Hoe welkom was de familie Frank? Prof. mr. P. R. Rodrigues1 Nadat Adolf Hitler Rijkskanselier van Duitsland is geworden, verlaten tienduizenden Duitse joden hun vaderland om hun heil elders te zoeken. Een groot aantal gaat naar buurland Nederland. Dat geldt ook voor de familie Frank. Hoe reageert de Nederlandse regering op deze nieuwkomers en hoe tijdsgebonden is die reactie?2
De familie Frank op het Merwedeplein in Amsterdam (1941).
1. Hitler Rijkskanselier Op 30 januari 1933 wordt Hitler Rijkskanselier van Duitsland. Na de Rijksdagbrand op 27 februari 1933 schort hij de belangrijkste burgerrechten voor joden op. Daarna treden speciale verordeningen in werking die het joden onmogelijk maken de belangrijkste beroepen uit te oefenen door het vereiste van een zogenoemd ariër-bewijs: de ‘Berufsverbote’. Door deze maatregelen en de boycot op 1 april 1933 van joodse winkeliers, artsen en advocaten verlaten tienduizenden joden Duitsland. In 1933 emigreren 51.000 personen, waarvan er 4.000 naar Nederland komen.
2. Economische redenen Uit de kaart van de Amsterdamse vreemdelingendienst blijkt dat Otto Frank daar op 16 augustus 1933 is ingeschreven. De kaart vermeldt dat hij een koopman is met de Duitse nationaliteit en dat hij lid is van het Israëlitisch kerkgenootschap. Op zijn gezinskaart uit het bevolkingsregister staat dat hij 'om economische redenen uit Duitsland is vertrokken'. Later zal hij slechts eenmaal te kennen geven dat hij gevlucht is. Dat is kennelijk een status waarvan hij meende dat die hem en zijn gezin onnodig kwetsbaar zou maken.
3. Rechtsgeldig verblijf Otto en Edith hebben voldoende bestaansmiddelen en zijn in het bezit van een Duitse reispas. Daarmee kunnen ze aanspraak maken op rechtsgeldig verblijf in Nederland. Al in 1926 is de visumplicht voor het personenverkeer tussen Nederland en Duitsland 1
Peter Rodrigues is hoogleraar immigratierecht aan de Universiteit Leiden en hoofd van de afdeling Onderzoek & Documentatie bij de Anne Frank Stichting (AFS). 2 Met dank aan drs. Henny Brandhorst (AFS) voor zijn waardevolle adviezen en suggesties.
1
afgeschaft. Otto woont op het Merwedeplein. Volgens opgave op de vreemdelingenkaart worden een dag na zijn inschrijving zijn vrouw Edith en hun kinderen Margot en Anne ook op dit adres ingeschreven. Anne zou pas in februari 1934 daadwerkelijk naar Amsterdam komen. Ook tegenwoordig komt een verschil tussen administratief feit en realiteit voor bij immigratie.
4. Vluchtelingenstroom In 1933 is in Nederland een Vreemdelingwet uit 1849 van kracht. De toelatingseisen zijn eenvoudig: vreemdelingen dienen te beschikken over voldoende bestaansmiddelen en geldige papieren. Verder is iedereen welkom. Het begrip vluchteling komt in deze wet nog niet voor. De ontwikkelingen in het Duitsland van 1933 baren de Nederlandse regering zorg. Zou niet een grote vluchtelingenstroom verwacht kunnen worden? Ter bescherming van de arbeidsmarkt neemt de Nederlandse regering op 16 mei 1934 een nieuwe wet aan. Arbeid wordt voor vreemdelingen verbonden aan een vergunningstelsel. Het wordt daardoor voor vluchtelingen bijna onmogelijk in loondienst te werken. Ter regularisatie van immigratie heeft dit soort ontmoedigingsbeleid inmiddels school gemaakt. Zo voorziet een EU richtlijn in een Blue Card voor kennismigranten van buiten de EU, maar voor gewone arbeidsmigranten is vooralsnog geen regeling getroffen.
