Het volkscafé De bezemwagen van de postmoderniteit
Onderzoekers: Luc Dielis Stefan Grielens Philippe Lefèbvre Vicky Lyssens-Danneboon Tinne Marynissen Suzanne Michalik Hugo Van Assche Lidi Van Gool Guy Van Hoof Paul Peter Vermeiren
Begeleiding: Prof. Dr. Dimitri Mortelmans
Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Academiejaar 2004- 2005
VOLKSCAFE Kom, neem een stoel en zet je bij de blues. Gerookte eik en worst aan het plafond. Tabak en affiches allerlei tegen de muur. Rode tegels, vierkant, tegen open haard die knettert. Kletterende prietpraat aan tafel, gemengd met schuim van bruin, borrelt van plezier en aast op je gemoed. 'Ik volg.' 'Ik pas.''Misérie!' Gezelligheid troef. Dirk Debosschere
Inhoud DANKWOORD .................................................................................................................................................... 1 HOOFDSTUK 1.
INLEIDING .................................................................................................................... 3
HOOFDSTUK 2.
HET CAFÉ ONTLEED ................................................................................................. 7
1. 2. 3. 4. 5.
EEN DALENDE TREND ................................................................................................................................ 7 DE FUNCTIES VAN HET CAFÉ ..................................................................................................................... 8 GENDERVERHOUDINGEN OP CAFÉ ........................................................................................................... 10 EEN TYPOLOGIE VAN CAFÉS .................................................................................................................... 12 DIVERSE TYPOLOGIEËN VAN CAFÉBEZOEKERS ........................................................................................ 13
HOOFDSTUK 3. 1. 2.
INDIVIDUALISERING EN SOCIALE INTEGRATIE ........................................... 19
INDIVIDUALISERING EN SOCIALE VERANDERINGEN ................................................................................. 19 SOCIALE INTEGRATIE .............................................................................................................................. 22
HOOFDSTUK 4.
DE PUBLIEKE VERSUS PRIVATE RUIMTEN ..................................................... 41
1. HET ONDERSCHEID TUSSEN PUBLIEK EN PRIVAAT ................................................................................... 41 2. EEN CONTRADICTIE IN DE POSTMODERNE SAMENLEVING? ...................................................................... 42 3. VERSCHILLENDE PUBLIEKE RUIMTEN ...................................................................................................... 43 4. DE PUBLIEKE PLAATSEN .......................................................................................................................... 44 5. SOCIALE INTEGRATIE IN STAD, BUURT EN STRAAT .................................................................................. 45 6. HET CAFÉ: OP HET KRUISPUNT TUSSEN PUBLIEKE EN PRIVATE SFEER ...................................................... 53 BESLUIT............................................................................................................................................................. 57 HOOFDSTUK 5. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
WAAROM KWALITATIEF ONDERZOEK? .................................................................................................... 59 HET ONDERZOEKSINSTRUMENT .............................................................................................................. 60 DE KEUZE VAN DE RESPONDENTEN ......................................................................................................... 61 DE OBSERVATIES..................................................................................................................................... 62 DE INTERVIEWS ....................................................................................................................................... 63 VERWERKING VAN DE OBSERVATIES EN INTERVIEWS.............................................................................. 64
HOOFDSTUK 6. 1. 2. 3. 4. 5.
EEN MAATSCHAPPELIJKE BENADERING ...................................................... 111
DE CULTURELE FUNCTIE VAN HET VOLKSCAFÉ ..................................................................................... 111 DE ECONOMISCHE FUNCTIE VAN HET VOLKSCAFÉ ................................................................................. 125 DE PATHOLOGISCHE FUNCTIE VAN HET VOLKSCAFÉ ............................................................................. 132 DE MAATSCHAPPELIJKE EN DEMOCRATISCHE FUNCTIE VAN HET VOLKSCAFÉ ....................................... 140
HOOFDSTUK 8. 1. 2. 3.
EEN INDIVIDUELE BENADERING ........................................................................ 69
INLEIDING ............................................................................................................................................... 69 DE BEZOEKER VAN HET VOLKSCAFÉ ....................................................................................................... 71 SOCIAAL NETWERK VAN DE CAFÉGANGER .............................................................................................. 76 BELANG VAN HET VOLKSCAFÉ ................................................................................................................ 99 VROUWEN IN HET VOLKSCAFÉ .............................................................................................................. 104
HOOFDSTUK 7. 1. 2. 3. 4.
HET ONDERZOEKSOPZET ..................................................................................... 59
IS HET VOLKSCAFÉ PASSÉ? ................................................................................ 159
INLEIDING ............................................................................................................................................. 159 WIE TREFT MEN AAN IN HET VOLKSCAFÉ? EEN TYPOLOGIE .................................................................. 160 TYPOLOGIE VAN HET VOLKSCAFÉ ......................................................................................................... 170
HOOFDSTUK 9.
BESLUIT ..................................................................................................................... 183
1. OVERZICHT VAN HET RAPPORT ................................................................................................................... 183 2. CONCLUSIE ................................................................................................................................................. 186 3. BELEIDSRELEVANTIE .................................................................................................................................. 190 BIBLIOGRAFIE .............................................................................................................................................. 195 BIJLAGEN ............................................................................................................................................................ 1
Dankwoord Dit onderzoeksrapport kon enkel maar tot stand komen dankzij de medewerking van alle cafébezoekers
die
een
interview
toestonden
en
ongeremd
antwoordden
op
de
onderzoeksvragen. Wij zijn ook erkentelijkheid verschuldigd aan onze begeleider Prof. Dimitri Mortelmans die ons met raad en daad bijstond en ons terug op het rechte pad bracht wanneer we dreigden te verzinken in frustraties en onduidelijkheden. Wij willen ook onze dank betuigen aan het thuisfront: partners, kinderen en huisdieren. Er werd té veel over cafés gesproken, maar té weinig op café gegaan. Bovendien willen wij iedereen bedanken die hier niet vernoemd is maar die toch op een of andere wijze heeft bijgedragen tot het opstellen van dit eindrapport.
Hoofdstuk 1. Inleiding Wanneer we door onze postmoderne steden flaneren en afwijken van de geijkte paden van de stadsvernieuwing, worden we soms geconfronteerd met bijna anachronistische relicten, ook wel volkscafés genoemd. Door de aanblik van zo’n pand zullen we het zelden klasseren onder de architectonische hoogstandjes. Ook het interieur roept meestal herinneringen op aan lang vervlogen tijden. En toch vervullen deze plaatsen onmiskenbaar een sociale functie in onze postmoderne stadsjungle die in een geglobaliseerde wereld aan sterke sociale verandering onderhevig is. Het is precies de scherpe tegenstelling tussen die plaatsen van verpozing en de voortsnellende buitenwereld die vragen doet rijzen over de betekenis, maar ook over de overlevingskansen van dergelijke plekken. Om op die vragen een antwoord te kunnen geven, is het noodzakelijk eerst de belangrijkste sociale veranderingen in die buitenwereld te duiden alvorens op zoek te gaan naar de effecten ervan binnen het volkscafé.
Stellen dat er in de huidige sociologie een grote aandacht is voor een sterk veranderende maatschappij waarin thema’s als angst, informatisering, integratie of normvervaging op de voorgrond treden, is het intrappen van een open deur. Deze aandacht is bovendien verre van nieuw te noemen: veel van deze thema’s zijn van alle tijden omdat de maatschappij eenvoudigweg steeds opnieuw aan veranderingen onderhevig is. De aandachtspunten richten zich telkens weer op het individu en de gemeenschap en vooral op de verhouding van het individu tot de gemeenschap. Binnen het spanningsveld dat de maatschappij vormt, staat het individu namelijk niet alleen maar ook tegenover een gemeenschap. We kunnen deze problematiek bekijken vanuit een individualistisch of collectivistisch standpunt. Vanuit de collectivistische visie is een goede sociale integratie van het individu een conditio sine
qua non voor een ‘goed’ leven en een rechtvaardige maatschappij. De aantasting van de sociale integratie en controle is volgens deze visie de oorzaak van de vele problemen in onze huidige samenleving. De voortschrijdende individualisering wordt daarbij veelal met de vinger gewezen.
De individualistische visie heeft echter meer oog voor de emancipatorische aspecten van de individualisering die nieuwe uitwegen en mogelijkheden biedt voor het individu. Ze wijst op de
kansen
tot
het
ontwikkelen
van
een
persoonlijkere
levensloop
door
eigen
4 bekwaamheden. De sterke nadruk die hierbij ligt op eigen verantwoordelijkheden en intrapersoonlijke ontwikkeling wordt als zeer positief gezien. Het is een slingerbeweging waarvan de uitkomst nog niet vaststaat.
Individualisering, sociale integratie en de daaruit voortvloeiende sociale veranderingen staan centraal in het debat over de postmoderne maatschappij. Er wordt veel belang gehecht aan de rol van formele en informele netwerken, verenigingen en ontmoetingsplaatsen waar mensen in contact kunnen komen met elkaar en met de maatschappij in haar geheel. Er wordt vooral gewezen op de democratiserende en sociaal integrerende functies. We kunnen ons de vraag stellen of deze plaatsen en verenigingen die functies daadwerkelijk vervullen.
De maatschappij wordt meestal van op een afstand bekeken en van bovenuit ontleed met als resultaat een indrukwekkende bibliografie over deze onderwerpen. Toch zijn vele wetenschappers het erover eens dat nog veel ongeweten is over het alledaagse leven, vooral vanuit het ‘bottom-up’-perspectief. Dit is cruciaal om te weten te komen hoe de maatschappelijke veranderingen de dagelijkse leefwereld, en meer bepaald de verschillende leef- en gedragspatronen van mensen, beïnvloeden. Kwalitatief onderzoek ‘van onderuit’ is daarom noodzakelijk.
Het vertrekpunt voor ons onderzoek is het individu zelf, bekeken vanuit zijn/haar eigen ervaringen. Via kwantitatief onderzoek is het mogelijk de omvang van vele veranderingen te duiden, enkel kwalitatief onderzoek kan ons echter duidelijk maken hoe mensen als individu, maar ook als groep, deze veranderingen werkelijk beleven, hoe ze met deze veranderingen omgaan, individueel en collectief. We moeten vooral oog hebben voor de verschillende kenmerken van sociale relaties eerder dan voor het aantal netwerkrelaties.
Het lijkt ons dan ook interessant en sociologisch verantwoord om dit caféleven te ontleden en te kijken hoe dit enerzijds functioneert in de ruimere sociale context van de samenleving, en anderzijds in het private leven van de cafébezoeker. We bekijken van zeer nabij waar en hoe deze processen zich afspelen. Het terrein wordt letterlijk afgebakend tot de ruimte die het volkscafé vormt om vervolgens via een aantal operationaliseerbare concepten en gerichte onderzoeksvragen de verschillende types van relaties te identificeren, de verschillen
5 in intensiteit van deze relaties vast te stellen en de weerslag daarvan op de actoren, hun omgang met hun omgeving en hun sociale integratie beter in beeld te brengen.
De vaste caféganger brengt vaak zeer veel tijd door in zijn stamkroeg. Wanneer we te weten willen komen waarom, moeten we ons afvragen wat de functie is van het volkscafé. Op het eerste gezicht lijkt het duidelijk een sociale bezigheid te zijn die we kunnen vergelijken met het bezoek aan een winkel. De klant betaalt en krijgt in ruil iets te drinken, te eten en wat sociaal contact. Spontaan zouden we ervan uitgaan dat de functie van het café zich situeert in de publieke ruimte. Intuïtief voelen we nochtans aan dat er meer aan de hand is en dat een dergelijke oppervlakkige benadering onvoldoende is. Een diepgaande analyse dringt zich op.
We willen niet alleen weten hoe de wereld van de cafébezoeker eruit ziet maar ook welke rol dat café in zijn leven vervult. In hoeverre draagt het bij tot zijn sociale integratie? Zijn de tendensen die aan de postmoderniteit worden toegeschreven merkbaar en voelbaar in het café of vormt deze omgeving een wereldje op zich, los van de ‘boze buitenwereld’? Welke vormen nemen de formele en informele netwerken aan?
Vanuit de hierboven geschetste achtergrond stellen we volgende centrale vraag: wat is de betekenis van het café in het leven van de bezoeker? We trachten vervolgens deze vraag te beantwoorden aan de hand van een aantal onderzoeksvragen. We kijken niet enkel naar de situering van het café in het leven van de cafébezoeker, maar vragen ons ook af wat de concrete leefsituatie van de bezoeker is. Hoe ziet zijn sociale netwerk eruit zowel binnen als buiten het café? Wat is de intensiteit en de densiteit van deze netwerken? De belangrijkste sociale relaties op café zijn eveneens een aandachtspunt. In welke mate is integratie in het caféleven daadwerkelijk sociale integratie in de maatschappij? Welke rol vervult het café in het leven van de bezoeker? Heeft het café een eilandfunctie, is het een bron van steun of ontspanning, of beide? Maar ook: wie bezoekt het volkscafé en wat doen mensen op café? Hoe belangrijk is het voor hen?
Het onderzoek is gericht op het verwerven van kennis om een duidelijk beeld te kunnen schetsen van de leefwereld en de sociale rol van het volkscafé vanuit het perspectief van de
6 cafébezoeker. Dit inzicht zou de lacunes moeten helpen opvullen die door verschillende wetenschappers worden vastgesteld in de kennis over de sociale leefwereld van iedere dag.
Hoofdstuk 2. Het café ontleed In 1963 verscheen in ‘Mens en Maatschappij’ een artikel over de beleving en het gebruik van het café. Hierin werd gesteld dat het café een ‘ten onrechte verwaarloosd onderwerp’ is in de wetenschap (Jansen, 1963). De studie van Jansen kende geen navolging in Nederland of België. De reden voor het gebrek aan belangstelling vanuit de wetenschappelijke wereld voor het café en haar bezoekers is niet duidelijk. Misschien heeft de minder positieve reputatie van het café als publieke gelegenheid, die zou aanzetten tot dronkenschap, ervoor gezorgd dat het een onaantrekkelijk studieonderwerp is geweest.
1. Een dalende trend Het café was, vroeger meer dan nu, een terrein waar spontane en duurzame initiatieven tot ontwikkeling kwamen. Zo zijn vele sportclubs opgericht in een café. De oorspronkelijke binding is bij talrijke clubs nog steeds zichtbaar. Ook markt- en veehandel zijn bij uitstek activiteiten die oorspronkelijk met diverse types van cafés en koffiehuizen verbonden waren.
Het café wordt nu vooral bezocht tijdens de vrije tijd, het is een aangename bezigheid die men vrijwillig kiest. De mate van deze vrijwilligheid hangt af van familiale, sociale en professionele verplichtingen. In minder dan 100 jaar is het aantal werkuren per week gedaald van 75 naar ongeveer 40 uren voor het merendeel van de volwassenen. Deze vrije uren worden ingevuld door media en andere concurrenten van het café zoals radio, bioscoop, televisie, auto en verenigingen.
België heeft in vergelijking met andere Europese landen nog steeds het hoogste aantal cafés per inwoner, namelijk één café per 230 inwoners. Toch blijkt uit cijferreeksen van de Federatie van Horeca, Restaurants en Cafés dat het aantal horecazaken daalt. In 2000 daalde het aantal cafés, bars en drankgelegenheden in België met 4,1% tot 24.952. Die afname was iets kleiner dan in 1999 (-4,9%). Ook op het einde van het jaar 2001 telde België 1.355 cafés minder dan het jaar voordien. In Vlaanderen verdwenen er in dat jaar 757 cafés, in Wallonië 445 en in Brussel 153. Sinds 1990 is het aantal cafés en bars met
8 24% gedaald (NIS). Maar deze cijfers geven een enigszins vertekend beeld. Binnen de horecastatistieken heeft zich immers een verschuiving voorgedaan. Cafés die maaltijden verstrekken en een B.T.W.-bon afleveren, worden sinds enkele jaren door de overheid tot de restaurants gerekend. Het zijn vooral die cafés die volgens de statistieken in aantal verminderen.
2. De functies van het café Het café heeft steeds verschillende functies vervuld. Het feit dat er onvoorwaardelijk een gastvrije ruimte ter beschikking wordt gesteld om bepaalde verlangens en behoeften te bevredigen, heeft hier in hoge mate toe bijgedragen. Ten eerste is er de economische functie. Het ligt voor de hand dat een café zorgt voor tewerkstelling. Even evident is het feit dat mensen er consumeren en dat voor consumptie een prijs wordt gevraagd. Bovendien staan enkele cafébazen toe dat er ‘op de poef’ wordt verbruikt. Alcoholisme, druggebruik en geweld behoren tot de pathologische functie.
Vrijetijdsbesteding die met het café te maken heeft, kunnen we thuisbrengen onder de noemer culturele functie. Tijdens een onderzoek in Annecy (1962) werd aan respondenten gevraagd uit 148 mogelijke motivaties de reden voor cafébezoek te kiezen: 32 antwoordden dat eten en drinken de belangrijkste motieven waren maar 116 antwoorden handelden over algemene vrijetijdsbesteding: verpozing (24), ontspanning, tijdverdrijf (77) of praten over koetjes en kalfjes (15). Het merendeel van de klanten komt echter voor conversaties met kennissen, kameraden en vrienden. Van de respondenten onder de 30 jaar zegt 23% dat de conversaties vaak over ‘niets’ gaan, 28% van de 50-plussers zegt dit ook en hetzelfde geldt voor de leeftijden hiertussen. Werk blijkt vaak een onderwerp van gesprek zijn (30% van de vrije beroepen, hogere kaderleden en ambachtslui en 40% bij handelaars).
Als laatste onderscheiden we de sociale functie. Verschillende soorten cafés zijn historisch verbonden met andere bezoekers en gebruiken. De industrialisatie zorgde ervoor dat cafés een belangrijke rol gingen spelen in het leven van armen en de arbeidersklasse; ze wilden ontsnappen aan de tirannie van het kapitalisme en de uitbuiting die ontstaan was door de arbeidsverdeling (Smith, 1983). De patriarchale familie kwam volgens Falk (1983) in het
9 gedrang
toen
loonarbeid
op
het
toneel
verscheen
omdat
mannen
hun
arbeidsonafhankelijkheid verloren. Door de overwegend mannelijke werkkrachten ontstond er een arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen waarbij de vrouw verantwoordelijk was voor het huishouden en de opvoeding van de kinderen. De man zorgde voor brood op de plank. Vrouwen poogden steeds het inkomen van hun man thuis te krijgen zonder dat hij het opdeed aan drank (Alasuutari, 1985).
Vooral armen en arbeiders gingen op café waardoor cafés geografisch verankerd werden in bepaalde buurten en levensstijlen. In deze context moeten cafés in de eerste plaats beschouwd worden als een plek voor het gemeenschapsleven en een criminele subcultuur, in de tweede plaats als een plek voor recreatie, ontspanning en seksuele losbandigheid (Smith, 1983). Klanten hadden in ‘pubs’ toegang tot kranten, konden er weddenschappen afsluiten of hanengevechten houden. Kortom, een groot deel van hun sociale netwerken werd uitgebouwd rond ‘pubs’. Daarnaast was het de plaats bij uitstek waar geroddeld kon worden over het leven op straat en in de gemeenschap (Hey, 1986). Pubs werden groter en er werden steeds meer activiteiten georganiseerd (Smith, 1983).
Cafés die zich in de buurt van fabrieken bevinden, vervullen een speciale functie voor de mensen die in deze fabrieken werken. Pubs zijn historisch gezien nauw verbonden met de levensstijl van arbeiders (Smith, 1983). De strikte dagindeling van arbeiders betekende dat er enkel gedronken kon worden op bepaalde tijdstippen van de dag. Hierdoor ontstond een zekere spanning tussen werk en drinken. Voor velen betekende en betekent arbeid nog steeds een verplichte activiteit terwijl drinken en op café gaan staan voor vrijheid en plezier. Drinken symboliseert het feit dat het leven dient om van te genieten (Alasuutari, 1985). Cafés bieden bovendien de mogelijkheid aan mannen om te ontsnappen aan spanningen binnen het gezin (Gill,1977).
Belangrijke momenten om het café te bezoeken zijn na een sportmanifestatie of een bioscoopbezoek. Het café dat men dan bezoekt ligt meestal in dezelfde buurt. Het onderhouden en ontwikkelen van persoonlijke relaties is een andere reden van cafébezoek. Vriendschap gaat vaak gepaard met werkrelaties of familie-uitjes. Het café is een kader van vrijwillig gekozen sociale relaties. De installatie van een drankautomaat in een fabriek bijvoorbeeld, zal niets wijzigen aan de frequenties van cafébezoek. De mogelijkheid die de
10 werkgever biedt, wordt wel geapprecieerd maar men blijft elkaar ontmoeten in het café na de werktijd. Blijkbaar gaat het hier duidelijk om twee verschillende behoeften die bevredigd worden in verschillende situaties.
Vele cafés doen dienst als sociale ontmoetingsruimten waar regelmatige bezoekers binnenkomen en aangesproken worden bij hun voornaam en waar iedereen, iedereen kent (Hunt en Satterlee,1987). Het café wordt echter niet alleen bezocht om mensen te leren kennen, er zijn ook heel wat georganiseerde relaties die in het café plaatsvinden. De interacties die er plaatsgrijpen, situeren zich in een meer gereguleerde en formele context, zoals werk, en in een private context, zoals familie.
3. Genderverhoudingen op café In vele cafés is er een duidelijk mannelijke hiërarchie die samenhangt met leeftijd, fysieke kracht en het vermogen veel drank te kunnen consumeren (Smith, 1985). In de Victoriaanse tijd werd ‘stevig drinken’ beschouwd als een teken en uitdrukking van iemands mannelijkheid. Zo werden in die periode jongens door arbeidersvaders in het openbaar dronken gevoerd om hun volwassenheid te bewijzen. Alcohol werd op dat moment beschouwd als een enorme energiebron en afrodisiacum (Hey, 1986).
Een café is een politiek instituut waarin een diepgewortelde ideologie ligt over de geslachten. Het heeft geen zin om cafés een meer ‘bourgeois’ laagje te geven, want dat betekent nog niet dat vrouwen er welkom zijn (Hey, 1986). Mannen gebruiken op café vaak technieken om vrouwen uit te sluiten. De vrouwen komen voor het grootste deel op café als ‘aanhangsel’ van mannen. Ze komen het café binnen als zussen, vrouwen, dochters, nichtjes, vriendinnen, maar zelden louter als vrouwen (Hunt en Satterlee, 1987). Ze kijken toe als hun vriend kaart of wachten op iemand (Smith, 1985).
Drinken en werk maken deel uit van hetzelfde aspect van het streven: heerschappij. Dit manifesteert zich in de manier waarop een man, die grote hoeveelheden alcohol kan verdragen, bewonderd wordt. Als een man drinkt, is hij verwikkeld in een gevecht met zijn biologische natuur, is hij alleen met zijn aard. Seks en zin in alcohol worden vaak
11 beschouwd als impulsen die mannen niet in bedwang kunnen houden. Vaak is het zo dat drank voor mannen wraak inhoudt, een substituut, een troost (Alasuutari,1985). Historisch gezien waren arbeiderscafés in hun rol als ‘vrouwensubstituten’ doeltreffende leveranciers van vrouwelijk schoon aan vrijgezellen (Hey, 1986). Een ander belangrijk symbool van mannelijke dominantie is het feit dat mannen drank betalen. Mannen zullen zelden toelaten dat ze een vrouw iets schuldig zijn (Hunt en Satterlee,1987).
De sociale relaties in cafés geven veel informatie over de sociale constructie van mannelijkheid die ook op andere plaatsen aan te treffen is. Vrouwen zijn meestal niet aanwezig op cafés, maar ook weer wel omdat zij steeds aanwezig zijn in het mannelijke discours dat op café heerst. Campbell spreekt over een ‘Glass Phallus’ omdat in cafés twee belangrijke kenmerken terug te vinden zijn wanneer mannen converseren: het eerste kenmerk noemt hij ‘conversational cockfighting’ en het tweede ‘the discipline of drinking.’ Mannen blijven in deze moderne tijden op café gaan, niet omwille van een nostalgische idyllische drang naar de eenvoud van het landelijke leven, maar omdat het een plaats is voor de bestendiging van mannelijke macht. ‘Conversational cockfighting’ kan worden gezien als een constante discussie om aan te tonen dat je meer weet of dat je meer kunt. ‘The discipline of drinking’ betekent het kunnen omgaan met drank in de zin van veel kunnen drinken, tonen dat je ‘een echte vent bent’ (Campbell, 2000).
De exclusie van ‘het zwakke geslacht’ uit cafés, en bij uitbreiding uit het openbare leven, is nauw verbonden met de genderspecifieke ruimteverdeling (Ardener 1981, Spain 1992). Toch is het niet zo dat vrouwen ooit volledig afwezig zijn geweest in cafés. In het begin van de vorige eeuw was het heel gewoon voor jonge werkende arbeidersvrouwen om op café te gaan (Peiss, 1986). Ook in Nederland was het tijdens het Interbellum voor katholieke werkende vrouwen gebruikelijk cafés te bezoeken waar gedanst kon worden (Derks, 1993). Volgens twee enquêtes, die werden uitgevoerd in ‘pubs’ in de 19de eeuw (één in 1834 en één in 1854 in Manchester), waren bijna 50% van de bezoekers vrouwen. De aanwezigheid van vrouwen in sommige pubs werd enkel aanvaard op bepaalde momenten van de week, bijvoorbeeld op vrijdag- en zaterdagavond en in het gezelschap van een man. Zo bleek dat in een bepaalde pub 40% van de klanten vrouwen waren gedurende het weekeinde, terwijl dit percentage daalde tot 10% gedurende de werkweek. Soms waren er zelfs helemaal geen vrouwen aanwezig (Hunt en Satterlee, 1987). Ook Smith merkte op dat de ‘rough pub’ ook openstond voor vrouwen op vrij- en zaterdagavonden (Smith, 1985). Er bestond op dit vlak
12 ook een verschil tussen leeftijden. In een café dat vooral bezocht werd door jonge volwassenen troffen Hunt en Satterlee (1987) 30% vrouwen aan terwijl in een café met een ouder cliënteel vaak niet meer dan één of twee vrouwen te vinden waren. Cafés hebben ook een reputatie als plekken waar ‘dronkenschap, seksuele intimidatie en geweld voorkomen’ (Karsten, 1996). Daarnaast heeft het overgrote merendeel van de cafés een seksuele uitstraling waardoor vrouwen, die niet staan te trappelen voor seksuele contacten met het andere geslacht, worden uitgesloten (Valentine, 1993). Veel vrouwen gaan zelden alleen een café binnen omdat ze bang zijn voor ongewenste intimiteiten. Zij zorgen voor gezelschap om een gesprekspartner te hebben maar ook om zich af te schermen tegen eventuele vervelende mannelijke bezoekers (Karsten, 1996). Nochtans zijn er ook cafés die als vrouwvriendelijk omschreven kunnen worden. Hier is ‘een open front waarin gemakkelijk van buiten naar binnen en andersom gekeken kan worden, een overzichtelijk interieur met lichte kleuren en een sfeer waarin seksualiteit niet nadrukkelijk geprofileerd wordt’ zeer belangrijk (Karsten, 1996).
4. Een typologie van cafés Clinard (1962) brengt cafés onder in vijf typen, met als vertrekpunt het ‘public drinking house’, wat meer is dan een café. Dit is een Amerikaanse indeling die ook andere drinkgelegenheden dan het café impliceert, maar het uitgangspunt is in deze context bruikbaar: het café kent verschillende verschijningsvormen en voldoet op diverse wijzen aan de behoeften van de bezoekers. Zo heeft Clinard het over de ‘skid-row taverns’. Dit zijn kroegen waar drinken belangrijker is dan gezelligheid. Klanten zijn overwegend daklozen, alcoholisten en andere, eerder marginale figuren. De ‘downtown bars’ en ‘cocktail lounges’ bevinden zich in het centrale stadsgedeelte, trekken overwegend passanten aan en er ligt weinig nadruk op de sociale en de ontspanningsfunctie. Vervolgens zijn er de ‘drink and dine taverns’. Deze zijn gelokaliseerd in het stadscentrum of aan de rand van de stad. De hoofdzaak hier is eten in combinatie met zaken doen. De ‘nightclubs’ en ‘roadhouses’ daarentegen hebben klanten die dansen, eten, luisteren en kijken naar optredens. Er is geen communicatie over en weer. Het ‘buurtcafé’ tenslotte is het belangrijkste type. Afhankelijk van de locatie zijn er verschillende varianten: dorpscafés, voorstedelijke, stedelijke en
13 landelijke cafés. Bezoekers komen voor de gezelligheid en er is intensieve interactie. Het drinken komt op de tweede plaats. De typologie van Clinard kan uiteraard niet zomaar worden overgenomen voor een onderzoek naar het caféleven in Vlaanderen. Nochtans is ze als inspiratiebron goed bruikbaar. Deze indeling maakt ons er attent op dat er veel verschillen kunnen bestaan tussen lokalen die op het eerste gezicht een gelijke functie hebben en hun respectievelijke bezoekers. De typologie die een onderzoek in Haarlem opleverde, lijkt intuïtief meer aan te sluiten bij de Vlaamse, en bij uitbreiding de Belgische, situatie. In 1961 vond in Haarlem een caféonderzoek plaats waar op grond van de herkomst van de bezoekers volgende cafétypes werden onderscheiden: het buurtcafé, het categoriale café en het passantencafé. Het buurtcafé trekt volgens dit onderzoek hoofdzakelijk bezoekers aan die in de onmiddellijke omgeving wonen. Ze kennen elkaar bij naam en toenaam, er heerst een intieme sfeer en er is veel interactie. Het categoriale café richt zich tot één of meerdere specifieke categorieën van verspreide bezoekers. Beide types kennen een betrekkelijke vaste bezoekerskring, het buurtcafé nog meer dan het categoriale café. Het cafébezoek volgt een min of meer vast patroon en is van langere duur. Het passantencafé heeft deze binding niet: het onderlinge verkeer is vluchtig en de bezoeken zijn van korte duur. Daarnaast vindt men nog andere verschillen terug in het karakter van het buurtcafé. De tegenstelling ruig/net wordt zeer duidelijk aangevoeld: elke bezoeker is hier van op de hoogte. Bovendien wordt de identiteit van een buurtcafé vaak bepaald door de cafébaas. Een aangepaste typologie zou, gezien het belang van het caféleven in België, zeker nuttig zijn voor toekomstig onderzoek.
5. Diverse typologieën van cafébezoekers Een van de cruciale variabelen bij het typeren van cafébezoekers is de frequentie waarmee zij doorgaans een café bezoeken. Op basis van een cultureel participatieonderzoek van Stoffelen en Jacobs (1998) geven we een beeld van het verschil in frequentie naargelang diverse socio-structurele kenmerken. Lofland construeert een typologie die steunt op de machtspositie van de cafégangers. Ook hier staat de frequentie centraal maar worden de typische attitudes ruimer omschreven.
14
5.1
VAN HET (OF ZONDER) WERK NAAR DE KROEG?
Vlamingen
brengen
nog
behoorlijk
wat
tijd
door
op
café.
De
resultaten
van
tijdsbestedingonderzoek (Glorieux e.a. 2002) en een cultureel participatieonderzoek van Stoffelen en Jacobs (1998) geven aan dat cafébezoek een belangrijke vrijetijdsactiviteit is voor vele Vlamingen. Uit deze laatste studie blijkt dat veel jongeren elkaar ontmoeten op café; iets minder dan de helft van de ondervraagde jongeren tussen 16 en 25 jaar bezoekt wekelijks een café. Dit percentage daalt in de oudere leeftijdscategorieën. Bovendien gaan er meer mannen dan vrouwen op café. De kloof tussen mannen en vrouwen dient enigszins genuanceerd te worden omdat tot de leeftijd van 45 jaar vrouwen in dezelfde mate op café gaan als mannen. Het is pas later dat het verschil groter wordt.
Studenten blijken vaker op café te gaan dan werkenden. Bij de werkenden is het verschil tussen arbeiders en bedienden eerder miniem. Nochtans gaan arbeiders vaker wekelijks op café dan bedienden. Binnen de groepen arbeiders en bedienden ligt het percentage van cafébezoek van mannen en vrouwen even hoog. Volwassenen met een diploma hoger secundair of hoger onderwijs bezoeken vaker een café dan degenen met een lager diploma. Nochtans valt op te merken dat volwassenen zonder diploma of met een diploma lager onderwijs vaker wekelijks op café gaan dan diegenen met een diploma hoger onderwijs. Werklozen gaan minder op café dan werkenden, huisvrouwen en gepensioneerden nog minder. Het inkomen is in die zin relevant dat bij volwassenen die zich bevinden in de hoogste inkomensklasse de deelname het hoogst is. Nochtans is het niet deze inkomensklasse die het vaakst wekelijks op café gaat (Stoffelen en Jacobs, 1998).
Cafébezoekers kunnen in vier categorieën opgedeeld worden: zij die nooit of bijna nooit op café gaan, zij die maandelijks het café bezoeken, zij die enkele dagen per week het café bezoeken en zij die dagelijks of bijna dagelijks het café bezoeken. Deze laatste groep is de stamgasten (Dumazedier en Suffert, 1962). De maandelijkse bezoekers vormen de grootste groep. De wekelijkse bezoekers geven als belangrijkste reden van het cafébezoek het einde van de werkweek. De grootste groep zijn vijftigers. Onderwijzers en mensen met vrije beroepen zijn de belangrijkste categorieën. De laatste categorie, de stamgasten, verklaart
15 dat hun veelvuldig cafébezoek te maken heeft met de aard van hun werk (Dumazedier en Suffert,1962).
5.2
CAFÉSTRATIFICATIE
Lofland en Lofland onderscheiden in ‘Analyzing Social Settings’ vier soorten van bezoekers aan publieke ruimten. Dit onderscheid berust op de verschillende machtsposities die de bezoekers innemen. Zij spreken over ‘first-timers’, ‘customers’, ‘patrons’ en ‘residents’ (Karsten, 1996).
Als we een café interpreteren als een publieke ruimte kan een ‘first-timer’ worden omschreven als degene die de plek vaag kent. Hij of zij is er meer of minder toevallig verzeild geraakt, meestal gewoon om iets te drinken en bevindt zich in een tamelijk anonieme situatie. In dezelfde context hebben ‘customers’ al wat meer kennis van het café, maar deze blijft beperkt tot bijvoorbeeld de kwaliteit van de koffie of het soort muziek dat er wordt gedraaid. Zij zullen sommige gasten of personeelsleden herkennen, maar kennen waarschijnlijk geen enkele naam of zullen die in ieder geval nooit gebruiken (Karsten, 1996).
Karsten klasseert de ‘customers’ en ‘first-timers’ van Lofland en Lofland onder ‘overige bezoekers’ om hen te onderscheiden van ‘stamgasten’. De ‘overige bezoekers’ hebben quasi geen impact op de identiteit van het café. Hoewel sommigen van hen tamelijk frequent het café bezoeken, kunnen ze niet tot de harde kern worden gerekend. Deze groep van bezoekers is betrokken bij een beperkt aantal interacties. Bovendien hebben ze geen specifieke rechten opgebouwd maar dienen zij zich in eerste instantie aan te passen (Karsten, 1996).
De derde categorie van cafébezoekers, de ‘patrons’, bezoekt het café vaker en is vertrouwd met de omgeving en de gebruiken van het café. Ze kennen verschillende vaste bezoekers en personeelsleden bij naam en maken er geregeld een praatje mee. Ze hebben een zekere status verworven waardoor zij bepaalde zaken gedaan krijgen die voor ‘first-timers’ en ‘customers’ ondenkbaar zijn, zoals het drinken op krediet. Ze kenmerken zich door een eigen
16 taalgebruik dat de vorm aanneemt van een ‘back-stage language’ (Goffman, 1959/1963), een informele taal die voor buitenstaanders vaak moeilijk te begrijpen is.
De laatste categorie, de ‘residents’, is nog beter vertrouwd met het café, de cafébezoekers en de regels die er gelden. Zij weten precies wat je wel en niet kunt maken en zijn zeer geroutineerd in het manipuleren van plaats en mensen, vooral in hun eigen voordeel. ‘Residents’ gedragen zich alsof zij bepaalde eigendomsrechten kunnen doen gelden, alsof het café hun woning is (Karsten, 1996). Sommigen van deze ‘residents’ beschikken zelfs over een eigen bierglas in het café (Hunt en Satterlee, 1987).
