Hoe vaal was de Veluwe?1 De naam Veluwe is de streeknaam van een vrij groot gebied in de Nederlandse provincie Gelderland, dat zich grosso modo uitstrekt tussen de oevers van de vroegere Zuiderzee in het NW, de provincie Overijssel in het N, de IJssel ten O, de Rijn ten Z, en de provincie Utrecht ten ZW en W. Vooral het hogere, centrale gedeelte is een zeer bekend natuurgebied, de Hoge Veluwe, maar daar rond ligt een lager, uitgestrekt voornamelijk agrarisch gebied, met aan de rand enkele grotere steden. De streeknaam is reeds geattesteerd in 793 als Felaouua en verder zijn diverse vormen bekend2: Veluwe
Veluwezoom
790-793 kop.1170-1175 in Felaouua, 801 kop.10e eeuw in pago Felum, 838 kop.11e eeuw in pago Felua, 839-840 kop.1170-1175 Felaouua (TW1002), 855 kop.10e eeuw in pago qui dicitur Felua (TW1002), 950 kop.18e eeuw in pago Valmini (lees: Uelue), 960 kop.16e eeuw in pago qui vocatur Velua (K365), 10e eeuw Uelluua, Felauu (TW1002), 1025 kop.18e in pago Felewn dicto (K365), 1076 in pago Velve, ca.1138 Uelue (TW1002), 1160 super Velue (K365), 1187 terra Velewe, 1196 kop.13e comitatu de Velewe, de Veluwe, 1196 ruminga in Velwa, ca.1200? in Ueluua (K365), 1226, 1331, 1451, 1551 gouw Velua (ANSPACH 260), 13e eeuw Velewe, Velua (TW1002), 1266 Veluva, 1307 up der Welue, 1312 Weluwe, 1318, 1344 Velwe, 1328 Veluwen, 1342, 1361, 1412 Veluen, 1345 Veelwe, 1345 supra Velwam, 1347 supra Veelwa(m), 1348 Veelue, Veeluw‘, 1349, 1355 Veluwe, 1355 supra Veeluwa(m), 1358 die Velu, 1399, 1518 Velouwe, 1408 Velwen, 1455 die Velouwe, 1492, 1534 Velouwen, 1495 in der Velauwen, 1499 Velaw, 1505 die Veluw, 1521 Velewen (ANSPACH 261), 1556 De Veelwe (op de kaart van Gelre, in OTTEN 1989:16), 1580 Velwe, 1581 die Veluwe, 1582 die Velow (ANSPACH 261), 1653 Velouw (VAN SLICHTENHORST IV:39, VI:73 passim), 1721 dat Quatier van de Vello; 1570 Ouerveluwen, 1574 Needer Veluwe (ANSPACH 261) 1359 Veluensome, 1414, 1512, 1615 Veluwenzoem, 1559 Veluwensoem (ANSPACH 262).
1. Verklaringspogingen Reeds eeuwen lang wordt er gespeculeerd over de etymologie van de naam, maar tot op heden bestaat daarover geen zekerheid. Ook in de meest recente publicaties staat daarom bij de verklaring van de naam Veluwe nog steeds het woordje “waarschijnlijk” of “misschien”. In deze bijdrage wil ik de voornaamste etymologieën op hun waarde 1
2
Dit artikel is de schriftelijke versie van een lezing gehouden voor de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie te Brussel op 31 januari 2000. Voor de definitieve versie werd dankbaar gebruik gemaakt van de kritische commentaar geformuleerd door de redactie van Naamkunde. Voor de afkortingen, zie aangehaalde literatuur, b.v. K = KÜNZEL = R.E. KÜNZEL, D.P. BLOK & J.M. VERHOEFF: Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, Amsterdam, 1989. Beslist betrouwbare attestaties uit TW, KÜNZEL etc. staan cursief. NB: SLOET (1872:16) spelt 793 Felaowa, ANSPACH (1893:260) 793 Felaoua, 793, 839 Felaouua, 793, 839 Felaowa, 838 pagus Fellua, 839 gouw Feloue, 846 Welloe; bij de attestatie 846 kop.10e eeuw Uuelloe plaatst K365: “hoort hier?” en stelt (K366) dat ze betrekking kan hebben op Velau, Kr. Düsseldorf, waarbij ook TW1000 ze plaatst.
1
toetsen en daarna tentatief een andere hypothese formuleren. 1.1. Sommigen hebben gemeend dat de naam misschien in verband mocht worden gebracht met de volksstam der Falchovarii.3 Ten onrechte, al was het maar omdat men later in de Falchovarii de bewoners van (West-)Falen heeft herkend.4 1.2. Op grond van de hapaxvorm Felum uit 801, blijkbaar een datief mv. die volgens hem lijkt te wijzen op een volksnaam, overwoog GYSSELING de mogelijkheid dat de streeknaam afgeleid is van een eventuele volksnaam, die dan verwant kan zijn met Falhas (Oost- en Westfalen), dus een Germ. volksnaam Felawas, waarbij de streeknaam Germ. FelawÇ-.5 Niemand is hem daarin echter gevolgd. 1.3. Een derde verklaring is geïnspireerd door GALLÉE, die verband tussen Veluwe en Velp niet onwaarschijnlijk achtte.6 Deze laatste naam is in oorsprong een waternaam, die achteraf op de plaats overging. Men heeft hem wel eens verklaard als *felw(a)-apa, d.w.z. een compositum van het in waternamen frequente grondwoord apa ‘water’ met als bepalend element Ohd. fel(a)wa, Mhd. velwe ‘wilg(enboom)’.7 De naam zou dan ‘wilgenrivier’ of ‘wilgenbeek’ betekenen. Ook de naam Veluwe zou als eerste lid dit fel(a)wa ‘wilg’ bevatten, echter in combinatie met Mnl. ouwe ‘met water doorsneden land, waterland, (schier- of rivier-)eiland, vochtig weiland, uiterwaard, alluviaal land aan een waterloop etc.’, Germ. *agwjô- > awjô- (nominatief awî).8 Volgens MULLER is dit taalkundig mogelijk omdat *fel(a)w(a)auiâ tot Velouwe en verder Veluwe kan leiden, maar topografisch gaat het volgens hem niet op, o.m. omdat de vroegere aanwezigheid van wilgen op de Veluwe problematisch is. Bovendien, zo stelt hij, valt het niet aan te nemen dat zo’n naam, niet meer begrepen, zich reeds zo vroeg over de hele landstreek zou verbreid hebben. Tenslotte zag hij graag een ander bewijs dan alleen maar de plaatsnaam Velp voor het voorkomen in ons taalgebied van de uitsluitend Duitse boomnaam fel(a)wa.9 Terloops weze hierbij aangestipt dat ‘wilg’ als verklaring voor het eerste lid van Velp uit recentere literatuur verdwenen is.10 Overigens is er nog wel meer in te brengen tegen de verklaring van 3
4
5 6
7 8
9 10
Nog MANSION (1924:65) Falchovarii voorouders der Veluwnaars. Voor kritiek hierop, zie MULLER 1932:126. Zie MULLER 1932:126. GYSSELING (TW 247) verklaart Falchovarii als Germ. FalhÇz ‘West- en Oostfalen’ [bij falha- ‘vaal’, dus ‘de Valen’] + warjÇz ‘bewoners’. TW 1002. GALLÉE 1893:351. De naam Velp komt voor in Gelderland en Noord-Brabant. Verder de Velpe, zijrivier van de Gete in Vlaams-Brabant en Belgisch-Limburg, en Velpen nabij Halen in BelgischLimburg. Over apa-namen: SCHÖNFELD 1955:113 vlg. + daar vermelde literatuur. Germ. *agwjô- is een afleiding (met grammatische wisseling h:g) van Germ. *ahwÇ- ‘water’ (vgl. riviernaam Aa) en betekent ‘wat bij of in het water ligt’. De afleiding evolueerde tot *awjô- (gw > w volgens de wet van Sievers) en *auuiÇ- (geminatie van consonant vóór j). Later ontstond uit de nominatief awi Mnl. ouw, uit de verbogen vormen het in namen optredende ooi (vgl. Gotisch hawi, genitief haujis, Mnl. houwe naast hooi; (land)ouw tegenover ooi in namen zoals Balgooi, Ammersooien, Poederooien, Wadenooien). Zie SCHÖNFELD 1970, §26, 52b, 54 en HUISMAN 1958:910. Voor Duits Aue ‘Landstück am Wasser, Wasserland”, zie ook VON POLENZ 1961:94 vlg. MULLER 1932:126-127. GYSSELING (TW) en KÜNZEL-BLOK-VERHOEFF geven geen verklaring voor het eerste lid van Velp, CLAES (WB 1911) verklaart de naam als Germ. fel ‘vaal’ + apa, in navolging van SCHÖNFELD
2
Veluwe als fel(a)wa ‘wilg’ verklaringsmogelijkheid.
