Rapport in het kader van het E-mergeproject Content Rich Recruitment Tool
Hoe verloopt het studiekeuzeproces en welke factoren daarin zijn van belang voor studiesucces?
Een samenvatting van recent onderzoek naar het studiekeuzeproces t.b.v. de ontwikkeling van een ‘Content Rich Recruitment Tool’
April 2011 Ariane Timmer, O&S TU Delft
Inhoud
Inleiding
3
1
4
Bevindingen recent onderzoek 1.1
Verloop van het studiekeuzeproces en verdere factoren die van onderscheidend belang zijn voor studiesucces 4
1.2
Studiekeuze allochtone leerlingen
6
1.3
De invloed van persoonlijkheid en het persoonlijk netwerk op studiesucces
6
1.4
Verband studiekeuzefactoren en uitval
6
1.5
Verband studiekeuzefactoren en uitval bij bètatechnische studenten
7
2
Wat wordt ondernomen om het studiekeuzeproces te verbeteren/begeleiden?
7
3
Conclusies
7
4
Aanbevelingen
8
Bronnen
9
2
Inleiding In het studiekeuzeproces worden meestal vier fasen onderscheiden oriënteren, verkennen, verdiepen en beslissen. In de praktijk verloopt het studiekeuzeproces niet zo rechtlijnig. Leerlingen oriënteren zich via vele wegen en de stappen en middelen zijn niet keurig te ordenen in een logisch proces. Het is een dynamisch proces, dat bij de ene leerling eerder begint dan bij de andere en dat door veel factoren wordt beïnvloed. Om inzicht te krijgen in het studiekeuzeproces ten behoeve van de ontwikkeling van een ‘Content Rich Recruitment Tool’ is recent onderzoek verzameld en doorgenomen: Warps, Jules e.a. (oktober 2009) Studiekeuze en studiesucces, ResearchNed, Nijmegen Warps, Jules e.a. (maart 2010) Een goede start in bètatechniek, ResearchNed, Nijmegen Markteffect (juli 2010). Nationaal Studiekeuze Onderzoek, Markteffect B.V. Eindhoven Verbeek, Fred e.a. (september 2010). Studiekeuzegesprekken in het hoger onderwijs, Kohnstamm Instituut, Amsterdam Nouta, J. e.a. (maart 2011) Eindrapport onderzoek Studievoorlichting en diversiteit Universiteit Leiden, ICLON, Leiden Eggens, L. (maart 2011) The student X-factor. Social end Psychological determinants of students attainment in higher education, proefschrift RUG, Groningen (alleen nederlandstalige samenvatting) Bij het doornemen van deze onderzoeken stonden de volgende vragen centraal: Hoe verloopt het studiekeuzeproces en welke factoren zijn nog meer van onderscheidend belang als het gaat om studiesucces? Wie zijn de beïnvloeders? Wat wordt door universiteiten ondernomen op het gebied van studiekeuzebegeleiding? De relevante resultaten/conclusies worden in dit verslag weergegeven. De onderzoeken zijn vanuit een verschillende invalshoek gedaan. Doordat de vraagstelling en de aangeboden keuzemogelijkheden bij de antwoorden per onderzoek verschillen, zijn de resultaten van de onderzoeken niet precies gelijk, maar de conclusies komen wel grotendeels overeen.
3
1
Bevindingen recent onderzoek
1.1
Verloop van het studiekeuzeproces en verdere factoren die van onderscheidend belang zijn voor studiesucces
In deze paragraaf worden de relevante resultaten van de onderzoeken van ResearchNed en het onderzoek van Markteffect (NSKO) weergegeven.
a.
Periode
b.
Definitieve studiekeuze
c. d.
e.
f.
g.
Ruim 40% begint met nadenken na de profielkeuze, maar ruim voor einde vo. Bij de bèta’s is dit percentage hoger (48%). Ongeveer 20% begint pas in de laatste maanden van het vo. Ruim 50% kiest definitief in de laatste maanden van het vo en ongeveer een kwart na de profielkeuze, maar ruim voor einde vo. Bèta’s kiezen gemiddeld eerder dan niet-bèta’s. Mannelijke studiekiezers doen over het algemeen korter over hun studiekeuze, maar aan het eind van het vwo hebben bijna evenveel mannen als vrouwen een definitieve keuze gemaakt. De bevindingen van het Nationaal studiekeuze onderzoek (NSKO) wijken niet erg af: Ongeveer 60% van de vwo-leerlingen heeft in mei 2010 zijn definitieve keuze al gemaakt. Daarvan twijfelt bijna 10% nog over de instelling. De rest heeft nog geen definitieve keuze gemaakt. De keuze wordt door de meerderheid (ruim 80%) ergens in de bovenbouw gemaakt.