De interactie tussen ‘patrons’ en ‘residents’ (samen vormen zij de ‘regulars’) is intern gericht. Ze spreken over elkaar als waren ze familie en beschouwen de rest van de cafébezoekers als ‘anders’. De ‘anderen’ worden door ‘regulars’ gezien als een publiek dat hun gedrag gadeslaat. Bovendien maken deze ‘anderen’ geen deel uit van de geschiedenis die ‘patrons’ en ‘residents’ delen (Karsten, 1996).
Het begrip ‘stamgasten’ dekt min of meer dezelfde lading als ‘patrons’ en ‘residents’. Deze groep bezoekt het café vaak, soms zelfs verschillende keren per dag en over een langere periode, wat het tot een zeer tijdrovende bezigheid maakt. Zij kennen elkaar goed en hebben naast een warme onderlinge relatie een goede verstandhouding met de cafébaas en zijn personeel. In de loop der jaren hebben zij allerlei rechten verworven die niet gelden voor de eerste de beste bezoeker, zoals de keuze en het volume van de muziek, het verkrijgen van krediet (mogen ‘poefen’) of een eigen barkruk. Stamgasten vestigen en controleren de cultuur van het café. Zij bepalen in nauwe relatie met het personeel de identiteit van het café (Karsten, 1996).
De positie die cafébezoekers (‘first-timers’, ‘customers’, ‘patrons’ en ‘residents’) innemen, wordt vaak ook ruimtelijk weerspiegeld. Cavan (1966) toonde aan dat de plekken aan of vlakbij de toog het meest gegeerd zijn omdat ze een goed overzicht bieden. De ‘regulars’ leggen beslag op deze plaatsen en doen alsof zij hierop het eigendomsrecht hebben verworven. Zelden worden ‘first-timers’ of ‘customers’ aangetroffen op deze plaatsen. Zo vermeldt Karsten een voorbeeld van een ‘resident’ in een Amsterdams café die twee
17 barkrukken tot zijn beschikking heeft, één voor de ‘resident’ en één voor diens hond (Karsten, 1996). Ook Smith merkt in zijn studie op dat plaatsen aan de bar gereserveerd zijn voor ‘residents’ (Smith,1985).
Uit observaties, die Karsten verrichtte in verschillende Amsterdamse cafés, blijkt bovendien dat ‘residents’ en ‘patrons’ niet gemakkelijk nieuwe bezoekers toelaten tot hun harde kern. Ze vond uitsluitingsmechanismen die ervoor zorgden dat ‘first-timers’ het café slechts één keer of enkele keren bezochten. ‘Een eerste vorm van uitsluiting treedt (…) op waar een gezelschap aanwezig is dat tot één duidelijk te definiëren categorie behoort. Alleen al de aanblik van een groep personen met enkele overeenkomstige – visueel vast te stellen – kenmerken, geeft eenieder die deze kenmerken niet bezit het gevoel ‘verdwaald’ te zijn. (…) Het openlijk negeren van nieuwe bezoekers is een tweede vorm van uitsluiting die voorkomt dat nieuwkomers tot de groep van stamgasten gaan behoren. (…) Een zeer directe strategie die gehanteerd wordt om nieuwkomers als buitenstaanders te positioneren, is ‘het verhoor’. Daarbij worden vaak onplezierige vragen gesteld en grappen gemaakt die voor de betrokkenen niet te begrijpen zijn. (…) Als laatste voorbeeld van waargenomen uitsluitingsmechanismen kan het plagen en intimideren met een seksuele ondertoon genoemd worden. Dit behoort tot de zeer effectieve strategieën die mannelijke stamgasten hanteren om vrouwen buiten de deur te houden’ (Karsten, 1996). Thomas noemt deze uitsluitingsmechanismen ‘freezing techniques’. Deze vaak subtiele technieken, rituelen en gebruiken zorgen voor het versterken van de groepscohesie bij de ‘regulars’ (Hunt en Satterlee, 1987).
BESLUIT
Dat het aantal traditionele volkscafés daalt, staat buiten kijf. Nochtans kunnen we nog steeds relevante functies van het café onderscheiden. Buiten hun economische rol van verkooppunt en verbruikerslokaal blijkt het café nog andere functies te vervullen. Voor het publiek is het café in de eerste plaats een locatie van sociale relaties en culturele uitwisseling. Om diverse redenen en met verschillende frequenties maakt ongeveer drievierde van de bevolking gebruik van een café.
18 De manier waarop functies uitgeoefend worden is verschillend. In een zone waar sociale onaangepastheid heerst, zouden cafés drankmisbruik tolereren en aanmoedigen. Er zou ook een verband bestaan met het criminele milieu, maar deze cafés zijn in de minderheid. Andere cafés doorbreken familiaal of professioneel isolement. Hier worden de relaties bepaald door spontane contacten uit verschillende sociale milieus. Waar er ruimte is voor sociale innovatie ontstaan nieuwe initiatieven van sociale en culturele aard. De vraag blijft in welke mate de vrouw in dezelfde context participeert. Als het café een politiek instituut is waarin nog steeds een diepgewortelde ideologie ligt over de geslachten zoals Hey (1986) het stelt, lijkt de vrouw in het café niet echt gewenst te zijn, tenzij voor het plezier van mannen. Om het volkscafé goed te definiëren en te onderscheiden van andere drank- en eetgelegenheden kunnen diverse typologieën worden gehanteerd. Binnen het assortiment van etablissementen waar drank en ontspanning wordt geboden, kan het volkscafé een specifieke plaats innemen. Het voldoet op zijn eigen wijze aan de particuliere behoeften van zijn cliënteel. Drank en eten komen op de tweede plaats.
Naargelang de frequentie waarmee mensen een café bezoeken, kunnen zij ingedeeld worden in vier categorieën. Zij die ongeveer één maal per maand op café gaan, vormen de grootste groep. De stamgasten, die zowat dagelijks hun stamkroeg bezoeken, beweren dat het veelvuldige cafébezoek te maken heeft met de aard van hun werk. Evenredig met de frequentie neemt de machtspositie van caféklanten toe. De ‘first-timers’ hebben geen specifieke rechten in het café, zij dienen zich primair aan te passen. De ‘residents’ of echte stamgasten zijn echter in die mate met het café vertrouwd dat zij zich gedragen alsof het café van hen is. Sommigen onder hen beschikken over een eigen barkruk of kunnen een specifiek bierglas opeisen. Dit leidt tot uitsluitingsmechanismen. Nieuwe bezoekers keren na een eerste bezoek nooit meer terug of hebben het gevoel verdwaald te zijn. Uitsluitingstechnieken zorgen er vaak voor dat de groepscohesie bij de stamgasten wordt versterkt.
Hoofdstuk 3. Individualisering en sociale integratie Wanneer we volkscafés willen doorgronden en plaatsen in onze geglobaliseerde en verstedelijkte maatschappij, kunnen we niet naast de sociale veranderingen die zich de laatste twee decennia in versneld tempo hebben afgespeeld. De veelbesproken individualiseringstendens en de effecten daarvan op de sociale integratie staan hierbij centraal. Als het volkscafé een afspiegeling is van de wereld erbuiten en meer specifiek van de wereld van de lagere sociale strata, moeten we ook in het café op zoek naar sociale netwerken en vormen van sociale integratie. We kijken met bijzondere aandacht naar fenomenen als sociale uitsluiting en eenzaamheid.
1. Individualisering en sociale veranderingen ‘De laatste jaren worden steeds meer indicatoren van sociale verandering – zoals de gewijzigde relatie tussen burger en overheid, de voortschrijdende ontkerkelijking, het religieus bricolage, het ontstaan van steeds meer kleine zelfstandige huishoudens, de toename van het aantal echtscheidingen, ongehuwd samenwonenden en eenoudergezinnen – onder de noemer individualisering geplaatst’ (Derks, 2000).
Volgens sociologische auteurs als Bauman, Beck en Giddens is dit echter een te beperkte opvatting van individualisering. De westerse samenleving is de voorbije decennia geëvolueerd van een eerder traditionele samenleving (met nadruk op relaties die voortvloeien uit familie en buurt) naar een individualistisch georiënteerde samenleving waarin individueel opgebouwde contacten en meer op keuze gebaseerde relaties centraal zijn komen te staan. Deze relaties zijn, in tegenstelling tot de oude traditionele familiebanden, vaak minder stabiel, vragen meer onderhoud en ook het lidmaatschap is niet vanzelfsprekend. Dit vergt veel van de ‘sociale vermogens’ van mensen. Wie daar slechts in geringe mate over beschikt, loopt het risico de hulp en steun te ontberen die in gesloten traditionele netwerken vanzelfsprekend zijn.
20 1.1
VAN STANDAARDBIOGRAFIE NAAR KEUZEBIOGRAFIE
Het persoonlijke leven van velen verliep volgens de fasen van de zogenoemde normaalbiografie of standaardbiografie. De overgangen tussen de verschillende fasen kwamen voor vrijwel iedereen op hetzelfde moment. De standaardbiografie weerspiegelde zich in wet- en regelgeving, onderwijs, betaalde arbeid en zorg. Ook de indeling en inrichting van woningen en wijken waren hierop afgestemd. Meer in het algemeen kan men vaststellen dat de verzorgingsstaat was ingericht volgens een eenduidige, seksespecifieke ordening van de levensloop van burgers.
In het laatste kwart van de vorige eeuw begon de standaardlevensloop zichtbaar breuken te vertonen. Instituties en oude vanzelfsprekendheden kwamen steeds meer op de helling te staan. Met de komst van een diensten- en kenniseconomie, het toenemende belang van scholing en de ontwikkeling van de ICT werd de standaardbiografie geleidelijk aan omgezet in de huidige keuzebiografie. Individuen in de keuzebiografie geven in toenemende mate zelf invulling aan de eigen levenswijze en dragen zelf de verantwoordelijkheid voor de belangrijke keuzes en beslissingen in hun leven.
1.2
INDIVIDUALISERING ALS PARADOX
Individualisering heeft een januskop en staat bol van de paradoxen. Het gegeven dat het individu in de hedendaagse samenleving steeds meer de spreekwoordelijke architect wordt van het eigen leven wordt in de sociologische literatuur zowel positief als negatief gewaardeerd
(Derks,
individualistische
2000).
De
benaderingswijze.
positieve Deze
waardering
zienswijze
vinden
benadrukt
we de
terug
in
de
bevrijdende
en
emancipatorische aspecten van het individualiseringsproces en vat individualisering op als een weg naar nieuwe mogelijkheden tot vrijheid. Het individu hoeft zich niet langer te conformeren aan de collectieve verwachtingen maar activeert zijn bekwaamheid om de eigen biografie gestalte te geven.
Het proces is evenwel gecompliceerd en kent zowel een winst- als een verliesrekening. De winst van individualisering is de grotere vrijheid om naar eigen wensen, verlangens en vermogens te leven, niet gehinderd door overwegingen van afkomst of geslacht. De
21 keerzijde is een verlies aan houvast ten gevolge van de afname van externe geboden, verboden en collectieve dwang. De voortschrijdende individualisering kent als negatief gevolg de verzwakking van sociale banden en de afbrokkeling van de traditionele vormen van directe onderlinge solidariteit maar leidt tegelijkertijd tot een grotere, zij het minder directe, afhankelijkheid van steeds meer mensen. Of zoals De Swaan (2000) het formuleert: met de ontvouwing van afhankelijkheidsnetwerken zijn mensen afhankelijk geworden van meer verschillende mensen maar op een diffusere manier dan voorheen, toen afhankelijkheidsnetwerken lokaler en kleinschaliger waren. Ook is er een toenemende afhankelijkheid van grootschalige, bureaucratische en vaak ondoorzichtige instellingen (Derks, 2000). Beck (in Derks, 2000) is meer gematigd in zijn betoog maar gaat evenmin voorbij aan de schaduwzijden van het individualiseringsproces. Hij stelt dat lang niet iedereen over de vereiste cognitieve en sociale vermogens beschikt om een actieve levensplanning te realiseren. Dit kan de keuzebiografie doen ontaarden in een ‘brokkenbiografie’. Bauman plaatst bij dit alles nog een belangrijke kanttekening: volgens hem zijn de ‘geneugten’ van de postmoderniteit en de individualisering vooral weggelegd voor zij die er de middelen voor hebben. Hij heeft het in deze context over keuzevrijheid de jure en keuzevrijheid de facto. Als je niet voldoende kunt consumeren, kun je er niet bij horen (Bauman, 1991). Je wordt ook uitgesloten als je lichamelijke toestand het niet toelaat bepaalde activiteiten te doen (Bauman, 1993). Zo krijg je een elite van mensen die zich overal vrij kunnen bewegen en een klasse die sterk lokaal gebonden blijft (Bauman, 2003).
1.3
INDIVIDUALISERING EN SOCIAAL KAPITAAL
Wat individualisering in het dagelijkse leven voor mensen betekent, varieert sterk. Waar sommige mensen wel varen bij een geïndividualiseerde samenleving en de toename van maatschappelijke kansen en mogelijkheden, is dit voor anderen beduidend minder het geval. Waar voor de één een gevoel van bevrijding overheerst, is dat voor de ander een verlies aan houvast. Of individualisering door mensen als overwegend positief of negatief wordt ervaren, is onder meer sterk afhankelijk van het vermogen en kapitaal waarover men beschikt.
22 In de sociale ruimte kan men drie soorten kapitaal onderscheiden: het sociaal, cultureel en economisch kapitaal. Bourdieu (in Jacobs, 2001) definieert sociaal kapitaal als ‘het geheel van bestaande en potentiële hulpbronnen dat voortvloeit uit het bezit van een geïnstitutionaliseerd netwerk van relaties van onderlinge bekendheid en erkentelijkheid – ofwel uit het lidmaatschap van een groep – dat elk van zijn leden de ruggensteun geeft van het collectieve kapitaalbezit, een ‘geloofsbrief’ die hen in ruime zin des woords kredietwaardig maakt.’ Portes (in Jacobs, 2001) omschrijft sociaal kapitaal op vergelijkbare wijze als ‘het vermogen van actoren om voordelen veilig te stellen via hun lidmaatschap in sociale netwerken of andere sociale structuren.’ Binnen de context van sociale integratie kan de definitie van Putnam (1996) worden gehanteerd: ‘Social capital stands for networks, norms, and trust that enables participants to act together more efficiently to pursue shared objectives.’ Sociaal kapitaal komt niet uit de lucht gevallen. Sociale netwerken, de bron van sociaal kapitaal, moeten opgebouwd en onderhouden worden en vereisen een continue investering om intact te blijven. Het grote verschil tussen sociaal kapitaal en de andere kapitaalsvormen is dat sociaal kapitaal een virtueel karakter heeft. Het economisch kapitaal omvat het roerend en onroerend goed van mensen; het cultureel kapitaal uit zich in diploma’s, (vak)kennis en levensstijl. Sociaal kapitaal heeft betrekking op de structuur van sociale relaties. Het gaat om vormen van verbondenheid die ook ‘verzilverd’ moeten worden. Wie in staat is emotionele, materiële of informatieve hulpbronnen te mobiliseren uit het netwerk waar hij of zij deel van uitmaakt, is beter af dan anderen (Jacobs, 2001).
2. Sociale integratie De notie van sociaal kapitaal is sterk verbonden met sociale integratie. Sociale integratie is ‘de mate waarin mensen verbonden zijn met andere leden van de samenleving, waarbij bindingen in ieder geval een zekere mate van interactie en affectie inhouden. In meer algemene zin kan daaraan worden toegevoegd dat integratie ook betekent dat mensen zich onderdeel voelen van een groter geheel, zich thuis voelen in de samenleving van individuen’ (Kalmijn, 2002). Sociale integratie van individuen manifesteert zich in de eerste plaats in feitelijke sociale contacten met de onmiddellijke omgeving. Onder onmiddellijke omgeving verstaan we die personen met wie men frequente contacten onderhoudt, zoals gezin, familie, vrienden, buren en collega’s. Een ander belangrijk aspect van sociale integratie
23 verwijst naar de intensiteit of de frequentie van contact. Van personen die vaak diepgaande sociale contacten hebben, kan worden aangenomen dat zij meer maatschappelijk geïntegreerd zullen zijn. Tenslotte moet ook de diversiteit van de anderen binnen het sociaal netwerk in beschouwing worden genomen. Personen die contact hebben met zeer verschillende anderen – in termen van rolrelaties – kunnen hieruit mogelijk meer sociaal kapitaal putten.
2.1
SOCIALE NETWERKEN ALS INTEGRATIEKADER
Uit onderzoek blijkt dat sociale relaties wezenlijk bijdragen aan het welzijn van mensen. In de literatuur komen we verschillende verklaringen tegen voor deze positieve relatie. In de eerste plaats dragen sociale relaties bij tot de sociale integratie van mensen: ze voldoen aan de elementaire menselijke behoefte ‘ergens bij te horen’. Ze bieden mensen de mogelijkheid zich deel te voelen van een sociale groep waarmee ze zich kunnen identificeren en waarin ze persoonlijke betrokkenheid, vertrouwelijkheid en vriendschap ervaren. Relaties dragen ook bij tot de ontwikkeling en handhaving van identiteit en zelfrespect. Mensen ontwikkelen hun persoonlijke identiteit en zelfrespect door de waardering en erkenning van anderen te internaliseren. Deze waardering vindt plaats in interacties met anderen. Daarnaast is de potentiële ondersteunende functie van persoonlijke relaties met anderen relevant voor het welbevinden. Dat is zeker zo als er problemen zijn. Mensen uit het persoonlijke netwerk kunnen praktische steun bieden in de vorm van geld, voeding, kleding, hulp in de huishouding
of
advies.
Ze
kunnen
emotionele
steun
bieden
bij
ingrijpende
levensgebeurtenissen, zoals een echtscheiding of sterfgeval. Ze kunnen de negatieve gevolgen daarvan helpen vermijden of verzachten (Cohen & Wills, 1985). Ook gezelschapssteun
(‘social
companionship’)
is
belangrijk:
gezamenlijk
activiteiten
ondernemen, zoals winkelen, een bioscoop bezoeken, samen koffiedrinken of een avondje kaarten (Van der Poel, 1993; Fischer, 1982). Deze vormen van steun maken sociale relaties tot belangrijke hulpbronnen die bijdragen tot het vermogen van individuele mensen om een zelfstandig leven te leiden. Personen in het persoonlijk netwerk kunnen bovendien toegang verschaffen tot allerlei maatschappelijke hulpbronnen, zoals informatie, werk of een opleiding. Zo bevestigen verschillende onderzoeken het belang van persoonlijke netwerken voor iemands carrièrekansen en arbeidsmogelijkheden (Boxman et al., 1992; Granovetter, 1974).
24 Sociale relaties hebben niet alleen een betekenis voor het persoonlijke leven, maar dienen ook een maatschappelijk belang. In de sociologische literatuur worden sociale relaties van oudsher gezien als elementaire bouwstenen voor meer complexe vormen van contact tussen mensen (Simmel, 1908). Ze zorgen voor de overdracht van opvattingen, houdingen, waarden en normen die gangbaar zijn in de samenleving en daarmee voor de socialisatie van individuen tot burgers die passen in de samenleving. Op deze manier vervullen sociale relaties een intermediaire rol: ze zorgen ervoor dat mensen een gemeenschappelijke basis hebben voor het maatschappelijke leven (Fischer & Philips, 1982). Sociale relaties worden gezien als een hulpbron die belangrijk is voor het realiseren van doelen op individueel niveau, groepsniveau en niveau van de samenleving. De hoeveelheid sociaal kapitaal, opgevat als hulpbron op individueel niveau, is afhankelijk van de grootte van het netwerk van relaties dat iemand effectief kan mobiliseren en van de hoeveelheid economisch, cultureel en symbolisch kapitaal die ieder van de leden van dat netwerk heeft (Bourdieu, 1992). Vanuit dit oogpunt beschikt iemand over meer sociaal kapitaal naarmate de leden van zijn of haar netwerk deskundiger, invloedrijker of competenter zijn. Op samenlevingsniveau gaat het vooral om de aanwezigheid van vertrouwen in medeburgers en de bereidheid tot samenwerking (Putnam, 1993). De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor het feit dat niet alleen formele, maar ook informele sociale relaties tot het sociale kapitaal behoren. Vooral de ondersteunende factor van sociale relaties krijgt veel nadruk. Mensen die in goede sociale netwerken verkeren, kunnen deze hulpbronnen in hun omgeving inschakelen op momenten dat dit nodig is. Daardoor zijn mensen met een goed functionerend netwerk beter in staat zichzelf te redden dan degenen die het zonder deze steun moeten stellen. Verschillende onderzoeken bevestigen dan ook het belang van sociale netwerken, bijvoorbeeld voor langdurig werklozen (Kroft et al., 1989) en voor arme huishoudens (Engbersen et al., 1998). Wanneer mensen geen deel uitmaken van sociale verbanden, heeft dat grote invloed op de kwaliteit van hun leven. Het gemis aan voldoende sociale contacten, of het gevoel dat bestaande contacten niet aan de gestelde eisen voldoen, vormt een ernstige bedreiging voor het individuele welbevinden. Iemand die geen stabiele en betekenisvolle relaties met anderen onderhoudt en niemand heeft waar hij of zij in geval van nood op kan terugvallen, komt min of meer alleen te staan. Een gebrek aan bevredigende en betekenisvolle sociale contacten kan ook negatieve gevolgen hebben op maatschappelijk vlak. Dit is vooral het geval als het gebrek aan of het onvermogen tot participatie in sociale verbanden gepaard gaat met een tekort aan morele of sociale integratie in de samenleving. Dat wil zeggen dat
25 mensen ‘niet langer het gevoel hebben deel uit te maken van een met anderen gedeelde en als zinvol beleefde culturele en normatieve wereld’ (RMO, 1997a: p. 16). Het ontbreken van sociale contacten geldt dan ook als het tegendeel van belangrijke beleidsdoelstellingen zoals maatschappelijke participatie en maatschappelijke betrokkenheid. Tegen deze achtergrond is er de laatste jaren meer beleidsmatige aandacht gekomen voor persoonlijke netwerken als middel voor integratie en participatie. Zo constateert de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling dat de kansen om maatschappelijk passieve burgers bij de samenleving te betrekken groter worden als er niet alleen aandacht is voor de ontwikkeling van hun individuele talenten en capaciteiten. Ze moeten ook aangemoedigd worden aansluiting te zoeken bij sociale verbanden, een sociaal netwerk te ontwikkelen en op die manier het contact met de samenleving herstellen (RMO, 2000).
2.2
DIMENSIES VAN SOCIALE INTEGRATIE
De verwevenheid met andere mensen uit onze onmiddellijke omgeving en met de mensen in het algemeen is een belangrijk gegeven in ons dagelijks leven. Het is niet enkel het individu dat telt. Het probleem van de huidige samenleving wordt vaak omschreven als: ‘individualisme en de gespannen verhouding tussen de gerichtheid op zichzelf en het gericht zijn op de anderen (…).’ (Waege en Agneessens, 2001) Waege en Agneessens (2001) onderscheiden vier dimensies van sociale integratie: de eerste dimensie betreft de sociale relaties met mensen uit de directe omgeving. In eerste instantie zijn dat mensen waarmee we elke dag omgaan: gezin, familie, goede vrienden en buren. Vervolgens gaat het om netwerken van kennissen, kameraden en collega’s. Met deze mensen hebben we een bijzondere band. Verder kunnen de ontmoetingen plaatsvinden op een georganiseerde manier in verenigingen. Deze sociale relaties zijn meestal een bron van solidariteit en ondersteuning. De tweede dimensie verwijst naar integratie in de cultuur. Het belang van andere mensen (‘gemeenschap’) speelt hier een essentiële rol. De cultuur waarin we geboren worden structureert, stuurt en geeft zin aan ons leven. Het gaat hier om gewoonten, gebruiken, waarden en regels, maar ook de moraal (kennis over wat goed en slecht is) vormt gedeeltelijk een basis van de cultuur. Daarnaast verwijst cultuur ook naar vrijheid,
26 creativiteit en vernieuwing. Dit laatste kan soms in strijd zijn met de moraal waardoor cultuur ook spanning en conflict inhoudt tussen wat de gemeenschap oplegt en individuele vrijheid. De derde dimensie betreft de georganiseerde solidariteit met anderen. Het gaat hier om de herverdeling van een groot deel van de middelen via een systeem van sociale bescherming door de overheid. De vierde dimensie is de systeemintegratie. Centraal staat de subjectieve ervaring van complexiteit. Voor veel mensen wijzigt de leefomgeving te snel. Ze is bovendien te complex door de verregaande functionele differentiatie en specialisatie, alsook door de snelheid van verandering van onze leefomgeving. Vanderweyden (2002) ontwikkelt ook een integratieconcept met vier basisdimensies: behoeftebevrediging, persoonsontwikkeling, burgerschap en sociale orde. Ze verbindt deze met de basisdimensies van het AGIL-schema van Parson: de dimensie behoeftebevrediging is verwant aan het economische systeem, de dimensie persoonsontwikkeling aan het sociaal-culturele,
burgerschap
aan
het
politieke
en
sociale
orde
aan
het
gemeenschapssysteem. Deze basisdimensies van integratie zijn telkens te karakteriseren als systeem- of persoonsgericht enerzijds en als structureel of cultureel anderzijds. Vervolgens stelt Vanderweyden dat in elke basisdimensie van integratie bepaalde functies worden vervuld. Zo vervult behoeftebevrediging de functie van het bevredigen van materiële en immateriële behoeften. Deze krijgen in elke samenleving een eigen inhoud en worden op een specifieke manier ingevuld. Ze zijn met andere woorden cultuurspecifiek. Het verwerven van een inkomen, vooral via werk, zorgt in onze samenleving voor een groot deel van de bevrediging van materiële behoeften. Er is eveneens een groeiende aandacht voor de immateriële behoeften, zoals rust en gezondheid. Persoonsontwikkeling houdt in dat mensen zich een sociaal aangepaste en volwaardig functionerende persoonlijkheid eigen kunnen maken en omvat het ontwikkelen van een psychologische identiteit, een sociale identiteit en vaardigheden. Burgerschap betekent de erkenning als lid van een samenleving en omvat de verbondenheid
met
de
samenleving
via
rechten
en
plichten
én
de
effectieve
maatschappelijke participatie. De sociale orde gaat over de positionering in het sociale gebeuren waarin mensen onderling verbonden zijn. De sociale orde omvat drie functies: het uitbouwen van sociale contacten, het verwerven van status en het structureren van het tijdsgebruik. Uit haar verdere onderzoek naar de verbanden tussen de functies van de basisdimensies van integratie en de
27 arbeidssituatie besluit Vanderweyden dat betaalde arbeid wel allerlei functies vervult voor allerlei mensen maar dat het niet steeds op alle vlakken en niet steeds voor alle mensen de ‘koninklijke weg naar integratie’ is.
2.3
CONFORMERING EN SOCIALE INTEGRATIE
Als we de sociale relaties bestuderen van bezoekers van een volkscafé, vertelt dat ons al heel wat over de sociale integratie van deze mensen. Observatie en analyse van het gedrag van deze mensen in dergelijke microkosmos, kan ons een schat aan informatie opleveren. Dat gedrag wordt namelijk sterk beïnvloed door de sociale omgeving waarbinnen het plaatsvindt en zegt iets over hoe zij omgaan met de gangbare sociale regels en normen. De analyse van dat gedrag is een waardevolle aanvulling voor de beoordeling van de mate van sociale integratie van de cafébezoeker. Wanneer het gedrag van een individu of een verzameling individuen de gevestigde normen binnen een groep of samenleving volgt, spreken we van conformiteit. Zonder algemeen aanvaarde normen kan een maatschappij trouwens niet functioneren. De afwezigheid van normen leidt steeds tot chaos. Doorgaans gedragen mensen zich naar de heersende normen uit pragmatisme en opportunisme of omdat men sancties, die in de regel aan normen verbonden zijn, wil vermijden (Giddens, 1995). Normen veranderen doorheen de tijd. Nochtans is er steeds een algemeen akkoord binnen een samenleving over welke normen moeten worden gevolgd, passen we onze denkwijze aan om, onder sociale druk, ons te conformeren aan deze normen. De sociale processen die tot conformiteit leiden, werken op verschillende wijzen. Individuen passen zich aan door het gedrag van anderen te imiteren omdat ze ervan uitgaan dat het gedrag van anderen tot sociale waardering leidt. Anderzijds manifesteert het proces van sociale invloed zich wanneer men niet weet hoe zich gepast te gedragen. Men neemt onbewust het gedrag over van anderen om zich er van te verzekeren dat men sociaal wenselijk reageert. Als een individu zich conformeert om tegemoet te komen aan de verwachtingen van een persoon of groep, spreekt Solomon (1999) van een ‘normatieve sociale invloed’. Mensen conformeren zich eveneens bij twijfel in concrete situaties. Men neemt het gedrag van de groep over louter om er zeker van te zijn gepast te reageren. Dit proces noemt Solomon ‘informatieve sociale invloed’.
28
Castelli maakt een vergelijkbaar onderscheid tussen expliciete en impliciete houdingen (Castelli, 2001). Expliciete houdingen zijn vooral relevant wanneer het gaat om verbale respons en gepland gedrag. Men neemt bewust een bepaalde houding aan. Nochtans kunnen impliciete attitudes de controle overnemen bij een gebrek aan cognitieve capaciteiten of door de specifieke kenmerken van een situatie. Het onderscheid tussen expliciete en impliciete houdingen is vooral van betekenis bij intergroep processen. Om duidelijk te maken wat Castelli precies bedoelt, geeft hij het voorbeeld van een blanke die verbaal een positieve houding aanneemt ten opzichte van zijn zwarte medemens terwijl hij automatisch en onbewust negatieve stereotiepe kenmerken vertoont telkens hij een zwarte persoon ontmoet. Deze contradictie komt sneller naar voor bij sociale contacten binnen een groep. Zo zou de houding van een stamgast in een café tegenover toevallige bezoekers impliciet anders kunnen zijn dan expliciet gecommuniceerd. Impliciete en expliciete attitudes zijn onafhankelijke constructies die elkaar overlappen. Er zijn diverse factoren die conformering in de hand werken of beïnvloeden. Ten eerste zal in
verschillende
(sub)culturen
conformering
in
meer
of
mindere
mate
worden
aangemoedigd. Zo zal de trend naar individualisering zich in andere culturen op andere niveaus of totaal niet afspelen. Individualisering wijst op een afstand tot conformiteit. Daarnaast kan het afwijken van de heersende norm leiden tot sancties van de groep. Afwijkend gedrag kan gedefinieerd worden als non-conformiteit, gegeven een bepaalde norm of geheel van normen die worden geaccepteerd door een significant deel van mensen binnen een gemeenschap of samenleving. Geen enkele samenleving kan eenvoudigweg worden opgedeeld in zij die afwijken van bepaalde normen en zij die zich conformeren. Iedereen overtreedt wel eens algemeen aanvaarde normen of gedrag. De reikwijdte van het begrip ‘afwijkend gedrag’ is zeer groot. Het kan gaan van individueel gedrag tot het ontstaan van deviante subculturen (Giddens, 1995). Om niet afgewezen te worden door de groep, zal men trachten sancties en dus afwijkend gedrag te vermijden. Ten derde kan ook engagement in een groep een conformiteitversterkende factor zijn. Als men een bepaalde groep en de waarden die binnen deze groep leven zeer genegen is, zal men meer gemotiveerd zijn de regels in die groep te aanvaarden. Daarnaast is de omvang en expertise binnen de groep een determinerende factor. Vaak is het moeilijker om aan eisen van een groot deel van een gemeenschap te weerstaan dan aan de eis van een enkel individu. Deze weerstand zal nog moeilijker door te zetten zijn als
29 algemeen wordt aangenomen dat de groepsleden spreken met kennis van zaken (Solomon, 1999). Vaak worden individuen binnen een groep subtiel beïnvloed door leden die in stereotypen spreken (Castelli, 2001). Op individueel niveau is de gevoeligheid voor interpersoonlijke invloed doorslaggevend.
2.4
SOCIALE UITSLUITING
Bij volkscafés denken we niet enkel aan een gezellig samenzijn, maar ook aan ruzies, vechtpartijen, bijzonder overmatig drankgebruik en ander ‘onaangepast’ gedrag dat we eerder associëren met de zelfkant van de maatschappij. Het beeld van eenzame mensen alleen aan een tafeltje is ons niet vreemd. We kunnen ons dan vragen stellen bij de sociale integratie van deze cafégangers. Kijken naar de rol van volkscafés in de sociale integratie van hun bezoekers roept dan bijna automatisch de aandacht op voor de keerzijde van de medaille: de sociale uitsluiting. In de literatuur bestaan er veel uiteenlopende omschrijvingen van sociale uitsluiting. JehoelGijsbers (2004) tracht in haar werk te komen tot een heldere omschrijving van sociale uitsluiting en geeft een ruim beeld van de verschillende dimensies die relevant zijn voor sociale uitsluiting. Het begrip sociale uitsluiting werd vooral ingevuld door het te plaatsen tegenover het begrip armoede. Jehoel-Gijsbers (2004) geeft de voorkeur aan de combinatie van de twee begrippen voor de ontwikkeling van het concept sociale uitsluiting. Sociale uitsluiting heeft dan zowel betrekking op de relationele als de verdelingsdimensie, zowel op immateriële als materiële aspecten. Sociale uitsluiting duidt niet alleen op het dynamische proces van uitgesloten worden, maar ook op de feitelijke statische toestand van sociaal uitgesloten zijn. De oorzaken kunnen zowel in het individu als in de omgeving liggen. Het enige onderscheid dat overblijft, is dat het bij sociale uitsluiting altijd meerdere dimensies betreft, terwijl armoede in enge zin alleen op het financiële, materiële aspect betrekking heeft. Kenmerkend voor sociale uitsluiting als toestand is dat er sprake is van achterstand op zowel de sociaal-culturele als economisch-structurele dimensie. De eerstgenoemde dimensie wordt uiteengelegd in de subdimensies sociale participatie en normatieve integratie. De tweede
30 dimensie heeft betrekking op verdelingsaspecten en valt uiteen in materiële deprivatie en toegang tot voorzieningen waar iedere burger recht op heeft (‘social rights’). De subdimensie sociale participatie verwijst naar deelname aan formele en informele sociale netwerken, inclusief vrijetijdsbesteding, sociale ondersteuning, sociale betrokkenheid. Specifiek in relatie tot allochtonen impliceert sociale participatie de contacten met autochtonen. De dimensie culturele/normatieve integratie betreft de naleving van centrale waarden en normen die behoren tot een actief sociaal burgerschap. Hieronder verstaan we het arbeidsethos, opleidingsbereidheid, het wel of niet gaan stemmen, misbruik van de sociale zekerheid, delinquent gedrag, afwijkende pedagogische opvattingen en afwijkende opvattingen over rechten en plichten van vrouwen en mannen. Materiële deprivatie duidt op een tekort aan middelen voor elementaire levensbehoeften en materiële goederen. Dit kan leiden tot ‘lifestyle’ deprivatie, problematische schulden, betalingsachterstanden en de onmogelijkheden om geld te lenen. De dimensie ‘toegang tot (overheids)voorzieningen’ verwijst naar de wachtlijsten en drempels binnen de gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting,
rechtsbijstand,
maatschappelijke
dienstverlening,
schuldhulpverlening,
arbeidsbemiddeling, sociale zekerheid, maar ook zakelijke dienstverlening zoals banken en verzekeringsinstellingen, onvoldoende veiligheid en leefbaarheid woonomgeving. Binnen alle dimensies gaat het over relatieve kenmerken. Typerend voor sociale uitsluiting is een relatieve achterstand op meerdere dimensies. Verder stelt Jehoel-Gijsbers (2004) vast dat de beschreven indicatoren zijn gedefinieerd in termen van feitelijke tekorten op verschillende dimensies. Toch is ook inzicht in de subjectieve evaluatie van sociale uitsluiting van belang. De subjectieve beleving en de objectieve situatie hoeven niet altijd met elkaar in overeenstemming te zijn. Als men geen behoefte heeft aan bepaalde zaken, zal het ontbreken daarvan niet leiden tot een tekortbeleving.