+
ouwe,
zoals
mag
blijken
bij
de
vierde
1.4. Bij de pogingen tot verklaring van de naam Veluwe heeft men van oudsher vaak het verband gelegd met de benaming van de aangrenzende landstreek, de Betuwe, een naam die op het eerste gezicht inderdaad nogal wat structurele gelijkenis vertoont met de naam Veluwe.11 Beide namen heeft men eeuwenlang beschouwd als tweeledig en met elkaar contrasterend qua betekenis. In het tweede lid zag men het reeds vermelde woord Mnl. ouwe ‘waterland etc.’ Het eerste lid van Betuwe zou dan de stam van ons woord beter zijn, dat van Veluwe het Nederlandse vaal. De namen zouden dus respectievelijk de ‘betere’ en de ‘vale’ ouwe betekenen, wat men mooi zag overeenkomen met enerzijds de vruchtbare landbouwstreek Betuwe en anderzijds de dorre heidestreek Veluwe, temeer omdat men aan het kleuradjectief vaal in het voorbijgaan (en ongegrond) ook de betekenis ‘schraal, onvruchtbaar’ had toegekend. Zo schreef VAN DER AA in de 19e eeuw over de naam Veluwe: ontleent vermoedelijk zijnen oorsprong van (sic!) Vaele ouwe (d.i. onvruchtbaar land), wegens haar onvruchtbaarheid. Anderen willen dien met minder grond van veel ouwe of veen ouwen afleiden.12 Hiermee herhaalde hij de 17e-eeuwse gissing van o.m. VAN SLICHTENHORST, die in 1653 zijn betoog aldus besloot: Weshalven sy met recht, ten opsicht van de overbuyrighe Betouw, wel een Vael-ouwe, dat is een schraele hoek lands magh heeten.13 Die verklaring uit -ouwe is heel begrijpelijk, in een tijd dat men vertrouwd was met de vormen Betouw en Velouwe, maar moet helaas, samen met de mooie tegenstelling Betuwe/Valuwe, verworpen worden. Van Betuwe weten wij ondertussen dat de naam is afgeleid van de volksnaam Batavi en dat hij niets met “betere ouwe” te maken heeft.14 Maar ook tegen het vermoeden dat Veluwe het woord ouwe zou bevatten, zijn nogal wat bezwaren geopperd. Zo heeft MULLER (1932) opgemerkt dat dit woord ouwe, waarvan de betekenis in zo’n oude samenstelling toch nog wel begrepen moet zijn, wél past bij
11
12 13
14
1955:90. MULLER (1932:123): “(...) twee namen, welker lotswisselingen zeker niet onafhankelijk van elkander zullen zijn.” VAN DER AA 1848:587. VAN SLICHTENHORST 1653:109: (...) ofte Veel-ouwe, dat is een groote hoop velds (...) Maer andere, oogh-merk neemende op de hier en daer verspreyde veenen en broeken, zoeken den naem af te leyden van Veen-ouw. Vooral sinds MULLER, HUISMAN en GYSSELING. Van deze auteurs aarzelde MULLER (1932:114-116) voor de verklaring van Betuwe (o.a. 77 kop. 9e eeuw Batauorum insula, 310 kop. 15e eeuw acc. Batauiam) nog tussen twee mogelijkheden: ofwel een inheemse streeknaam Bát-auia ‘betere ouwe’ (cfr.supra), in de zin van ‘vruchtbaar waterland’, ofwel een door de Romeinen gegeven naam, afgeleid van de volksnaam Batavi (te vgl. met Germania, Britannia, Francia etc.). Bij HUISMAN (1958:11), GYSSELING (TW136) en CLAES (WB 207) is de twijfel verdwenen: de geografische naam is afgeleid van de volksnaam. De overgang van -~- > -‘- in de eerste lettergreep (Batavia > Batuwe > Betuwe), die pas optreedt in attestaties vanaf de 12e eeuw (TW 136), is lang een probleem geweest. Sommigen hebben gedacht aan umlaut door j in de 3e syllabe (KERN 1877:103-104), anderen aan invloed van beter, dat in verband werd gebracht met de gewaande betekenis van Betuwe ‘betere ouwe’ (MULLER 1932:120, SCHÖNFELD 1911:47, DV-2:29), of aan invloed van de ‘ van het naburige Veluwe (W. DE VRIES 1931:129, MULLER 1932:120, HUISMAN 1958:11). Het dooreenlopen van gerekte a en lange ê is echter typisch voor de dialecten aan de Zuiderzee. Zie SCHÖNFELD 1970, §80 en vgl. Nijmegen (o.a. 777 kop. 10e eeuw Niumaga, -e-vormen sinds 13e eeuw), Deventer (o.a. 9e eeuw kop. 11e eeuw Dauentre, -e-vormen sinds 12e-13e eeuw).
3
de lage, vette kleistreek van de Betuwe, maar niet toepasselijk is op de merendeels hogere, dorre zandgronden van de Veluwe.15 HUISMAN heeft erop gewezen dat de Nederlandse vorm van *agwjô- normaliter namen met -ooi oplevert en dat men deze vorm ook bij Betuwe en Veluwe zou verwachten, daar het gebied met namen op -ooi de Veluwe en Betuwe omsluit.16 Bovendien, aldus Huisman, luiden de oudste attestaties weliswaar Felaoua, Felaouua (793) maar de grafie pagus Felum verschijnt bijna gelijktijdig (801) en heeft geen spoor van een tweede bestanddeel ouwe. Wil men, zoals Huisman doet, ook rekening houden met de hapaxvorm Felum, dan vervalt zodoende niet alleen de gewaande tegenstelling ‘betere ouwe’ - ‘vale ouwe’, maar blijft van Veluwe alleen het element ‘vaal’ over. 1.5. Reeds in 1841 giste HELDRING dat de naam Veluwe ‘de vale’ betekent, in de zin van ‘de vale (d.i. de dorre) heide’, en dat de streek dus genoemd is naar de kleur van de bodem.17 De naam zou dan niets anders zijn dan een vorm (valuwe) van het gesubstantiveerde adjectief Os. falu, falwes ‘vaal’, Mnl. v~le, v~lu, Ohd. falo, Mhd. val, valwes, Germ. *falwa-.18 Zowel MULLER als HUISMAN vonden deze verklaring aantrekkelijk.19 MULLER vergelijkt met het bij Förstemann genoemde Duitse toponiem die Vale, als naam van een weide, naast aanduidingen zoals fahles land, die fahle marsch, das fahle bruch en de bij DITTMAIER genoemde veldnamen (“Flurnamen”) zoals Fahlenbrunnen, Fahlenbruch.20 Ook HUISMAN wijst erop dat vaal voorkomt in veel toponiemen en topografische aanduidingen (Valenberg, Vahlefeld, de vale wei, de vale dries, etc.) en dat bovendien valwe ook reeds vroeg voorkomt als gesubstantiveerd adjectief, nl. als de eigennaam (paardennaam) de Vale.21 Maar ... steeds gaat het hier om vormen met -~-, niet met -‘-. En zo komt men bij het probleem waarmee ook de verklaarders van ‘vale ouwe’ werden geconfronteerd. De 15
16
17
18
19 20
21
Op zich hoeft dit argument tegen Vel-ouwe niet echt dwingend te zijn, want ten eerste blijkt de naam Veluwe (volgens EDELMAN) eerst te hebben geslagen op de vochtige randgebieden en pas later zijn benoemingsradius te hebben uitgebreid over het hogere en drogere gebied en ten tweede zag de Veluwe er ten tijde van de naamgeving totaal anders uit (cfr.infra). Wat dat betreft zou men dus toch met ouwe rekening mogen houden. Eigenaardig is dan wel o.m. de spellingsgeschiedenis en b.v. het feit dat bij Veluwe pas in 1399 spelvormen met -ouw optreden, wat bevreemdt in vgl. met b.v. Ohd. ouwa, Mhd. ouwe. HUISMAN 1958:9-11; zie tevens SCHÖNFELD 1970, §54. Overigens valt ook op te merken dat Nederlandse plaatsnamen met -ouw en -ooi (uit *agwjô-) volgens MULLER (1932:118) finaal accent hebben in tegenstelling tot Betuwe en Veluwe, b.v. Ammersóoi, Balgóoi, Poederóoien, Renóoi etc. (voor meer namen zie ook HUISMAN 1958:9-10). Ook voor VON POLENZ (1961:97) blijft het eine offene Frage of Betuwe en Veluwe oorspronkelijk met *agwjô- gevormd zijn, hoewel dit woord vervat lijkt in sommige attestaties van dem bis heute rätselhaften niederfränkischen Namenpaar. HELDRING 1841:4. W. DE VRIES (1931:129): Niet onaannemelijk schijnt de oude onderstelling, dat de Veluwe is genoemd naar de kleur van den grond. Van wa-stammen (zoals geel, vaal, kaal) konden twee paradigmata ontstaan: b.v. *glw- > *glo > Mnl. g‘le, genitief *gelwes > gelewes, geluwes en dan analogisch Mnl. gelu, genitief geles. Zo ook ontstond Mnl. valu, valuw naast vale. Van de meeste dergelijke woorden zijn in het Algemeen Nederlands de w-vormen verdwenen (dialectisch b.v. nog wvla. geluw). Zie SCHÖNFELD 1970 §55. In eigennamen bleef de w bewaard. Een vorm *Valuwe (‘de vale’) kan men dus vergelijken met b.v. de waternaam Geluwe (‘de gele’) of de familienaam De Caluwe. MULLER 1932:125; HUISMAN 1958:19-20. FÖRSTEMANN 840: Als flurname ist fahles land, die fahle marsch, das fahle bruch, die Vale (von wiesen) gebräuchlich; DITTMAIER 1963:68. HUISMAN 1958:19.