5. Defensieve wetgeving De zorg over stromen vluchtelingen resulteert ook in een regeringsaanschrijving van 30 mei 1934. Deze aanschrijving houdt in dat vluchtelingen met de Duitse nationaliteit zoveel mogelijk geweerd dienen te worden door slechts verblijf van zeer korte tijd toe te staan. Uitsluitend zij die bij terugzending met lijfsgevaar zouden worden bedreigd, mogen voorlopig in Nederland worden toegelaten. Een van de genoemde redenen voor het restrictieve overheidsbeleid is dat de komst van teveel joden tot toename van het antisemitisme zou leiden tegenover de Nederlandse joden. Door de stemming die er tegen joden heerst, sluiten veel Nederlandse joden zich bij deze opvatting aan. Een herkenbaar verschijnsel dat ook tegenwoordig bij migranten vaak voorkomt.
6. Ambtelijke rapportage Vergelijkbaar met de huidige ambtsberichten over thuislanden van vluchtelingen, rapporteert de diplomatieke dienst in Berlijn aan de Nederlandse regering over de situatie voor joden in Duitsland. Begin april 1933 rapporteert het gezantschap dat voor de Duitse joden geen dreigend levensgevaar bestaat. Wel moeten ze rekening houden met maatschappelijke ruïnering. Deze ambtelijke bevindingen maken het voor vluchtelingen vrijwel onmogelijk om hun levensgevaar hard te maken. Het recht om asiel te vragen wordt daarmee illusoir. Het aanvechten van de juistheid van ambtsberichten is vanwege het gebrek aan transparantie van bronnen tegenwoordig nog steeds een probleem.
7. Onaantrekkelijk vluchtalternatief Tussen 1933 en 1938 komen ongeveer 25.000 Duits-joodse vluchtelingen naar Nederland. De meesten gebruiken Nederland als tussenstop en reizen door naar een andere eindbestemming. De Nederlandse regering wil bewust een onaantrekkelijk vluchtalternatief zijn en heeft niet alleen de arbeid in loondienst beschermd tegen de vluchtelingen, maar ook het vrije beroep. Vanaf april 1937 wordt de zelfstandige
2
vestiging van vreemdelingen praktisch onmogelijk. Thans zouden we spreken van bescherming van de eigen arbeidsmarkt. Ook heden ten dage dient er balans te zijn tussen mensenrechtelijke beginselen en de vrees dat de eigen economische orde zal worden verstoord.
8. Immigratiestop In januari 1938 vindt overleg plaats tussen de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken. Tijdens dit overleg staat de wens centraal om de ‘stroom vluchtelingen verder in te dammen’. Vervolgens wordt bij justitiële circulaire van 7 mei 1938 bepaald dat in principe geen enkele vluchteling meer wordt toegelaten. Elke vluchteling wordt als ongewenst vreemdeling beschouwd. Alleen bewijs van werkelijk levensgevaar kan een vluchteling nog redden. Ondanks de protesten van de sociaal-democraten, communisten en liberalen, drukken de conservatief christelijke partijen deze wetgeving door. Levensgevaarlijk, zo zal spoedig blijken. Het is de vraag of in het huidige wetsvoorstel voor een herziene asielprocedure voldoende tijd wordt uitgetrokken voor onderzoek naar dit levensbelang.
9. Kristallnacht Op 12 maart 1938 vindt de annexatie van Oostenrijk plaats: de zogenoemde Anschluss. Hierdoor zoeken nu ook Oostenrijkse joden hun heil elders. Op 9 november 1938 breekt in Duitsland de pogrom uit die bekend staat onder de naam Kristallnacht. Bijna 200 synagogen gaan in vlammen op en 7.500 winkels worden vernield en geplunderd. Meer dan honderd joden worden vermoord. De nazi's arresteren dertigduizend mannelijke joden en voeren ze af naar concentratiekampen. Maar dat was geen reden voor herziening van het Nederlandse vluchtelingenbeleid. De grens blijft voor joodse vluchtelingen gesloten. Men zou kan zich afvragen of deze houding eigenlijk nog wel consequent is. Nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn niet alleen van belang voor rechtsvinding, maar ook voor beleidsvorming.