2.5
EENZAAMHEID
Op zowat elk vlak zijn mensen aangewezen op anderen. Naast de noodzakelijke bestaansvoorwaarden zoals voedsel, beschutting, bescherming, is ook affectie onmisbaar in het leven. Iemands affectieve verhoudingen vormen zelden een erg uitgebreid netwerk. Het gaat vooral om enkele ‘belangrijke anderen’: geliefden of gerespecteerde personen in de
31 onmiddellijke omgeving, of mensen van vroeger die nog sterk in de herinnering en de fantasie voortleven. Een mens is ook van anderen afhankelijk voor zijn zelfgevoel of zelfbeeld (De Swaan, 2000). Men ziet zichzelf 'door de ogen van anderen.’ Eenzaamheid is universeel gerelateerd aan het verlies van eigenwaarde en is dus sociaal gedetermineerd. Hoewel het zelfbeeld per definitie een subjectieve interpretatie is, heeft eenzaamheid ook een objectieve, sociale betekenis. De oorzaken kunnen zich zowel op persoonlijk als op maatschappelijk niveau bevinden. Volgens psychologen is eenzaamheid ‘een blijvende toestand waarin een persoon zich vervreemd voelt, verkeerd begrepen wordt, uitgesloten wordt, en/of geschikte partners mist voor gewenste activiteiten, vooral activiteiten die een gevoel van sociale integratie en mogelijkheden tot emotionele intimiteit veroorzaken’ (Rook, 1984). In de psychiatrie gebruikt men in plaats van ‘vervreemding’ de term ‘depersonalisering’ (Jacobs en Bavasso, 1993). In de studie naar eenzaamheid wordt de factor persoonlijkheidskenmerken steeds belangrijker. Dat past perfect in de tijdsgeest van individualisering, responsabilisering en zelfredzaamheid.
2.5.1
Dimensies van eenzaamheid
Eenzaamheid is een complex begrip dat zowel objectieve als subjectieve aspecten omvat. De objectieve kant wordt vaak in verband gebracht met alleen zijn, met sociaal geïsoleerd zijn, met de kwantiteit van sociaal contact. Kwantitatief onderzoek kan de mate van sociale isolering aantonen aan de hand van de frequentie van ontmoetingen en het soort van contacten. Deze visie is echter te eng. Mensen kunnen ook eenzaam zijn binnen een relatie, waarmee we specifiek verwijzen naar de ervaren kwaliteit van de relatie (Diricx, 2004). Via kwalitatief onderzoek peilen we naar de subjectieve perceptie van eenzaamheid. De Jong Gierveld hanteert in haar kwalitatieve benadering het symbolisch interactionisme als paradigma. De begripsvorming gebeurt via het perspectief van de betrokkenen zelf. Binnen dit perspectief maakt men een onderscheid tussen emotionele en sociale eenzaamheid, ofwel het gebrek in en aan contacten. Het eerste heeft vooral betrekking op de partner en op gevoelens van gemis, het tweede slaat op sociale integratie in het algemeen (Carter, 2002).
32 Er kunnen drie dimensies van het eenzaamheidsbegrip onderscheiden worden: de evaluatieve
of
emotionele
dimensie,
de
dimensie
van
de
aspecten
van
het
eenzaamheidsbegrip en een tijdsdimensie (De Jong Gierveld, 1984). De eerste dimensie is de evaluatieve of emotionele dimensie of eenzaamheid als negatief te waarderen verschijnsel: de afwezigheid van gevoelens van geluk en waardering en de aanwezigheid van negatieve gevoelens zoals angst, verdriet en onzekerheid, de gemiscomponent. De tweede dimensie is die van de verschillende aspecten van het eenzaamheidsbegrip: het verschil tussen gewenste en gerealiseerde relaties met anderen qua aard, omvang, frequentie en kwaliteit van de relaties, het gemis van een zielsverwant, partner, gevoelens van leegte, gebrek aan gezelligheid, gevoelens van verlatenheid, de componenten sociale isolatie of emotionele isolatie. De derde is de tijdsdimensie: het zichzelf al dan niet in staat achten binnen een redelijke termijn iets aan de situatie te veranderen, eenzaamheid als uitzichtloos of van tijdelijke aard, het toeschrijven van oorzaken aan anderen en berusten, de uitzichtloosheidcomponent. Elke dimensie is terug te brengen tot subjectieve ervaringen. Behoefte aan contact hangt enerzijds af van relatief constante factoren, zoals de persoonlijkheid, en anderzijds van variabele factoren (Kalmijn, 2002).
2.5.2
Eenzaamheid, de indeling van oorzaken
We
onderscheiden
sociaal-culturele
en
sociaal-structurele
oorzaken
en
persoonlijkheidskenmerken. Uitgangspunt is dat de mens gebaat is bij de verwezenlijking van een aantal betekenisvolle, duurzame relaties met anderen. De Jong Gierveld (1984) peilt naar de samenhang tussen de aard en diepgang van relaties en de kans op eenzaamheid. Zij deelt die relaties op in verschillende niveaus: eenzijdige aandacht, oppervlakkig contact en gemeenschappelijkheid. De verschillen in aard van relaties
zijn gekoppeld
aan verschillen in functies.
Partnerrelaties,
familierelaties,
vriendenrelaties, burenrelaties, kennisrelaties, collega’s, medeleden van verenigingen. Vooral de aanwezigheid van relaties die een sociaal-emotionele ondersteuning of een bepaalde mate van intimiteit kunnen bieden zijn van belang. Gevoelens van eenzaamheid zullen vooral opduiken in samenhang met essentiële veranderingen in het netwerk van sociale relaties zoals het wegvallen van een gezinslid, een breuk in een intieme relatie, veranderen van werk, verhuizen, werkloosheid, te veel werken.
33
2.5.2.1
Sociaal-culturele determinanten
Subjectieve ervaringen van eenzaamheid kunnen we niet los zien van het sociaal-culturele kader waarin mensen leven. Sociaal-culturele determinanten bepalen in sterke mate de gangbare samenlevingsvormen in de maatschappij. De belangrijkste determinanten zijn individualisering, de heersende normopvattingen en de daaraan verbonden stigmatisering. Qua normen dienen mensen in een zelfgekozen leefvorm te leven op basis van zelfgekozen ideeën. Binnen die keuze moet men eigenhandig de nodige sociale contacten realiseren. Velen slagen er echter niet in dit ideaal te bereiken. Ze krijgen vaak negatieve sociale reacties en lopen het risico geïsoleerd te geraken en zich eenzaam te voelen.
2.5.2.2
Sociaal-structurele determinanten
De realisering van een aantal goed functionerende, duurzame relaties met anderen gaat niet elke categorie van mensen even goed af. Verschillen in maatschappelijke posities bepalen in belangrijke mate de mogelijkheden om relaties aan te gaan en te onderhouden en dus ook de kans op eenzaamheid (Machielse, 2003). Bepaalde demografische aspecten kunnen aanleiding geven tot eenzaamheid. Zo schatten Pinquaert en Sorensen (in Hughes, 2004) het aantal ouderen dat regelmatig gevoelens van eenzaamheid heeft op ongeveer 10%. Wanneer men eenzaamheid louter meet op basis van leeftijd, blijkt 75 jaar een scharnierpunt te zijn. Naarmate mensen ouder worden, gaan hun kinderen het huis uit. Ze geven hun werk op en gaan met pensioen. Nog later vallen allerlei vrienden en relaties weg. Het netwerk krimpt en zij worden geleidelijk afhankelijk van een paar mensen die hen verzorgen (de Jong Gierveld, 1995). Wat de burgerlijke staat betreft, blijkt het huwelijk een beschermend effect te hebben op zowel het fysische als mentale welzijn bij mannen en vrouwen. Mensen met een (huwelijks)partner zijn doorgaans gelukkiger dan zij zonder partner. De aanwezigheid van een partner impliceert een kleinere kans op een vroegtijdige dood en zelfmoord (Hughes, 2004). Maar eenzaamheid is niet geheel gendervrij. Rolverschillen hebben een invloed op de opbouw van het relatienetwerk. Vele vrouwen worden fijngeknepen tussen de restanten van de traditionele taakverdeling en de principiële gelijkheid tussen man en vrouw. De kloof die hierdoor ontstaat tussen wensen naar bepaalde contacten en de mogelijkheden om deze wensen te realiseren is vaak onoverbrugbaar groot (de Jong Gierveld, 1984). Ongeacht het geslacht is eveneens
34 arbeidsdeelname een belangrijk middel voor maatschappelijke participatie en sociale integratie. In een geïndividualiseerde samenleving houdt de afwezigheid van ‘werk’ het gevaar in van sociale uitsluiting en verlies van aansluiting bij de dominante levensstijl en cultuur van de samenleving (Cantillon in Vanderweyden, 2002). 2.5.2.3
Persoonlijkheidskenmerken
Persoonlijkheidskenmerken zijn aangeboren kenmerken of kenmerken die gevormd worden op basis van levenservaringen. Zo zijn er mensen met eenzaamheidsbevorderende en voorkomende houdingen. Dit laatste impliceert een bepaalde mate van emotionele onafhankelijkheid en weerbaarheid en hangt samen met een normale groei naar volwassenheid (De Jong Gierveld, 1984). Uit onderzoek blijkt dat enorm veel mensen gebukt gaan onder een gebrek aan zelfvertrouwen en een negatief zelfbeeld, de kern van een eenzaamheidsbevorderende houding. Persoonlijke eigenschappen zijn heel belangrijk. De meerderheid van de sociaal geïsoleerden heeft nooit een groot netwerk met veel familie of vrienden gehad. Het netwerk is volledig afgekalfd en nieuwe contacten zijn nooit meer opgebouwd. Grote boosdoeners zijn drastische veranderingen in de levensloop (Machielse, 2003).
2.5.3
Kenmerken van eenzaamheid
We kunnen drie vormen van eenzaamheid onderscheiden: tijdelijke of aan momenten gebonden eenzaamheid, het zich geleidelijk terugtrekken en chronische eenzaamheid. Tijdelijke of aan momenten gebonden eenzaamheid doet zich voor als reactie op externe omstandigheden, zoals het verlies van partner door overlijden of scheiding, verhuizing en het stoppen met werken. Het plotse wegvallen van een persoonlijke band kan aanleiding geven
tot
gevoelens
van
leegte,
verlatenheid
en
eenzaamheid.
Onder
normale
omstandigheden zal men na een periode van rouw spontaan herstellen van de eenzaamheid waarin men zich bevond. Er bestaan ook zeer kortstondige vormen van eenzaamheid. Deze eenzaamheid kan al na enkele uren verdwijnen en gaat zelden gepaard met een ernstig depressief toestandsbeeld (Diricx, 2004, Machielse, 2003). Het zich geleidelijk terugtrekken bestaat uit het volgende: eenzaamheidsgevoelens gaan samen
met
gevoelens
van
ontkenning
en
schaamte
en
leiden
tot
nog
meer
eenzaamheidsbevorderend gedrag waardoor de binding met de samenleving steeds minder
35 wordt
(Machielse,
2003).
Van
chronische
eenzaamheid
is
er
sprake
wanneer
eenzaamheidsgevoelens gedurende jaren of maanden aanhouden. Het ontbreekt de persoon aan een ondersteunend netwerk van sociale relaties en men is niet meer in staat nieuwe contacten te leggen en bestaande te onderhouden. Het vertrouwen in zichzelf en anderen neemt zienderogen af en kan leiden tot een in zichzelf gekeerd geraken en zelfs apathisch gedrag. Chronisch eenzamen verschillen van andere eenzamen in die mate dat ze minder effectief zijn in het overdragen van gevoelens. Zij zijn meer op zichzelf gericht. We zullen hier eerder ernstige depressieve gevoelens detecteren dan bij de kortstondige vormen van eenzaamheid. Zij die geen mogelijkheden meer zien om hun situatie te veranderen, leggen de oorzaak van hun eenzaamheid vaak bij de samenleving en zijn geneigd te berusten in hun eenzaamheid (Diricx, 2004, Machielse, 2003). Naast de vormen van eenzaamheid kunnen we een vijftal gedragingen onderscheiden die eigen kunnen zijn aan een eenzaam persoon: vermijdingsgedrag, sociale onhandigheid, claimgedrag, lichaamshouding en leven in het verleden. Bij vermijdingsgedrag worden nieuwe contacten bemoeilijkt doordat de angst voor ontgoocheling en afwijzing sterk naar voor komt via gebaren, lichaamshouding en intonatie tijdens een gesprek. Van sociale onhandigheid is er sprake wanneer eenzame mensen geneigd zijn weg te kijken van hun gesprekspartner of hem net langdurig aanstaren. Ze praten vooral over oppervlakkige onderwerpen en uiten geen gevoelens. Vaak zijn ze niet in staat naar anderen te luisteren omdat men teveel met zichzelf en de eigen problemen bezig is. Bij claimgedrag zullen mensen die in eenzaamheid leven heel veel gaan praten of elke gelegenheid tot lichamelijk contact aangrijpen. Ook de lichaamshouding kan iets vertellen over eenzaamheid: er is vaak een lichte frons op te merken op het gezicht van een eenzaam persoon, zoals ook soms de ogen half toegeknepen zijn en wat dof en verdrietig staan. Meestal valt er een wat kleinere pupil te onderscheiden. Ook de stem verandert en wordt minder melodieus. Eenzame mensen leven ook vaak in het verleden: het gebeurt regelmatig dat eenzame personen blijven hangen in de periode die voorafging aan de eenzaamheid. Ook in de communicatie met anderen wordt het verleden voorgesteld alsof het gisteren was. Hoewel dit meestal een manier is om vat te krijgen op de situatie, kan de afstand naar derden hierdoor groeien (Diricx, 2004).
36 2.5.4
Gevolgen van eenzaamheid
Langdurige eenzaamheid kan een ernstige bedreiging vormen voor het algemeen welzijn van een persoon. Sociaal geïsoleerde en eenzame mensen hebben niet alleen meer lichamelijke klachten (hoofdpijn, spierpijn, vermoeidheid, ademhalingsproblemen) en zijn vaker ziek, ze hebben ook vaker een negatief beeld over zichzelf en hun sociaal netwerk (Diricx, 2004). Ze weten wel wat ze wensen, maar kunnen dit bij gebrek aan zelfvertrouwen, sociale steun en aanmoediging niet realiseren. Niemand spoort hen aan om lid te worden van een vereniging. Niemand moedigt hen aan om vrijwilligerswerk te doen en ze beginnen er ook niet aan (Machielse; 2003). Eenzaamheid kan ook nadelig zijn voor de samenleving. Zo is er in gebieden waar meer mensen eenzaam zijn minder actieve participatie in sociale netwerken. Door een te groot sociaal isolement kan normvervaging optreden bij de betrokkenen waardoor de stabiliteit en samenhang binnen een samenleving verstoord kunnen worden. Buren die geïsoleerd van elkaar leven zijn minder geneigd om verantwoordelijkheid te dragen voor elkaar of de buurt wat nadelig kan zijn voor de veiligheid van de buurt (Linders, 2004). In de geïndividualiseerde samenleving heerst ook de belangrijke norm dat mensen zelfredzaam zijn, in hun inkomen voorzien en niet afhankelijk zijn van voorzieningen en hulpverleners. Vele sociaal geïsoleerden slagen daarin. Waar ze echter niet in slagen is deel uit te maken van een hecht sociaal netwerk met informele steun. Daardoor moeten ze veel vaker terugvallen op voorzieningen. Bovendien is sociale steun emotioneel heel belangrijk, zeker voor de ontwikkeling van eigenwaarde en trots (Machielse, 2003). Een laatste gevolg van eenzaamheid is de eerder eenzijdige tijdsbesteding van sociaal geïsoleerde mensen: niets doen, TV kijken, computerspelletjes spelen, puzzelen of lezen. Ze hebben vaak concentratieproblemen en een beperkte aandachtsspanne. Door een gebrek aan vaste structuur en dagindeling worden ze doelloos en vervaagt hun tijdsbesef. Ze lijden aan moeheid, hoofdpijn, stress, slapeloosheid en kampen vaak met psychische klachten zoals
depressiviteit,
eet-
en
slaapstoornissen.
Ook
overmatig
alcoholgebruik
en
zelfverwaarlozing vinden we hier terug (Machielse, 2003). Vaak leiden deze problemen ertoe dat men zichzelf meer zal gaan opsluiten en minder geneigd zal zijn een of andere relatie met een ander aan te gaan (Diricx, 2004).
37 2.5.5 Copingstrategieën of hoe men omgaat met eenzaamheid? Machielse
(2003)
en
Diricx
(2004),
onderscheiden
beide
drie
stijlen
van
eenzaamheidsverwerking: de probleemgeoriënteerde stijl, de emotiegerichte stijl en het verschil tussen effectieve kwaliteit en gewenste kwaliteit van relaties relativeren. Bij de probleemgeoriënteerde stijl probeert men de kwaliteit van het bestaande netwerk te verbeteren en de contacten te onderhouden. Men kan ook proberen verbrokkelde relaties weer op te nemen, ruzies bij te leggen en verwaterde contacten terug te verbeteren. Lidmaatschap van clubs en verenigingen kan een hulp zijn om aan de eenzaamheid te ontsnappen. Bij de emotiegerichte stijl wordt men minder veeleisend in wat men van anderen en relaties verlangt. Door zelf minder te verlangen zullen anderen meer geneigd zijn zelf te investeren in de relatie. Het besef dat andere mensen ook een eigen leven hebben, zorgt ervoor dat men zijn/haar verlangens naar de ander toe kan aanpassen. Bij het verschil tussen effectieve kwaliteit en gewenste kwaliteit van relaties relativeren gaat men minder belang hechten aan de ervaren discrepantie tussen de kwaliteit van de gewenste en de bestaande relaties. Men tracht de eigen (probleem)situatie te relativeren en zich in te leven in de situatie van anderen die het slechter hebben. Allerlei activiteiten en bezigheden waar men zich goed bij voelt, kunnen ook voor de nodige afleiding zorgen. Deze manier heeft pas effect als iemand het resultaat ervan kan accepteren. Besluit Bij individualisering staan de individueel opgebouwde contacten en meer op vrije keuze gebaseerde relaties centraal. Dit vergt veel van het sociale vermogen van het individu. De vroegere standaardbiografie die werd gekenmerkt door een eenduidige, seksespecifieke ordening van de levensloop van de burgers verschoof naar een keuzebiografie met toenemende invulling van de eigen levenswijze en met de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid. Het voordeel van deze evolutie is dat ze een weg vormt naar meer vrijheid om naar eigen wensen, verlangens en vermogens te leven. De keerzijde is echter dat het voor personen die over onvoldoende sociaal vermogen beschikken, een verlies aan houvast kan inhouden. Het is duidelijk dat er veel belang dient gehecht te worden aan het sociaal kapitaal waarover men beschikt met aan de bron de opgebouwde sociale netwerken. Deze moeten onderhouden worden, maar niet iedereen heeft daar voldoende talent voor. Nochtans
38 zorgen deze netwerken voor de sociale integratie waardoor individuen het gevoel krijgen deel uit te maken van een groter maatschappelijk geheel. Sociaal kapitaal is een belangrijke hulpbron voor de ontwikkeling van een eigen persoonlijkheid en het individuele welbevinden en kent verschillende dimensies op verschillende niveaus. Dit gaat van nabije netwerken van mensen met wie we een bijzondere band hebben over de integratie in de cultuur waarin we leven, naar het niveau van georganiseerde solidariteit door de overheid. Conformering speelt eveneens een belangrijke rol in die sociale integratie. Dit kan expliciet of impliciet gebeuren. Individuen kunnen zich bewust aanpassen aan het gedrag van anderen en zich conformeren aan de heersende normen, wat doorgaans leidt tot waardering. Het gebeurt ook impliciet door het onbewust overnemen van sociaal wenselijk gedrag. Gebrek aan conformering kan leiden tot individueel ‘afwijkend gedrag’ tot het ontstaan van deviante subculturen. Tegenover sociale integratie staat sociale uitsluiting. Het betreft zowel een dynamisch proces van uitgesloten worden als de statische toestand van het uitgesloten zijn. Kenmerkend is de achterstand op zowel de sociaal-culturele als de economisch-structurele dimensie. Het is een relatieve achterstand op meerdere dimensies en niet alleen op het financiële en materiële vlak. Het inzicht in de subjectieve evaluatie van sociale uitsluiting mag niet uit het oog worden verloren. De subjectieve beleving en de objectieve situatie hoeven niet altijd met elkaar in overeenstemming te zijn. Het wegvallen van netwerken of van de ‘belangrijke anderen’ in het netwerk kan een aanleiding zijn tot eenzaamheid. Eenzaamheid gaat meestal gepaard met een subjectieve interpretatie van verlies aan eigenwaarde maar kan ook objectief bekeken worden als een vorm van uitsluiting en stigmatisering. Vanuit het perspectief van de betrokkenen kan het ervaren worden als een gebrek in en/of aan contacten. De oorzaken van eenzaamheid kunnen zowel op het sociaal-culturele als op het sociaal-structurele vlak worden gezocht. Ook
persoonlijkheidskenmerken
normopvattingen
en
spelen
stigmatisering
een
kunnen
als
rol. de
Individualisering, belangrijkste
heersende
sociaal-culturele
determinanten worden onderscheiden. Op het sociaal-structurele vlak zijn verschillen in maatschappelijke posities en demografische aspecten van cruciaal belang. Bij de persoonlijkheidskenmerken
spelen
gebrek
aan
emotionele
onafhankelijkheid
en
weerbaarheid een belangrijke rol. Eenzaamheid kan een kortstondige reactie zijn op externe omstandigheden die spontaan overgaat of ontstaan door gevoelens die maanden of jaren aanhouden en gepaard gaan met een geleidelijke terugtrekking uit de samenleving.
39 Dergelijke langdurige eenzaamheid kan een ernstige bedreiging vormen voor zowel het algemene welzijn van een individu als voor de samenleving omdat de eenzame een afwijkend gedrag gaat vertonen en weinig geneigd is verantwoordelijkheid te dragen waardoor men steeds meer afhankelijk wordt van voorzieningen en hulpverleners.
Hoofdstuk 4. De publieke versus private ruimten
1. Het onderscheid tussen publiek en privaat Het probleem met de begrippen publieke en private ruimten is dat het sociaal geconstrueerde begrippen zijn. Dit wil zeggen dat de inhoud van de begrippen verschilt in de tijd en tussen samenlevingen. Tegelijk moeten we opmerken dat beide begrippen niet enkel mekaars tegengestelden zijn, maar ook elkaars noodzakelijke voorwaarden. Er kan pas sprake zijn van de private ruimte als er ook een publieke ruimte is en vice versa. Verschraegen en Van Hove (1998) wijzen op het belang van een duidelijke scheiding tussen het private en het publieke door te stellen dat deze scheiding al jarenlang zorgt voor een ordening van de sociale ruimten. De publieke ruimte is dan de ruimte van het sociale leven, het leven in de openbaarheid waar mensen onderhevig zijn aan allerlei verwachtingen. Het private is dan de ruimte waar we kunnen op terugvallen, de plaats waar we tot rust kunnen komen en niet constant moeten voldoen aan de verwachtingen van anderen. Het ontstaan van de sociale ruimten is niet enkel een complex gevolg van de wijze waarop onze samenleving georganiseerd is, het is tegelijk onderhevig aan constante veranderingen. Weyns (1998) wijst op het moment in de geschiedenis waar de scheidingslijn tussen de publieke en private ruimte maximaal is en situeert deze in de moderniteit. Opvallend is echter dat in deze moderniteit het café een belangrijke publieke plaats genoemd werd. Want wat is de publieke ruimte anders dan de plaats waar ideeën vrij kunnen worden uitgedrukt, uitgewisseld en bekritiseerd? De institutionele infrastructuur waarin deze openbaarheid tijdens de moderniteit kon gedijen, was die van de salons, cafés en clubs. We kunnen pas vanaf het einde van de 18de eeuw spreken van publieke en private ruimten. Dit onderscheid was het meest duidelijk in de 19e eeuw en regelde het volledige leven. Het werd de basis van de burgerlijke gedragscode zoals arbeidsafspraken, distributie van goederen en de openbare orde. In de moderniteit bekijkt men de publieke ruimte als al dat planbaar en organiseerbaar is. Het is een totaal doorzichtige wereld die ontworpen en controleerbaar is. De privé-sfeer fungeert in de moderniteit echter als drager van geheimen. Eigenlijk gaat men in de privé-sfeer alles onderbrengen wat de maakbaarheid en
42 kneedbaarheid van de wereld in het gedrang kan brengen. We denken hierbij aan seksualiteit, dood, geweld, kortom alles wat het geloof in de maakbaarheid van de samenleving zou kunnen schaden (Weyns, 1998). In onze huidige samenleving is het onderscheid tussen het private en het publieke veel vager geworden. De volledige scheiding in de moderniteit en de huidige manier van omgaan met privacy is in zoverre verschillend dat het private in de postmoderniteit vaak opgaat in het publieke en het publieke in het private. Er is een duidelijke en toenemende verstrengeling merkbaar tussen beide sferen. Dit wil niet zeggen dat het onderscheid volledig verdwijnt, maar dat de verhouding tussen beide volledig wordt herschikt. Dit heeft te maken met het loskomen van de illusie van een in al zijn facetten maakbare wereld. De publieke ruimte wordt hierdoor niet langer een louter rationele handelingssfeer. Omwille van het veranderde wereldbeeld en de gevolgen hiervan voor de publieke sfeer, veranderde ook de invulling van de private sfeer. De postmoderne samenleving heeft niet langer nood aan een ruimte die kan dienen om geheimen te bewaren. Het private dient daardoor niet langer afgesloten te zijn van het publieke.
2. Een contradictie in de postmoderne samenleving? Niet enkel de overgang van de moderne naar de postmoderne samenleving zorgt voor een verstrengeling van de publieke en de private ruimte. Het huis of de huiselijke ruimten staan ten gevolge van de toegenomen communicatietechnologieën meer en meer in verbinding met de buitenwereld. Het is dan ook een paradox dat de huiselijke ruimte ervoor zorgt dat individuen toegang kunnen krijgen tot de publieke ruimte. Dit doet Holmes (2002) besluiten dat in onze samenleving het private in het publieke bestaat en het publieke in het private. De private sfeer krijgt steeds meer de gedaante van een dispatchingcentrum of een privéplanbureau (Weyns, 1997). Het private of het huiselijke is een knooppunt geworden van hoogtechnologische communicatienetwerken dat enerzijds het individu helpt om zijn/haar leven te organiseren, maar anderzijds een niet aflatende druk vanuit het publieke leven ondergaat waardoor ook het private leven bloot komt te staan aan organisatiedruk en flexibiliseringeisen. De evolutie van de moderne media zijn volgens Laermans (2003) de oorzaak van een zekere ‘deterritorialisering’ van de openbare ontmoetingsruimte. Publieke plaatsen doen er daarom veel minder toe, want ontmoetingen zijn bij veelvoud mogelijk via de niet-fysieke netwerkruimte.
43
Het gevolg van deze evolutie is dat mensen steeds meer persoonlijke interactie gaan zoeken in de private ruimte en minder in de publieke ruimte. Het huishouden wordt volgens Holmes zo de primaire cel van sociale relaties. Wanneer de publieke sfeer zich terugtrekt in het huis worden interacties beperkt tot de familie, het huishouden en de werkplaats. Dat het café een moeilijke en veranderlijke plaats inneemt in het debat over de publieke en private ruimte is duidelijk. Het lijkt erop dat het café in de postmoderne samenleving een totaal tegenovergestelde functie vervult dan in de moderne samenleving. Niet alleen is het café niet langer het centrum van het publieke leven, het lijkt voor een bepaalde groep mensen veeleer het centrum van het private leven te vormen.
3. Verschillende publieke ruimten Habermas gelooft in het bestaan van één homogene publieke ruimte. Deze stelling is vandaag de dag achterhaald. Onderzoekers merken op dat er verschillende soorten publieke ruimten zijn. Er is niet langer sprake van één publieke sfeer, maar van verschillende publieke sferen. Het ontstaan van verschillende publieke ruimten of sferen is volgens Fiig (2002) het gevolg van het complexer worden van onze samenleving. Verschillende publieke ruimten ontwikkelen een eigen expertise en hebben een eigen idee over hoe de samenleving er moet uitzien. Naast een differentiatie in publieke sferen is er een onderscheid te maken tussen het sterke en het zwakke publiek. Het sterke publiek slaagt erin om zowel het debat te maken als het debat door te drukken tot de besluitvorming. Het zwakke publiek slaagt er echter enkel in om opinie te vormen, maar niet om te wegen op de besluitvorming. Het meest opvallende verschil tussen het sterke en het zwakke publiek is de fysieke ruimte waarin ze zich bevinden. Het sterke publiek debatteert in het parlement of in verenigingen die kunnen wegen op de besluitvorming en waar zij hun wil kunnen doordrukken. Het zwakke publiek of micropubliek kan worden gesitueerd in kleinschalige georganiseerde ruimten waar burgers hun eigen identiteit kunnen ontwikkelen. Vaak staat het lijnrecht tegenover het sterke publiek. Het micropubliek lijkt privé te zijn en zich te bevinden op een zekere afstand van het officiële publieke leven. De onderwerpen die in zwakke publieke
44 sferen aan de oppervlakte komen, verschillen van die in de politieke debatten. De functie van deze zwakke publieke sferen wordt getypeerd als een bewaarfunctie voor de debatten die de samenleving aangaat, maar onvoldoende ontwikkeld of vertaald zijn om besproken te worden door het sterke publiek.
4. De publieke plaatsen Oldenburg (1999) stelt een duidelijke afname vast van plekken waar mensen op een gemakkelijke en informele manier met elkaar contact kunnen hebben. Volgens Laermans (2003) is de moderne stad geen polis en de publieke ruimte geen meeting place meer: ‘De anonimiteit van de stedelijke openbaarheid wordt veeleer ontvlucht door te gaan schuilen in de eigen enclave. De publieke stadsruimte is daarom voor velen een transitzone tussen de eigen woonst en de semi-publieke plaatsen, vaak cafés, waar de subcultuur waartoe men zich bekent geregeld verzamelen blaast.’ Het café is niet meer dan een verzamelplaats en in die hoedanigheid veel minder noodzakelijk dan ooit tevoren, ook al omdat het eigen huis meer en meer de uitvalsbasis wordt. Vandaar dat Van Aalst en Ennen (2002) het café op een scheidingslijn plaatsen tussen het private en het publieke. Een zuivere publieke plaats is een plaats die niet gericht is op een bepaald publiek en waarvan de toegang niet gebonden is aan tijd, regels of toegangsgelden. Wanneer men een ruimte zoals een café betreedt, dient men zich te houden aan een aantal regels, zoniet kan de eigenaar de toegang tot het café ontzeggen. Zulke ruimten worden veeleer omschreven als semi-publieke plaatsen. De opkomst van de publieke ruimten en plaatsen in de 18e eeuw had alles te maken met controle. In een postmoderne samenleving boeten de publieke plaatsen aan belang in omdat het onderscheid tussen de publieke en private sfeer verdwijnt. Men kan moeilijk blijven volharden dat in de meeste steden publieke plaatsen een regulerende of ordende functie hebben. De meeste publieke ruimten zijn net de plaatsen die de gegoede burger wenst te vermijden (Paddison en Sharp 2003). Oldenburg (1999) volgt deze redenering en wijst op het probleem van de stedelijke openbare plaatsen. ‘Wanneer onbekenden, ook stadsbewoners, elkaar op straat kruisen, stellen ze zich gereserveerd op en houden ze zich aan de regel van de ‘beschaafde
45 onaandachtigheid’, ze merken elkaar op, maar ze kijken elkaar niet in de ogen.’ De publieke plaats zou in zijn meest ideale vorm een plaats zijn van en voor de mensen. Een plaats waar mensen van verschillende rang en stand elkaar kunnen ontmoeten en samen kunnen praten. Nochtans komen deze toevallige ontmoetingen binnen de publieke ruimte zelden voor. Het lijkt er op dat deze functie, mocht het al ooit een functie zijn geweest, verloren is gegaan.
5. Sociale integratie in stad, buurt en straat De individualisering en de sociale integratie van personen in de maatschappij en in netwerken zijn geen ‘zwevende’ processen, maar vinden plaats in een geografisch bepaalde omgeving. Deze omgeving kan zeer ruim worden bepaald, zoals ‘de wereld’, of eerder eng, bijvoorbeeld ‘een café’. Wel kunnen dezelfde thema’s worden onderzocht in elk van die ruimtes.
5.1.
INDIVIDUALISERING IN DE STAD
Het is in plaatsen en door plaatsen dat menselijke noden en drijfveren worden geboren, leven in hoop op bevrediging, frustraties riskeren en, meer wel dan niet, gefrustreerd worden (Bauman, 2003). Deze plaatsen, de hedendaagse steden, zijn de slagvelden (in Bauman’s barokke taalgebruik) waar wereldlijke macht en lokale betekenissen en identiteiten elkaar treffen, botsen en uiteindelijk een samenlevingsvorm zoeken. Deze confrontatie bepaalt het dynamisme van de stad. In steden is er steeds een zekere vorm van dualiteit terug te vinden, maar de duale stad is geen nieuw fenomeen. Het contrast tussen weelde en armoede in een gedeelde plek heeft wetenschappers altijd geïntrigeerd. Er is echter een nieuwe vorm van stedelijk dualisme opgekomen, specifiek gekoppeld aan het herstructureringsproces en de expansie van de kenniseconomie. Deze expansie leidt tot de verdringing van de locaties door een netwerk van
informatiestromen
met
het
gevolg
dat
deze
stromen
ontsnappen
aan
de
territoriumgebonden controlemechanismen. De vraag rijst dan naar de impact die de nieuwe splitsing tussen het globale en het lokale heeft, of zal hebben op het stadsleven, haar bewoners en haar vooruitzichten.
46
Castells (1989) zoekt het antwoord in de groeiende polarisatie en de communicatiebreuk tussen de leefwerelden van de twee categorieën van stadsbewoners. De leefruimte van de ‘bovenste categorie’ is meestal verbonden met globale communicatie en een vast netwerk van uitwisseling, open voor boodschappen en ervaringen die de ganse wereld omvatten. Aan de andere zijde van het spectrum vertrouwen gesegmenteerde lokale netwerken, meestal met een etnische basis, op hun identiteit als de meest waardevolle bron voor het verdedigen van hun belangen en, uiteindelijk, hun bestaan. Deze laatste groepen zijn meestal afgesneden van het wereldwijde netwerk van de bovenste groep. Ze zijn ‘gedoemd om lokaal te blijven’ en men kan verwachten dat hun aandacht gericht is op lokale zaken (Bauman, 2003).
5.2.
HET LOKALE IN DE STAD
De ‘bovenste’ sociale categorie kan de ‘laagste’ gemakkelijk ontlopen. Trouwens, onbekenden kunnen elkaar sowieso mijden. Dat gebeurt ook in een stad. Stadsmensen zijn wat dat betreft niet uitzonderlijk, ze volgen het bekende ‘soort zoekt soort’. Al naar gelang hun sociale achtergrond klitten ze samen in van elkaar gescheiden woonwijken en socialiseren ze binnen aparte sociale netwerken (Laermans, 2003).
Het meest extreme pijnpunt binnen het stedelijke publieke domein is de verharding van sociale en culturele scheidslijnen tot versteende grenzen. Hierdoor ontstaan werkelijk afgescheiden enclaves, sociaal exclusieve buurten die niet langer meer algemeen toegankelijk zijn. Dit gaat gepaard met een specifieke vorm van ‘gentrification’, wat leidt tot sociale verdringing. Het gaat om de laagst geschoolde groepen in de stedelijke bevolking. Zij blijven geconcentreerd in oude, verwaarloosde buurten door de belemmeringen die ze ervaren op de woningmarkt en door hun afhankelijkheid van etnische solidariteit. Terzelfder tijd is het een verdedigingsstrategie om niet uit de buurt verdrongen te worden waar sociale netwerken
en
etnische
infrastructuur
het
overleven
in
moeilijke
economische
omstandigheden wat verzachten (Kesteloot, 2002).
Op deze manier ontstaan er grenzen binnen de stad die doen denken aan gettovorming, maar met een belangrijk verschil: Bauman (2003) omschrijft de betere buurten als
47 ‘vrijwillige’ getto’s, waarvan de bewoners de andere getto’s zien als ‘we gaan daar niet in’ruimtes. De bewoners van de ‘onvrijwillige’ getto’s ervaren de eigen buurt steeds meer als een ‘we kunnen hier niet uit’-ruimte. De bewoners van deze laatste ruimte kunnen zich amper verdedigen tegen deze ontwikkelingen en zijn meer en meer op zichzelf aangewezen. Ze trekken zich als het ware terug op een eigen eiland.