4
naam Veluwe is namelijk overvloedig geattesteerd, maar steeds met -‘- in de eerste lettergreep, wat moeilijk te rijmen is met vaal.22 Nu kan men die -‘- niet verklaren als invloed van het naburige Betuwe, want dat verschijnt steevast met -a- tot in de 12e eeuw.23 Het kan ook geen umlauts-‘ zijn, wat sommigen bij de ouwe-optie (falw-auia) nog enigszins mogelijk achtten. Een plaatselijke Gelderse ontwikkeling van ~ naar ‘, hoewel niet ongewoon, vond HUISMAN weinig aannemelijk voor de 8e eeuw (cfr. supra Nijmegen en Deventer: pas ‘ sinds de 13e eeuw). Hij achtte echter wel mogelijk dat er naast *falw- een ablautsvorm *felw- heeft bestaan, die aan de grondslag ligt van de Duitse boomnaam Felber (d.i. het boven genoemde Ohd. felawa), een benaming voor de wilg, die dus ‘de vale boom’ zou betekenen.24 In dat geval heeft Veluwe dan niet direct iets te maken met de wilg (welk verband reeds van de hand was gewezen door MULLER, cfr. supra), maar wel indirect, nl. de gemeenschappelijke ‘vale’ kleur van het Veluwse land en van de wilgenboom. Deze etymologie impliceert een hoge ouderdom van de naam, omdat de veronderstelde e-fase van falwa als appellatief niet meer in het ons bekende Germ. voorkomt, maar alleen nog gefossiliseerd in de Ohd. boomnaam en eventueel in de geografische naam.25 Niet alleen MULLER en HUISMAN vonden de verklaring van Veluwe als gesubstantiveerd adjectief “de vale” in de zin van ‘de dorre heidestreek’ het meest plausibel, ze werd later ook vermeld (met het woordje “waarschijnlijk”) door JAN DE VRIES en KÜNZEL-BLOKVERHOEFF en (met het woordje “misschien”) door CLAES.26 De reserves van deze eminente auteurs lijken mij terecht. Ten eerste lijkt het mij minder aannemelijk dat men een hele landstreek ‘de vale’ zou genoemd hebben.27 Uit een gesubstantiveerd adjectief ontstane namen van gebiedsdelen (adjectieven van het type groot, klein, vaal, geel, zwart etc.) moet men in het TW dan ook met een vergrootglas zoeken.28 Verder valt op te merken dat de Veluwe destijds geen ‘vale streek, dorre heidestreek etc.’ was. Zelfs het hogere gebied was vroeger veel leefbaarder en het ons vertrouwde uitzicht van de (hoge) Veluwe ontstond pas na de 10e eeuw door zandverstuivingen o.m. te wijten aan overmatig plaggen en ontbossen (cfr. infra). Bovendien komt de naam Veluwe (voornamelijk als benaming van akkerland, weiland en zelfs veen) ook nog elders op diverse plaatsen voor, zowel in Gelderland als Noord-
22
23
24
25
26 27
28
Vgl. HUISMAN (1958:19): de voor de etymologie ‘vale ouwe’ zo vurig gezochte vorm fal- is nergens aanwezig. Volgens W. DE VRIES (1931:129) heeft het omgekeerde zich voorgedaan en heeft de e van Veluwe de a verdrongen in Betuwe. POKORNY (1959:799) brengt de boom echter onder bij IE *pel- ‘moeras’ en dus ‘moerasboom’; ook DITTMAIER 1963:325. Volgens FVW komt vaal met onverklaard ‘-vocalisme gewestelijk voor in Westfaals fel ‘gelig wit’ en in Hagelands veël en Antw. vèèl ‘vaal’. Wellicht gaat het hier om latere ontwikkelingen, die dus geen argument vormen voor 793 Fel-. De Antw. uitspraak (vermeld in P.J. CORNELISSEN, Idioticon van het Antwerpsch Dialect, 1320) is mij zelf uit het dialect niet bekend en de e-vormen komen niet voor in DE VRIES-DE TOLLENAERE of KLUGE. DV258, K365, WB 1911. De opvatting is ook lang vóór MULLER (die ze voorstond) al wel eens verworpen, nl. als te populair, modern en romantisch (MULLER 1932:125). Zie lijst van gebiedsdelen in TW1401-1404; de enige uitzondering, indien de verklaring correct is (en indien geen waternaam), lijkt TW487 Herve, Germ. harwjÇn- f. ‘de bittere’, van harwa- ‘bitter, wrang’, vgl. Herwen, Gelderland. Ook bij de (veeleer schaarse) éénstammige “in pago”-namen in VON POLENZ (1961:169) treft men geen dergelijke naam aan.
5
Brabant, Noord-Holland, Utrecht, Drenthe en Overijssel.29 Tenslotte is er het probleem van de ‘ en de wel erg wankele hypothese van de ablautsvorm, om nog maar te zwijgen van een aantal oude attestaties die moeilijk als loutere vormen van het adjectief ‘vaal’ te interpreteren zijn.
2. Veluwe een lo-naam? Wat er ook van zij, de poging tot verklaring van de naam Veluwe als ‘de vale’ leidt blijkbaar evenzeer tot een impasse als de vroegere verklaringspoging uit ‘vale ouwe’. Men zal dus een volledig andere uitweg moeten zoeken. Ik heb mij daarbij afgevraagd of de verklaarders zich niet op het verkeerde been hebben laten zetten door de sinds de 17e eeuw populaire gedachte dat Veluwe ‘vaal’ + ‘ouwe’ bevat en dat de naam dus op te splitsen is als Veel-uwe, terwijl misschien veeleer moet worden uitgegaan van Vee(l)luwe. En dan rijst de vraag of we hier niet voor een lo-naam staan... In de volgende bladzijden wil ik nagaan of de naam Veluwe aan de vereiste criteria beantwoordt, met name of hij etymologisch, semantisch, historisch-topografisch en naamtypologisch als lo-naam plausibel is. 2.1. Etymologisch 2.1.1. Het tweede lid: -lo De suggestie dat Veluwe een lo-naam zou zijn, lijkt op het eerste gezicht misschien eigenaardig, want lo-namen eindigen normaliter niet op -luwe maar op -lo of, in een verder stadium van ontwikkeling, op -le of -l, zoals Baarlo of Baarle en Baal. Bovendien vormt de oudste grafie Felaouua (793, 840) ogenschijnlijk een probleem. Men gaat er immers traditioneel van uit dat lo teruggaat op Germ. *lauha en dat kan in 793 bezwaarlijk -laouua hebben opgeleverd, want ca. 700 was *lauha reeds tot b.v. Ohd. lÇh (datief lÇhe) geworden, via ouder (ca.650) laoh, datief laoha.30 De grafie Felaouua kan met andere woorden niet het product van Germ. *lauha bevatten. Tenzij men ze als een corrupte vorm beschouwt, maar daar is wellicht geen reden toe. Ze verschijnt weliswaar in twee kopieën uit de 12e eeuw, maar de archaïsche vorm zelf van de naam wijst er m.i. op dat de kopiïst trouw is gebleven aan zijn origineel.31 29
30
31
Een reeks namen vindt men in ANSPACH 1893:261-262, MULLER 1932:129 en EDELMAN 1958:1-3. De meeste namen staan vermeld zonder oude attestaties. De oudste van de wél geattesteerde zijn: 1046 Velwa, weiland te Drumpt bij Tiel, Gelderland (ANSPACH 261), 1381-83, 1402 up Velu in Wesingher kerspel, Drenthe (MULLER 129, uit P.J. Blok e.a., Oorkb.Gr.Dr., Groningen, 1899), 1402, XII amersade landes die die Veluwe gheheten sijn en een acker ter Veluwe, beide in Vledderkerspel bij Vledder, Drenthe (DE VRIES 1931:129 + MULLER 129, uit Oorkb.Gr.Dr.), 1479 ter Veluwen, erf te Olst, Overijssel (ANSPACH 262), 1511 Felwe, 1585 Veellu, stuk land in de ban van Jisp, benoorden Knollendam, Noord-Holland (MULLER 129 uit Boekenoogen, Zaansch Idioticon). Ik geef hier en verder vormen die uit het Ohd. bekend zijn, maar voor het Ndl. zijn ze vergelijkbaar of zullen ze meestal vergelijkbaar geweest zijn. Het is bekend dat kopiïsten namen soms “verjongen”, d.w.z. aanpassen onder invloed van de in hun tijd gangbare vorm. Dat een 12e-eeuwse kopiïst de hem als Velve, Uelve, Velue bekende naam zou “verouderen” tot Felaouua, lijkt hoogst onwaarschijnlijk. Een redactielid van Naamkunde merkt op dat Felaouua optreedt in twee kopieën uit Lorsch, zodat verhoogduitsing (naar Duits Aue) niet mag
6
Al heeft Veluwe niets met *lauha te maken, toch kan het een lo-naam zijn. Naast *lauha, dat bij Lat. lãcus behoort en oorspronkelijk ‘open plek in het bos’ betekent, is er namelijk een ander lo, met de oorspronkelijke betekenis ‘poel, plas en dgl.’, waarvan ik een paar jaar geleden de etymologie heb geschetst en geprobeerd heb om duidelijk te maken dat het de Germ. pendant is van het Lat. lacus.32 Het is te herleiden tot Germ. *lahwa en met grammatische wisseling *lagwa. Dit *lahwa was ca.700 reeds tot Ohd. lÇ ontwikkeld, met als datief louwe, via (ca.650) lao - datief lauwa. Indien dit woord in Veluwe steekt dan zou men in de oudste attestatie van 793 dus een nominatief *FelÇ verwachten of een datief enkv. (eventueel nominatief mv.) *Felouwe (gespeld met o-u-w). Met dit *Felouwe staan we fonetisch zeer dicht bij 793 Felaouua, een vorm waarin de schrijver m.i. het oudere stadium heeft willen weergeven van het lo dat ons hier bezighoudt, namelijk Wgm. law - datief lawa, in de periode toen de nominatief overging of net was overgegaan tot lao.33 Als (al dan niet begrepen) onderdeel van een vast geworden eigennaam werd het daarna onttrokken aan de verdere fonetische evolutie van het appellatief law > lo, terwijl de hele naam zijn eigen idiosyncratische evolutie volgde. Het is interessant om bij de bespreking een andere naam in Gelderland te betrekken, nl. Hellouw (nabij Haaften, Tielerwaard), in 850 geattesteerd als Hellouua. Hellouw: 850 kop.11e eeuw in Hellouua (TW470, K173, VB92), 1031 kop. vals 12e eeuw Hellui (TW Hellue, K173 Lat. gen., VB92), 1146 kop.14e-15e eeuw Hellue, ca.1160 Hellue, 1183 Hellue (K173), 1425 Hellu, 1500 Hellow, 1561 Hellouw (de niet-cursieve uit ANSPACH 128, die voor 1031 Hellewe spelt).
