieke figuur te zien, ook begrijpen waarom het juist criminelen met bepaalde persoonlijke eigenschappen zijn die in aanmerking komen om een publieksheld te worden. Dat komt doordat hun sociale identiteit zodanig is dat ze gemakkelijk in deze rol passen zodat zijn identiteit kan worden doordrongen met politieke betekenis. De criminele held kan worden geportretteerd als een ‘gewone man’ die het slachtoffer werd van herhaaldelijk onrecht, begaan door hen die de dagelijkse samenleving verstoorden (de ‘corrupte elite’). Het is zeer belangrijk dat de bewuste crimineel kan fungeren als een symbool van sociale en politieke ontevredenheid, en het is dit wat hen onderscheidt van de ‘gewone’ dief of moordenaar. Volgens Kooistra worden dergelijke sagen op twee manieren voortgezet: reeds bestaande, traditionele figuren kunnen opnieuw tot leven worden gebracht door nieuwe versies van hun leven te vertellen; of oude verhalen kan nieuw leven worden ingeblazen door er contemporaine figuren in te plaatsen. Met andere woorden: het verhaal bestaat al, de bewuste Robin Hood-crimineel en zijn slachtoffers zijn simpelweg de laatste actoren in een eeuwenoud moraliteitsspel dat zich bevindt op het snijvlak van wet, rechtspraak en het individu (1989, 38). Hun sociale, culturele en politieke kwaliteiten hebben hun rol bepaald, en voorzien de context waarin het verhaal zich afspeelt. Het verhaal zelf is een politieke fabel waarvan de vorm en de richting worden bepaald door sociale groepen in conflict over de betekenis van criminaliteit en recht. En tenslotte: de polariteit van een crimineel wordt in sterk mate bepaald door de sociale en politieke situatie waarin hij verschijnt. Als 16
veel mensen ontevreden zijn met de politieke status quo, en menen dat de wettelijke en politieke instituties hier aan bijdragen, dan is er een voedingsbodem waarop de criminele held kan floreren.
3.4 Aantrekkingskracht van de criminele held: de psychologische werking van stoutmoedigheid De klassieke criminele held ontstaat dus door de omstandigheden waarin hij zijn misdaden begaat. Maar zoals gezegd is een echte criminele held wat meer dan slechts een kampioen van een sociale groep die zich slecht behandeld voelt. Uiteindelijk wordt zijn verhaal groter dan zijn fysieke persoon en reële daden; zijn sage wordt een op zichzelf staand gegeven met zijn eigen dynamiek. De vraag is waarom mensen die in principe geen wroeging tegen het establishment koesteren – gewone, eerzame burgers in feite – zich op een gegeven moment gaan identificeren met de criminele held. Hij verdedigt hun zaak immers niet, zoals het geval is bij leden van de sociale groep waaruit hij voortkomt. Een van de verklaringen voor de aantrekkingskracht van de criminele held is psychologisch van aard. De crimineel kan immers doen wat de gewone man graag zou willen doen, maar niet kan omdat hij zich aan de wet moet houden. Het negeren van algemene regels is logischerwijs een aantrekkelijk en bevrijdend beeld voor hen die zich door die regels gebonden voelen. Met andere woorden: de criminele held wordt aanbeden omdat hij een wetsovertreder is. Hij is een man die weigert te buigen voor de tirannie van autoriteit en dat is de reden dat we hem verheerlijken. Katz (1987) en Dahlgren (1988) hebben zich beziggehouden met de vraag waarom mensen graag misdaadnieuws tot zich nemen en kwamen tot conclusies die aansluiten bij de psychologische aantrekkingskracht van criminele helden. Algemeen misdaadnieuws is op het eerste gezicht nogal saai: de berichten zijn vaak kort, feitelijk, zonder enige bijzondere literaire eigenschappen en ze volgen zó vaak dezelfde narratieve lijnen, dat ze in veel gevallen inwisselbaar lijken – de specifieke kenmerken van het beschrevene daargelaten. Bovendien wordt vaak wel de misdaad, maar niet de ontknoping beschreven: het zijn verhalen zonder (bevredigend) eind. Toch blijkt dat dagbladlezers misdaadnieuws beter onthouden dan het meeste andere nieuws. Onderwijs, politiek en internationale conflicten bleken in een onderzoek sneller uit het geheugen van de dagelijkse nieuwsconsument te verdwijnen dan ‘smeuïger’ zaken als ongelukken, politiek roddels en: misdaad (Graber 1980, 50-1, geciteerd in Katz 1980, 57). Katz en Dahlgren kwamen ongeveer tot dezelfde conclusie: lezers gebruiken misdaadnieuws om hun eigen morele normen en waarden te testen. Doordat het publiek bij het consumeren van misdaadnieuws gebruik maakt van zijn eigen morele percepties, bakent het de grenzen af van goed en slecht gedrag. Zowel Katz als Dahlgren kwamen tot hun conclusie door de onderliggende morele thematiek van misdaadnieuws in te delen in vier (Katz) en zeven (Dahlgren) categorieën, waarvan voor dit onderzoek respectievelijk ‘personal competence and sensibility’ en ‘audacity’ het meest relevant zijn: […] accounts of ingenious, vicious, and audacious crimes – of deceptions that trick the close scrutiny of diligent customs inspectors, of the most bloody murders, of big heists in broad daylight. Such readings instruct readers on the nature and limits of personal competence and sensibility. Because of the general implications of the news they generate, artful dodgers and cool killers have often provoked a public interest bordering on affection.
17
(Katz 1987, 50) Dahlgren heeft een opvallend vergelijkbare categorie: Audacity Some acts and/or the means by which they are carried out appear to us as particulary rash, bold and daring. Others can be more brash, insolent and brazen. Both versions embody what I call audacity. While the morality of the act is never condoned, one can often detect an undercurrent of mild admiration for the audacious. The narrative suggests that one can be impressed by the efficacy of the act – the how, not the what, of the deed.
(Dahlgren 1988, 201) Beide categorieën maken duidelijk dat Kooistra’s idee dat de aantrekkelijkheid van criminele helden voortkomt uit hun politieke natuur niet allesomvattend is. Wellicht komt dat doordat Katz en Dahlgren het meer letterlijk over aantrekkelijkheid hebben dan Kooistra, die meer de nadruk op heldendom legt. Niet alleen gebruiken moderne nieuwsconsumenten misdaadnieuws om hun eigen moraliteit te testen, ze vinden het ook plezierig om over criminaliteit te lezen, iets waar ik nog op terug zal komen in § 3.6. Hier wordt een belangrijk punt concreet aangesneden: de rol van de (apolitieke) toehoorder van het verhaal van de criminele held.
3.5 Culturele verklaringen Het fenomeen ‘criminele held’ blijkt een complexe samensmelting van psychologische, politieke, structureel sociologische, maar ook culturele verklaringen te hebben. Om op die laatste nader in te gaan, moet worden gekeken naar de culturele achtergrond waarin een dergelijke sage ontstaat. Culturele verklaringen voor de criminele held leggen het fenomeen uit door te wijzen op culturele waarden die de bewuste crimineel zou belichamen. En inderdaad delen de protagonisten uit vrijwel alle verhalen over heroïsche criminelen een aantal kenmerken die in het algemeen bewonderenswaardig te noemen zijn. Ze zijn loyaal naar hun vrienden, hebben mededogen voor de minderbedeelden en onschuldigen, ze zijn dapper, meestal eerlijk en behoorlijk slim; ze mogen dan wel rovend en stelend door het leven gaan, maar ze doen het wel met stijl. Hoewel het niet te ontkennen is dat deze eigenschappen bij criminele helden onevenredig veel voorkomen, blijft de vraag bestaan waarom we juist criminelen nodig hebben die dit soort functies kunnen belichamen. Dapperheid, slimheid, succes, trouw, innovativiteit en masculiniteit kunnen immers ook met gemak gevonden worden bij nette burgers die er niet voor hoeven te stelen of moorden. Ook zijn er zijn veel voorbeelden te verzinnen van criminelen die inderdaad succesvol, loyaal of een van de andere bovengenoemde eigenschappen zijn, maar toch geen publiekslieveling. Een succesvolle fraudeur, een slimme verkrachter of een innovatieve pedofiel kunnen op weinig adoratie rekenen. We zijn zeer selectief in het kiezen van onze criminele helden; alleen bepaalde criminelen die specifieke dingen doen tegen een selecte groep van slachtoffers maken er kans op. Hieruit kunnen we afleiden dat de criminele daad zelf wel degelijk een grote rol speelt in de publieke beoordeling van een crimineel. Een karaktervolle crimineel die cultureel aantrekkelijke persoonlijke 18
eigenschappen bezit, maar de verkeerde misdaden pleegt, zal minder snel een criminele held worden. Om de Robin Hood-crimineel als cultureel product te zien, moeten drie belangrijke factoren in overweging worden genomen (Kooistra 1988, 39). De eerste is de sociale identiteit van de crimineel. Een sociale identiteit is een sociaal geconstrueerde definitie van wie een persoon is. Ze bestaat uit de statussen die een persoon heeft en de manier waarop hij zich daarin gedraagt. Een sociale identiteit heeft dynamische eigenschappen en verkeert in een continu proces van vormgeving en verandering. Belangrijker is nog dat ze open staat voor interpretaties. Door selectieve blootstelling, perceptie, achterhouding en verschillen in het wegen van verhaalelementen, komen mensen tot verschillende conclusies over iemands sociale identiteit. De standaard sociale identiteit van een criminele held plaatst hem binnen een sociale groep die lijdt onder een door de staat opgelegd onrecht (althans dat vinden de leden van deze groep zelf). Daarnaast is hij een ‘gewone kerel’ en niet een deviante crimineel. Hij is, met andere woorden, iemand met wie grote groepen mensen zich gemakkelijk kunnen identificeren. Voor een echte criminele held is het tenslotte van belang dat zijn sociale identiteit de schijn meeheeft niet voor zichzelf te werken, maar in het belang van anderen. Daarnaast is ook de sociale identiteit van de slachtoffers van de criminele held van groot belang. Dit zijn personen of instituties die gemakkelijk als ‘vijanden’ van het volk kunnen worden gezien. Ze zijn verantwoordelijk voor de breuk tussen de wet en rechtvaardigheid. Een derde belangrijke factor zijn de eigenschappen van de misdaden van de Robin Hoodcrimineel. De intensiteit van de misdaden en vooral de mate van schade die hij anderen ermee berokkent moeten in de juiste verhouding staan tot de ‘slechtheid’ van zijn slachtoffers. Want als de crimineel wordt gezien als een rechtvaardigheidbrenger die buiten de wet staat, dan zijn zijn misdaden eigenlijk beter te bezien als ‘straf’ voor zijn corrupte slachtoffers. Maar als de crimineel te ver gaat, verliest hij het evenwicht en wordt hij eens te meer een ‘gewone’ crimineel – iemand die slecht is en de samenleving ontwricht. Een dief die steelt van de corrupte rijken en geeft aan de nooddruftige armen kan een Robin Hood worden, maar niet als hij daarbij vrouwen en kinderen vermoordt. Een andere belangrijke dimensie van de Robin Hood-crimineel zijn de machtige medestanders binnen de samenleving. Een goed voorbeeld hiervan zijn auteurs; de uitdrukking zegt dat de pen machtiger is dan het zwaard, en het is een feit dat de manier waarop muzikanten, schrijvers en anderen de crimineel in kwestie beschrijven groot effect kan hebben op zijn status. Een duidelijk voorbeeld hiervan wordt gegeven in Mark Edbergs studie (2001) naar de verbeelding van drugssmokkelaars die opereren in het grensgebied van Mexico en de Verenigde Staten. Deze criminelen en hun daden worden bezongen door populaire artiesten en zijn volgens Edberg daarom te zien in de traditie van de zogenaamde corridos. Deze traditionele liederen uit het grensgebied bezingen meestal meer traditionele, Hobsbawmiaanse boeven en smokkelaars, maar zijn recentelijk nieuw leven ingeblazen door wat Edberg narco-corridos noemt. De drugssmokkelaars worden erin onder andere verbeeld als ‘valientes (dapperen), of vatos’ (“mannen met ballen”) (Edberg 2001, 263). Dit maakt het voor de jongeren die naar de muziek luisteren een aantrekkelijk beeld om een succesvolle drugssmokkelaar te zijn, op ongeveer dezelfde manier als gangsterrap dat ook doet (Edberg 2001, 265, 267) Ook de tegenstanders van de criminele held dragen bij aan zijn faam, al kan die in dat verband beter worden getypeerd als infaam. Een crimineel die slechts lokaal wordt gezocht door de opsporingsdiensten, is lang niet zo bekend als een crimineel die landelijk of zelfs internationaal 19
gezocht wordt. Een goed voorbeeld is de ‘creatie’(Beverly 2003, hoofdstuk 3) van de Amerikaanse gangster John Dillinger die in de jaren dertig van de vorige eeuw grote beroemdheid verwierf. Volgens Beverly is Dilligers faam voor een niet onbelangrijk deel te danken aan de inspanningen van FBI-chef J. Edgar Hoover die er op gericht waren hem als een gevaarlijke crimineel te verbeelden. Door invloed uit te oefenen op de representatie van criminelen als Dillinger kon Hoover zijn nieuw verworven macht rechtvaardigen (Beverly 2008, xiii-xiv). Het mes sneed in dit geval dus aan twee kanten: hoewel Dillinger een beroemdheid werd, stelde die status de opsporingsdiensten wel in staat hem met veel middelen te vervolgen. Door een criminele held publiekelijk te veroordelen, kunnen de de staat, belangrijke politieke figuren, opsporingsinstanties of andere machtige instituten er dus aan bijdragen dat een held van epische proporties kan worden. Hier komen we op een punt dat Kooistra (1989, 24-26) een nadeel van culturele verklaringen noemt: er bestaat bij zulke verklaringen weinig onderscheid tussen verhaal en werkelijkheid. Daarmee wordt bedoeld dat veel van de daden – ook al gaat het om misdaden – van criminelen aangedikt zijn waardoor het moeilijker wordt om niet onder de indruk te zijn. Veel van de bronnen waarop culturele verklaringen zich baseren zijn sensationele vertellingen over de acties van de crimineel. Die vertellingen worden naarmate ze worden doorverteld vaak steeds sensationeler maar daarmee ook verder verwijderd van de realiteit. Wat vaak vergeten wordt, is dat veruit de meeste criminelen die tegenwoordig culturele helden zijn, ten tijde van het begaan van hun misdaden werden beschreven als moraalloze duivels die de beschaving bedreigden (Kooistra 1989, 25). Naarmate de tijd vorderde, werden er bepaalde elementen uit het verhaal versterkt of weggelaten, waardoor het narratief van de criminele held meer en meer postvatte. Hoewel Kooistra er gelijk in heeft dat culturele verklaringen voor criminele helden geen recht doen aan de realiteit, betekent dat voor dit onderzoek niet direct een nadeel. Het punt dat eruit moet worden meegenomen, is dat we moeten beseffen dat de daadwerkelijke crimineel en zijn heldenimago los van elkaar moeten worden gezien. De criminele held bestaat vaak niet echt; het is een culturele creatie van betekenis en beeldvorming die gebaseerd is op een echte crimineel, een echt persoon. Het maakt dus niet uit dat een dergelijke uitleg niet waarheidsgetrouw is: het gaat om de betekenis die een bepaalde cultuur aan een bepaalde crimineel verbindt. Die betekenis van misdaad staat voor eenieder open voor interpretatie en verkeert daardoor in een continu proces van constructie. Daarom moeten we ons verder verdiepen in die denkbeeldige ruimte waar een cultuur die betekenissen uitwisselt, vervormt, versterkt en terugkaatst: de ‘ spiegelhal van betekenissen’ (Ferrel, Hayward & Young, 2008).
3.6 Culturele criminologie Kooistra beziet psychologische en culturele verklaringen als complementair aan de – in zijn ogen – meer holistische sociologische verklaringen, die daardoor volgens hem bevredigender zijn (1988, 41). Maar aan het eind van de twintigste eeuw is er een wetenschappelijke oriëntatie opgekomen (Ferrel 1999, 395), die betrekking heeft op criminaliteit, deviant gedrag en de controle daarop, die zo mogelijk een nog holistischer beeld geeft. De culturele criminologie probeert criminaliteit en deviant gedrag te verklaren vanuit een perspectief dat veel meer nadruk legt op allerlei (indirecte) culturele processen die ten grondslag liggen aan het ontstaan, benoemen en behandelen ervan dan ‘klassieke’ criminologie. Omdat klassieke criminologie volgens de proponenten van culturele criminologie zich veel te veel richt op het verklaren van criminaliteit door het doen van kwantitatief onderzoek, kijkt 20
culturele criminologie dus sterker naar de culturele verbeelding ervan (Ferrell, Hayward & Young 2008, 161; 191). ‘Crimineel’ is immers slechts dat wat de samenleving als zodanig beoordeelt; criminaliteit an sich is te bezien als een sociale constructie van dat wat de samenleving min of meer als geheel als zodanig beschouwt. Voorbeelden daarvan worden dan een ‘sociaal probleem’ op het moment dat iemand het als een probleem claimt, dat wil zeggen: het aandraagt als zijnde een probleem (Best 2008, 11-18). Daarmee wordt de specifieke betekenis van een bepaald ‘crimineel’ gegeven in al zijn nuances sociaal vormgegeven; anders gezegd: iedere vorm van criminaliteit (of een ander sociaal probleem) betekent wat het betekent bij de gratie van dit proces van het signaleren en claimen van issues. Bij dat proces worden die specifieke gevallen van crimineel of deviant gedrag onherroepelijk gekoppeld aan de vergelijkbare voorbeelden en connotaties die prevaleren in de bredere cultuur (Best en Hutchinson 1996, 383). Als we de kwalificaties ‘crimineel’ en ‘held’ als sociale constructies beschouwen, zien we dus dat ze hun betekenis ontlenen aan wat een bepaalde cultuur als zodanig formuleert. Een voorbeeld van een gebeurtenis waarin sociaal-culturele noties van criminaliteit en slachtofferschap – dat in dit geval licht neigt naar heldendom; martelaarschap is hier misschien het juiste woord – door verschillende (sub)culturen binnen de Nederlandse samenleving verschillend worden gebruikt, is het incident waarbij een tasjesdief (al dan niet per ongeluk) werd doodgereden door zijn boze en geschrokken slachtoffer. De jongeman stal op 17 januari 2007 een tas uit een voor het stoplicht wachtende auto en werd vervolgens dodelijk geraakt toen de bestuurster van de auto (en tevens eigenaresse van de tas) de achtervolging inzette en hard achteruit reed. De politie sprak van een ‘tragisch ongeval’, maar omdat de dief een Marokkaanse, en zijn slachtoffer een Surinaamse achtergrond had, werd het nieuws over het voorval al snel in termen van racisme en discriminatie uitgelegd door de betrokken familieleden en sympathisanten van het (dodelijke) slachtoffer (Stengs 2007, 161). Dit verhaal is illustratief omdat duidelijk wordt dat er binnen de Nederlandse samenleving meerdere (sub)culturen bestaan, en omdat er tegelijkertijd duidelijk wordt dat deze niet los gezien kunnen worden van de sociaal-culturele connotaties die met hen geassocieerd worden. De Marokkaanse gemeenschap zag zichzelf duidelijk als losstaand van de Nederlandse en voelde zich buitengesloten en gediscrimineerd. En inderdaad voldeed de diefstal van de tas erg goed aan het wijdverbreide idee van niet-Marokkaanse Nederlanders dat Marokkanen de oorzaak zijn van toenemend straatgeweld, toenemende, ongewenste invloed van de islam en in het algemeen het falen van het Nederlands immigratiebeleid aantoonden (Stengs 2007 161; 178). Het heftige publieke debat dat direct na de tragedie losbarste over de vraag of de doodgereden tasjesdief een eerbiedwaardige ‘stille tocht’ verdiende of niet, was geheel doorspekt met al dit soort connotaties. De door de Marokkaanse gemeenschap geuite onvrede met de behandeling van de zaak is dan ook te beschouwen al een voorbeeld van wat ik eerder een parapolitiek protest heb genoemd: door de criminele daden van de tasjesdief te bagatelliseren en hem zelfs tot op zekere hoogte te verheerlijken als een soort martelaar, waren zij in staat om hun onvrede met hun gevoelens van uitsluiting te verwoorden. Het punt is dat al deze verschillende ‘culturen’ – de MarokkaansNederlandse gemeenschap, de niet-Marokaanse Nederlanders, de overheid, de SurinaamsNederlandse gemeenschap – die betrokken waren bij de gebeurtenis, de gevolgen ervan, de berichtgeving erover, het herdenken, het veroordelen en het terugvoeren van hun reacties naar de samenleving – die op hun beurt betekenisvolle onderdelen van de discussie worden – hun invloed uitoefenen op deze perceptie (Stengs, 2007); deze werkelijkheid. Deze geconstrueerde werkelijkheden zijn ook van belang bij percepties van criminaliteit versus heldendom en om 21
uitspraken te kunnen doen over criminaliteit en crimineel heldendom, is het dus van belang deze sociaal-culturele noties te overwegen en hun rol te beargumenteren. Cultureel criminologen streven ernaar al deze connotaties en betekenissen in hun analyse van criminaliteit en de controle daarop mee te nemen. Daarom laten ze ook ruimte voor persoonlijke emoties, die bij het begaan van misdaad, maar ook als men toeschouwer is (al dan niet via een medium), een belangrijke rol spelen. Emoties spelen immers een belangrijke rol in het proces van sociale constructie (Ferrell, Hayward & Young 2009, 69) en dus bij het creëren van betekenis. Het feit dat het begaan van een misdaad het gevaar met zich meebrengt gepakt te worden, maakt het voor daders spannend en opwindend: een van de belangrijkste conclusies van het onderzoek naar de motivatie van overvallers van Kroese en Staring, was dat die voor een belangrijk deel bestond uit de opwinding die een overval met zich meebracht (1993, 279). Misdaad is dus niet alleen slecht, mensen vinden het ook leuk (Ferrell, Hayward & Young 2009, 38-41). Ook toeschouwers en ´consumenten´ van misdaadverhalen genieten van daden van transgressie (vgl. §3.4). Dit hoeft niet onverdeeld positief genieten te zijn: men kan oprecht gruwelen van een extreem geval van incest en toch gefascineerd zijn door het nieuws erover. Maar in het geval van de criminele held wordt het onderwerp van de fascinatie verbonden aan positieve betekenissen en connotaties. Nu wordt zichtbaar hoe complex, dynamisch en ‘vloeibaar’ de hedendaagse cultuur feitelijk is. Culturele criminologie erkent dat deze ‘fluidity of contemporary culture not only carries along the meaning of crime and criminality; it circles back to amplify, distort, and define the experience (mijn cursievering, J.L.) crime and criminality itself. (…) a usefull criminology of contemporary life must be (…) culturally reflexive –that is, self-attuned to image, symbol and meaning as dimensions that define an redefine transgression and social control (Ferrell, Hayward & Young 2008, 130). En dat is precies waar we in dit onderzoek naar kijken; de media beïnvloeden de constructie van de realiteit van de Heinekenontvoerders en in dat proces worden hun daden van transgressie gedefinieerd en geherdefinieerd. Het gaat dus niet zo zeer om de daad zelf, maar om de vraag welke processen er meespelen bij het construeren van de misdaad: culturele criminologie is ‘a journey into the spectacle and carinval of meaning, a walk down an infinite hall of mirrors where images created en constructed by criminals, criminal subcultures, control agents, media institutions, and audiences bounce endlessly one off the other’ (Ferrell 1999, 397). Deze inzichten maken duidelijk dat er bij de hedendaagse verbeelding van criminaliteit een enorme hoeveelheid processen een rol spelen. Als we dat toepassen op dit onderzoek dan zien we dat het klassieke, politieke beeld van de criminele held zoals beschreven door Hobsbawm, Kooistra en Seal zich verweeft met de hedendaagse fascinatie voor misdaadnieuws zoals beschreven door Katz, Dahlgren en Ferrell et al. Dit alles vindt plaats binnen de pluriforme wereld die we de massamedia noemen. Met andere woorden: omdat mensen gefascineerd zijn door misdaadnieuws vertellen journalisten graag een goed misdaadverhaal, en omdat het misdaadverhaal dat is gebaseerd op het narratief van de criminele held bijzonder krachtig is, spelen dergelijke verhalen ook vandaag de dag nog een grote rol. Een recent voorbeeld van de actieve rol die de media in de beeldvorming van criminelen spelen, is te vinden in het onderzoek naar de verbeelding van de mediabeluste Haagse crimineel en rapper Keylow (Roks & Staring 2008). Deze Keylow was een kleurrijke persoon die zich met regelmaat aan de Nederlandse pers presenteerde als een ‘badass gangsta’. Omdat hij zo goed voldeed aan het standaardbeeld van een (Amerikaans) ganglid, gaven verschillende media hem in de loop der jaren de kans dat te doen. Keylow had daar voordeel bij, omdat hij bij die gelegenheden bijvoorbeeld zijn criminaliteit kon nuanceren, nieuwe (illegitieme) kansen kon genereren, kon afgeven op de Nederlandse samenleving die hem zou hebben 22
gemarginaliseerd, of zijn nieuwe cd promoten. Maar ook als hij aangaf te willen toewerken naar een een muzikale, legitieme identiteit, schoven de media bij voorkeur de deviante, gewelddadige en criminele identiteit van Keylow naar voren (Roks & Staring 2008, 170-172). Deze studie toont goed aan dat de boodschappen van de moderne massamedia vol zitten met geconstrueerde beelden: Keylow deed het zo goed als vervaarlijke, stoere ‘echte’ gangsta, dat journalisten met die identiteit wegliepen. Ook het onderzoek van Reijnders (2005) is in dit verband relevant. Reijnders vergelijkt de berichtgeving van misdaadjournalist Peter de Vries met historische moordballades. Deze liederen volgen meestal een vaste narratieve structuur op een vergelijkbare manier als het standaardverhaal van de criminele held. Gewoonlijk gaan ze over een brute moord op een weerloos slachtoffer (meestal een jonge vrouw) (Reijnders 2005, 640). Reijnders kwam tot de conclusie dat er opvallende overeenkomsten waren tussen dat soort ballades en de verslaggeving van Peter de Vries: ‘the story is based on powerfull stereotypes: the victim is a young, innocent woman and the criminal a coldblooded – or hot-headed – ‘beast’. (…) In a word, all these media narrate the same murders in the same way with the same protagonists’ (Reijnders 2005, 647). We zien dus dat de media worden beïnvloed door allerlei beeldvorming, of die nou van een indrukwekkende rapper zijn of van een stereotype moord. Volgens Ferrel et al. worden dit soort geconstrueerde beelden van misdaad, slachtoffer- en daderschap, en ook heldendom, schijnbaar eindeloos aan elkaar en andere culturele noties verbonden door wat zij ‘lussen en spiralen’ hebben genoemd (Ferrell, Hayward & Young 2008, 130-135). Deze intertekstuele ‘medialussen’ waar de constructies van misdaad en heldendom doorheen circuleren, bieden een genuanceerdere verklaring voor criminele helden dan de keurslijven van gevestigde stromingen zoals die worden gepropageerd door schrijvers als Hobsbawm en Kooistra.
3.7 Conclusie Theorieën over de criminele held beginnen bij het relatief voor zichzelf sprekende werk van Hobsbawm, die als eerste de overeenkomsten uit historische vertellingen van dergelijke figuren expliciteerde en de narratieve structuur blootlegde. Maar de theorieën over wat een criminele held is en hoe en waarom hij ontstaat, worden allengs complexer en veelomvattender. Het is aannemelijk dat het verhaal van de criminele held van oorsprong inderdaad politiek van aard is, zoals Hobsbawm en vooral Kooistra beweren. Door hem zo te bezien worden we bovendien in staat gesteld om te begrijpen waar deze verhalen vandaan komen en hoe ze tot stand komen. Maar het is geenszins waar dat de criminele held een verschijnsel uit het verleden is, en in de moderne tijd moet de reden voor zijn verschijnen gezocht worden in de complexe relaties tussen de samenleving en het individu en de verhaalverteller en de toehoorder. Toch blijven de kenmerken van criminele helden zoals die door Hobsbawm zijn geformuleerd min of meer overeind. Deze narratieve structuur van het verhaal van de criminele held stelt de toehoorder ervan in staat om de misdaden van de crimineel goed te praten door middel van neutralisatietechnieken zoals beschreven door Sykes en Matza (1957, 664 -670, geciteerd in Kooistra 1989, 36). Daarbij gebruikt de toehoorder het verhaal over een criminele held om zijn eigen moraliteit aan te testen, zoals beschreven door Katz (1987) en Dahlgren (1988). Uiteindelijk lijken culturele verklaringen het meest geschikt om het fenomeen criminele held in de moderne tijd te vangen. Door de criminele held als product van een bepaalde cultuur te zien, 23
kan zijn bestaan worden ontleed in zijn sociale identiteit – de gewone man, waarmee grote groepen mensen zich gemakkelijk kunnen identificeren – , de sociale identiteit van zijn slachtoffers – personen of instituties die verbeeld kunnen worden als slecht of schadelijk – en de misdaden die hij begaat. Als deze drie elementen in de juiste verhouding staan, dan kan een crimineel op paradoxale wijze het respect van het grote publiek verdienen. Het is hierbij evenwel van groot belang dat het medium dat het verhaal van de criminele held brengt, meewerkt. Maar in deze moderne tijd van razendsnelle berichtgeving door de massamedia is het onderscheid tussen verschillende beelden steeds diffuser geworden: crimineel voor de één, kan held zijn voor de ander. De culturele criminologie laat zien dat deze beelden naast en door elkaar heen bestaan en dat het publiek daardoor een belangrijke rol vervult in het creëren van bepaalde beelden. Omdat een journalist voor een bepaald publiek schrijft, kiest hij een bepaalde vorm, en die vorm is de inhoud van het bericht. Om te verklaren waar moderne criminele helden vandaan komen, moet daarom rekenschap worden gegeven van de complexiteiten van het web van culturele connotaties.
24
4 Methodologie In het vorige hoofdstuk heb ik de bijzondere eigenschappen van de criminele held proberen te verduidelijken. Een van de belangrijkste punten die hieruit moet worden meegenomen, is dat criminele helden sociale en culturele producten zijn; de noties ‘crimineel’ en ‘held’ zijn woorden die naast een directe betekenis ook bepaalde connotaties met zich mee brengen die typerend zijn voor de cultuur of samenleving die ze voortbrengt. Dat kenmerk zorgt ervoor dat de onderzoeker die uitspraken wil doen over de rol van de media in het creëren en voortzetten van sagen over criminele helden, deze niet kwantitatief – objectief, cijfermatig – kan brengen. In plaats daarvan zal hij zich moeten wagen aan een kwalitatieve analyse – subjectief, door onderbouwde interpretatie –van de berichtgeving. De methode die hiervoor het best gebruikt kan worden is een kwalitatieve inhoudsanalyse. Aangezien deze methode wetenschappelijk gezien nog relatief nieuw is en enige legitimering behoeft, zal ik in dit hoofdstuk een overzicht geven van de mogelijkheden en problemen die kwalitatieve inhoudsanalyses met zich meebrengen. Daarna volgt een uiteenzetting over de gevolgde procedure van het feitelijke onderzoek naar de berichtgeving over de Heinekenontvoering.