De ‘eilanden van gelijken’ (Bauman, 2003) van deze laatste groep zijn niet noodzakelijk plaatsen waar een grotere sociale cohesie te noteren valt. Zoals Sennett (in Bauman, 2003) suggereert: ‘het ‘wij’-gevoel, dat het verlangen uitdrukt om gelijk te zijn, is een manier voor mensen om de noodzaak te vermijden van elkaar dieper in het hart te kijken.’ Het zou kunnen worden omschreven als een vorm van gemoedsrust: het vooruitzicht van samenzijn wordt
gemakkelijker
gemaakt
door
de
inspanningen
om
te
begrijpen
en
de
onderhandelingen die noodzakelijk zijn om met anderen te leven, uit te sluiten. ‘Het verlangen om eigenlijke participatie te vermijden, is ingebakken in het vormingsproces van een samenhangend gemeenschapsbeeld’, aldus Sennett. Zo bekeken is de drang naar een ‘gemeenschap van gelijken’ een teken van terugtrekking, niet alleen uit de ‘andere’ buitenwereld, maar ook van de verplichting van een geëngageerde, doch lastige interne interactie (Bauman, 2003).
5.3.
STEDELIJKE LEEFPATRONEN EN RELATIES
Voor kwalitatief onderzoek komt het er op aan de verschillende types van relaties te identificeren, de verschillen in intensiteit van deze relaties en de weerslag daarvan op de actoren en hun omgeving aan de oppervlakte te brengen en mechanismen van sociale integratie te ontrafelen. De vraag naar wat mensen bindt, naar persoonlijke netwerken staat hierbij centraal.
5.3.1 Leefpatronen
Persoonlijke netwerken bezitten interactionele en morfologische kenmerken (Mitchell in Soenen, 2001). Interactionele kenmerken slaan op de aard van de relaties in het netwerk. Ze gaan over hoeveel rollen iemand vervult (moeder, werknemer, cafébaas… ), over hoeveel
48 relaties er actief en potentieel zijn en over de frequentie van de relaties. De morfologische kenmerken hebben betrekking op hoe relaties binnen het netwerk zich onderling verhouden zoals de dichtheid en de reikwijdte (Hannerz in Soenen, 2001). Dichtheid is de mate waarin potentiële relaties tussen leden van een netwerk werkelijk bestaan. Reikwijdte heeft betrekking op het aantal actieve en potentiële relaties in het netwerk en de concentratie van sociale netwerken. Op basis van deze kenmerken identificeert Hannerz vier patronen in stedelijke leefwijzen: inkapseling, segregatie, integratie en afzondering.
Inkapseling betekent dat relaties worden gekarakteriseerd door een hoge dichtheid en een klein aantal rollen. Deze rollen bestrijken een groot deel van deze mensen hun tijd. Maximale inkapseling heb je als de personen binnen dit netwerk samen leven, werken en spelen en meestal ook familiaal verwant zijn. De ingekapselde stadsbewoner maakt beperkt gebruik van de mogelijkheden van de stad. Zaken buiten het netwerk bereiken hen niet en er is weinig opening voor nieuwe relaties. De ingekapselden passen in het beeld dat Park geeft van verschillende afgesloten gemeenschappen die naast elkaar bestaan.
Een leefpatroon is gesegregeerd wanneer twee of meer segmenten gescheiden blijven van elkaar. Dit is meestal de intentie van de betrokkenen. Men maakt verschillende investeringen in verschillende segmenten van het netwerk en deze segmenten mixen niet. Blokland-Potters (in Soenen, 2001) noemt dit ‘aparte mensen voor aparte wensen.’ Dit patroon is volgens haar eigen aan de moderne stedeling: mensen met een relatief hoge opleiding, een redelijk tot goed inkomen en een hoge participatie in de stedelijke faciliteiten. Ze sporten met de ene, gaan uit met iemand anders en studeren met nog iemand anders.
Integratie is volgens Hannerz de meest gewone levenswijze in de stad. Het netwerk is verspreid over verschillende domeinen en er is geen sprake van concentratie in één van de domeinen. De verschillende delen komen met elkaar in contact. Ze willen niet zoals de gesegregeerden afstand behouden tussen de verschillende mensen en activiteiten. BloklandPotters typeert deze mensen als de Jansens. ‘Ze zijn niet rechts of links, verdienen aardig maar niet goed, ze zijn niet hoog opgeleid maar evenmin ongeletterd, het leven gaat hen niet vanzelf maar ze hebben ook geen grote problemen. Ze kennen de buren, maar hebben er geen intensieve relaties mee. Ze hebben een vrij uitgebreid netwerk, maar het is ook niet zo dat ze de halve wereld kennen. (...) Familie is belangrijk maar niet allesoverheersend. Zij
49 werken als arbeiders, maar in de betere banen, of op kantoor, maar in de lagere echelons. Ze trekken er weinig op uit maar gaan wel elk jaar met vakantie.’
Een leefpatroon van afzondering gaat over mensen met een klein rolrepertoire, vooral in die domeinen waar normaal gezien duurzame relaties worden gevormd. Meestal is dit patroon een tijdelijke aangelegenheid zoals bij nieuwkomers in een stad of bij mensen die om één of andere reden gebroken hebben met hun oude netwerk. Maar soms is het een langdurige aangelegenheid en betreft het mensen die in een ‘spiraal van toenemend maatschappelijk isolement’ en armoede zitten of terechtkomen (Blokland-Potters in Soenen, 2001). De gesegregeerden en geïntegreerden maken het meeste gebruik van de omvang en de diversiteit van de stad. Een ander beeld van bindingen tussen mensen komt hier naar voor, namelijk een invulling niet op basis van een categorie zoals klasse of etniciteit en niet op basis van een geografische afbakening maar op basis van de structuur van sociale relaties.
5.3.2 Relaties binnen de leefpatronen
De vier beschreven leefpatronen volstaan echter niet om de waaier van relaties te typeren die ontstaan in de publieke sfeer. Het klassieke onderscheid is dat tussen primaire en secundaire relaties (o.a. Cooley, Park): primaire relaties zijn persoonlijk, intiem en van lange duur. Ze kunnen ruimtelijk thuis worden gesitueerd, in familiale kring. Secundaire relaties zijn formeler, afstandelijk en onregelmatig. Ze zijn bijvoorbeeld terug te vinden op het werk, op school of op andere publieke plaatsen. Dit onderscheid is in vele gevallen zeer werkzaam, maar het te strak volgen zou ons beletten oog te hebben voor het bestaan van meer complexe relaties die we terugvinden in de publieke ruimte van de stad en vooral op het raakvlak tussen de publieke en private sfeer.
Lofland (1998) wijst ons op de beperkingen van dit klassieke onderscheid, zeker wanneer we ons op de grens van de publieke en private sfeer begeven. Hoe definieer je een relatie op café die ‘close’ wordt genoemd, maar waar de betrokken personen elkaars voornaam niet kennen, of die nooit bij elkaar op bezoek zijn geweest? Lofland gaat dan nog een stukje verder en verwerpt het traditionele ‘primaat van de primaire relaties’. In de sociologische traditie is er volgens haar een morele evaluatie binnengeslopen in het gemaakte
50 onderscheid. De primaire relaties en de sociale organisatievormen die daaruit ontstaan, werden steeds gezien als de betere relaties en organisatiepatronen, noodzakelijk voor het bekomen van ‘gezonde’ kinderen en volwassenen. Secundaire relaties werden als de mindere, weliswaar utilitaire, relatievormen gezien. Het betrof dan ‘oppervlakkige interactie’ in publieke plaatsen.
De kritiek hierop heeft twee vormen aangenomen. De eerste, meest voorkomende kritiek merkt op dat niet-intieme relaties op zich waardevol zijn en leiden tot bijkomende ‘primaire enclaves’ die bijdragen tot integratie en legitimatie. Granovetter (1973) sluit hierbij aan met zijn ‘strong’ en ‘weak ties’. Hij wijst op het belang van de ‘weak ties’ (secundaire relaties) voor de individuele ontwikkeling en integratie in gemeenschappen. Deze positieve kritieken op de secundaire relaties besteden veel aandacht aan de weldoende functies van settings waar niet-intieme relaties veelvuldig voorkomen. Minder frequent voorkomende kritiek richt zich vooral op het negatieve dat besloten ligt in de primaire relaties. Maines (in Lofland, 1998) formuleert dit behoorlijk krachtig: ‘Er is een grotere waarschijnlijkheid dat we worden overvallen door een vreemde dan door een verwant, maar… er is een grotere kans dat we worden verkracht, vermoord of aangevallen door een verwant dan door een vreemde.’
Om de beperkingen van het klassieke onderscheid tussen primaire en secundaire relaties op te vangen, vestigt Lofland de aandacht op vier subtypes van persoon-tot-persoon-relaties om het relationele web beter te kunnen vatten en een alternatief te bieden voor de klassieke indeling. Zij onderscheidt vluchtige, routinematige, quasi-primaire en intiem-secundaire relaties.
Vluchtige relaties zijn de meest voorkomende associatievormen in de publieke sfeer. Ze komen voor tussen of onder personen die elkaar niet kennen en zijn van zeer korte duur. De conversatie beperkt zich meestal tot een beknopte vraag-antwoord vorm zoals: ‘Hoe laat is het ?/ het is…’, ‘is deze stoel bezet? / Ja,neen’. Het vluchtige karakter is ook gedeeltelijk een functie van wie er in die ruimte tegenover elkaar staat.
Routinematige relaties komen vooral voor tussen ‘categorisch’ gekende anderen, anderen die men enkel in een bepaalde context of functie kent of ontmoet zoals de ober en de klant,
51 de cafébaas aan de toog en de drinker, de verkoopster en de klant. Deze relaties sluiten aan bij de klassieke, secundaire relaties waarbij maar een deel van het zelf in de interactie wordt betrokken. Lofland gebruikt ‘routinized’ om de nadruk te leggen op het gestandaardiseerde karakter van de interactie: de ‘interactie-zoals-aangeleerd-routine’. Er komt weinig nadenken aan te pas. De eerste twee categorieën kunnen het best geanalyseerd worden in het licht van de interactie die eruit ontstaat, als ‘relatie’ zijn ze te kort of te ‘gestandaardiseerd’ om ruime sociologische aandacht te krijgen (Lofland, 1998). Het derde type zijn de quasi-primaire relaties. Dit zijn emotioneel gekleurde relaties van ‘transitionele sociabiliteit’ die in de publieke sfeer plaatsvinden. Ze ontstaan uit relatief korte ontmoetingen uit de vorige twee relatietypes. Ze kunnen aangenaam zijn, maar heel dikwijls ook niet. Het essentiële kenmerk is de relatief korte duur en de emotionele insijpeling zoals in het vriendelijke gesprek tussen hondenbezitters in het park, conversaties tussen passagiers die naast elkaar zitten in een vliegtuig, maar ook het geven van seksueel geladen commentaar in groep tegenover een vrouw of het spottende commentaar van toeschouwers op een dronken dakloze.
Er is ook sprake van emotionele insijpeling bij intiem-secundaire relaties. Alleen zijn ze, in tegenstelling tot de vorige categorie, van eerder lange duur, van enkele weken tot zelfs enkele jaren. Voorbeelden zijn de vaste klanten van een restaurant die elkaar daar regelmatig zien, pendelaars die steeds dezelfde bus nemen, habitués van een café of kappers en hun vaste klanten. In tegenstelling tot quasi-primaire relaties zijn deze relaties bijna altijd positief te noemen op het emotionele vlak. Ze kennen bovendien een lage terugtrekkingskost bij het stopzetten van de relatie.
Belangrijk is dat deze types niet als statisch worden gezien. Integendeel, ze worden gekenmerkt door ‘fluïditeit’. Ze vloeien over van de ene in de andere vorm. Dit kenmerk zorgt er o.a. voor dat in een publieke setting, zoals het café, waar de eens dominante intiem-secundaire relaties overgegaan zijn in vriendschappen die deze setting overstijgen, we wel van een publieke setting kunnen spreken. Alleen maakt deze niet langer deel uit van de publieke sfeer.
52 5.4
INTEGRATIE IN BEIDE SFEREN
Lofland vraagt eveneens extra aandacht voor de plaatsen waar mensen elkaar ontmoeten. Er is geen twijfel dat de connecties die mensen maken tussen zichzelf en plaatsen op één of andere manier verbonden zijn met de connecties die ze maken tussen henzelf en de anderen op deze plaatsen. Die ‘één of andere manier’ is echter niet altijd duidelijk. Daarom heeft het ook zin om de persoon-plaats-relaties nader te onderzoeken. Lofland vat deze relaties in vier categorieën: ‘memorialized locales’, ‘familiarized locales’, ‘hangouts’ en ‘home territories’. Als kleine delen van de publieke ruimte die door bepaalde omstandigheden of zelfs een voorwerp voor bepaalde mensen het aura krijgen van heilige plaatsen, spreekt Lofland van ‘gememorialiseerde’ plaatsen (‘memorialized locales’). Deze plaatsen kunnen een soort symbolisch forum worden.
‘Gefamiliariseerde’ plaatsen (‘familiarized locales’) zijn plaatsen waar personen elkaar ontmoeten of langsgaan op een dagelijkse of bijna dagelijkse basis en waarmee ze een familiaire band scheppen. Dit maakt het mogelijk dat door de vluchtige relaties de vreemden, ‘familiaire vreemden’ worden. Het is vaak de basis voor het ontstaan van quasiprimaire en intiem-secundaire relaties. Zelfs zonder de menselijke links kunnen deze plaatsen ‘oude bekenden’ worden. Denken we maar aan een dagelijkse wandeling door het park of een wekelijks bezoek aan een museum.
De private en publieke ruimte raken elkaar in de ‘hangouts’ en ‘home territories’. ‘Home territories’ zijn gebieden of plaatsen waar de regelmatige bezoekers een relatieve gedragsvrijheid en een gevoel van intimiteit en controle over de plaats hebben. Publieke plaatsen en ‘home territories’ zijn niet steeds duidelijk te onderscheiden. Wat voor de één een publieke plaats is, kan door de andere als ‘home territory’ gebruikt worden. Als mensen met intiem-secundaire relaties op een bepaalde plaats ‘home-territory’-relaties ontwikkelen en de densiteit van deze relaties sterk toeneemt, behoort die ruimte niet meer tot de publieke ruimte. De ruimtes die daarvoor in aanmerking komen zijn enorm verscheiden. Wat minder verscheiden is, is de emotionele band: een ‘home territory’-link is in de persoonplaats relatie wat de intiem-secundaire relatie is in de persoon-tot-persoon relaties.
53 Eenvoudig gesteld, veranderen cultuur en geschiedenis de gelegenheidsstructuur voor het ontstaan van persoon-plaats en persoon-persoon relaties. Als mensen in een welbepaalde cultuur minder tijd van hun dagelijkse leven spenderen in de publieke ruimte dan mensen uit andere culturen, hebben zij eenvoudigweg minder mogelijkheden om relaties in de publieke sfeer te ontwikkelen. Vandaar het verschil in cafécultuur tussen diverse landen of steden. Deze verschillen zijn niet enkel uit te drukken in kwantitatieve termen, maar ook in kwalitatieve termen. Bepaalde types van lokalen of plaatsen met bepaalde kenmerken ontstonden maar op een bepaald tijdstip waardoor ook de eraan verbonden relaties niet vroeger konden bestaan.
6. Het café: op het kruispunt tussen publieke en private sfeer Het café kan in de hoedanigheid van ontmoetingsplaats voor verschillende bezoekers verschillende functies vervullen. Bovendien kunnen de relaties die de bezoekers onderling aanknopen sterk verschillen in intensiteit en variëren van zakelijk en afstandelijk tot emotioneel en intiem. Voor de maatschappij als geheel vervult het café, op het kruispunt tussen de publieke en private sfeer, een democratische functie en een functie als ontmoetingsplaats in de ruime zin.
6.1
DEMOCRATISCHE FUNCTIE
6.1.1 Het café als openbare debatruimte
Als we de scheiding tussen het publieke en private bekijken, stellen we vast dat deze gebaseerd is op het onderscheid dat in het Grieks gemaakt wordt tussen ‘polis’, wat democratie betekent en ‘oikos’, wat huishouden betekent (Holmes 2002). Een succesvol functionerende publieke ruimte is een noodzakelijke voorwaarde voor de burgerlijke samenleving en voor de democratie. De publieke sfeer kan gezien worden als een communicatieruimte waarin het publieke debat plaatsvindt en waar de publieke opinie gevormd wordt.
54
In de moderniteit konden we de cafés en de koffiehuizen een duidelijke democratische functie toeschrijven. Het was de plaats waar mensen van verschillende rang en stand samenkwamen om te praten over publieke en politieke thema’s. In de moderniteit waren er twee instituten in de publieke sfeer. Eerst en vooral was er de politieke pers en daarnaast waren er de koffiehuizen, salons en cafés. Hun voornaamste maatschappelijke taak was het onderhouden van de publieke opinie (Nevinskaite, 2004).
Volgens Van Liedekerke (2001) is een sfeer van openheid cruciaal voor de civiele cultuur. Elke burger moet de mogelijkheid hebben datgene wat hem privaat raakt of aanbelangt in de publieke ruimte te brengen. Momenteel leveren de media het kanaal waarlangs informatie mensen bereikt en hen toelaat hierop te reageren. Het is een spreekruimte met een openbaar karakter wat een publiek debat mogelijk maakt. De media is een ‘go-between’ tussen de burger en de gevestigde macht (Van Liedekerke, 2001).
Het café neemt echter een moeilijke en veranderlijke plaats in in het debat over de publieke en private ruimte. Het lijkt erop dat het café in de postmoderne samenleving een totaal tegenovergestelde functie vervult dan in de moderne samenleving. Niet alleen is het café niet langer het centrum van het publieke leven, het lijkt voor een bepaalde groep mensen veeleer het centrum van het private leven te vormen. We merkten eerder op dat, waar het centrum van het private leven in de moderniteit de huiselijke ruimten waren, deze huiselijke ruimten momenteel veeleer het centrum van het publieke leven vormen. We mogen echter niet de veronderstelling maken dat het café zijn publieke plaats verliest aan de huiselijke ruimten. Het café dankt zijn verlies aan status niet aan de opkomst van het gezin, maar wel aan de opkomst van de massamedia.
De oorspronkelijke functie van het café in de publieke ruimte is blijkbaar verloren gegaan en we merken dat de grens tussen publiek en privaat meer en meer vervaagt. Daar waar er vroeger een duidelijke taakverdeling bestond tussen het private, vooral noodzakelijk om het emotionele en het irrationele te herbergen, en het publieke, zien we nu steeds meer dat emoties in het publiek geuit worden. Het strakke onderscheid tussen publieke en private sfeer is blijkbaar niet meer vol te houden.
55
6.1.2 Opinieleiderschap op café?
Mensen kunnen nood hebben zich te identificeren met of hun imago aan te passen aan de opinie van significante anderen. Vandaar dat men het gedrag van de significante andere gaat imiteren. Maar wie zijn de significante anderen? Wie bepaalt de norm? Bepaalde individuen hebben de eigenschap (onbewust) hun opinie als maatstaf binnen een gegeven groep op te leggen. Opinieleiderschap is de mate waarin een individu de mogelijkheid heeft om met een zekere regelmaat op informele maar gewenste wijze de attitudes of het publiek gedrag van anderen te beïnvloeden (Williamson, 2000).
Volgens Katz en Lazarsfeld (1955) zijn opinieleiders terug te vinden op alle niveaus van sociale status. Hoewel de opinieleider ook een hogere sociale status en hogere opleiding kan bezitten, is hij zelden in een andere sociale klasse terug te vinden dan zijn ‘volgelingen’ (Solomon, 1999). We kunnen dus spreken van homogene demografische kenmerken. Mensen zoeken advies bij gelijken, bij individuen die een gemeenschappelijke achtergrond, dezelfde interesses en waarden hebben. Typerend voor opinieleiders is dat zij vaak buitenshuis actief zijn en concrete functies opnemen in verenigingen. Hun positie binnen de gemeenschap zorgt voor een gelegitimeerde macht, versterkt door hun sociale standing (Solomon, 1999).
Opinieleiderschap is leiderschap in zijn meest eenvoudige vorm. Het is een alledaagse vorm die zich manifesteert tot in de kleinste groepen zoals vrienden, familieleden en buren. Soms is de leider zich er zelf niet van bewust. Het is geen leiderschap op het niveau van Churchill, of een lokaal politicus, zelfs geen sociale elite. Integendeel, het is quasi onzichtbaar, totaal onopvallend. Het is een vorm van leiderschap die zich afspeelt als alledaagse, intieme en informele contacten van persoon tot persoon (Katz en Lazarsfeld, 1955).
56 6.2
HET CAFÉ ALS ONTMOETINGSRUIMTE
Een aantal onderzoekers gaat ervan uit dat de publieke ruimte niet langer als taak heeft de publieke opinie te vormen. In onze huidige postindustriële economie is er een verschuiving waar te nemen van functionalisme naar symbolisme (Ennen en Van Aalst, 2002). Niet het functionele nut, maar de ervaring en de beleving staan centraal. In de openbare ruimte speelt vermaak een veel belangrijkere rol. Tevens fungeert de publieke of semi-publieke ruimte veel duidelijker dan vroeger als een soort expositieruimte. Mensen komen in de openbare ruimte om te zien en bezien te worden.
Burgers (1999) maakt een interessante opdeling van de publieke ruimte om de stedelijke ontwikkeling in de postindustriële samenleving te beschrijven. Zo heeft hij het over de geëtaleerde openbare ruimte. Deze heeft voornamelijk betrekking op de toename van een groep mensen in de stad die een behoorlijk inkomen heeft, flexibele werktijden en een vloeiende overgang tussen werk en vrije tijd. De contacten die ze leggen en onderhouden, gebeuren zowel binnen als buiten het bedrijf. Op deze manier dragen ze direct bij tot de levendigheid van de stad. Ook hun levensstijl, gekenmerkt door het uitbesteden van huishoudelijke activiteiten en het feit dat mensen in een abstracte dienstensamenleving hun identiteit veel meer ontlenen aan hun levens en consumptiestijl dan aan hun beroepsactiviteiten, zorgt ervoor dat de publieke plaatsen in de stad steeds meer een oord van verlokking worden.
Naast het inspelen op de consumptiebehoeften van deze groep mensen biedt de geëtaleerde ruimte van de stad de mogelijkheid tot zelfpresentatie. Voorzieningen in de sfeer van het amusement, zoals het café, zijn niet enkel van functioneel belang, maar dienen als ontmoetingsplaats voor groepen van mensen. De openbare ruimte van de stad dient om potentiële partners te ontmoeten. Dit is voornamelijk het geval voor eenpersoonshuishoudens en koppels zonder kinderen. Voor hen zijn de openbare ruimten van de stad plaatsen waar ideeën kunnen worden uitgewisseld en vriendschapsbanden onderhouden worden. Een gevolg van de grotere dynamiek in huishoudenvorming is dat de stedelijke openbare ruimte een soort van huiskamerfunctie heeft gekregen. Waar de leden van het gezin elkaar ontmoeten in het eigen huis, ontmoeten de leden van de kleine huishoudens elkaar in het café. De meer doorgedreven geëtaleerde ruimte is de
57 geëxalteerde ruimte. Daarin zijn stedelijke openbare ruimten landschappen van opwinding en extase. Het zijn volgens Burgers (1999) ‘consumptieplaatsen van seks, drugs en andere genotsmiddelen.’
Naast de goed opgeleide en goed verdienende mensen telt de stad een opvallend grote groep mensen die een marginaal bestaan leiden. Zij worden in de moderne stad geconfronteerd met uitsluiting en overbodigheid. In extremis betreft het hier mensen die volledig afhankelijk zijn van de openbare ruimte. We treffen hier ook de illegalen en anderen aan die leven in gemarginaliseerde buurten. Deze leefwereld noemt Burgers de ‘gemarginaliseerde ruimte’. We kunnen ons de vraag stellen in hoeverre deze groep mensen past in het ontstaan of in stand houden van bepaalde publieke ruimten en wat de functie van het volkscafé daarin is.
Besluit De duidelijke scheidingslijn die vooral in de 19de eeuw aanwezig was tussen de publieke en de private ruimte is doorheen de twintigste eeuw steeds meer gaan vervagen. Omwille van het veranderde wereldbeeld en de gevolgen hiervan voor de publieke sfeer, veranderde ook de invulling van de private sfeer. In onze hedendaagse samenleving bestaat het publieke in het private en het private in het publieke. De private ruimte wordt door de uitbreiding van de communicatietechnologie bovendien steeds meer een toegangspoort tot de buitenwereld. Publieke plaatsen doen er daarom veel minder toe en verliezen een deel van hun functies. Het is niet meer mogelijk om te spreken van één homogene publieke ruimte. Deze raakt steeds verder gefragmenteerd in onze geïndividualiseerde maatschappij. In onze postmoderne duale steden zien we steeds meer ‘eilanden van gelijken’ opduiken.
Willen we deze ruimten beter bestuderen, dan is het noodzakelijk dat we ons begrippenarsenaal uitbreiden en de stedelijke leefpatronen van naderbij bekijken. Niet alleen de gesegregeerde, ingekapselde, geïntegreerde of afgezonderde leefpatronen trekken onze aandacht, maar ook en vooral de menselijke relaties en netwerken die zich in die leefpatronen ontwikkelen. Door de verstrengeling van het publieke en het private voldoet het klassieke onderscheid tussen primaire en secundaire relaties niet meer. De schemerzone die tussen beide is ontstaan vergt een subtielere aanpak met meer aandacht voor de
58 insijpeling van elementen uit de primaire (private) relaties in de secundaire (publieke). Dat laat ons toe de verschillende publieke plaatsen en hun functies nauwkeuriger te bepalen, zowel vanuit de persoon-tot-persoon als vanuit de persoon-tot-plaats relaties.
Als kruispunt tussen de publieke en de private sfeer is het café als onderzoeksobject bijzonder geschikt om enig licht te werpen op de functies die publieke plaatsen vervullen in deze schemerzone. Het café heeft al sinds de 19de eeuw een belangrijke publieke functie, maar in welke mate doet het dat ook nog in onze hedendaagse maatschappij? Een analyse aan de hand van de vernieuwde concepten zou het mogelijk moeten maken om de plaats van het café in het leven van de postmoderne (of is het laatmoderne?) bezoekers te duiden. Verliest het café terrein als publieke ruimte of vervult het die rol juist meer dan ooit? Een duidelijk antwoord geeft literatuur hierop nog niet. Verder onderzoek zal dit moeten trachten te verduidelijken.
Hoofdstuk 5. Het onderzoeksopzet Eerder beschreven we welke vragen we beantwoord willen zien in ons onderzoek naar het belang van het eens alomtegenwoordige en al jaren sterk in omvang afnemende ‘volkscafé’. In dit deel bespreken we de specifieke middelen die in het onderzoek gehanteerd worden. We wensen een dieper inzicht te krijgen in het belang van ‘Het volkscafé in Vlaanderen’ en benaderen de problematiek zowel vanuit het individuele standpunt als vanuit een maatschappelijk perspectief. Om een antwoord op onze onderzoeksvragen te bekomen hebben we geopteerd voor een kwalitatieve benadering.
1. Waarom kwalitatief onderzoek? De aard van de onderzoeksvragen verhindert kwantitatief onderzoek. De observatoren maakten gebruik van gestandaardiseerde checklijsten en gingen ter plaatse observeren in volkscafés met behulp van observatieschema’s. Via deze observaties en aan de hand van interviews met cafégasten werd getracht meer inzicht te krijgen in de rol en het belang van het café in het leven van de cafébezoekers. Er werden vragen gesteld naar de persoonlijke beleving en leefwereld van bezoekers van volkscafés. Hun antwoorden zijn moeilijk in cijfers te vatten: het gaat hier immers over persoonlijke ervaringen en menselijk gedrag. Om toch conclusies te kunnen formuleren, hebben we het verkregen materiaal getoetst aan richtinggevende concepten uit het theoretisch kader zoals individualisering, eenzaamheid en de delicate scheidingslijn tussen publiek en privaat. We hebben geen vast begrippenkader gebruikt maar wel richtinggevende concepten in relatie tot de bekomen gegevens met als doel een zo open mogelijke onderzoeksprocedure na te streven. Die richtinggevende concepten uit het theoretisch kader(individualisering, eenzaamheid, scheidingslijn publiek-privaat) moeten dienen om de analyse in de richting van de probleemstelling te sturen. Tijdens de exploratie van de gegevens fungeren deze concepten als handleiding, maar het is wel de bedoeling dat er tijdens het onderzoek nieuwe concepten opborrelen uit het materiaal. Er wordt gestreefd naar een direct contact met de onderzochte werkelijkheid en daar lenen diepte-interviews zich uitstekend toe. Relevant geachte definities van situaties kunnen op
60 deze manier worden getoetst en gereconstrueerd tot een sterke interactie tussen de richtinggevende concepten en de empirie.
2. Het onderzoeksinstrument Uit het bestaande instrumentarium werd gekozen voor interviews en observaties in het veld. Er werden kwalitatieve data verzameld door de 1ste licentiestudenten Politieke en Sociale wetenschappen van de UA gedurende de academiejaren 2002-2003 en 2003-2004. Enkele leden van de onderzoeksgroep werkten wel mee aan de gegevensverzameling. De methode kan dan ook als secundaire analyse gedefinieerd worden. Op de resultaten uit deze interviews en observaties werden nog niet eerder analyses uitgevoerd. In die zin is er in beperkte mate ook sprake van een primaire analyse. Het voordeel van deze secundaire analyse, die als het ware een mengvorm is, is dat er veel meer gegevens beschikbaar zijn dan het onderzoeksteam met zijn eigen gelimiteerde mankracht zou kunnen verzameld hebben. Zo kon er meer energie gestoken worden in codering in het kwalitatieve dataverwerkende programma Atlas-ti en de analyse van een groter volume aan data dan er voor een leeronderzoek, dat gebruik maakt van de kwalitatieve analyse, gebruikelijk is. Dat kan de relevantie van de resultaten verhogen. Het nadeel is echter dat er een mismatch zou kunnen bestaan tussen de objectieven die bij de primaire dataverzameling werden nagestreefd en de objectieven van onze secundaire analyse. Een bijkomend obstakel daarbij zijn de inhoudelijke verschillen in de vragenlijsten tussen de academiejaren 2002-2003 en 2003-2004. Het theoretisch kader dat dit onderzoek voorafgaat kan dus niet de inspiratiebron geweest zijn voor het operationaliseren van de onderzoeksvragen naar specifieke enquêtevragen. Eerst werd bepaald welke vragen beantwoord dienden te worden over volkscafés. Op basis daarvan werd een eerste uitgebreid theoretisch kader uitgewerkt zonder rekening te houden met het onderzoeksmateriaal. Achteraf werd dat kader enigszins bijgestuurd om aansluiting te vinden bij de beschikbare data. Voorgaande zaken kortwiekten enigszins onze ambities met dit leeronderzoek. Anderzijds werkt de kwalitatieve analyse inductief, en in de inductieve methode is datgene wat vroeger al over een onderwerp verschenen is in belangrijke mate slechts illustratief.
61
3. De keuze van de respondenten
3.1 WIE
De respondenten in de interviews waren bezoekers van het café dat gedefinieerd werd als ‘volkscafé’. Ze werden dus niet op voorhand geselecteerd aan de hand van bepaalde kenmerken. Wel is het zo dat vaak de opinie van de cafébaas gevraagd werd. Ook de geobserveerde mensen waren uiteraard bij toeval aanwezig.
3.2 WAAR EN HOE
De data werden verzameld door 149 1e licentiestudenten PSW van de UA tijdens het academiejaar 2002-2003 en 106 1e licentiestudenten PSW tijdens het academiejaar 20032004. Hun observaties en interviews werden uit een groter aantal voor dit onderzoek als data weerhouden na een kwaliteits- en validiteitcontrole. De opdracht bestond erin zelf een Vlaams volkscafé uit te kiezen om er begin november van het academiejaar gedurende minimum twee aansluitende uren een observatie uit te voeren. Twee weken later moesten de observatoren naar hetzelfde café terugkeren om er een vaste klant te interviewen. De observatoren kregen als definitie van volkscafé mee: ‘…een drankgelegenheid die niet in een uitgaansbuurt ligt en niet in hoofdzaak door jonge mensen bezocht wordt. Het volkse café bevindt zich in een volkse buurt, het wordt meestal gekenmerkt door een wat ouderwetse inrichting en is doorgaans geen lawaaierige plaats.’ Deze omschrijving werd voornamelijk gekozen om te vermijden dat de observatoren jongeren- of studentencafés zouden uitkiezen.
62
4. De observaties
4.1 OPZET
De probleemstelling voor de observatie was de volgende: ‘Hoe verloopt de sociale interactie in dit café en wat is de rol van de fysische ruimte en de non-verbale communicatie daarbij?’
4.2 VERLOOP
De opdracht werd bewust ruim en vaag gehouden zodat de observatoren zich volledig konden concentreren op het observeren zonder geremd te worden door al te veel achtergrondkennis of specifieke onderzoeksvragen. Niet zonder reden: tijdens het college werd
bijvoorbeeld gewezen op de aanwezigheid van informele leiders en de ruimtelijke
segregatie tussen toog en tafels. Uit de observaties blijkt dat de meeste studenten speciaal op deze zaken begonnen te letten. Velen letten vooral op de vragen die als leidraad meegegeven werden. Dit maakte de opdracht eenvoudiger en gaf soms aanleiding tot manipulatie. De observator diende aandacht te hebben voor de identificatie van het café, tijdstip van de observatie - niet iedereen noteerde dit - en een beschrijving van de buurt en het pand. Verder werd gevraagd naar een plan van de ruimtelijke indeling van het café, een sociogram (meestal niet leesbaar in Atlas-ti) en 6 à 15 pagina’s veldnota’s. Er werd een observatieschema bezorgd aan de observatoren die als leidraad kon dienen maar geenszins een beperking moest zijn, oog voor bijkomende merkwaardigheden werd aangemoedigd. De belangrijkste thema’s die naar voor komen in de vragenlijst hadden betrekking op de inrichting van het café (symbolen/trofeeën, de toog, de tafels), de interactie aan de toog, de reactie van de aanwezigen als iemand binnenkomt, de groepen die in het café aanwezig
63 zijn, de aanwezigheid van informele leiders, kledij en haardracht, muziek, drank en traktatie, bestellen en bedienen, taalgebruik, genderverhoudingen en hun interactie. Verder werd erop gewezen dat alles belangrijk is tijdens het observeren en dat niets achteraf geschrapt diende te worden aangezien spontane ideeën heel waardevol kunnen zijn bij analyse. Tevens werd aan de observatoren gevraagd zo gedetailleerd mogelijk te zijn in de beschrijvingen en niet te interpreteren.
5. De interviews
5.1 OPZET
Aan de hand van een gestandaardiseerde vragenlijst (Bijlagen 1 en 2) werden in totaal 254 interviews afgenomen. Een interview moest plaatsvinden in hetzelfde café als de observatieopdracht.
5.2 VERLOOP
Aan de respondenten werd gevraagd of ze een uurtje wilden vrijmaken voor een interview. Het merendeel van de respondenten had geen bezwaar, enkelen hadden meer aanmoediging nodig. De belangrijkste aandachtspunten tijdens het interview betroffen de locatie van het café, tijdstip van het interview, beschrijving van de respondent en de reden waarom hij uitgekozen werd. Daarnaast diende het interview bij voorkeur op band opgenomen te worden, moesten ja/nee-antwoorden vermeden worden en diende het ‘napraten’ opgenomen te worden in het transcript. De kwantitatieve gegevens van de geïnterviewden werden verzameld in een matrix (Bijlage 3).