In deze naam heeft men o.m. het woord ouwe willen zien (DV2-75). Hij zou dan de ‘lichte ouw’ of de ‘hellende ouw’ betekenen. Ook deze naam (met dubbele -ll-) past echter perfect bij *lahwa, met name de datief die sinds de 8e eeuw louwe luidt. De naam kan dan zoiets als ‘aan de heldere plas’ betekenen. De later overgeleverde vormen zijn veel schaarser dan bij Veluwe, maar het lijkt me niet onbelangrijk dat die uit de 11e en 12e eeuw steeds Hellue luiden, d.w.z. in de periode waarin we voor Veluwe meestal vergelijkbare vormen (Velue) aantreffen. Bij dit alles rijst de vraag waarom *Hellawa dan tot de huidige vorm Hellouw heeft geleid en *Felawa niet tot Velouw. Daarop zijn
32
33
worden uitgesloten. De vraag is dan welke vorm deze Duitse 12e-eeuwer precies verhoogduitst heeft, waarom hij die niet verduitst heeft tot het in zijn tijd gangbare -ouwe (Aue = Ohd. auwia, ouwa, Mhd. ouwe, Braune Mhd.Gram. §29 en §41 A.8) en waarom hij de F- onaangeroerd liet. Vgl. de oudste attestaties van de enkele Duitse namen die in TW worden verklaard uit *agwjô-: Bernsau (1218 Bernsowe), Burgau (1151 Owen, 1157 Burcowe, 1200 Owe, ca.1200 Ouwe), Gronau (Köln; 922 Gruonouuon, 10e eeuw Gruonouu), Gronau (Wiesbaden; ca.1212 Grunowe), Kaldauen (1071 Chaltouua, 1174 Caldowe), Lindau (12e eeuw Lintdowe), Schönau (ca.1212 Schonowe), Weisenau (1192 Wizenowe, 1195 Wizzenowe), Wenau (1212 Winowe, 1215 Winouwe). VAN OSTA 1994. Terloops weze nogmaals opgemerkt dat GYSSELING *lauha lange tijd verklaarde als ‘bosje op hoge zandgrond’, maar sinds 1985 opteerde voor ‘open plek in een bos’ (zie VAN OSTA 1994:158). Het is een bekend verschijnsel dat plaatsnamen op een bepaald moment kunnen “verstenen”, terwijl de appellatieven die ze bevatten ondertussen verder kunnen evolueren (voorbeelden daarvan zijn namen waarin holt of wold bewaard bleven zoals Bocholt, Holthuizen, Westenholte, Hulten, Oosterwolde). Het gebeurt ook dat namen tijdelijk “verstenen” en later, wanneer het verband met de samenstellende appellatieven verloren is gegaan, verder ontwikkelen of vervormd geraken (*Boekholte > Boekelte). Ook komt het voor, zoals Lindemans reeds in 1913 opmerkte, dat in oude akten namen vaak archaïserend zijn, d.w.z. een ouder stadium vertonen. Zo ook hoeft Felaouua niet noodzakelijk de onl. ontwikkelings- of spellingstoestand van het appellatief lo in 793 weer te geven.
7
twee antwoorden mogelijk: ten eerste dat het bij Veluwe bijna zover geweest is (in de 16e-17e eeuw was de vorm Velouw courant)34 en ten tweede dat de naam Veluwe veel vroeger ontstond dan Hellouw en dus gevormd is met een ouder stadium van lo. Een meervoudig antwoord is ook mogelijk op de eventuele vraag waarom andere lonamen als tweede lid niet -luwe, maar -lo of -le vertonen: ze kunnen b.v. de nominatief bevatten, in een latere periode ontstaan zijn of met lo uit *lauha gevormd zijn. De meeste lo-namen zijn overigens veel jonger dan de naam Veluwe.35 Bij de naam Veluwe blijft in deze hypothese alleen de hapaxvorm 801 Felum onverklaarbaar. Het kan geen datief mv. zijn van lahwa, want die is Wgm. lahum, later ca.750 Ohd. laun. Vermoedelijk is Felum, dat verschijnt in een 10e-eeuwse kopie, echter een schrijffout; vergelijkend met 822 Felua en 1025 Felewu meent HUISMAN dat de vorm als Felwu moet worden gelezen en hij oppert dat de schrijver van Felum waarschijnlijk dacht dat hij een Lat. genitief mv. voor zich had.36 Voor het overige valt uit de attestaties de volgende evolutie af te leiden, rekening houdend met de anlautlenisering van de 10e-11e eeuw: Felawa > Fel(e)wa > Vel(e)we > Veluwe.37 2.1.2. Het eerste lid: ? Indien Veluwe een lo-naam is, dan blijft natuurlijk de vraag naar de aard van het eerste lid. 1. Mooi zou zijn Mnl. vel, velle ‘dierenhuid’, Ofri. Os. Ohd. Oe. fel, Germ. *fello. De naam zou dan zoveel kunnen betekenen als ‘huidenpoel’, een plas waar huiden werden gelooid. De -e- van vel is echter kort. Bovendien zou men dan meer grafieën van Veluwe verwachten met dubbele -ll- en we hebben er maar één uit de 10e eeuw. 2. Het bezwaar van de dubbele -ll- geldt ook voor een eventueel veel, Mnl. vele, veel.38 Daarenboven hadden de oude vormen dan filu, filo moeten vertonen. Tenslotte zijn mij geen namen bekend met als eerste lid ‘veel’. 3. Tenzij men de naam losjes verbindt met IE *pelu- ‘moeras’39, blijft er dan voor zover ik zie nog maar één mogelijkheid, namelijk vee: Onfr. fê, Os. fehu, Mnl. vee, Germ. 34
35
36 37
38
39
Zoals bij Betuwe (1318 Bettow, 1522 Betouwe, 1527 Betouwen etc., ANSPACH 48) hebben de ouvormen bij Veluwe mettertijd het pleit verloren: de oudere fasen Veluwe en Betuwe zijn thans alleen in gebruik (HUISMAN 1958:12). In dit verband valt nog op te merken dat een aantal namen waarin men lo (uit *lauha) ziet, eigenlijk lo uit *lahwa bevatten. Dat is b.v. het geval met namen die vroeg met -lao geattesteerd zijn, zoals Asselt (N-L) 860 Aslao. HUISMAN 1958:19. De -u in oude attestaties (Felua) moet als -w- gelezen worden (MANSION 1924:135; vgl. ook TW: Sualma voor Munkzwalm, Suetan voor Zwieten, Sueuengehem voor Zwevegem etc.), de latere -u- is niets anders dan een grafie van de onbeklemtoonde, vooral vóór -w ongeveer als -ü klinkende svarabhakti-vocaal (sjwa), m.a.w. dezelfde klank uwe als in de verbogen vormen van oude wastammen (schaduwe, varuwe, zenuwe, zwaluwe, geluwe, caluwe, scheluwe, valuwe, zaluwe etc.). Zie VAN LOEY 1931:812, MULLER 1932:121. SCHÖNFELD 1970 § 55: een svarabhaktische vocaal van onbepaalde kleur (...) die in de jongere taal, onder invloed van de spelling met u, als /y/ gesproken werd. Nu is het argument van de dubbele -ll- misschien niet erg dwingend want bij andere lo-namen ontbreekt er ook wel eens een -l-, zoals bij Appel (Gelderland), geattesteerd als 1146, 1183 Appele, Hasele (Antwerpen), 1159 Hasele, Hasselo (Overijssel), 12e eeuw Haselo. Maar men kan beter het zekere voor het onzekere nemen. Zoals DITTMAIER (1963:325) doet voor de naam Velau.