Wie spelen adviesrol bij de keuze?
Vooral ouders hebben een adviserende rol (65%), daarna komen studenten die de opleiding al volgen of aan de instelling studeren, vrienden en decanen en leraren op school.
Gebruik voorlichtingsbronnen
Algemeen WO: 1 websites van instellingen/opleidingen 2 algemene voorlichtingsdagen 3 schriftelijk voorlichtingsmateriaal van instellingen 4 intensievere voorlichtingsdagen (meelopen, proefstuderen) Bèta’s: 1 algemene voorlichtingsdagen 2/3 websites van instellingen/opleidingen en schriftelijk voorlichtingsmateriaal van instellingen 4 intensievere voorlichtingsdagen (meelopen, proefstuderen) Van de voorlichtingsbronnen die het meest zijn gebruikt, wordt de kwaliteit van de intensieve voorlichtingsdagen het best beoordeeld. Studenten aan bètatechnische opleidingen zijn daarnaast relatief vaak te spreken over de kwaliteit van voorlichtingsdagen voor late beslissers. Bij het NSKO staan voorlichtingsdagen of open dagen en websites van instellingen eveneens op plaats 1 en 2 maar op 3 en 4 staan vrienden/familie respectievelijk decaan, leraar of studieadviseur. Deze laatste antwoordmogelijkheden waren niet opgenomen in de enquête van ResearchNed, maar dit onderzoek vraagt naar beïnvloeders bij de keuze en daar komen deze twee groepen ook naar voren als belangrijkst.
Voorlichting bij vroege en late kiezers
Vroege beslissers maken vaker gebruik van voorlichtingsdagen (zowel algemene als intensieve) en van voorlichting die via de school wordt aangeboden. Late beslissers maken iets vaker gebruik van websites van instellingen en opleidingen. Logischerwijze gaan zij ook vaker naar voorlichtingsdagen voor late beslissers.
Invloed van voorlichtingsbronnen
Naast intensieve voorlichtingsdagen en algemene voorlichtingsdagen hebben speciale dagen voor late beslissers een grote invloed evenals digitaal proefstuderen voor degenen (geringe aantallen!) die daaraan hebben deelgenomen.
Waar letten de studiekiezers op?
Algemeen WO: 1 inhoud van het programma 2 sfeer op de opleiding/instelling 3 mogelijkheden op de arbeidsmarkt 4 toelatingseisen Bèta’s: 1/2 inhoud van het programma, sfeer op de opleiding/instelling
4
h.
i.
j.
k. l.
3 mogelijkheden op de arbeidsmarkt 4 toelatingseisen
Welke informatie wordt gemist?
1 inrichting van het onderwijsprogramma 2 stagemogelijkheden in de opleiding 3/4 kwaliteit van de opleiding/docenten en studiebegeleiding 5 perspectieven op de arbeidsmarkt
Motieven voor opleidingskeuze
Van de studiekiezers (WO) heeft ruim de helft een andere universitaire opleiding overwogen, bij de bèta’s 60%. 1 opleiding inhoudelijk interessanter 2 sluit beter aan bij capaciteiten en vaardigheden 3 meer of bredere beroepsmogelijkheden 4 beroep waarvoor je wordt opgeleid spreekt meer aan Bèta’s kiezen minder vaak een studie vanwege de beroepsmogelijkheden. Ook speelt maatschappelijk aanzien bij bèta’s minder een rol. NT-ers die geen bètastudie kiezen menen dat 1 ze met een bètastudie geen aantrekkelijk beroep kunnen uitoefenen 2 een bètaopleiding niet voldoende maatschappelijk is gericht 3 een bètaopleiding te theoretisch is en te eenzijdig Mannen geven relatief vaak aan dat zij een hoger salaris belangrijk vinden en enigszins daarmee samenhangende motieven als ‘meer kans op een baan’ en ‘meer maatschappelijk aanzien’. Vrouwen hechten meer aan ‘mogelijkheden om praktijkervaring op te doen’ en de aantrekkelijkheid van het beroep. In het NSKO worden vergelijkbare motieven het belangrijkst gevonden: 1 inhoud van de studie 2 aantrekkelijkheid van het toekomstige beroep 3 verschillende kanten op kunnen 4 kans op een baan Verder blijkt daaruit dat leerlingen die aan een universiteit willen gaan studeren zich het breedst oriënteren, ongeveer 20% richt zich op opleidingen in drie sectoren. Leerlingen die een WO Bachelor willen gaan volgen in de richting techniek, bekijken ook opleidingen in andere sectoren, vooral binnen de gezondheidszorg, maar ook in de sectoren economie en landbouw. Allochtonen kiezen minder vaak voor een technische opleiding dan autochtonen en vrouwen minder dan mannen.