64
6. Verwerking van de observaties en interviews
6.1 HET CODEREN
We weerhielden uit het theoretisch kader zes maatschappelijke functies van een volkscafé: de economische, pathologische, culturele, sociale, democratische en eilandfunctie. Met deze functies in gedachten, en om hun belang en aard te analyseren, werden de observaties en interviews gecodeerd in Atlas-ti. Hierdoor werd meteen een aanzet gegeven tot de latere analyse. Zo werd er in de interviews hoofdzakelijk gecodeerd rond de volgende thema’s: kwantitatieve gegevens, verenigingsleven, sociale netwerken, pathologische, economische, culturele en democratische functie. Verder werden ook codes aangemaakt rond relaties, gender, de cafébaas en relaties buiten het café. Bij het coderen van de observaties werd vooral aandacht besteed aan de locatie, de materiële en de sociale ruimte. Het coderen gebeurde in 2 fases: eerst werden de interviews die afgenomen werden in 2003 gecodeerd, daarna deze die afgenomen werden in 2002. De resultaten werden samengebracht in een boomstructuur (Bijlage 4). Deze boomstructuur werd verfijnd en afgerond in een compleet codeboek (Bijlage 5).
6.2 DE ANALYSE
De analyse nam in feite al een aanvang tijdens het codeerwerk. Vrij snel bleek dat het noodzakelijk was een aantal concepten en benaderingen te specificeren om de analyse van de verkregen data mogelijk te maken. De kwantitatieve gegevens werden ondergebracht in een matrix (Bijlage 3). De verdeling van de steekproef was als volgt: Geslacht Mannen
223
Vrouwen
31
Burgerlijke staat/gezin Gehuwd
96
65 Niet gehuwd met partner
51
Niet gehuwd zonder partner
93
Weduwe/naar
11
Kinderen
166
Geen kinderen
86
Leeftijd 20 – 30 jaar
23
31- 40 jaar
31
41 – 50 jaar
69
> 50 jaar
130
Werksituatie Werkend
141
Werkloos
32
Gepensioneerd
48
Pre/brugpensioen
10
Andere
20
Opleiding Lager onderwijs
47
Middelbaar onderwijs
150
Hoger onderwijs
54
Locatie café Stad
84
Agglomeratie
70
Banlieu
21
Regionale stad
20
Rest
59
Tabel 5.1: Verdeling steekproef
Zijn deze cijfers een realistische afspiegeling van het publiek in de bezochte cafés? Zo blijkt dat er 223 mannen geïnterviewd werden en slechts 31 vrouwen. Het merendeel van de interviews werd dus van mannen afgenomen. Het is mogelijk dat er meer mannen op café gaan dan vrouwen. Anderzijds kunnen de observatoren ook eerder geneigd geweest zijn mannen te interviewen dan vrouwen met als mogelijke verklaring dat het begrip ‘stamgast’ toch nog altijd eerder duidt op een man dan op een vrouw. Tenslotte is het ook mogelijk dat mannen er minder problemen mee hebben geïnterviewd te worden in een café dan vrouwen.
66 Iets meer dan een derde van de geïnterviewden is momenteel gehuwd, de anderen zijn weduwe(naar), gescheiden, hebben een nieuwe vriend(in) of hebben nog nooit een partner gehad. Het merendeel van de respondenten heeft kinderen. Meer dan de helft van de respondenten is ouder dan 50 jaar en 25% van de geïnterviewden is ouder dan 40 jaar, het resterende vierde deel is tussen de 20 en de veertig jaar oud. Het volkscafé is dus duidelijk geen aantrekkelijke locatie voor jongeren. Bovendien blijkt dat de helft van de geïnterviewden niet actief is: werkloos, gepensioneerd, bruggepensioneerd en niet nader bepaald op non-actief. Daarnaast verklaren meer dan de helft van de ondervraagden dat zij een middelbare schoolopleiding genoten. Door de observatoren werd gevraagd of de respondenten een lagere, middelbare of hogere scholing hadden afgemaakt. Vaak werd het scholingsniveau aangeduid als middelbaar terwijl de respondenten enkel een lager middelbare opleiding volgden en de school verlieten op de leeftijd van 14 of 15 jaar. Uiteindelijk blijkt dan uit de cijfers dat waarschijnlijk meer dan de helft van de geïnterviewden enkel een diploma of getuigschrift van het lager middelbaar onderwijs bezitten. Waarschijnlijk kunnen we hier ook een relatie zien met het feit dat het merendeel van de geïnterviewden ouder is dan 50 jaar. Tenslotte werden de locaties van de cafés geanalyseerd en ingedeeld met behulp van de typologie stadsgewesten (Van der Haegen, H., Van Hecke, E., Juchtmans, G., 1991). Als hiërarchie werden weerhouden: de grote stad, de agglomeratie, de ‘banlieu’, de regionale stad en ‘rest’. Meer dan de helft van de bezochte cafés zijn gelegen in de stad, de agglomeratie en de ‘banlieu’ van Antwerpen. We hebben dus hoofdzakelijk te maken met volkscafés in de grootstad Antwerpen. Daarnaast werden nog volkscafés bezocht in enkele regionale steden en op het platteland. Voor de verdere analyse van de data in dit leeronderzoek werd geopteerd voor twee benaderingen. In eerste instantie wordt de analyse gevoerd vanuit het oogpunt van het individu. Welke relaties bestaan er binnen het café, waarom bezoekt men een café, welke rol speelt de cafébaas volgens het individu, hoe verhouden de geslachten zich en welke relaties kent het individu nog buiten het café? Daarnaast onderzoeken we de maatschappelijke rol van het café. Hierin worden de diverse functies die het café vervult, belicht. We onderscheiden een culturele, economische, pathologische en democratische
67 functie en we onderzoeken of het volkscafé daarnaast nog andere belangrijke kenmerken vertoont of andere verwachtingen inlost. Conclusies zullen een antwoord trachten te geven op de onderzoeksvraag: ‘Wat is de betekenis of het belang van het volkscafé in het leven van de bezoeker?’
Hoofdstuk 6. Een individuele benadering
1. Inleiding Het voorbije decennium is het aantal cafés in Vlaanderen sterk afgenomen. Dit neemt niet weg dat het cafébezoek voor vele mensen nog steeds een belangrijke vrijetijdsinvulling is. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de betekenis en het belang van het cafébezoek voor de vaste klant van het volkscafé. Deze vraagstelling wordt ingegeven vanuit een actuele bekommering over de toenemende individualisering en de mogelijke negatieve gevolgen van dit proces voor de sociale integratie en het algemene welzijn van mensen. We hanteren hier een microbenadering met een focus op de vaste bezoeker van het volkscafé: wie zijn de stamgasten van het volkscafé, wat betekent het volkscafé voor hen en op welke manier kan hun leven buiten het café, evenals hun bezoek, aan het volkscafé begrepen worden in termen van sociale integratie? Dit onderdeel van het rapport bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk belicht de stamgast waarbij, naast een schets van de kwantitatieve aspecten zoals leeftijd, scholing en patronen van cafébezoek, niet voorbijgegaan wordt aan een meer kwalitatieve interpretatie van zijn beweegredenen tot het cafébezoek. Hoewel een aantal beweegredenen veelal gelijktijdig voorkomt, kan er een onderscheid gemaakt worden: gaat men op café ter ontspanning, om een leemte op te vullen of zijn de motieven veeleer van praktische aard? In hoofdstuk twee komen de informele sociale netwerken van de stamgast aan bod, met nadruk op de waarde die door de stamgast aan deze banden wordt toegekend. Een onderscheid wordt gemaakt tussen cafégebonden en niet-cafégebonden relaties. In een later stadium worden deze naast elkaar geplaatst om na te gaan of de kenmerken ervan in elkaars verlengde liggen of ze eerder discrepanties vertonen. Zijn trouwe bezoekers van volkscafés mensen die buiten de cafésfeer minder ingebed zijn in een bevredigend netwerk van sociale relaties en dit gemis willen compenseren door middel van cafébezoek? Of maken ze buiten het café juist wél deel uit van een stevig verankerd sociaal netwerk? In het eerste geval kunnen we spreken van een cafébezoek dat een leegte in het privé-leven opvangt en
70 in zekere zin een vervangend integratieve rol speelt. In het tweede geval vormt het cafébezoek eerder een ontspannende aanvulling op het privé-leven. Wat eveneens onze interesse opwekt zijn de relaties die de grenzen van het café overschrijden. Ook de cafébaas komt uitgebreid aan bod. Welke kwaliteiten verwachten stamgasten van een cafébaas? Hoe verhouden beide partijen zich ten opzichte van elkaar en hoe is de band tussen hen? Verder verdient een kleine groep van vaste bezoekers van het volkscafé onze aandacht: de sociaal geïsoleerden. Deze mensen zonder vrienden bezoeken regelmatig het café en we vragen ons af wat de aard van de contacten ter plaatse is. Het onderzoek naar de sociale netwerken van de cafégangers doet verschillende gradaties in relaties verschijnen die we evalueren aan de hand van de beoordelingen van de stamgast alsook in termen van een meer theoretische indeling zoals we die terugvinden bij Lofland. Hiermee sluiten we het tweede hoofdstuk af. In het derde hoofdstuk bekijken we het belang van het volkscafé in het leven van de stamgast en maken we een typologie van de mogelijke caféfuncties. Om het deel af te ronden, wordt de sociaal-integratieve functie van het volkscafé besproken met als uitgangspunt de kenmerken van de relaties die voorkomen binnen en buiten het café. Dat het café een plaats is waar relaties gevormd worden is niet verwonderlijk, alleen geldt dit niet voor alle bezoekers in diezelfde mate of op dezelfde manier. Tot slot wijden we speciale aandacht aan vrouwen in het volkscafé. We trachten de positie en rol van vrouwen in het volkscafé te achterhalen en een licht te werpen op de redenen en patronen van hun cafébezoek en -activiteiten. We gaan dieper in op de verhouding tussen mannen en vrouwen en onderzoeken de vraag of het volkscafé werkelijk een mannenbastion is.
71
2. De bezoeker van het volkscafé
2.1
PROFIEL VAN DE STAMGAST
Er zijn twee mogelijke manieren om een profiel van de doorsnee bezoeker van een volkscafé op te maken: enerzijds op basis van feitelijke kwantitatieve gegevens (objectief), anderzijds op basis van de omschrijving van de bezoekers van het volkscafé (subjectief). Met andere woorden: hoe beschrijven de stamgasten de gemiddelde vaste klant van het volkscafé? Analyse van de kwantitatieve 1 gegevens leert dat de bezoekers van volkscafés overwegend mannelijk zijn. Hoewel de leeftijd van de klanten varieert, situeren de meeste cafégangers zich boven de 40 jaar, met een meerderheid ouder dan 50 jaar. De meerderheid werkt, al zijn – niet onlogisch gezien de hoge leeftijd van de gemiddelde caféganger – gepensioneerden eveneens sterk vertegenwoordigd. De cafégangers zijn laag tot gemiddeld geschoold. De stamgasten van het volkscafé
beschrijven hun collega-cafégangers op verschillende
manieren, al zijn er een aantal omschrijvingen die vaak opduiken. Zo wordt het woord ‘gewoon’ regelmatig in de mond genomen. Men spreekt onder meer van de ‘gewone stand’ en de ‘gewone werkman’. Dit ‘gewone’ wordt door de stamgasten duidelijk onderscheiden van een ‘andere’ categorie mensen, waarmee veelal gedoeld wordt op hoger geschoolden. Het is ‘wij, als gewone, werkende mensen’ tegenover ‘zij, advocaten, architecten, politici…’ Dit onderscheid bevat zelden een waardeoordeel, het is veeleer een neutrale objectieve vaststelling die niet emotioneel geladen is. Dat ‘wij wíj zijn’, en ‘zij zíj’ betekent niet per definitie dat het hier om twee strikt gescheiden werelden gaat. Er is weliswaar een groep die uitdrukkelijk stelt dat ‘het geen kabinetschefs of ministers zijn die hier komen’ en ‘het gelijken zijn die elkaar in het café zoeken’, maar er is eveneens een groep cafégangers die benadrukt dat in het volkscafé beide werelden samenkomen: ‘Alle soorten volk komt hier, van dokwerkers tot grote zakenmensen en plaatselijke politici.’ (I. 58, man, 63 jaar)
I. 29, man, 48 jaar
1
Zie ‘Het onderzoeksopzet’ en de kwantitatieve gegevens
72 Er komen echt alle soorten van volk. Er komt zelfs een chirurg. Die heeft nu toch een goede pre en kan toch naar die chique tavernes gaan, maar toch springt hij hier nu en dan even binnen.
Volstrekt in overeenstemming met de kwantitatieve gegevens geven de meeste cafégangers aan dat het volkscafé overwegend oudere mannen aantrekt. Wel wordt door een groot aantal cafégangers een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de verschillende tijdstippen van de dag: ’s middags zitten er veelal gepensioneerden om te kaarten en mensen die in de buurt werken. Tegen de avond sijpelen vooral mensen tussen de 30 en 50 jaar binnen om na het werk als verzetje een pintje te komen drinken en een praatje te maken. Later op de avond wordt het publiek gevarieerder: het vaste cliënteel aangevuld met ‘mensen van 17 jaar tot 70 jaar’. Tijdens het weekend komen ook vrouwen en jongeren.
2.2
BEWEEGREDENEN VAN BEZOEK AAN HET VOLKSCAFÉ
Dat het caféleven van oudsher een grote aantrekkingskracht op mensen heeft uitgeoefend hoeft geen betoog. De vraag waarom dit zo is, verdient daarentegen wel enige belangstelling. De redenen die cafégangers aanhalen om hun cafébezoek te motiveren zijn velerlei. Het is dan ook duidelijk dat het volkscafé voor de stamgasten heel wat meer betekent dan een openbare ruimte waar men alcoholische dranken kan verkrijgen en consumeren. Ondanks de diversiteit aan drijfveren en het gegeven dat deze door cafégangers veelal in één adem genoemd worden, kunnen we drie algemene groepen beweegredenen onderscheiden. Een eerste grote groep heeft hoofdzakelijk betrekking op de gezellige, ontspannende aspecten van het cafégebeuren: men bezoekt het café omdat het mogelijkheden biedt tot vermaak en sociaal contact. Men zoekt in het bijzonder dat ene café op omdat men er veel mensen kent, er eender wanneer kan binnenvallen en er altijd wel iemand zal vinden om een ‘klapke’ mee te doen. Men voelt zich thuis in het café, er hangt een aangename, gemoedelijke sfeer en men kan er ongedwongen en vrijblijvend persoonlijke relaties ontwikkelen en onderhouden. Een aantal klanten verwijst naar het gevarieerde publiek dat in het café aanwezig is: alle leeftijden, alle klassen; statusverschillen vallen weg zodra men het café betreedt. Ook de volkse sfeer wordt meermaals vermeld. Hiermee doelt men vooral op het elkaar kennen en zich niet anders hoeven voor te doen dan men is. Opvallend is dat de meeste cafégangers nauwelijks belang hechten aan de inrichting van het etablissement. Het café wordt meermaals beschreven als oubollig, ouderwets en alles behalve gezellig,
73 maar ‘dat doet er niet toe’. Een klein aantal klanten zegt uitdrukkelijk voor het bier te komen, op voorwaarde dat het voorgeschotelde glas bier fris en vooral professioneel getapt is. I. 29, man, 48 jaar
Er is altijd volk, je bent er nooit alleen. Je gaat er heen voor het sociaal contact, het gezelschap. Je kan er steeds een klapje doen. Je kan je pintje aan de toog drinken. Iedereen kent iedereen. Het interieur trekt er op niets en toch komt er veel volk
Een tweede groep beweegredenen is eerder van praktische aard. De cafébezoekers vinden het belangrijk dat het café gemakkelijk bereikbaar is, zodat men er kan binnenspringen en niet de auto hoeft te nemen als men gedronken heeft. Anderen zijn lid van een vereniging (biljartclub, wielertoeristenclub,...) met thuisbasis in het café of hopen financieel of electoraal voordeel uit het cafébezoek te putten. Ook de goede prijs-kwaliteitverhouding is een veelgehoorde motivatie. Aanvaardbare kwaliteit tegen een betaalbare prijs staat hier voorop. 2 Een laatste groep beweeggronden wordt ingegeven vanuit een gemis in het persoonlijk leven van de caféganger. Het cafébezoek vult bepaalde noden in uit de privé-sfeer. Zo neemt een groot aantal cafégangers haar toevlucht tot het café om niet alleen te zijn. I. 93, man, 47 jaar
Ik ben alleenstaande. Ik heb geen vrouw of kinderen, dus kom ik op café voor de sociale contacten; een mens kan immers niet alleen leven; een mens heeft andere mensen om zich heen nodig. Hier kan ik al eens een ‘klapke’ doen met mensen die ik goed ken en die anderzijds mij ook goed kennen.
Het doden van tijd en het tegengaan van verveling vallen eveneens onder deze noemer. Dat dit vooral bij werkloze en gepensioneerde cafégangers een veelgehoord motief is wekt geen verwondering. Arbeid brengt structuur aan in de tijdsbesteding. Valt deze arbeid weg, dan verdwijnt ook de tijdsstructuur en voelen mensen zich vaak verloren (De Groof & Elchardus, 2003). De grote hoeveelheid ongebonden tijd raakt niet ingevuld; daarom zoekt men heil in het café. Het cafébezoek vervult veelal een niet te onderschatten functie in het leven van de werkloze of gepensioneerde caféganger. Het biedt niet enkel de mogelijkheid om stress van verveling en nutteloosheid, die mogelijk gepaard gaat met het verlies van de arbeidsrol,
2
Zie ‘De economische functie van het volkscafé’ en ‘De culturele functie van het volkscafé’
74 tegen te gaan. Het biedt de caféganger ook de mogelijkheid zichzelf (zinvol) bezig te houden en kan nieuwe vriendschappen opleveren en in stand (helpen) houden (De Groof & Elchardus, 2003). Voor anderen doet het café dienst als uitlaatklep of verzetje, als middel om thuis even weg te zijn en persoonlijke problemen de rug toe te keren. Het cafébezoek helpt de realiteit te verdrijven waardoor een gemis of bepaalde beperktheden tijdelijk kunnen worden opgeheven.
I. 87, man, 46 jaar
Er wordt hier naar uw verhaal geluisterd, er zal altijd wel iemand zijn die raad kan geven en bovendien zal je voor de tijd dat je hier zit niet meer denken aan alle miserie. Een beter remedie bestaat er toch niet!
2.3.
PATRONEN VAN CAFÉBEZOEK
Consumptie vereist zowel tijd als geld. Niet iedereen met tijd heeft geld en vice versa. Wat het aspect tijd betreft, is het zo dat elk individu iedere week 168 uur te besteden heeft. De grote diversiteit van bezigheden binnen deze 168 uur kan sterk vereenvoudigd worden tot een drietal vormen van tijdsbesteding: verplichtingen, persoonlijke verzorging en vrije tijd. Verplichtingen omvatten de bezigheden die men beroepshalve, voor de studie of in het huishouden verricht. Onder de noemer persoonlijke verzorging vallen persoonlijke hygiëne, eten en slapen. De resterende tijd wordt als vrije tijd aangeduid (SCP, 2001). Het spreekt voor zich dat de hoeveelheid beschikbare tijd die door de caféganger kan worden aangewend voor cafébezoek, in grote mate bepaald wordt door zijn positie op de arbeidsmarkt. Deze arbeidsmarktpositie is eveneens van invloed op het tijdstip van het cafébezoek. Waar gepensioneerden veelal overdag het café bezoeken, verschijnen werkende klanten meestal ’s avonds of tijdens de lunchpauze. Werkt men in ploegen, dan is het tijdstip afhankelijk van wanneer men gedaan heeft met werken. Ook de gezinssituatie van de caféganger speelt een rol. Waar cafégangers met partner en/of kinderen veelal gebonden zijn aan bepaalde afspraken en regelingen binnen de thuissituatie, vertoont het bezoekpatroon van alleenstaande cafégangers veel minder regelmatigheden. De tweede noodzakelijke voorwaarde voor consumptie is geld. Waren welvaart en luxe vroeger steevast voorbehouden aan de elite, dan kan vandaag een groot deel van de bevolking zich meer of beter veroorloven dan het strikt noodzakelijke. Dat restricties uit geldgebrek echter lang niet voor iedereen weggevallen zijn, blijkt uit het feit dat een aantal
75 cafégangers zich laat ontvallen dat ze veel vaker op café zouden gaan mochten ze het zich financieel kunnen veroorloven. Men beschikt wel over voldoende tijd, maar kent een krapte aan geld en moet zuinig omspringen met zijn financiële middelen. Dit gegeven ligt voor velen mee aan de basis van het bezoek aan een volkscafé: een pint is daar nog betaalbaar. Hoewel de frequentie waarmee op café gegaan wordt aanzienlijk varieert, blijkt de grote meerderheid van de cafégangers meerdere malen per week het café te bezoeken. Een grote groep zegt het ‘vaste’ café dagelijks op te zoeken ‘behalve op sluitingsdag’, dan gaat men elders. Slechts een minderheid gaat sporadisch op café. Dat de regelmaat waarmee het volkscafé bezocht wordt zo hoog ligt, kan onder meer verband houden met het opleidingsniveau van de caféganger. Meer opleiding biedt consumenten in beginsel een breder repertoire aan keuzemogelijkheden (SCP, 2001). Lager geschoolden zouden minder alternatieven voorhanden hebben om hun vrije tijd te vullen en desgevallend vaker het volkscafé frequenteren. Ook persoonlijke voorkeur en gewoontevorming kunnen een verklaring bieden: eens gekozen voor en tevreden met een bepaald café, blijft men er heen gaan, zonder verdere behoefte aan variatie. Naast een groep cafégangers met relatief vaste patronen van cafébezoek is er een redelijk grote groep die er geen vast patroon op nahoudt. Men beschikt niet over een vaste dag of tijdstip, maar komt naar het café als men er zin in heeft, zich verveelt, boodschappen gedaan heeft of toevallig passeert. Het maakt niet uit of het een weekdag is of weekeinde en ook de duur van het cafébezoek is variabel. Daarnaast zijn er ook een behoorlijk aantal cafégangers die het op seizoensgebonden bezoeken houden: zo komen duivenmelkers, vanwege het duivenseizoen, vooral tijdens de zomer naar het café. Een bezoek aan het volkscafé duurt ongeveer 1 à 2 uur 3, al dient vermeld dat het aantal stamgasten dat het bij deze eerder korte duur houdt vermoedelijk in de minderheid is. De meeste stamgasten spreken van een uiteenlopende duur. De ene keer springt men binnen en buiten, de andere keer raakt men het café niet uit. Net voor en tijdens het weekeinde lopen de bezoeken meestal uit.
3
Slechts 41 van de 254 geïnterviewde cafégangers vertelden iets over de duur van het cafébezoek. De weergegeven tijdsduur is dus slechts in beperkte mate van toepassing.
76
3. Sociaal netwerk van de caféganger
3.1
INLEIDING
Om een afdoend antwoord te bieden op de vraag wat de betekenis is van het café in het leven van de stamgast, dienen we een blik te werpen op zijn sociaal netwerk. Het belang van sociale netwerken voor het welzijn van mens en maatschappij kwam reeds uitgebreid aan bod. Deze sociale netwerken vormen een bron van sociaal kapitaal en sociale integratie (Machielse,
2003;
Kalmijn,
individualiseringsprocessen,
2002). zijn
Zeker
sociale
in
relaties
een
samenleving
tussen
mensen
onderhevig een
aan
belangrijk
aandachtspunt. De aantasting van de sociale integratie wordt geduid als één van de mogelijke negatieve gevolgen van individualisering. Diegenen die kunnen genieten van de positieve effecten van individualisering hebben dit voor een belangrijk deel te danken aan het sociaal kapitaal waarover ze beschikken. Aangezien het leven van de stamgast zich zowel in private als publieke sfeer afspeelt, worden beide relationele terreinen onder de loep genomen. Zowel de niet-cafégebonden als de cafégebonden relaties worden overlopen en geëvalueerd op hun diepgang en steunverlenende capaciteit. Vervolgens spitsen we de aandacht toe op een weliswaar kleine, maar voor het onderzoek toch belangrijke, groep cafégangers, met name de sociaal geïsoleerden. We besluiten het hoofdstuk met een algemene evaluatie van het sociaal netwerk.
3.2
NIET-CAFÉGEBONDEN RELATIES 4
3.2.1 Inleiding In dit deel richten we onze aandacht op de mate waarin en de manier waarop stamgasten van het volkscafé ingebed zijn in een netwerk van sociale relaties buiten het café. Nietcafégebonden relaties zijn de relaties met partner, familie, vrienden en kennissen buiten het 4
In de interviews van 2002 werd slechts oppervlakkig gepeild naar de contacten van de caféganger buiten het café, in tegenstelling tot de interviews van 2003 waar dit onderwerp veel uitgebreider aan bod kwam. Aangezien het aantal interviews van 2003 vrij beperkt is, met name 100, is ook de verkregen informatie weinig uitgebreid.
77 café, alsook contacten met buren en collega's. Op basis van de kenmerken van deze relaties, zoals gepercipieerd door de stamgast, kan een beeld gevormd worden van zijn geïntegreerdheid in sociale netwerken buiten het café.
3.2.2 Partner Meer dan de helft van de ondervraagde cafégangers (147 op 254) is gehuwd of leeft samen met een partner. Hoewel de meeste stamgasten met partner zeggen graag vergezeld te worden van hun partner bij het cafébezoek, zijn de cafégangers die – altijd – met hun partner op café gaan in de minderheid. De meeste cafégangers gaan alleen naar het café en worden slechts nu en dan door de partner vergezeld. 5 Gaat de partner mee, dan is dit meestal tijdens het weekeinde. Een aantal stamgasten gaat altijd alleen op café. Dit heeft veelal te maken met het feit dat de partner geen interesse toont voor het cafébezoek of voor de kinderen moet zorgen. Het cafébezoek wordt meestal door de wederhelft geaccepteerd en geeft zelden aanleiding tot relationele problemen, op voorwaarde weliswaar dat de afspraken van het thuisfront gerespecteerd worden, zoals afspraken over het uur van thuiskomst en dronkenschap. Worden deze afspraken met de voeten getreden, dan mondt dit wel eens uit in ruzies of woordenwisselingen. In de interviews werd niet uitdrukkelijk gepeild naar de kwaliteit van de relatie met de partner. Dat deze partner in de meeste gevallen wel een steunfiguur vormt, blijkt uit het feit dat vrijwel alle cafégangers, in geval van problemen of ziekte, op hun partner een beroep (kunnen) doen.
3.2.3 Familie De stamgast van het volkscafé onderhoudt doorgaans contacten met (sommigen van) zijn familie in brede zin: (klein)kinderen, ouders, broers, zussen en schoonfamilie. De frequentie van deze contacten varieert sterk, al beperken de meeste contacten zich niet tot bijeenkomsten op feestdagen of familiefeestjes. De stamgast toont zich over het algemeen tevreden over de relatie die hij heeft met de familie. Af en toe gebruikt men de bewoordingen ‘beste vriend’ of spreekt men in superlatieven om de goede band te benadrukken. Een minderheid vindt de band met
5
Zie ‘Rendez-vous en/of trefplaats?’
78 (sommigen van) de familie niet goed; in deze gevallen is er meestal geen contact meer met de familie. Slechts een enkeling heeft, ondanks de slechte band, nog wel contact met de familie. Een goede familieband wordt in sterke mate getypeerd door een grote mate van intimiteit en respect. Men is op elkaar betrokken, kan bij elkaar terecht en op elkaar rekenen. Men weet veel van elkaar en kan gezellig met elkaar samen zijn. De band is sterk en overleeft meestal occasionele ruzies. Heeft de stamgast geen partner, dan kan hij in de meeste gevallen terugvallen op familie ingeval van problemen. Ook voor praktische zaken wordt vaak een beroep gedaan op de familie. Zo doet de familie veelal de boodschappen in geval van ziekte. Is er wel een partner, dan gaat men slechts in tweede instantie bij de (aangetrouwde) familie te rade. De moeder wordt, zowel door vrouwen als mannen, vaak beschouwd als vertrouwenspersoon of zelfs als beste vriendin. Mannelijke cafébezoekers kunnen hun problemen vaak ook kwijt aan hun broer of schoonbroer. I. 221, man, 46 jaar
Ik heb ne hele goeie band met mijn broer. We zijn met vijven en mijn broer, ik zijn de jongste maar m’n broer die juist voor mij is, ja, da’s twee handen op ene buik en euh, da’s wekelijks dat wij met mekander optrekken. Ook met mijn moeder en mijn vader heb ik nen hele goeie band.
Enkele stamgasten hebben geen contact meer met (sommigen van) hun familie. Dit is veelal een keuze die gemaakt werd naar aanleiding van onenigheid of geschillen in het verleden waardoor de band verwaterd is. Men heeft ‘nooit veel aan de familie gehad’ of ‘kon er nooit iets goeds voor doen’. Sommigen vinden dat hun familieleden uit de hoogte doen of ruziestokers zijn. Soms heeft men geen contact meer met familieleden omdat deze te ver wonen.
3.2.4 Vrienden en kennissen De meeste stamgasten van het volkscafé hebben vrienden buiten de cafésfeer. Vaak zijn het mensen die men niet in het café heeft leren kennen en daar ook niet ontmoet. Het zijn jeugdvrienden of mensen die men kent van de sportclub of een vereniging. Met deze vrienden organiseert men verschillende activiteiten: men gaat samen op café, restaurant of men gaat er thuis eten, mee sporten, naar de bioscoop of het theater. Er wordt ook samen
79 op vakantie gegaan. De vrienden buiten de cafésfeer worden, ongeacht de frequentie van het contact, vaak goede vrienden genoemd. Eigen aan en essentieel voor deze vriendschap zijn vertrouwen, eerlijkheid en luisterbereidheid. Men kent elkaar vaak lang(er) en goed, men kan met elkaar praten en op elkaar rekenen. Problemen worden veelal samen opgelost, interesses gedeeld, men voelt zich zielsverwanten en maakt samen plezier. I. 252, man, 50 jaar
Wa maakt goei vrienden? Mensen waar ge allez ja, iet aan kwijt kunt; die ge vertrouwt. Waarvan ge weet da ze u zeker, hoe zal ik zeggen, nie in ’t zak zullen zetten. Allez ja, waarda ge iet aan kwijt kunt, waarda ge iet kunt aan vragen en die u kunnen helpen.
Kent men elkaar minder goed en zijn de contacten eerder oppervlakkig, dan spreekt men van kennissen, hoewel het verschil in woordgebruik niet altijd consequent gehanteerd wordt door de stamgast. 6
Deze kennissen resulteren onder meer uit lidmaatschap in dezelfde
sportvereniging. Soms zijn het kennissen uit de jeugdjaren of ex-collega's waar men af en toe mee optrekt, maar waarmee de band niet hecht is. Men ziet elkaar op regelmatige basis, maakt plezier maar dieper gaat de band niet. Men praat wel met elkaar, maar persoonlijke zaken worden niet verteld. Er is minder engagement en geen sprake van een sterke intieme vriendschapsband. Men doet bij problemen eerst en vooral beroep op familie, in tweede instantie spreekt men de vrienden aan. Een grote groep kan bij vriend(in) of vrienden terecht in geval van persoonlijke problemen. Men vindt een luisterend oor en goede raad bij elkaar. Daarnaast zegt een aantal mensen ook bij hun vrienden te kunnen aankloppen ingeval van financiële problemen en voor het lenen van bepaalde gebruiksvoorwerpen. Een erg kleine, maar niet te verwaarlozen, groep stamgasten zegt helemaal geen vrienden buiten het café te hebben. Dit zijn zowel mensen met partner en familie, als mensen zonder partner en familie. 7
3.2.5 Collega’s en buren Contacten met collega's worden een aantal keren spontaan vermeld. Doorgaans worden deze contacten positief tot zeer positief beoordeeld. Met deze collega’s wordt veelal buiten het café afgesproken om bijvoorbeeld samen op stap te gaan. Ook in het café wordt 6 7
Zie ‘(Café)kennis, vriend, goede vriend: wereld van verschil of kwestie van woordgebruik?’ Zie ‘Sociaal geïsoleerden’
80 afgesproken om samen na het werk nog een aantal zaken te bespreken of gewoon te verpozen. Een enkeling gaat met collega’s op vakantie. Hoewel de band met collega’s vaak als goed wordt bestempeld en veelal de kenmerken van een vriendschapsrelatie vertoont, worden collega’s slechts zelden als (goede) vrienden beschouwd. Men spreekt veeleer van ‘goede collega’s’. Dit wekt de indruk dat de grens tussen werk en privé op de een of andere manier bewaakt wordt: collega’s blijven in de eerste plaats aan het werk gerelateerd terwijl ‘vrienden’ zich in de privé-sfeer situeren. Degenen die collega’s wel als goede vrienden zien, beschrijven ze als toffe mensen waar men goed mee kan opschieten en ingeval van problemen ook bij terechtkan. Hier en daar spreken stamgasten ook over contact met buren, maar doorgaans wordt hier niet uitgebreid op ingegaan. Het contact met buren varieert van oppervlakkig tot vriendschappelijk. Oppervlakkig is het contact dat zich beperkt tot een goedendag en een kortstondig praatje. Anderen beschouwen de buren niet als intieme vrienden, maar als mensen die men regelmatig ziet en waarmee men zich kan amuseren. In enkele gevallen worden de buren ook wel eens vrienden genoemd. Het zijn toffe mensen die men, omdat men al heel lang naast elkaar woont, vrij goed kent. Buren worden meestal niet vermeld als bron van hulp of steun ingeval van relationele of financiële problemen. Voor het lenen van materiaal en het verhelpen van praktische problemen wordt daarentegen wel een beroep op hen gedaan. I. 166, man, 51 jaar
Aja, die geburen die zien ik bij os thuis hé. ’t Is nè ni da we de deur bij mekander platlopen, mar ne goeiedag of een kort klapke as ge toevallig samen buitenkomt kan er altij wel af (…).
3.3 CAFÉGEBONDEN RELATIES
3.3.1 Inleiding Hier worden de relaties van de stamgasten met andere cafégangers bekeken, zowel binnen als buiten het volkscafé. Ook de manier waarop men het café betreedt wordt toegelicht. Concreet gaat het om personen waarmee men op café gaat en het feit of er al dan niet met anderen in het café wordt afgesproken. De kenmerken van en de relaties met de cafébaas komen eveneens uitgebreid aan bod. Op basis van deze aspecten kunnen we ons een idee vormen van de manier waarop en de mate waarin het café een integratieve functie vervult.
81
3.3.2 Rendez-vous en/of trefplaats? Mensen vinden op twee manieren de weg naar het café: of men spreekt er af met mensen die men (van buitenaf) kent, of men gaat naar het café in de hoop of veronderstelling daar een aantal bekenden aan te treffen. In het eerste geval fungeert het café als rendezvousplaats, in het tweede geval als trefplaats. Hoewel geregeld afgesproken wordt met mensen van buitenaf (vrienden, collega’s, familie), is het duidelijk dat het volkscafé in de eerste plaats dienst doet als trefplaats voor aanwezigen. De meeste stamgasten gaan alleen naar het café. Dit alleen binnenkomen wordt niet als een probleem ervaren omdat men ervan uitgaat dat er altijd wel een bekend gezicht in het café aanwezig zal zijn. Is dit toch niet het geval, dan kan men altijd terecht bij de cafébaas/bazin. Het niet afspreken heeft bovendien als groot voordeel dat men in de eigen tijdsplanning geen rekening hoeft te houden met anderen. Men trekt naar het café als en wanneer het uitkomt en verder ziet men wel.
I. 161, man, 55 jaar
‘t Is zo, ik ken hier heel veel mensen, dus gelijk wanneer da'k hier binnenstap, 't maakt feitelijk ni echt uit wanneer of om hoe laat, ik zal hier altijd wel iemand kennen, al is't gewoon maar de cafébaas. Dus ik kom eigenlijk zo goed als altijd alleen naar hier, ik spreek dus nooit ni op voorhand af met iemand.
3.3.3 Cafégangers onderling
Aard van het contact Stamgasten beschouwen andere klanten niet vaak als vrienden maar eerder als ‘cafékennissen’ of ‘cafévrienden’. 8 Men kent elkaar doorgaans al langer, maar de band is redelijk oppervlakkig. I. 97, man, 54 jaar
Vrienden zou ik ze niet zo direct noemen. Het is niet zo dat ik ze buiten het cafébezoek nog zie of zo. Ik zie ze in het café en af en toe sla ik met hen eens een praatje maar meer ook niet. Het zijn gewoon mannen waarmee je een leuke babbel kan doen.
