Hoe de Koning een kater kreeg van D. blom
Na het ontbijt liepen zoals iedere morgen de koning en de koningin hun vaste rondje door de tuin. Genietend van het zonnetje en hun prachtig aangelegde tuin met heel veel bloemen en grote grasvelden waar ze allebei erg trots op waren. De tuin was heel groot, zo groot dat je er bijna in kon verdwalen, iets wat de koning zelf ook nog wel eens overkwam. Meestal liep er een lakei mee die gelukkig prima de weg wist en de koning en de koningin altijd weer veilig thuisbracht. Bij de grote vijver in de tuin hoorde de koning ineens geritsel in de bosjes. De koning en koningin schrokken allebei een beetje van een geluid wat ze helemaal niet kenden. Normaal hoorden ze alleen wat vogeltjes en misschien een kikker in de tuin. Verder hielden de koning en de koningin helemaal niet van dieren. Ja, wel van gebakken dieren op hun bord met een lekker sausje er overheen.
Heel voorzichtig deed de koning een takje van de struik waar het geluid uit kwam opzij. Hij schrok zich werkelijk helemaal groen en geel. De koning keek namelijk recht in de ogen van een levensgevaarlijke en bloeddorstige rode kater, tenminste dat dacht de koning. Tot zijn grote schrik keek de grote rode kater hem gevaarlijk aan en zei: ‘miauw!’ De koning rende met de koningin in zijn armen terug naar het kasteel en riep al zijn ridders bij hem. ‘Ridders’, zei de koning, ‘in mijn tuin bevindt zich een levensgevaarlijk rood dier dat gevangen genomen dient te worden. Jullie zijn mijn stoerste mannen en ik beveel jullie dat grote rode dier te vangen en te verwijderen uit mijn tuin… Anders durf ik er zelf niet meer in’, fluisterde de koning in zichzelf.
De ridders renden terug naar hun post en trokken alles aan wat ze aan konden trekken om dit gevaarlijke dier te vangen. De meeste ridders waren toch wel een beetje bang na de woorden van de koning dus alles werd uit de kast getrokken om zich te beschermen tegen het grote, rode, wilde beest. Harnassen, speciale handschoenen, zwaarden, helmen en grote speren gingen mee de tuin in. Aangekomen in de tuin gingen de ridders op zoek. Eerst bij alle muren die om de tuin heen stonden. Ze vonden helemaal niets. Toen gingen de ridders naast elkaar lopen en stap voor stap werd de tuin afgezocht naar het grote monster dat de koning had gezien. Na een halve dag zoeken, hoorden de ridders iets ritselen in de bosjes. Angstig en heel voorzichtig werd er door de dapperste ridder onder de takken gekeken. En wat de ridder daar zag, daar moest hij zelf om lachen. Een grote rode kater keek hem brutaal aan, ‘miauw’ was wat de ridders hoorden vlak voordat de kater wegrende. ‘Grijp hem mannen!’, riep de ridder. Alle ridders liepen in draf achter de kater aan. Die natuurlijk veel sneller was. Wanneer de ridders dachten dat ze hem bijna hadden hoorden ze alweer veel verder weg een plagerige miauw van de kater.
Het werd donker in de tuin van de koning en de ridders stopten hun zoektocht waarna ze allen naar de koning gingen om hun verhaal te vertellen. De koning was woedend! ‘Jullie zijn mijn beste mannen en het lukt jullie niet om dit beest te vangen? Een schande, dat is het!’, schreeuwde de koning. ‘Morgenvroeg gaan jullie opnieuw achter dit wilde beest aan om het te vangen.’ Heel vroeg in de morgen zaten er in de tuin van de koning twintig ridders klaar op hun paard, compleet met zwaard en speren. Klaar om het wilde beest te vangen. Eigenlijk wisten de ridders ook best dat het om een rode kater ging die helemaal niet echt gevaarlijk was, maar omdat de koning het zelf wilde, speelden ze maar net alsof het echt een gevaarlijk en bloeddorstig monster was dat zich had verscholen in de tuin.