Motieven voor instellingskeuze
Ongeveer de helft van de studiekiezers heeft geen andere instelling overwogen. Algemeen: 1/2 kwaliteit van de instelling en reputatie en stad en studentenleven aantrekkelijker 3 sfeer op de instelling beter 4 kortere reisafstand en betere bereikbaarheid Bèta’s: 1 kwaliteit van de instelling en reputatie 2 sfeer op de instelling beter 3 stad en studentenleven aantrekkelijker 4 kortere reisafstand en betere bereikbaarheid NSKO 2010: 1 de indruk tijdens de open dag 2 de kwaliteit van het onderwijs 3 de reistijd naar de opleiding 4 de begeleiding van docenten 5 de goede naam/status van de instelling. Voor ‘de begeleiding van docenten’ was in het onderzoek van ResearchNed geen vergelijkbaar antwoord mogelijk.
Profielkeuze
Ongeveer 90% heeft de juiste keuze gemaakt (bèta’s 95%).
Verzamelde informatie
Een meerderheid van de studenten geeft aan voldoende informatie te hebben verzameld en goed te hebben nagedacht over de vervolgopleiding. Maar 40% kan niet ronduit aangeven goed over de
5
studiekeuze te hebben nagedacht. Vrouwen geven vaker aan dan mannen dat zij veel informatie verzamelen over de opleiding en instelling.
m. Keuzebegeleiding in het vo
Ongeveer een kwart geeft aan dat zij intensief zijn begeleid. Ongeveer de helft heeft zijn opleidingskeuze mondeling toegelicht en ongeveer 40% heeft dit ook op papier gedaan.
1.2
Studiekeuze allochtone leerlingen
In het onderzoek ‘Studievoorlichting en diversiteit’ zijn de specifieke behoeften van (aspirant) studenten van allochtone afkomst met betrekking tot studievoorlichting in kaart gebracht. Het ging hierbij zowel om de vorm als om de inhoud van de studievoorlichting. In relatie hiermee is tevens onderzocht hoe het studiekeuzeproces van aspirant-studenten van allochtone afkomst eruit ziet. Voor het onderzoek zijn geen autochtone leerlingen bevraagd, maar een vergelijking met de andere doorgenomen onderzoeken laat zien dat veel van de conclusies ook opgaan voor het studiekeuzeproces van autochtone leerlingen Het studiekeuzeproces van allochtone leerlingen verloopt niet wezenlijk anders dan dat van autochtone leerlingen. Een conclusie uit het onderzoek is dat allochtone leerlingen status van de opleiding en het beroep vaak in hun keuze laten meewegen. Deze conclusie wordt echter direct genuanceerd omdat in het onderzoek ook de inhoud van de studie door allochtone leerlingen wordt genoemd als belangrijk voor de studiekeuze. Net als bij autochtone leerlingen spelen de ouders een grote rol bij de studiekeuze. 1.3
De invloed van persoonlijkheid en het persoonlijk netwerk op studiesucces
Uit het onderzoek van Lilian Eggens blijkt dat de persoonlijkheid van invloed is op studieprestaties, maar niet rechtstreeks. Zorgvuldige studenten zijn doorgaans gemotiveerder dan studenten die hoog scoren op andere persoonlijkheidskenmerken van de ‘Big five’-persoonlijkheidstheorie (extraversie, mildheid, zorgvuldigheid, emotionele stabiliteit en autonomie). En gemotiveerde studenten halen betere studieresultaten. Verder bleken extraversie, mildheid, zorgvuldigheid en autonomie positief samen te hangen met prestatiemotivatie. Emotionele stabiliteit bleek negatief samen te hangen met prestatiemotivatie. Zorgvuldigheid, emotionele stabiliteit, autonomie en prestatiemotivatie bleken negatief samen te hangen met de neiging om uit te stellen. Hoe stabieler en gemotiveerder studenten zijn hoe