4.1 Inhoudsanalyse De media spelen in het moderne dagelijks leven een grote en belangrijke rol. Datgene waarover in de media bericht wordt, is vaak onderwerp van gesprek en discussie. Het is daardoor niet verwonderlijk dat ook de media zelf vaak onderwerp van gesprek en discussie zijn: want hoeveel macht en invloed hebben de media wel niet bij het brengen van dagelijks nieuws en bespiegelingen? Ze kunnen de publieke opinie in sterke mate beïnvloeden door een bepaald verhaal op een bepaalde manier te brengen, een verhaal niet te vertellen of door delen van een verhaal te vertellen. Zoals we in hoofdstuk één hebben gezien bestaat er bovendien een wisselwerking tussen de media en de publieke opinie, waarbij ideeën in het collectieve bewustzijn van de samenleving hun weg weer terug vinden naar de media (de lussen en spiralen van de culturele criminologie). Om te bepalen waar de inhoud van een mediaboodschap of groep mediaboodschappen feitelijk uit bestaat maken wetenschappers sinds het begin van de 20ste eeuw gebruik van verschillende soorten inhoudsanalyses. Het is een instrument om op een wetenschappelijke manier te bekijken wat mediaboodschappen precies aan inhoud bevatten. Vaak wordt er specifiek gezocht naar inhoud die wel aanwezig is, maar op het eerste gezicht niet duidelijk zichtbaar is. Bij een typische inhoudsanalyse wordt er een corpus afgebakend – een bepaald deel van media-uitingen waarover de onderzoeker uiteindelijk uitspraken wil doen. Dat kan op zeer verschillende manieren, aangezien er ook naar zeer verschillende zaken onderzoek gedaan kan worden. Een van de belangrijkste gevolgen daarvan is de keus voor kwalitatief dan wel kwantitatieve inhoudsanalyses. Deze zijn zeer verschillend in aard, maar delen wel dat het waarnemingsobject uit mediaproducten bestaat, waaruit een algemeenheid over de samenleving die ze heeft voortgebracht wordt afgeleid. De inhoudsanalyse dus is een instrument waarmee de onderzoeker specifieke waarnemingen aan mediamateriaal kan verrichten, waarmee iets gezegd kan worden over de werkelijkheid. Volgens Pleijter is het hierbij belangrijk een onderscheid te maken tussen de mediamaterialen die onderzoekers bestuderen en het verschijnsel waarover zij uitspraken willen doen: ‘mediamaterialen zijn concrete, waarneembare objecten, terwijl het verschijnsel waarover uitspraken worden gedaan een constructie is van de onderzoeker’ (2006, 9). Hierboven vermelde ik al dat er een belangrijke scheidslijn bestaat tussen kwantitatieve en 25
kwalitatieve inhoudsanalyses. Beide hebben gemeen dat mediamaterialen de objecten zijn waaruit de onderzoeker de rol, functie of invloed van boodschappen destilleert. Het verschil bestaat er voornamelijk uit dat de wetenschapper dat op verschillende manieren kan doen: simpel gezegd kan hij dat doen door te tellen (kwantitatieve inhoudsanalyse) of door te lezen (kwalitatieve inhoudsanalyse). De vraag welke van de twee werkwijzen het meest bruikbaar is, kan op twee verschillende manieren worden benaderd. De eerste visie benadrukt dat er aan kwalitatief en kwantitatief onderzoek verschillende epistemologische uitgangspunten ten grondslag liggen die betrekking hebben op de manier waarop onderzoekers hun kennis vergaren over de door hen onderzochte werkelijkheid. Voor kwantitatief onderzoek wordt daarbij uitgegaan van een objectief waarneembare werkelijkheid. Kwalitatief onderzoek is daarentegen gebaseerd op het idee dat de werkelijkheid niet objectief is vast te stellen maar wordt gecreëerd door de voorstellingen die mensen zelf van de wereld maken. Daarom moeten onderzoekers zich verdiepen in de betekenissen die mensen toekennen aan de wereld om hen heen (Pleijter 2006). De tweede manier om het onderscheid tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek te verklaren is meer praktisch van aard. In de praktijk lijkt de probleemstelling van de onderzoeker eerder leidend voor het type onderzoek dat hij gaat uitvoeren, dan zijn epistemologische visie. Dus omdat sommige vragen zich simpelweg niet laten beantwoorden door het becijferen van een bepaald verschijnsel, is er behoefte voor kwalitatief onderzoek. Op deze manier bezien laat het verschil tussen beide methodes zich dan ook het beste kenmerken door de verschillende vormen van onderzoeksresultaten: in kwantitatief onderzoek komen die in de vorm van getallen en bij kwalitatief onderzoek juist niet. Bij de keus tussen een kwantitatieve of een kwalitatieve werkwijze moet dus vooral gekeken naar de eigenschappen van het onderzochte. In sociaal- en taalwetenschappelijk onderzoek wordt vaak gebruik gemaakt van kwalitatieve inhoudsanalyses. Beide zijn onderzoeksstromingen die veel gebruik maken van interpretatie en leunen op de hermeneutiek, de leer van de tekstuitleg. De kwestie die hier voor ons ligt, namelijk in hoeverre de media bijdragen aan een positief beeld van de Heinekenontvoerders en in hoeverre mediaboodschappen over hen voldoen aan de standaard narratieve structuur van het verhaal van de criminele held, begeeft zich op het grensvlak tussen sociaal- en taalwetenschappelijk onderzoek. ‘Held’ en ‘crimineel’ zijn beide sociale constructies, net zo goed als het talige constructies zijn.
4.2 De kwalitatieve eigenschappen van misdaadnieuws Uit het bovenstaande blijkt dat er in dit onderzoek gebruik moet worden gemaakt van een kwalitatieve inhoudsanalyse. De mate waarin bepaalde criminelen een positieve pers krijgen, laat zich immers niet goed kwantificeren. Misdaadnieuws geeft over het algemeen geen expliciete waardeoordelen over criminelen en hun acties; meestal vertelt het simpelweg wat er gebeurd is. Dat wil echter niet zeggen dat dit soort berichten waardevrij zijn. Integendeel: veel mediaberichten over criminaliteit staan vol van intertekstuele constructies en nuanceverschillen die in direct verband moeten worden gezien met de cultuur waaruit ze voortkomen (vgl. §3.6). De kwalificatie ‘topcrimineel’ heeft immers naast een andere betekenis ook een hele andere lading dan ‘kruimeldief’. Als er – hypothetisch – bijvoorbeeld sprake zou zijn van een topcrimineel die een moord pleegt, dan wordt dat door zowel de producenten als de consumenten van een nieuwsbericht erover wellicht als ‘logischer’ ervaren dan er eenzelfde bericht zou zijn over een ‘kruimeldief’ die een moord pleegt. Deze culturele connotaties zijn complex en spelen voornamelijk een rol onder de oppervlakte van de nieuwsberichten. Dit in tegenstelling tot een onderzoek waarbij een eenvoudige 26
claim wordt onderzocht. Een voorbeeld is een onderzoek naar de vraag wie de claim maakt dat loverboys een probleem zijn. Bij een dergelijk onderzoek is het mogelijk een corpus aan krantenberichten die over loverboys spreken te verzamelen, vervolgens te kijken of loverboys een probleem genoemd worden en daarna te kijken wie dat dan zegt. In ogenschouw nemend dat een probleem pas een probleem is als iemand, of meerdere mensen, dat zo ervaren (claimen), is het inzichtelijk om te weten wie een dergelijke claim eigenlijk maakt. Dit gaat dus niet op voor een verschijnsel als de criminele held die, zo zullen we zien, vaak maar ten dele expliciet in een mediabericht verschijnt of helemaal onopgemerkt blijft. Er zullen maar heel weinig nieuwsberichten in directe en klare bewoording uitspraken doen over de heroïsche eigenschappen van criminelen spreken. Des te meer zijn er te vinden die spreken over een ‘spectaculaire’ bankoverval, een ‘ingenieuze’ inbraak of een ‘gedurfde’ uitbraak. En het zijn dit soort kwalificaties die mediaberichten richting en betekenis geven, zoals we in hoofdstuk één hebben gezien. Om te onderzoeken op welke manier de media hebben bijgedragen aan een positief beeld van de Heinekenontvoerders moeten we ons dus richten op de door die media gebruikte kwalificaties.
4.3 Kwalitatieve inhoudsanalyses: problemen en typen Kwalitatieve inhoudsanalyses zijn complexer dan hun kwantitatieve tegenhangers in de zin dat ze minder eenduidige materie behandelen. De grote rol die de onderzoeker heeft in het proces van interpreteren dat de basis van kwalitatieve inhoudsanalyse vormt, leidt tot problemen met de wetenschappelijke fundering van dit soort onderzoek. Het is immers lastig om een vastomlijnde procedure op te stellen om kwalitatieve gegevens te interpreteren. Er zijn wel pogingen gedaan om de onderliggende methode voor verschillende vormen van kwalitatieve inhoudsanalyses te expliciteren. Heijmans (geciteerd in Pleijter 2006, 20-24) onderscheidt vijf typen inhoudsanalyses op basis van de begrippen ‘framework’ en ‘logic’. De eerste term staat voor de uitwerking van de probleemstelling van een inhoudsanalyse en de tweede heeft betrekking op de gehanteerde procedures tijdens de uitvoering van de betreffende inhoudsanalyse (Pleijter 2006, 20). Op basis van een deze aspecten kwam Heijmans tot een typologie van vijf vormen van kwalitatieve inhoudsanalyses: retorische, narratieve, discours-, structuralistisch-semiotische en interpretatieve inhoudsanalyse. Maar Pleijter (2006) heeft in zijn onderzoek naar de wetenschappelijke fundering van kwalitatieve inhoudsanalyse geen gronden gevonden waarop dit onderscheid gerechtvaardigd wordt. Toch zijn Heijmans voorbeelden illustratief en zelfs bruikbaar, daarom nu eerst een korte beschrijving (alle op basis van Pleijter 2006). Retorische analyse De assumptie in retorische analyses is dat er een zekere overtuigende werking uitgaat van mediaboodschappen door de manier waarop de boodschap in tekst of beeld wordt gepresenteerd. Dergelijke analyses richten zich op manifeste structuurkenmerken van mediaboodschappen. Onderzoeken die naar deze werkwijze zijn ingericht kijken vaak naar formele structuurelementen als compositie, argumentatiestructuur, het gebruik van metaforen en andere stijlmiddelen. Narratieve analyse In narratieve analyses worden mediaboodschappen beschouwd als vertellingen of verhalen. Dat houdt in dat er sprake is van een begin- en een eindsituatie, met daartussenin allerlei verwikkelingen en gebeurtenissen die zich afspelen rond personages. De analyses houden zich bezig met het verloop 27
van het verhaal, ook wel de verhaallijn of het plot genoemd, of de typering van de tekst als genre (een soort verhaal). De werkwijze houdt in dat de narratieve structuur van de boodschap uit elkaar gerafeld en beschreven wordt als een patroon. Discoursanalyse Discoursanalyses worden vooral vaak door zowel sociaal- als taalwetenschappers gebruikt. Er bestaat daardoor ook een grote diversiteit binnen dit type inhoudsanalyse, maar het gemeenschappelijke kenmerk is de gedetailleerde aandacht voor taalgebruik. Onderzoekers die deze vorm van inhoudsanalyse toepassen, richten zich op de relatie tussen het taalgebruik, het gebruik van bepaalde termen of manieren van spreken, en de maatschappelijke machtsverhoudingen. Daarbij is de maatschappelijke betrokkenheid van de onderzoeker van groot belang voor een steekhoudende interpretatie van de onderzoeksgegevens. Toonzetting, woordkeuze, het achterwege laten van informatie, het wel of niet citeren van bepaalde actoren en de wijze van presentatie van die citaten zijn aspecten die bij discoursanalyse gebruikt kunnen worden. Structuralistisch-semiotische analyse Het structuralisme en de semiotiek zijn verwant met elkaar en er zijn veel varianten. Het gemeenschappelijke idee is dat betekenis tot stand komt op basis van culturele conventies, codes en verborgen afspraken. Het structuralisme richt zich op mythen in culturen. Mythen zijn basale verhalen die iets zeggen over de manier waarop een cultuur tegen de werkelijkheid aankijkt. Ze werken als een model om basale problemen te thematiseren, te ordenen en op te lossen. Via observeerbare kenmerken van bijvoorbeeld mediaboodschappen tracht het structuralisme deze mythen bloot te leggen. Interpretatieve analyse Een interpretatieve kwalitatieve inhoudsanalyse lijkt wellicht een pleonasme; zoals gezegd veronderstelt een kwalitatieve inhoudsanalyse een uitgebreide interpretatie. Heijmans (1996) identificeert echter een aparte vorm van inhoudsanalyse die zich richt op het ontwikkelen van theorieën. Onderzoekers die er gebruik van maken hanteren een uitgesproken open perspectief op het onderzochte mediamateriaal en proberen daarmee nieuwe conceptuele categorieën of typen te ontwikkelen die specifiek zijn voor het empirisch materiaal. Een goed voorbeeld van een dergelijk onderzoek is het werk van Hobsbawm (1969) over criminele helden: hij onderzocht geen grote hoeveelheid (volks)verhalen over criminelen en kwam aan de hand daarvan tot zijn theorie over sociale bandieten. Deze vijf typen inhoudsanalyses verschillen van elkaar, maar de grenzen ertussen zijn in veel gevallen dusdanig diffuus dat Pleijter (2006) tot de conclusie komt dat ze feitelijk niet bestaan. Maar ze zijn wel bruikbaar om het perspectief of de invalshoek van de onderzoeker te kunnen duiden. Elke onderzoeker komt vanuit een bepaalde achtergrond en wijdt zich aan het onderzoek met bepaalde verwachtingen. Dat is bij kwalitatieve inhoudsanalyses vaak bepalend voor hoe het onderzoek verder is ingericht. Daarbij begeven veel specifieke onderzoeken zich op de grens tussen twee of meerdere van de genoemde onderzoeksvormen. Ook voor dit onderzoek zijn er meerdere typen inhoudsanalyse – meerdere perspectieven – die geschikt zijn om de twee onderzoeksvragen te beantwoorden. De eerste onderzoeksvraag – in hoeverre de media bijdragen aan een positief beeld van de Heinekenontvoering en -ontvoerders – kan worden beantwoord met behulp van een retorische/beeldanalyse en een discoursanalyse. Om 28
met de tweede te beginnen: het taalgebruik dat media gebruiken om elementen uit het verhaal van de ontvoering te duiden, is een indicator voor de mate waarin de samenleving de misdaad als kwalijk heeft beschouwd. De betrokken journalist is immers niet alleen zelf een onderdeel van de samenleving, het valt aan te nemen dat hij bij het schrijven van zijn mediatekst in zekere mate rekening heeft gehouden met de normen en waarden van zijn publiek. Daarnaast speelt de presentatie van het geheel van tekst, de tekstopmaak en beeld een belangrijke rol in het creëren van betekenis voor de lezer. Daarvoor moet er vanuit een retorisch/beeld perspectief naar de berichtgeving worden gekeken. Bepaalde retorische varianten, zoals het gebruik van full quote, hebben een directer of dwingender effect dan andere (Braet 2007, 131). Hetzelfde geldt voor dikgedrukte elementen als koppen en het gebruik en de keuze voor bepaalde foto’s of tekeningen (Van den Broek et. al. 2010, 151). Hoewel retorica en beeldanalyse twee duidelijk verschillende wetenschapsstromingen zijn, behandel ik hier beide samen. Dat kan omdat beide hier ongeveer hetzelfde soort effect op de berichtgeving hebben: ze benadrukken bepaalde elementen van het verhaal dat de krant als geheel brengt. Bovendien vormt de retorica een van de drie belangrijkste theorieën (naast Gestalt en semiotiek) om beeld te analyseren (Van den Broek et. al. 2010). De nadruk ligt in dit onderzoek evenwel op discoursanalyse, mede door beperkingen van het corpus (hierover meer in §4.5). De nadruk op discours en de beperkingen van het corpus zorgen er ook voor dat ik hier niet dieper inga op de achterliggende theorieën voor retorica en beeldanalyse. Maar om uitspraken te kunnen doen over de betekenis van berichtgeving over welk onderwerp dan ook, is het eigenlijk onontbeerlijk om tenminste een deel van deze beeldvorming te analyseren. De lussen en spiralen die, zoals uitgelegd in §3.6, volgens Ferrell et al. zo belangrijk zijn bij het creëren van betekenis in het collectief waaruit de samenleving bestaat, worden zichtbaar in de samenballing van boodschappen in beeld, (tekstuele) kwalificaties en retorische stijlmiddelen. De tweede onderzoeksvraag die dit onderzoek behandelt, luidt: ‘in hoeverre voldoen de Heinekenontvoerders aan de stereotypering van criminele helden zoals die is verwoord door Hobsbawm, Kooistra en Seal?’. Deze stereotypering heeft directe betrekking op de narratieve structuur van het verhaal van de criminele held en dat van de Heinekenontvoering en het ligt hier dan ook voor de hand deze vraag te beantwoorden met behulp van een narratieve analyse. Hierbij kan worden afgegaan op de lijsten met kenmerken van criminele helden die de genoemde auteurs hebben gemaakt. Deze kunnen worden vergeleken met de elementen die naar voren komen uit de analyse van berichten in de media over de Heinekenontvoering en –ontvoerders.
4.4 Uitvoering Hierboven werd al melding gemaakt van de begrippen ‘framework’ en ‘logic’ die Heijmans (noot) gebruikte om verschillende typen inhoudsanalyse te onderscheiden – het framework bestaat uit de probleemstelling waarvoor een inhoudsanalyse wordt ingezet, de logic staat voor de gehanteerde procedures. Dat laatste vormt bij kwalitatieve inhoudsanalyses vaak een probleem omdat onderzoekers vaak niet precies kunnen aangeven welke procedures zij precies hebben gevolgd bij het analyseren van het onderzoeksmateriaal. Veel onderzoeken die gebruik maken van kwalitatieve inhoudsanalyses zijn daardoor niet goed te reproduceren, wat de wetenschappelijke kwaliteit schaadt. Daarom is het van belang de ‘logic’ die gebruikt is om de onderzoeksvragen te beantwoorden hier te expliciteren. 29
4.4.1 Thema’s Voor de eerste onderzoeksvraag moeten de teksten uit het corpus worden onderzocht op het gebezigde discours en de gebruikte beeldtaal en retoriek. Daarvoor zal er een analyse worden gemaakt van het gebruik van tekstonderdelen met een bepaalde, betekenisvolle lading. Omdat ‘betekenis’ een glibberig begrip is, heb ik in eerste instantie de relevante artikelen verkennend doorgelezen om inzicht te krijgen in de verschijningsvorm van deze betekenisvolle tekstonderdelen. Daaruit kwam naar voren dat het onmogelijk is de betekenis van deze artikelen af te leiden uit zoiets concreets als bijvoorbeeld de gebezigde bijvoeglijk naamwoorden. In plaats daarvan moeten alle tekst- en beeldonderdelen en hun onderlinge relatie als potentieel betekenisvol worden beschouwd. Deze betekenisvolle elementen moeten echter wel op een gestructureerde manier worden gezocht en geregistreerd: de ‘logic’ van dit onderzoek. Daarvoor heb ik een aantal duidelijk herkenbare thema’s geëxpliciteerd, die het mogelijk maken het verhaal van de ontvoering te bezien in termen van verhalen van criminele helden. Deze thema’s zijn weliswaar niet altijd even expliciet in de tekst aanwezig, maar ze hebben wel een duidelijk definieerbare betekenis. Met behulp van deze thema’s wordt het mogelijk die betekenis door het gehele corpus te overzien; relevante zaken als het perspectief van de berichtgeving, identificatie met bepaalde actoren en het verloop daarvan in de berichtgeving kunnen er gemakkelijk door worden (samen)gevat. Tegengestelde thema’s kunnen daarbij heel goed in hetzelfde artikel voorkomen, aangezien de houding van de auteur zonder problemen dubbelzinnig kan zijn. Sterker nog: dit lijkt eerder regel dan uitzondering. De volgende thema’s zijn onderscheiden: 1. De ontvoerders en/of hun daden zijn stoutmoedig en/of intelligent. Het ligt voor de hand dat een zo duidelijk kwalijke misdaad als de ontvoering van een persoon, dreigen met geweld en het eisen van enorme geldbedragen niet direct op steun kan rekenen. Ook journalisten betrachten een zekere mate van politieke correctheid die voorkomt dat ze in al te positieve bewoordingen over de zaak schrijven. Toch is er in veel artikelen duidelijk een ondertoon herkenbaar waaruit respect en waardering voor de ontvoering spreken – óók als er in andere delen van het artikel sprake is van een duidelijke afkeur van de ontvoering. Een dergelijk waarneembare teneur maakt dat de ontvoerders worden gelauwerd met een aura van stoutmoedigheid dat normaliter alleen ‘klassieke’ helden ten deel valt: durf, zelfverzekerdheid, voorbereidheid, wilskracht, doeltreffendheid. Het woord ‘stoutmoedig’ is in dit verband een bijna perfecte woordconstructie die laat zien hoe ‘stout zijn’ vaak tegelijkertijd heel moedig is. Dit thema kan blijken uit concrete stellingen als ‘de ontvoering is goed voorbereid’ maar ook uit meer indirecte constructies waar de lezer zelf een conclusie uit moet trekken, bijvoorbeeld: ‘de hele overval duurde nog geen tien minuten’. Het zinsonderdeel ‘nog geen’ betekent in een dergelijke zin méér dan alleen dat de overval binnen tien minuten voorbij was. Het impliceert een gedegen voorbereiding en adequaat handelen van zowel de individuele overvallers als de groep als geheel. Als dit thema aanwezig is, versterkt het in belangrijke mate het idee dat we hier met een criminele kampioen te maken hebben. 2. De ontvoerders hebben de controle Op het moment dat de ontvoerders eisen stellen, of als die worden ingewilligd, zijn de ontvoerders de baas. Iedere keer dat dit gebeurt, klinkt deze machtsverhouding ook door in de berichtgeving. Als dat het geval is, worden de overheidsdiensten automatisch zwakker en stijgen de ontvoerders in aanzien.
30
3. De ontvoerders zijn menselijk. Door de ontvoerders als min of meer ‘normale’ mensen neer te zetten worden hun keuzes ook menselijk. Het stelt lezers die misdaad in principe afkeuren in staat zich toch met de daders te identificeren. De ontvoerders worden mensen die ´verkeerde keuzes´ hebben gemaakt. Deze begripvolle positie maakt de weg vrij voor het bagatelliseren van de misdaad en uiteindelijk vergiffenis. Dit thema komt het sterkst naar voren in vergoelijkende beschrijvingen van de ontvoerders als ´vrije jongens´ of in de vorm van beschrijvingen van hun privé-wereld. 4. De ontvoerders en/of hun daden zijn onmenselijk/ Heineken en Doderer zijn (zielige) slachtoffers. Misdaad is antisociaal en schadelijk voor de samenleving. Door in de berichtgeving de misdaad of het leiden en de zieligheid van de slachtoffers te benadrukken, verworden de daders ervan tot onmenselijke figuren. Als dit thema in de berichtgeving verschijnt, bestaat het er meestal uit dat de misdaad tot in detail beschreven wordt. Bijvoorbeeld: ‘Heineken en Doderer werden drie weken lang vastgehouden in een koude donkere cel, waar zij aan de muur waren geketend met kettingen.’ 5. De ontvoerders zijn slachtoffers van bureaucratie. Het beeld van de gewone burger die door machtige instituties gemangeld wordt, is voor veel mensen herkenbaar. Het kwaad is bij een dergelijk thema steevast de bureaucratie, en degene die er slachtoffer van wordt, verdient medelijden en steun. Tijdens de uitleveringsprocedure die nodig was om de twee gevluchte Heinekenontvoerders Cor van Hout en Willem Holleeder naar Nederland te kunnen halen, verscheen dit thema in zekere mate in de Nederlandse pers. Het wordt zichtbaar door expliciete verwijzingen naar bureaucratie en door het kenbaar maken van vertragingen in de procedure. 6. Politie en justitie falen of zijn machteloos. Het werk van politie en justitie werd tijdens de ontvoeringszaak nauwgezet gevolgd door de pers. Op het moment dat zij falen in hun taak – dat wil zeggen het opsporen en veroordelen van de ontvoerders van Heineken – kan dit worden gezien als een overwinning voor de ontvoerders. Dit thema komt meestal naar voren in concrete toespelingen op de onmacht: ‘De politie heeft geen idee in welke hoe de daders moeten worden gezocht’ 7. Politie en justitie zijn gecorrumpeerd. Op het moment dat politie en justitie zelf niet meer te vertrouwen zijn, dan vallen alle regels weg. Corruptie wordt op dat moment wellicht als erger beschouwd dan ontvoering en de ontvoerders krijgen het sentiment mee omdat ze oneerlijk worden behandeld. 8. Politie en justitie handelen correct. Het omgekeerde geldt als politie en justitie hun werk goed doen. Op het moment dat er in de berichtgeving positief over politie en justitie wordt geschreven, identificeert de lezer zich met hen. 9. Heineken is een machtige industrieel. Een belangrijk element van dit onderzoek gaat over de vraag welk perspectief journalisten in hun berichtgeving kiezen. Kiezen voor een slachtofferperspectief ligt in het algemeen meer voor de hand dan kiezen voor een daderperspectief, maar dat gaat lastiger als het slachtoffer puissant rijk is. De rijkdom van Heineken maakt hem op een bepaalde manier minder sympathiek. Dit zien we vooral terug in beschrijvingen als ‘biergigant’, ‘multimiljonair’ of ‘rijkste man van Nederland’, maar dit thema is ook te herkennen in beschrijvingen van Heinekens leven. Bechrijvingen van een selfmade 31
man die zich met regelmaat in societykringen begeeft, geven hem enerzijds aanzien, maar tegelijkertijd ontstaat er een afstand tussen de wereld van ‘gewone stervelingen’ en ‘de man die alles heeft’. 10. De zaak wordt is uitzonderlijk. Het benadrukken van de bijzonderheid van de ontvoering, geeft de zaak een aura van importantie. Daarmee ontstijgt de zaak het ‘gewone’ misdaadnieuws en dit draagt bij aan het idee dat de daders meer dan ‘gewone’ criminelen zijn. Dit verschijnt op verschillende manieren in de berichtgeving, bijvoorbeeld door uitspraken als: ‘de langstdurende ontvoering na de Tweede Wereldoorlog’, of: ‘spectaculaire ontvoering’. Als deze thema’s in de berichtgeving voorkomen, dan betekenen ze iets: ze hebben een consequentie. Hoewel dit in allerlei nuances kan voorkomen, is er grofweg een tweedeling te maken in wát de thema’s betekenen. In essentie gaat het in de berichtgeving om identificatie met een van de betrokken groepen hoofdpersonen: de politie, de slachtoffers of de ontvoerders. Het positieve beeld van criminelen bestaat er dus uit als de berichtgeving de lezer in de richting van identificatie met de ontvoerders stuurt. De politie staat voor gerechtigheid en orde, de slachtoffers voor medelijden en de ontvoerders voor gedurfdheid. Door de berichtgeving met behulp van de codes te abstraheren, wordt de opbouw ervan als geheel steeds duidelijker. Wat uiteindelijk zichtbaar wordt, is hoe het verhaal in de media een eigen entiteit wordt en bezit neemt van alle betrokkenen in de Heinekenontvoering. Al die actoren krijgen hun eigen connotaties mee in de berichten die in de pers verschijnen, die op die manier worden teruggevoerd aan de samenleving. Met behulp van bovengenoemde thema´s worden deze onderliggende betekenissen dus behapbaar: in de resultaten zullen aan de hand van concrete voorbeelden uit de berichtgeving de thema´s worden uitgelegd waarna hun betekenis beargumenteerd kan worden geïnterpreteerd. Uiteindelijk zal dit leiden tot een selectie van relevante fragmenten of segmenten van het verhaal die een reductie van het corpus teksten constitueren. Deze ‘samenvatting’ maakt het daarop mogelijk de onderzoeksvraag te beantwoorden. 4.4.2 Narratieve structuur De tweede onderzoeksvraag heeft betrekking op de narratieve structuur van het verhaal van de Heinekenontvoering. Hiervoor is gebruik gemaakt van de lijsten met kenmerken voor criminele helden zoals geformuleerd door Hobsbawm, Kooistra en Seal. Deze zijn eenduidig genoeg om op de berichtgeving toe te passen. In principe wordt punt voor punt bekeken in hoeverre de berichtgeving over de Heinekenontvoering overeenkomt met de narratieve structuur van een standaard outlawverhaal. Uiteindelijk kan er een optelsom van de resultaten worden gemaakt waaruit een antwoord kan worden geformuleerd. Overigens moet hierbij worden opgemerkt dat niet alle punten in de lijstjes van de genoemde auteurs noodzakelijkerwijs aanwezig moeten zijn in een verhaal om te kunnen spreken over een criminele held (Seal 2009, 74-75): uiteindelijk blijft het een kwestie van interpreteren. Als er bepaalde elementen van het verhaal speciaal veel nadruk krijgen, dan kunnen deze zwaarder wegen. Daarnaast is het zo dat het kan zijn dat we niet te maken hebben met een standaardverhaal van criminele helden. Het kan goed zijn dat slechts elementen uit het verhaal overeenkomen met dat van een Robin Hood-crimineel.
4.5 Corpus Om antwoord te kunnen geven op de twee onderzoeksvragen is er een corpus samengesteld van berichten uit dagbladen, alsook enkele boeken. De periode waarin de beeldvorming van de 32
Heinekenontvoering is ontstaan, is aanzienlijk en gaat ook vandaag de dag nog door. De belangrijkste periode is echter die waarin de ontvoering en haar directe nasleep nog nieuws genereerde. Die periode loopt van 10 november 1983, een dag na de ontvoering, tot enkele weken na de veroordeling van ontvoerders Cor van Hout en Willem Holleeder op 19 februari 1987. De periode is per onderzocht dagblad opgerekt tot de datum waarop het laatste artikel over de ontvoeringszaak in die krant verscheen, zonder melding te maken van latere misdaden van de betrokken ontvoerders. Om uitspraken te kunnen doen over de mediale verbeelding van de ontvoering, zijn alle berichten die vier van de vijf grote Nederlandse dagbladen met betrekking tot de ontvoering tussen de genoemde data publiceerden in het onderzoek meegenomen. Logischerwijs neemt de intensiteit van de berichtgeving enige tijd na de ontknoping van de ontvoering sterk af, maar toch is er ook later nog regelmatig uitgebreid aandacht besteed aan de zaak, vooral ook door de problemen met de uitlevering van ontvoerders Cor van Hout en Willem Holleeder door Frankrijk aan Nederland. Bij het bovenstaande moet wel het een en ander worden opgemerkt. Ten eerste zijn er beperkende keuzes gemaakt voor het corpus. De krantenberichten over de ontvoeringszaak zijn geselecteerd uit vier van de vijf grootste Nederlandse dagbladen: Trouw, de Volkskrant, het Parool en De Telegraaf. Het vijfde grote dagblad, NRC Handelsblad, gaf minder gemakkelijk toegang tot zijn archieven en is daarom buiten beschouwing gelaten. Overigens mag worden aangenomen dat dit de uitkomsten van dit onderzoek nauwelijks beïnvloeden zal, aangezien NRC Handelsblad qua signatuur nogal in het midden van het spectrum zit. In ogenschouw nemend dat de overeenkomsten tussen de berichten uit de wel onderzochte dagbladen überhaupt vrij groot zijn, is het aannemelijk dat de berichtgeving van de NRC niet onontbeerlijk is om uitspraken te doen over de berichtgeving over de ontvoering. Belangrijker is dat meer uitgesproken dagbladen zoals De Telegraaf aan bod komen. Ten tweede is het corpus op verschillende manieren beperkt door de archieven waarin is gezocht. Allereerst is er het probleem van het uitknippen. Om ruimte besparen hebben de documentalisten van de dagbladen relevante artikelen uitgeknipt alvorens ze op microfilm vast te leggen. Het nadeel hiervan is dat de originele context waarin het artikel geplaatst moet worden, wegvalt. Hierdoor is soms niet duidelijk of een artikel op de voorpagina heeft gestaan of hoe het zich verhield tot de rest van de krantenpagina. Soms lijkt het er ook op dat foto’s of ander beeld niet zijn bijgevoegd, wat de mogelijkheden tot beeldanalyse logischerwijs nogal beperkt. Dit is echter lang niet altijd zo: vaak zit het beeld er gewoon bij en staan de paginanummers van de artikelen vermeld. De artikelen zelf zijn bovendien in hun originele opmaak en verschijningsvorm, waaruit ook een boel valt af te leiden. De tweede beperking heeft te maken met de manier waarop de kranten dossiers aan hebben gelegd. Ten tijde van de ontvoering documenteerden de dagbladen zelf berichtgeving over onderwerpen die zij als interessant genoeg voor een eigen dossier zagen. Tegenwoordig wordt de gehele berichtgeving dagelijks digitaal gedocumenteerd door digitale knipselservices als LexisNexis. Dat gebeurde echter pas sinds de vroege jaren negentig en voor de voorgaande jaren heb ik dan ook gebruik moeten maken van de microfiches van de dagbladen zelf. Daardoor zijn er grote verschillen in de volledigheid van de onderzochte berichtgeving ontstaan. De Telegraaf had bijvoorbeeld veel minder artikelen in het dossier opgenomen dan er, naar mag worden aangenomen, zijn gepubliceerd. Daarom heb ik aanvullend gezocht in de archieven van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Hoewel alle jaargangen van De Telegraaf daar integraal op microfiche te doorzoeken zijn, is het nadeel van dit archief dat er niet gemakkelijk in gezocht kan worden op een bepaald onderwerp. Om alle berichten over de Heinekenontvoering te vinden, moet een onderzoeker feitelijk vier jaar aan kranten doorzoeken. Aangezien dit een zeer tijdrovende zaak is, heb ik me beperkt tot 33
het doen van een aanvullende steekproef. Daarbij heb ik uit de andere kranten een aantal belangrijke gebeurtenissen in de zaak gesignaleerd, waarna ik op de corresponderende datum in De Telegraaf ben gaan zoeken. Dit leidde tot 22 extra artikelen verspreid over de gehele onderzochte nieuwsperiode. De steekproef leverde geen onverwachte resultaten op waarop ik heb geconcludeerd dat verder onderzoek, hoewel wenselijk, niet noodzakelijk is om een gedegen antwoord op de onderzoeksvraag te kunnen geven. De precieze kwantiteit van de onderzochte artikelen staat hieronder vermeld: De Telegraaf: 108 artikelen in de periode tussen 10 november 1983 en 5 juni 1993 (22 hiervan zijn afkomstig uit een steekproef in de Koninklijke Bibliotheek, de overige 86 uit de archieven de krant zelf). Het Parool: 253 artikelen in de periode tussen 10 november 1983 en 13 februari 1992. de Volkskrant: 120 artikelen in de periode tussen 10 november 1983 en 23 maart 1991. Trouw: 163 artikelen in de periode tussen 10 november 1983 en 5 januari 1994. Naast dagbladen is er ook gekeken naar twee boeken die misdaadjournalist Peter R. de Vries over de ontvoering heeft geschreven. De aandacht die misdaadjournalisten hebben besteed aan de zaak, weerspiegelt de publieke interesse. De reeds genoemde discrepantie in perspectief tussen De Vries’ eerste boek De zaak Heineken (1983) over de ontvoering en zijn bestseller De ontvoering van Alfred Heineken van enkele jaren later (1987) is daarbij tekenend voor de veranderende eigenschappen van die interesse. Daarnaast is er gebruik gemaakt van de recenter verschenen boeken Tijdperk Willem Holleeder: 25 jaar poldermaffia (2008) van de hand van Telegraaf misdaadjournalisten John van den Heuvel en Bert Huisjes, en De Heinekenontvoering (2010) dat freelance journalist Nick Kivits en Heinekenontvoering-kenner Sjerp Jaarsma in opdracht van Panorama over de zaak schreven.