‘Mannen’, riep de moedigste ridder van allen. ‘Vandaag gaan we zeker dit dier vangen en aan de koning laten zien dat wij het waard zijn om als ridder hier te leven. Komop, we gaan dit beest eens even pakken! Met een beetje geluk hebben we hem tegen het middaguur te pakken.’ De ridders reden met hun paarden achter de rode kater aan die zich niet wilde laten pakken. Hoe hard de ridders ook reden en hoe vaak ze dachten hem bijna vast te grijpen, het lukte niet. Wel werd de hele tuin vernield. Al het gras werd plat- en stukgereden door de paarden. Alle bloemen werden door de paarden opgegeten, platgetrapt of stukgepoept. En weer moesten de ridders tegen de avond met lege handen naar hun koning toe. En weer hadden ze in de ogen van de koning het woeste monster niet gevangen en hij was buiten zinnen van woede. Niet alleen hadden de ridders dit verschrikkelijke monster niet gevangen, ook zijn hele tuin was vernield door de paarden. Maar misschien nog wel het ergste voor de koning, dit vertelde hij zijn ridders niet, was dat hij niet meer uit het kasteel durfde zolang dit enge beest nog in zijn tuin zat. ‘Haal iemand uit het dorp. Een dappere vent, een onverschrokken krijger die dit beest kan vangen!’, riep de koning tegen zijn ridders.
Nog vroeger dan de vorige keer stonden er twintig gapende ridders op het plein bij het kasteel. Hun meest wakkere maat riep tegen de anderen, ‘Mannen, de opdracht is simpel, zoek iemand die dit beest kan vangen. Maakt me niet uit hoe, als hij hem maar vangt!’ Alle ridders gingen het dorp in op zoek naar iemand die de rode kater kon vangen. Maar alle mensen in het dorp hadden het verhaal al lang gehoord en niemand, werkelijk niemand, durfde het aan om dit monster te vangen. De mensen uit het dorp hadden de meest verschrikkelijke verhalen gehoord. Dat de koning bijna was opgevreten door dit wezen en dat het gedrocht de hele tuin van de koning had omgeploegd.
Op het plein waar het hele dorp was verzameld werd nogmaals om hulp gevraagd door de ridders. ‘Is er iemand die dit beest kan vangen, er moet toch wel één iemand zijn in dit dorp die het moet lukken?’, riep een van de ridders. Het bleef muisstil op het plein, of toch niet. Tussen alle angstige mensen door kwam een klein meisje naar voren die zei: ‘ik vang dat beest wel voor de koning.’ Alle mensen op het plein gierden het uit van het lachen, ‘dat kleine meisje gaat een monster vangen... hahahaha.’ Maar omdat niemand anders zich meldde en de ridders niet weer met lege handen wilden staan bij de koning, zei een van hen: ‘Dat is goed, klein meisje. Als je het beest kunt vangen, krijg je van de koning een grote roze koets met vier witte paarden.’ Het meisje glimlachte tevreden en zei dat ze de volgende morgen bij de koning zou komen om het beest te vangen. De volgende morgen vroeg werd er op de poort van het kasteel geklopt. Een lakei deed open maar zag niemand staan. Bijna had hij de poort alweer dicht gedaan tot hij naar beneden keek. Daar stond een klein meisje met in haar handen een zakje en een kooi. ‘Goedemorgen jongedame’, zei de lakei, ‘waar kan ik u mee helpen?’ ‘Ik kom het beest vangen bij jullie in de tuin’, zei het meisje. De lakei kon het niet helpen en begon heel hard te lachen. ‘Dus jij gaat dit beest voor de koning vangen.. Hahahaha.. Dat gaat je nooit lukken! Zelfs twintig ridders is het niet gelukt.’ Toen de lakei klaar was met lachen bracht hij het meisje toch naar de koning.
‘Goedemorgen dame, wat kom jij hier doen?’, zei de koning. ‘Ik kom het beest vangen in uw tuin’, zei het meisje. ‘Hahahahaha’, de koning rolde van het lachen van zijn troon. ‘Dit kleine meisje gaa het verschrikkelijke monster in mijn tuin vangen.. hahahaha, nooit’, zei de koning. ‘Ik krijg toch een grote roze koets’, zei het meisje, ‘met vier witte paarden ervoor?’ ‘Oh oke’, zei de koning terwijl hij gniffelend zijn troon weer beklom. ‘Je mag het proberen, als het je lukt krijg jij een roze koets met vier witte paarden en mag je de helft van mijn kasteel hebben.’ In gedachten zei de koning tegen zichzelf: ‘Ik kan alles beloven want ze vangt dat gemene valse beest nooit.’ ‘Dat is prima’, zei het meisje. ‘Waar is de tuin? Want ik wil graag beginnen.’ De lakei bracht het meisje naar de tuin en ging zelf snel weer naar binnen, een beetje bang voor het wilde beest.