8
*fehu- < IE *peku-. 2.2. Semantisch Een combinatie van vee + lo lijkt wel zin te hebben, al weten we niet welke betekenisinhoud het bewuste lo precies had op het ogenblik van de naamgeving.40 Het lexeem lo (uit *lahwa) had oorspronkelijk de betekenis ‘poel etc.’, maar het moet achteraf een semantische evolutie hebben doorgemaakt in de richting van ‘moerassige weide’ (vgl. de evolutie van broek, meers, b.v. ‘moeras’ > ‘natte weide’). Die evolutie heeft zich in ieder geval voorgedaan in het Mhd. (‘Waldwiese, Sumpfwiese, Sumpf, Flusswiese’) en werd in het Engelse lea bestendigd.41 Beide betekenissen van *Veelo zijn zinvol, zowel ‘veepoel’ (b.v. voor een drenkplaats) als ‘nat graasland voor vee’. Een toponiem *Veelo heb ik weliswaar nog niet aangetroffen42, maar lo-namen (uit *lauha of lahwa?) met semantisch vergelijkbare elementen als eerste lid zijn er zeer waarschijnlijk wel. Zo bevat m.i. de Overijsselse naam Kwikkelo het Mnl. quic, quec ‘o.a. vee’, synoniem van quicbeeste en quickenoot, queckenoot, en is het eerste lid van het Noord-Brabantse Notel (1311 kop.17e eeuw de Notele, 1846 Notel, VB168) wellicht Mnl. noot ‘rundvee’.43 Mogelijkerwijs is vee ook het tot nu toe onverklaarde eerste lid van het Noord-Brabantse Veghel (uitspr. ['veXcl], 1200-1225 in Vehchele, 1298 villa de Vegghele, 1350 Vechle,VB240). Daarbij moet men dan wel aannemen dat dit een zeer oude naam is, die tijdelijk versteende in het Os. fehu-stadium, wat niet erg waarschijnlijk lijkt. Behalve de algemene aanduiding “vee” komen uiteraard ook wel specifieke diernamen voor in combinatie met lo (*lauha, *lahwa?).44 Bij dit alles rijst de vraag hoe *Veelo, hetzij als ‘veepoel’ of ‘nat graasland’, te rijmen valt met de zogenaamd “vale, dorre” Veluwe. Een historische terugblik kan daarop een antwoord bieden. 2.3. Historisch-topografisch
40
41
42
43
44
Het is niet alleen moeilijk om uit te maken welk lo in een naam steekt, men zal evenmin zonder meer kunnen uitmaken op welk stadium van de betekenisevolutie het element bij de naamgeving werd gebruikt (VAN OSTA 1994:197, 1998:11). Zie VAN OSTA 1994:196-197. Vgl. ook ven/venne, reeds 13e eeuw van ‘veen’ > ‘grasland, weide’ (VAN OSTA 1998:7-8). Of het moest Veele zijn in Groningen? Voor deze naam (1475 Veille, 1690 Ve(e)le) heeft men verband gegist met felgen ‘licht beploegen’ (DV2-173), met vaal ‘bleekgeel’ of Ohd. felawa ‘wilg’ (VB239). Misschien valt echter veeleer te denken aan lo + Mnl. veil, veel, veile, va(e)le ‘klimop’. Voor Kwikkelo giste DV2-98 lo + misschien een naam voor de lijsterbes. Voor het eerste lid van Notel dacht VB168 liever aan een woord not ‘kaal’ (Oe. hnott) of not- ‘notenboom’. Het woord quick was nog in gebruik in de 15e eeuw, zoals blijkt uit pachtcontracten, b.v. 9.11.1423, voert es hy sculdich de eykene bosschen vanden quicke te vredene; 13.11.1497, dat de laten heur geldich quick daer in [NB: in het Peerdsbos] selen moegen doen, Stadsarchief Antwerpen, schepenregisters, resp. register 9 f/87 en register 112 f/213. Zo mag men de namen Ursel en Harselo (Gelderland) wel verklaren uit ors ‘paard’, Usselo uit Mnl. osse, os ‘stier’, Vaarsel (Noord-Brabant) en Varssel (Gelderland) uit vaars ‘jonge koe’, Veerle (Antwerpen) uit Mnl. varre, verre, vare, vaer ‘(jonge) stier’, Gietelo (Gelderland) uit Mnl. geit, geet v. ‘geit’ en Heverlee uit Germ. *hafar- m., Oe. hæfer 'geitenbok'. Vergelijkbare namen komen ook in Engeland voor, b.v. Rosley, Horsley, Oxley, Fazeley, Gateley.
9
Wij kennen het gebied “de Veluwe” thans als een uitgestrekte streek met een hoger en droger middengebied van bossen en heiden met daar rond lagere en vruchtbare landbouwgebieden, bezaaid met grotere en kleinere nederzettingen. Maar dat is niet altijd zo geweest. In de vroege Middeleeuwen waren de thans vruchtbare lage randgebieden (ruwweg de oostelijke en westelijke Veluwezoom) door grote drassigheid onbewoonbaar en gekenmerkt door dichte moerasbossen en grote veengebieden, die door te grote vochtigheid en te dichte begroeiing zelfs ongeschikt voor bewoning zouden blijven tot aan de 11e eeuw.45 Het hoge middendeel van de Veluwe was voor het grootste deel met bos begroeid maar was beslist niet waterarm. Er waren beken, verspreide plassen en zelfs een paar meren. De archeologie heeft aangetoond dat er reeds vroeg bewoning was op de hogere, droge gedeelten, maar tot aan de vroege Middeleeuwen waren er geen vaste nederzettingen op de Veluwe. Pas vanaf de 7e eeuw kwamen de eerste vaste nederzettingen tot stand, vooral in de zone tussen het hoge middendeel en de lage randen, en langs de rivieren Rijn en IJssel.46 De namen van die oorspronkelijk kleine nederzettingen houden verband met het nabije en omgevende landschap en zijn van oorsprong bijna allemaal veldnamen of waternamen (met elementen zoals lo, laar, en broek). In de vroege Middeleeuwen kwam er een langzame ontwikkeling van akkerbouw en veeteelt, waarbij de weinig toegankelijke oostelijke Veluwezoom nog niet in cultuur kon worden gebracht, maar de westelijke Veluwezoom behoorde tot de bewoonde delen van de Veluwe.47 Door een grote droogteperiode in de 10e eeuw werd de hogere Midden-Veluwe minder aantrekkelijk. Het peil van het grondwater zakte en de eerste zandverstuivingen begonnen.48 Die werden in de hand gewerkt door het steken van plaggen voor de bemesting, dat toen zijn intrede deed, en door het kappen van grote bosgebieden voor brandstof voor de toenmalige ijzerindustrie op de Veluwe. Een deel van de weinig talrijke bevolking trok weg naar de lagere randen van de Veluwe, die geleidelijk dicht bewoond geraakten. Veenmeren kwamen er droog te liggen, de enorme veengebieden werden op “natuurlijke” wijze ontwaterd en konden veel beter ontgonnen worden.49 De late Middeleeuwen werden gekenmerkt door grootscheepse ontginningen door beter rooi-gereedschap, irrigatietechnieken, inpoldering. De veenlanden werden ontgonnen, er werd ook turf gestoken en er was een verdere trek van de boeren naar de lagere delen van de Veluwe onder druk van de oprukkende zandverstuivingen.50 In het midden van de 14e eeuw kwam er een einde aan de uitbreiding van de cultuurgrond (wegens de behoefte aan woeste gronden); het plaggen steken ging echter door tot in 19e eeuw.51
45 46 47 48
49
50 51
OTTEN 1988:11, 1989:11. OTTEN 1988:11, 1992:9. OTTEN 1988:15. OTTEN 1988:11, 1991:18; WONINK (1982:21): in de Middeleeuwen was op de Veluwe minstens 15000 ha zand in beweging. Pas einde 19e en begin 20e eeuw werd het stuivend zand stilgelegd door het planten van grove dennen (hoewel reeds pogingen vanaf de 17e eeuw). OTTEN 1988:19, 1989:13-15, 1991:19, 1992:12. Een gedocumenteerd voorbeeld is Kootwijk, dicht bij de Midden-Veluwe gelegen en rond 700 gesticht, aan de westzijde van een ven. In de 10e eeuw kwam het ven droog te staan, het grondwater zakte, de eerste zandverstuivingen traden op, ca. 1000 werd het dorp verlaten (OTTEN 1989:13; WONINK 1986:21). OTTEN 1988:20, 1989:17-19. VAN DER AA 1848:591-592; OTTEN 1989:19.