34
5 Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten van de kwalitatieve inhoudsanalyse van de berichtgeving over de ontvoering van Heineken en Doderer besproken. ‘De berichtgeving’ is op dit moment nog een ongrijpbaar en onhandelbaar begrip. Om tot inzichten erover te komen zijn een aantal stappen doorlopen die beschreven staan in het vorige hoofdstuk. Kort gezegd houdt de toegepaste methode in dat er een aantal lezingen of waarnemingen van het onderzochte materiaal hebben plaatsgevonden. Er werd begonnen met een zeer breed perspectief, waarna er bij elke lezing steeds concreter gezocht werd naar kenmerkendheden die als ‘interessant’ uit de voorgaande lezing naar voren waren gekomen. Omdat de lezer van dit onderzoek nog niet bekend is met de gebeurtenissen die de aanleiding vormde van de onderzochte artikelen, worden die gelijktijdig beschreven. Door een chronologisch overzicht te geven van de gebeurtenissen en de bijbehorende berichten in de media, Vanuit een breed perspectief toewerkend naar een steeds gedetailleerdere visie zouden daarom respectievelijk de algemene indrukken, de narratieve analyse en de discours- en retorische analyse aan bod moeten komen. Maar omdat de artikelen de basis vormen van de publieke fascinatie en daarmee voor de boeken, is het logischer om eerst te kijken naar de veranderingen in de berichtgeving zelf. Na deze analyse van het gebezigde discours en de beeld-retorische kwaliteiten van krantenartikelen zal ik het verhaal als geheel behandelen in de narratieve analyse. Hiervoor worden de krantenberichten en boeken als één geheel beschouwd zodat ook daar een narratieve analyse van gemaakt kan worden.
5.1 Algemene indrukken Het eerste dat opvalt aan de berichtgeving over de Heinekenontvoering en de periode daarna, is de hoeveelheid artikelen die de onderzochte dagbladen tussen het begin van de ontvoering en de veroordeling van Holleeder en Van Hout aan de zaak hebben gewijd. De media lijken niet uitgepraat over de zaak te kunnen raken, ook als er nauwelijks nieuws is – al moet erbij worden vermeld dat de zaak wel veel onverwachte plot twists heeft gekend als ook een ongekend en onverwacht lange periode waarin deze plaatsvonden. De honderden krantenartikelen en de twee boeken van De Vries (1983 en 1987) die voor dit onderzoek zijn onderzocht, vormen evenwel nog maar het begin van de volledige berichtgeving. Tijdschriften en televisiemedia, die voor dit onderzoek om praktische redenen buiten beschouwing gelaten zijn, zijn waarschijnlijk eveneens een zeer interessant terrein voor verder onderzoek naar de positieve connotaties die de Heinekenontvoerders in de pers meekregen. Maar ook de dagbladen laten zich wat dat aangaat zeker niet onbetuigd. De extreme aandacht die de ontvoeringszaak genereerde alleen al is opmerkelijk te noemen. Op het eerste gezicht lijkt dat vooral verklaard te kunnen worden door de fascinatie die mediaconsumenten koesteren voor misdaad, maar er is meer aan de hand. De enorme media-aandacht die de ontvoering al direct na het bekend worden ervan kreeg, leidde, in combinatie met de informatiestop die direct daarna door de ontvoerders werd geëist, tot opvallende journalistieke bokkensprongen. Ten tijde van de ontvoering zelf probeerden journalisten koste wat kost het laatste nieuws als eerste te brengen, wat resulteerde in feitelijk compleet lege berichten (Geen nieuwe ontwikkelingen in zaak Heineken – in Het Parool 15 november 1983), onware of foutieve berichten (bijvoorbeeld de melding dat Heineken en Doderer bevrijd waren zonder dat er losgeld was betaald), en zelfs een nieuwe vorm van journalistiek (er ontstaat commotie over de verschijning van de zogenaamde chequeboekjournalistiek in Nederland: in antwoord op de informatiestop bood tijdschrift Panorama 50.000 gulden voor de gouden tip over de ontvoerders. Dit 35
tot groot ongenoegen van de politie en media die zichzelf boven dergelijke praktijken plaatsen). Het is opvallend te lezen hoe verschillende kranten elkaars berichtgeving al tijdens de ontvoering bekritiseren. Het lijkt er stellig op dat iedereen zich beseft dat vanaf het moment dat Heineken ontvoerd werd de zaak dusdanig buitengewoon is dat de hype die volgt een logisch gevolg is. De vraag hierbij is natuurlijk wel hoe oorzaak en gevolg wat dit betreft in elkaar steken. Ten tweede valt het op dat er grote verschillen bestaan tussen de vorm van berichtgeving in de verschillende onderzochte dagbladen. Kranten van verschillende signatuur gaan ieder op hun geheel eigen wijze met de materie om. Trouw en de Volkskrant betrachten nog enige vorm van terughoudendheid, al ontkomen ook zij af en toe niet aan de sensatie van het gebeurde. Maar Het Parool en vooral De Telegraaf hebben bijna ongeremd gepubliceerd over de zaak. Vette koppen, veel foto’s en tekeningen en een veel uitgesprokener taalgebruik zijn hier gevolgen van. Dit is van belang om te kunnen duiden in hoeverre de media bijdragen aan het positieve beeld van de Heinekenontvoerders en hier zal verderop in dit hoofdstuk uitgebreid op terug worden gekomen.
5.2 Fases Een derde punt dat opvalt is dat de berichtgeving als geheel een aantal fases doormaakt. De eerste fase is die van de ontvoering zelf, dus nog voor de ontknoping, en kenmerkt zich in deze onder andere door uitgebreide speculaties over de identiteit van de ontvoerders, de verblijfplaats van Heineken en de verslaglegging van de feiten die naar buiten komen met betrekking tot getuigen van de ontvoering, politieverklaringen en de voortgang in het onderzoek. Ook worden er in deze fase veel artikelen geschreven die maar zijdelings of helemaal niet met de Heinekenontvoering te maken hebben. Alle onderzochte dagbladen komen in deze fase met trivia over Heineken en maken vergelijkingen met andere grote ontvoeringszaken. De volgende fase bestaat uit de nieuwsexplosie die volgde op de bevrijding van Heineken en Doderer. Na een drietal weken van spanning en onzekerheid (óók voor journalisten, zij het op een andere manier dan voor slachtoffers en de familie) komt er in één keer een enorme hoeveelheid informatie naar voren. Daarbij blijkt dat er niet alleen veel te vertellen valt, maar vooral ook dat het een indrukwekkend en spannend verhaal was. De achtergrondartikelen die een terugblik werpen op de ontvoering worden vaak met groot literair gevoel gebracht, zoals we nog zullen zien. De tweede fase is belangrijk, omdat het voor alle betrokkenen lijkt alsof de nieuwsbron omtrent de ontvoering nu wel snel zal opdrogen. Journalisten schrijven aan hun conclusies, maar de zaak krijgt nog een staartje – een flinke staart zo blijkt. Waar de tweede fase in de derde overgaat, is moeilijk precies aan te wijzen. Je zou kunnen zeggen dat de derde fase begint zodra de eerste grote commotie geluwd is en de Heinekenontvoering voor het eerst sinds ruim een maand steeds minder prominent aanwezig is in de media. Andere sleutelmomenten waarop de derde fase van de berichtgeving in zou kunnen gaan is op het moment dat Cor van Hout en Willem Holleeder in Parijs gearresteerd worden, of wellicht het moment dat zij op advies van advocaat Max Moskowicz besluiten in hoger beroep te gaan tegen hun uitlevering aan Nederland. In ieder geval komt er een moment waarop de berichtgeving nauwelijks meer over de ontvoering of haar directe nasleep gaat, maar veel meer over perifere zaken en de lotgevallen van de ontvoerders en met name Willem Holleeder en Cor van Hout. Deze laatste fase duurt jaren voort tot die laatste ontvoerders uiteindelijk in 1987 worden veroordeeld voor de ontvoering. Hun mededaders zijn op dat moment allemaal al lang veroordeeld en zitten vast op Frans Meijer na (Meijer ontsnapte in 1985 in afwachting van een door de rechter gesommeerd psychiatrisch onderzoek). Waar de scheiding tussen fase twee en fase drie ook precies ligt, het is 36
tevens het moment waarop er in de berichtgeving een scheiding is ontstaan in de groep ontvoerders. Meijer, Boellaard en Erkamps zijn gepakt en in Nederland veroordeeld, Van Hout en Holleeder zitten vast in Frankrijk maar vechten nog steeds een juridisch gevecht tegen uitlevering en lijken daarmee nog niet uitgespeeld, althans in de media en de publieke opinie. Deze tweedeling lijkt grote gevolgen voor alle Heinekenontvoerders te hebben gehad, als is het onmogelijk aan te tonen wat het effect precies geweest is.
5.3 Beeld- en discoursanalyse Door in de berichtgeving over de Heinekenontvoering drie fases te onderscheiden, wordt het mogelijk om te zien hoe de houding van de Nederlandse pers ten opzichte van de Heinekenontvoerders langzaamaan veranderde. De door journalisten gebruikte woorden en perspectieven veranderen gedurende het verloop van de zaak. Ook de verschillen tussen de onderzochte dagbladen worden in dit onderdeel behandeld. Deze zijn meer retorisch van aard: de manier waarop de verschillende dagbladen de materie presenteren is in sterke mate tekenend voor hun achtergrond en hun houding ten opzichte van het verhaal. Omdat woordkeuze en presentatievormen sterk met elkaar in verband staan, worden ze min of meer gelijktijdig behandeld. 5.3.1 Fase 1: de ontvoering zelf Als Heineken en Doderer op de vroege avond van 9 november 1983 door Willem Holleeder, Cor van Hout, Jan Boellaard en Frans Meijer worden overmeesterd en weggevoerd in een bestelbus, is dat vanzelfsprekend groot nieuws. Het feit dat tijdens ontvoeringen journalisten de kans krijgen nieuws te brengen dat nog niet is afgelopen, maakt het voor hen een niet te missen gebeurtenis. Het is dan ook geen wonder dat de voorpagina’s van donderdag 10 november allemaal melding maken van de ontvoering. De Telegraaf kopt in karakteristiek massieve en onderstreepte letters ‘FREDDIE HEINEKEN EN CHAUFFEUR ONTVOERD’ en de voorpagina staat vol met spannende foto’s van het nachtelijke politieonderzoek dat op de ontvoering volgde. De andere dagbladen zijn iets terughoudender: Trouw meldt de ontvoering met ‘‘Freddie’ Heineken ontvoerd’ een ruim artikel op de voorpagina en foto’s van Heineken, de voor de ontvoering gebruikte bestelbus en de taxi die de ontvoerders even kon volgen. De Volkskrant is nog het meest terughoudend met een kop die het doet lijken alsof er op de redactie van uit is gegaan dat de krantenlezer al op de hoogte van de ontvoering is: ‘Heineken is nog spoorloos’ – de bovenkop vermeldt evenwel ‘topman bierconcern in Amsterdam ontvoerd’1. Ook hier een karaktervolle foto van Heineken die het bericht begeleid. Ook Het Parool (zie figuur 1) kiest voor een grote, prikkelende kop – ‘Kidnappers ‘deponeren’ brief’ – en een bovenkop die melding maakt de Figuur 1: Het Parool 10 november 1983
1
ontvoering. Boven het hoofdartikel staan twee reacties van ervaringsdeskundigen Maurits Caransa – zelf gekidnapt in 1977 –
Overigens lijkt dit de norm bij de Volkskrant: na de bevrijding van Heineken en Doderer kopt het ochtendblad ‘Groot deel losgeld nog zoek’, met daarboven in een veel minder nadrukkelijk lettertype ‘Heineken en chauffeur na drie weken vrij’. Vreemd genoeg heeft de redactie er in beide gevallen voor gekozen om het belangrijkste nieuws schijnbaar zijdelings te brengen terwijl dat wat nog aan de gang was werd benadrukt.
37
en Gerrit van der Valk, wiens vrouw een jaar eerder was ontvoerd. Een enorme portretfoto van Heineken met een sigaret en kleinere foto’s van Doderer en de gepantserde dienstauto maken de focus op de slachtoffers compleet. In die eerste krantenkoppen en de foto´s zijn een aantal zaken te herkennen die later nog veel terug zouden komen. Karakteristiek voor die eerste fase is de focus (ook in de vorm van foto’s) op de slachtoffers Heineken en Doderer: de identiteit en achtergrond van de ontvoerders is nog volkomen onbekend, wat journalisten noopt zich op de slachtoffers van de ontvoering en de politie te richten. In alle dagbladen van die dag staan artikelen die een korte impressie van Heinekens leven geven. Deze artikelen lijken nog het meest op een in memoriam zoals we dat voor een bekende zakenman als Heineken zouden verwachten. Vaak wordt genoemd dat Heineken een goede band met het Nederlandse Koningshuis heeft en een graag gezien gast is op allerlei ‘high society’ gelegenheden. Doderer krijgt vanzelfsprekend minder aandacht, maar hij wordt wel Figuur 2: De Telegraaf 10 november 1983 door alle dagbladen als een trouwe, dienstbare en speciale werknemer neergezet. In De Telegraaf is er zelfs een miniartikeltje aan de ‘speciale band’ tussen Heineken en zijn chauffeur gewijd (figuur 2). De kenschetsen van Heineken en zijn bedrijf melden die eerste dag ook allemaal dat er eerder een poging is gedaan het concern te chanteren. Dit benadrukt enerzijds de slachtofferrol van Heineken maar anderzijds vooral zijn rijkdom. Een ander opvallend element is de mate van spanning die sommige koppen brengen: Het Parool komt op pagina vijf met een spannende kop: ‘Taxichauffer haakt af bij het zien van pistool’. Eronder volgt het relaas van taxichauffeur ‘Fredje’, die de ontvoering had zien gebeuren en nog een tijd achter de ontvoerders was aangereden tot zij hem in de gaten kregen en hem met een pistool bedreigden. Dit gebeurde toen de ontvoerders en hun slachtoffers aan het overstappen waren in een andere auto, nadat zij net door een fietstunneltje nabij het Amstelhotel waren gereden. Dit fietstunneltje geeft de meeste dagbladen aanleiding die eerste dag al gewag te maken van de grondige voorbereiding van de ontvoering. Die zou blijken uit het van te voren verwijderen van een aantal paaltjes die moesten voorkomen dat automobilisten door het fietstunneltje rijden. Afgezien van de overmeestering van Heineken en Doderer en de korte achtervolging door Fredje, is dat op die eerste dag het enige dat de kranten aan feitelijk informatie over het ´hoe´ van de ontvoering kunnen brengen. Trouw en de Volkskrant citeren een politiewoordvoerder over de paaltjes die stelt dat de ontvoerder hun zaak goed hadden voorbereid. Trouw en de Volkskrant hebben exact hetzelfde citaat en het lijkt er sterk op dat ook de correspondent van De Telegraaf naar de bewuste politievoorlichter heeft geluisterd. De Telegraaf stelt dat ‘de kidnapping tot in de details moet zijn voorbereid (mijn cursievering, J.L.)’, althans (één zin verder), dat de politie dat opmaakt uit de verwijdering van de paaltjes. Het Parool heeft als enige een ander idee over de paaltjes, namelijk dat ze zijn omver gereden door automobilisten die eerder die week een verkeersopstopping hadden willen vermijden. Vanaf de volgende dag onderschrijft ook Het Parool de lezing dat de paaltjes als voorbereiding zijn weggehaald door de ontvoerders. Het verwijderen van de paaltjes in het fietstunneltje bij het Amstelhotel keert gedurende de gehele berichtgeving over de ontvoering terug als bewijs dat de ontvoerders de zaak grondig hadden voorbereid. Het artikel in Het Parool bevat niet alleen kleine onjuistheden, het sterk verhalende karakter ervan zorgt ook voor het duidelijk verschijnen van een aantal waarderingen. Het artikel staat bol van 38
een soort onuitgesproken respect voor de gedecideerdheid en gedurfdheid van de ontvoerders, het falen van de politie en eerbied en inlevingsgevoel voor Heineken en Doderer: De overvallers en hun buit, goed voor een miljoenen-losprijs, zijn gevlogen. Alles heeft zich in minder dan tien minuten afgespeeld. (…) Nu pas komt het hele politie-apparaat goed in werking. De Amsterdamse korpschef beseft te maken te hebben met misschien wel de grootste ontvoering in de Nederlandse criminele geschiedenis.
Over Heineken vermeldt Het Parool dat hij er de man niet naar is om zich te omringen met veiligheidspersoneel: Het is een man die gaat en staat waar hij wil (…) het dynamisch middelpunt van de onderneming (de Heineken brouwerij, J.L.).
(Het Parool 10 november 1983) Deze verhaalelementen vormen tezamen een duidelijk plaatje: de ontvoerders zijn mannen waarmee niet te spotten valt, ze weten wat ze willen en zijn goed in wat ze doen. De politie is te langzaam om ze tegen te houden en heeft ontzag voor de ontvoerders. En Heineken is een man van (goede, normale) principes, ondanks dat hij heel rijk is (aan het begin van het artikel wordt hij een beetje oneerbiedig een ‘biergigant en multimiljonair’ genoemd). Bij dit artikel op de eerste dag worden de kaarten al geschud in de onderlinge rolverdeling. Het ontzag voor de ontvoerders en de interesse van de media en de samenleving in de zaak neemt de volgende dagen alleen maar toe. Dit blijkt duidelijk als we de koppen van de artikelen uit Het Parool achter elkaar zetten: Donderdag 10 november – dag één: Kidnappers ‘deponeren’ brief Caransa: ‘Ik hoop dat hij rustig blijft’ Van der Valk: ‘Oude wonden open’ Taxichauffeur haakt af bij het zien van pistool – Politie volgt eerst een andere auto Freddie Heineken Rijkste Nederlander: 1,3 miljard Leven Heineken gesloten boek – ‘Freddie’ praat alleen maar over zijn onderneming
Vrijdag 11 november – dag twee: Ontvoerders eisen 30 miljoen – politie vermoed dat Heineken en chauffeur nog in Nederland zijn Ontvoerders maken politie monddood
Zaterdag 12 november – dag drie: Geen resultaat van politie in zaak Heineken
Wederom blijkt uit deze serie koppen de gevoelsmatige rolverdeling: ontvoerders zijn in controle van de zaak, Heineken is het (rijke) slachtoffer en heeft een moeilijke tijd voor de boeg en de politie staat 39
machteloos. Bovendien wordt benadrukt dat het om een spannende zaak gaat: de kop over de taxicahuffeur geeft niet zozeer aan wat er gebeurd is, maar benadrukt de dreiging en de actie van de ontvoering. Vooral voor De Telegraaf en het Parool is deze benadering kenmerkend: het is een spannend verhaal dat ook zo verteld wordt. Dit is van groot belang, aangezien een dergelijk verhaal ook zorgt voor de noodzaak voor een held, of in ieder geval personages (daders, slachtoffers en opsporingsinstanties) waarmee de lezer zich in meer of mindere mate identificeert. 5.3.1.1 ‘Het weiland is groen voor de haas’ – spanning en gebrek aan informatie Alle dagbladen bieden ongeveer ditzelfde spectrum aan berichten. Wat echter zeer verschilt, is de hoeveelheid ruimte die de dagbladen eraan besteden. Het Parool neemt daarin samen met Trouw een middenpositie in, maar De Telegraaf verbeeldt de sensatie van de ontvoering overduidelijk. Op vrijdag 11 november, de tweede dag van de ontvoering is de kop weer zeer indrukwekkend: ‘Eis van de kidnappers: 25 MILJOEN!’. Afgezien van wat reclames en een klein, en in vergelijking wel zeer saai bericht over het niet doorgaan van bezuinigingen in de ziektekostenaftrek, staat de gehele voorpagina in het teken van de ontvoering. Waar de dag ervoor Heinkens portret stond, is nu een foto van Doderer geplaatst, en verderop in de krant staat een artikel over de ‘martelende onzekerheid’ waarin zijn familie moet verkeren. Waar een dag eerder foto’s van het politieonderzoek op de voorpagina stonden, is er nu een foto van Heinekens zwaar bewaakte villa. De meelevende lezer wordt gerustgesteld door een artikel dat het sterke karakter van Heineken beschrijft: ‘Kidnappers hebben aan Heineken een kwaaie’ en er is een flinke foto waarop Heineken prinses Gracia van Monaco ontvangt. Ook op zaterdag is er nog heel veel aandacht voor de zaak in De Telegraaf. Naast het bericht op de voorpagina dat er een mogelijk spoor naar de ontvoerders is gevonden, staat er op pagina zeven een achtergrondartikeltje dat onomwonden duidelijk maakt dat er hier sprake is van een professionele bende. De zaak is ‘maandenlang voorbereid’ en op ‘geraffineerde wijze’ uitgevoerd: ‘waarschijnlijk heeft men zelfs een keertje proefgedraaid’. Die zaterdag verschijnt er bovendien nog een opmerkelijk artikel van Peter de Vries in de krant waarin hij uit de doeken doet hoe het voelde toen hijzelf korte tijd gegijzeld was. Daaronder staat nog een column van strafpleiter Max Moszkowicz over de juridische implicaties van ontvoering die ermee besluit dat ‘er [voor ontvoeringen] maar één remedie afdoende is: geen miljoenen hebben’. Deze stortvloed aan berichtgeving over de ontvoeringszaak en over perifere onderwerpen in De Telegraaf is volkomen afwezig in de Volkskrant, die bijna krampachtig een tegengestelde houding lijkt aan te nemen. In een fractie van de ruimte die De Telegraaf aan de zaak besteedt, brengt de Volkskrant droog en in vergelijking bijna ongeïnteresseerd de feiten. Op vrijdag 11 november is er één achtergrondartikel over andere ontvoeringen, maar voor de rest worden alleen nieuwe gebeurtenissen beschreven. In de Volkskrant blijft dit zo tot de ontknoping van de ontvoering. Dit resulteert er in ieder geval in dat deze krant geen speculaties brengt. Alle andere dagbladen maken zich wel een keer schuldig aan een onzekere kop als ‘politie heeft wellicht signalement ontvoerders’ (Trouw woensdag 16 november), ‘ontvoerders mogelijk Nederlanders’ (Het Parool dinsdag 15 november) of ‘mogelijk spoor naar ontvoerders Heineken’ (De Telegraaf zaterdag 12 november). Op maandag 14 november wordt er voor het eerst melding gemaakt van de mysterieuze felicitatieboodschap in De Telegraaf: in een brief die kort na de ontvoering was afgegeven op een politiebureau in Den Haag hadden de ontvoerders bij wijze van communicatie geëist dat het Heinekenconcern een felicitatieadvertentie in die krant zou plaatsen. Vrijdag en zaterdag had het 40
Heinekenconcern voldaan aan die eis door de tekst ‘Het weiland is groen voor de haas. Contact dringend gewenst’ in de felicitatierubriek te plaatsen. Deze tekst leidt de auteur van het artikel dat erover bericht in Het Parool tot de terechte veronderstelling dat het Heinekenconcern wil onderhandelen met de ontvoerders. De curieuze inhoud van de advertentie laat de journalist aan het eind van zijn artikeltje vrijelijk speculeren over de verstopte betekenis. Ook De Telegraaf speculeert over wat de betekenis van het cryptische bericht kan zijn. In het artikel dat de krant aan de advertenties wijdt, is bovendien een lichte trots waar te nemen over het feit dat de ontvoerders De Telegraaf hebben gekozen als beste krant om door te communiceren. Ter vergelijking: Trouw en de Volkskrant noemen het slechts in summiere artikeltjes die niet meer informatie bevatten dan wat er feitelijk gebeurd is. Langzamerhand krijgen alle dagbladen last van de informatiestop die de ontvoerders hebben geëist en die de politie en het Heinekenconcern ook betrachten. Er wordt in verschillende columns geklaagd dat er weinig informatie verschijnt (‘Stilte rond Heineken’ in Het Parool en ‘De stilte rond Heineken’ in Trouw op 19 november – ondanks de vergelijkbare naam niet door dezelfde auteur). Maar de meest opvallende berichten die betrekking hebben op de informatiehonger van de pers, gaan over de invoering van de zogenaamde ‘chequeboek journalistiek’ die het heeft voortgebracht. Weekblad Panorama heeft in advertenties in verschillende dagbladen 50.000 euro geboden voor ‘het verhaal’ van de ontvoering van Heineken, hetgeen bij veel journalisten van andere media in het verkeerde keelgat schiet. Volgens een berichtje in de Volkskrant (12 november) is het uitgeloofde bedrag er bewijs van dat ‘de ontvoering van de heer Heineken zeer tot de verbeelding spreekt’. De commotie die het nieuwtje genereerde, leverde Panorama natuurlijk bijzonder veel publiciteit op, al was dat niet de opzet als we toenmalig hoofdredacteur John Drieskens mogen geloven in een recent door Panorama zelf uitgegeven boek (Kievits en Jaarsma, 2010, 69). Overigens zou de actie nog wel een interessant staartje hebben, waar ik in het volgende deel op terug zal komen. De Heinekenontvoering werd door veel journalisten met meer de gewone aandacht gevolgd, maar Peter de Vries, die toentertijd schreef voor De Telegraaf, heeft zich als geen ander in de zaak vastgebeten. De jonge verslaggever – toen de ontvoering begon was hij nog net geen 27 jaar oud – besefte zich blijkbaar meteen dat deze zaak van groot belang was en besloot een boekje over zijn ervaringen te schrijven. Nog voor het einde van het jaar kwam ‘De zaak Heineken’ van zijn hand uit. Het is een boekje dat de eerste fase van berichtgeving over de zaak bijna perfect samenvat. Het bevat een uitgebreide beschrijving van de ontvoering zelf, geschreven in de tegenwoordige tijd en alsof De Vries erbij was. De rest van het boekje beschrijft de journalistiek moeilijkheden van de journalist om een goed verhaal te brengen, een eerbiedwaardige maar wellicht wat slijmerige beschrijving van Heineken en een uitgebreide beschrijving van het ‘ uitstekende politiewerk’ (De Vries 1983, 113). De verdachten komen nog nauwelijks aan bod en worden soms bij de verkeerde naam genoemd. Daarom staat dit boekje ook nog beschreven in de paragraaf van fase 1, ondanks dat het uitkwam in fase 2; het is de culminatie van de berichtgeving in fase 1. 5.3.1.2 Samenvatting fase 1 De thema’s die in fase 1 veruit het duidelijkst naar voren komen, hebben betrekking op de slachtoffers. Aan de ene kant wordt het slachtofferschap van Heineken en Doderer duidelijk op de voorgrond geplaatst door foto’s en artikelen over hun levens. Heineken en Doderer zijn als dit thema geldt bijna altijd gelijkwaardig: het maakt niet uit wie de chauffeur is en wie de biermagnaat, beide zijn immers ontvoerd. Aan de andere kant komt het thema van Heineken als machtige industrieel ook 41
vaak naar voren. Er zijn veel artikelen die vertellen over de onwaarschijnlijke rijkdom van Heineken en hoe hij deze vergaarde, en de high society kringen waar hij nu in omgaat. De toon hierin is evenwel niet al te negatief: Heineken wordt eerder weggezet als beroemdheid dan als machtige persoon. Toch maakt dit thema dat het moeilijk wordt je als gewone burger met Heineken te identificeren. Omdat de politie in deze fase maar weinig over de ontvoering loslaat, zijn er nauwelijks thema’s te signaleren die uitspraken doen over de manier waarop de politie de zaak behandelt. De nadruk ligt daarentegen sterk bij de ontvoerders. De weinige feiten die over de ontvoering bekend zijn, worden door de pers uitgelegd als tekenen van een grondige voorbereiding en doelmatige uitvoering en het corresponderende thema dat de ontvoerders stoutmoedig, daadkrachtig en slim zijn; professionele criminelen. Het thema dat de ontvoerders de controle over de situatie hebben, is ook zeer sterk aanwezig. Dat blijkt onder andere uit het feit dat ze de politie dwingen om bijna geen informatie meer los te laten, de gecodeerde advertenties en het respect dat de ontvoerders krijgen van politiewoordvoerders in de uitspraken die zij doen. Er wordt lichtelijk benadrukt dat de ontvoerders onmensen zijn, door in te gaan op de ervaringen van Caransa en Van der Valk, maar voor de rest bestaat de berichtgeving voornamelijk uit fascinatie voor de zaak zelf. In de eerste fase is het spektakel dat de ontvoering met zich meebrengt eigenlijk het voornaamste onderwerp van het nieuws. Daarvoor wordt de rol van de slachtoffers benadrukt en er wordt gespeculeerd over de rol en eigenschappen van de ontvoerders. Maar in essentie is de eerste fase de fase van de slachtoffers. 5.3.2
Fase 2: de ontknoping
Terwijl de kranten worstelen met een tekort aan informatie over de ontvoering, hebben er een flink aantal ontwikkelingen plaatsgevonden bij de politie. Ten eerste is er ‘tip 547’, de anonieme ‘gouden’ tip die de politie op het spoor van de Heinekenontvoerders heeft gebracht. Daarnaast wordt er met de ontvoerders gecommuniceerd over de betaling van het losgeld. De losgeldoverdracht vindt plaats in de nacht van 27 op 28 november. Maar de ontvoerders laten Heineken en Doderer na de betaling niet meteen gaan. Uiteindelijk besluit hoofdinspecteur Sietsma in de vroege ochtend van 30 november de timmerfabriek, waar de politie de ontvoerders dankzij de tip naartoe heeft kunnen volgen en waarvan zij stellig vermoedden dat Heineken en Doderer er zitten opgesloten, binnen te vallen. Na enkele onzekere minuten wordt het verstopte cellenblok gevonden en Heineken en Doderer worden bevrijd. Een paar uur later houdt Sietsma een persconferentie om het nieuws wereldkundig te maken. Het is op dit moment dat de berichtgeving de tweede fase in gaat. En het nieuws slaat in als een bom. Precies op het moment dat de aandacht voor de zaak begon te verslappen en er een onheilspellende toon begon door te sijpelen in de berichten die er nog aan werden besteed (‘Zwijgen ontvoerders vergroot angst om lot Heineken’, De Telegraaf 21 november)is het nieuws over een bevrijdingsactie van de politie alles wat nodig is om mediabreed de aandacht weer volledig op de zaak te vestigen. Zelfs de Volkskrant pakt voor haar doen groots uit met een centraal artikel op de voorpagina en verderop in de krant een gehele pagina over de ontvoering. Er is dan ook ineens heel erg veel nieuws. En aangezien Heineken en Doderer zijn bevrijd, is er voor de politie geen reden meer om terughoudend met informatie te blijven. Een stuwmeer van drie weken achtergehouden informatie wordt tijdens de persconferentie op 30 november over de verzamelde (inter)nationale pers uitgestort. Het is op dit punt dat het verhaal van de Heinekenontvoering nadrukkelijk veel inhoud krijgt. 42
Waar de spannendste elementen van het verhaal in eerste instantie bestonden uit het verwijderen van de paaltjes in het fietstunneltje en de curieuze communicatie via felicitatieadvertenties, komen er nu ineens een grote hoeveelheid opvallende details vrij. Ten eerste zijn de ontvoerden bevrijd en niet vrij gelaten, ondanks betaling van het losgeld. Daardoor ontstaat er een verhaallijn over de opsporingsacties van de politie, die achter de identiteit van de ontvoerders en de locatie waarop de ontvoerden werden vastgehouden is gekomen en een spannende losgeldroute heeft moeten rijden. Ten tweede is er het verhaal dat de politie over de verdachten, de voorbereiding en de uitvoering van de ontvoering kan vertellen. Als laatste is er ook nog het verhaal van de ontvoerden die – op een paar uur na – drie weken vastgehouden zijn onder nogal beroerde omstandigheden en nu eindelijk naar huis kunnen. Als we naar de koppen van die eerste december van 1983 kijken, lijken de drie verhalen ieder op zich al goed genoeg om een boek te rechtvaardigen (al blijkt het verhaal van de ontvoerders daarvoor op den duur het meest geschikt, zo zullen we zien). Omdat de berichtgeving direct na de ontknoping van de ontvoering het begin is van fase twee van de berichtgeving, is het van belang de inhoud ervan nauwgezet te bespreken. De gebeurtenissen worden in deze berichtgeving op een bepaalde manier voorgesteld waaraan gedurende de rest van de berichtgeving zal worden gerefereerd. In het volgende deel worden de dagbladen afzonderlijk besproken zodat verschillen ertussen duidelijk worden. Hier moet bij worden opgemerkt dat er natuurlijk vooral veel overeenkomsten tussen de dagbladen bestaan: het verhaal komt in alle kranten op hetzelfde neer. Maar de hoeveelheid aandacht, de teneur in de artikelen en de specifieke keuzes in woord en beeld zijn wel relevant. Het Parool Als avondkrant heeft Het Parool de primeur en kan als enige al op de dag van de bevrijding (woensdag 30 november) het nieuws naar buiten brengen. Voor zover dat mogelijk is, juicht de forse kop je tegemoet: ‘Freddie Heineken en Ab Doderer bevrijd’. Omdat de persconferentie laat was afgelopen lijkt het er echter wel zeer sterk op dat de redactie hemel en aarde heeft moeten bewegen om de deadline te halen. De berichtgeving is een rommelig relaas met een behoorlijk aantal taalfouten, inconsistenties en herhalingen, dat schippert tussen de bovengenoemde drie verschillende verhaallijnen. De redactie lijkt zich dit ook te hebben beseft, want onderaan het hoofdartikel staat verontschuldigend tussen haakjes het woord ‘ongecorrigeerd’ geschreven. Een groot deel van de berichtgeving die dag bestaat uit de letterlijke verklaring van hoofdinspecteur Sietsma. Doordat het nieuws rechtstreeks uit de persconferentie van de politie de krant is ingerold, is het niet verwonderlijk dat de focus op de visie van de politie ligt. Er ligt veel nadruk op de lezing dat de bevrijdingsactie ‘uitnemend’ is uitgevoerd. Sietsma kan zijn keuzes goed uitleggen waardoor de lezer sterk mee gaat leven met het verhaal van de politie: Zowel de familie Heineken als de politie stelden als prioriteit nummer één de veiligheid van de heren Heineken en Doderer. Als tweede prioriteit werd het het [sic] traceren en aanhouden van de ontvoerders gesteld en als derde het terugkrijgen van het losgeld