10. Fritz Pfeffer Fritz Pfeffer heeft samen met de familie Frank en Van Pels ondergedoken gezeten in het achterhuis. Ook hij is afkomstig uit Duitsland. Samen met zijn katholieke vriendin Charlotte heeft hij na de Kristallnacht Berlijn verlaten, nadat hij eerst zijn zoon Werner op de boot naar Engeland had gezet. Engeland accepteert op dat moment nog kleine aantallen joodse vluchtelingen, vooral kinderen. Wij zouden nu over Werner spreken als een alleenstaande minderjarige asielzoeker, ofwel in jargon: ama. Op de gezinskaart uit het bevolkingsregister staat dat Fritz op 9 december 1938 per trein Nederland is binnengekomen. De kaart vermeldt dat hij is gevlucht, tandarts van beroep en dat hij naar Australië wil. De vreemdelingendienst staat hem geen voortgezet verblijf toe. Hij moet, zo staat op de kaart te lezen ‘zoo spoedig mogelijk emigreren’.
11. Illegale vluchtelingen Na de novemberpogrom proberen meer dan veertigduizend joden een visum voor Nederland te krijgen. Aanvankelijk wil de Nederlandse regering daar niets van weten. Ten slotte geeft zij toe en worden zevenduizend joden toegelaten. Dat wil zeggen, deze vluchtelingen worden in kampen opgevangen en ontberen elke bewegingsvrijheid. Nog eens tweeduizend illegale vluchtelingen weten voor de oorlog Nederland zonder de
3
benodigde papieren te bereiken. Om humanitaire redenen kunnen deze illegalen niet worden teruggestuurd. Zij worden onder militair toezicht in aparte kampen ondergebracht. Het motief om Duitsland te verlaten is eenduidig: gegronde vrees voor vervolging op grond van hun joodse afkomst. Tenminste, zo zouden wij dat tegenwoordig aanduiden.
12. Blijven of weggaan? In 1939 vragen Otto en Edith Frank zich af of ze wederom moeten emigreren. Maar naar welk land? Niet naar Palestina, want ze hebben noch zionistische noch religieuze ambities. Het neutrale Zwitserland heeft inmiddels zijn grenzen gesloten voor joden. Edith schrijft in 1939 in een brief aan vrienden: ‘Ik geloof dat alle Duitse joden op het moment de wereld afzoeken en er niet meer in kunnen’. Otto en Edith overwegen om zich met hun kinderen in Engeland te vestigen, maar dat plan gaat niet door. Ook de mogelijkheid om de kinderen alleen te laten vertrekken valt af: ‘We kunnen het niet verdragen van de meisjes gescheiden te zijn.’ De mogelijkheden om naar de USA te vertrekken worden onderzocht, maar dat blijkt te complex.
13. Vreemde elementen In 1941 bedraagt het totale aantal Duits-joodse vluchtelingen dat in Nederland verblijft 15.174. Op een bevolking van bijna 9.000.000 zielen is dat niet veel. Was de vrees ‘voor een verder binnendringen van vreemde elementen’ die schadelijk werden geacht voor ‘de handhaving van de Nederlandse stam’, zoals de regering het verwoordde wel reëel? Een vergelijkbaar geluid is ook tegenwoordig soms te horen, waarbij een mogelijke bedreiging van de Nederlandse cultuur mede reden zou zijn voor een meer restrictief immigratiebeleid.
14. Stateloos Uiteindelijk verliezen ingevolge de Elfte Verordnung zum Reichsbürgergesetz van 25 november 1941 alle Duits-joodse vluchtelingen hun Duitse staatsburgerschap. Anne Frank en haar zus Margot sterven maart 1945 in Bergen-Belsen als twee stateloze meisjes. Bij het televisiespel de verkiezing van ‘De Grootste Nederlander’ leidt dat in 2004 tot de discussie of Anne niet postuum tot Nederlandse genaturaliseerd dient te worden. Een Kamermeerderheid is voor, maar minister van Justitie Donner acht dat terecht niet gepast. Niet alleen tegenover de slachtoffers van toen, maar ook tegenover de statelozen van nu.