10
Zo ontstond in de periode van de 11e tot de 14e eeuw het beeld van de Veluwe dat wij nu kennen, nl. een hoog en droog en betrekkelijk leeg middendeel en een laag gebied met dichtere bewoning aan de randen.52 In de 17e eeuw waren er zowel in de oostelijke als westelijke Veluwezoom nog hier en daer verspreyde veenen en broeken, o.a. bij Gortel, Heerde, Kampen, Nijkerk en Ede.53 Ze staan getekend op de 17e-eeuwse kaart van de Veluwe in het gezelschap van een hele reeks namen die duidelijk de vroegere veenachtige of moerassige toestand van het gebied illustreren: behalve het genoemde Heerderveen, Kamperveen, Nijkerkerveen, Ederveen, o.m. het Lonense broek, Lonense veen, Nagelpoel, Nieuwe broek, Oldebroek, Rijtbroek, Uddelermeer, Kootwijkerbroek, Garderbroek, Groot Watergoor, Manense Veen, Venendaal, Rheensche Veenen, Amerongse Veenen, Walderveen, Kallenbroek.54 Voor grote delen van de lage West-Veluwe zou het water overigens nog lang een voortdurende bedreiging blijven. Ondanks het aanleggen van kaden en dijken, het graven van betere sloten en controle op het onderhoud ervan, stonden van sommige streken nog in de 19e eeuw in de winter en het voorjaar vaak grote stukken blank.55 Bij Beekbergen was het Beekbergerwoud wegens gebrek aan ontwatering nog steeds moerassig in het midden van de 19e eeuw en door den moerassigen grond tot bouwen niet geschikt.56 GAZENBEEK noemde het een jungle van elzen, eiken en essen, met een ondergroei van alles wat op een vochtige én vruchtbare bodem wil gedijen. De elzen waren de grootste en dikste van Europa.57 Toen in 1869 het Beekbergerwoud werd verkocht, was het een uitgestrekt en gevaarlijk bos daar de grond grootendeels uit moeras bestond, volgens Het Nieuws van den Dag (30.9.1869), dat eraan toevoegde dat De eigenaar besloot het terrein in vruchtbare weiden te herscheppen. Al het hout werd in percelen verkocht, het water in sloten afgeleid.58 Kortom, een groot deel van de Veluwe was destijds een waterrijk gebied, vol moerassen, venen, beken en plassen. Maar zelfs het centrale deel was niet zo hoog en droog en dor als de Veluwe wel eens afgeschilderd wordt.59 Men vindt er behalve beken60, het Uddelermeer en het nabije Blekemeer ook veel heideplassen, die ter plaatse soms was heten, een afkorting van schapenwas. Omdat de wol schoon moest zijn, trokken de herders vroeger met hun helpers en kudden naar de dichtstbijzijnde plas of kolk om de dieren te wassen voordat ze geschoren werden. Ook in het Uddelermeer werden van oudsher de schapen gewassen en GAZENBEEK vermeldt hoe nog altijd (althans in 1966) in juni de schapen van Hoog Buurlo naar het meer komen om op 52 53 54
55
56 57 58 59 60
OTTEN 1988:20-22, 1991:20. VAN SLICHTENHORST 1653:109. Kaart De VELOUWE Het laeste Vierdeel van Gelderlandt door Nicolaes van Geelkercken, in: VAN SLICHTENHORST 1653. OTTEN (1989:105) heeft vastgesteld dat ongeveer 20 % van de Westveluwse plaatsnamen herinneren aan een nederzettingsgebied dat destijds laaggelegen, veenachtig of moerassig was (namen met veen, broek etc.). OTTEN 1989:21. In de streek rond Ederveen was er grote overlast van het water dat vanuit Lunteren kwam en nog in de 19e eeuw stonden grote delen vaak blank in de winter. HELDRING 1841:196. GAZENBEEK 1966:9. GAZENBEEK 1966:10. Nu ligt er een weidecomplex (WONINK 1986:27). GAZENBEEK 1966:94. O.m. bij Beekbergen ontspringen er diverse. VAN SLICHTENHORST (1653:110): Beekbergen werd genoemd om de menighte van beeken die daer ofte daer omtrent uyt d’aerde rijsen, daer ook eenighe papier-meulens op gaen; ook HELDRING 1841:204.
11
ouderwetse manier geschoren te worden.61 Men mag aannemen dat de vroegere bewoners, ook die op de hogere gedeelten van de Veluwe, op dezelfde manier de meren, meertjes en plassen hebben gebruikt als was- of drenkplaatsen voor zichzelf en hun dieren. Misschien ontstonden hun nederzettingen zelfs vaak nabij zo’n water en vindt dat zijn neerslag in de namen op -lo.62 Op de (vroegere) Veluwe, een gebied met partijen moerassige graslanden en verspreide plassen, lijkt een toponiem ‘veepoel’ of ‘nat graasland’ in ieder geval niet misplaatst. 2.4. Naamtypologisch Dat de naam Veluwe sinds de Middeleeuwen zijn benoemingsradius heeft uitgebreid, lijkt wel vast te staan.63 Aangenomen dat hij niets anders is dan *Veelo (b.v. met de betekenis ‘veepoel’), dan moet zich ook vóór 801 reeds een dergelijke uitbreiding hebben voorgedaan: de hele pagus Felua kan bezwaarlijk b.v. één grote ‘veepoel’ zijn geweest. De naam duidde m.a.w. op het ogenblik van de naamgeving een geografisch relatief beperkte entiteit aan en evolueerde pas later (evenwel reeds in 801) tot pagus- of gouwnaam.64 Dit uitbreiden van de benoemingsradius is geen ongewone gang van zaken. Het is immers algemeen bekend dat het door een naam bestreken territorium kan vergroten of verkleinen.65 Dat geldt ook voor gebiedsnamen, die vaak zijn ontstaan uit toponiemen die oorspronkelijk een kleinere entiteit aanduidden.66 Zo is uit de studie van VON POLENZ gebleken dat nogal wat “in pago”-namen zijn voortgekomen uit
61
62 63
64
65
66
HELDRING 1841:142; GAZENBEEK 1966:93-95; WONINK (1986:23): Heide wordt bedreigd door vergrassing, daarom werden in het recente verleden opnieuw grote schaapskudden gevormd; de Veluwezoom wordt afgegraasd vanuit de schaapskooi van Rheden, in het Staatswildreservaat vanuit de kooi van Hoog-Buurlo etc. Vgl. Kootwijk, dat ontstond bij een ven (noot 49). Op grond van enkele situeerbare en in oude akten in de “pagus Felua” gesitueerde plaatsnamen meende VAN DER AA (1848:587-588) dat slechts een deel van de landstreek die thans Veluwe wordt genoemd de pagus Felua uitmaakte, nl. de westelijke kant; een deel van de huidige Veluwe behoorde volgens hem zeer waarschijnlijk onder de gouw Hameland, zodat de eigenlijke gouw, FELUA of VELUE, zich meer naar de Utrechtsche zijde heen uitstrekte. Op grond van een gelijkaardige analyse stelt VAN DEN BERGH (1949:147-151) dan weer dat de pagus Felua grosso modo samenviel met de huidige Veluwe; voor hem is Northgowe waarschijnlijk het noordelijke deel van de Veluwe (1949:148). Thans is men het erover eens (OTTEN 1988:16) dat de naam Veluwe oorspronkelijk een kleiner gebied benoemde dan vandaag het geval is; de huidige Veluwe omvat namelijk de vroegere gouw Felaouua, de Noordgouw (streek tussen Elburg en Schokland), de Hintigoe (westelijk deel van de Veluwezoom) en een gedeelte van de gouw Hameland (deel van de ZO-Veluwe). Volgens EDELMAN EN VLAM (1958:7; Edelman in HUISMAN 1958:24) sloeg de naam oorspronkelijk op de Veluwezoom, een gebied met nogal wat venen en broeken. Gemakshalve gebruik ik de term gouwnaam in plaats van de minder dubbelzinnige, maar omslachtige omschrijving “in pago”-naam, d.w.z. naam die geattesteerd is met de formule “in pago ...” (zie hierover VON POLENZ 1961:5 vlg., 265). BACH, Ortsnamen II,1:440. Vgl. de duizenden nederzettingsnamen die thans vaak een uitgestrekt gebied benoemen en oorspronkelijk maar terreinaanduidingen waren. Een beukenbos werd ‘boekhout’ genoemd en deze naam benoemt nu de nederzetting Boechout, een herberg “De Ploeg” verdween maar een hele wijk draagt nu de naam etc. Vgl. de bevinding van Karl Bohnenberger dass die meisten dieser alemannischen ‘pagus-Namen’ (...) auch nach ihrer Entstehungsweise ‘Landstrichsnamen’ gewesen seien, also vom Volksmund gebildete Namen für naturgegebene kleine Raumeinheiten (VON POLENZ 1961:5).