Het meisje zette de kooi neer en maakte een luikje van de kooi open, groot genoeg voor een kat om doorheen te kruipen. Daarna deed ze het zakje dat ze in haar hand had open en haalde daar vier verse vissen uit en legde deze in een rijtje achter elkaar neer. De eerste in het midden van de tuin bij de vijver, de tweede daar iets verder vandaan, de derde bij wat eens een grasveld was en het laatste stukje vis legde ze in de kooi. Het meisje zocht een plekje in de zon op en ging rustig zitten. Na een tijdje zag ze iets lopen, stiekem was ze een beetje bang van alle verhalen over het wilde beest. Al snel zag ze een rode kater lopen, hij was bezig om het eerste stukje vis op te eten. Hij had blijkbaar trek, want ook het tweede en derde stukje at hij razendsnel op. Hij was zeker hongerig van al dat rennen door de tuin voor de ridders uit. Het vierde stukje vis had hij ook gezien. Aarzelend liep de rode kater de kooi binnen naar het vierde stukje vis. Net toen hij begon te eten, hoorde hij een klap. Dat was het luikje van de kooi dat dicht werd gedaan door het meisje. ‘Miauw, miauw, miauw..’, zei de rode kater. Maar het meisje hoorde het bijna niet omdat ze zo blij was dat ze het beest had gevangen.
Triomfantelijk liep ze met de kooi het kasteel binnen, langs de lakei wiens ogen bijna uitpuilde omdat hij niet kon geloven wat hij zag. ‘Het is haar gelukt’, zei hij, ‘het is haar gelukt!’ Ze liep nu langs alle ridders die nieuwsgierig en verbaasd hadden staan kijken en hadden gezien dat het haar was gelukt om de rode kater te vangen. Bij de koning aangekomen zette het meisje de kooi voor zijn voeten neer. Hij schrok zich een ongeluk en trok zijn voeten op zodat hij bijna moest staan op zijn troon. ‘’Haal weg dat monster!’, riep hij. ‘Het is helemaal geen monster, koning’, zei het meisje. ‘Kijk maar eens goed.’ Tevreden en volgegeten van de vis lag de rode kater in de kooi te knorren. De koning keek eerst heel voorzichtig in de kooi, om later zelfs heel stiekem de kater te aaien, die het allemaal best wel fijn vond. ‘Eerst lekker wat vis en daarna ook nog geaaid worden, helemaal niet slecht’, dacht de rode kater.
‘En nu wil ik graag mijn beloning’, zei het kleine meisje. ‘Oeps, helemaal niet meer aan gedacht’, dacht de koning, ‘maar ik moet mijn belofte nakomen’. ‘Dat is goed’, zei de koning, ‘je krijgt een roze koets met vier witte paarden ervoor.’ ‘Vergeet u niet iets?’, zei het kleine meisje, ‘iets met een kasteel?’ ‘Mmmmmm..’, dacht de koning, ‘er is helemaal niks mis met haar geheugen, helaas’. ‘Je hebt gelijk’ zei de koning, ‘ga je broers halen, je moeder en je vader want jullie mogen vanaf vandaag de helft van mijn kasteel hebben en dus ook de helft van mijn tuin.’ ‘En wat doen we met de kater?’, zei het meisje. ‘Nou’, zei de koning, ‘een kater die al mijn ridders te slim af is, zal wel een heel bijzondere kater zijn, dus deze mag vanaf vandaag in mijn kasteel wonen.’
En zo kwam het dat de koning een kater kreeg, al bleef hij een beetje bang voor het rode beest. Daarom sliep de kater iedere nacht op het voeteneinde van het kleine, maar o zo dappere meisje.
Einde
Wil je nog meer leuke e-books lezen? kijk dan eens op 12eBooks.nl en vind 10.000 digitale boeken voor alle leeftijden! www.12eBooks.nl