15. Naturalisatie Otto Frank is de enige bewoner uit het Achterhuis die de oorlog overleeft. In de ogen van de Nederlandse Justitie zijn de vooroorlogse Duits joodse vluchtelingen weer Duitser door het intrekken van de nazi-wetgeving door de geallieerden. Pas in de zomer van 1946 neemt de Nederlandse regering het standpunt in dat ‘ausgebürgerte’ Duitse joden stateloos zijn. Tenminste, als zij zich tijdens de bezetting niet anti-Nederlands hebben gedragen. Otto start zijn naturalisatieprocedure op 9 februari 1946 door betaling van tweehonderd gulden aan het ministerie van Justitie. Ook toen waren de leges al aanzienlijk.
4
16. Economisch belang Zijn zogenoemde paspoort voor statelozen belemmerde Otto in het internationale handelsverkeer. Dat was een Nederlands economische belang bij de naturalisatie en zodoende werd ambtelijke spoed betracht. Otto verzuchtte in zijn aantekening de lange duur van de procedure. Bijna vier jaar na zijn aanvraag is op 16 december 1949 met de publicatie in het Staatsblad de naturalisatie tot Nederlander een feit. Gelijk met zijn naturalisatieprocedure doorloopt Otto een procedure van ‘ontvijanding’. Deze procedure is nodig om weer te kunnen beschikken over zijn vermogensbestanddelen en eigendommen. Op 7 februari 1947 wordt zijn status als vijandelijk onderdaan ingetrokken.
17. Mensenrechtenverdragen De gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog hebben geleid tot het opstellen van verschillende verdragen ter waarborging van de rechten van de mens. Zo ziet in 1948 de Universele Verklaring voor Rechten van de Mens het licht. Binnen de Raad van Europa krijgt dit een vervolg in de vorm van het EVRM in 1950. Het jaar daarop worden de rechten van vluchtelingen vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag. In 1954 wordt het Verdrag betreffende de status van Staatlozen vastgesteld. Vanwege toenemend antisemitisme en racisme komt in 1966 het Internationaal Verdrag ter Uitbanning van alle Vormen van rassendiscriminatie tot stand.
18. Rechtsbewustzijn Was Otto Frank een asielzoeker of zocht hij verblijfsrecht om economische redenen? De scheidslijn tussen arbeidsmigrant en vluchteling kan erg dun zijn. Thans spreken we wel van een waterscheiding tussen regulier en asiel. Dat neemt niet weg dat beide rechtsposities bescherming genieten op grond van mensenrechtenverdragen. Op het moment dat we overwegen de komst van vreemdelingen te beperken, dan dienen we ons welbewust te zijn van de redenen om destijds aan immigranten deze rechtsbescherming te bieden. Laat de geschiedenis het geheugen van de mens zijn.
Leiden, 18 november 2009
Bronnen Corrie K. Berghuis, Joodse Vluchtelingen in Nederland 1938-1940, Documenten betreffende toelating, uitleiding en kampopname, Kampen: Uitgeversmaatschappij J.H. Kok, 1990 Corrie K. Berghuis, Geheel ontdaan van onbaatzuchtigheid. Het Nederlandse toelatingsbeleid voor vluchtelingen en displaced persons van 1945 tot 1956, Amsterdam: Thela Thesis, 1999 Kathinka Dittrich en Hans Würzner (red.), Nederland en het Duitse Exil 1933-1940, Amsterdam: Van Gennep, 1982 Piet Hein Donner, Anne Frank is niet van ons, zij is van de wereld, Trouw 7 oktober 2004 A.J. Hoekstra, Tussen vrees en vervolging, Assen: Van Gorcum, 1982 L. de Jong, Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Deel 1 Voorspel, Den Haag: Martinus Nijhof, 1969
5
Bob Moore, Slachtoffers en overlevenden, De nazi-vervolging van joden in Nederland, Amsterdam: Bert Bakker, 1998 Melissa Müller, Anne Frank, Biografie, Amsterdam: Bert Bakker, 1998 De Dagboeken van Anne Frank, Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam: Bert Bakker, 2001
6