12
nederzettingsnamen en zelfs uit perceelsnamen (b.v. met -feld, -land etc.).67 Dat ook een terreinnaam met -lo de status van pagus- of gouwnaam kon verwerven, wordt bewezen door de streeknaam Haduloha aan de Elbemonding.68 Deze naam bevat lo ‘bos etc.’; als voorbeeld van een naam met lo ‘poel etc.’ kan de streeknaam Peel (< Pedelo) gelden.69 Bovendien zijn er ook gebiedsnamen die ontstonden uit een terreinnaam met een tweede lid dat semantisch vergelijkbaar is met lo (‘poel > grasland’), zoals b.v. meers (‘moeras > weiland’): Dithmarschen en Lijmers (Nijmegen), beide met *mariska ‘meers, waterland, moeras’, Mindilriet (Oberschwaben) waarin Ohd. *hriot ‘sumpfige Flussniederung’ en Niftarlake (gouw aan de Vecht), waarin Germ. laku- ‘waterloop in moerassig terrein’.70
3. Het lo van Veluwe In de vorige bladzijden heb ik gepoogd om duidelijk te maken dat de naam Veluwe een lo-naam kan zijn. Zowel etymologisch en semantisch als historisch-topografisch en naamtypologisch lijkt ‘veelo’ aanvaardbaar. De vraag blijft daarbij welke werkelijkheid de naam oorspronkelijk precies aanduidde en welke betekenis het grondwoord lo (‘poel, plas > nat graasland’) had op het ogenblik van de naamgeving. De volgende mogelijkheden komen daarbij in aanmerking: 3.1. De naam is gevormd met lo in de primaire betekenis ‘poel etc.’ Daar de naam Veluwe zeer oud is, lijkt het plausibel dat de naamgeving gebeurde met de oorspronkelijke betekenis van lo, zodat de naam een compositum is van vee en ‘poel’. Hij kan dan ofwel verwezen hebben naar één enkele poel ofwel naar meerdere van de her en der verspreide plassen en poelen die destijds een groot deel van het (vooral lagere) gebied kenmerkten. In het tweede geval zou de naam een meervoud moeten zijn, wat formeel mogelijk is: Felaouua kan de nominatief mv. bevatten van *lagwa.71 Hoewel de streek ten tijde van de naamgeving schaars bevolkt was en dus ook de veestapel (en de behoefte aan drenkplaatsen) beperkt zal zijn geweest, is een meervoudsvorm ‘de veepoelen’ best denkbaar. De naam kan b.v. verwezen hebben naar een paar bij elkaar gelegen plassen (de enige in de buurt?) die als drenk- of wasplaats voor het vee werden gebruikt en die een markant gegeven vormden in het landschap. Daar dergelijke namen in meervoudsvorm, en met name in de nominatief, als gebiedsnaam veeleer zeldzaam lijken72, valt misschien toch veeleer aan een enkelvoud 67 68
69 70 71
72
VON POLENZ 1961:25,116,132 etc. VON POLENZ 1961:133. De naam benoemde “ursprünglich wohl einen baumreichen oder im Wald gelegenen Ort, bzw. ein bewaldetes oder waldumgebenes Gelände”. Zoals veel andere “in pago”namen werd hij later uitgebreid met -land (Haedelreland, VON POLENZ p.102). Ook terreinnamen met andere bos-aanduidende elementen (o.m. widu/wido, wald, holt) zijn soms tot streeknamen ontwikkeld (VON POLENZ 1961:132 vlg.). Vgl. ook graafschap Loon in Belgisch Limburg, datief mv. van *lauha(TW166,633) Zie VAN OSTA 1997:31-40. VON POLENZ 1961:169; TW 742. Dit zou ook kunnen verklaren waarom de naam vanaf 1328 geregeld met -n voorkomt, hoewel dat ook een hypercorrecte -n kan zijn (of is het een herinnering aan een datief mv.?). Bekend zijn de Hoge Venen (Les Fagnes < fanias, Romaanse accusatief mv.) en het graafschap Loon (Germaanse datief mv. van lo). Buiten beschouwing blijven natuurlijk de meervoudige
13
te denken en duidde de naam oorspronkelijk één enkele poel aan. In principe komt dan elke plas die gebruikt werd als drenkplaats en/of wasplaats voor het vee in aanmerking. Wellicht zal er echter wel een opvallende en/of belangrijke poel of plas aan de basis van de naam liggen. Dat zou dan b.v. het Uddelermeer geweest kunnen zijn. Dit meer, een kolk of staend water73 en een relict uit de IJstijd, ligt vrijwel midden in de Veluwe, in de eenzame heide, tusschen heuvelen.74 Dit stilstaand water was zeer vischrijk en helder en op de meeste plaatsen waadbaar.75 Het kan voor de vroege bewoners van de hoge Veluwe dus best een belangrijke drenk- en/of wasplaats voor hun vee geweest zijn (cfr.supra).76 Voor de betekenis ‘poel’ kan ook worden verwezen naar andere lo-namen op de Veluwe. Namen met het grondwoord -lo komen op de Veluwe opvallend veel voor.77 Het attestatiemateriaal van die namen is meestal te jong of te gebrekkig om uit te maken of het daarbij steeds om lo ‘poel’ gaat en bovendien ontstonden die namen in de tijd dat zowel *lauha als *lahwa tot lo waren geëvolueerd, wat ca.700 zijn beslag kreeg. Toch kunnen we zeggen dat er geen enkele naam bij is waarin -lo wel een bosbenaming MOET zijn, terwijl anderzijds een aantal namen blijkens het eerste lid veeleer lo ‘poel’ bevatten dan ‘open plaats in het bos’, b.v. Gortel, Hello, Mossel, Otterlo, Wiesel, Wezel.78 3.2. De naam is gevormd met lo in de secundaire betekenis ‘graasland’ Ook indien lo bij de naamgeving van Veluwe reeds ‘graasland’ betekende, kan het in de naam zowel enkelvoud als meervoud zijn, afhankelijk van het feit of in de destijds grotendeels onherbergzame streek één zeldzaam (en dus opvallend) graasterrein dan wel een gebied met graaslanden benoemd werd. Als argument voor de betekenis ‘graasland’ zou men kunnen verwijzen naar de Veluweveldnamen (cfr.supra). Niet onbelangrijk is in dit verband immers dat volgens EDELMAN en VLAM de diverse Veluwe-veldnamen oud zijn en iets te maken hebben met grasbegroeiing, grazige plaatsen voor het vee.79 Indien deze namen vernoemingsnamen zijn, genoemd naar dé Veluwe80, dan moet, zo zou men kunnen redeneren, de
73 74 75 76
77
78 79
80
“Personengruppennamen”, namen die teruggaan op stam- en bewonersnamen (hierover: VON POLENZ 1961:173 vlg.). VAN SLICHTENHORST 1653. HELDRING 1841:144. VAN DER AA 1848:392. Minder kans maakt de put nabij Garderen, waar volgens HELDRING (1841:129) de dorpsbewoners nog in de 19e eeuw water haalden. Hij wordt door VAN SLICHTENHORST (1653:111) beschreven als een put van ongelooflyke diepte, waarvan de inwoners (in 1653) dachten dat hij door reuzen gegraven is. Als ‘veepoel’ zal hij, gezien de diepte, dus minder geschikt zijn geweest. OTTEN (1992:16) heeft vastgesteld dat bij de Veluwse plaatsnamen lo het meest voorkomende naamselement is. Wellicht te verklaren uit lo + resp. goor, helder, moeras, otter en weide. EDELMAN 1958:3-4. Die Veluwe-terreinen zijn gelegen in een blokverkaveling (die geldt als ouder dan de strookvormige verkaveling), worden dicht bij oude woonplaatsen aangetroffen en zijn blijkens de parcellering ouder dan de reeds betrekkelijk oude indeling van de dorpsgebieden waarin men ze aantreft. Spijtig genoeg beschikken we voor die toponiemen niet over oude of voldoende oude attestaties en zijn ze slechts schaars gedocumenteerd, zodat het onzeker is of ze allemaal als vernoemingsnamen te verklaren zijn. HUISMAN (1958:20): Een aantal Veluwe’s zal zeker jong zijn en naar de landstreek Veluwe genoemd; zo b.v. de (...) Veluwe van Dreumel: een zandig gedeelte in overslaggrond.
14
vernoemingsbasis (de Veluwe) ook meer met ‘graasland’ dan met ‘dorre heide’ te maken hebben.81 Dit lijkt inderdaad logisch.82 Het impliceert evenwel niet dat lo in Veluwe ten tijde van de naamgeving reeds de betekenis ‘graasland’ had. Daar de naam Veluwe lang voor de 8e eeuw zal zijn ontstaan, is dit zelfs ver van zeker. Het impliceert alleen dat de vernoemingsbasis op het ogenblik van de vernoeming voor het bewustzijn van de vernoemer met ‘graasland’ te maken had. Voor sommige oude Veluwe-veldnamen kan dat het geval geweest zijn. Alles hangt daarbij af van het tijdstip waarop ze ontstonden en daarover is, zoals gezegd, maar weinig bekend.83 Ook indien de Veluwe-veldnamen geen vernoemingsnamen zijn, maar homoniemen die individeel ontstonden als ‘veelo’, hoeft de naamgeving niet met lo in de betekenis ‘graasland’ gebeurd te zijn, zelfs niet bij Veluwe-veldnamen die geattesteerd zijn als “weide”. Het weiland kan immers ontstaan zijn op de plaats van een vroegere (ontwaterde) poel, waarvan het de naam behield.