minder ze het studeren uitstellen. Ook bleek dat gemotiveerde studenten meer tijd besteden aan hun studie. Er werd in tegenstelling tot eerdere onderzoeken overigens geen verband gevonden tussen uitstelgedrag enerzijds en studievertraging anderzijds. Dit wordt als volgt verklaard: aangezien de neiging van studenten om uit te stelleen en het daadwerkelijke uitstelgedrag samenhangen met de prestatiemotivatie van studenten, is het mogelijk dat de prestatiemotivatie het effect van uitstelneiging en –gedrag op de prestaties als het ware overlapt. Ook onderzocht zij hoe het persoonlijk netwerk invloed heeft op hun studiesucces. Daarbij bleek dat hoe groter het netwerk van studenten is, hoe kleiner de kans dat ze studievertraging oplopen en ook dat studenten met oudere leden in hun netwerk (ouder dan zijzelf) juist een grotere kans hebben op studievertraging. De conclusie is dat het goed is dat men zich realiseert dat er, als het gaat om studiesucces, ook andere elementen een rol spelen dan ‘hard studeren’. Gemotiveerd zijn en zorgen dat je vakken op tijd afrondt. Ook lijkt een druk sociaal leven (groot netwerk) niet ten koste te gaan van studieprestaties en deze eerder positief te beïnvloeden. Daarnaast heeft het meer zin om interventies die uitval of vertraging moeten voorkomen te richten op de motivatie van studenten, dan op de neiging van studenten om het studeren uit te stellen. 1.4
Verband studiekeuzefactoren en uitval
Studenten in het WO die uitvallen in het eerste jaar blijken ten opzichte van studenten die doorstuderen: vaker later te beginnen met nadenken over studiekeuze vaker later de definitieve studiekeuze te maken minder gebruik te maken van algemene voorlichtingsdagen, intensievere voorlichtingsdagen, bezoeken aan de instelling met de oude school en voorlichting door de instelling op hun oude school vaker een sterke invloed te hebben ondervonden van de websites die zij raadpleegden voor studiekeuze
6
1.5
2
minder te letten op de inhoud van de vakken en het programma vaker aandacht te hebben besteed aan de toelatingseisen van de opleiding vaker hun opleiding hebben gekozen op basis van de kans op een baan, de hoogte van het salaris en het maatschappelijk aanzien of status minder vaak hun studie te hebben gekozen op basis van opleidingsinhoudelijke motieven; vaker hun studie te hebben gekozen vanwege baankans of salaris minder vaak aan te geven dat zij (zeer) veel informatie verzamelden over de opleiding minder vaak aan te geven dat zij goed hebben nagedacht over hun opleidingskeuze minder vaak aan het einde van hun vooropleiding hun motivatie voor opleidingskeuze op papier te hebben hoeven zetten minder vaak de opleidingskeuze mondeling toe te hebben hoeven lichten Verband studiekeuzefactoren en uitval bij bètatechnische studenten Veel uitvallers begonnen relatief vroeg met nadenken over studiekeuze (voor de profielkeuze) Uitvallers hebben vaker pas in de laatste maanden van het vo hun definitieve studiekeuze bepaald. Uitvallers hebben minder vaak intensieve voorlichtingsdagen bezocht Uitvallers hebben meer gelet op de inhoud van het programma en de vakken en op de toelatingseisen voor de opleiding Uitvallers hebben minder vaak hun opleiding gekozen uit inhoudelijke interesse Uitvallers kiezen minder vaak hun opleiding vanwege de aandacht voor onderzoeksvaardigheden
Wat wordt ondernomen om het studiekeuzeproces te verbeteren/begeleiden?