8
Zie ‘(Café)kennis, vriend, goede vriend: wereld van verschil of kwestie van woordgebruik?’
82
Het oppervlakkige karakter van de relatie blijkt onder meer uit de gesprekken die tussen de cafégangers gevoerd worden. Intieme onderwerpen of gesprekken komen weinig aan bod. Men gaat op café om gezellig te keuvelen over koetjes en kalfjes en plezier te maken. Men lucht wel eens zijn hart maar gaat niet bij medecafégangers raad vragen ingeval van persoonlijke
problemen.
Hier
heeft
men
geen
behoefte
aan
of
men
acht
de
vertrouwensband niet optimaal. Of men, indien gewenst, al dan niet bij andere klanten om raad zou kunnen gaan, komt niet tot uiting in de interviews. Gaat het om problemen van praktische aard, bijvoorbeeld het lenen van materiaal, dan menen de meeste stamgasten een beroep te kunnen doen op hun medecafégangers. Dit betekent niet dat men zich in dergelijke situaties ook effectief tot deze mensen wendt. Meestal doet men eerst een beroep op het beschikbare netwerk buiten het café, met name familie en vrienden. Een aantal stamgasten zegt het materiaal zelf in huis te hebben of dit te zullen aankopen indien nodig. Als andere klanten moeten verhuizen of er een boodschap voor iemand gedaan moet worden, dan wordt regelmatig een hand toegestoken. De stamgasten die zeggen een oppervlakkige band te hebben met de andere klanten hebben weinig tot geen actief contact met hun medecafégangers buiten het café. Men loopt elkaar wel eens tegen het lijf in winkels, op de wekelijkse markt, tijdens sportwedstrijden of men ontmoet elkaar in het kader van bepaalde activiteiten (bijvoorbeeld lidmaatschap van dezelfde vereniging), maar verder gaat het niet. Het eigenlijke contact dat op deze momenten plaatsheeft, blijft beperkt tot een vriendelijke groet of een korte, sociale babbel. Een minderheid van de stamgasten met oppervlakkige contacten in het café zegt wel eens met andere klanten naar de voetbal te gaan, samen een pintje te pakken of uit eten te gaan. De oppervlakkigheid van de contacten verhindert niet dat de stamgast toch een zekere voldoening put uit zijn caférelaties. Sterker: net het feit dat de contacten oppervlakkig zijn, lijkt ervoor te zorgen dat men zich veelal goed voelt in elkaars gezelschap. Men koestert geen grootse verwachtingen ten aanzien van elkaar; er zijn geen verplichtingen of verantwoordelijkheden. De contacten zijn vrijblijvend, ontspannen, aangenaam en gezellig en geven veelal aanleiding tot de vorming van quasi-primaire en intiem-secundaire relaties (Lofland, 1998). 9 I. 100, man, 21 jaar
Hier zijn dat vooral ‘mannen’ dat ik al een paar jaar ken, en dan is het normaal dat je elkaar wel respecteert, en dat je joviaal met elkaar omspringt hé. Maar daar blijft het bij. 9
Zie ‘Relaties ontleed’
83
Voor een kleiner maar opvallend aantal stamgasten gaan de contacten in het café dieper. Men spreekt van (een aantal) échte of goede vrienden. Ofwel was men reeds met elkaar bevriend vóór men naar het café kwam, ofwel is men op café goede vrienden geworden. In het laatste geval is er sprake van een geleidelijke overgang van oppervlakkige cafécontacten naar hechte vriendschapsrelaties. Intiem-secundaire relaties zijn geëvolueerd tot primaire relaties (Lofland, 1998). Kenmerkend voor de vriendschapsband is dat men elkaar goed kent, vertrouwt, over alles met elkaar kan praten en voor elkaar door het vuur gaat. Men kan steeds bij elkaar terecht voor steun, goede raad en hulp. Publieke en private sfeer vloeien in elkaar over: men spreekt thuis af, gaat samen op restaurant of plant uitstapjes naar het theater, de bioscoop of een tentoonstelling. Sommige cafégangers gaan zelfs samen op vakantie. I. 17, man, 26 jaar
Ja het zijn mensen waar ik geregeld mee aan de toog hang en die mogen mij in het weekend, of het is eender wanneer bellen als ze problemen of zo hebben. Ik zal altijd proberen om er iets voor te doen. We gaan af en toe eens samen eten of naar het toneel. Soms gaan we ergens anders iets drinken of we helpen elkaar met een verhuis of een verbouwing.
Houding ten opzichte van nieuwkomers De meeste stamgasten geven aan dat er zich doorgaans niet zoveel nieuwe mensen aanbieden in het café. Gebeurt dit wel, dan wordt er meestal op een stereotiepe wijze gereageerd: de nieuweling wordt vluchtig aangekeken, men vraagt zich onderling af wie hij is en wat hij in het café komt zoeken. Als blijkt dat niemand de nieuwkomer kent, wordt het onderwerp gesloten en keert men terug tot de orde van de dag. Toch zijn er elementen die de houding ten opzichte van nieuwkomers mee kleur geven. De ligging van het volkscafé is in die zin belangrijk. Wanneer het café bijvoorbeeld ergens op een knooppunt ligt van wandel- en fietsroutes of wanneer het iets centraler gelegen is, zeker in Antwerpen, bestaat de kans dat er al eens ‘toeristen’ binnenwaaien. Hier is het onderscheid tussen vaste en niet-vaste klanten zeer groot en dit op alle vlakken. Waar de stamgasten meestal gehuld zijn in een doordeweekse outfit, blijken de ‘toeristen’ een iets jongere en sportieve look te hebben. Zeer vaak komen de toevallige voorbijgangers enkel wat verpozen zonder de intentie te hebben zich te integreren. Ook de stamgasten doen weinig tot geen moeite om de nieuwkomer te betrekken. Elke partij weet dat het hier gaat
84 om een tijdelijke, vluchtige en vaak slechts eenmalige ontmoeting; er moet verder geen tijd in worden geïnvesteerd. Het gaat hier werkelijk om mensen, ‘first-timers’, ‘customers’ (Lofland, 1998) of ‘overige bezoekers’ (Karsten, 1996), die min of meer toevallig in het desbetreffende volkscafé belanden. Meestal beperkt hun aanwezigheid zich tot het consumeren van een drankje en/of even op adem komen. Hun enige motivatie is er even tussenuit te zijn. Vandaar dat de aanwezigheid van die klanten eerder anoniem is. Hun aanwezigheid heeft geen, of slechts een beperkte, invloed op de identiteit van het café. Hierdoor is de interactie tussen stamgasten en ‘nieuwkomers’ en de interactie tussen de cafébaas, het bedienend personeel en de ‘nieuwkomer’ eerder gering en getuigt ze van weinig diepgang. Mensen die regelmatig het volkscafé bezoeken en op die manier het volkscafé kleur en een identiteit geven, worden vaak ‘stamgasten’ genoemd. De niet-stamgasten worden als gewone klanten beschouwd. De omgang met klanten gebeurt gestandaardiseerd en de relatie tussen de cafébaas en de klant is transformeerbaar: dezelfde handelingen en gedragingen kunnen eveneens worden toegepast op andere klanten. In een dergelijke relatie tussen de cafébaas en een ‘nieuwkomer’ wordt de ‘nieuwkomer’ in het begin zeker niet in zijn geheel als persoon bij de zaken betrokken. Enkel die aspecten van de persoon die relevant zijn voor de interactie krijgen de aandacht. Vandaar dat de cafébaas en/of het -personeel zich meestal beperken tot een korte doch beleefde groet, het opnemen en het brengen van de bestelling. Dit gebeurt op een vriendelijke wijze; verdere intenties zijn er voorlopig niet. De communicatie verloopt oppervlakkig. De nieuwkomer wordt door iedereen vervolgens met rust gelaten. I. 53, man, 52 jaar
Een niet echte klant is iemand die er niet echt veel binnenkomt. Die neemt plaats en die wordt wel vriendelijk bediend hé, pas op, die zijn best wel welkom hoor, maar dan wordt er toch wel eens efkes gekeken van wat komt die hier doen. De cafébazin vraagt wat hij of zij drinkt en die wordt correct behandeld en die laten we dan verder doen, hé.
Naast de locatie van het volkscafé zijn nog andere factoren vaak belangrijk en hebben ze eveneens een bepaalde invloed op het wel en wee van het volkscafé. Zo kunnen plaatselijke feesten als jaarmarkten, kermisdagen en dergelijke het normale leven in een volkscafé verstoren. Het gebeurt dat de stamgasten zich op deze dagen minder laten zien omdat de vaste gewoontes en patronen worden verstoord. Ook in dit geval gaat het om een groep van bezoekers die quasi geen impact heeft op het volkscafé. De ontmoetingen zijn ook hier vluchtig. De intensiteit en de betrokkenheid van de interactie zijn zeer laag. Van een relatie
85 is amper sprake. Hoewel de interactie met de nieuwkomer slechts oppervlakkig en zeer fragmentair is, stelt het merendeel van de stamgasten zich niet negatief op ten opzichte van nieuwkomers. Er is zelfs een zekere bereidheid van de meeste vaste klanten om toenadering te zoeken en hen desgevallend op te nemen in de kliek, op voorwaarde weliswaar dat deze duidelijk laat blijken dat hij tot de groep wil toetreden. I. 51, vrouw, 48 jaar
En wat bedoel je met ‘aanvaard’? Als hij dan in de groep wordt opgenomen. Hij moet wel tonen dat hij het wil natuurlijk. Dat gaat niet vanzelf hé!
Het is evident dat deze positie niet zomaar verkregen wordt, dat vraagt hoe dan ook een inspanning. Toch is het zeker niet zo dat de rollen vastliggen. Er is dus sprake van een continuüm. Links van het continuüm hebben we de vluchtige ontmoetingen, de ‘nieuwkomer’ die als het ware nog vreemd is aan de zaak. Hij heeft nog geen krediet opgebouwd. Derhalve is de onderlinge communicatie kort, eerder zakelijk en de persoonlijke bevrediging relatief klein. Hoe meer we naar rechts van het continuüm schuiven hoe meer de mensen van elkaars aanwezigheid genieten. De contacten duren langer en de ‘cafévriendschappen’ worden sterker. Maar ook dan heeft een dergelijke relatie niet veel meer om het lijf dan het plezier van het samenzijn. Voor een beperkte groep groeit dit zelfs uit tot sterkere, meer affectieve zelfs intiemere, relaties. Het is opvallend dat de plaats waar de nieuwkomer zich installeert in het volkscafé van belang is. Indien de nieuwkomer zich aan de toog plaatst, is de kans relatief groot dat hij wordt aangesproken en betrokken wordt door de stamgasten. De meeste stamgasten bevinden zich immers aan de toog of in de onmiddellijke buurt ervan. Het valt op dat zij enigszins vaste posities innemen. De positie die de cafébezoeker inneemt wordt vaak ruimtelijk bepaald. De stamgast bevindt zich in hoofdzaak het dichtst bij de toog. Deze plaatsen zijn bijzonder gegeerd omdat men daar een overzicht heeft over het ganse café. Dit laat stamgasten toe om zodra er iemand binnenkomt deze in het vizier te houden. Ook al is het niet zo dat men zijn plaats opeist als blijkt dat iemand anders zijn stoel en/of tafel heeft ingenomen. Wel is duidelijk dat de meeste stamgasten bij voorkeur ‘hun’ plaats innemen. Zo gebeurt het dat voor ze, indien hun eigen stek ingenomen is, eerst een andere plaats kiezen, doch eenmaal hun ‘eigen’ stoel/tafel vrijkomt, verlaten ze hun oorspronkelijke plaats om hun vertrouwde plaats in te nemen.
86 I. 52, man, 54 jaar
Waar is uw vaste plaats dan? Op de bancet tegen de muur, rechts van de toog. Als ze bezet is, dan neem ik mij een stoel en zet ik er mij bij. En als ze weer vrij is, dan zet ik er mij onmiddellijk op.
Literatuur hieromtrent bevestigt dit en merkt op dat plaatsen aan de toog vaak gereserveerd zijn voor de stamgasten (Smith, 1985). Stamgasten hebben eigenlijk een soort verworven positie. In de loop der jaren hebben ze rechten opgebouwd. Door hun sterkere band met de cafébaas en andere stamgasten is hun impact op het cafégebeuren veel groter en indringender. Het zijn de stamgasten die de cultuur van het café vestigen en controleren. Enkele stamgasten leken ietwat argwanend te staan tegenover nieuwkomers. Dit betrof vaste biljarters die vreesden dat nieuwkomers beslag zouden leggen op de biljarttafels waardoor de eigen speelkansen zouden afnemen. I. 57, man, 66 jaar
Vooral degenen die aan het biljarten zijn denken al snel: ‘oeioei, weer een biljarter, ik zal moeten oppassen, of ik heb straks geen biljarttafel meer.’
Het valt op dat er aan de toog heel wat gedronken wordt. In vergelijking met diegenen die aan een tafeltje zitten is dit zelfs beduidend meer. Zoals reeds aangegeven, bevinden de meeste stamgasten zich aan de toog. Velen onder hen hebben over de jaren een stevige relatie met elkaar opgebouwd. Lofland vestigt de aandacht op de intiem-secundaire relaties die tot stand komen. Het gaat om een soort relaties die bijna altijd positief te noemen is op emotioneel vlak (Lofland, 1998). De ontmoetingen zijn meestal aangenaam. Men vindt het fijn om bij elkaar te zijn. Zo wordt er aan elkaar aan de toog heel wat getrakteerd. Meestal wordt dit als aangenaam ervaren, soms echter wordt het al eens te veel. Maar de verwachtingen gegroeid uit de soort relaties die men intussen heeft opgebouwd, noopt de vaste klant in dit geval toch mee te doen. I. 53, man, 52 jaar
Trakteren,ja, zeker als ge aan de toog zit hé, dan kunt ge daar niet onderuit ook hé, ge kunt niet iedere keer weigeren om mee te drinken. En dan moet ge er zelf ene teruggeven, want anders is het precies of ge wilt profiteren en dat gaat ook niet hé?
Het gebeurt dat nieuwkomers, in contact met vaste klanten, getrakteerd worden door deze vaste klanten. Het is overdreven te stellen dat dit het enige middel zou zijn om ‘nieuwkomers’ te testen, doch ook hier knopen stamgasten zekere verwachtingen aan vast.
87 Als blijkt dat de betrokkene op zijn beurt een drankje betaalt, dan heeft hij een goede indruk nagelaten. In het andere geval heeft hij een slechte beurt gemaakt. I. 103, man, 60 jaar
We trakteren hem op een pintje en als hij terug trakteert, is het al geen gierigaard.
Nieuwkomers die plaatsnemen aan een tafel worden meestal met rust gelaten. Het feit dat men die locatie verkiest, laat meestal blijken dat men niet geïnteresseerd is in de stamgasten. De interactiemogelijkheden zijn beperkter. Ze worden niet echt buiten gekeken maar op een warme appreciatie en benadering hoeven ze in het begin niet te rekenen. I. 110, vrouw, 39 jaar
Wij kennen die mens misschien niet, maar we laten hem dan ook wel gerust.
Ook de cafébaas past zijn rol aan en stelt zich meestal formeler op. De nieuwe klant wordt echter even goed bediend. Sommige vaste klanten menen zelfs dat nieuwkomers een iets vluggere bediening krijgen omdat de cafébaas ervan uitgaat dat stamgasten het niet zo erg vinden eventjes te wachten op hun drankje. I. 136, man, 24 jaar
Ik denk da da wel ’t zelfde is, ik denk zelfs da niet-bekende mensen sneller bediend zullen worden, omdat die denk ik ook nie altijd begrijpen dat bijvoorbeeld druk is en da ne vaste klant da ni erg vindt om dan efkes vijf minuten te wachten.
Het valt op dat de cafébaas nieuwe klanten beleefd en correct behandelt. Dit wijst op het meer formele karakter. Een nieuwkomer kan niet genieten van sommige ‘voordelen’ die sommige stamgasten wel hebben. Op de ‘poef’ drinken is voor de stamgast vaak een ‘verworvenheid’ terwijl dit voor nieuwkomers uit den boze is. De cafébaas zal ook gemakkelijker de al of niet wettelijke regels willen toepassen. Klanten, en dus geen stamgasten, worden sneller de deur gewezen wanneer ze lastig doen of krijgen op zijn minst een aantal directe hints wanneer ze zich niet conform de regels van het volkscafé gedragen. Klanten die volgens de cafébaas reeds meer dan genoeg gedronken hebben, moeten niet rekenen op begrip. De meeste volkscafés hebben een vaste kern stamgasten die amicaal met mekaar omgaat; door het feit dat ze elkaar door en door kennen verlopen de ontmoetingspatronen eerder
88 routineus. Mensen gaan staan of zitten op hun normale plaats. Vandaar dat nieuwkomers in elk geval steeds opvallen. I. 52, man, 54 jaar
Ik merk dat onmiddellijk als dat gene van hier is. De vaste klanten zien dat direct.
Het is echter niet zo dat niet-vaste klanten a priori worden miskend. Ze worden eventjes door de stamgasten bekeken, vervolgens door de cafébaas bediend, voor de rest worden ze echter ongemoeid gelaten. I. 53, man, 52 jaar
Een niet echte klant is iemand die er niet echt veel binnenkomt. Die neemt plaats en die wordt wel vriendelijk bediend hé, pas op, die zijn best wel welkom hoor, maar dan wordt er toch wel eens efkes gekeken van wat komt die hier doen. De cafébazin vraagt wat hij of zij drinkt en die wordt correct behandeld en die laten we dan verder doen hé.
Slechts in een beperkt aantal gevallen worden de nieuwkomers extra in de gaten gehouden. Dit gebeurt in hoofdzaak wanneer ze zich totaal anders gedragen dan verwacht. In een vorige passage bleek reeds dat stamgasten hun stempel drukken op het reilen en zeilen van het volkscafé. Dit maakt dat stamgasten nieuwkomers hoe dan ook op een andere wijze benaderen. Zeker wanneer het rolpatroon volledig door elkaar wordt geschud. Stamgasten van volkscafés waarvan de meerderheid toch niet meer piepjong is -uit de analyses blijkt dat de meeste stamgasten minstens de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt – kijken ietwat vreemd op als jonge mensen in het betrokken café neerstrijken. Zeker wanneer die jongeren dan ook nogal luidruchtig zijn, kunnen ze op weinig bijval rekenen van de normale klanten. Al is het zeer de vraag of die nieuwkomers daarop aansturen. Hun interacties blijven uitsluitend binnen hun eigen groep. Zelfs de rol van cafébaas beperkt zich uitsluitend tot het regelmatig brengen van de gevraagde consumpties. O. 438
De interactie beperkte zich louter binnen de eigen groep. Het contact met de barman was puur formeel, geen persoonlijke praatjes maar louter bestellen en betalen.
Aangezien vrouwen in het volkscafé in de minderheid zijn en het onderzoek aantoont dat vrouwen minder vaak alleen een volkscafé bezoeken 10, ligt het voor de hand dat vrouwen
10
Zie ‘Vrouwen in het volkscafé’
89 die vreemd zijn aan het betrokken volkscafé bijzondere aandacht krijgen. Ze worden vaak van kop tot teen bekeken. Seksueel getinte opmerkingen worden wel eens gemaakt door de stamgasten. Er komen echter weinig vrouwelijke nieuwkomers het volkscafé binnen, uitgezonderd de vrouwelijke studenten die in het kader van hun opdracht volkscafés dienden te bezoeken. Ook hier viel het op dat deze op een bijzondere manier werden ‘verwelkomd’. Kortom, nieuwkomers worden hoe dan ook op een bijzondere wijze ontvangen. De plaats die men inneemt in het café, de houding van de nieuwkomer, het tijdstip en de omstandigheden van het bezoek, zelfs de ruimtelijke ligging van het café, staan de stamgasten en cafébaas toe een zekere vorm van actie en interactie te ondernemen.
Roddels In het volkscafé wordt vaak geroddeld, net als vroeger het geval was (Hey,1986). Dat de negatieve bijklank van het woord door cafégangers sterk wordt aangevoeld, blijkt uit het feit dat het meestal ‘vooral de anderen’ zijn die de roddelkroon spannen. Roddelt men zelf ook, dan is het ‘toevallig’, onschuldig en zeker niet slecht bedoeld. Een aantal cafégangers geeft expliciet aan regelmatig met de andere klanten mee te roddelen en te lachen, zonder zich (volledig) te kunnen vinden in wat door de andere klanten wordt gezegd. Deze drang tot conformering doet vermoeden dat het voor de caféganger steeds verkieslijker is om deelgenoot te zijn van roddelpraat, dan er zelf het onderwerp van uit te maken. Het besef dat de boze tongen blijven ratelen als men zelf het café verlaten heeft, doet aan deze drang tot conformering geen afbreuk. De onderwerpen waarover geroddeld wordt, zijn legio: ‘dat iemand in den bak gezeten heeft, dat iemand altijd zat is, dat iemand zijn elektriciteit is afgesloten, of dat iemand alle dagen ontvangt, omdat ze daar elke dag een andere man zien binnengaan. Dus de meest gekende onderwerpen.’ (I. 55, vrouw, 54 jaar) Over de verschillen tussen mannen en vrouwen inzake roddelgedrag zijn de cafégangers het niet helemaal eens, al zegt de meerderheid dat de frequentie waarmee mannen en vrouwen roddelen vrijwel even hoog ligt. De manier waarop geroddeld wordt, verschilt daarentegen wel aanzienlijk. Zo stellen meerdere stamgasten dat de roddels van vrouwen valser en nijdiger van intonatie zijn en die van mannen meer rechtuit.
90 Ruzies en vechtpartijen Het is opmerkelijk dat er, althans volgens de stamgasten, in volkscafés weinig tot geen ruzies voorkomen. Luidruchtige woordenwisselingen en verhitte discussies doen zich uiteraard wel voor, maar deze ontaarden zelden in een ruzie. Een en ander is te verklaren doordat de vaste cafégangers, die vaak reeds jaren bevriend zijn, elkaars gevoelig- en zwakheden kennen en weten welke gespreksonderwerpen best vermeden worden. Ontstaat er toch een ruzie, dan stellen omstanders alles in het werk om de lieve vrede te bewaren en de aangename sfeer in het café te herstellen. De ruzies zijn meestal dan ook van korte duur. I. 16, man, 52 jaar
Echte ruzies komen gelukkig niet zo veel voor, maar het kan wel eens gebeuren dat een gesprek tussen enkele aanwezigen uitmondt in een hevige discussie. Dat kan over de meest uiteenlopende zaken gaan: over politiek, iemands werk.… Vorige week was er een hevige discussie over het gebruik van antibiotica, maar het kan even goed gaan over het Eurovisiesongfestival.
Tot vechtpartijen of geweld komt het vrijwel nooit. Gebeurt dit toch, dan is dit vrijwel altijd te wijten aan onbekende klanten die in het café ‘wat ambras komen zoeken’. Slagen de vaste klanten er niet in om eigenhandig de gemoederen te bedaren, dan zet de cafébaas de vechtende klanten op straat.
3.3.4 De cafébaas
Op café voor de cafébaas? Hoewel de figuur van de cafébaas een veelgenoemde reden is om op café te gaan vormt deze zelden de enige drijfveer. De cafébaas kan op verschillende manieren aanzetten tot cafébezoek: een aanzienlijk aantal cafégangers kent de cafébaas van vroeger: als voormalig klasgenoot, jeugdkameraad of ex-collega. Voor anderen is de cafébaas door de vele jaren cafébezoek een goede kennis of vriend geworden. Deze vriendschap ligt mee aan de basis van het cafébezoek. De weinige klanten die uitsluitend voor de cafébaas het café bezoeken doen dit slechts sporadisch, bij wijze van vriendschappelijk gebaar of om de cafébaas te plezieren.
91
Relatie klant – cafébaas De band met de cafébaas wordt door de stamgasten algemeen omschreven als ‘goede kennis’ of ‘goede vriend’. Het ontbreken van een duidelijk inhoudelijk kwalitatief verschil tussen beide doet echter vermoeden dat het onderscheid niet veel meer is dan een kwestie van terminologie. 11 Het ‘goed kennen’ van de cafébaas verwijst veelal naar ‘lange tijd kennen’ en gaat meestal niet verder dan dat de cafébaas de klant bij voornaam noemt, weet wat deze drinkt en geregeld een praatje met hem maakt. Bestempelt men de relatie als vriendschap, dan heeft dit vooral betrekking op het feit dat men goed met de cafébaas kan praten. De vriendschapsrelatie met de cafébaas verplaatst zich zelden van de publieke naar de private sfeer. Is er toch contact buiten het café, dan gebeurt dit hoofdzakelijk tijdens activiteiten die aan het café verbonden zijn, zoals tijdens voetbalwedstrijden. In geval van ziekte of praktische problemen roept men zelden de hulp in van de cafébaas. Bij emotionele problemen gaat men vaker bij hem te rade, al blijft ook dit vrijwel altijd beperkt tot een weinig diepgaand 'hartje luchten’ aan de toog. De weinige klanten die de relatie met de cafébaas als oppervlakkig bestempelden, waren op het moment van het interview toevallig in het café aanwezig of verklaarden het café slechts sporadisch te bezoeken.
Kwaliteiten van een goede cafébaas Onder de stamgasten bestaat een algemene consensus over de kwaliteiten waarover een cafébaas moet beschikken om als ‘goed’ te worden bestempeld. Een cafébaas is goed wanneer deze altijd openstaat voor een praatje, een luisterend oor biedt, sympathiek, discreet en correct is en tevens instaat voor een vriendelijke en verzorgde bediening. Verder wordt van een goede cafébaas verwacht dat hij de klanten kent en met hen begaan is. I. 89, man, 47 jaar
Horen, zien en zwijgen. Drie apen. Als ge da kunt als cafébaas, dan ben je ne goeie. Tegen een cafébaas, daar moet ge aan den toog kunnen gaan zitten, en daar moet ge tegen kunnen zwanzen, daar moet ge ‘ne deftige klap’ tegen kunnen doen, als ‘t wat kalmer is.
11
Zie ‘(Café)kennis, vriend of goede vriend: een wereld van verschil of een kwestie van woordgebruik?’
92 De meeste vaste klanten zeggen tevreden tot zeer tevreden te zijn over de cafébaas. Is men toch ontevreden dan is dit veelal te wijten aan het feit dat men de cafébaas niet of onvoldoende vriendelijk of sociaal vindt. Vooral de bereidheid tot het maken van een praatje bepaalt in grote mate de waardering die de cafébaas van de klanten krijgt.
Behandeling van klanten De meeste cafégangers zijn van mening dat de cafébaas iedereen even vriendelijk en goed behandelt. Een klant is een klant en iedereen is gelijk voor de wet. Hoewel de vaste klanten met klem beweren geen voorkeursbehandeling te krijgen, voelen ze zich wel anders
benaderd door de cafébaas. Zo zal deze hen gemakkelijker aanspreken en trakteren, ongevraagd het gewenste drankje brengen en zelden bezwaar hebben tegen drinken ‘op de poef’. Tegenover nieuwkomers of niet-vaste klanten is de cafébaas eerder beleefd en formeel. I. 2, man, 65 jaar
Ze is tegen iedereen vriendelijk hoor, maar van ons kan ze al wat meer verdragen hé, ons kent ze. Wij moeten dan ook niet meteen betalen als het even niet kan. Ze weet toch dat we terugkomen.
Café –‘baas in eigen huis?’ Het handelen van de cafébaas lijkt vaak in niet onaanzienlijke mate gestuurd te worden door de klanten. Vaste klanten beschouwen het café als ‘hun café’ en komt er een nieuwe eigenaar, dan moet deze zich aanpassen. De cafégangers zelf tonen weinig bereidheid tot toegevingen. I. 52, man, 54 jaar
Da’s de vijfde cafébaas al dié ik meemaak, dus euh…Wij hebben hier in ‘t begin dat hij hier de café heeft overgepakt, hebben wij hier tegen em gezee omdat hij alles wou veranderen, hebben wij tegen, hebben wij zelf, de vaste kern dié hier altijd zit, hebben wij gezee, dat is hier ons café, gij moet u eigen aanpassen, wij niet. Dus zo ver zit dat hier, da is hier ons café, de cafébaas mag hier tappen.
Het geromantiseerde beeld doorprikt? Hoewel de meeste klanten zeggen veel belang te hechten aan de cafébaas en hem veelal beschrijven als goede kennis of vriend, neemt het merendeel een afwachtende houding aan ten aanzien van de vraag of men bij een verandering van eigenaar naar het café zou blijven
93 komen. Veel hangt af van de persoonlijkheid van de nieuwe eigenaar, of hij even goed met de klanten om zal kunnen gaan en even vriendelijk en humoristisch zal zijn als de huidige cafébaas. Van groter belang is evenwel dat alles bij het oude blijft. Brengt de nieuwe eigenaar geen of slechts minieme wijzigingen aan en verandert er niets aan de sfeer, dan zeggen de meeste klanten te zullen blijven komen, al zou een nieuwe eigenaar voor velen even wennen zijn. Dat de ‘vriendschap’ met de cafébaas nauwelijks een rol speelt bij de beslissing om al dan niet naar het café te blijven komen, wekt bij nader inzien geen verbazing. De relatie die door de cafégangers veelal als vriendschap wordt bestempeld is, ontdaan van al haar franjes, in realiteit meestal niet meer dan een veredelde ruilrelatie die in eerste instantie het eigenbelang van de betrokken partijen moet dienen. De klant consumeert en de cafébaas biedt hiervoor in ruil een vriendelijk gebaar en een luisterend oor. Wederzijdse verwachtingen (moeten) worden ingelost, maar wie deze taak op zich neemt, is nauwelijks van belang. De (ruil)relatie is niet persoonsgebonden en kan zonder veel moeite getransponeerd worden naar een nieuwe situatie. Dit staat in schril contrast met de relatie met de andere klanten. Deze relatie is ontegensprekelijk wél (of alleszins meer) persoonsgebonden. Verlaten de cafévrienden of -kennissen het café dan verhuizen de meeste cafégangers mee. I. 87, man, 46 jaar
De cafébaas is heel belangrijk en die zorgt voor een groot deel welke sfeer er hangt in zijn café. Maar ik kom niet alleen voor hem naar hier. Alle mensen die hier komen zijn goede kennissen van mij. Zij zijn ook belangrijk voor mij en zolang zij hier blijven komen, zal je mij hier ook nog steeds aantreffen. Zolang de nieuwe cafébaas maar niet teveel veranderingen aanbrengt is voor mij alles in orde.
De enkele klanten die zeggen wél te zullen wegblijven bij een verandering van eigenaar zijn de klanten die uitsluitend voor de cafébaas het café bezoeken.
3.4 SOCIAAL GEÏSOLEERDEN
Het belang van een hecht netwerk van sociale relaties voor het persoonlijk welbevinden van individuen is reeds uitgebreid aan bod gekomen. Hoewel de meeste stamgasten aangeven goede banden te hebben met familie en vrienden en op deze mensen te kunnen terugvallen in tijden van nood, wordt in dit deel extra aandacht besteed aan mensen die het zonder
94 deze betekenisvolle contacten moeten stellen. We merkten immers op dat een niet te verwaarlozen groep cafégangers aangeeft geen vrienden te hebben. De belichting van deze groep stamgasten kan in verband gebracht worden met het onderzoek van Anja Machielse naar de leefwereld van sociaal geïsoleerde mensen in Nederland (2003). Steeds meer mensen in onze samenleving maken geen deel uit van een hecht sociaal netwerk en komen in een sociaal isolement terecht. Het gaat om mensen die door een gebrek aan persoonlijke competenties of sociale vaardigheden geen betekenisvolle sociale contacten (kunnen) opbouwen. Deze sociaal geïsoleerde individuen zijn erg kwetsbaar aangezien ze over onvoldoende sociale bronnen beschikken die hen in staat stellen zelf bepaalde problemen op te lossen. In het volkscafé vinden we twee groepen van mensen zonder vrienden terug: degenen die geen partner noch familiaal contact hebben, en degenen die wel een partner en/of familiaal contact hebben. Opmerkelijk is dat slechts een enkeling, die geen contact heeft met zijn familie, zonder partner, cafékennissen als vrienden of familie beschouwt. 12 Het hechte contact van deze stamgast in het café staat in schril contrast met zijn sociale netwerk buiten het café. Een zekere verbittering komt bovendrijven wanneer deze caféganger over zijn familie vertelt. De andere stamgasten zonder partner en zonder familiaal contact, beschouwen
cafékennissen
daarentegen
niet
als
vrienden.
Redenen
die
hiervoor
aangegeven worden: een zeker wantrouwen ten aanzien van andere cafébezoekers, een te hoge prijs die voor vriendschap betaald moet worden, het willen vermijden van verplichtingen, het gevoel dat anderen niet voor hem klaarstaan, de geslotenheid van de persoon in kwestie en het gesteld zijn op alleen zijn. Het is duidelijk dat deze mensen geen hechte contacten hebben in het café en minder voldoening halen uit de relaties dan andere stamgasten (mét vrienden). Ze geven aan niet naar het café te komen voor hechte vriendschapsbanden, maar omdat ze thuis niemand hebben en sociaal contact wensen, om niet alleen thuis te zijn, omdat het café dichtbij huis is, om met mensen te kunnen praten en om bij problemen toch ergens het hart te kunnen luchten. I. 125, vrouw, 38 jaar
Ik kom meestal alleen naar hier, maar ik ken alle mensen hier van ziens, maar niet voor vrienden of vriendinnen, dat hebbe kik dus niet. Ze (de andere cafébezoekers) kunnen mij allemaal wel goed verdragen, maar ik zit meestal toch alleen. Soms komt er wel eens een vriendin mee binnen, maar dat zijn allemaal toch maar profiteurs om uit te zuipen. Dan komen ze wel bij mij zitten, maar voor de rest ben ik altijd alleen. Ik heb niemand niet eigenlijk. 12
Zie ‘Eiland’
95
De houding van voornoemde stamgasten ten opzichte van sociale relaties komt overeen met de bevindingen van Machielse (2003) over sociaal geïsoleerde mensen. De meeste sociaal geïsoleerde individuen benadrukken de negatieve kanten van vriendschap. De verplichtingen en de sociale druk die eruit voortvloeien maken dat vriendschap als een last wordt ervaren. Ook persoonlijkheidsfactoren of een gebrek aan sociale vaardigheden, die kunnen leiden tot sociaal isolement, komen hier tot uiting. Naast de uitgesproken eenzaten zijn er mensen die het moeilijk vinden om contacten met anderen te leggen omdat ze bijvoorbeeld verlegen of te weinig assertief zijn. Sommigen hebben geen moeite met contacten, maar houden deze liever oppervlakkig. Ze bouwen liever geen hechte vriendschappen op omdat ze zich niet graag blootgeven, bang zijn aan allerlei verplichtingen te moeten voldoen en niet meer vrij te zijn. In de tweede groep (mét partner en/of contact met familie) beschouwt opnieuw slechts een enkeling de cafékennissen uitdrukkelijk als vrienden. Deze stamgast heeft buiten het café enkel contact met zijn echtgenote. De band met de cafékennissen is goed: er kan met hen gepraat worden en ze springen voor hem in de bres. Bij problemen kan deze bezoeker terecht bij zijn partner en cafévrienden. De andere stamgasten beschouwen de cafékennissen niet als vrienden. Er wordt wel met elkaar gepraat, gelachen en samen iets gedronken, maar de contacten blijven oppervlakkig en er is ook geen interesse om deze contacten verder uit te bouwen. Er wordt wel eens over persoonlijke zaken gesproken, maar diep gaat dit meestal niet. Er is geen sprake van verbittering of wantrouwen maar eerder van een bewust gescheiden houden van privé- en caféleven. De cafégangers, die de cafékennissen geen vrienden noemen, hebben vrijwel allemaal een goede relatie met de partner en/of een goede band met de familie. I. 250, man, 63 jaar
Neen, dat zijn enkel cafékennissen. Ik heb geen andere vrienden, maar onze vriendschap hier gaat niet verder dan cafékennissen. We praten wel eens over persoonlijke dingen, zoals over problemen in het gezin of zo, maar dat moet niet te ver gaan.