4. Besluit Uit het voorgaande valt te concluderen dat we vermoedelijk nooit zekerheid zullen krijgen over de precieze aard van de werkelijkheid die oorspronkelijk door de naam Veluwe benoemd werd. In de hier voorgestelde lo-hypothese kan, gezien de historischgeografische toestand van de Veluwe, zowel een “veepoel” als een “veeweide”
81
82
83
RENTENAAR (1984:127) wijst erop dat het verschil tussen homoniemen en vernoemingsnamen vaak moeilijk te zien is. Als enige vernoemingsnaam Veluwe vermeldt hij die van Dreumel (uit HUISMAN), genoemd wegens de aanwezigheid van veel zand en als spotnaam gegeven door rivierkleibewoners (1984:139,258,412). Ook bij EDELMAN (1958:5) wordt alleen de Veluwe van Dreumel als “schertsnaam” genoemd; de andere namen zijn “als veldnaam oud”. Zie ook vorige noot. Vgl. ook EDELMAN (1958:5-6): Voordat de rivierkleigronden in de Romeinse tijd bewoond raakten waren zij ongetwijfeld nagenoeg geheel met bos bedekt. (...) De eerste bewoners moeten delen van dit oerwoud hebben gerooid om ruimte te krijgen voor hun landbouwbedrijf, terwijl hun vee de terugkeer van de bosbegroeiing zal hebben verhinderd. (...) In het vruchtbare rivierkleigebied speelt het gras tegenover het bos dezelfde rol als de heide op de arme zandgronden. Waar de mens verkeert moet het bos wijken en doet het gras zijn intrede. (...) Al was het grootste deel van het rivierkleigebied in deze periode [NB: einde 3e eeuw] slechts schaars bevolkt, er was toch enig vee en mogelijk zijn de grazige plaatsen ook de plekken geweest, waar trekkers zich met hun vee konden ophouden. (...) Toen het landschap in de Frankische tijd weer bewoond raakte, vonden de pioniers een grotendeels met bos bedekt gebied (...) met hier en daar grazige terreinen. (...) De paar Veluwe’s in de Betuwe misstaan geenszins in dat beeld. Verder EDELMAN (1958:7): Deze zoom (...) is (...) vóór de Romeinse tijd bewoond geweest. (...) lijkt het niet ondenkbaar, dat de zoom in de vroege Middeleeuwen nog open was en op een aantal plaatsen begroeid met gras (...). Tenzij alle Veluwe-veldnamen spotnamen zouden zijn, wat in het licht van het voorgaande weinig waarschijnlijk is. Men kan zich b.v. een (denkbeeldige, maar niet ondenkbare) ontwikkeling met de volgende stadia voorstellen: 1/ een drenkplaats voor het vee werd ‘het veelo’ genoemd, 2/ *Veelo (> Veluwe) werd de naam van de plas en omgeving, 3/ het gebied werd mettertijd omgevormd tot graasland maar de naam Veluwe bleef bewaard, 4/ na verloop van tijd werd de naam in het bewustzijn van de naamgebruikers geassocieerd met ‘grazig terrein’, 5/ de naam evolueerde tot streeknaam, 6/ elders kregen graaslandpercelen de vernoemingsnaam Veluwe, 6/ tussen de 10e en 14e eeuw veranderde een groot deel van de Veluwe in een gebied van heiden en bossen, 7/ de naam Veluwe kreeg voor de naamgebruiker connotaties zoals ‘hoog, droog, heide etc.’, 8/ elders konden vernoemingsnamen ontstaan op basis van de nieuwe connotaties, eventueel als schertsnaam.
15
naamgevend geweest zijn. Wellicht valt echter ‘veepoel’ te verkiezen, daar de naam Veluwe denkelijk ontstond vóór het tijdstip waarop lo de secundaire betekenis ‘graasland’ ontwikkelde. Eén ding is in ieder geval duidelijk: de naam Veluwe is “misschien” of “waarschijnlijk” een compositum van vee + lo. En met deze bijwoorden van modaliteit bevinden we ons in het gezelschap van velen die zich reeds eerder het hoofd hebben gebroken over deze rätselhafte naam.
Brasschaat 2000
Ward Van Osta
AANGEHAALDE LITERATUUR ANSPACH J., Geschiedkundig onderzoek der aardrijkskundige namen in Gelderland, in: Nomina Geographica Neerlandica III (1893), 7-306. CLAES F. (red.), Verschueren Groot Encyclopedisch Woordenboek, Antwerpen, 1996. DE VRIES W., Etymologische aanteekeningen, in: Tijdschr. v. Nederl. Taal- en Letterk. 43 (1931), p.129. DE VRIES-DE TOLLENAERE = DE VRIES J. & DE TOLLENAERE F., Etymologisch Woordenboek, Utrecht, 1997. DITTMAIER H., Rheinische Flurnamen, Bonn, 1963. DV = DE VRIES J., Etymologisch woordenboek. Waar komen onze woorden en plaatsnamen vandaan?, Utrecht-Antwerpen, 1961. DV2 = De Vries J., Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandse Plaatsnamen, Utrecht, 1962. EDELMAN C.H. & EDELMAN-VLAM A.W., Veluwe en Betuwe, in het bijzonder als veldnaam in het rivierengebied, A’dam, 1958 (Bijdr. en Med. der Naamk.-commissie v.d. Kon. Ndl. Ak. van Wet. te Amsterdam, XII). FÖRSTEMANN = FÖRSTEMANN E., Altdeutsches Namenbuch, II Ortsnamen, Bonn, 1911-1916. FVW = VAN WIJK N., Franck’s Etymologisch Woordenboek, s-Gravenhage, 1912. GALLÉE J.H., Plaatsnamen in Gelderland en Overijsel, in: Nomina Geographica Neerlandica III(1893), 321-368. GAZENBEEK J., De Veluwe. Luisterrijk land tussen Randmeer en Rijn, Wageningen, 1966 (1975). HELDRING O.G. & GRAADT JONCKERS R.H., De Veluwe, eene Wandeling van -, Arnhem, 1969 (herdr. 1841). HUISMAN J.A., De namen Betuwe en Veluwe, A’dam, 1958 (Bijdr. en Med. der Naamk.commissie v.d. Kon. Ndl. Ak. van Wet. te Amsterdam, XII). K = KÜNZEL R.E., BLOK D.P. & VERHOEFF J.M.: Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, Amsterdam, 1989. KERN H., Volksnamen op -i, -an en -ari, in: Taalk. Bijdr. I(1877), 99-107. KLUGE = KLUGE F., Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache, 23e ed., Berlin, 1995. LINDEMANS J. (1913), Een en ander over Plaatsnaamkunde, inzonderheid in Vlaamsch-België, in: Hand. Tweede Vla. Fil. Congr., 1913, 198-205. MANSION J., Oud-Gentsche Naamkunde, 's-Gravenhage, 1924. MULLER J.W., Batavia I, Betuwe, Veluwe, in: Nomina Geographica Neerlandica VIII (1932), 112-131. OTTEN D., Landschap en plaatsnamen van de Veluwezoom, Arnhem, 1988. OTTEN D., Landschap en plaatsnamen van de West-Veluwe, Arnhem, 1989. 16
OTTEN D., Landschap en plaatsnamen van de Noordwest-Veluwe, Arnhem, 1991. OTTEN D., Het Plaatsnamenboek van de Veluwe, Arnhem, 1992. POKORNY J., Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern, 1959. RENTENAAR R., Vernoemingsnamen. Een onderzoek naar de rol van de vernoeming in de nederlandse toponymie, Amsterdam, 1984. SCHÖNFELD M. (1911), Wörterbuch der altgermanischen Personen- und Völkernamen, Heidelberg, 1911. SCHÖNFELD M. (1955), Nederlandse waternamen, Amsterdam, 1955. SCHÖNFELD M. (1970) = VAN LOEY A., Schönfelds historische grammatica van het Nederlands, Zutphen, 1970. SLOET L.A.J.W., Oorkondenboek van Gelre en Zutfen, 1872. TW = GYSSELING M., Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, NoordFrankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), 1960. VB = VAN BERKEL G. & SAMPLONIUS K., Nederlandse plaatsnamen, Utrecht, 1995. VAN DEN BERGH L.PH.C., Handboek der Middelnederlandse Geographie, 's-Gravenhage, 1949. VAN DER AA A.J., Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, XI, 1848. VAN LOEY A., Bibliographie over Nederlandse Taalkunde en Toponymie in 1930-1931, in: Revue Belge de Philologie et d’histoire, 10(1931), p.799-814. VAN LOON J., Historische fonologie van het Nederlands, Leuven/Amersfoort, 1986. VAN OSTA W., Lo, looi, looien en verwanten, in: Naamkunde 26(1994),3-4, p.155-206. VAN OSTA W., Veen, ven en Peel, in: Naamkunde 29(1997),31-61. VAN OSTA W., Venlo en andere lo-namen, Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde, Med. nr.97, Hasselt, 1998. VAN SLICHTENHORST A., Alle de XIV Boeken van de Geldersse Geschiedenissen, Arnhem, 1653. VON POLENZ P., Landschafts- und Bezirksnamen im frühmittelalterlichen Deutschland, Bd.1. Namentypen und Grundwortschatz, Marburg, 1961.
WB = zie Claes WONINK H., Grenzeloze Veluwe in beeld, Hasselt, 1982.
17