(Het Parool 30 november 1983) Door dergelijke beschrijvingen kan de lezer elders in de tekst goed begrijpen waarom de loods niet meteen is binnengevallen of waarom het losgeld is betaald. De leze identificeert zich met de politie en wordt betrokken bij haar keuzes. Er wordt gesteld dat er ‘een aanzienlijk’ losgeld bedrag geëist 43
was en dat het Heinekenconcern in overleg met de politie tot betaling bereid was, maar in eerste instantie ‘hiertoe echter geen gelegenheid kreeg’ omdat de ontvoerders praktisch gezien onmogelijke eisen hadden gesteld. Helemaal aan het eind van de officiële verklaring wordt vermeld dat de overhandiging van het losgeld uiteindelijk alsnog heeft plaatsgevonden, maar interessante details als om hoeveel geld het gaat en hoe de overdracht in zijn werk ging, worden er niet in vermeld. Ondanks de nadruk op de politie sijpelt ook in het full quote relaas van Sietsma hier en daar door dat de ontvoering ‘maandenlang’ moet zijn voorbereid. Nog meer dan dat wordt echter benadrukt dat de ontvoerders ook zeer gewelddadige mannen zijn. De volgende dag (donderdag 1 december) hebben de journalisten van Het Parool de tijd gehad voor een mooi artikel en de voorpagina kopt geheel in eigen stijl: ‘Adembenemende thriller liep goed af’, met als subkop: ‘De bevrijding van de haas en de vangst van de adelaar’, refererend aan de door de ontvoerders gebruikte codenamen voor respectievelijk de politie en henzelf. De kleur is geheel terug in het artikel: ‘de Parool-journalisten, die zich met deze zaak bezig hebben gehouden (Bert Bommels, Johan Carbo en Paul Grijpma, J.L.), stelden uit de nieuwste gegevens het volgende verslag samen.’ Al in de lead wordt de spanning opgebouwd door hoofdinspecteur Sietsma te citeren als hij de ontsteltenis schetst die door het bevrijdingsteam gevoeld werd toen Heineken en Doderer in eerste instantie niet gevonden konden worden in de loods: ‘aanvankelijk werd niets, helemaal niets, aangetroffen. We waren eigenlijk zeer teleurgesteld. De lege loods eindige op een blinde muur van hardboard en het was niet te zien dat daarachter nòg wat zat.’ De professionele bouw van de cellen en de manier waarop ze gecamoufleerd waren, wordt vanaf dit moment vaak aangehaald als bewijs van de goede voorbereiding van de zaak, op dezelfde manier als het verwijderen van de paaltjes in het fietstunneltje. Maar dit artikel is nog het meest interessant vanwege de spagaat tussen de in het voorgaande hoofdstuk genoemde thema’s. Omdat de politie de bron en oorzaak van al het nieuws is, is de overkoepelende teneur dat de politie goed werk heeft geleverd: ‘de politie, die al dagenlang een sterk vermoeden had dat Heineken en Doderer in de loods bij Halfweg zaten, had aan alles gedacht’. Maar daarnaast zijn er nog een boel andere, soms tegenstrijdige thema’s te signaleren. Enerzijds is er een letterlijk uitgesproken respect voor de goede voorbereidingen van de ontvoerders: ‘Sietsma (… ) sprak bijna onverholen zijn bewondering uit voor de gedegen voorbereidingen en timing van de ontvoerders: “Het was zó goed getimed dat we in de beginfase razend veel problemen hadden om precies te lokaliseren hoe ze waren gereden”.’ Elders wordt de zaak zelf geroemd: ‘De ontvoering van Heineken en Doderer mag zeker de meest spectaculaire misdaadzaak uit geschiedenis [sic] van de Nederlandse criminaliteit heten.’ Anderzijds worden de ontvoerders als bruten gekenschetst, hier wederom in een citaat van Sietsma: ‘de heren Heineken en Doderer moeten meer dan drie weken op deze wijze, deze middeleeuwse wijze, gekluisterd hebben gezeten en gelegen op een matras op de grond, alleen maar in een armzalige pyama’. En het wordt erger: de ontvoerden mochten zich niet verschonen en Heineken moest het zonder zijn hartpillen doen. Dat de ontvoerden zelf mochten kiezen wat ze te eten kregen, is natuurlijk onvoldoende om de balans in het voordeel van de kidnappers terug te doen slaan. De politie heeft die eerste december ook een boel informatie vrijgegeven over de mensen die zij verdenken van (betrokkenheid bij) de ontvoering. Direct na de bevrijding heeft de politie 24 mensen gearresteerd. Veruit de meesten daarvan zijn familie, vrienden of zakenrelaties van de vijf ontvoerders maar hebben niks met de ontvoering van doen, zo blijkt later. Onder de arrestanten zitten echter ook ‘M.E.’ en ‘J.C.B.’: Martin Erkamps en Jan Boellaard. De andere drie ontvoerders zijn nog voortvluchtig en genieten daarom bij uitzondering geen privacybescherming. Daarom 44
verschijnen hun namen gewoon in de krant: C. van Hout, W.F. Holleeder en F.Meijer worden aangewezen als voortvluchtige hoofdverdachten. Volgens het bericht behoren zij allen, inclusief de 22 anderen tot een grote ‘clan’ van een aantal families. De politie spreekt volgens het artikel letterlijk van ‘een groep mannen die (…) onderling zeer bevriend waren (…) en die bovendien met alle familieleden om die mannen heen een hechte band hadden’, dat er ‘in die club sprake was van een grote saamhorigheid’ en dat ze ‘ontzettend zelfverzekerd in hun optreden’ waren. Het beeld ontstaat van een grote maffia-achtige familie waarin iedereen elkaar dekt en iedereen betrokken is. De Telegraaf De Telegraaf besteedt 1 december 1983 natuurlijk ook volop aandacht aan de bevrijding van Heineken en Doderer. Op de indrukwekkende voorpagina (zie figuur 3) prijkt de vervaarlijke kop: ‘JACHT OP GANGSTERS’, met daaronder: ‘Na bevrijding van Heineken en Doderer’. Om die jacht wat te vergemakkelijken, heeft de redactie de vrijgegeven foto’s van de drie niet gearresteerde ontvoerders (Cor van Hout, Willem Holleeder en Frans Meijer) op de voorpagina gezet. Daarnaast is een foto te zien van een andere hoofdverdachte die op 30 november ’s avonds laat op Schiphol werd gearresteerd. In het artikel wordt hij aangeduid met de initialen R. G. en wordt hij het ‘brein achter de ontvoering’ genoemd. Later zal duidelijk worden dat het hier gaat om ‘Robbie’ Grifhorst, die nooit Figuur 3: De voorpagina van De Telegraaf van veroordeeld is, maar over wie veel betrokken 1/12/1983 politieagenten en journalisten zeggen zeker te weten dat hij bij de Heinekenontvoering betrokken was. De pontificale verbeelding van de vier is opmerkelijk aangezien het voor de Nederlandse politie niet gebruikelijk is (en was) om een dergelijke stap te ondernemen en ook kranten vaak terughoudend zijn met het plaatsen van dergelijke foto’s. Het geeft de indruk van een Wanted!-poster, zoals we die kennen uit cowboyfilms. Maar bij De Telegraaf worden die dag wel meer opvallende keuzes gemaakt. Alle foto’s op de voorpagina tezamen, schetsen een opvallend volledig beeld van de belangrijkste elementen van de ontvoering. De grootste foto biedt een overzicht van de Romneyloods op het industrieterrein waarin de ontvoerders Heineken en Doderer bijna drie weken lang hadden opgesloten. De foto is bewerkt: de loods is met een tekening opengewerkt zodat duidelijk wordt hoe de mannen achter een valse muur in geluidsdichte cellen waren opgesloten. Tekstballonnetjes geven uitleg over de foto en een inzetje toont de locatie van het industrieterrein. Op die manier geeft de foto in één oogopslag antwoord op de vraag waarmee een groot deel van de Nederlandse mediaconsumenten al drie weken rondliep: ‘waar zijn Heineken en Doderer?’. De foto die daarna het meest in het oog springt, is het sobere en smoezelige interieur van één van de genoemde cellen. Dat beeld beantwoord min of meer de vraag hoe het was voor de ontvoerden: niet gemakkelijk. Daarna vallen de foto’s van de al genoemde voortvluchtige ontvoerders en ‘R. G.’ sterk op. Ze beantwoorden een andere prangende vraag van de lezer: wie ontvoerden Heineken en wat voor soort mensen waren dat? Hoe zagen ze er uit? De kleinste plaatjes op de voorpagina zijn de dan 45
al vele weken in het nieuws verschenen portretten van Heineken en Doderer, hier niet groter dan een pasfoto afgedrukt. Zo zijn alle hoofdpersonen én de locatie in één oogopslag te overzien. De letterlijke verbeelding van de ontvoering is opmerkelijk grondig en doordacht. Het beeld geeft in combinatie met de voorkennis die de meeste lezers natuurlijk al hadden een benauwende nabijheid die ontbreekt bij de andere dagbladen. Qua tekst is de voorpagina echter nauwelijks interessant. Er is ook nauwelijks ruimte meer voor tekst. Des te meer aandacht voor uitleg en duiding in de rest van de krant: de gehele derde pagina van de krant is aan de ontvoering gewijd. Anders dan in de andere dagbladen wordt er veel meer een waardeoordeel over de ontvoering gegeven, vooral in een hoofdredactioneel (zie figuur 4). Het bericht geeft naast gelukwensen aan Heineken en Doderer en hun families, en aan de Amsterdamse politie ook en vooral een pessimistische visie op de contemporaine samenleving. Er wordt gesteld dat de ontvoering heeft aangetoond dat ‘Mafia-achtige [sic] zware criminaliteit vaste voet op Nederlandse bodem heeft gekregen. De rest van pagina 3 is een beschrijving van de gebeurtenissen die vergelijkbaar is met die in Het Parool, alleen is er hier nog duidelijker sprake van een veroordelend perspectief ten opzichte van de ´gangsters´. En de acties van de politie worden continu getypeerd als prudent, doordacht, maar tegelijkertijd doortastend en ´spectaculair´. Af en toe is de berichtgeving over het politieoptreden zó lovend, dat het wat overdreven lijkt: ‘de Amsterdamse politie leverde een prestatie van groot formaat. Ongebreidelde werkkracht ging gepaard met schijnbaar onbeperkte inventiviteit’. Het perspectief is overduidelijk dat van de politie, maar tegelijkertijd kan niet worden ontkomen aan de indruk dat de politie werd gedirigeerd door de ontvoerders. De meest in het oogspringende getuige ervan is een getekende landkaart van Nederland die de gereden losgeldroute weergeeft en laat zien hoe de bezorger heel Nederland werd doorgestuurd. Maar ook in het geschreven verhaal zijn het de ontvoerders die keer op keer de katalysator van veranderingen en gebeurtenissen zijn. Hoewel in dit artikel dus verre van expliciet, is er absoluut sprake van een besturende rol voor de ontvoerders. Verderop in de krant wordt de macht van de ontvoerders nog duidelijker als De Telegraaf eindelijk een primeur kan brengen die zij al twee weken in bezit had, maar waarvan in overleg met de politie is besloten deze niet te publiceren. Al op 17 november zijn twee Telegraaf journalisten (Wiemeyer en Dalhuijsen) op ‘onnavolgbare wijze’ (De Vries 1983, 82) in het bezit gekomen van een aantal velletjes papier met aantekeningen van de onderhandelaars van het Heinekenconcern. De briefjes zijn waarschijnlijk uit het afval van De Ark gehaald, de villa van Heineken in Noordwijk waar de politie een crisiscentrum had ingericht. Ze bevatten zinnen als ‘het geld is er, maar zo kan het niet geleverd worden. Zo kan het niet, ik móet U spreken’ Figuur 4: Hoofdredactioneel en geven op indringende wijze een beeld van de gevoelde hoogspanning bij commentaar dat aan de hand de onderhandelaars. Nu Heineken en Doderer veilig zijn kan De Telegraaf van de ontvoering het verval van Nederland schetst eindelijk met deze opzienbarende inkijkjes binnen de muren van het De Telegraaf 1-12-1983 onderhandelingscentrum naar buiten komen. In zijn boekje De zaak Heineken beschrijft Peter de Vries het vinden van de briefjes op een nogal trotse 46
manier. Als hij ze voorlegt aan Sietsma en andere stafleden van het politieonderzoek, en zij hem vragen hoe hij er aan is gekomen, antwoordt hij nogal bijdehand: ‘nu schort ik de voorlichting even op’ (1983, 83), refererend aan de informatiestop die de politie had afgekondigd. In het artikel op 1 december staat opvallend genoeg niets over het feit dat de krant al twee weken in het bezit van de gevoelige informatie is, waarschijnlijk omdat het doorzoeken van afval verboden is. De krant kan zich niet permitteren om zich op de borst te kloppen over de vondst. Die dag staat de hele Telegraaf in het teken van de ontvoering en is er natuurlijk ook aandacht voor de bevrijde ontvoeringsslachtoffers. Een aantal weinigzeggende artikelen die de gehele vijfde pagina van de krant beslaan, geven een beeld van de gebeurtenissen bij de Noordwijkse villa van Heineken waar zij naar toe zouden zijn gebracht. De kop en tussenkopjes op de pagina luiden ‘verfrissend bad’, ‘medisch onderzoek’, ‘ goed ontbijt’ en ‘onder de wol’, en er wordt gesuggereerd dat Heineken en Doderer dit alles hebben doorlopen na hun terugkeer op De Ark. De tekst geeft inkijkjes in gebeurtenissen die onzichtbaar moeten zijn geweest voor de journalisten van De Telegraaf en er wordt ook niet verduidelijkt van wie zij hebben gehoord dat dit zo heeft plaatsgevonden. De informatie is waarschijnlijk door een woordvoerder naar buiten gebracht, of lag dusdanig voor de hand dat de journalist het verhaal heeft gebaseerd op zijn eigen verwachtingen. In ieder geval biedt De Telegraaf de lezer dus ook dit deel van het verhaal. Na de uitvoerige behandeling van de verhaallijnen van de lotgevallen van de politie en de ontvoerden, is er nog één belangrijke verhaallijn onbehandeld: op pagina zeven richt De Telegraaf zich op de arrestanten en nog voortvluchtige ontvoerders. Ook hier weer de voor De Telegraaf zo kenmerkende vette kop: ‘Arrestanten allen afkomstig uit een grote familie-clan’. Dit wordt vooral opgehangen aan de arrestatie van Wim Holleeder senior, de vader van ontvoerder Willem Holleeder wiens vrouw en andere kinderen allemaal zijn gearresteerd. Van Holleeder senior wordt verteld dat hij lange tijd bij Heineken heeft gewerkt, hoewel er ‘regelmatig problemen’ met hem waren. ‘Dat hij niet eerder werd ontslagen, dankte hij aan Freddie Heineken die meermalen voor hem op de bres sprong als hij in een dronken bui reclameborden van andere brouwerijen vernielde en er borden van Heineken voor in de plaats hing’. Frappant is hier natuurlijk dat de suggestie is dat Heineken ontvoerd is door een brute ex-werknemer die hij nog in bescherming tegen zichzelf had genomen. Ook verderop wordt Holleeder senior als een opvliegend mens gekenschetst, als zijn verleden met de politie naar aanleiding van mishandeling van zijn familie ter sprake komt. Over de verdachten is verder nog niet heel erg veel bekend, en dat wat bekend is, blijkt in veel gevallen uiteindelijk niet te kloppen. Er wordt veel gewag gemaakt van de arrestatie van Jacob K. die uiteindelijk niet bij de ontvoering betrokken zal blijken. Om de leemte op de pagina over de ontvoerders zelf op te vullen is er een eigenaardige column van Mr. Max Moszkowicz aan de ontvoering gewijd. In zijn toentertijd blijkbaar vaste rubriek Recht voor zijn raap geeft de strafpleiter een soort juridische handleiding voor een ontvoering. Het perspectief is niet helemaal gericht op dat van ontvoerders, maar benadert de zaak toch ook zeker niet vanuit een geheel moreel ondubbelzinnige kant: ‘bij de keuze van de te ontvoeren persoon zal met name de kwaliteit van diens beveiliging ook een rol spelen’. Op dezelfde pagina een artikel over een modern ‘gadget’ dat opsporing bij ontvoeringen moet vergemakkelijken: een ‘inplantbaar mini-zendertje’ dat ontvoeringen moet gaan terugdringen. Trouw De onthullende persconferentie is ook de belangrijkste bron van nieuws voor de Trouw van één december. Ook dit dagblad volgt de drie belangrijke verhaallijnen van politie, ontvoerden en 47
ontvoerders, zij het niet zo gestructureerd als in De Telegraaf. In verschillende artikelen worden de verhalen behandeld op de manier waarop zij hebben plaatsgevonden – door elkaar verweven. Dit leidt ertoe dat de lezer meer een notie krijgt van het uitzonderlijk karakter van de zaak zelf, in plaats van de verbinding daarvan aan de goede voorbereidingen van de ontvoerders. Op de voorpagina staat een artikel dat in grote lijnen dezelfde vormen heeft als de overzichtsverhalen in Het Parool en De Telegraaf. Sietsma wordt wederom geciteerd over zijn uitspraken over de ‘middeleeuwse toestanden’ waarin Heineken en Doderer zijn vastgehouden en er is volop aandacht voor de kwaliteit van de politieactie waarbij zij daaruit zijn bevrijd. Van de verdachten wordt het enige dat over hen bekend is bij de politie, bekend gemaakt, namelijk dat zij een paar jaar eerder zijn gearresteerd vanwege betrokkenheid bij knokploeg die met geweld een kraakpand probeerden te ontruimen (deze informatie werd overigens wel in Het Parool naar voren gebracht, maar niet in De Telegraaf). Ook is er een artikel dat de kant van de politie belicht op de voorpagina. Verderop in krant vinden we een overzicht van de gebeurtenissen van de afgelopen drie weken dat wederom expliciet spreekt van een zeer goede voorbereiding die wordt bewezen door de verwijdering van de paaltjes in het fietstunneltje bij het Amstelhotel. Volgens het artikel hebben de ontvoerders de Romneyloods ‘van een dure soort (ongeveer zeventigduizend gulden)’ in de zomer laten bouwen om de gijzelaars te verstoppen. Lange tijd was er onzekerheid geweest over de vraag of de ontvoerders ad hoc hadden besloten ook chauffeur Doderer te ontvoeren, of dat dit gepland was. Het feit dat er twee cellen gebouwd waren, beantwoord die vraag en het draagt in dit artikel in sterke mate bij aan het idee dat de ontvoerders kosten noch moeite hadden gespaard de zaak zeer goed voor te bereiden. De berichtgeving in Trouw is verder weinig opzienbarend. Ze biedt veel minder emotionele en gedetailleerde verhalen dan Het Parool en De Telegraaf. Het is vooral blijdschap en opluchting die uit de kop op pagina 3 spreken: ‘Bevrijdingsbier mocht na drie weken rijkelijk vloeien’. Hoewel de kop lijkt te suggereren dat Heineken en Doderer na hun bevrijding een feestje hebben gebouwd, heeft de kop betrekking op de werknemers van de brouwerij die – overigens keurig na het werk – met elkaar naar de kroeg zijn gegaan om de bevrijding te vieren. Verder zijn de reacties van belangrijke betrokken personen van overheidswege eigen voor de berichtgeving van de Trouw. Naast het relaas van Sietsma, worden er reacties van de Amsterdams burgemeester Van Thijn en minister van justitie Korthals Altes opgetekend. Die laatste is door Trouw tevens om een reactie gevraagd op het vrijgeven van de foto’s van de ontvoerders. In een artikeltje geeft Korthals Altes aan dat ‘bij een zeer ernstige aantasting van de rechtsorde, waarbij welbewust mensenlevens op het spel worden gezet, (…) persoonlijke belangen van verdachten wijken voor het opsporingsbelang’. Het meest interessant is evenwel het hoofdredactioneel op pagina 5: het tekstje heeft als kop ‘voldoening, maar met mate’ en maakt gewag van de nog niet gearresteerde verdachten en het eveneens ontbrekende 25 miljoen aan losgeld. Het artikel spreekt de wens uit dat de politie ook deze weet te achterhalen om te voorkomen dat ‘een afschuwelijke vorm van misdaad loont’. Daarnaast doet het bericht uitspraken over de geheimhouding die de politie en het Heinekenconcern in de zaak hebben betracht. De argumentatie van de politie dat dit werd gedaan om te voorkomen dat er een soort ‘koerslijst’ voor te ontvoeren personen zou ontstaan wordt erin aangevallen. De Volkskrant De Volkskrant besteedt 1 december in vergelijking met de andere onderzochte dagbladen wederom de minste aandacht aan de ontvoering (figuur 5). In een feitelijke berichtgeving over de ontvoering 48
die duidelijk is gebaseerd op de persconferentie van een dag ervoor wordt melding gemaakt van de meest opvallende onderdelen daaruit, namelijk de ‘middeleeuwse omstandigheden’ en de woordkeuze ‘clan’ die gebruikt wordt om de ontvoerders te beschrijven. Diep in de verdere krant wordt er evenwel een hele pagina aan de ontvoering besteed, waarin de zaak uit de doeken wordt gedaan. Net als in Trouw is de scheiding tussen de drie verhaallijnen minder expliciet dan in Het Parool en De Telegraaf. De berichtgeving in de Volkskrant gaat zoveel minder diep in op sommige aspecten op de zaak, omdat de redactie ervoor lijkt te kiezen die in de volgende dagen over de kranten te verspreiden. Stukken die in Het Parool en De Telegraaf al in op de eerste dag verschijnen (voor Het Parool de eerste twee dagen) worden bij de Figuur 5: De Volkskrant 1 Volkskrant uitgesmeerd over de volgende dagen. december 1983: in verhouding Toch pakt de krant vooral ook qua beeld aanzienlijk uit. De nogal ingetogen voorpagina geeft de portretten van Heineken en Doderer en een sterke sfeerimpressie met een foto van de Romneyloods waarin zij opgesloten zaten en een foto van het interieur van de cel. Op pagina 9, die in het geheel aan de ontvoering is gewijd, staan nog meer foto’s van de loods op het bedrijventerrein De Heining (dat volgens de krant bij de gemeente bekend staat als ‘het Jacobse en van Es-terrein’; zeer toepasselijk, als we ons de satirische typetjes van komieken Van Kooten en De Bie herinneren), alsook een opvallende foto van de persconferentie van de politie waarop inspecteur Van Beek bijna letterlijk bedolven wordt onder de aandacht van vele tientallen journalisten. Verder is er die eerste december weinig over de berichtgeving te vertellen dat niet al naar voren is gekomen in de beschrijving van de berichtgeving van de andere dagbladen. 5.3.2.1 Afwikkeling De eerste december is een zeer belangrijke dag in de berichtgeving over de Heinekenontvoering. Voor alles wordt het duidelijk dat de interesse in de ontvoeringszaak onder journalisten en in de samenleving enorm is. Niet alle kranten storten zich met dezelfde hartstocht op de verwoording van de zaak, maar alle besteden er ruim aandacht aan, en sommige exorbitant veel. Daarnaast is het een sleutelmoment omdat het de triomf van de politie verbeeldt en tegelijkertijd een dieptepunt in de positie van de ontvoerders. De manier waarop Heineken en Doderer vastgehouden zijn, wekt een golf van verontwaardiging en ontzetting. De ontvoerders zijn evenwel nog niet uitgespeeld in het verhaal: de belangrijkste verdachten zijn nog voortvluchtig en het grootste deel van het enorme losgeldbedrag is eveneens zoek. In de dagen die volgen op de ontknoping van de ontvoering, sidderen de kranten nog na van de sensatie ervan. In alle kranten verschijnen reportages en achtergrondartikelen die ingaan op specifieke details over de drie verschenen verhaallijnen die sinds de bevrijding van Heineken en Doderer in de media te onderscheiden zijn. Het verhaal van de politie wordt ruimschoots verteld die eerste dagen, maar de andere twee verhaallijnen zijn nog redelijk onduidelijk. Wat betreft de ontvoerders is dat vrij logisch: aangezien zij nog voortvluchtig zijn of in afwachting van hun rechtzaak, is het niet te verwachten dat zij spoedig hun kant van het verhaal zullen vertellen. Maar het verhaal van de slachtoffers kan wel worden verteld. De pers zit er om te springen, getuige ook het verhaal in De Telegraaf dat zo levendig verslag deed van de gang van zaken na thuiskomst. Maar de 49
ontvoerderden willen in eerste instantie even helemaal met niemand praten. Op 1 december wordt in alle grote dagbladen een advertentie geplaatst waarin de families van Heineken en Dodederer en het Heinekenconcern het Nederlandse volk voor hun medeleven bedanken. Op 2 december volgt daarop een schriftelijke verklaring van zowel Heineken als Doderer. Hoewel alle dagbladen (Het Parool op de dag van de verklaring zelf, de andere op 3 december) de verklaring in zijn geheel afdrukken is het eigenlijk maar een korte verklaring. Heineken en Doderer vertellen kort hoe ze de drie weken gevangenschap hebben doorstaan. Dat was niet gemakkelijk, maar ook niet erg rijk aan gebeurtenissen. Beide beschrijven hoe ze, nadat ze de eerste dag ontdekt hebben dat ze geen middageten krijgen, van de vier boterhammen die ze als ontbijt kregen er een aantal bewaarden. Voor de rest zaten ze meestal vastgeklonken aan de muur en konden daardoor niet veel meer dan wachten, lezen in oude streekromannetjes of met zichzelf kaarten. In het begin hadden beide er geen weet van dat ze bij elkaar in de buurt gevangen zaten, later mochten ze af en toe met elkaar praten. Zoals gezegd zit de pers te springen om een levendig verhaal, maar beide verklaringen bieden maar weinig soelaas. En Heineken maakt aan het eind van zijn verklaring duidelijk dat er geen persoonlijk interviews gegeven zullen worden. Hij bedankt iedereen die heeft meegeleefd en hen die bloemen hebben gestuurd, maar daarmee houdt het verhaal van de ontvoerden op. Doderer eindigt met de door hem als zeer emotioneel ervaren bevrijding en een vergelijkbare melding: ‘en verder heb ik daar, nu en in de toekomst, niets aan toe te voegen’. Het gevolg van de summiere verklaringen is in eerste instantie een golf van medeleven, maar het lijkt voor het verhaalhongerige Nederlandse volk niet genoeg. Niemand klaagt erover dat de beide mannen niets meer te vertellen hebben – er was immers niet veel meer te vertellen en bovendien lijkt iedereen hun standpunt te begrijpen – maar men is wel wat teleurgesteld, wat doorklinkt in een kop als: ‘Heineken en Doderer mijden de publiciteit’ (Trouw, 2 december 1983). Het gevolg is wel dat de enige doorgaande verhaallijnen die van de politie en de ontvoerders zijn. En aangezien het verhaal van de politie al min of meer bekend is, begint de focus op dit moment bijna in zijn geheel naar de ontvoerders te verschuiven. Maar de eerste weken na de ontvoering zijn zoals gezegd voor de politie. Hoofdinspecteurs Sietsma en Van Beek beleven een periode van adoratie door de pers. Beide krijgen journalisten over de vloer die uitgebreide diepte-interviews van meer dan 2.000 woorden bij hen optekenen. Vooral Sietsma wordt het daarbij niet al te lastig gemaakt. Hij is the man of the hour en krijgt uitgebreid de gelegenheid om zijn keuzes en standpunten te verklaren. Het verhaal dat hij vertelt is een heldenverhaal: er zijn nauwelijks fouten gemaakt, iedereen werkte goed samen en iedereen was bereid zijn rol te vervullen. Vooral de agent die met het losgeld de losgeldroute van de ontvoerders heeft gereden, krijgt van Sietsma een heldenrol toebedeeld: ‘”Nee, we hadden uiteindelijk geen garanties gekregen voor zijn veiligheid. Omdat er nooit een echte overlegsituatie is geweest met de ontvoerders waar we die garanties aan de orde kunnen stellen. Trouwens, wat zijn waterdichte garanties in zo’n situatie?”’ Even verderop zegt hij strijdbaar over Figuur 6: Diepteinterview met hoofdinspecteur Sietsma: man of the hour. Het Parool, 3 december 1983 het nog niet gevonden losgeld: ‘… ik verwacht dat we nog wel een flink deel zullen vinden. Ik zeg 50
erbij dat dit maar een gevoel is. Ik weet zoiets natuurlijk ook niet’ (Het Parool, 3 december 1983, zie figuur 6). In dat laatste kreeg Sietsma snel gelijk. Al na een korte week wordt er in de de bossen bij Zeist het leeuwendeel van het losgeld in een aantal ingegraven plastic vaten teruggevonden nadat wandelaars een plastic zak met een stapel honderd dollar briefjes vinden. De triomf van de politie is bijna compleet: ‘slechts’ acht miljoen en nog steeds drie voortvluchtigen staan er tussen de politie en de totale overwinning op de ontvoerders. Op 10 december staat er in Het Parool een artikel onder de kop: ‘Zaak-Heineken in handen van koele rekenmeesters’, waarin wordt gesteld dat ‘de oude “kit”’ niet meer bestaat. ‘De rechercheur van de burgerpot, die vroeger dankzij briljante invallen en lange tochten langs rokerige dranklokalen van de penoze zijn tips verzamelde, is een moderne “computerkit”2 geworden die met behulp van het feilloze geheugen van de microprocessor criminele conspiraties poogt te ontrafelen.’ Het respect is groot en alomtegenwoordig: de politie is machtig, capabel en goed uitgerust. Het succes van de politie kent nog één grote opleving voordat het stiller wordt: Frans Meijer besluit zich aan te geven nadat hij in verwarde toestand contact heeft gezocht met een journalist van Het Parool. Naar blijkt heeft Meijer na de ontvoering een paar weken door Amsterdam gezworven. Tegen het einde van 1983 schrijft hij een wanhopige brief aan Het Parool waarin hij diepe spijt betuigt en aangeeft erg ongelukkig met zichzelf te zijn. De krant drukt delen van de brief af en vraagt Meijers vrouw te verifiëren dat het zijn handschrift was en om commentaar. In de kerstnacht van 1983 neemt de streng gelovige Meijer telefonisch contact op met een journalist van Het Parool, die hij een ‘goede christelijke krant’ noemt. In eerste instantie had Meijer gezegd zich te willen aangeven met hulp van een journalist van Het Parool, maar uiteindelijk loopt hij zelf het hoofdbureau van de politie binnen. Alvorens hij met rechercheurs zou praten, wilde Meijer echter eerst een aantal ‘randzaken’ tegen een journalist van Het Parool vertellen. De krant drukt zijn relaas met enige terughoudendheid af omdat het ‘niet gebruikelijk is mensen die van een zware misdaad worden verdacht in onze krant te interviewen’ (Het Parool, 29 december 1983). De krant gaat uiteindelijk toch overstag, om drie redenen: ten eerste omdat de politie dacht dat het het onderzoek ten goede zou komen. De tweede reden was dat de verklaring ´enig inzicht biedt in de beweegredenen die de ontvoerders tot hun daad hebben geleid en in de gevolgen die de misdaad, behalve voor de slachtoffers, ook voor de daders blijkt te hebben.´ Ten derde noemt de krant dat de ´bekentenis´ van Meijer hemzelf juridisch gesproken geen schade kan berokkenen (Het Parool, 29 december 1983). Meijer laat daarop een emotioneel verslag optekenen waarin hij stelt dat hij tot zijn daad was gekomen omdat hij gedesillusioneerd was geraakt in de samenleving nadat een aantal panden van hem waren gekraakt en de politie daarmee hem weigerde te helpen. Hij refereert daarbij aan de knokploeg die in 1981 met veel geweld een gekraakt pand aan de Leidsegracht had proberen te ontruimen. Meijer had daar samen met Holleeder en Van Hout deel van uit gemaakt en dit was de eerste en enige keer dat ontvoerders met de politie in aanraking waren gekomen. Over het losgeld laat Meijer nog los dat hij een aanzienlijk deel heeft verbrand op het strand, omdat het ‘bloedgeld’ zou zijn geweest. De politie geeft aan weinig waarde aan deze uitspraak te hechten. De artikelenreeks in Het Parool die aan Meijers ‘bekentenissen’ is gewijd, is opmerkelijk, omdat ze een platform bieden aan een crimineel die welbeschouwd bijna nog voortvluchtig is. De recherche had op dat moment immers nog niet eens de gelegenheid gehad om met Meijer te
2
Volgens het artikel was het de eerste zaak waarin een computer meedraaide om alle informatie te verwerken...