Deze mensen vertonen soms kenmerken van sociaal geïsoleerden, zoals beschreven door Machielse (2003), maar niet altijd even sterk. Dat tot deze groep ook mensen mét partner behoren, lijkt op het eerste gezicht vreemd. Machielse stelt echter dat sociaal geïsoleerden niet altijd alleenstaanden zijn. Is er een partner aanwezig, dan is deze vaak de enige persoon waarmee men een echte band heeft. Samen echter zijn ze geïsoleerd van de rest
96 van de samenleving. Als koppel zijn ze onafscheidelijk, ze geven elkaar veel steun en hebben geen nood aan andere mensen. Ze zijn afkerig van de samenleving waarin ze zich niet veilig voelen en waarvan de mensen tegenwoordig niet meer te vertrouwen zijn. Contacten die ze eventueel nog wel hebben, zijn vooral functioneel, zoals werkrelaties.
3.5 EVALUATIE VAN HET SOCIAAL NETWERK
3.5.1 (Café)kennis, vriend, goede vriend: wereld van verschil of kwestie van woordgebruik? Het onderscheid tussen (goede) vrienden en kennissen wordt door stamgasten niet consequent gehanteerd en is niet altijd duidelijk. Een groot aantal klanten maakt een strikt onderscheid tussen cafékennissen en vrienden. De eerste groep kent men en vindt men leuk, maar het contact blijft aan de oppervlakte. Het betreft mensen waarmee men een ‘klapke’ kan doen en soms ook ernstige zaken kan bespreken, maar van de meest persoonlijke aangelegenheden en problemen zijn deze kennissen niet op de hoogte. Vrienden daarentegen worden beschreven als mensen die je door en door kennen en voor je door het vuur zouden gaan. I. 38, man, 54 jaar
Vrienden zou ik dat niet noemen, eerder goeie kennissen. Der zijn der hier met wie ik al lang op café zit en die nu nog verschieten als ik vertel dat ik niet werk. Dus er is een verschil tussen kennen en kennen. Ge ziet ze vaak maar eigenlijk kennen ze u niet, we weten eigenlijk niets over elkaar.
Een andere groep stamgasten benoemt de relatie met de andere klanten als vriend- of kameraadschap, al vertoont deze ‘vriendschappelijke’ relatie vrijwel exact dezelfde kenmerken als de eerder beschreven kennisrelatie. De mensen waarmee persoonlijke problemen besproken worden zijn hier de ‘goede’ vrienden. I. 45, man, 50 jaar
Ik heb hier wel vrienden in dit café: mensen waar ik een klapke mee kan doen, ook over de serieuze dingen in het leven maar ik ga hier niet mijn problemen open en bloot op de tafel leggen. Daar heb ik andere mensen voor. Mijn problemen weten de mensen hier niet en die moeten dat hier ook niet weten.
Meerdere vaste klanten benadrukken het onderscheid tussen hun cafékennissen en hun échte vrienden. De eersten zijn kennissen en geen echte vrienden, want echte vrienden
97 komen meestal niet mee naar het stamcafé. Met de echte vrienden worden andere zaken gedaan, zoals thuis gaan eten, naar het toneel of naar een optreden gaan. I. 177, man, 70 jaar
Ja ja, want die van ’t café noem ik kennissen, (…). Ik heb natuurlijk wel vrienden, maar die komen hier ni. Daar heb ik dan afspraken mee, die komen is nen avond bij ons, bij mij thuis eten; ik ga eens ne keer bij hun thuis eten, (…) we gaan samen ’s naar toneel of naar een muziekuitvoering (…). Dat zijn ni die mensen van ’t café, dat is echt ne vriendenkring. ‘t Is ni omdat ik mè iemand drie keer per week een pint pak, da da ne vriend is hè.
Slechts een minderheid van de cafégangers zegt meer waarde te hechten aan contacten in het café dan aan contacten buiten de cafésfeer. De cafékennissen worden dan echte vrienden genoemd, de mensen buiten het café kennissen. Men kent elkaar door en door, kan over alles praten en helpt elkaar bij problemen. De vrienden buiten het café zijn wel leuk, maar het contact met hen is oppervlakkiger. I. 204, man, 52 jaar
Ja, de mannen op café zen iel goei vrienden. Wij kennen elkaar deur en deur. Die mannen van de voetbal zen oek wel toffe gasten, mor die schat ‘k toch ni zoe hoewg in als m’n cafémakkers. Veul verder dan de voetbal got da ni.
Weer anderen benadrukken de kwaliteiten van beiden, zonder een duidelijk onderscheid te maken. Het zijn allemaal even goede vrienden. Doorslaggevend is wat men aan elkaar heeft en de dingen die men aan elkaar kwijt kan, niet zozeer het feit dat de persoon iemand van in het café is of daarbuiten.
3.5.2 Relaties ontleed Naast primaire relaties kunnen ook secundaire relaties in aanzienlijke mate bijdragen tot individuele ontwikkeling en integratie (Granovetter, 1973). Het belang van deze secundaire relaties blijkt sterk uit de waarde die de stamgasten aan het cafébezoek en de contacten met andere klanten hechten. Hoewel deze contacten veelal als oppervlakkig bestempeld worden, bieden ze de caféganger een groot aantal voordelen: gezelschapssteun, het gevoel ergens bij te horen en – tijdelijk – deel uit te maken van een groter geheel. Er is een meer subtiel onderscheid in de relaties binnen het volkscafé merkbaar dan het onderscheid dat in verband kan worden gebracht met de vier subtypes persoon-tot-persoon relaties en de persoon-plaats relaties van Lofland (1998). Vluchtige relaties vinden we
98 onvermijdelijk terug in het café, bijvoorbeeld wanneer een nieuwkomer aan een stamgast vraagt of een bepaalde stoel bezet is. Vervolgens hebben de cafébaas en de klant elk hun rol in het café, hetgeen aanleiding geeft tot routineuze relaties. We zijn echter meer geïnteresseerd in de emotioneel gekleurde relaties, waarbij we een link kunnen leggen tussen interpersoonlijke relaties en relaties tussen personen en de plaats van het café. Een café dat vaak bezocht wordt door de stamgast, waar hij anderen ontmoet en waarmee een familiaire band tot stand komt, krijgt het karakter van een 'gefamiliariseerde' plaats (Lofland, 1998). Een dergelijke plaats kan aanleiding geven tot het ontstaan van quasiprimaire en intiem-secundaire relaties. De quasi-primaire relaties die van relatief korte duur zijn, vinden we o.a. terug tussen cafégangers die een intens gesprek voeren over gemeenschappelijke interesses, waarbij het even lijkt of er een hechte band ontstaat, maar die even snel verdwijnt bij het veranderen van plaats of het verlaten van het café. Tussen de stamgasten van het volkscafé is er vaak ook sprake van intiem-secundaire relaties: er zijn immers veel cafégangers met een frequent bezoekritme die regelmatig bij elkaar zitten en zo de gelegenheid hebben veel van elkaars leven te leren kennen. Het lijkt of het ongedwongen karakter van het café en het ontbreken van wederzijdse verwachtingen aanleiding geeft tot het zichzelf zijn en tot het smeden van banden die langer duren. Wanneer de stamgast deze emotionele band ook met de plaats ontwikkelt, dan wordt het volkscafé een ‘hangout’ of ‘home territory'. De persoon-plaats relatie is dan van dezelfde aard als de persoon-tot-persoon relaties. In bepaalde gevallen zijn intiem-secundaire relaties geëvolueerd tot primaire relaties en kan gesproken worden van een insijpeling van de privé-sfeer in de publieke setting van het volkscafé. Er bestaan dan hechte vriendschapsbanden tussen mensen, men voelt zich ‘gelijken’ en met elkaar verbonden. Dit gevoel vergemakkelijkt het voeren van meer persoonlijke gesprekken, houdt een grote mate van vertrouwen in en biedt garanties voor steun in geval van problemen. De vrienden in het café zijn een aanvulling op de vriendschapsbanden in de privé-sfeer.
99
4. Belang van het volkscafé
4.1
VAN ONTSPANNINGSOORD TOT EILAND: EEN TYPOLOGIE
4.1.1 Ontspanningsoord Het café fungeert als ontspanningsoord wanneer het door de caféganger ervaren wordt als een vorm van amusement, een bron van plezier, ontspanning en gezelligheid. De klant wordt uit zijn alledaagse beslommeringen gevoerd en meegenomen naar een wereld waar gemoedelijkheid regeert en het aangenaam vertoeven is. Het cafébezoek staat voor: ‘Ongecompliceerd, gemoedelijk, vriendschappelijk, babbelen, kaarten, lullen over koetjes en kalfjes.’ (I. 197, man, 43 jaar) De cafégangers die hoofdzakelijk vanuit ‘gezelligheidsoverwegingen’ het café opzoeken hebben vrijwel allemaal een partner en/of zijn ingebed in een stevig verankerd sociaal netwerk van familie en vrienden. Ze werken of beschikken over een daginvulling. De manier waarop het caféleven ingebouwd is in het leven van de caféganger varieert, al is er meestal sprake van een zekere gewoonte, een patroon dat zich op regelmatige basis herhaalt en zelden in vraag wordt gesteld; het hoort er gewoon bij. Een minderheid gaat enkel tijdens het weekeinde op café. Voor een groot aantal cafégangers vormt het cafébezoek een steevaste afsluiter van de werkdag of -week, een soort persoonlijk ritueel dat ertoe strekt na een vermoeiende dagtaak de batterijen terug op te laden. I. 33, man, 52 jaar
Elke dag na mijn werk kom ik hier een uurtje zitten. Ik kom hier om mijn krant te lezen en eventueel met André te praten over de actualiteit, vooral politiek. Een paar pintjes drinken en dan naar huis gaan. Efkes ‘afstressen’ na de dagtaak.
De contacten met andere klanten zijn goed, maar veelal oppervlakkig en in de meeste gevallen beperkt tot het café zelf. Er wordt meestal geen beroep gedaan op de cafékennissen voor steun of hulp. Persoonlijke problemen worden opgevangen door het persoonlijke netwerk buiten het café. Het cafébezoek wordt belangrijk bevonden maar geen pure noodzaak. Het cafébezoek moet geen leemte in de privé-sfeer compenseren. Men gaat enkel op café omdat dit het leven wat meer kleur geeft. Sluiting van het café zou spijtig en vervelend, maar niet onoverkomelijk zijn.
100
I. 225, man, 47 jaar
Neje, vervele is een groot woord, mor ‘k zou da ni plezant vinden. Ik heb werk en een gezin dus ‘k weet mij bezig te houden. ’t Is ni da’k werkloos ben of invalide en nen helen dag niks beter weet te doen dan op café te zitten. Ma da hoort er gewoon bij om is rustig een pintje te gaan pakken, das geen zaak van vervele of ni, da zou gewoon ni plezant zijn.
4.1.2 Toevlucht Het café neemt de gedaante aan van een toevluchtsoord wanneer de caféganger het café opzoekt in de hoop daar te vinden wat hij in de privé-sfeer niet of in onvoldoende mate aantreft. Het cafébezoek moet een tekort of gemis in het persoonlijk leven van de caféganger compenseren. Dit gemis kan velerlei zijn: gezelschap, een luisterend oor, steun, bezigheid en verstrooiing. De cafégangers die het café opzoeken als toevlucht zijn vrijwel allemaal alleenstaand. Ondanks hun veelal gemeenschappelijke behoefte aan gezelschap en sociaal contact vertonen deze alleenstaanden wel grote onderlinge verschillen wat betreft de frequentie van hun cafébezoek en de algemene waarde die aan dit bezoek wordt toegekend. Deze verschillen hangen nauw samen met de beroepsstatus van de caféganger en zijn sociale netwerk buiten het café. De alleenstaande cafégangers die deel uitmaken van een sociaal netwerk buiten het café en op regelmatige tijdstippen bezoek krijgen van kinderen, familie en/of vrienden gaan weliswaar regelmatig op café om aan de eenzaamheid te ontsnappen, maar dit gebeurt minder frequent dan bij alleenstaanden die niet over een hecht sociaal netwerk buiten het café beschikken. Het belang dat aan het café wordt toegekend verschilt dan ook aanzienlijk tussen beide groepen. Voor de eerste groep is het café slechts belangrijk op momenten dat andere sociale contacten in de privé-sfeer niet beschikbaar zijn. De cafécontacten zijn ondergeschikt aan de contacten in de privé-sfeer. De contacten met de andere klanten en/of cafébaas blijven oppervlakkig en verplaatsen zich zelden van de publieke naar de private sfeer. Bij voornoemde groep cafégangers is er sprake van ‘aan momenten gebonden eenzaamheid’ die zich telkens herstelt (Diricx, 2004; Machielse, 2003).
101 I. 80, man, 58 jaar
Ik heb een zoon, om de 14 dagen is hij een weekend bij mij. Daar leef ik naar uit. Als mijne zoon komt, kom ik niet op café, want mijn zoon is alles voor mij.
De alleenstaande cafégangers zonder netwerk buiten het café hechten daarentegen meestal wél veel belang aan hun relaties binnen het café. 13 De werkende alleenstaande bezoekt het café veelal meerdere keren per week, voornamelijk na het werk. Om na een lange werkdag niet in een leeg huis te moeten toekomen wordt gezelschap in het café gezocht. Het café neemt gedeeltelijk de sociale functie van het primaire netwerk over. Is men goed en wel bekomen van de dag en heeft men zijn verhaal kunnen doen, dan keert men huiswaarts. Of de werkende alleenstaande in het weekeinde ook naar het café trekt, is afhankelijk van zijn sociale netwerk buiten het café. Beschikt men over familie of vrienden, dan zullen deze vaak de weekends invullen. I. 192, man, 48 jaar
Vroeger was da zo ni belangrijk voor mij. Dan ging ik na het werk direct naar huis. Allé, da kon is gebeuren da we na het werk nog eentje gingen pakken, ma ni veel. Ma sinds dak alleenstaande ben, is da toch een pak belangrijker geworden. Op café zit ge ni zo alleen é.
De werkloze of gepensioneerde alleenstaande bezoekt het café vrijwel dagelijks, dit zowel overdag als ’s avonds. Het café moet voldoen aan twee noden: het ontbreken van gezelschap én het ontbreken van een dagbezigheid. Ook hier is het sociaal netwerk van de caféganger buiten het café veelal bepalend voor de algemene waarde die aan het cafébezoek wordt toegekend. I. 110, vrouw, 39 jaar
Ik ben werkloos en wat doe je dan een hele dag? Je kan geen hele dag je appartement staan kuisen; dat doe ik één dag van de week. Een andere dag ga ik naar de interim-bureaus en soms ga ik zelfs solliciteren, maar omdat de dagen zo lang duren kom ik hier regelmatig, eigenlijk elke dag, iets drinken om mijn dag te breken.
Dat het café voor velen een sociale nood moet lenigen en eerder een toevlucht dan een thuis is, blijkt uit het feit dat meerdere cafégangers vlakaf stellen dat ze veel minder of niet op café zouden gaan mochten ze een leuke partner hebben.
13
Zie ‘Eiland’
102 I. 87, man, 46 jaar.
Kijk, een lieve vrouw is beter dan een café natuurlijk. Besef je wat het betekent op mijn leeftijd om gezellig thuis voor de tv te zitten samen met zo een lieve vrouw? Dat is een blijvend gezelschap en veel beter dan op café gaan. Als ik een partner had dan zou ik nooit meer alleen op café komen. Enkel met ons tweetjes, af en toe.
4.1.3 Eiland Voor een niet te verwaarlozen minderheid van de cafégangers fungeert het café als eiland. Het café biedt eveneens een toevlucht, maar, in tegenstelling tot de vorige groep, speelt het leven van de caféganger zich af in het café. Het café is een ‘thuis’ en de mensen in het café zijn ‘familie’ waarbij men steeds terechtkan voor een lach en een traan. De contacten met de andere klanten verplaatsen zich ook buiten de vier muren van het café: men gaat samen op restaurant, naar sportwedstrijden of op vakantie. De vrienden in het café zijn de enige vrienden die men heeft. Een sociaal netwerk (familie, vrienden) buiten het café is niet of slechts in geringe mate beschikbaar of gewenst. Het café en alles wat ermee samenhangt wordt uitermate belangrijk geacht. Men kan zich geen leven voorstellen zonder. I. 1, man, 54 jaar
Ik kom hier elke dag na mijn werk mijn pintje drinken en in het weekend kan het wel gebeuren dat ik hier een ganse dag zit. (...) Mijn vrienden die zitten hier altijd en zoals ik daarnet al zei heb ik maar één familie en dat zijn de mensen uit het café (...) Ik ken ze al zo lang en we hebben allemaal veel meegemaakt maar samen komen we daar altijd weer bovenop precies.
4.2
SOCIAAL-INTEGRATIEVE FUNCTIE VAN HET VOLKSCAFÉ
Om een verband te kunnen zoeken tussen het sociale leven van de bezoeker in de publieke en private sfeer werden cafégebonden relaties gescheiden van niet-cafégebonden relaties. Opmerkelijk veel stamgasten hebben een netwerk van familie en vrienden waarover ze tevreden zijn. Dit contrasteert met het clichébeeld van een caféganger als iemand die in mindere mate over een dergelijk netwerk beschikt. Daarnaast worden de cafékennissen minder als de meest intieme vrienden beschouwd, maar zijn er toch duidelijk kenmerken van intiem-secundaire relaties te bespeuren. Men haalt veel voldoening uit de ongedwongen relaties in het café die ondergedompeld zijn in een sfeer van plezier en samenhorigheid. Dat uit zich bijvoorbeeld in het feit dat ruzies zelden of nooit voorkomen. Cafékennissen kennen elkaars zwaktes en zullen bepaalde gevoelige onderwerpen vermijden. Als er toch een ruzie op gang aan het komen is, wordt dat vaak door de andere vaste klanten in de kiem
103 gesmoord. Hoewel men wel beroep doet op cafékennissen om het hart eens te luchten, om bepaalde problemen aan te kaarten of gewoon om gezellig samen een pint te drinken en te praten, is vastgesteld dat deze contacten in mindere mate de ruimtelijke grens van het café overschrijden. Op café ontmoet men mensen maar hiermee gaat men bijvoorbeeld geen uitstapjes doen; dat doet men met anderen. Privé- en publiek leven blijft gescheiden en op dit gebied kan men dus spreken van een gesegregeerd leefpatroon (Hannerz in Soenen, 2001). Het integratieve aspect van het café blijft veelal beperkt tot de setting van het café. Men kan het café betreden zonder voorafgaand met iemand af te spreken omdat men weet dat er meestal wel iemand aanwezig is voor contact. Maar als men het café verlaat, verlaat men eveneens het betreffende netwerk. Deze vaststelling kunnen we in verband brengen met de functie van het café als ontspanningsoord, waarbij het caféleven eerder aanvullend integratief is, alsook met de functie van het café als toevlucht, waarbij het caféleven meer gedeeltelijk vervangend integratief is. Mensen voor wie het café als eiland fungeert, en dus volledig vervangend integratief is, hechten veel belang aan de contacten in het café. Deze contacten verplaatsen zich tevens buiten het café. Hier kan eventueel gesproken worden van een ingekapseld leefpatroon waarbij heel het leven van de mensen zich afspeelt in het café of met de cafévrienden buiten het café (Hannerz in Soenen, 2001). De integratieve functie van het café gaat dan wel verder dan de ruimtelijke grenzen van het café maar zal het netwerk van de mensen niet noodzakelijk vergroten. Ze doen veel samen met hun cafévrienden maar behouden slechts een klein aantal rollen en blijven als het ware 'gevangen' in het caféwereldje zonder andere sociale contacten te kunnen leggen. Ten slotte bekijken we de mensen die noch buiten, noch binnen de muren van het volkscafé over vrienden beschikken, de zogeheten sociaal geïsoleerden. Deze sociaal geïsoleerde individuen kunnen nauwelijks genieten van de integratieve voordelen die het café biedt. Dit lijkt, gezien het begrip ‘sociaal geïsoleerd’, misschien niet verwonderlijk, maar in het kader van het onderzoek naar de integratieve functie van het volkscafé willen we dit toch wat meer belichten. Vooral diegenen die noch partner, noch familie hebben, kunnen in het café niet terugvallen op een sociaal netwerk waaruit ze enige voldoening kunnen putten. Hun leefpatroon wordt gekenmerkt door afzondering (Blockland-Potters in Soenen, 2001). Deze mensen bezoeken het café omdat ze thuis niemand hebben en toch sociaal contact wensen.
104 Het contact ter plaatse is echter niet meer dan oppervlakkig. Voor deze kleine groep cafébezoekers fungeert het café zelfs niet als eiland. Het café is slechts een 'verlenging van de boze buitenwereld'.
5. Vrouwen in het volkscafé
5.1 INLEIDING
Vrouwen vormen een aparte groep in het volkscafé, een minderheidsgroep. Om deze reden zijn ze een interessant onderzoeksdomein: wat brengt vrouwen op café, met wie komen ze en wat doen ze er? We richten tevens de aandacht op het volkscafé als spanningsveld tussen de twee seksen: hoe staan mannen tegenover de aanwezigheid van vrouwen in het café? Welke houding nemen vrouwen aan ten aanzien van mannen die te diep in het glas kijken? Is een bezoek aan volkscafés vandaag nog steeds hoofdzakelijk een mannelijke bezigheid?
5.2. PROFIEL, BEWEEGREDENEN EN PATRONEN
Het profiel van de vrouwelijke cafégangers stemt grotendeels overeen met het profiel van de mannelijke klanten: eerder oud dan jong en hoofdzakelijk laaggeschoold. Inzake de beroepsstatus is er, meer dan bij mannen, sprake van werkloosheid of pensioen. Ook de redenen die vrouwen aangeven om op café te gaan wijken nauwelijks af van die van hun mannelijke collega’s: men komt voor de gezelligheid, om anderen te ontmoeten, omdat men zich goed en thuis voelt in het café, om de krant te lezen of een kaartje te leggen en te ontkomen aan dagdagelijkse beslommeringen. Opvallend vaker dan bij mannen het geval is, wordt de cafébazin vermeld als voornaamste reden om op café te gaan: sommigen beschouwen haar als een goede vriendin, een enkeling blijft bij de cafébazin overnachten als het te laat is om na het cafébezoek nog huiswaarts te keren. Eveneens opmerkelijk is het feit dat vrouwen veel vaker spreken van een cafébazin dan van een cafébaas. Dit zou erop kunnen wijzen dat vrouwen eerder een stamcafé zoeken waar een vrouw aan het roer staat.
105 Hoewel veel vrouwen alleen naar het café gaan 14, geeft een aantal uitdrukkelijk aan liever niet alleen op café te gaan. Zij laten zich vergezellen door hun partner of vriendin(nen); Hunt en Satterlee (1987) beschouwen deze vrouwen als ‘aanhangsels’ van mannen omdat ze op café komen als ‘vrouw van’ of ‘partner van’, en niet louter als vrouwelijk individu. Soms wordt de vrouw in het café door haar partner of een vriendin opgewacht. Een mogelijke verklaring voor de vrouwelijke tegenzin om alleen het café te betreden, kan te vinden zijn in het beeld van het café als plaats van ‘dronkenschap, seksuele intimidatie en geweld’ dat mogelijk nog sterk leeft bij vrouwen (Karsten, 1996). De mannelijke dominantie in cafés kan een zekere atmosfeer creëren waarin vrouwen zich niet welkom of op hun gemak voelen (Schmidt, 1995). Vrouwen zouden ook vaak terughoudend zijn om een café alleen te betreden uit vrees lastig gevallen of benaderd te worden door mannen (Karsten, 1996; Valentine, 1990). De vrouwelijke bezoeker die het volkscafé als haar stamcafé beschouwt, stapt zonder problemen alleen het café binnen. In tegenstelling tot mannen bevinden vrouwen in het volkscafé zich vaak in het gezelschap van hun partner. Vrouwelijke cafégangers hebben, net als mannen, zeer uiteenlopende patronen van cafébezoek. In eerste instantie komt men naar het café als men er zin in heeft. Meerdere keren geven vrouwen aan na het winkelen op café te gaan. Werkloze en gepensioneerde vrouwen brengen vooral overdag veel tijd door in het café. De contacten met de andere klanten blijven meestal oppervlakkig.
5.3
VERENIGINGEN EN CAFÉSPELEN
Vrouwen zijn zelden lid van een vereniging die aan het café verbonden is. Vrouwen die aangeven met hun partner op café te gaan, doen dit vaak omdat de partner lid is van één of andere vereniging met thuisbasis in het café. De meeste vrouwelijke stamgasten zijn evenmin lid van verenigingen buiten het café. De redenen die hiervoor worden aangegeven zijn: ongebonden willen blijven en een te druk gezinsleven. Vrouwen die op regelmatige basis het café bezoeken en zichzelf als stamgast beschouwen, houden zich wel eens bezig met caféspelen. Vooral kaarten is zeer in trek. Deze kaartsessies gebeuren doorgaans met dezelfde mensen en nemen vaak een ganse namiddag in beslag. 14
Zie ‘Rendez-vous en/of trefplaats?’
106 Het gebeurt eveneens dat vrouwen zich bij een groepje mannelijke kaarters voegen als men bijvoorbeeld op zoek is naar een vierde kaartspeler. Verder spelen vrouwen ook wel eens een spelletje Yahtzee, of staan ze achter slotsmachines en kickertafels. In de observaties worden vrouwen zelden aangetroffen achter een gokautomaat.
5.4
GESPREKSONDERWERPEN
Mannen en vrouwen praten onderling over uiteenlopende onderwerpen. Vrouwen geven aan op café vooral en graag te praten over relaties, kinderen en kleinkinderen. Praten mannen over sport, dan haakt menig vrouwelijke stamgast af vanuit een gebrek aan interesse of omdat ze hierover niet kan meepraten. Opvallend is dat ook het politieke gebeuren de interesse van vrouwen meestal niet kan opwekken. Hun politieke ‘betrokkenheid’ gaat zelden verder dan een ‘overlopen’ van gekende politici met een hoge aaibaarheidsfactor.
5.5
DRANKGEBRUIK
Er valt bij vrouwen niet onmiddellijk een duidelijk afgelijnd consumptiepatroon te detecteren. De geobserveerde vrouwen in het volkscafé lijken er een gevarieerder consumptiegedrag op na te houden dan mannen. Vrouwen die zich tot de stamgasten rekenen, kiezen in mindere mate voor alternatieven (alcohol, frisdrank) en zullen eerder een biertje bestellen. Dit biertje wordt wel, vaker dan bij mannen, afgewisseld met frisdrank of koffie. De meeste vrouwelijke stamgasten geven toe occasioneel te diep in het glas te kijken, al voegen ze er onmiddellijk aan toe meestal wél hun grenzen te kennen en op tijd te kunnen stoppen. Bovendien verkeert de meerderheid liever niet in beschonken toestand omdat ze dan geneigd is te zagen en geen leuk gezelschap meer is. Enkele vrouwen zeggen enkel te drinken tijdens het weekend en op vrije dagen. Meerdere vrouwen geven aan dat mannen niet tijdig kunnen stoppen met drinken. Dit zou in het bijzonder het geval zijn bij alleenstaande mannen en mannen zonder werk. Dat mannen vaak vrij veel drinken zou, aldus Campbell (2000), verklaard kunnen worden door het feit dat ze zo aan andere klanten kunnen tonen dat ze ‘een echte vent’ zijn. De meeste vrouwen zijn niet te vinden voor dronken mannen omdat ze zagen en zich vervelend gedragen. Ook
107 hun machogedrag en geneigdheid om ongepast avances te maken zou vele vrouwen niet zinnen (Schmidt, 1995). Beginnen mannen dronkemanspraat te verkopen of zich handtastelijk te gedragen, dan tracht de vrouw hen te negeren. Dergelijke situaties doen zich niet enkel voor als de vrouw alleen op café gaat, maar ook als ze vergezeld wordt door haar partner. Slechts in extreme gevallen mondt dronkenschap uit in een vechtpartij. I. 6, vrouw, 42 jaar
Dat gebeurt wel eens als de Staf naar het toilet is, dat dan de ene of de ander zo vraagt van: ‘Moet jij iets drinken?’ tegen mij. Ja, om wat aandacht te krijgen. Of ‘Mag ik eventjes een sigaretje rollen’. Dat is typisch, als een vrouw alleen zit in een café, die mannen dat is als… ‘Vliegen op een stront’. Dat gebeurt echt wel als hij zo even naar ’t WC is, dan beginnen ze zo ineens tegen mij.
5.6
HOUDING VAN MANNEN TEN AANZIEN VAN VROUWEN
Mannen praten vaak over vrouwen. De beperktere fysieke aanwezigheid van vrouwen in het volkscafé wordt dan ook ruimschoots gecompenseerd doordat ze regelmatig opduiken in de gesprekken van mannen. Zowel partners, vriendinnen, eventuele laatste veroveringen, passanten, diensters alsook cafébazinnen gaan over de tong, en worden door mannen vaak aangeduid met bewoordingen zoals mok, griet of wijf. Dat er dikwijls een seksuele ondertoon aanwezig is, blijkt uit bewoordingen zoals ‘schoon wijven’ (I. 2, man, 65 jaar), ‘vrouwen met big boobies’ (I. 148, man, 67 jaar) en ‘chique billen’ (I. 189, man, 35 jaar). De inhoud van de mannelijke conversaties varieert: men doet zijn beklag over de partner of maakt grapjes over vrouwen die het volkscafé binnenkomen of passeren. Men loopt te koop met zijn ‘fantastische seksleven’ of seksuele prestaties en probeert elkaar de loef af te steken. Vaak worden ook grappen uitgehaald om de aandacht van de aanwezige dames te trekken. Voornoemde discussies, gesprekken en grappen worden aangeduid met het begrip ‘conversational cockfighting’ dat ertoe zou bijdragen je plaats als man te bestendigen in de hiërarchie van het volkscafé (Campbell, 2000). Soms geven vrouwen aanleiding tot woordenwisselingen, scheldpartijen of in extreme gevallen een handgemeen. Mannen raken verwikkeld in een ruzie omdat een van de cafégangers iets gezegd heeft over diens vrouw of partner, een vriendin heeft afgesnoept of net iets te vaak naar zijn partner kijkt. Ook van echtelijke ruzies blijft het volkscafé niet gespaard. Dergelijke ruzies gaan vaak samen met veel kabaal, maar fysiek geweld wordt
108 niet vermeld.
5.7
HET VOLKSCAFÉ, EEN MANNENBASTION?
Hoewel voor het onderzoek beduidend meer mannen dan vrouwen geïnterviewd werden, bleek uit de observaties dat de vrouwelijke aanwezigheid in volkscafés niet verwaarloosbaar is. Er zitten niet alleen meer vrouwen op café dan we aanvankelijk vermoedden, de meeste vrouwen uit het onderzoek beschouwden zichzelf eveneens als regelmatige bezoeker of stamgast. Dat een aantal vrouwelijke stamgasten sterk aanvoelt dat het volkscafé een mannenwereld is, blijkt uit volgende reactie: I. 227, vrouw, 38 jaar
Nou, iedereen weet dat cafés en volkscafés in het bijzonder nog steeds een mannenwereld is. Ge hebt hier heel wa macho's rondhangen en zelfs diegene die da in't gewone leven nie zijn durven in cafés hun stoute schoentjes aan te trekken. Toen ik hier als vrouw voor het eerst binnenkwam had 'k ik ook wel het gevoel dat ze zo dachten van ‘wa komt die hier zoeken’. En dan vertellen ze soms van die vunzige grapkes en hebt ge sommige van die gasten die proberen aan te pappen.
De specifieke positie van vrouwen in volkscafés, uit zich ook in de genderspecifieke ruimteverdeling (Ardener, 1981; Spain, 1992). Als vrouwen met vriendinnen het café bezoeken, dan zitten ze meestal aan een tafeltje. Vrouwen aan de toog zijn vrijwel altijd vergezeld van hun partner en/of diens kameraden. Slechts zelden zitten vrouwen samen aan de toog. Vrouwen die alleen aan de toog iets drinken, zijn vaak bevriend met de cafébazin. De redenen die mannen aangeven voor het minder frequente cafébezoek van vrouwen zijn zeer verscheiden. Meerdere mannen zijn de mening toegedaan dat vrouwen minder behoefte voelen om op café te gaan of geen zware job hebben waarvan ze in het café op adem moeten komen. Bovendien zouden vrouwen meer huishoudelijke taken te verrichten hebben en dus minder of geen tijd kunnen vrijmaken om op café te gaan. I. 172, man, 53 jaar
De oud-Belgen speelden met de teerlingen en die dronken bier. Ik denk dat dit een algemeen gegeven is dat altijd bestaan heeft. Ik heb daar geen verklaring voor, mar ik denk dat een vrouw huiselijker is. Ik denk dat dit met de kinderlast te maken heeft en dat dit de hoofdreden is.
109 De mentaliteit ten aanzien van vrouwen die op café gaan lijkt de laatste tijd wel te wijzigen: ‘Another common feature between all the women was that they did not like to go out to the pub on their own. Some change is noted in this respect: A few years ago, it wouldn’t have
been acceptable for a woman alone to go into a pub. Now you get elderly ladies, drinking coffee and things like that.’ (Schmidt, 1995)
BESLUIT
Hoewel er beduidend minder vrouwen dan mannen in ons onderzoek werden opgenomen, wezen de observaties uit dat de vrouwelijke aanwezigheid in volkscafés verre van gering is. Er zitten niet alleen meer vrouwen op café dan gedacht, een groot aantal vrouwelijke cafégangers blijkt zichzelf ook als stamgast te beschouwen. Van de vrouwen die geïnterviewd werden, zegt de meerderheid regelmatig alleen naar het café te komen. Velen onder hen zijn werkloos of met pensioen. Vrouwen die het café frequenteren zijn zelden lid van verenigingen en bezoeken meestal een café waar een vrouw achter de toog staat. Net als mannen zijn vrouwen die het café op hun eentje bezoeken op zoek naar sociaal contact. Gesprekken over sport en politiek kunnen vrouwen niet boeien. Zij praten op café liever over persoonlijke zaken, zoals relaties of familie. Het gemiddelde opleidingsniveau van de vrouwelijke stamgasten is zeer laag, dit blijkt niet zo vreemd te zijn, vooral als het vrouwen op leeftijd betreft. ‘Traditioneel heerste het idee dat een goede opleiding voor meisjes niet zo belangrijk was als voor jongens. Meisjes dienden vooral voorbereid te worden op hun toekomstige rol als echtgenote en moeder. Zij hadden de school niet nodig om hun toekomst veilig te stellen (Van der Zande, 1991). Het gevolg hiervan was dat ouders lagere verwachtingen hadden omtrent de schoolprestaties van meisjes (Parsons et. al., 1976). Hoewel deze traditionele ideeën vrijwel verdwenen zijn, blijven de verwachtingen van ouders (maar ook van leerkrachten) soms ten dele genderspecifiek (Van Eck,Ledoux en Veen, 1994) en klassegebonden’ (Derks, Vermeersch,
2001).
Hoofdstuk 7. Een maatschappelijke benadering
1. De culturele functie van het volkscafé
1.1 INLEIDING
In dit deel willen we de culturele functie van het café belichten als een onderdeel van de maatschappelijke functie van het café. Wanneer we het hebben over de culturele functie zal dit voornamelijk gaan over de vrijetijdsbesteding van de mensen en de manier waarop het café inspeelt op het verenigingsleven. Het café is weliswaar sterk aanwezig in onze cultuur, wat bewezen wordt door het groot aantal cafés per inwoner. We kunnen er echter niet aan voorbijgaan dat het café momenteel wat op zijn retour is. Dit kan een aantal onverwachte gevolgen met zich meebrengen. Zo kunnen we het café bekijken als de bewaarder van een aantal volkse activiteiten en dan is het mogelijk dat het dalende cafébezoek ervoor zorgt dat bepaalde van deze activiteiten verloren gaan. Ten tweede kunnen we veronderstellen dat de ruimte in die cafés vaak wordt ingenomen door allerhande verenigingen. Ook hier is mogelijk een belangrijke taak weggelegd voor cafés. Ten derde zijn er ook nog de activiteiten die door cafés georganiseerd worden. In dit hoofdstuk baseren we ons hoofdzakelijk op de interviews en observaties verzameld in 2002 en 2003. De koppeling naar het theoretisch kader is gezien de specificiteit van dit deel minder gemakkelijk te maken. Wanneer we de verschillende activiteiten hebben opgesomd kunnen we ons de vraag stellen welke de verschillende actoren zijn. Zo zijn er naast de deelnemers ook de mensen die de activiteiten organiseren. Tevens moeten we ons afvragen welke rol de cafébaas speelt. Hierbij is het belangrijk even stil te staan bij de gebruikte data. Aangezien de interviews afgenomen zijn van vaste klanten kunnen we slechts zijdelings iets zeggen over de mensen die uitsluitend in het kader van hun hobby op café komen. Naast spelletjes spelen en meedoen aan activiteiten van verenigingen en het drinken van een stevige pint wordt er in een café ook veel gepraat. De onderwerpen die de revue
112 passeren kunnen ons iets vertellen over het leven van de respondenten, dit is echter niet het onderwerp waarop we willen focussen in dit deel van het rapport. We willen het hier voornamelijk hebben over het ruimere maatschappelijke kader. Zo vragen we ons af of er veel wordt gesproken over sport, hobby’s en verenigingen en trachten we af te leiden in hoeverre deze gesprekken ons iets kunnen leren over de mate waarin het verenigingsleven verbonden is met het cafébezoek. Hier is het ook relevant te kijken naar datgene wat mensen drijft om op café te komen. Zo kunnen we ons de vraag stellen of mensen meedoen aan activiteiten omdat ze toch toevallig op café zijn dan wel speciaal voor deze activiteiten op café komen.