Op enkele universiteiten en hbo-instellingen wordt geëxperimenteerd met studiekeuzegesprekken. Degelijk onderzoek naar het effect van zulke gesprekken op het studiesucces is echter nog niet gedaan. Uit de rapportage van het Kohnstamm Instituut van de eerste tender van programma ‘Studiekeuzegesprekken, wat werkt?’ (elf projecten) blijkt dat bij vier projecten de studievoortgang is onderzocht van de studenten die een studiekeuzegesprek hadden t.o.v. een controlegroep die geen gesprek had gevoerd. Bij deze projecten werd een verschil geconstateerd van 5% tot 30%. Bij negen van de projecten werd de studie-uitval gemeten. In zeven gevallen was de studie-uitval van de groep met gesprek iets (1%- 9%) lager dan in de groep zonder gesprek. Bij twee projecten was de uitval echter hoger met resp. 2 en 10%. Verder zijn er instellingen die zelf studiekeuzebegeleiding (o.a. EUR, VU) en keuzecoaching (TU/e) aanbieden. Daarnaast bieden opleidingen en instellingen online keuzetesten aan. Ook zijn er instellingen die zich intensief richten op ouders (bijvoorbeeld open dag speciaal voor ouders bij EUR).
3
Conclusies Websites zijn zeer belangrijk voor oriëntatie en vooral voor late beslissers. Ouders/familie/vrienden en decanen/docenten hebben een belangrijke adviesrol bij de keuze. Uitvallers letten minder op de inhoud van de vakken en het programma. Uitvallers letten meer op baankans en salaris. Uitvallers hebben minder vaak hun keuze schriftelijk of mondeling hoeven motiveren (op school). Enkele projecten lijken een licht positief effect te laten zien van studiekeuzegesprekken bij de instelling voorafgaand aan de studie op studiesucces en het voorkomen van uitval. Een goede motivatie bevordert het studiesucces. Een groot sociaal netwerk bevordert studiesucces.
7
4
Aanbevelingen
De website speelt een grote rol bij de oriëntatie. Het is dus belangrijk bij het opstellen van de site in te spelen op wat we uit onderzoek weten over uitval en studievertraging. Presenteer de informatie eerlijk en realistisch en probeer niet te ‘verkopen’. Adviserende informatie in plaats van beschrijvende informatie wordt op prijs gesteld. Organiseer intensieve voorlichting (meelopen, proefstuderen e.d.), ook voor late beslissers. Onderstreep het belang van deelname daaraan, vooral voor leerlingen die nog niet kunnen kiezen. Maak daarbij duidelijk dat deelname aan intensieve voorlichting ook geslaagd is als een leerling ontdekt dat de betreffende opleiding hem/haar niet bevalt. Benadruk dat voor succesvol studeren inhoudelijke interesse en motivatie belangrijker is dan de mogelijkheid van de kans op een baan of de mogelijkheid van een toekomstig hoog salaris. Geef duidelijke informatie over het studieprogramma en de inhoud van de vakken. Maar ook over zaken als ingangseisen, eventuele selectieprocedures, gevraagde studie-inspanning en studievaardigheden, geboden faciliteiten, studieduur en beroepsperspectief. Laat bij beroepsperspectieven zien in welke mate de studiekeuze hieraan bijdraagt en help leerlingen hun beroepsbeeld te verbreden. Gebruik hiervoor rolmodellen (studenten, beroepsbeoefenaars). Op de site kunnen deze een bijdrage leveren in de vorm van weblogs. Maak duidelijk dat naast ‘hard studeren’ ook het hebben van een sociaal leven met leeftijdgenoten bijdraagt aan succesvol studeren. Ouders spelen een grote rol bij de studiekeuze. Ook zij moeten goed worden geïnformeerd en bewust worden gemaakt van het feit dat zij zo’n grote invloed hebben en dat deze invloed ook negatief kan zijn. Hetzelfde geldt voor decanen en docenten. Biedt de informatie ook in het Engels aan. Dit is van belang voor (niet-westerse) allochtone leerlingen en hun ouders.
8
Bronnen Markteffect (juli 2010). Nationaal Studiekeuze Onderzoek, Markteffect B.V. Eindhoven Nouta, J. e.a. (maart 2011) Eindrapport onderzoek Studievoorlichting en diversiteit Universiteit Leiden, ICLON, Leiden Verbeek, Fred e.a. (september 2010). Studiekeuzegesprekken in het hoger onderwijs, Kohnstamm Instituut, Amsterdam Warps, Jules e.a. (oktober 2009) Studiekeuze en studiesucces, ResearchNed, Nijmegen Warps, Jules e.a. (maart 2010) Een goede start in bètatechniek, ResearchNed, Nijmegen
9