51
spreken. Verder is de reeks opmerkelijk omdat Meijer zo een verwarde indruk maakt en tegelijkertijd zo duidelijk afstand neemt van zijn daden. Voor de politie maakt het evenwel niet veel uit – zij hebben hun man. Het politielijstje met gestelde prioriteiten is bijna compleet: Heineken en Doderer zitten gezond thuis, bijna alle ontvoerders zitten vast en vrijwel het gele losgeld is teruggevonden. 5.3.2.2 Penoze Door het uitgebreid vertellen van het verhaal van de politie, wordt het nog onduidelijke verhaal van de ontvoerders steeds interessanter. Al op 3 december verschijnen er in De Telegraaf en Het Parool reportages die proberen licht te werpen op de wereld van de ontvoerders. Eerstgenoemd dagblad doet dat door de zussen van Holleeder op straat om informatie te vragen. De sensatiebeluste aard van het dagblad komt hierin duidelijk naar voren: ‘Onwetend van de misdaden van vader en aangetrouwde familieleden werd een paar maanden jonge baby gisteren door de vrieskou van Amsterdams oude westen gereden (…) een ogenschijnlijk vertederend tafereeltje, daar in de buurt van de Vespuccimarkt. De keiharde werkelijkheid is anders’. De baby is het dochtertje van Cor van Hout en de vrouw die haar voortduwt zijn vriendin en tevens de zus van Holleeder. Het artikel schetst hoe de familie van de ontvoerders, die een dag eerder in dezelfde krant nog door de politie nog ‘één grote familie-clan’ was genoemd, ook slachtoffer is van de situatie: ‘Een hele grote familie, broers, zussen, aangetrouwd, samenwonend, raakte betrokken bij één van de afschuwelijkste vormen van misdaad: ontvoering!’ Pure geldzucht, Mokumse bluf en poenigheid, plus een flinke scheut criminaliteit, maakten definitief een einde aan een toch al niet erg kalm familieleven. Aannemersbedrijfjes, schimmige BV’tjes, ongeregelde handel, gokken, rommelen met onroerend goed. Geen activiteiten voor een kalm bestaan. En uiteindelijk de spectaculaire ontvoering van bierbrouwer Heineken.
(De Telegraaf, 3 december 1983) Het Parool gaat maar iets minder emotioneel te werk, en schetst een vergelijkbaar beeld van de ontvoerders: ‘De ontvoering bleek niet het werk van een internationaal georganiseerde bende, maar van een groep ‘handige jongens van de gestampte pot’, die elkaar vonden bij het uitvoeren van een zwaar criminele operatie. Het meedogenloze en professionele karakter ervan heeft een diepe indruk achtergelaten. De ontvoering werpt tevens een blik in een wereld waar veel mensen, met name aan de top van de samenleving, geen flauw vermoeden van hebben. Een subcultuur waarin slechts het gewin telt. Een wereld van ‘vrije jongens vol ondernemingsgeest’, die hun dadendrang niet laten afremmen door wetten en regels. Die versmallen immers de winstmarges. Een wereld van paarden, zwarte lotto’s, snelle bolides, zonnebanken, dikke bontjassen, groene flappen en mooie poezen.’
(Het Parool, 3 december 1983) 52
Voor de rest van het verhaal zijn de journalisten van Het Parool naar originele Amsterdamse penozekroegen gegaan om de medestamgasten van de ontvoerders om commentaar te vragen. De schrijvers van het artikel doen hun best om de sfeer zo goed mogelijk over te brengen; het platte Amsterdams spat bijna van het papier af: “Ach, ze houen ‘m toch niet lang. Die vreet voor 500 gulden per dag op. Als-ie het gedaan heeft, moet-ie veertig jaar hebben. Maar volgens mij ken-ie het nooit gedaan hebben. Komt-ie vrij, dan bouwen we hier een feessie, dat heeft-ie wel verdiend.”
(Het Parool, 3 december 1983) Wat naar voren komt, is dus een zeker geen mooi plaatje: de ontvoerders blijken onaangename kerels die zich met niet veel meer bezig houden dan geld verdienen via dubieuze zaakjes, mooie sier maken met dure spullen en vol bravoure in de kroeg hangen. Maar tegelijkertijd worden ze neergezet als ‘vrije jongens’, ‘handige jongens van de gestampte pot’ – oer-Hollandse jongens van de straat met een grote bek maar een klein hartje, dat bovendien op de juiste plaats zit. Er wordt nadruk gelegd op hun kameraadschap en hun weigering zich uit het veld te laten slaan door wat dan ook. Het is bovendien in deze artikelen dat voor het eerst de bijnamen van de ontvoerders worden genoemd. Cor van Hout is ‘Flipper’, Frans Meijer wordt ‘Fransie Turbo’ genoemd. De andere bijnamen – ‘de Neus’ voor Willem Holleeder, ‘Remmetje’ voor Martin Erkamps en ‘de Poes’ voor Jan Boellaard – zijn blijkbaar nog niet bekend. De bijnamen helpen bij het schetsen van een portret van de ontvoerders, en ze blijken kleurrijker dan verwacht. 5.3.2.3 Samenvatting fase 2 De ontknoping van de Heinekenontvoering vindt zoals gezegd plaats op een uitermate mediageniek tijdstip. Precies op het moment dat er openlijk gespeculeerd wordt over de vraag of Heineken en Doderer ooit nog wel zullen worden teruggevonden en de media verder de aandacht een beetje beginnen te verliezen, is er sprake van een indrukwekkende bevrijdingsactie. De daaropvolgende persconferentie van de politie biedt de media zo enorm veel verhaalelementen dat (in het geval van De Telegraaf) hele edities aan de zaak worden gewijd. In eerste instantie is er nog flink wat aandacht voor Heineken en Doderer, vooral met betrekking tot de ontberingen die zij hebben doorstaan. De ketening in de cellen wordt breed uitgemeten en is een uitgesproken voorbeeld van het thema dat Heineken en Doderer slachtoffer zijn, maar daarna houdt hun verhaal ongeveer op. Dat komt door hun eigen terughoudendheid richting de pers en door het feit dat ze ondanks alles toch in redelijke staat werden teruggevonden: ze waren niet fysiek gewond, dus zonder nadere toelichting over hun mentale staat was er verder geen nieuws. De tweede fase van de berichtgeving wordt daardoor eigenlijk bijna volledig gedomineerd door een perspectief dat is gericht op de politie. Dat komt doordat haar kant van het verhaal nog nauwelijks aan bod is gekomen door de door de ontvoerders geëiste informatiestop, maar ook doordat de politie een mooi verhaal te vertellen heeft. Er is veel waardering voor het politieoptreden dat vaak onverbloemd in de berichtgeving naar voren komt. Het thema dat de politie correct heeft gehandeld treedt dan ook vaak op de voorgrond. Met de bevrijding heeft de politie het initiatief op een cruciaal punt teruggepakt en daarmee de ontvoerders schijnbaar op alle punten verslagen. Toch markeert de tweede fase naast het dieptepunt van de reputatie van de ontvoerders 53
tegelijk ook het punt waarbij het narratief van de ontvoerders feitelijk begint. De ontvoerders krijgen een naam en een identiteit. En daarin wordt al spoedig bekend dat het weliswaar om rauwe, onaangename en gevaarlijke mannen gaat, maar dat zij tegelijkertijd lovenswaardige eigenschappen hebben. Ze worden getypeerd als ‘mannen van het volk’ die kameraadschap hoog in het vaandel hebben staan en doen waar ze zin in hebben. De teneur die in deze berichten doorklinkt is afkeurend maar niet zonder begrip of waardering. Omdat de politie, ondanks haar successen, er bovendien nog niet in is geslaagd het volledige losgeld terug te vinden, of om alle ontvoerders te arresteren, wordt er ook nog steeds veel nadruk gelegd op de gedegen voorbereiding en uitvoering die de ontvoerders ten toon hebben gespreid. De combinatie van deze drie elementen – het feit dat de ontvoerders niet als slechter verbeeld kunnen worden dan ze direct na de persconferentie werden, de manier waarop ze als ‘vrije jongens’ en ‘mannen van het volk’ worden verbeeld en het feit dat ze ondanks de bevrijding nog steeds niet uitgespeeld waren – zorgt ervoor dat we vanaf nu het narratief van de criminele held kunnen zien opduiken. 5.3.3 Fase 3: de soap Waar fase twee ophoudt en fase drie begint is, zoals reeds vermeld, moeilijk aan te wijzen. Maar het is duidelijk merkbaar dat de aandacht voor de Heinekenontvoering meer en meer richting de kleurrijke karakters van de ontvoerders zelf verschuift. Bovendien verschijnt er in de pers meer en meer kritiek op de politie: al op 2 december worden veertien van de 25 mensen die op 30 november waren gearresteerd vrijgelaten. Van de overgebleven verdachten hebben de meesten uiteindelijk ook niks met de ontvoering te maken en op 8 december besluiten hun advocaten dan ook voorzichtigjes te gaan klagen. ‘Zij (de advocaten, J.L.) vragen zich af of de politie op het moment van arrestatie wel over voldoende aanwijzingen beschikte om al die mensen aan te houden’, schrijft een verslaggever die dag in Trouw. ‘”Ik vermoed dat de politie ervan uitgaat dat mensen die als verdachte worden gehoord gemakkelijker verklaringen afleggen dan wanneer ze als getuigen worden verhoord”’, stelt een van de advocaten in een vergelijkbaar artikeltje in de Volkskrant. Het is overigens opvallend dat dit bericht ook in de Volkskrant verschijnt, maar niet in De Telegraaf en Het Parool. Het lijkt er stellig op dat dit typisch het kritische nieuws is dat de Volkskrant en Trouw graag brengen. Aan de andere kant zijn Het Parool en De Telegraaf goed in het brengen van sfeervolle karakterschetsen van de ontvoerders. Maar de kritiek zwelt aan als er flink geblunderd wordt bij de politie. De verklaring van Martin Erkamps, die als een van de eersten werd gearresteerd, lekt uit en wordt door De Telegraaf afgedrukt op woensdag 14 december. De volgende dag staat er in de Volkskrant een artikel onder de volgende kop: ‘Afdrukken bekentenis wekt afgrijzen’. De advocaat van Erkamps en de politie spelen elkaar de zwarte piet toe van wie de schuld heeft van deze lekkage. In ieder geval komt het Erkamps zaak niet ten goede dat hij nu de eerste is die vertelt dat de ontvoerders hadden gedreigd Heineken een vinger af te hakken. Sietsma zelf noemt de ontwikkeling ‘zeer frustrerend’ en de advocaat van Robbie G., zoals de langverdachte, maar nooit veroordeelde Grifhorst in de berichtgeving genoemd wordt, noemt het lekken van informatie ‘onvoorstelbaar’. Nog de volgende dag ligt er een publicatieverbod voor De Telegraaf om nog meer gevoelige informatie die zij in haar bezit heeft te publiceren. De detentie van Robbie Grifhorst komt in deze periode bovendien meer en meer onder druk te staan vanwege gebrek aan bewijs. Ook wordt er een ontlastende verklaring van Jan Boellaard bekend gemaakt in de pers. En omdat de politie Grifhorst lange tijd had aangewezen als zijnde ‘het brein’ van de ontvoering, loopt de lezing van de politie in het algemeen steeds meer averij op. De 54
officier van justitie toont zich in een reactie op 13 december in Het Parool evenwel strijdbaar: ‘Weinig kans op vrijlating ‘Robbie’ G.’, luidt de kop. Toch lijkt de teneur om te slaan. De volgende dag staat er een artikel in dezelfde krant met als bovenkop: ‘Politie-succes in ontvoeringszaak smelt weg’ – zonder het vermeende ‘brein’ achter de ontvoering heeft de politie niet veel meer in handen. Alleen Boellaard is een ‘echte’ ontvoerder: Martin Erkamps stelde in zijn uitgelekte verklaring dat hij maar loopjongen (hij moest vooral auto’s stelen) was, en hij komt geloofwaardig over door gebrek aan tegenspraak van overheidswege en het feit dat hij nog maar twintig jaar oud is. Robbie Grifhorst was voor de Amsterdamse politie en justitie de hoofdprijs, maar hij blijkt op geen enkele manier met de ontvoering in verband te brengen, afgezien van het feit dat hij de andere verdachten kent. Uiteindelijk moet de politie hem na een kleine drie weken detentie vrijlaten voor de ontvoering. Als troost pakken ze hem meteen weer op wegens belastingontduiking, maar dat doet de positie van de politie natuurlijk weinig goed. Het beeld ontstaat van een gefrustreerde politie die uit arrenmoede de ‘belastingkaart’ trekt. Het werkte voor Al Capone, dus waarom hier niet? In het artikel in Het Parool dat over Grifhorsts bevrijding bericht, is tussen de regels door de hoon van de journalist te lezen: ‘van de in totaal 29 verdachten, die de politie intussen hoorde in verband met de verdwijning van Heineken en Doderer, zijn alleen nog de 31-jarige J.B. en de 20-jarige M.E. in arrest.’ 5.3.3.1 ‘ Weer een affaire’ Na de onverwachte en curieuze manier waarop Frans Meijer zich aan het einde van 1983 had aangegeven bij de politie, verschijnen er voor het eerst sinds het begin van de ontvoering een periode lang geen berichten over de ontvoering en haar nasleep. Pas eind januari 1984 verschijnen de eerste relevante berichten weer. Op 25 januari luidt de kop van een artikeltje in Trouw: ‘Onderzoek in zaak Heineken op laag pitje’, waarin de politie toegeeft ‘geen enkel’ spoor van de enige twee nog voortvluchtige Heinekenontvoerders Cor van Hout en Willem Holleeder te hebben. De eerder nog zeer optimistische hoofdinspecteur Van Beek houdt er volgens het artikel rekening mee dat de ontvoerders in het buitenland zitten. In dezelfde krant staat een groter artikel dat stelt dat er ‘geen schot in de Heineken-zaak’ zit. Wel zijn er honderdjes van het losgeld bij banken teruggevonden, maar dat is slechts een teken dat de ontvoerders het aan het uitgeven zijn. Op 7 februari geven de ontvoerders echter een ‘levensteken’ door een rouwkrans naar de begrafenis van een bij een ongeluk omgekomen vriend te sturen. De artikelen erover dragen bij aan het idee dat de ontvoerders deep down wel nette jongens zijn, met een soort erecode. De Telegraaf plaatst een grote foto van de reusachtige bloemenkrans en benadrukt in het artikel verder dat de overledene niks met de ontvoering te maken heeft. De pers lijkt zich er steeds meer bij neer te leggen dat Cor van Hout en Willem Holleeder met een deel van het losgeld zijn ontkomen. Maar op één maart komt er zeer onverwacht nieuws uit Parijs. Beide ontvoerders worden volgens de berichten volledig verrast door de Franse politie die in samenwerking met twee Nederlandse rechercheurs het appartement waar zij bivakkeren binnenvalt. Binnen vinden de autoriteiten delen van het losgeld. Het is een nieuw succes voor de politie en het lijkt er sterk op dat ze nu eindelijk bijna klaar is met de zaak. Cor van Hout en Willem Holleeder reageren gelaten op hun arrestatie en geven aan zo snel mogelijk naar Nederland te willen. De politie is daar natuurlijk blij mee, en ook alle dagbladen lijken er van uit te gaan dat de uitlevering snel zal plaatsvinden; het is opvallend dat de aandacht voor de verdere nasleep van de ontvoering door alle dagbladen als niet erg interessant meer wordt ervaren. De uitlevering wordt gezien als een formaliteit. De Telegraaf pakt nog één keer groot uit met een artikel dat beschrijft hoe de 55
ontvoerders in Parijs werden gearresteerd in een luxe-appartement, maar de verdere berichtgeving over het juridische vervolg in Frankrijk wordt afgedaan in kleine berichtjes. De nasleep van de zaak in Nederland begint echter steeds groteskere vormen aan te nemen. De problemen met – onder andere – het uitlekken van informatie krijgen in het voorjaar van 1984 veel en nadrukkelijk aandacht van de pers. Het is hiervoor illustratief om de krantenkoppen van Het Parool in de periode eind maar tot eind april 1984 achter elkaar te zetten: Mogelijk lek bij politie 22 maart Onderzoek geëist tegen recherche 28 maart Kamervragen in ‘Heinekenzaak’ 30 maart Heineken krijgt lijfwacht van ex-rijkspolitiemensen 31 maart Heineken was gastheer voor politie in Carré 2 april Heineken geeft half miljoen aan politie 3 april Politiebond wil geen suikeroom 5 april Tumult om lek in zaak Heineken 17 april Weer een affaire 18 april Eén van verdachte rechercheurs in Heinekenzaak vrij – verdenkingen tegen ander toegenomen 19 april Bekentenis in zaak Heineken 21 april Rechercheur na bekentenis vrijgelaten 24 april
In deze periode spelen verschillende zaken door elkaar. Ten eerste is er een verhaal dat in Panorama (nr. 14 1984) verschijnt onder de titel ‘De Heineken-geheimen’. Het artikel bevat gedetailleerde en gevoelige informatie over het onderzoek die volgens de politie niet naar buiten had mogen komen. Omdat de informatie in het artikel zo specifiek is dat deze wel van de een bron binnen de politie móet komen, stelt de politie een intern onderzoek in vanwege een vermoeden van het breken van de ambtseed. Het feit dat Panorama vlak na het begin van de ontvoering 50.000 gulden had uitgeloofd voor degene die ‘het verhaal’ over de zaak zou brengen, wordt de suggestie gedaan dat een hooggeplaatste (want: goed geïnformeerde) agent of rechercheur de informatie heeft gelekt ten behoeve van zijn eigen portemonnee. Er ontvouwt zich een affaire rond de zaak waarin twee rechercheurs worden gearresteerd. Eén wordt vrijgelaten, maar de ander geeft toe dat hij informatie aan de Panorama heeft doorgespeeld, maar hij benadrukt dat hij er niet voor betaald is. Ook de Panorama ontkent te hebben betaald voor de informatie. Het kwaad is echter al geschied en in de berichtgeving verschijnt een duidelijke suggestie van incompetentie en corruptie bij de politie. Het tweede dat speelt, heeft te maken met Alfred Heineken, die na zijn ontvoering heeft besloten een professionele, persoonlijke veiligheidsdienst aan te nemen. De mannen die hij hiervoor rekruteert, zijn voor een belangrijk deel afkomstig uit de Rijkspolitie. Was het daarbij gebleven, dan had dit de beeldvorming wellicht nauwelijks beïnvloed, maar Heineken wil de Amsterdamse politie ook nog bedanken voor de inzet tijdens zijn ontvoering. Daarvoor besluit een half miljoen gulden aan de politie te doneren wat ten goede moet komen aan betere verbindingsmiddelen. Bovendien nodigt hij op zondag 1 april 800 Amsterdamse politiemensen en hun gezinsleden uit om een avondje in Koninklijk theater Carré naar een show van André van Duin te komen kijken. Curieus genoeg is het de politiebond die hier als eerste nogal heftige kritiek op uit. Voorzitter Wally Duursma zegt in Het Parool van donderdag 5 april: ‘De korpsleiding had onmiddellijk tegen Heineken moeten zeggen dat het nu welletjes is met al die douceurtjes.’ Hij suggereert verder dat Heineken wellicht een commercieel belang heeft bij het schenken van het geld (de persaandacht voor de gift als vorm van reclame voor het bedrijf) en bovendien vind hij het laakbaar dat de 56
suggestie gewekt is dat ‘een particulier de boel (bij de politie, J.L.) gaat bijspijkeren’. Duursma gaat zover dat hij zegt dat hoofdcommissaris Valken ‘aan het ontsporen is’. Die uitlating schiet bij Valken in het verkeerde keelgat, waarop deze op hoge toon publiekelijke excuses eist – en krijgt. Het resultaat van, wat in de kranten ‘het rumoer’ of ‘het tumult bij de Amsterdamse politie’ genoemd wordt, is uiteindelijk niet meer dan een dubieuze reputatie. De Amsterdamse gemeenteraad staat de gift van Heineken na stemming gewoon toe, maar wederom is het kwaad al geschied. Voor het publiek lijkt Heineken na de ontvoering bij de politie in bed te zitten – hij neemt (ex-)politiemensen in dienst, fêteert ze in Carré en financiert een belangrijk deel van hun begroting – op een moment dat er een in het oog springend onderzoek loopt tegen een rechercheur die verdacht wordt van het verkopen van gevoelige informatie. In een artikel in Trouw van 12 april moet de biermagnaat zich zelfs verdedigen: ‘als ik door rood licht rijd, ga ik echt wel op de bon’. Hoezeer de ‘affaires’ de publieke positie van de politie schaden, blijkt wel uit de mogelijkheden die de Heinekenontvoerders en hun advocaten uit de gebeurtenissen putten. Als de in Parijs vastzittende ontvoerders Cor van Hout en Willem Holleeder tijdens de affaire een kort geding aanspannen tegen de staat, in verband met hun uitlevering op basis van een onvolledig en zeer antiek uitleveringsverdrag (zie ook het volgende paragraaf), valt de berichtgeving daarover bijna in het niet ten opzichte van het grote aantal artikelen over de dubieuze gang van zaken bij de politie. De ontvoerders verliezen het kort geding, maar het is de staat die in het nauw zit. Ook de in Nederland vastzittende Jan Boellaard maakt gebruik van de commotie. Als de officier van justitie vermoedt dat Boellaard naast de ontvoering betrokken is geweest bij een vuurgevecht met de politie dat in de jaren zeventig in Amsterdam-Noord heeft plaatsgevonden, geeft hij opdracht een foto van diens achterste te maken. Dit omdat hij vermoedt dat daarop de sporen van een kogelwond te zien zijn die Boellaard tijdens het vuurgevecht zou hebben opgelopen. Boellaard weigert dit, spottend en met typerende branie: ‘met dit politiekorps sta je voor het weet met je blote kont in de Panorama’ (Het Parool, 11 juli 1984). De rechter geeft hem na een paar weken gelijk, overigens niet vanwege het argument van Boellaard, maar omdat Boellaard terecht staat voor de ontvoering van Heineken en Doderer, en niet voor de schietpartij. Al met al zorgen de affaires bij de Amsterdamse politie ervoor dat het enorme succes van de bevrijding op 30 november aardig wat wordt afgezwakt. Maar dat alles valt in het niet bij de enorme teleurstelling waarop de uitleveringsprocedure zal uitlopen. 5.3.3.2 Parijs en de rechtzaak Zoals gezegd werden Cor van Hout en Willem Holleeder op 29 februari 1984 in Parijs gearresteerd. Ze hadden een appartement gehuurd van een kennis van Holleeder, Sylvia R., die ze hebben verteld dat ze op de vlucht zijn vanwege een belastingschuld. De beide ontvoerders hebben een aanzienlijk deel van het losgeld bij zich om hun vlucht te bekostigen, maar ze zijn ontheemd, missen Amsterdam en bellen daardoor vaak met hun familie en vrienden. Uiteindelijk geven ze het nummer van het appartement aan een aantal vrienden zodat ook zij gebeld kunnen worden. De politie komt hier achter en leidt aan de hand daarvan af waar de ontvoerders zitten (Kivits en Jaarsma 2010, 117). Na hun arrestatie willen de ontvoerders in eerste instantie zo snel mogelijk naar Nederland, maar de advocaat van Cor van Hout, de al vaker genoemde Max Moszkowicz, komt erachter dat Frankrijk en Nederland hun uitleveringsverdragen niet op orde hebben. Het verdrag op grond waarvan de uitlevering moet geschieden, dateert niet alleen uit 1895, het omvat ook niet de belangrijkste misdaad waarvoor door de Nederlandse overheid bij de Franse overheid om uitlevering 57
is gevraagd. Ontvoering en afpersing komen niet in het verdrag voor, wat betekent dat de ontvoerders voor die misdaden niet kunnen worden uitgeleverd en uitlevering dus alleen kan plaatsvinden op grond van secundaire aanklachten als een schriftelijke bedreiging met de dood. Dit zou betekenen dat de ontvoerders hooguit een paar jaar cel boven het hoofd zou hangen. Dit lijkt de ontvoerders natuurlijk prachtig en dus begint Moszkowicz in hun naam een al eerder genoemd kort geding tegen de Nederlandse staat: ‘ Justitie misleidt Fransen bij uitlevering ontvoerders’, is een artikeltje in de Volkskrant van 28 april 1984. Moszkowicz maakt daarin melding van een brief die de Nederlandse overheid aan de Franse autoriteiten zou hebben gestuurd waarin min of meer verzocht wordt de regels niet al te strikt op te vatten. Nederland belooft hetzelfde te doen mocht zich een vergelijkbaar maar omgekeerd geval voordoen. Bij de dagbladen daalt het besef over de buitengewone situatie maar heel langzaam neer. Op zich is dat niet zo verwonderlijk: op het moment dat de mannen werden gearresteerd, lag het volkomen in de lijn der verwachtingen dat de uitlevering een kwestie van dagen, weken of hooguit een paar maanden zou zijn. Niet in de minste plaats omdat de ontvoerders zich in eerste instantie niet wilden verzetten tegen uitlevering. Bovendien lijkt het er stellig op dat meester Moszkowicz een beetje loopt te stoken om de staat in diskrediet te brengen. Moszkowicz verliest het kort geding en ook de Franse openbare aanklager ziet ‘geen beletstel in uitleveren ontvoerders’ (de Volkskrant 3 mei 1984). Moszkowicz is echter strijdbaar en geeft aan in Frankrijk tot aan de hoge raad tegen de uitlevering te gaan procederen, hetgeen maanden in beslag neemt. In de tussentijd blijven Holleeder en Van Hout gedetineerd in de beruchte Parijse La Santé gevangenis. De berichtgeving in Nederland blijft daardoor gericht op de reeds in Nederland vastzittende ontvoerders Jan Boellaard, Frans Meijer en Martin Erkamps. De Nederlandse justitie wil wachten met het proces tegen deze ontvoerders totdat ook Van Hout en Holleeder zijn uitgeleverd, maar stelt op 2 juni wel een termijn waarop dat gebeurd moet zijn, anders gaat het proces tegen de drie zonder hen van start. Dat gebeurd: op 26 september begint het proces tegen de in Nederland gedetineerde ontvoerders. In de aanloop naar het proces verschijnen in de Nederlandse dagbladen uitgebreide terugblikken op de ontvoering van nu bijna een jaar eerder. Het Parool publiceert vanaf 22 september een driedaagse serie bestaande uit lange artikelen die achtereenvolgens de ontvoering, de bevrijding en de ontknoping van de zaak behandelen. In het eerste deel wordt duidelijk het perspectief van de ontvoerders gekozen om beschrijvend te verklaren welke voorbereidingen en redeneringen aan de ontvoering vooraf gingen. De ontvoerders worden ‘bloedgabbers’ of gezworenen’ genoemd, van wie wordt geschreven dat ze ‘wilde plannen’ hadden die ze ‘niet gering’ aanpakten. Dit alles wekt de indruk dat we met een soort kwajongens te maken hebben. Erin wordt verder benadrukt dat de politie ‘zich terughoudend zal moeten opstellen’ (Het Parool 22 september 1984) en dat de ontvoerders ook symbolisch de macht duidelijk in handen hadden tijdens de ontvoering: Gevoel voor theater kan de ontvoerders niet worden ontzegd. Hun handelswijze is dominant. Ze voelen zich zeker van hun zaak. Ook in de volgende opdrachten zullen ze zichzelf steeds aanduiden met sterke symbolen. De politie is in hun codeboodschappen steeds een prooi die door roofvogels wordt gevangen.
(Het Parool 24 september 1984)
58
Ook wordt het lijden van Doderer en Heineken herleefd, maar het is opvallend dat er in deze reconstructie voor het eerst melding wordt gemaakt van een weliswaar in het begin zeer slechte, maar later toch steeds ‘menselijker’ wordende behandeling: In werkelijkheid wordt de behandeling na verloop van tijd wat beter. Ze mogen een enkele keer los van de ketting. Ze krijgen boeken, meest oude streekromans. (…) Elke dag is er ook een halve emmer waswater. (…) Ze verstrekken zelfs af en toe een sigaretje, Heineken krijgt zelfs een glaasje whisky.
(Het Parool 25 september 1984) Het klinkt niet direct als een goede behandeling, maar in vergelijking met de berichtgeving direct na de ontvoering, zijn de ontvoerders opeens een stuk menselijker bewakers geworden. Het klinkt bijna excuserend. Als het proces dan daadwerkelijk begint, gebeurt dat volgens de Volkskrant ‘met manco’s’(26 september 1984). Niet alleen zijn twee hoofdverdachten nog in Parijs, ook is Frans Meijer volgens zijn advocaat niet toerekeningsvatbaar. Maar aan het eind van het artikel passeren ook de in de afwikkeling van de zaak aan het licht gekomen affaires bij de politie de revue: de onafhankelijkheid van het korps dat door Heinekens giften zou kunnen ‘wankelen’, uitlekken van gevoelige informatie en het feit dat Heineken een persoonlijke veiligheidsdienst bij de politie heeft ‘weggekocht’. Ook blijft er weinig over van de uitspraken dat de verdachten lidwaren van een criminele ‘familieclan’: Na de inval en de bevrijding van Doderer en Heineken werden meer dan twintig personen gearresteerd. (…) Een aantal personen behoorde tot dezelfde familie. Hun advocaten uitten scherpe kritiek op het Openbaar Ministerie.
(de Volkskrant 26 september 1984) De volgende dag staat er in dezelfde krant een artikel onder de kop: ‘”Heineken werd ontvoerd door allemaal lieve jongens”’. De uitspraak blijkt weliswaar afkomstig van Frans Meijer, maar de betekenis ervan moet niet worden onderschat. Het is duidelijk dat het beeld van de ontvoerders als ‘gezworen bloedgabbers’ met een wat uit de hand gelopen ‘wild plan’ om een ‘grote klapper’ te maken aan gangbaarheid wint. Dit is ook de lijn waarlangs strafpleiter Moszcowicz zijn verdediging heeft georganiseerd: “Dit is een zaak van Amsterdammertjes”, zo betitelde mr Moszcowicz, verdediger van Frans M. (31), de ontvoeringszaak. Niet de keiharde sfeer van een Amerikaanse misdaadfilm maar meer Nederlandse stunteligheid, meende hij. “Ze wilden niet het werkelijk kwade”.
(Het Parool 4 oktober 1984) Ondanks dit alles worden de ontvoerders veroordeeld tot lange gevangenisstraffen. Zowel het openbaar ministerie als de verdediging van de ontvoerders gaan hiertegen in hoger beroep.
59
5.3.3.3 Hotelarrest De uiteindelijke straffen voor Martin Erkamps en Jan Boellaard liegen er niet om: respectievelijk 8 en 12 jaar. Ook Frans Meijer wordt tot 12 jaar veroordeeld, zij het bij verstek. Zijn gedrag in de rechtzaal was dusdanig vreemd dat de rechter besloot aan het verzoek van de verdediging te voldoen en Meijer ter observatie naar het Pieter Baan Centrum in Utrecht te sturen voor psychiatrische observatie. Op 1 januari weet Frans Meijer echter te ontsnappen, om daarna spoorloos te blijven totdat een clubje journalisten (waaronder Peter de Vries) hem in pas 1994 in Paraguay weet op te sporen. Het is de zoveelste tegenvaller voor politie en justitie in de zaak, en eveneens een soort triomf voor de beeldvorming van de ontvoerders. Maar het zou voor justitie nog ongemakkelijker worden. Holleeder en Van Hout verzetten zich tot aan de Franse Raad van State tegen hun uitlevering en krijgen uiteindelijk na ruim anderhalf jaar van procedures op 6 november 1985 gelijk: de Franse overheid kan de mannen niet uitleveren als zij in Nederland worden aangeklaagd voor ontvoering en afpersing. Alleen op grond van bedreiging zou er tot uitlevering overgegaan kunnen worden en daarop staat een maximumstraf van vier jaar. De ontvoerders zitten al sinds maart 1984 vast in Parijs en die tijd zou bij uitlevering van het vonnis moeten worden afgetrokken. Uiteindelijk blijft er zó weinig straf over dat de Nederlandse overheid de opvallende stap neemt het uitleveringsverzoek in zijn geheel terug te trekken. Op deze manier blijft het mogelijk de ontvoerders op een later tijdstip voor het gehele misdrijf te vervolgen. Al die tijd had de berichtgeving over de uitleveringsprocedure bestaan uit kleine artikeltjes die meestal vermeldden dat de ontvoerders weer in hoger beroep waren gegaan en weer in het ongelijk waren gesteld. Er is een aanzienlijke hoeveelheid berichten te vinden die suggereren dat de ontvoerders ‘ nu toch echt’ naar Nederland komen, berichten die steeds prematuur waren gebleken. Maar met de beslissing het uitleveringsverzoek weer in te trekken, keren de heren terug op de voorpagina’s. Sterker nog, het is het moment dat het Nederlandse volk, door de pers, en masse kennis maakt met Cor van Hout en Willem Holleeder. Dat kan omdat ze worden vrijgelaten; aangezien ze in Frankrijk geen wetten hebben overtreden, laat de Franse overheid hen direct na de Nederlandse intrekking van het uitleveringsverzoek vrij. Maar tegelijkertijd hebben ze geen verblijfsvergunningen en zijn hun paspoorten verlopen: ze verblijven illegaal in Frankrijk. Normaal zou dit reden genoeg zijn om de mannen de grens over te zetten, maar in dit geval is dat lastig. Als het land waarnaar ze zouden worden uitgezet namelijk een uitleveringsverdrag met Nederland zou hebben, zoals alle omliggende Europese landen, dan zou Frankrijk feitelijk meewerken aan de verkapte uitlevering van de twee. Aangezien uitlevering nu net in uitputtende bodemprocedures als onrechtmatig was aangemerkt, was dit geen optie voor de Franse autoriteiten. Van Hout en Holleeder worden daarop uit arrenmoede maar ondergebracht in een hotel in het Noord-Franse Beauvais waar zij onder politiebegeleiding min of meer vrij kunnen rondlopen en met hun echtgenotes verblijven. Maar voor de berichtgeving is het belangrijkste dat ook de pers gewoon het hotel in kan. Het duurt niet lang voordat Nederlandse kranten foto’s tonen en uitdagende citaten van de twee optekenen. De triomf is duidelijk voor de ontvoerders, ook het openbaar ministerie ziet de gebeurtenissen in Frankrijk zo en steekt zijn teleurstelling niet onder stoelen of banken: Hoe wrang datzelfde ministerie de vrijlating van de twee ervaart bleek toen een reactie daarover werd gevraagd: “We nemen die door Frankrijk genomen beslissing voor kennisgeving aan. Niet meer, niet minder”, zei een woordvoerster. Maar u kunt toch wel een reactie geven op die
60
beslissing? “Nee, die beslissing is niet onze zaak”, antwoordde de woordvoerster bits.
(Trouw, 9 december 1985) Hoewel het ‘vrij laten’ van de ontvoerders als een gevoelig klap voor de Nederlandse justitie kan worden gezien, is het een direct gevolg van het intrekken van het uitleveringsverdrag. En dat is wel degelijk een zet geweest waar de ontvoerders niet op hebben gerekend. De ontvoerders zijn dan ook eigenlijk niet tevreden met het ‘hotelarrest’ waar zij nu onder verblijven: ze kunnen nergens heen. Het meest aantrekkelijke scenario is voor hen te worden uitgeleverd op grond van het ‘gebrekkige’ Frans-Nederlandse uitleveringsverdrag van 1895. Dat zou hen in Nederland hooguit nog tien Figuur 7: 'Hotelarrest' voor Holleeder en Van Hout. Ongepubliceerde foto uit archieven De Telegraaf maanden cel kosten. Daarom spannen de twee bij monde van hun advocaten wederom een kort geding aan tegen de staat, met de eis om alsnog naar Nederland te worden uitgeleverd. De landsadvocaat noemt het verzoek ‘bizar’, en Holleeders advocaat I. de Vos noemt het intrekken van het uitleveringsverzoek op zijn beurt in strijd met het ‘fair-playbeginsel’. “Nederland heeft zich een slechte verliezer getoond”, aldus de raadsman in Trouw op 20 december 1985. Er zijn twee thema’s die op dit moment duidelijk naar voren komen in de berichtgeving: ten eerste worden de twee Heinekenontvoerders in meer of mindere mate verbeeld als ‘slachtoffers van het systeem’: ‘Heineken-ontv oerders kunnen geen kant op – “ook al zou je een plek vinden, ’t is toch verbanning”’, aldus de kop van een interview met advocaat De Vos op 10 december 1985 in Het Parool. Het mag in dit geval dan gaan om een duidelijk partijdige persoon, maar de indruk dat de ontvoerders in een soort juridisch limbo verkeren, en dat dat de schuld is van justitie, lijkt op dit moment sterk vertegenwoordigd in de berichtgeving. Het tweede thema dat zichtbaar wordt, is dat de Nederlandse staat vals speelt. Deze uitleg komt voornamelijk voor rekening van de advocaten van de twee (zie ook de quote hierboven), die natuurlijk partijdig zijn, maar krijgt desalniettemin wel veel aandacht: “We zullen proberen om Nederland aan zijn woord te houden,” aldus mr Ipo de Vos. “Men heeft twee jaar lang geprobeerd om ze in Nederland te krijgen en terecht. Maar daarvoor zijn regels. Het is belangrijk om die te respecteren en nu zegt Nederland: “het hoeft niet meer.” Dat is een slag in het gezicht voor de mensen die vinden dat ze moeten worden gestraft maar dan wel volgens de regels.”
(de Volkskrant, 9 december 1985) Een gevolg van het intrekken van de uitleveringsprocedure is dan ook dat in de berichtgeving de rollen nu bijna helemaal zijn omgedraaid. De Nederlandse staat wordt aangeklaagd door de ontvoerders omdat zij eisen te worden berecht in Nederland. De Nederlandse justitie weet waar de ontvoerders zijn, maar is ontevreden met de mogelijkheden die uitlevering zou bieden en besluit dus 61
de kat uit de boom te kijken; de mannen zijn illegaal in Frankrijk en kunnen nergens heen en ontvoering verjaart pas na twaalf jaar. Maar omdat ‘de kat uit de boom kijken’ voor justitie zo’n ongebruikelijke strategie is, kunnen de ontvoerders daardoor wel gemakkelijk door hun advocaten worden verbeeld als slachtoffers van het systeem, of van een valsspelend justitieapparaat. Dat wordt nog versterkt door het feit dat Heineken het er niet bij laat zitten en de veiligheidsdienst die hij direct na zijn bevrijding begon samen te stellen (waaronder ex-politiemensen die bij de ontvoering betrokken waren geweest en nu door Heineken zijn ‘weggekocht’, zoals eerder naar voren was gekomen) naar Beauvais stuurt. Net als een aantal journalisten nemen zij hun intrek in hetzelfde hotel als Van Hout en Holleeder om ze in de gaten te kunnen houden. Hoewel veel mensen deze stap van Heineken vanuit zijn perspectief wellicht zouden kunnen begrijpen, verstevigt het ook zijn imago van steenrijke industrieel. Hij kan immers zijn eigen politiemacht kopen en inzetten op het moment dat hij denkt dat de officiële autoriteiten falen, wat het sturen van zijn eigen mannen nadrukkelijk impliceert. De feitelijke status van de ontvoerders is op dit moment zeer opmerkelijk. Door het intrekken van het uitleveringsverdrag ontstaat het beeld dat de ontvoerders stateloos zijn geworden en vogelvrij zijn verklaard. Als twee moderne outlaws bevinden ze zich halverwege de oversteek van een politiek-juridische Rio Grande die tussen hen en – weliswaar in ballingschap – de vrijheid staat. Het wordt voor de onafhankelijke lezer moeilijk om niet ‘ergens’ te hopen dat ze het halen. Frankrijk zoekt uit alle macht een niet-Europees land waar de twee legaal naar toe kunnen worden gestuurd, aangezien de hele affaire de Franse belastingbetaler bakken met geld aan bewaking en hotelrekeningen kost. Was dat land gevonden, dan was de ontsnapping compleet geweest.
5.3.3.4 Het Caribisch avontuur van Holleeder en Van Hout Daar zou het nog heel dichtbij komen. Op 3 januari worden de ontvoerders eerst nog naar een ander hotel in het plaatsje Pontoise verplaatst, omdat het politiebureau van Beauvais de extra druk die hun beveiliging met zich meebracht niet meer aankan. Maar omdat de pogingen van Frankrijk de ontvoerders onder te brengen in een land dat geen uitleveringsverdrag met Nederland heeft, mislukken, besluit de Franse overheid hen uiteindelijk de ontvoerders naar de Franse overzeese gebiedsdelen in de Caribisch gebied te brengen. Op 13 februari 1986 vertrekken de ontvoerders onder begeleiding naar het Franse Caribische eiland Guadeloupe. Uiteindelijk doel van de reis blijkt Saint Martin, het Franse gedeelte van het eiland dat in het Nederlands Sint Maarten heet. De koppen in de kranten suggereren de complete overwinning van de ontvoerders: ‘Ontvoerders Heineken lijken justitie ontglipt’ (Trouw 14 februari 1986) en ‘”Dolblij met wijkplaats Guadeloupe”’ (quote van meester Moszkowicz in Het Parool van 13 februari 1986). De reden van de verhuizing is volgens een woordvoerder van het Franse ministerie van binnenlandse zaken dat men hoopt dat het tweetal ‘wat minder van zich zal doen spreken, nu ze een beetje verder weg zitten’. Dezelfde man ontkent dat de overbrenging iets te maken had met een ‘duwtje in de richting van een definitief land’ (Het Parool 13 februari 1986). De overplaatsing brengt enorme commotie met zich mee, om verschillende redenen. Ten eerste lijkt het er op dat de Franse en Nederlandse overheid een truc proberen uit te voeren. Aangezien Saint Martin voor de helft Nederlands grondgebied is, zijn de ontvoerders opeens dichter bij Nederland dan ze sinds hun vlucht naar Parijs ooit geweest zijn. De grens tussen de twee delen van het eiland is diffuus en nergens duidelijk aangegeven, waardoor het mogelijk zou zijn om ‘per 62
ongeluk’ op het Nederlands deel te geraken en daar te worden gearresteerd. In dat geval zou de ‘overwinning’ van de ontvoerders plots omslaan in een verpletterende nederlaag. Peter de Vries van De Telegraaf heeft tijdens het hotelarrest uitvoerig met Cor van Hout gesproken – die gesprekken zijn de basis van De Vries’ bestseller De ontvoering van Alfred Heineken – en is met de ontvoerders meegevlogen. Hij is min of meer bevriend geraakt met Van Hout en schrijft op 14 februari een bijna openlijk verontwaardigd artikel in die krant: ‘Frankrijk dumpt ontvoerders van Alfred Heineken op Sint Maarten’. Daarin merkt hij op dat de Fransen de Nederlanders hebben voorgelogen voor zij het vliegtuig in stapten door te zeggen dat ze naar Guadeloupe zouden gaan. Verder maakt hij de argumenten van de Franse autoriteiten voor de overbrenging verdacht: ‘Het verblijf in Pontoise, compleet met bewaking, kostte de Franse regering wekelijks meer dan 30.000 frank, ruim f 10.000.’ De ontvoerders krijgen ook lucht van het gevaar en weigeren op Guadeloupe over te stappen voor een vlucht naar Saint Martin, waar de enige grote luchthaven op Nederlands grondgebied ligt. Ten tweede wordt de zaak verder gecompliceerd doordat nationalistische sentimenten onder de bevolking van de eilanden sterk verontwaardigd reageren op de komst van het tweetal. Zij zien de komst van de ontvoerders als bewijs dat Frankrijk hen als ‘vuilnisbak’ beschouwd (De Telegraaf 16 februari 1986). In de media wekken de opzienbarende ontwikkelingen duidelijk hernieuwde aandacht; na een periode van vooral korte feitelijke berichten zijn de berichten over de ontvoerders sinds hun vrijlating uit de Franse gevangenis ineens weer groots opgezet en vergezeld van beeld. Vrijwel alle Nederlandse dagbladen publiceren geografische kaarten van het Caribisch gebied. Trouw verwijst op 14 februari van een artikel op de voorpagina naar een uitgebreid artikel op pagina vijf dat duidelijk maakt dat iedereen nu doorheeft dat het een uitzonderlijk spannend verhaal is geworden: George Simenon, de geestelijk vader van inspecteur Maigret, had geen beter scenario kunnen bedenken. Twee Nederlandse onvoerders, miljoenen guldens verdwenen losgeld, een Franse cel, keurige hotelletjes en tenslotte de tropische zon van Guadeloupe. Hoe men het ook bekijkt, het leven van de twee voortvluchtige Heineken-ontvoerders Cor van H. (29) en Willem H. (28) kent afwisseling
(Trouw 14 februari 1986) De tweede zin in het bovenstaande citaat is typerend voor de toon in de gehele berichtgeving over het Caribisch avontuur van de twee. ‘Je kan veel van de twee ontvoerders zeggen, maar er gebeurt wel wat.’ Daarmee wordt de ernst van hun misdaden steeds minder in het oog springend. Bovendien komt de nadruk in de berichtgeving door de politieke onrust op de eilanden ineens niet meer op de juridische aspecten te liggen, maar op de persoonlijke veiligheid van de ontvoerders. Na aankomst op Guadeloupe hadden Van Hout en Holleeder zoals gezegd geweigerd verder te reizen naar Sint Maarten. In plaats daarvan werden ze overgebracht naar Saint Barthelemy, een ander eiland onder Frans gezag. Maar de burgemeester en de bestuursraad van het 4.000 inwoners tellende eiland zijn niet gelukkig met de komst van de twee en eisen dat de ontvoerders naar elders worden verhuisd. Zij worden daarop alsnog naar het Franse deel van Sint Maarten vervoerd, maar daar slaat de vlam volledig in de pan. Een woedende menigte demonstreert heftig tegen de aanwezigheid van de ontvoerders. Peter de Vries heeft zich weer bij de ontvoerders gevoegd en geeft een dramatisch ooggetuigenverslag:
63
“Kijk uit – bukken!”, commandeert Cor van H., die liggend op een oud bankje door een spleetje in de vitragegordijnen de hotelgang inloert. (…) De situatie is gespannen. De zaak dreigt ernstig uit de hand te lopen en de politiechef heeft gezegd dat een “overhandiging” aan de Nederlandse autoriteiten bij verder uit de hand lopen tot de mogelijkheden behoort. (…) Cor van H. meent echter dat blijven zitten veiliger is. “Willem denk erom dat je niet wegrent, hè, als ze ons vinden. Dan ben je er zeker geweest. Gewoon staan blijven, ze aankijken en praten.” Willem H. lacht schor: “Gewoon staan blijven en gewoon opgehangen worden zeker!”
(De Telegraaf 17 februari 1986) Gelukkig raakt niemand gewond bij de rellen, maar het permanente verblijf van de twee ergens op de Franse Antillen is onhoudbaar geworden. Uiteindelijk worden de ontvoerders ontzet en met een legerhelikopter teruggebracht naar de hoofdstad van Guadeloupe. Na spoedoverleg op het hoogste niveau in Parijs wordt uiteindelijk besloten om Van Hout en Holleeder weer op het vliegtuig terug naar Parijs te zetten. Hun bagage blijft achter op Sint Maarten. De absurde gebeurtenissen op de Franse Antillen maken de ontvoerders eens te meer tot slachtoffers van de situatie, maar tegelijkertijd tot de hoofdrolspelers uit een actieroman. De berichtgeving in De Telegraaf is niet de enige die de gebeurtenissen uit het perspectief van de ontvoerders brengt. Trouw spreekt op 21 februari van een ‘gigantische’ opluchting’ voor zowel de autoriteiten als de – opmerkelijk – ‘nog niet berechte Heinekenontvoerders’. Figuur 8: terug op de voorpagina mèt foto Volgens hetzelfde artikel staat ook de Franse pers bol van de De Telegraaf 17 februari 1986 perikelen over de beide mannen. Het Parool kopt: ‘Cor en Willem heen en weer gekaatst tussen Franse Antillen’ (15 februari 1986): de Nederlandse pers zijn de ontvoerders door de gebeurtenissen amicaal bij de voornaam gaan noemen. Daarbij valt het op dat de ontvoerders in de berichtgeving steeds vaker de vermeende’ ontvoerders van Heineken worden genoemd; iets dat enkele weken daarvoor vrijwel niet voorkwam. De hoofdredacteur van Trouw schrijft in een column letterlijk vanuit het perspectief van de ontvoerders: Je ontvoert een biermagnaat, vangt een flink bedrag aan losgeld en je ligt de rest van je leven met een glaasje bier aan het zwembad in een warm land. Daarvan moet Cor van H. en Willem H. gedroomd hebben toen ze begin 1983 de ontvoering voorbereidden van miljonair Freddie Heineken Tenminste daarvan worden ze verdacht. De rechter moet zeggen of ze werkelijk schuldig zijn.
De rest van het artikel gaat in op hoe de zaak zich verder heeft ontvouwen, alle opmerkelijke gebeurtenissen passeren nogmaals de revue. Het is niet onomwonden vóór de ontvoerders, maar het idee dat het een goed verhaal is, wordt aan alle kanten benadrukt. Het stuk eindigt met: 64
Mooie droom was dat in 1983.
(Trouw 19 februari 1986) 5.3.3.5 Uitlevering en veroordeling Met deze bizarre climax lijkt het bijzondere verhaal van de vlucht van Holleeder en Van Hout evenwel min of meer ten einde te komen. Terug in Frankrijk worden de twee weer onder hotelarrest geplaatst, nu in het plaatsje Evry Nouvelle, 30 kilometer ten zuiden van Parijs. Er wacht hen een vervelend bericht, want een dag na hun aankomst in het hotel maakt de Nederlandse justitie bekend dat ze opnieuw gaat proberen de twee Heinekenontvoerders uit te laten leveren. In Trouw wordt nog wel betwijfeld of het nieuwe uitleveringsverdrag, dat Franse en Nederlandse diplomaten direct na de ontdekking van de lacunes in het oude verdrag door Max Moszkowicz begonnen op te stellen, ook met terugwerkende kracht kan worden toegepast (21 februari 1986). De Fransen hebben het in ieder geval helemaal met de ontvoerders gehad: ‘Fransen worden hoorndol van Heineken-ontvoerders’ luidt de kop van een artikel in de Volkskrant van 21 februari 1986. Journalist Philip Freriks vervolgt met de quote van een woordvoerder van het Franse ministerie van binnenlandse zaken: Wij hebben er schoon genoeg van. Nederland had ze dan maar die vier jaar moeten geven. Dan waren wij tenminste van ze af geweest. Met al die telefoontjes heeft mijn telefoniste een depressie opgelopen. Uw collega’s laten zich niet afpoeieren. Het is om gek van te worden.
Gelukkig voor de Franse autoriteiten hebben ook de ontvoerders een flinke mentale knauw gekregen van de gebeurtenissen op de Antillen. Als duidelijk wordt dat zij ondanks een belofte van toekomstig goed gedrag en het hebben van een baan (Van Hout en Holleeder treden in dienst van een schildersbedrijfje in de naburigheid van het hotel) geen kans hebben op een verblijfsvergunnning, geven zij hun verzet op. Op 19 mei 1986 worden Cor van Hout en Willem Holleeder door de Franse gendarmerie in hun hotel gearresteerd. Ze worden wederom in de gevangenis gestopt en geven in eerste instantie bij monde van advocaat Moszkowicz aan het verzet nog niet te staken. De Franse rechter moet zich bovendien nog via een langdurige procedure uitspreken over de rechtmatigheid van de uitlevering. Maar de ontvoerders zijn het gesleep en gesjouw zat. Op 17 juli 1986 verschijnt in de pers al het bericht dat ze berusten in hun uitlevering. Op 22 september van dat jaar staat in Trouw dat de ontvoerders ‘zoveel last hebben van heimwee dat zij zo snel mogelijk naar Nederland willen vertrekken’, ondanks dat advocaat Moszkowicz vindt dat ze daarbij ‘juridisch hun eigen glazen ingooien’. De Franse ambtelijke molen draait echter langzaam en pas op 1 november worden de twee langverwachte verdachten in een klein vliegtuigje naar Nederland gevlogen. Justitie heeft lering getrokken uit de voorvallen op de Antillen en besluit het vliegtuig op het laatste moment om te leiden naar het Rotterdamse vliegveld Zestienhoven, zodat incidenten met het perscircus dat op Schiphol klaarstaat, worden omzeild. Bijna exact drie jaar nadat de ontvoerders Heineken en Doderer in Amsterdam ontvoerden, keren ze terug in boeien. De pers leeft zich nog één keer uit, maar lijkt te beseffen dat het nu toch echt voorbij is. Het is opvallend dat de meeste berichten een redelijk summiere samenvatting van de belevenissen van de ontvoerders van de afgelopen jaren proberen te geven, maar desalniettemin flinke grote artikelen worden: er is te veel gebeurd. Door de pers te misleiden over de aankomst, slaagt maar één persfotograaf er in om de ontvoerders te fotograferen. De foto waarop Cor van Hout achter in een 65
auto met zijn handboeien om naar de fotograaf zwaait, staat in ieder geval in de Trouw, de Volkskrant en Het Parool. Door het geboeide zwaaien doet de foto nog het meest denken aan die keren dat een beroemdheid wordt gearresteerd en uit gewoonte de toegestroomde schandaalpers toezwaait. De berichten die volgen, zijn meest kort en hebben vooral betrekking op zaken als de voorgeleiding , de aanklacht en de straf die de ontvoerders tegen zich horen eisen. De eis is twaalf jaar. Pas als het proces in januari 1987 begint, verschijnen er weer artikelen van enige inhoud. Advocaten Moszkovicz en De Vos proberen er nog uit alle macht uit te slepen wat er in zit en betichten de Nederlandse staat op alle mogelijke manieren van onrechtmatig handelen tijdens de uitleveringsprocedure. ‘Advocaat in Heineken-zaak acht uitlevering onrechtmatig’, aldus de kop van een artikel in de Volkskrant van 23 januari 1987. Diezelfde dag maakt een artikel in Het Parool melding van een ‘geheime afspraak’ tussen Nederland en Frankrijk ten tijde van de tijdelijke overplaatsing van Van Hout en Holleeder naar de Franse Antillen. Om dat aan te tonen lieten zij onverwacht een journalist van De Telegraaf getuigen, vertelt het artikel. Zonder enige twijfel gaat het hier om Peter de Vries die er in was geslaagd dezelfde vlucht als de Heinekenontvoerders te pakken. Hij getuigde dat de ontvoerders pas een half uur voor de landing ervan op de hoogte werden gesteld dat ze op Guadeloupe moesten overstappen voor een vlucht naar Sint Maarten. Maar omdat dat eiland maar één luchthaven heeft en omdat die op het Nederlandse deel ligt, maakten de ontvoerders ‘stennis’ en dreigden dat de journalist met grote koppen in de krant zou zetten dat ze tegen hun wil op Nederlands grondgebied gedropt zouden worden. De suggesties van een Nederlands-Frans complot tegen de ontvoerders blijven echter bij suggesties en winnen het niet van de getuigenverklaringen van Heineken en Doderer. De officier van justitie wordt op 5 februari uitgebreid geciteerd als hij nogmaals uit de doeken doet hoezeer de ontvoerders Heineken en Doderer onmenselijk hebben behandeld: ‘de verdachten hebben het leven en de gezondheid van Heineken en Doderer volstrekt ondergeschikt gemaakt aan het doel van hun misdadig gedrag, het bemachtigen van een enorme som geld´, aldus meester R. Berger, geciteerd in Het Parool. Holleeder en Van Hout maken gebruik van hun zwijgrecht, omdat zij stellen dat zij ´zich al veroordeeld voelen´ maar laten ieder wel een korte verklaring voorlezen min of meer spijt betuigen. Op donderdag 19 februari wordt Cor van Hout en Willem Holleeder een celstraf van elf jaar opgelegd. 5.3.3.6 De ontvoering van Alfred Heineken Met de veroordeling van de laatste twee ontvoerders is hun verhaal nog allerminst afgelopen. Los van het feit dat alle ontvoerders – op Martin Erkamps na – in de jaren negentig nog behoorlijk van zich zullen laten horen in het criminele circuit en daarbuiten. Maar de veroordeling van Cor van Hout en Willem Holleeder markeert wel min of meer het einde van de berichtgeving over de ontvoering. Voor dit onderzoek is er echter nog één bericht zeer belangrijk. Het betreft een artikel in Het Parool van 14 april 1987, een paar weken na de veroordeling van Van Hout en Holleeder: ‘Ontvoerder doet ‘onthullingen – Boek over Heineken wekt afschuw politie’. Het artikel gaat over het al vaak genoemde boek dat Peter de Vries over de ontvoeringszaak schreef: De ontvoering van Alfred Heineken. Het boek vertelt het volledige verhaal, van de voorbereidingen tot de veroordeling, uit het oogpunt van Cor van Hout. De Vries had Van Hout uitgebreid geïnterviewd ten tijde van het hotelarrest in Frankrijk, in het bijzijn van advocaat Moszkowicz – ‘om juridische complicaties te voorkomen’. Het resultaat is ‘het allesonthullende verhaal’, zoals op de omslag vermeld staat. 66
In het genoemde artikel in Het Parool geeft een woordvoerder van de politie commentaar op de publicatie: “Het is voor ons moeilijk te verteren dat het brein achter de ontvoering, zoals hij zichzelf noemt, nu met een sensatie-achtig boek op de markt is gekomen nadat hij enkele weken geleden twee volle dagen lang geen mond opendeed tegenover zijn rechters. Daar komt bij dat in onze ogen het gevaar bestaat dat velen Cor van Hout nu als held gaan beschouwen. Het is en blijft daarentegen een crimineel, die de vrijheidheidsberoving van twee mensen op zijn geweten heeft. Wat wordt er met dit boek niet allemaal losgemaakt bij Heineken, Doderer en hun familie.”
(Het Parool 14 april 1987) Dit lijkt niets meer dan gelegitimeerde kritiek, maar het Nederlandse publiek verslond het en masse: volgens een artikel in NRC-Handelsblad werden er meer dan 200.000 exemplaren verkocht (‘Gevaarlijk leven op papier’, Hubert Smeets, 15 augustus 2008). En getuige onderstaande lezersrecensies van de boekenverkoopsite Bol.com anno 2010 is ook de vrees van bovenstaande politiewoordvoerder, in ieder geval ten dele, waarheid geworden: Hoe een goed plan fout kon aflopen Datum: 19 augustus 2009 Door: Jan Zwak HOOFDDORP Een leuk boekje wat zich makkelijk laat lezen en vol interessante wetenswaardigheden over deze ontvoeringszaak. Uitvoerig wordt beschreven wat zich voor, tijdens en na de ontvoering heeft afgespeeld. Wie graag veel over deze zaak te weten wil komen doet er beslist goed aan het te lezen. De ontvoerders waren heel gewone jongens die het best slim bekeken hadden maar nog lang niet van alle problemen af waren na de ontknoping van deze zaak. Maar er was hulp in de vorm van de altijd wat afstandelijke advocaat M.
(www.bol.com3) Een volgende recensie is nog veel enthousiaster: Fantastisch & Fascinerend Datum: 29 april 2010 Door: Chantal25 Uden Tja, wat kan ik er eigenlijk nog over zeggen. Dit boek staat al jaren in mijn boekenkast. Ik denk dat ik het inmiddels wel 10 keer gelezen heb en de 10e keer was ik nog net zo gefascineerd als de 1e keer. Ooit haalde mijn vader me over dit boek te lezen. Vervolgens heeft het me nooit meer los gelaten. Ik heb een aantal andere mensen inmiddels ook overgehaald dit boek te lezen en iedereen is net zo "enthousiast" als ik.
3
http://www.bol.com/nl/p/nederlandse-boeken/ontvoering-van-alfredheineken/1001004001944288/index.html
67
Het boek neemt je mee in een spannende, eigen wereld. Het liefst las ik het boek elke keer in 1 keer uit. Je leest hoe de jeugd van de ontvoerders was, hoe ze tot de ontvoering kwamen, hoe het allemaal ging en afliep. Uiteindelijk vraag je jezelf af of dit allemaal de echte waarheid was/is of de waarheid van Cor van Hout. Maar wat maakt het uit, het boek is fantastisch en zorgt er, in mijn ogen, wel een beetje voor dat je de ontvoerders niet zo zeer als "criminelen" ziet. En dat is nou niet echt een positieve ontwikkeling. Maar verder: top! Echt een geweldige aanrader. Pluspunten: Meeslepend verhaal, Spannend
(www.bol.com4) Het is niet verwonderlijk dat de lezers van het boek zo vergoelijkend doen over de ontvoerders. Het boek van De Vries is op zijn zachtst gezegd ongenuanceerd en het kwam uit op een moment dat de status van de twee in de ogen van het publiek op een uiterst punt gekomen was. Hun ‘stoutmoedigheidsgehalte’ was na het avontuur op de Antillen op een ongekend hoog niveau, maar tegelijkertijd kon die situatie worden uitgelegd als iets absurds waarin de ‘gewone, hardwerkende criminelen’ door het gekonkel van de Franse en Nederlandse justitie verzeild waren geraakt. Het boek van De Vries past perfect in dit plaatje en heeft de beeldvorming van Holleeder en vooral Van Hout een aanzienlijk duwtje in de richting van het crimineel heldendom gegeven, precies op het moment dat zij voor jaren de gevangenis ingingen en er dus geen ander nieuws meer van hen vernomen werd. In het volgende deel wordt bekeken in hoeverre de narratieve structuur van het verhaal van de ontvoerders, zoals dat naar voren is gekomen uit de berichtgeving en – onder andere – het boek van De Vries, overeenkoment met de standaard narratieve structuur van criminele heldenverhaal. 5.3.3.7 Samenvatting fase 3 De eerste fase van de berichtgeving over de Heinekenontvoering duurde drie weken, de tweede fase duurde twee tot drie maanden, maar de derde fase duurde wel drie jaar. Dit gegeven is leidend in een aantal opmerkelijke veranderingen in de berichtgeving. De paragraaf over fase 3 heet niet voor niets ‘de soap’: de berichtgeving over de Heinekenontvoering wordt in deze periode gekenmerkt door langlopende schandalen, intriges, spanning en klifhangers. Steeds verdwenen de berichten die betrekking hadden op de nasleep van de ontvoering even uit de media, om vervolgens met een onverwachte twist weer onder de aandacht te komen. Het is dan ook in deze derde fase dat we zien hoe de verhalen in de berichtgeving een op zichzelf staand gegeven worden: er ontstaat een mediabeeld van de Heinekenontvoerders dat losstaat van de feitelijke personen. De verbeelding van Holleeder en Van Hout wordt in de pers steeds meer vermengd met een standaardbeeld van een stel Amsterdamse ‘ vrije jongens van de straat’ die met stijl de politie te slim zijn afgeweest. Dat nieuwe
4
http://www.bol.com/nl/p/nederlandse-boeken/ontvoering-van-alfredheineken/1001004001944288/index.html
68
verhaal is spannend en moet worden gezien als een strijd tussen de politie versus de ontvoerders. De journalisten die erover berichten zijn – net als de lezers van hun artikelen – op de hand van de één, of van de ander. Het feit dat de politie aan het begin van de derde fase regelmatig in opspraak was vanwege het lekken van informatie, de suggestie van omkoping en het voortvluchtig blijven van twee belangrijke ontvoerders, maakte dat het steeds gemakkelijker werd om de kant van de ontvoerders te kiezen. Er lijkt een bijna directe koppeling te zijn tussen de status van de overheidsdiensten en die van de ontvoerders. Hoewel het verhaal van de ontvoerders op een extreem dieptepunt begon, worden ze al snel als menselijker afgeschilderd en dit houdt gelijke tred met het steeds meer als incompetent afschilderen van politie en justitie. Bovendien blijkt na een tijdje dat ook de laatste triomf van justitie, de arrestatie van Van Hout en Holleeder in Parijs, nog geen gelopen race is. De mannen geven zich nog niet gewonnen en ze zijn ook nog niet uitgespeeld. Vooral als de Franse justitie besluit dat uitlevering onrechtmatig is en Nederland daarop het verzoek intrekt, wordt het goed duidelijk dat de berichtgeving gaat over de strijd tussen de ontvoerders en de overheid. En het is overal merkbaar dat meer en meer mensen de actie van de ontvoerders als een ‘goede stunt’ gaan beschouwen. In ieder geval staat het buiten kijf dat de ontvoerders lachen op moment dat ze onder ‘hotelarrest’ worden geplaatst, terwijl justitie zich ergert. Ondertussen zijn er allerlei processen merkbaar waardoor de reputatie van de ontvoerders wordt opgevijzeld. Het lijden van Heineken en Doderer wordt in verschillende publicaties gebagatelliseerd of genuanceerd. De ontvoerders zelf worden meer en meer beschreven als een stel vrije Amsterdamse boefjes met een levendige fantasie, maar niet als echt slechte mensen. En de aandacht verschuift meer en meer naar de falende pogingen van politie en justitie de mannen veroordeeld te krijgen, in plaats van naar de kwalijkheid van de ontsnapping van de ontvoerders. Zij doen immers wat ze moeten doen: proberen te ontsnappen. Politie en justitie zijn daarentegen continu in opspraak en krijgen niets voor elkaar. Als we het verhaal bezien als een strijd tussen de overheidsdiensten en de ontvoerders, dan is het duidelijk wie aan de winnende hand lijkt. Bovendien zijn de ontvoerders de onverwachte keuze – de underdog – waardoor mensen plaatsvervangend kunnen rebelleren tegen de overheid die ook hen – eerzame burgers – wel eens het leven zuur heeft geprobeerd te maken met regels, belastingen en het keurslijf van de bureaucratie. De twee mannen worden gezien als twee moderne vogelvrijverklaarden die halverwege hun ontsnapping zijn. Zo bezien is het goed te begrijpen dat de berichtgeving langzaamaan de ontvoerders een beetje begint aan te moedigen. Deze tendens krijgt een enorme impuls als een gefrustreerde Franse overheid in de winter van 1985 op 1986 de ontvoerders op het vliegtuig naar het Caribisch gebied zet. Deze nieuwe ontwikkeling is zo onverwacht en aantrekkelijk dat alle kranten er weer honderduit over schrijven. Men maakt expliciet duidelijk dat het gaat om een bijzonder verhaal dat trekken heeft van een misdaadroman en de hoofdrolspelers zijn twee Amsterdamse ‘bloedgabbers’. Bovendien is er de suggestie dat de staat vals spel speelt: door de ontvoerders via een truc naar Sint-Maarten te krijgen zou de Nederlandse justitie hen in handen kunnen krijgen. Die suggestie van vals spel staat in schril contrast met de reputatie van de ontvoerders weliswaar onbehouwen en misschien zelf bruut te zijn, maar ook altijd eerlijk. Als de bevolking van Saint-Martin dan ook nog begint te rellen tegen hun aanwezigheid en er intense ooggetuigenverslagen vanuit hun perspectief in de pers verschijnen, wordt in de berichtgeving duidelijk het thema zichtbaar dat Van Hout en Holleeder onverdiend speelbal zijn geworden van Franse binnenlandse problemen, een mislukte poging de ontvoerders verkapt uit te leveren en ‘de algemene puinhoop die het rechtssysteem blijkbaar is’. 69
Op hun advocaat na is er dan ook niemand die het de ontvoerders kwalijk neemt als ze bij terugkomst in Frankrijk aangeven zich niet langer tegen uitlevering te verzetten. Als reden geven de mannen heimwee te hebben: het kan bijna niet aandoenlijker. Het beeld van de vrije jongens die door een rancuneuze overheid door de mangel worden gehaald bereikt hier bijna een hoogtepunt. Maar het echte hoogtepunt zou direct na hun veroordeling komen, in de vorm van het boek van Peter de Vries. Tijdens de rechtzaak was er vanuit justitie niet onverdienstelijk geprobeerd om een aantal dingen recht te zetten. Het lijden van Heineken en Doderer was nog één keer uit de kast gehaald om in al zijn ellendigheid aan het publiek getoond te worden. De boodschap was duidelijk: deze mannen zijn gevaarlijke criminelen. Maar direct nadat zij waren veroordeeld was daar het boek van De Vries. Het boek borduurt kunstig voort op het in de pers reeds aanwezige idee dat de ontvoerders maar gewone Amsterdamse kerels waren die het allemaal niet zo slecht hadden bedoeld. En met Van Hout en Holleeder in de gevangenis, hield de berichtgeving over de twee hier even op. Daarmee bleef de ook de beeldvorming van de mannen steken op een punt dat hen eerder als schavuiten dan als criminelen afschilderde. Wat hier nog moet worden opgemerkt is dat het opvallend is hoe weinig justitie van haar (feitelijke) successen heeft mogen genieten in de pers. Justitie heeft in de strijd met de ontvoerders uiteindelijk op alle fronten de langste adem gehad en gewonnen. Maar noch de veroordeling van Erkamps, Boellaard en Meijer, noch die van Van Hout en Holleeder een paar jaar later kon worden gevierd als een overwinning. Bij de eerste veroordeling kwam dat doordat een van de veroordeelden was ontsnapt en bij verstek moest worden veroordeeld. Bovendien werden er op dat moment nog twee verdachten door de Franse staat gefêteerd in hotels. Bij de tweede veroordeling slaagde justitie er bijna in als grote, geduldige rechtvaardigheidsbrenger uit de bus te komen. Het boek van De Vries gooide dit beeld echter weer helemaal om, en het werd – helaas voor justitie – nog een bestseller ook.
5.4
Narratieve analyse
Om te weten te komen in hoeverre het verhaal van de Heinekenontvoerders overeenstemt met de narratieve structuur van het standaardverhaal van de criminele held, moet het worden getoetst aan de kenmerken die Hobsbawm, Kooistra en Seal van dit soort verhalen hebben gegeven. Ik heb ervoor gekozen om daarvoor Seals lijst van twaalf punten te nemen, omdat deze uitputtender is en beter geformuleerd om ook de verhalen van moderne criminele helden te kunnen vatten dan die van Hobsbawm. De kenmerken van Hobsbawm en Kooistra worden overigens wel meegenomen in de analyse. De twaalf punten van Seal hebben betrekking op het gehele verhaal van een criminele held. De krantenartikelen behandelen daar natuurlijk maar delen van; de boeken die ook onderzocht zijn geven daarentegen wel het hele verhaal. Het is dus zaak om het gehele verhaal van de Heinekenontvoering zoals dat in de media is verschenen te beoordelen naar de criteria van Seal en te kijken hoe de dagelijkse berichtgeving daar deel van uitmaakte. Om te beginnen volgt hier nogmaals Seals lijst van kenmerken van de criminele held die de narratieve structuur van het Robin Hoodverhaal vormen. 1. 2. 3.
70
De held wordt door onderdrukkende en onrechtmatige machten (meestal regeringen of lokale machthebbers) gedwongen de wet – of wat er voor doorgaat – te breken. De outlaw-held krijgt sympathie van een of meer sociale groepen die zich als gemeenschap verzetten. Hij herstelt onjuistheden en lost wellicht ruzies op.
4.
Hij doodt niet moedwillig of zomaar, maar alleen uit zelfverdediging of uit gerechtvaardigde wraak. Bovendien valt hij nooit vrouwen of andere ‘kwetsbare’ groepen aan. 5. Hij is vaak aardig en hoffelijk tegenover zijn slachtoffers. 6. De criminele held verdeelt zijn buit onder de armen en de behoeftigen en/of sympathiseert op een andere manier met hen, bijvoorbeeld door zijn begrip voor hun omstandigheden te uiten en zich behulpzaam te tonen. 7. Hij is slimmer dan de opsporingsdiensten en ontloopt ze, of anders ontsnapt hij. Meestal doet hij dat met flair, vaak in vermomming. 8. Hij gebruikt vaak een of andere vorm van magie die betrekking heeft op onkwetsbaarheid, onzichtbaarheid, bovenmenselijke snelheid, of wat anders. 9. Hij is dapper en sterk, of, als hij niet sterk is, speciaal bedreven in een of andere truc die handig is voor het leven als outlaw. 10. Uiteindelijk wordt hij verraden door een vriend. 11. Hij sterft dapper en opstandig. 12. Naderhand wordt er vaak over hem verteld dat hij op een of andere manier is ontkomen.
(Seal, 2009, 74) Op het eerste gezicht lijken de Heinekenonvoerders niet de beste kandidaten voor de status van criminele held. Ze zijn niet gedwongen door een tirannieke prins om een leven buiten de wet te leiden. Ze groeiden op in de lagere klassen van Amsterdam en hadden zeker geen onbezorgde jeugd, maar ze kregen ook kansen genoeg om een normaal leven aan de juiste kant van de wet te leven. Ze hadden ten tijde van de ontvoering en daarna ook niet direct de steun van een of meer sociale groepen achter zich. Ze waren niet erg hoffelijk tegenover hun slachtoffers, deelden hun buit niet met de armen en ze stierven niet, laat staan dapper of opstandig. Maar andere punten lijken ten dele wel voor hen op te gaan: het is zeker zo dat het beeld bestaat dat de Heinekenontvoerders de opsporingsdiensten vaak en met verve te slim af geweest zijn. De juistheid van dat beeld is nogal discutabel, aangezien alle Heinekenontvoerders uiteindelijk veroordeeld zijn en op de gevluchte Frans Meijer na allemaal hun straf hebben uitgezeten. Bovendien werden ze al tijdens de ontvoering geschaduwd door rechercheurs. Maar dat was alleen maar mogelijk door een ander belangrijk punt dat Seal als karakteristiek voor het verhaal van een criminele held beschouwt: ze werden verraden, misschien wel door een vriend. Deze en nog andere punten worden in de berichtgeving wel genoemd en stapelen zich langzaamaan op. 5.4.1
Het criminele helden-narratief toegepast op Heinekenontvoerders
In het nu volgende stuk kijken we punt voor punt in hoeverre de ontvoerders, in het uiteindelijk complete verhaal dat over hen is ontstaan, voldoen aan de bovenstaande twaalf punten van Seal: 1. De criminele held wordt door onderdrukkende en onrechtmatige machten (meestal regeringen of lokale machthebbers) gedwongen de wet – of wat er voor doorgaat – te breken. In het standaardverhaal van de criminele held wordt het bovenstaande gegeven ingezet om de criminele daad te verklaren – verexcuseren. In het verhaal van de Heinekenontvoering is er wel degelijk sprake van een onaantrekkelijke overheid, maar deze verschijnt pas nadat de ontvoerders hun kidnap hebben uitgevoerd. Vooral na de ontknoping van de ontvoering, als de politie net ongekend veel lof heeft gehad over de uitgevoerde bevrijdingsactie, begint het aanzien van de politie en justitie te verminderen. Dat aanzien keldert in de vroege maanden van 1984 naar een dieptepunt als de politie van een aantal informatielekken en omkopingsschandalen wordt beticht en 71
tegelijkertijd justitie Franse rechters probeert te beïnvloeden teneinde de uitlevering van de gevluchte ontvoerders Van Hout en Holleeder te bespoedigen. Hierdoor ontstaat het beeld van een overheid die de ontvoerders geen plek in de samenleving gunt. In De ontvoering van Alfred Heineken wordt dit beeld verder uitgebouwd. In dit boek krijgt Cor van Hout uitgebreid de gelegenheid om zijn jeugd in de Staatsliedenbuurt in Amsterdam te beschrijven. De wereld die hij beschrijft was hard: Het leren op school ging vooral niet omdat de tweekamerwoning in de Van Beuningenstraat veel te klein was voor zes personen. Het was een pakhuisje, waar vooral problemen lagen opgestapeld. Geldzorgen, werkloosheid, kou, kinderziekten en meer van dat soort zaken die zwaarder gaan wegen naarmate je dichter op elkaar zit.
(De Vries 1987, 40) Van Hout beschrijft verder hoe zijn (stief)vader ‘ook nog wel eens een paar maanden weg’ was omdat die dan in de gevangenis vast zat voor ‘een of ander akkefietje’. Hij ging dan graag om zijn vader op te zoeken want dan kreeg hij altijd een pennywafel (De Vries 1987, 40). Een eindje verder somt Van Hout nog meer aandoenlijk leed op: Al met al hebben wij het thuis (…) ronduit armoedig gehad. Het viel niet mee om vijf kindermonden te voeden. Om wat bij te verdienen liep ik drie krantenwijken ’s morgens. En ’s avonds haalde ik weer oude kranten op om te verkopen aan de voddenboer. Op donderdagavond, als het ‘vuilnisbakkendag’ was, stroopte ik bovendien met mijn broer Adje de straten af op zoek naar bruikbare rommel. Ondanks dat kwam het toch nog wel eens voor dat we naar het Leger de Heils moesten om aan kleren te komen, vooral schoenen en jassen waren in de winter dikwijls een probleem.
(De Vries 1987, 40) Hoewel Van Hout niet naar de staat wijst als veroorzaker van de problemen die hij in zijn jeugd moest doorstaan, klinken er wel een aantal belangrijke betekenisvolle thema’s door in deze passages. Een belangrijke daarvan is dat de armoede in Van Houts jeugd een verklaring biedt voor zijn latere obsessie met geld. Een tweede punt dat sterk in de passages doorklinkt, is het idee dat je er alleen voor staat in de wereld; je bent verantwoordelijk voor je eigen succes en – gezien de positie waar Van Hout uit komt – bijna alle middelen zijn geoorloofd om het te bereiken. Ook de verklaring van oud-klasgenoot van Willem Holleeder Tom Leeflang benadrukt dit punt: de
‘Maar ik reed op mijn 18 al in een Mercedes 280s. (…) Wim (Willem de Holleeder, J.L.) reed op zijn 18 ook al in een Mercedes, type sport. Wij waren kinderen die armoede hadden gekend. We wilden een stap vooruit. Veel jongens van onze school zijn daarom zelf een zaak begonnen.’
(Kivits en Jaarsma, 2010, 17) De enige overheidsinstantie waar Cor van Hout flink tegen ageert, is de belastingdienst, waarmee hij het later met regelmaat flink aan de stok heeft. Het beeld dat naar voren komt, is dat van een man 72
die de touwtjes van zijn leven stevig in eigen handen heeft. Als jongen heeft hij geleerd dat er niemand voor zijn belangen opkomt behalve hijzelf en hij zorgt er dan ook voor dat hij geld verdient: linksom of rechtsom.
2. De criminele held krijgt sympathie van een of meer sociale groepen die zich als gemeenschap verzetten. Dit lijkt in het verhaal van de Heinekenontvoering niet echt het geval te zijn. In tegenstelling tot een echte Robin Hoodcrimineel zijn de Heinekenontvoerders geen proponenten van publiek protest tegen een bepaald (corrupt) beleid. Toch is dit narratieve element wel degelijk aanwezig, in ieder geval in De ontvoering van Alfred Heineken. Van Hout spreekt daarin met trots over zijn afkomst. Als hij naar eigen zeggen een succesvol aannemersbedrijf met enkele van zijn latere medeontvoerders heeft opgericht, laat hij door De Vries optekenen: Ondanks honderd man personeel, alle pracht en praal bleven Frans, Jan en ik een paar Amsterdamse kwajongens. Onze afkomst verloochenden wij niet, integendeel eigenlijk. We waren er trots op dat we van niets iets waren geworden. Dat bankdirecteuren, die ons normaal gesproken niet zagen staan, nu de deur voor me openhielden: ‘Ja meneer Van Hout, natuurlijk meneer Van Hout, maken we in orde meneer Van Hout…’
(De Vries 1987, 49) Cor van Hout heeft de bewijslast weliswaar omgekeerd, maar hij verbeeldt zichzelf en zijn vrienden wel degelijk als ‘mannen van het volk’. Het is niet onaannemelijk dat delen van het publiek die het boek lazen dat ook zo zagen. De eerder geciteerde (pagina 44) artikelen in De Telegraaf en Het Parool van 3 december 1983 schetsen een dergelijk beeld, maar dan lelijker. Het is opvallend hoe die lelijkheid langzaamaan verwatert. Aan het eind van de berichtgeving worden de ontvoerders allemaal bij de voornaam genoemd: ‘Cor, Willem, Jan, Frans en Martin besloten een grote slag te slaan’ (De Telegraaf, 28 januari 1987); alsof ze een groep bouwvakkers betreft die een patatje gingen halen. 3. De criminele held herstelt onjuistheden en lost wellicht ruzies op. Ook dit standaardelement van het verhaal van de criminele held komt niet direct expliciet naar voren in de berichtgeving en boeken over de Heinekenontvoering. In de kranten worden de ontvoerders eerder beschreven als ruziezoekers dan ruzieoplossers, en Cor van Hout beschrijft zichzelf en zijn kompanen nog het meest als jongens met wie jij maar beter geen ruzie kunt zoeken. Maar in het al eerder genoemde opmerkelijke tekstje van Tom Leeflang, oud klasgenoot van Willem Holleeder, wordt die laatste wel degelijk als rustbrenger beschreven: ‘als er ruzie was, nam hij het altijd voor de zwakkeren op. Hij beschermde ook altijd zijn broertje en jongste zusje. Wim was in mijn ogen geen slecht mens. In ieder geval zeker geen monster zoals ze hem nu afschilderen.’
4. Hij doodt niet moedwillig of zomaar, maar alleen in zelfverdediging of uit gerechtvaardigde wraak. Bovendien valt hij nooit vrouwen of andere ‘kwetsbare’ 73
groepen aan. Aangezien er bij de Heinekenontvoering gelukkig geen doden zijn gevallen, lijkt er ook van deze categorie niet direct sprake. Maar de ontvoerders dreigden natuurlijk wel met geweld. In het boek van De Vries maakt Cor van Hout duidelijk dat de ontvoerders nooit van plan zijn geweest Heineken en Doderer iets aan te doen. Het klinkt misschien allemaal hard, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat we ooit van plan zijn geweest een dan die twee echt iets aan te doen. Die bedreigingen zouden alleen maar toneelspel zijn. Later zouden we dat ook bewijzen.
(De Vries 1983, 77) Ook de visie van de ontvoerders op hun slachtoffers moet hier vermeld worden. De ontvoerders maken volgens het verhaal van De Vries namelijk een belangrijk onderscheid tussen de twee slachtoffers van de ontvoering: Heineken is een biermagnaat die door zijn rijkdom veel minder medelijden krijgt dan Doderer, die immers maar een simpele chauffeur is. In De ontvoering van Alfred Heineken benadrukt het relaas van Cor van Hout meermaals hoeveel medelijden zij met de chauffeur hadden. Ook in de verklaringen van Frans Meijer die hij vlak na zijn overgave aan de politie door een redacteur van Het Parool liet optekenen, drukt hij zijn medelijden met de angstige Doderer uit: ‘als ik Appie Doderer in zijn cel zag zitten, kwam ik er huilend uit. Maar je kon niet meer terug’ (Het Parool 25 september 1985). Over Heineken zegt Meijer niks. De ontvoerders maken dus duidelijk onderscheid tussen de rijke Heineken en zijn chauffeur, die zij in tegenstelling tot de eerstgenoemde veel meer als een ‘onschuldig slachtoffer’ lijken te bezien. Eveneens wordt het als uitermate laf beschouwd om een vrouw te ontvoeren, zoals een aantal maanden voor de Heinekenontvoering gebeurde met de vrouw van hotelketeneigenaar Van de Valk. Als we Cor van Hout in De ontvoering van Alfred Heineken mogen geloven leefde hij intens mee met de ontvoering: ‘het ging hier toch ook om een weerloze vrouw, die zelf nergens mee te maken had’ (De Vries, 105 – 106). De boodschap is duidelijk: hun slachtoffer verdiende de ontvoering omdat hij zo rijk was, en omdat hij het aankon, of in ieder geval, aan zou moeten kunnen. 5. Hij is vaak aardig en hoffelijk tegenover zijn slachtoffers. De ontvoerders laten tijdens de ontvoering aan hun slachtoffers zo min mogelijk los over hun identiteit. Ze zijn zo voorzichtig, dat als ze Heineken en Doderer eten komen brengen op hun cel, ze een integraalhelm opdoen en een overal aantrekken. Ze communiceren via briefjes, om te voorkomen dat de ontvoerden hen later kunnen herkennen aan hun stem. Er is dus maar weinig ruimte om hoffelijk te zijn. Bovendien hebben ze hun slachtoffers in volkomen van de buitenwereld afgesloten, onverwarmde cellen aan de muur vastgeketend. De enige hoffelijkheid die de ontvoerders betrachten is door af en toe aan de eetwensen van hun slachtoffers te voldoen, en hoogst zelden een sigaretje of een borrel. Maar dat is niet voldoende om het element van hoffelijkheid in het verhaal van de Heinkenontvoerders te herkennen. 6. De criminele held verdeelt zijn buit onder de armen en de behoeftigen en/of sympathiseert op een andere manier met hen, bijvoorbeeld door zijn begrip voor hun omstandigheden te uiten en zich behulpzaam te tonen.
74
Dit komt ook al niet ter sprake. Het geld dat de ontvoerders verdienen is voor henzelf, hooguit voor hun familie. Nergens in de boeken, noch in de artikelen is er sprake van een hoger ideaal dan zelfverrijking. Wat hier wellicht wel het vermelden waard is, is dat de ontvoerders welbewust iemand ontvoerden die zo rijk was dat hij ‘best een paar miljoen zou kunnen missen’ (De Vries 1987, 122). Dit komt ook naar voren in de berichtgeving (Het Parool 22 september 1984). Op deze manier bekeken stalen de ontvoerders dus van de zeer rijken – iemand die zo rijk was dat hij het ‘verdiende’ om ontvoerd te worden – om het te verdelen onder henzelf – de behoeftige armen. Dit lijkt wellicht gezocht, maar omdat de periode waarin berichten over de Heinekenontvoering verschenen zo lang was, leken de schrijvers ervan te wennen aan het idee. De ontvoerders worden meer en meer als ‘gewone’ (arme) mannen beschreven en Heineken kreeg steeds meer de rol van machtige industrieel toebedeeld – een man met zijn eigen politiemacht en onvoorstelbare rijkdom. 7. Hij is slimmer dan de opsporingsdiensten en ontloopt ze, of anders ontsnapt hij. Meestal doet hij dat met flair, vaak in vermomming. Dit is zeer zeker en zeer vaak het geval. De ontvoerders zijn niet alleen de politie, maar ook justitie op verschillende momenten te slim af geweest. Bovendien is dit een zeer belangrijk onderdeel van zowel de berichtgeving – waarin de verwijderde fietspaaltjes al vanaf dag één model staan voor de goede, doordachte voorbereidingen van de ontvoerders – als de verschillende boeken die onderzocht zijn. De gedegen voorbereidingen zijn één ding, ook de uitvoering van kidnap en het incasseren van het losgeld zijn goed doordacht en gepland. In de berichtgeving wordt hier zoveel nadruk op gelegd dat het voor de lezer een spannend verhaal wordt. Dit is het belangrijkste element dat ervoor spreekt de Heinekenontvoerders als criminele helden te beschouwen. 8. Hij gebruikt vaak een of andere vorm van magie die betrekking heeft op onkwetsbaarheid, onzichtbaarheid, bovenmenselijke snelheid, of wat anders. Hier is geen sprake van in de berichtgeving. 9. Hij is dapper en sterk, of, als hij niet sterk is, speciaal bedreven in een of andere truc die handig is voor het leven als outlaw. De Heinekenontvoerders zijn zeker niet voor een kleintje vervaard. Al van jongs af aan doen ze aan krachttraining. Het zijn mannen met een uitgesproken fysieke verschijning die zich ook dusdanig manifesteren. Hun zelfverzekerdheid zorgt voor onzekerheid bij politie en justitie, die tijdens de ontvoering niet bereid is om enig risico te nemen. Bovendien zij ze bedreven in ontvoeren: de manier waarop de zaak was voorbereid, getuigt van speciale kwaliteiten van de ontvoerders. 10. Uiteindelijk wordt hij verraden door een vriend. Wie de Heinekenontvoerders verraden heeft, is nog steeds onbekend. Er is wel een vrouw naar voren gekomen die claimt dat zij de bewuste tipgeefster is, maar dat wordt betwijfeld, aangezien het vrij eigenaardig zou zijn om een dergelijk iets bekend te maken in de pers. Het doet er ook niet zozeer toe of het een vriend was of niet, het belangrijkste is in dit verband dat de ontvoerders de politie te slim af waren geweest als ze niet verraden waren; de politie is niet door speurwerk achter de identiteit van de ontvoerders gekomen en zonder de tip waren de ontvoerders weggekomen met de het betaalde losgeld.
75
11. Hij sterft dapper en opstandig. Van sterven is in het verhaal van de Heinekenontvoering geen sprake, maar de ontvoerders zijn wel degelijk dapper en opstandig ten onder gegaan. De manier waarop zij hun uitlevering aan Nederland lange tijd hebben kunnen tegenhouden (door een hiaat in het bestaande uitleveringsverdrag tussen Nederland en Frankrijk) heeft uiteindelijk hetzelfde narratieve effect als het dapper en opstandig sterven. Je zou kunnen zeggen dat in de strijd tussen de ontvoerders en de Nederlandse justitie veroordeeld worden het ergste was dat de ontvoerders kon gebeuren. De weigering zich neer te leggen bij hun verlies is zo te vergelijken met de outlaw die tot de laatste kogel vecht. 12. Naderhand wordt er vaak over hem verteld dat hij op een of andere manier is ontkomen. Eén van de ontvoerders komt in aanmerking hiervoor, al heeft ook Frans Meijer uiteindelijk zijn straf uitgezeten. Meijer wist in 1985 uit het Pieter Baan Centrum in Utrecht, waar hij op last van de rechter psychisch werd onderzocht, te ontsnappen. Hierna is hij bijna een decennium voor iedereen onvindbaar was. Ten tijde van de veroordeling van Van Hout en Holleeder was hij nog spoorloos en op dat moment gaat dit thema voor hem zeker op. In de berichtgeving wordt hij beschreven als ‘the man that got away’. Uiteindelijk is het een journalistenteam, onder wie Peter de Vries, die hem in 1994 in Paraguay weet op te sporen. Pas in 1998 werd hij in Paraguay gearresteerd, waarna hij tot 2002 in Paraguay vast bleef zitten in afwachting van een juridisch gevecht over de uitleveringsprocedure. In 2002 werd hij alsnog uitgeleverd en zat hij het resterende deel van zijn straf uit. In 2005 kwam hij vrij. 5.4.2
Samenvatting van de narratieve analyse
De narratieve structuur van het verhaal van de Heinekenontvoerders wijkt in sterke mate af van dat van het standaardverhaal van de criminele held zoals dat is opgetekend door auteurs als Hobsbawm, Kooistra en Seal. Bepaalde punten die karakteristiek zijn voor de klassiekere outlawverhalen, komen in het geval van de Heinekenontvoering helemaal niet voor. Er is geen groot vuurgevecht aan het einde waarin de ontvoerders zich hebben doodgevochten en er is geen sprake van een mysterieuze ontsnapping aan het eind. De ontvoerders zijn uiteindelijk allemaal veroordeeld en hebben allemaal hun straf uitgezeten, wat niet echt typerend is voor het narratief van de criminele held. Toch zijn er een aantal punten die ervoor pleiten hier van de verheerlijking van de ontvoerders te spreken – al is ‘verheerlijking’ wellicht wel een erg sterk woord, en heroïsering al helemaal. Het narratieve element uit de lijst van Seal dat het sterkst naar voren komt in het verhaal van de Heinekenontvoerders, is zonder twijfel het punt waarop de ontvoerders slimmer zijn dan de opsporingsdiensten (punt 7). En, zoals aan het begin van dit hoofdstuk ook al vermeld is, dit beeld klopt welbeschouwd niet erg. De ontvoerders zijn de politie helemaal niet ontlopen: ze werden geobserveerd terwijl zij hun misdaden uitvoerden en de enige reden dat zij niet direct in de kraag gevat werden, was omdat zij gijzelaars hadden die dan wellicht wat zou overkomen. De vlucht van Van Hout en Holleeder naar Parijs was een noodgreep en in het geheel niet gebaseerd op enige kennis van het gebrekkige uitleveringsverdrag tussen Nederland en Frankrijk. Maar voor het verhaal lijken deze details er niet toe te doen. Het beeld dat de ontvoerders de politie als marionetten konden bespelen met valse sporen, codeberichten, een ingewikkelde losgeldroute, en goed verstopte gijzelaars en zich daarna uit de voeten wisten te maken met een toch niet onaanzienlijk 76
bedrag aan losgeld, blijft bestaan. Een belangrijk punt hierbij is dan ook de positie van de opsporingsdiensten, waarvan het aanvankelijke succes steeds meer verbleekte. De meldingen hierover in de Nederlandse berichtgeving hebben aanzienlijk bijgedragen aan het idee dat de ontvoerders – met name Holleeder en Van Hout – de overheidsdiensten aankonden. Het tweede element dat in dit verband genoemd moet worden is dat de ontvoerders (volgens de politie) inderdaad zijn verraden. Dit maakt het feit dat de ontvoerders al tijdens de ontvoering gevolgd werden, voor de beeldvorming van de criminele held aanzienlijk minder ‘erg’. Het mag dan waar zijn dat de politie hun identiteit kende, maar aan henzelf heeft dat niet gelegen. Wederom benadrukt dit de onmacht van de politie en de slimheid van de ontvoerders. Het doet er eigenlijk weinig toe dat wij niet weten wie de tipgever geweest is;5 wellicht was het dramatisch effect nog sterker geweest als een van de ontvoerders twijfels had gekregen en zich op het laatst toch had teruggetrokken en de rest verraden. Maar waar het om gaat is dat het duidelijk is dat het feit dat de ontvoerders niet door eigen stommigheid tegen de lamp liepen, bijdraagt aan het beeld dat zij slimmer waren dan de opsporingsdiensten. Ook dapperheid en opstandigheid kunnen de ontvoerders zeker niet worden ontzegd, zij het dat dit bij hen geen betrekking heeft op sterven, maar op hun strijd tegen justitie. Toch heeft dit verhaalelement ongeveer hetzelfde effect als sterven, maar dan veel minder krachtig. De manier waarop de ontvoerders met overtuigde zelfverzekerdheid blijven vechten tegen justitie maakt hun positie sterker en die van justitie zwakker. Het volgende punt dat tot op zekere hoogte naar voren komt in het verhaal van de Heinekenontvoering, is het element van ‘stelen van de rijken om het aan de armen te geven’. Zoals gezegd bestaat dit element niet echt, omdat een belangrijk deel ervan, het verdelen van de buit onder de behoeftige bevolking, simpelweg niet plaatsvindt. Maar van dit thema wordt wel gebruik gemaakt om het afpersen van Heineken te rechtvaardigen. In de pers gaat dit zijn eigen leven leiden op het moment dat Heineken weer vrij is en zijn privé-veiligheidsdienst achter de ontvoerders aanstuurt.
5.5 Conclusie Als we de discours- en beeldanalyse samenvoegen met de narratieve analyse, dan kan er heel kort gezegd het volgende worden geconcludeerd: de Heinekenontvoerders voldoen maar in zeer beperkte mate aan het narratief van de criminele held, maar er wordt in de berichtgeving wel sterk gebruik gemaakt van narratieve elementen uit een dergelijk verhaal om de daden van de ontvoerders goed te praten en de ontvoerders als min of meer ‘goed’ neer te zetten. Als we een ‘populariteitsgrafiek’ van de ontvoerders zouden maken, dan begint deze op een dieptepunt. Maar doordat de ontvoerders lang in het nieuws blijven, de overheidsdiensten vaak te slim af zijn en omdat ze strijdbaar en opstandig weerstand bieden tegen de overheid, krijgen ze langzamerhand steeds meer respect van de pers. Bovendien wordt er zowel door de pers als door (de advocaten van) de ontvoerders uitgebreid en met succes geprobeerd ze te profileren als ‘mannen
5
De enige die ooit aanspraak op die titel heeft gemaakt was mevrouw Druijf, een Amsterdamse weduwe van in de 60 die met naam en toenaam en reusachtige portretfoto in De Telegraaf van 11 december 1984 haar gal spuwde over het feit dat ze nooit een bedankje had gehad. De vorm van het artikel alleen al maakte haar verhaal niet erg geloofwaardig wat nog verergerd werd door het feit dat de beruchte ‘tip 547’volgens de politie een in de vorm van een brief was, terwijl mevrouw Druijf had gebeld.
77
van het volk’ en ‘lieve jongens’: ruwe bolster, blanke pit. Het komt regelmatig naar voren dat de mannen niet zomaar te keer gaan, maar wel degelijk een (extralegale) ‘code’ hebben die de wet in rechtvaardigheid overtreft. De populariteitsgrafiek van de ontvoerders stijgt dan ook gestaag tot een ongekend niveau waarbij de ontvoerders een media-image hebben dat volkomen losstaat van henzelf. Het lijkt er bovendien stellig op, dat de ontvoerders hier zelf weinig voor hebben hoeven doen: de pers heeft de ontvoerders met graagte zo verbeeld. Weliswaar is deze teneur gestuurd door de opvallende gebeurtenissen in het verhaal van de Heinekenontvoerders, toch kan men zich ook niet onttrekken aan het idee dat journalisten de ontvoerders de rol van succesvolle, avontuurrijke outlaws met plezier hebben toegeschreven: het is immers een goed verhaal. De populariteitsgrafiek van de overheidsdiensten houdt bovendien opvallend gelijke tred met die van de ontvoerders, maar dan in omgekeerde richting. Waar de politie eerst de grote held en bevrijder was, verandert het beeld van politie en justitie naarmate de ster van de ontvoerders stijgt, gestaag in het beeld van een konkelende, incompetente, bureaucratische rotzooi. Mede doordat de verhalen van Heineken en Doderer al vrij snel van het toneel van de berichtgeving verdwijnen, verandert het verhaal bovendien in een machtstrijd tussen de rancuneuze overheidsdiensten en de vrijheid nastrevende ontvoerders – ‘vrije jongens’. Als we kijken naar de in hoofdstuk drie genoemde thema’s die onderdeel zijn van de discoursanalyse, dan is er een duidelijk verschuiving waarneembaar. De eerste fase van de ontvoeringszaak – de ontvoering zelf – wordt gekenmerkt door een focus op de slachtoffers. Heineken en Doderer krijgen uitgebreid aandacht, de politie maar weinig (ook door de informatiestop) en over de ontvoerders kan alleen maar gespeculeerd worden. De enige thema’s die betrekking hebben op de ontvoerders, zijn in deze fase die van stoutmoedigheid en controle. In de tweede fase ligt de nadruk sterk op het adequate politieoptreden. De ontvoerders worden tegelijkertijd afgeschilderd als bruten. Maar met het verdwijnen van de verhaallijn van de slachtoffers en de ‘affaires’ binnen de politie, komt er steeds meer ruimte voor de menselijke kant van de ontvoerders: ze worden getypeerd als gewone mannen die misschien wel erg hard worden aangepakt door de justitie en de pers. In de derde fase van de berichtgeving gaat men met deze ideeën aan de haal: er verschijnen zeer veel thema’s die de stoutmoedigheid, de menselijkheid en het slachtofferschap van de ontvoerders verbeelden. De overheidsinstanties worden vaker en vaker getypeerd als corrupt en incompetent. Heineken maakt zijn rentree in het verhaal, maar nu wederom in de vorm van de machtige industrieel met zijn eigen politiemacht. Uiteindelijk werkt de berichtgeving over de ontvoerders langzaam, maar onmiskenbaar richting het beeld dat Peter de Vries in zijn boek De ontvoering van Alfred Heineken zo succesvol wist te schetsen. Daardoor werden de ontvoerders gebakerd in sentimenten die appelleren aan het idee van de criminele held, terwijl zij stilletjes hun straf uitzaten in de Bijlmerbajes. Politie en justitie waren er ten langen leste in geslaagd de ontvoerders veroordeeld te krijgen, maar hebben daar nooit een waardering voor gekregen die ook maar in de buurt komt van de waardering die de ontvoerders hebben gekregen.
78
6 Hoe zware jongens vrije jongens werden: conclusie & discussie De titel van deze scriptie is gebaseerd op de titel van een artikel dat op 3 december 1983, daags na de ontknoping van de ontvoering in Het Parool werd gepubliceerd. De titel ervan luidde: ‘Hoe vrije jongens zware jongens werden’, maar het effect ervan was precies omgekeerd. Vanaf het moment dat de ontvoerders van Heineken en Doderer als ‘vrije jongens’ werden verbeeld in de media, begonnen journalisten hen steeds meer als zodanig te beschrijven. Deze verandering is ook uitstekend zichtbaar in het reeds in de inleiding genoemde verschil tussen de twee boeken die Peter de Vries over de Heinekenontvoering heeft gepubliceerd: De zaak Heineken (1983), dat sterk uit het perspectief van politie was geschreven, en De ontvoering van Alfred Heineken (1987) dat juist sterk vanuit het perspectief van de ontvoerders was geschreven. In de nu volgende conclusie zal ik verklaren hoe deze opvallendheden tot stand zijn gekomen. In de discussie die volgt, zal ik de implicaties, mogelijkheden, krachten en zwakten van dit onderzoek bespreken en suggesties voor verder onderzoek doen.
6.1 Conclusie De moderne criminele held is beduidend anders dan de criminele helden zoals Hobsbawm die in 1969 beschreef. Hij is geen rurale figuur die ongeletterde boeren gebruiken om hun onvrede met de politieke status quo te uiten. Hij hoeft zijn buit niet per se te verdelen onder de armen en hij hoeft niet door een corrupte overheid een leven van misdaad in gedwongen te zijn. In plaats daarvan bestaat hij in dagelijkse nieuwsmedia, waarin de ogen van krantenlezers met graagte het misdaadnieuws opzoeken om er hun eigen moraliteit aan te testen (vgl. Katz en Dahlgren, §3.4) of omdat misdaad gewoon lekker spannend is (vgl. Ferrell et al., §3.6). Zijn oude kenmerken spelen echter nog wel een belangrijke rol. Naast nieuwe culturele noties worden ook de oude narratieve structuurkenmerken in die oneindige wereld van elkaar beïnvloedende, versterkende, verstorende en terugkaatsende beelden die Ferrell de ‘spiegelhal van betekenissen’ heeft genoemd (1999, 263), gebruikt om moderne criminele helden te scheppen. De criminele held is dus niet meer verbonden aan het keurslijf van structurele condities: het ‘prepolitieke protest’, dat volgens Hobsbawm de functie van criminele heldenverhalen was, is veranderd in een losser ‘parapolitiek protest’ – waarbij de ene sociale groep de daden van transgressie van een individu tegen een andere sociale groep verheerlijkt – of simpelweg de fascinatie een aantrekkelijkheid van de daad van transgressie zelf. Welke rol speelden deze moderne criminele helden in de berichtgeving over de Heinekenontvoering? Met betrekking tot de media kan allereerst worden opgemerkt dat het een mediagenieke zaak was. Niet alleen is ontvoering van zichzelf al een vrij zeldzame misdaad, maar bij deze zaak zaten alle belangrijke aspecten ervan – de uitvoering, ontknoping en de nasleep – vol van gebeurtenissen en spektakel. Bovendien zijn alle hoofdrolspelers kleurrijke figuren gebleken die als bijna exacte stereotypen hun rollen uitspeelden. Vijf leden van de klassieke Amsterdamse penoze, de puissant rijke selfmade biermagnaat, zijn dienstbare chauffeur en volhardende rechercheur – het is een wonder dat er nog nooit een film over is gemaakt. Maar waarom is juist het verhaal van deze ontvoering zo aantrekkelijk? In de jaren voor de Heinekenontvoering zijn ook Toos van der Valk en Maurits Caransa op vergelijkbare manier een periode ontvoerd geweest. Het zou goed kunnen dat ook bij deze zaken veel curieuze gebeurtenissen hebben plaatsgevonden en wellicht waren de hoofdrolspelers minstens zo kleurrijk. De verhalen van die zaken zijn echter niet half zo bekend als het Heinekenverhaal. Men zou kunnen denken dat het komt doordat de Heinekenontvoering de laatste in die serie was, maar ook de latere ontvoering van 79
Gerrit Jan Heijn is bij het grote publiek veel minder bekend. Dit zou er mee te maken kunnen hebben dat de dader van die ontvoering, Ferdi Elsas (beter bekend als ‘Ferdi E.’), zijn slachtoffer vermoordde en op geen enkele manier aan het beeld van de criminele held voldeed. Hoewel dat zeker van belang is geweest, blijft het ook hier opvallend dat het verhaal van deze ontvoering veel minder bekend is geworden dan dat van de Heinekenontvoering. Berucht zijn is immers ook een vorm van bekendheid. En daar lijkt precies de crux te liggen: Ferdi E. was maar kort in het nieuws. Voor de creatie van een criminele held is het dus van groot belang dat de periode waarin een misdaad in het nieuws is, uitgestrekt genoeg is om het publiek het idee te geven de crimineel te kennen. Bij de Heinekenontvoering sleepten de directe gevolgen van de ontvoeringszaak zich ruim drie jaar voort en hoewel er een enkele keer wel eens een paar weken geen nieuws was, gebeurde er over het algemeen veel. Hierdoor heeft de Nederlandse pers uitgebreid de gelegenheid gehad kennis te maken met de ontvoerders. En via de pers ontmoette ook het publiek Cor, Willem, Frans, Jan en Martin, de ‘originele penoze uit Amsterdam-West’. Het gevolg van deze uitgebreide media-aandacht, was dat de pers meer en meer uit het perspectief van de ontvoerders te schrijven. Als we kijken hoe de berichtgeving zich ontwikkelt, dan is de groeiende identificatie met de daders ten koste van identificatie met Heineken en Doderer en de politie, een onmiskenbaar gegeven. Om dit duidelijk te maken, moeten we de drie belangrijkste partijen van elkaar scheiden: de slachtoffers, de politie en de ontvoerders krijgen allemaal hun eigen verhaal. Tijdens de eerste fase (zie §5.3.1) van de berichtgeving lag de nadruk sterk op de slachtoffers: hoe zou het met hen gaan? Waar zouden ze zitten? De politie is op dat moment de tweede grote speler, maar die houdt zich op de achtergrond vanwege het nog aan de gang zijnde onderzoek. Over de ontvoerders wordt op dat moment alleen nog maar gespeculeerd. Ze bestaan zo gezegd nog niet echt, maar hun image waart al rond in suggesties van goede voorbereidingen. Pas na de bevrijding op 30 november 1983 wordt in de persconferentie van de politie de derde verhaallijn geboren: die van de ontvoerders. Tegelijkertijd begint de tweede fase (zie §5.3.2) van de berichtgeving, waarin de nadruk van de berichten in de pers sterk op de politie komt te liggen. De verhaallijn van de politie krijgt na de spannende bevrijding immers een enorme, positieve impuls. Die positieve impuls voor de politie komt gelijktijdig met de verbeelding van de ontvoerders als het toppunt van moraalloosheid en verdorvenheid. Het begin van de verhaallijn van de ontvoerders bevindt zich dus op een absoluut dieptepunt: de details over de behandeling van Heineken en Doderer (‘middeleeuwse omstandigheden’) maken in de pers en in de publieke opinie bruten van hen. Op hetzelfde moment is er duidelijk de verbeelding van een hardwerkende, goed geoliede en prudente politiemacht die drie weken lang heeft doorgehaald om hun drie prioriteiten te halen: de veilige thuiskomst van de ontvoerden, de arrestatie en vervolging van de ontvoerders en als laatste het terugkrijgen van het losgeld (menselijke schade, het brengen van rechtvaardigheid en dan pas de materiële schade). De verbeelding van de politie lijkt gekoppeld aan die van de ontvoerders. Op het moment dat de politie steeds meer kritiek begint te krijgen, krijgen de ontvoerders juist steeds meer sympathie. In het begin nog maar oogluikend en welbewust van de gevoeligheid van een dergelijke positie. Maar naarmate de politie steeds meer kritiek krijgt en het verhaal van de slachtoffers langzaam naar de achtergrond verdwijnt, allengs met meer overtuiging. Wat we hieruit kunnen opmaken is dat het verhaal van de Heinekenontvoering voor de pers moet worden bezien in termen van een strijd tussen de politie en de ontvoerders. Dit is goed te verklaren aan de hand van de beschrijvingen van het standaardverhaal van de criminele held zoals die zijn opgesteld door Hobsbawm, Seal en Kooistra. Bij al deze auteurs is het eerste kenmerk van een dergelijk verhaal dat de staat impopulair is. Instituties die de staat 80
vertegenwoordigen worden in de publieke opinie de verpersoonlijking van het kwaad; denk aan de Sherrif van Nottingham in het Robin Hoodverhaal. In het geval van de Heinekenontvoering gaat het veel te ver om de politie de verpersoonlijking van het kwaad te noemen, maar ik wil hier ook niet betogen dat de Heinekenontvoerders het daadwerkelijk tot heldendom hebben geschopt. Waar het om gaat, is dat de politie in de pers steeds meer naar voren kwam als een incompetent en hier en daar ook corrupte instantie. Let wel: dit is nooit expliciet op een dergelijke manier vermeld, maar de suggestie ervan is onmiskenbaar aanwezig. En het is hierdoor dat de ‘stoutmoedige’ en koppige houding van de ontvoerders om zich bij hun verlies neer te leggen, steeds meer aan populariteit lijkt te winnen. De derde fase van de ontvoering (zie §5.3.3) begon zo meer en meer in een stunt van de twee naar Parijs ontsnapte ontvoerders te worden. De mate waarin Van Hout en Holleeder politie en justitie frustreerden door hun weigering zich over te geven, bracht hen steeds meer persoonlijke media-aandacht. De bokkensprongen van de Franse en Nederlandse justitie om een bevredigende oplossing voor de twee te vinden, werden tegelijkertijd scherp bekritiseerd in de pers. De derde fase van de berichtgeving is dan ook onmiskenbaar voor de ontvoerders zelf: de overheidsdiensten zijn impopulair en Heineken en Doderer zijn al lang van het toneel verdwenen. Het nieuws dat nog over de ontvoerders verschijnt, gaat over henzelf en maakt beroemdheden van hen. Daarbij komt dat derde fase met afstand de langste periode in de berichtgeving is, waardoor de pers ruim de tijd heeft om het lijden van de slachtoffers te vergeten ten faveure van de ‘arme’ ontvoerders die gemangeld worden door een konkelende overheid. In dit proces is het van groot belang geweest dat de verhaallijn van de slachtoffers zo weinig is uitgebouwd. Doordat Heineken en Doderer na hun ontbering hebben volstaan met een summiere verklaring, blijft hun verhaal in de pers onderbelicht. De identificatie met Heineken was voor de gewone burger al lastig, aangezien hij een multimiljonair was die goede banden onderhield met allerlei leden van de high society. Maar in het begin heeft hij, en Doderer mogelijk nog meer, welzeker de sympathie en het medeleven van de publieke opinie. Die sympathie verdampt snel nadat de mannen zijn bevrijd en weer terugkunnen naar huis: hun verhaal is afgelopen. Daar komt bij dat Heineken de politie een grote som geld wil geven als dank voor de inzet tijdens de ontvoering. Omdat deze gift precies op een moment komt waarop de positie van de politie toch al onder druk staat en in verband wordt gebracht met corruptie en incompetentie, ontstaat er een kruisbestuiving tussen de twee. Heineken verwordt daarmee meer dan ooit tot een bijzonder rijke industrieel die zijn bescherming door de politie kan kopen. Als hij ook nog eens een privé veiligheidsdienst begint samen te stellen door politiemensen die aan zijn zaak hebben gewerkt weg te kopen bij de politie, en die hij vervolgens inzet in de opsporing van de ontvoerders, vervaagt zijn rol van slachtoffer naar die van rancuneuze oligarch. Ook dit is een kenmerk van het standaardverhaal van de criminele held: zijn slachtoffers zijn corrupte rijken. Evenwijdig aan het proces van groeiende onpopulariteit van de slachtoffers en de politie, is er het groeiende respect voor de voorbereiding en uitvoering van de ontvoering en de steeds sterker wordende personificatie – die hand in hand gaat met identificatie – van de ontvoerders. Als de details van de ontvoering bij de persconferentie na de bevrijding op 30 november bekend worden, worden deze nog ondergesneeuwd door het persoonlijk lijden van de slachtoffers. Maar naarmate de tijd vordert verdwijnen de expliciete verwijzingen naar dit persoonlijk lijden uit de pers. Wat blijft is keer op keer de herhaling van hoe de ontvoering in zijn werk ging, met een hoofdrol voor alle doordachte voorbereidingen van de ontvoerders. Al van het begin af aan bestaat dit thema in de berichtgeving – de verwijderde paaltjes in het fietstunneltje – maar naarmate het verhaal ouder 81
wordt, komen er meer voorbeelden van dergelijke slimheid bij. In combinatie met het falen van de overheid om de criminelen voor het gerecht te brengen, past dit gegeven uitstekend in het door Seals genoemde standaardelement van het narratief van de criminele held waarbij de criminelen de opsporingsdiensten te slim af zijn. Niet alleen zijn de mannen slimmer dan de politie, in de pers ontstaat ook langzamerhand het beeld dat het ‘gewone mannen’ zijn. Weliswaar mannen die er van houden om goede sier te maken en zich door niks of niemand de wet laten voorschrijven, maar desalniettemin ‘mannen van het volk’. Bovendien kennen de ontvoerders wel degelijk moraliteit. In De ontvoering van Alfred Heineken maakt Cor van Hout met regelmaat duidelijk dat er ook bij een ontvoering bepaalde regels zijn. Hij keurt de ontvoering van mevrouw Van der Valk ten zeerste af, omdat zij een ‘onschuldige vrouw’ is. Als Van Houts eigen vrouw dagenlang door de politie wordt verhoord en daarna wordt lastig gevallen door de pers, lijkt hij dit verwerpelijker te vinden dan zijn eigen misdaden (De Vries 1987, 308). Ook maken de ontvoerders duidelijk dat zij geen onmensen zijn door een enorm bloemstuk naar de begrafenis van een bij een ongeluk overleden vriend te sturen. Naarmate de tijd vordert lijken journalisten de Heinekenontvoerders meer en meer het narratief van de criminele held ‘in te schrijven’. Dat proces culmineert in de publicatie van De ontvoering van Alfred Heineken. Het boek wordt een bestseller en het effect daarvan mag niet worden onderschat. De lezer ervan wordt deelgenoot gemaakt van de uitgebreide voorbereiding, de actie en de vlucht van de ontvoerders en ervaart zo de adrenalinestoot die misdaad met zich meebrengt (zie §3.6). Maar daarnaast is het opvallend dat het boek er net een paar standaardelementen van de criminele held bij het verhaal voegt. De arme jeugd van Van Hout die ervoor zorgde dat hij zo gericht was op geld en uiterlijk vertoon, het hebben van een code en het demoniseren van overheidsdiensten passeert allemaal de revue. Het punt is dat hier blijkt hoe krachtig de door Hobsbawm, Kooistra en Seal gesignaleerde elementen nog steeds zijn. Mogelijkerwijs verklaart dat voor een groot deel het succes van De Vries’ boek, zoals klassieke vertellingsvormen ook het succes van zijn televisie-uitzendingen verklaren (zie Reijnders, §3.6). Al met al moet geconcludeerd worden dat hoewel de ontvoerders van Heineken zeker geen klassieke criminele helden genoemd kunnen worden, er bij het vertellen van hun verhaal wel veel elementen van een dergelijk verhaal naar voren komen. De eerste onderzoeksvraag van dit onderzoek – in hoeverre de media bijdragen aan een positief beeld van de criminelen – moet dan ook genuanceerd beantwoord worden: allereerst is het duidelijk dat het verhaal van de Heinekenontvoerders in grote mate is gestuurd door feitelijke, concrete gebeurtenissen. Doordat er daar zeer veel van waren en doordat die bovendien werden uitgespreid over een aanzienlijke periode, werd het mogelijk de focus van het verhaal toe te spitsen op de criminelen zelf. In dat proces verwerden de criminelen steeds meer tot op zichzelf staande mediapersonages die los konden worden gezien van hun misdaden. Hun kenschetsen – ‘gewone jongens’ met een wens om snel rijk te worden – werden daarbij steeds gemakkelijker verbeeld als een vrij normaal streven, wat de identificatie met hen door de gewone burger vergemakkelijkte. Doordat de overheidsdiensten en de slachtoffers tegelijkertijd een steeds minder positieve pers kregen, gold dit voor hen omgekeerd, waardoor dit beeld steeds sterker overeind bleef. Door de tweede onderzoeksvraag te beantwoorden, wordt dit nog duidelijker: het verhaal van de Heinekenontvoerders voldoet maar zeer ten dele aan de standaardelementen van het narratief van de criminele held. Alleen het element waarbij de criminelen de opsporingsdiensten te slim af zijn komt zonder enige kanttekeningen naar voren in het verhaal – en zelfs dat is, als we 82
eerlijk zijn, onterecht, aangezien allen uiteindelijk worden veroordeeld. Toch is in de hele periode van berichtgeving onmiskenbaar een tendens van steeds sterker wordende sympathie voor de ontvoerders waarneembaar. Deze zet door tot de ontvoerders aan het eind van het verhaal – vooral ten tijde van Caribische avontuur van Van Hout en Holleeder – min of meer als slachtoffers van het (corrupte, of in ieder geval slecht functionerende) systeem worden verbeeld. Uiteindelijk is het de combinatie van het tot op zekere hoogte voldoen aan het narratief van de criminele held, het verloop van de feitelijke gebeurtenissen, de lange tijd van blootstelling aan de aandacht van de pers en de wil van die pers om de ontvoerders te laten voldoen aan het beeld van de criminele held, die de ontvoerders hun faam geven. Het positieve beeld van de ontvoerders van Heineken zal altijd moeten blijven opboksen tegen het negatieve, ´normale´ beeld van hun verdorvenheid, niet in de minste plaats omdat zij Heineken en Doderer niet erg goed behandelden tijdens hun gevangenschap. Om van ´faam´ te spreken is op zich al positief: er had ook sprake kunnen zijn van infaamheid. Maar de Heinekenontvoerders, en dan vooral Cor van Hout en Willem Holleeder, komen uit de berichtgeving uiteindelijk naar voren als beroemde criminelen, en niet als beruchte criminelen.
6.2 Discussie Wat betekent dit alles voor de theorieën over criminele helden die in hoofdstuk twee ter sprake kwamen? Ten eerste blijkt het concept van de criminele held minder vastomlijnd dan Hobsbawm, Kooistra en Seal met hun lijsten met kenmerken doen vermoeden. Hoewel geen van hen heeft gesteld dat alle door hen genoemde kenmerken van criminele helden in een narratief dat als zodanig beoordeeld kan worden moeten voorkomen, wordt die suggestie wel gewekt. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat het motief van de criminele held ook kan verschijnen als er maar zeer gedeeltelijk aan die lijstjes voldaan wordt. In deze casus waren alleen de verhaalelementen dat de ontvoerders de opsporingsdiensten te slim af waren en pas gepakt konden worden nadat ze verraden waren, duidelijk herkenbaar aanwezig. Alle andere elementen waren niet, of maar gedeeltelijk te bemerken. Toch maken ook die andere verhaalelementen wel degelijk deel uit van het verhaal van de Heinekenontvoering, alleen veel minder expliciet. Het lijkt er stellig op dat de journalisten die verslag van de zaak deden zich naarmate de statuur van de ontvoerders positiever werd, al dan niet onbewust naar het verhaal van de criminele held zijn gaan voegen. De reden hiervoor is dat er in de ‘spiegelhal’ van betekenissen – zoals cultureel criminoloog Ferrell de denkbeeldige ruimte noemt waar gebeurtenissen via een medium (de pers, bijvoorbeeld) in de samenleving terechtkomen en weer worden teruggekaatst om dat proces keer en keer opnieuw te doorlopen – er langzaamaan een vriendelijker beeld van de ontvoerders naar voren kwam dan er in eerste instantie van hen was geschetst. Omdat de ontvoerders aan een aantal basale, cultureel aantrekkelijke waarden voldeden, konden zij op steeds meer vanuit media afkomstige waardering rekenen. De mannen waren doortastend, stoutmoedig, gedetermineerd, vrijgevochten en zeker niet zonder moraal. Die noties werden van het begin af aan zijdelings in de berichtgeving opgenomen, maar naarmate de tijd vorderde kregen deze steeds meer de overhand. De criminele held is dus een complexer gegeven dan simpelweg een geschikte crimineel die naar voren komt uit de structurele sociologische omstandigheden zoals Hobsbawm en Kooistra die benoemen. Seal komt er aardig in de buurt met zijn Robin Hoodprincipe, maar ook hij legt veel nadruk op het punt dat er binnen een samenleving eerst een voedingsbodem voor de criminele held moet zijn die eruit bestaat dat een aanzienlijk deel van de bevolking het idee heeft onrechtvaardig 83
behandeld, onderdrukt of buitengesloten te worden. Het probleem zit er in dat de suggestie wordt gewekt dat een sociale groep of (sub)cultuur als geheel zich zo moet voelen. Dit onderzoek toont aan dat deze groep ook uit het collectief van alle individuen kan bestaan. De Heinekenontvoerders appelleerden voor veel mensen aan een algemeen idee van rebellie, vrijgevochtenheid, dapperheid, vriendschap en doorzettingsvermogen, en die mensen waren niet noodzakelijkerwijs afkomstig uit een zich gemarginaliseerd voelende groep. Dit beeld moet echter meteen worden genuanceerd. Ten eerste zou ik de genoemde auteurs onrecht doen door te stellen dat zij het concept van de criminele held verkeerd hebben uitgelegd. Wat eerder het geval lijkt te zijn, is dat de Heinekenontvoerders in de opvattingen van Hobsbawm, Kooistra en Seal eigenlijk niet voldoen aan het beeld van de criminele held. Ze geven niet aan de armen, worden niet gesteund door een bepaalde bevolkingsgroep en ze zijn niet erg hoffelijk tegenover wie dan ook, laat staan hun slachtoffers. Ze zijn gewoon niet ‘goed’ genoeg. Bovendien is er nog een andere goede verklaring te vinden voor de beroemdheid van de Heinekenontvoerders. Die moet worden gezocht in de verklaring die Katz en Dahlgren (§3.4) hebben geboden voor de publieke fascinatie voor misdaadnieuws, namelijk dat misdaadnieuws aantrekkelijk is voor de nieuwsgebruiker omdat het zijn moraliteit test. Afgaande op de onderzochte berichtgeving lijkt het er op dat zij de spijker op de kop sloegen: het is spannend om te lezen over zaken die de meeste mensen nooit zullen doen omdat ze grensoverschrijdend zijn (Ferrell, Hayward & Young 2008, 64-71). Daardoor wordt misdaadnieuws dat zich op het snijvlak tussen goed en slecht begeeft al snel bijzonder aantrekkelijk, en dat is precies wat we bij de Heinekenontvoering hebben gezien. Omdat de mannen naast hun duidelijke misdaden ook bepaalde veelgeprezen waarden bezaten die bovendien breed werden uitgemeten in de pers, werd het voor het publiek interessant om zich te identificeren met de ontvoerders: ‘wat zou ik zelf doen, als ik in die situatie was?’ Met die identificatie komt ook het begrip, en met het begrip komt de waardering. Maar als Hobsbawm de Heinekenontvoerders geen criminele helden zou noemen, zijn ze het dan wel? Die vraag kunnen we beantwoorden door de verbeelding van Holleeder en Van Hout enerzijds, en die van Boellaard, Meijer en Erkamps anderzijds, met elkaar vergelijken. We zien dan een opvallend verschil: de eerste twee worden tot op de dag van vandaag gekwalificeerd als ‘topcriminelen’ en genieten grote bekendheid. Boellaard, Meijer en Erkamps staan echter meer bekend als ‘die andere Heinekenontvoerders’. Dit komt doordat Van Hout en Holleeder de opsporingsdiensten zo lang wisten voor te blijven waardoor zij in allerlei bizarre – en daardoor verhaaltechnisch zeer aantrekkelijke – situaties verzeild raakten: het hotelarrest, het politiekjuridische limbo van statenloosheid, een vogelvrijverklaard-achtige status en als klap op de vuurpijl een filmisch avontuur op de Caraïben. Van de overige ontvoerders heeft alleen Meijer op een vergelijkbare manier van zich laten spreken, maar zijn ontsnapping en uiteindelijke veroordeling gingen met veel minder media-aandacht gepaard. Die media-aandacht heeft van Holleeder en Van Hout beroemde mannen gemaakt – beroemder dan de andere ontvoerders. Daardoor komt ook Frans Meijers status niet in de buurt van die van Holleeder en Van Hout. Het lijkt er stellig op dat deze verdeling ook grote persoonlijke gevolgen heeft gehad voor Holleeder en Van Hout. Toen zij begin jaren negentig vrijkwamen, duurde het niet lang voor zij weer opdoken in het crimineel circuit. Hun reputatie van ‘topcriminelen’ die de politie jarenlang hadden weten te bevechten heeft hen daar ongetwijfeld bij geholpen. In een criminologisch onderzoek naar de beweegredenen van overvallers onder gedetineerden, kwamen Staring en Kroese6 tot de 6
Kroese heeft mij overigens in een gesprek (2 maart 2010) verteld voor het genoemde onderzoek begin jaren
84
conclusie dat die er voor een belangrijk deel uit bestonden dat de daders op zoek waren naar ‘erkenning, geborgenheid en opwinding’ (1993, 179). Het mag worden aangenomen dat het binnen het crimineel circuit niet zal hebben ontbroken aan erkenning voor Holleeder en Van Hout, na hun indrukwekkende ‘prestatie’ zoals die werd verbeeld in de berichtgeving en uiteindelijk ook in het boek van De Vries over de Heinekenontvoering. Hoewel ik absoluut geen aspiraties koester hier een alternatieve geschiedenis voor het leven van Van Hout en Holleeder te schetsen, is het wel degelijk interessant om dit punt in overweging te nemen; zeker met de ideeën van de culturele criminologie in gedachte. Het lijkt onwaarschijnlijk dat Holleeder en Van Hout na het uitzitten van hun straf hun mediale imago niet hebben geprobeerd in ieder geval ten dele hebben geprobeerd te beïnvloeden, zodat zij voor een langere tijd bekend konden blijven staan als de Amsterdamse ‘jongens van de gestampte pot’ die in de jaren tachtig de overheid jarenlang hadden beziggehouden met ontvoeringen, ontsnappingen, rechtzaken en vooral veel bravoure. De vergelijking met de in hoofdstuk twee vermelde rapper Keylow (Roks & Staring 2008) dringt zich op: Keylow presenteerde zichzelf als een uitgesproken ‘badass gangsta’ waarmee hij onder andere nieuwe kansen voor zichzelf leek te creëren (Roks & Staring 2008, 171). Het beïnvloeden van de media is overigens niet ongebruikelijk voor beroemde criminelen (vgl. Husken 2005, 28; Middelburg 2002) en de interviews die Cor van Hout aan Peter de Vries gaf en die de basis vormde voor De ontvoering van Alfred Heineken kunnen in ieder geval beschouwd worden als een (succesvolle) poging de beeldvroming over de eigen criminaliteit te nuanceren. De inzichten van de culturele criminologie hebben duidelijk laten zien dat deze en andere overwegingen onmiskenbaar een rol spelen in de hedendaagse verbeelding van criminaliteit en de controle daarop. De consequentie hiervan is echter een honger naar meer informatie, en hier komen we bij een aantal mogelijke zwaktes van dit onderzoek. Teneinde een echt bevredigend antwoord te kunnen geven op vragen over de beeldvorming van de Heinekenontvoerders in de media, lijkt het voor de hand te liggend om ook het bestaande televisiemateriaal en de artikelen in tijdschriften te onderzoeken. Beide spelen waarschijnlijk zeer grote rol in het proces van betekenis geven met betrekking tot de Heinekenontvoering, omdat dit soort media-uitingen van explicieter zijn dan de relatief neutrale krantenberichten. Daarbij komt dat de culturele criminologie lijkt te vereisen dat we ook enig inzicht in publieksreacties krijgen. Wat vond het publiek van de Heinekenontvoerders? Waren zij voor het publiek wel de criminele helden die de pers zo graag leek te willen beschrijven? Het grootste deel van de ‘spiegelhal van betekenissen’ bevindt zich immers binnen dit publieke domein. Verder onderzoek zou zich dan ook moeten richten op een mediabreder corpus en op de perceptie van het publiek. Het onderzoek van Cavaglion (2007) naar de publieke waardering voor een Israëlische dief van een geldtransport, heeft aangetoond dat dit mogelijk is. Verder zou het zeer interessant zijn op te kijken in hoeverre Holleeder en Van Hout hun image van ‘vrije jongens die de politie graag een hak zetten’ na hun vrijlating hebben ingezet om nieuwe (illegitieme) kansen te creëren. De in dit onderzoek beschreven mediale metamorfose van zware jongens naar vrije jongens is immers maar de helft van het verhaal. In de jaren negentig ging de soap over Holleeder en Van Hout gewoon verder, alleen was het karakter van die soap niet meer hetzelfde. Misdaadjournaliste Marian Husken schreef in haar boek over ‘godfather’ Klaas Bruinsma (2005) dat De ontvoering van
negentig nog bij Van Hout op de cel geweest te zijn voor een interview. Volgens Kroese was Van Hout in de gevangenis ‘een van de bazen’ en berustte die status voor een aanzienlijk deel op zijn ‘wapenfeiten’ in de Heinekenontvoering.
85
Alfred Heineken van Peter de Vries de waterscheiding tussen het beeld van de kneuterige, gezellige penozemisdaad van de jaren tachtig en daarvoor, en het beeld van de keiharde, zakelijke en professionele misdaad die vanaf de jaren negentig domineert: Het boek van De Vries is niet alleen een verhaal over berekenende criminelen, maar ook een relaas over vriendschap. Het gaat over vrije jongens uit de bouw met een geheel eigen opvatting over mijn en dijn. Grote gevaarlijke mannen met kleine hartjes, die bezweken voor een uitdagende manier van snel veel geld binnenhalen. Straatschoffies waren het ooit, die uiteindelijk toch in de zware criminaliteit waren beland.
(Husken 2005, 40) Die carrière in de zware criminaliteit heeft Holleeder en van Hout uiteindelijk niet veel goeds gebracht. Van Hout werd na twee eerdere, mislukte liquidatiepogingen uiteindelijk op 23 januari 2003 bij een afrekening doodgeschoten. Holleeder zit momenteel een negen jaar durende gevangenisstraf uit voor afpersing. Voortzetting naar de beeldvorming van die twee Heinekenontvoerders zou zich dan ook moeten richten op hoe de beeldvorming uit de jaren tachtig werd voortgezet, vervormt en teruggekaatst in de jaren negentig van de vorige eeuw en daarna. Pas dan kan worden bepaald hoe sterk het criminele helden-imago van de beide mannen uiteindelijk is gebleken.
86
7 Literatuur Best, J. (2008). Social problems. New York: Norton. Best, J. & Hutchinson, M.M. (1996). The gang initiation rite as a motif in contemporary discourse. Justice Quarterly, 13(3), 383-404. Beverly, W. (2008). On the lam: narratives of flight in J. Edgar Hoovers America. University Press of Mississippi. Braet, A. (2007). Retorische kritiek: overtuigingskracht van Cicero tot Balkenende. Den Haag: Sdu. Broek, J. van den, Koetsenruijter, W., Jong, J. de, Smit, L (2010). Beeldtaal: perspectieven voor makers en gebruikers. Leiden: Boom onderwijs. Cavaglion, G. (2007). The societal Construction of a criminal as cultural hero: the case of “the Brinks truck theft”. Folklore, (118), 245-260. Dahlgren, P. (1988). Crime news: the fascination of the mundane. European journal of communication, 3, 189-206. Edberg, M.C. (2001). Drug traffickers as social bandits: culture and drug trafficking in Northern Mexico and the border region. Journal of contemporary criminal justice, 17, 259-275. Ferrel, J. (1999). Cultural criminology. Annual Review of Sociology, 25, 395-418. Ferrell, J., Hayward, K. & Young, J. (2008). Cultural criminology: an invitation. Londen: Sage. Heuvel, J. van den, & Huisjes, B. (2006). Tijdperk Willem Holleeder: 25 jaar poldermaffia. House of Knowledge. Hobsbawm, E.J. (1973). Bandieten. Amsterdam, Wetenschappelijke Uitgeverij. Husken, M. (2005). In de ban van Klaas Bruinsma. Amsterdam, Forum. Katz, J. (1987). What makes crime ‘news’?. Media culture society, 9, 47-75. Kivits, N., & Jaarsma, S. (2010). De Heinekenontvoering. Just Publishers. Kooistra, P. (1989). Criminals as heroes: structure, power & identity. Bowling Green: Bowling Green State University Press. Kroese, G.J. & Staring, R.H.J.M. (1993). Prestige, Professie en wanhoop: een onderzoek onder gedetineerde overvallers. Gouda, Gouda Quint. Middelburg, B., (2002). Onderwereld-p.r.: hoe misdaad de media manipuleert. Amstedam, L.J. Veen. Pleijter, A. (2006). Typen en logica van kwalitatieve inhoudsanalyse in de communicatiewetenschap. Ubbergen: Tandem Felix. Reijnders, S. (2005). The people’s detective: true crime in Dutch folklore and popular television. Media Culture Society, 27, 635-651. 87
Roks, R. & Staring, R. (2008). Crime, rhyme en de media: een eigentijdse media geschiedenis van een Haagse gangsta. In: Siegel, D., Gemert, F. van, & Bovenkerk, F. [red.] Culturele criminologie, Den Haag, Boom Juridische uitgevers, pp. 161-173 Seal, G. (2009). The Robin Hood principle: folklore, history, and the social bandit. Journal of Folklore Research, 46(1), 67-89 Smeets , H. (2008, Aug. 14). Gevaarlijk leven op papier. NRC-Handelsblad, boeken, 1-2. Stengs , I.L. (2007). Commemorating Victims of 'Senseless Violence’: Negotiating Ethnic Inclusion and Exclusion. In: P.J. Margry & H. Roodenburg [red.] Reframing Dutch Culture. Between Otherness and Authenticity. Hampshire, Ashgate Publishing Ltd,, pp. 159-179. Vries, P.R. de, (1987). De ontvoering van Alfred Heinenken: het volledige verhaal. Baarn: de Fontein. Vries, P.R. de, (1983). De zaak Heineken. Leiden: Batteljee en Terpstra.
88