1.2 ACTIVITEITEN OP CAFÉ
Zowel in de observaties als interviews valt op dat mensen heel wat verschillende mogelijkheden hebben op café. Het is duidelijk dat ze niet enkel komen om iets te drinken of voor een gezellige babbel, hoewel deze twee activiteiten zonder twijfel erg belangrijk zijn. De caféspelen behandelen we in een afzonderlijk hoofdstuk omdat dit natuurlijk één van de belangrijke activiteiten is op café. Ook de gespreksonderwerpen bespreken we afzonderlijk. Voor de volledigheid gaan we niet voorbij aan heel wat andere zaken die op het café voorkomen. Zo valt uit de observatiegegevens te onthouden dat heel wat mensen lezen op café. De meeste mensen lezen een krant, maar er worden ook kruiswoordraadsels opgelost en brochures doorgenomen, boeken worden op café niet gelezen. De cafébaas speelt hier op in door gratis kranten ter beschikking te stellen. O. 509
De kranten in het café worden wel gretig gelezen door de aanwezigen en daarna weer op hun oorspronkelijke plaats gelegd. De kranten zijn: Het Nieuwsblad, Het Laatste Nieuws en De Gazet van Antwerpen.
Naast de krant lezen, wordt er op café ook behoorlijk vaak televisie gekeken. Hier valt op dat de televisie meestal op een sportuitzending is afgesteld en slechts dient als achtergrond. Dit wordt aangetoond door het feit dat in nogal wat cafés het geluid van het televisietoestel uit staat. In heel wat volkscafés wordt het gebruik van de televisie expliciet voorbehouden voor sport. In onderstaand voorbeeld wordt dit duidelijk aangetoond. O. 377
113 (….) er voetbal te volgen was op TV, en dat het geluidsvolume nogal hoog stond. Blijkbaar is het café nogal gericht op sportliefhebbers; op de televisie stond in grote letters geschreven ‘enkel voor sport’.
Andere activiteiten op het café zijn behalve drinken en eten uiteraard dansen, zingen en op de versiertoer gaan. Deze zaken kunnen we plaatsen binnen het uitgaansleven en daarom gaan we er hier niet verder op in. Vanuit de observaties komen we tot de vaststelling dat niet iedereen dezelfde redenen heeft om op café te komen. Verschillende keren wordt melding gemaakt van mensen die de indruk geven zich te vervelen. Hieruit kunnen we concluderen dat niet iedereen op café komt om zich te amuseren. 15 1.3 Caféspelen Wanneer we het hebben over zaken die op café gebeuren, kunnen we er moeilijk aan voorbijgaan dat er heel wat spelen gespeeld worden. Uit de interviews blijkt overduidelijk dat er op café vooral wordt gekaart en gebiljart. Wanneer er vragen gesteld worden over het kaarten merken we dat de meeste geïnterviewden hier erg kort op antwoorden. Kaarten blijkt een evidentie te zijn. I. 87, man, 41 jaar
Dikwijls zitten er hier een aantal te kaarten en als die een vierde man tekort hebben doe ik graag mee.
De groep die expliciet op café komt om te kaarten is echter klein. Dit staat in schril contrast met de biljarters. De eigenheid van het biljartspel maakt dat het bijna per definitie verbonden is aan het cafégebeuren. Kaarten kan je gerust met een paar vrienden thuis doen, je hoeft er niet zo nodig voor op café te gaan. Beide populaire caféspelen worden zowel in clubverband als buiten clubverband gespeeld, maar ook hier valt op dat de biljarters de overhand halen op de kaarters. Naast deze twee caféspelen kunnen we er nog heel wat andere terugvinden: het bakspel, schaken, bingo, darts, tafelvoetbal, tonspel, quizzen, flipperkast, gokken, teerling, tombola, sjoelbakken en snooker.
15
Zie ‘Eiland’
114 Een aantal van de hier opgesomde caféspelen vragen een woordje uitleg. Vooral het tonspel, het bakspel en sjoelbakken zijn oude spelen die je behalve in een beperkt aantal cafés enkel nog tegenkomt in musea. Het tonspel speel je met twaalf koperen schijven die je van op een bepaalde afstand in de juiste gleuf moet mikken. Per gelukte worp krijg je het aantal punten zoals aangeduid op het bord. Het bakspel is een variant op het tonspel waarbij er in de bak slechts één opening is. Ook sjoelbakken is een soortgelijk spel waarbij je schijven in het daartoe bestemde poortje moet mikken. Hier moet je niet gooien, maar schuiven.
Foto 7.1: Tonspel
Uit de interviews blijkt dat mensen op café op zeer verschillende manieren betrokken zijn bij deze activiteiten. Voor de grootste groep is het spel dat ze op café spelen een aangename manier om tijd te doden en is het een aanvulling op de gesprekken aan de toog. Zo geven nogal wat mensen aan dat ze wel eens zullen meedoen wanneer er iemand ontbreekt. Hiernaast hebben we een groep van mensen die erg fanatiek met hun spel bezig zijn en net daarom erg vaak op café komen. De derde groep, waarvan we kunnen veronderstellen dat ze enkel op café komen omwille van hun hobby, worden mogelijk niet aanzien als stamgasten en zijn daarom niet geïnterviewd.
115 1.4 INTERACTIE CAFÉSPELEN
Om inzicht te krijgen in de functie van caféspelen in het cafégebeuren bekijken we hoe de interactie verloopt tussen kaarters, biljarters en anderen in het café. We kozen voor deze twee spelen omdat ze de twee populairste spelen zijn in het café. Er komen verschillende groepen mensen op café. De vaste stamgasten biljarten af en toe, vaak met de cafébaas die tijdens het spel de andere klanten van het café blijft bedienen. Wanneer de stamgasten spelen is het biljartspel duidelijk geïntegreerd in de rest van het leven van het café. Dit staat in schril contrast met de meer georganiseerde groep biljarters waarbij opvalt dat zij niet participeren in de gesprekken aan de toog, maar vaak fanatiek opgaan in het spel. Op die momenten zetten de stamgasten aan de toog hun gebruikelijke gesprekken verder en storen ze zich ook niet aan het biljarten. Hiernaast bestaat een tussengroep, namelijk mensen die buiten clubverband op café komen om een spel te spelen. Het valt op dat de mensen, die voor hun plezier en buiten clubverband op café komen om te biljarten, bestand moeten zijn tegen commentaar van het vaste cliënteel. Het is opvallend dat de communicatie vooral van de vaste klanten uitgaat. De biljarters reageren hier amper op. Soms roepen de biljarters de hulp in van de mensen aan de toog wanneer er discussie is. O. 417
Er werd wat commentaar gegeven door de tooggroep, maar de mannen die aan het driebanden waren trokken zich daar blijkbaar niet veel van aan.
In vergelijking met de groep biljarters, is de groep kaarters veel sterker geïntegreerd in het cafégebeuren. Tegelijk valt het op dat er tussen de kaarters ook heel wat vrouwen zijn, terwijl biljarten bijna exclusief voorbehouden blijft voor mannen.
O. 297 In het café zitten duidelijk meer mannen dan vrouwen. De aanwezige mannen zijn bijna allemaal biljarters, sommige hebben hun vrouwen mee en deze zitten dan apart te kaarten. Dus ik merk toch wel een scheiding tussen mannen en vrouwen.
116
Bovenstaand voorbeeld is een uitzondering omdat het hier niet de standaardgroep van de kaarters betreft. Wel valt op dat de biljarters vaak op café komen in het gezelschap van hun vrouwen. De vrouwen houden zich dan bezig met kaarten of zitten ergens apart aan een tafeltje met elkaar te praten. Het meer geïntegreerd zijn in het cafégebeuren van de kaarters wordt op verschillende manieren aangetoond. Zo spelen kaarters vaak de hoogste viool in het café, verzamelen mensen zich soms bewust rond de kaarters om mee te kunnen kijken, iets wat bij biljarten bijna nooit gebeurt. Daarenboven worden de kaarters bijna steeds door de cafébaas met de voornaam aangesproken. O. 283
De meeste leken elkaar wel te kennen, misschien niet persoonlijk, maar dan toch van ziens, want bij het buiten gaan, groette men de andere cafégangers. Vooral het kaartersclubje bleek zeer bekend te zijn.
Dit doet ons vermoeden dat kaarten een andere functie vervult in het café dan het biljartspel. Opvallend is ook dat de kaarters wel eens getrakteerd worden door andere mensen in het café terwijl dit bij biljarters veel minder het geval is. De observaties geven ons een ander beeld van het kaartgebeuren in het café. Waar we vanuit de interviews sterk de indruk kregen dat het kaartspel net zoals het biljartspel een aangenaam tussendoortje is voor de stamgast, moeten we dit nuanceren. Het kaartspel maakt veel meer deel uit van het leven van de stamgast, maar om de een of de andere reden zijn de kaarters niet geïnterviewd.
1.5 VERENIGINGEN DIE GEBRUIK MAKEN VAN HET CAFÉ
Talrijke verenigingen maken gebruik van het café om er te vergaderen of te gebruiken als clubhuis. Zo kunnen we een opdeling maken van verenigingen die door de aard van hun activiteiten verbonden zijn met het cafébezoek zoals de biljartclub, kaartclub, dartsclub en duivenbond. Heel wat andere verenigingen gebruiken het café echter ook om te vergaderen of samen te komen. Verenigingen die in het oog springen zijn de visclub, kookclub, snorrenclub en allerhande sportclubs.
117 Een opdeling van deze verenigingen geeft de volgende verdeling: Tabel 7.1:
Vereniging
Clublokaal
Allerlei
Bakspel
Boogschieten (gilde)
Gepensioneerden
Biljart
Wandelen
Kookclub
Duiven
Ski
Lotto
Darts
Vissen
Motor
Kaarten
Voetbal
Muziek
Snooker
Volleybal
Snorrenclub
Tafelvoetbal
Wielrennen
Spaarkas
Tonfederatie
Zaalvoetbal
Toneel
Joelbakkers
Basketbal
Schaakclub
Atletiek
Bowling
Pingpong
cafésport
Opdeling verenigingen
Naast de vele verenigingen die in Vlaamse cafés actief zijn, vaak meerdere per café, zijn er cafés die blijkbaar geen verenigingsleven kennen. De geïnterviewden suggereren dat dit wel eens te maken zou kunnen hebben met de rol van de cafébaas. Hierop wordt dieper ingegaan in de analyse van de cafébaas. Wanneer we de observaties bekijken, merken we dat er een duidelijke opdeling te maken valt tussen een beperkte groep cafés die helemaal geen verenigingsleven kennen, een groep met een zeer beperkt verenigingsleven en een groep cafés met een zeer uitgebreid verenigingsleven. We dachten dat de grootte van het café, zowel als de locatie (stedelijk of landelijk) hier van belang zou kunnen zijn. Dit blijkt echter niet het geval te zijn. Wanneer we de observaties die in de cafés zonder verenigingsleven samen met het interview bekijken, valt op dat dit geen doorsnee cafés zijn. We krijgen de indruk dat deze cafés het klassieke verenigingsleven minder nodig hebben. Zo is er één café dat voornamelijk een iets elitairder publiek aantrekt. Dit wordt duidelijk door het grote aanbod aan affiches waarop culturele activiteiten worden aangekondigd. Een ander café is dag en nacht open en richt zich ‘s avonds en ‘s nachts vooral op het uitgaansleven. Verder is er ook een café dat het voornamelijk moet hebben van wandelaars en jagers. Een aantal andere cafés leven van
118 hun keuken en richten zich op mensen die ‘s middags komen. Het lijkt erop dat cafés niet enkel kunnen overleven van de stamgasten. Ze moeten zich daarnaast specialiseren om meer volk aan te trekken. Cafés die dit niet of zeer beperkt doen worden vaak uitgebaat door oudere mensen die vermoedelijk niet echt meer moeten leven van de opbrengsten van het café. I. 111, man, 33 jaar
Nee, dit is geen café dat gebruikt wordt als clublokaal voor één of andere vereniging. Je ziet hier ook niets aan de muur hangen dat wijst op verenigingsleven. Misschien is dat een beetje vreemd, want ik denk dat de meeste cafés moeten leven van leden van een bepaalde vereniging, zoals een volleybalclub of zo. De mensen die dit café opzoeken komen hier vooral om de gezelligheid en de gemoedelijke sfeer. Ook veel wandelaars die de bossen opzoeken hier maken er een gewoonte van om nadien bij Marie hun pintje te komen drinken. Maar dit is geen clublokaal, nee.
Het is blijkbaar niet evident om een café te laten draaien zonder extra activiteiten die de kassa doen kloppen. Cafés met een beperkt verenigingsleven organiseren zaken die eerder thuishoren in het economische deel van dit rapport. I. 217, man, 34 jaar
Of wacht toch, ze doen hier ook begrafenissen, maar da is na ni zo’n activiteit zeker! En dingen, ’t heerfeest van de harmonie wordt hier ook gedaan denk. [roept naar cafébazin] Is da ni, da gelle hier ok ’t heerfeest doe? [bazin knikt bevestigend] Ja ik weet da ni goe want als t zo wijd is dan kom ik ni naar hier, zenne!
1.6 ACTIVITEITEN GEORGANISEERD DOOR HET CAFÉ
Het is evident dat de uiteindelijke bedoeling van de cafébaas erin bestaat winst te maken. We hebben al gezien dat dit één van de belangrijke redenen is waarom cafés inspelen op het verenigingsleven. Ze trachten verenigingen aan te trekken door hun lokalen ter beschikking te stellen, door verenigingen te sponsoren (waarover meer in het economische deel) en door materiaal ter beschikking te stellen. Hiernaast merken we echter dat er ook heel wat activiteiten georganiseerd worden door het café zelf. Het verschil met activiteiten die georganiseerd worden door het café en activiteiten die georganiseerd worden door de verenigingen is dat de eerste groep van activiteiten voornamelijk bedoeld zijn voor de vaste gasten. Tegelijk valt op dat de activiteiten die door het café zelf georganiseerd worden zeer vaak samenhangen met het spaarkasje. In de meeste gevallen wordt er gegeten, barbecue is erg populair of wordt er een uitstap gedaan met de vaste klanten. Deze activiteiten zijn
119 niet specifiek voorbehouden voor de vaste cafébezoekers, maar in de regel zijn zij wel de enigen die participeren. I. 112, man, 45 jaar
Neeje, er worden altijd lijsten gehangen. Als ge wilt meedoen, dan kunt ge meedoen. Nu is het bijvoorbeeld Sinterklaasfeest...
Voor een aantal stamgasten is net dàt het aangename van de activiteiten: er komt eens wat meer volk over de vloer. Een opvallend gegeven hierbij is dat tijdens de activiteiten de partners gemakkelijker meekomen. Ook aan de kinderen wordt er wel eens gedacht. Zo organiseren nogal wat cafés een Sinterklaasfeestje. I. 204, man, 52 jaar
En er komen dus ook mensen op af die hier geen vaste klant zijn? - Inderdaad. Me zoe’n activiteiten ziede eigenlijk veul miejr vrouwe afkomen dan anders. Wa wij nie aarg vinden natuurlijk.
Uit de gesprekken met cafégangers blijkt eigenaardig genoeg dat het voornamelijk de vaste gasten zijn die op de activiteiten afkomen, terwijl er tegelijk hoog opgelopen wordt met de grote populariteit van de activiteiten en de hoeveelheid volk dat erop afkomt. In bepaalde cafés wordt er gesproken over honderd tot honderd vijftig mensen voor een barbecue. Dit aantal dienen we waarschijnlijk wat te relativeren, maar het drukt in elk geval uit dat er meer mensen op de activiteiten afkomen dan diegenen die op een doorsnee avond op café zitten. De enige verklaring die we kunnen vinden is dat er meer dan alleen stamgasten op café komen wanneer er activiteiten georganiseerd worden, maar dat die mensen bekenden zijn van de stamgasten en dus niet als vreemd worden beschouwd. Een aantal cafégangers zeggen dat de stamgasten op deze activiteiten familie en kennissen meebrengen. I. 21, vrouw, 16 jaar Soms wordt hier ook een barbecue gedaan - dat was drie weken geleden en zo van die dinges waar dat echt alle vrienden en familie en vrienden bij elkaar komen, dus bingo, barbecue, zo van de dinges.
Zoals blijkt uit het deel over de sociale relaties op café vormen de vaste stamgasten een min of meer besloten groep die zich in hoofdzaak in de onmiddellijke omgeving van de toog bevinden. Op welbepaalde momenten wordt dit patroon doorbroken en brengen ze heel de familie mee. De activiteiten die door het café georganiseerd worden, doen dan een beetje denken aan een opendeurdag. Het hele jaar door zitten min of meer dezelfde mensen aan de toog met elkaar te kletsen, spelletjes te spelen en te drinken en een paar keer per jaar
120 wordt het café opengesteld voor de buitenwereld. Het is een stijlbreuk waar de vaste caféganger zich toch wel wat moet aan aanpassen. I. 88, man, 35 jaar
Kan u daar wat meer over vertellen? Waarom was het geslaagd? - Ten eerste het was goed, het was lekker. Daar verschoot ik van. Allé, ik dacht nen barbecue is nen barbecue. Ja, dan zit je toch anders, dan zit je niet aan de toog he. Dan zit je aan tafels. Dan wordt er weer anders in het café omgegaan dan dat je aan de toog zit. Je zit aan tafels en daar een tafel en nog een tafel, en dan zit je bij bepaalde mensen en je blijft daar bij zitten. Dat is anders. Nen toog blijft nen toog, daar gebeurt het in de cafés, niet aan een tafel. Niet met feesten en barbecues, aan den toog, daar is de gezelligheid te vinden. Rustig kunnen gaan zitten en zeggen van ‘ah Piet, Kees hier zijn ik weer’.
1.7 GESPREKKEN OP CAFÉ
Zoals vermeld in de inleiding, hebben we het in dit deel voornamelijk over de gesprekken die verbonden zijn met de culturele functie van het café. De vraag die we willen beantwoorden is hoe sterk het verenigingsleven verankerd is in het café. Dit blijkt wanneer er onder de vaste klanten gesproken wordt over de verenigingen die verbonden zijn aan het café. Analyseren we de gesprekken, dan merken we dat voetbal gespreksonderwerp nummer één is. Het gaat dan niet enkel over nationale of internationale voetbalcompetitie, even vaak gaat het over de lokale voetbalploeg. Zoals we hiervoor reeds hebben weergegeven, wordt er in heel wat cafés naar voetbal gekeken op televisie. Het is dan logisch dat er na de wedstrijden nog wat wordt nagepraat. Ook tennis scoort hoog, maar dit heeft uiteraard te maken met de opgang van het vrouwentennis ten tijde van de interviews. In de regel zijn het de iets meer volkse sporten die bij de stamgasten over de lippen gaan. Zo stellen we vast dat er voornamelijk gesproken wordt over de lokale voetbalploeg wanneer deze mensen ook op café komen. Over het verenigingsleven zelf wordt eigenlijk weinig gesproken onder de vaste cafégangers. Het lijkt allemaal niet zo belangrijk waarover er precies gesproken wordt. De vaste cafégangers zijn in de regel ook gemakkelijk bereid om van gespreksonderwerp te veranderen. I. 55, vrouw, 54 jaar
In Kallo hebben ze een voetbalclub en daarover wordt wel vaak gesproken. En als het dan tennis is, staat de TV hier aan en is die sport het gespreksonderwerp. Met de lokale voetbalclub wordt er wel meegeleefd. De liefhebbers hier op café zijn er ook supporter van. Verder hebben we hier nog tennisvelden, maar dat is al voor een andere klasse van de bevolking, die hier in ‘’t Muzikantje’ niet komen, waardoor er hier over deze club ook niet gesproken wordt.
121
Dat de hobby’s van de mensen die het café bezoeken de gesprekken bepalen, valt ook op wanneer er gesproken wordt over wielrennen. Zo zullen ook de stamgasten meepraten over wielrennen wanneer de lokale wielerclub in het café aanwezig is. De gesprekken gaan dan niet over topsport, maar over het aantal versnellingen op de fiets, hoever ze gereden hebben en waar de beste fietsroutes zijn. Vaak staan verenigingen, die verbonden zijn aan het café, niet los van de gebeurtenissen in het café. De vaste cafégangers hebben contacten met de mensen van de verenigingen en tonen dat ze interesse hebben voor de activiteiten van deze verenigingen. Het gemak waarmee de stamgast van onderwerp verandert toont aan dat het voor de betrokkene helemaal niet zo belangrijk is waarover er wordt gesproken. Hij heeft zijn stamcafé niet gekozen omwille van de nevenactiviteiten. De vaste caféganger hangt aan de toog en praat met mensen over koetjes en kalfjes. Dat de caféganger de verenigingen in het café een warm hart toedraagt is echter wel relevant voor het voortbestaan van de band tussen café en vereniging. Beide zaken staan voor een deel los van elkaar, maar zeker niet tegenover elkaar en soms vullen ze elkaar zelfs aan.
1.8 DE ROL VAN DE CAFÉBAAS
De cafébaas komt uitgebreider aan bod in een ander deel van dit rapport. Dit neemt echter niet weg dat hij in dit hoofdstuk kan ontbreken. Het is evident dat de cafébaas iets te zeggen heeft over de activiteiten die in zijn café georganiseerd worden, hij moet op zijn minst toestemming verlenen. Dat de rol van de cafébaas belangrijk is, kan echter op verschillende manieren aangetoond worden. Zo merken we dat wanneer de cafébaas de activiteiten niet mee ondersteunt er geen activiteiten plaatsvinden in het café. Soms antwoorden stamgasten op erg dubbelzinnige wijze op deze vragen. Wanneer hen gevraagd wordt of de cafébaas de activiteiten in het café mee ondersteunt, blijkt dat een heel aantal stamgasten het geven van toestemming ook zien als ondersteuning. In een aantal gevallen wordt positief geantwoord wanneer de cafébaas de toestemming geeft, meedenkt of sponsort, terwijl anderen dit niet zien als organiseren.
122 Het tweede probleem dat we onderkennen is dat een aantal mensen de cafébaas niet expliciet vernoemen als organisator maar verwijzen naar het café als entiteit die activiteiten organiseert. Hierbij kan het zijn dat activiteiten in het café voornamelijk georganiseerd worden door verenigingen die het café als thuisbasis hebben of dat een aantal klanten er iets organiseert, waar de stamgast minder van op de hoogte is. De vaste klanten menen echter dat de cafébaas in de meeste gevallen activiteiten organiseert samen met andere klanten. Hij komt tussen als bemiddelaar, brengt de juiste mensen met elkaar in contact en zorgt voor de praktische organisatie. I. 18, man, 49 jaar
Goh, ik kan niet zeggen dat de cafébaas dat volledig organiseert. Die worden eigenlijk georganiseerd in samenwerking met de cafébaas. Hij doet daar zijn deel in. Maar hij kan er vooral wonderwel in slagen om de juiste mensen met mekaar in contact te brengen, de link te leggen.
De cafébaas doet dit niet zonder reden, het is een methode om aan klantenbinding te doen; de klanten beseffen dat maar al te goed. Ze begrijpen dat de cafébaas moet kunnen leven van zijn café. I. 68, man, 46 jaar
Ja, dat zijn eigenlijk meer de mensen die daar zitten, want die zorgen ook voor het bestuur van ‘da kaske’. En die … euh ja, besturen dat. Tuurlijk doet hij er ook aan mee, hij haalt er ook zijn voordeel uit.
Een aantal vaste klanten hebben het niet altijd zo begrepen op deze commerciële benadering. Af en toe valt er bij een van hen ook wel op te tekenen dat de cafébaas niet te veel activiteiten moet organiseren omdat het typische karakter van het dorpscafé op die manier verloren zou kunnen gaan. 1.9 ACTIVITEITEN MET CAFÉKENNISSEN
Het leven van de stamgasten speelt zich niet enkel af in het café. Heel wat activiteiten buiten het café worden immers ondernomen met mensen van het café. Zo wordt er samen gesport of samen gesupporterd voor een favoriete club. Ook hier kunnen we weer een onderscheid maken tussen spontane afspraken tussen het cafécliënteel en meer georganiseerde verbanden. Bepaalde cafés herbergen een supportersclub of sponsoren een bepaalde club. In sommige gevallen ontstaat een kruisbestuiving tussen het café en de buitenwereld. Klanten spreken af op café en vertrekken van daaruit samen naar de
123 wedstrijd. Anderzijds komen de supporters, de spelers en het bestuur naar dat welbepaalde café vanuit een zekere loyaliteit ten aanzien van de sponsor.
1.10 DEELNAME AAN HET VERENIGINGSLEVEN BUITEN HET CAFÉ
Heel wat stamgasten zeggen dat ze ooit lid zijn geweest van een vereniging maar vaak zijn ze ermee gestopt omdat er te veel verplichtingen aan verbonden waren. Andere redenen om de vroegere activiteiten te stoppen hebben te maken met conflicten in de vereniging waar ze lid van waren of met de verhuis van de vereniging. Zoals we ook hiervoor reeds hebben gezien, valt opnieuw op dat heel wat stamgasten interesse hebben in sport. De meeste verenigingen waar men lid van is, zijn dan ook sportverenigingen. Dat sportverenigingen sterk verbonden zijn met het cafégebeuren lezen we ook bij Elchardus, Hooghe en Smits (2000) die de caféverenigingen en de sportverenigingen over dezelfde kam scheren. Zo wordt er regelmatig gesproken over supportersclubs, volleybalverenigingen en voetbalclubs. Een aantal van de stamgasten vullen hun tijd met het trainen van een ploeg of zijn scheidsrechter. Erg veel cafégangers hebben één of meerdere activiteiten buiten het café. Dit is opvallend omdat de participatie aan activiteiten die verbonden zijn met het café eerder beperkt zijn. De stamgasten kunnen wel veel vertellen over de verenigingen die verbonden zijn aan het café maar hun eigen deelname daaraan blijft eerder beperkt. Opnieuw kunnen we niet naast de realiteit dat het café voor de vaste klanten een andere functie vervult dan wat ze zoeken binnen het verenigingsleven.
BESLUIT
Rekening houdend met de beperking die in de gebruikte data zit waardoor we enkel uitspraken kunnen doen over de groep van de vaste mannelijke cafégangers, moeten we besluiten
dat
het
verenigingsleven
voor
hen
betrekkelijk
onbelangrijk
is.
Het
verenigingsleven is echter voor de cafébaas wel zeer belangrijk omdat hij ervan moet leven. De verenigingen die verbonden zijn aan het café worden in de meeste gevallen door de vaste gasten getolereerd en in een aantal gevallen tonen ze ook interesse. Ze praten met de mensen van het verenigingsleven wanneer die er zijn en hebben vaak een zekere interesse in datgene waar ze mee bezig zijn. De klanten die veel meer te vertellen hebben over het verenigingsleven kunnen niet echt gezien worden als vaste klanten in het café. Dit geeft een enigszins vertekend beeld. Wat erg duidelijk is, is dat het verenigingsleven op zich niet de
124 hoofdreden is voor de stamgasten om op café te gaan: de grote meerderheid van hen komt op café voor het gezelschap en de sfeer. I. 209, man, 48 jaar
Ik kom naar het café voor de vrienden en ten tweede kom kik hier voor biljart te spelen.
Deze stamgast geeft kernachtig weer wat ook de anderen bedoelen. De activiteiten op café zijn vaak een bijkomstigheid. Dit geldt voor de meeste caféspelen, behalve voor het kaarten. Jammer genoeg werden weinig kaarters geïnterviewd, waardoor de interviews de indruk wekken dat de vaste caféganger niet naar het café komt om te kaarten. Hij zal echter wel inspringen wanneer er niet voldoende spelers zijn voor een spel. De observaties nuanceren dit echter en tonen aan dat heel wat mensen expliciet op café komen om te kaarten en tegelijk gerekend kunnen worden tot de vaste kern van het café. Bovendien kunnen de activiteiten en de mogelijkheden die het café biedt voor bepaalde mensen drempelverlagend werken. Zo komen mensen om te biljarten, waardoor ze anderen leren kennen op het café en blijven plakken. I. 57, man, 66 jaar
Ik ben hier binnengevallen omdat hier meestal een biljarttafel vrij is. Daarom ben ik hier binnengekomen en ben ik op mijn eentje beginnen spelen en heb ik Jos leren kennen.
Wanneer we de resultaten van de interviews bekijken, valt de tegenstelling tussen actief zijn in verenigingen buiten het café en actief zijn in verenigingen binnen het café sterk op. Zo zouden we veronderstellen dat stamgasten, als ze al actief zouden zijn in een vereniging, zouden kiezen voor een vereniging die verbonden is aan het café. Het tegenovergestelde lijkt echter waar te zijn. Het verenigingsleven is voor stamgasten dus belangrijk, maar voldoet aan een volkomen andere behoefte dan het cafébezoek.
125
2. De economische functie van het volkscafé
2.1 INLEIDING
Het volkscafé heeft ook een economische functie: het uitbaten van een café is een beroep als een ander, klanten weten en respecteren dit. Toch kunnen we een café niet zomaar gelijk stellen aan een winkel, de rol van de caféhouder gaat verder dan het verkopen van drank. Uit ons onderzoek is gebleken dat het economische aspect van het volkscafé niet te onderschatten is. Eén van de redenen om het volkscafé te bezoeken is de prijs van de drank: deze laatste wordt in het volkscafé goedkoper aangeboden dan elders. De cafébaas onderneemt verschillende initiatieven om zijn klanten te binden. Een opvallende vaststelling is dat in vele volkscafés het ‘spaarkaske’ nog steeds in gebruik is. Mensen sparen op bepaalde tijdstippen een bepaald bedrag in het café, niet op de bank. De opbrengst wordt gebruikt om een activiteit mee te organiseren of wordt gewoon uitgekeerd aan de spaarders. Dit wijst erop dat we de economische functie van het volkscafé niet mogen onderschatten.
2.2 PRIJS
Het volkscafé biedt drank goedkoper aan dan een taverne; mensen kiezen er ook om die reden voor naar het volkscafé te gaan. Er is ondertussen een enorme verscheidenheid aan drankjes op de markt. Het gewone ‘pintje’ is echter het meest populaire en is meestal ook het goedkoopste drankje. Veel respondenten geven aan dat er in het volkscafé weinig sterke drank geschonken wordt wegens veel te duur. Wie graag eens iets sterkers drinkt doet dat meestal thuis omdat dit goedkoper is. De meeste volkscafés blijken trouwens geen vergunning te hebben om sterke drank te verkopen, dit hangt waarschijnlijk samen met het publiek dat ze aantrekken.
126 Sommige volkscafés organiseren af en toe een extra activiteit om geld in het laatje te krijgen, zoals een mosselavond. Vaste klanten voelen zich dan ‘verplicht’ om aanwezig te zijn, ook al vinden ze het eigenlijk te duur. 16
2.3 LOPENDE REKENING
Vaste klanten krijgen van de cafébaas al eens uitstel van betaling. Meestal worden de schulden bijgehouden in een schrift. Klanten ervaren dit als een vertrouwensband met de cafébaas. Er zijn cafés waar klanten aangemaand worden te betalen als het bedrag te hoog oploopt of op vaste momenten, zoals het begin van de maand. I. 52, man, 60 jaar
Sommige hebben hier een rekening. Maar ze mogen niet te hoog gaan. Thérèse houdt dat allemaal goed bij hoor. Op een lijst van de dag en dan ook in een dikke agenda. Iedere naam heeft een blad. Als ze trekken, van den dop of hun pensioen, dan komen ze betalen.
Mensen die gekend zijn in het café hoeven in vele gevallen hun consumptie niet onmiddellijk te betalen; als ze het café verlaten betalen ze hun schuld. De cafébaas schrijft tijdens het cafébezoek op een blaadje wat de klant drinkt en maakt de rekening bij vertrek van de klant die dan betaalt of het op zijn rekening laat zetten. Mensen die echter niet gekend zijn, betalen in het volkscafé hun consumptie meteen bij ontvangst. Ook dit aspect wijst op een vertrouwen dat cafébazen hebben in hun vast cliënteel. Klanten hechten veel belang aan een cafébaas die te vertrouwen is, vooral als het gaat over de financiële kant van de zaak. Vele respondenten zeggen niet meer binnen te komen in een café waar ‘met dubbel krijt geschreven wordt’, waar de cafébaas dus systematisch teveel aanrekent. I. 26, man, 57 jaar
Als ge de consumpties altijd maar laat opschrijven, dat is een vertrouwen tussen cafébaas en tussen cliënt en als dat vertrouwen weg is of als ik dat moest waarnemen…Ik durf dat hier omdat ik hier zo goed bekend ben. Als ik dat moest waarnemen, als er één keer iets niet juist moest geweest zijn, kwam ik hier nooit meer binnen. En ik zeg nooit nooit. 16
Een aantal cafés sponsoren een sportclub, meestal een voetbal- of wielerploeg. De naam van het café staat dan op de truitjes en na afloop van een wedstrijd komen de ploeg en supporters in het café iets drinken.
127
2.4 TRAKTEREN
Trakteren door klanten Wat trakteren betreft valt het in volkscafés op dat er één duidelijke regel is: wie getrakteerd wordt,
trakteert
terug
en
omgekeerd.
Volgens
Mauss
(In
Komter,
2003)
is
geschenkenuitwisseling het fundamentele mechanisme dat individuele belangen en het creëren van sociale orde met elkaar verzoent. Volgens hem ligt het principe van ‘do ut des’ ten grondslag aan elke gift. Er zouden volgens hem geen vrije giften bestaan, wie iemand een geschenk geeft doet dit omdat hij eerder iets ontving van deze persoon en wie een geschenk geeft verwacht iets terug. Lévi-Strauss werkte deze idee verder uit en stelde dat het principe van wederkerigheid als een sociale structuur gezien moet worden die onze samenleving structureert doordat het de regels van onderlinge uitwisseling vastlegt (Komter, 2003). We kunnen het trakteren in volkscafés in dit licht bekijken. Er blijken in vele cafés verschillende manieren voor de praktische uitvoering van het elkaar trakteren te zijn, dit verschilt van café tot café, het zijn ongeschreven wetten. Er wordt door vaste klanten die elkaar vaak treffen in het volkscafé echter veel belang gehecht aan het naleven ervan. Een van de mogelijkheden is dat als er iemand nieuw binnenkomt deze heel de groep iets trakteert, ook al hebben ze nog een drankje. Soms krijgen mensen die nog een vol glas hebben dan een voorwerp in de plaats dat later ingeruild kan worden voor een drankje, in andere gevallen gebeurt het wel eens dat men met een aantal volle glazen voor zijn neus komt te zitten. Groepjes mensen die zitten te kaarten, geven meestal om beurten een rondje, het gebeurt ook wel dat na het kaartspel de rekening voor de hele tafel wordt gebracht, waar ze dan onderling gedeeld wordt. Als je in een groepje aan de toog zit en er wordt getrakteerd, dan wordt er van je verwacht dat je op jouw beurt een rondje betaalt. We zien dat mensen in de groep zich conformeren, ze komen tegemoet aan de verwachtingen van de groep. We kunnen hier spreken van wat Solomon (1999) normatieve sociale invloed noemt. Een andere mogelijkheid is dat er sprake is van informatieve sociale invloed.
128
Mensen die het zich financieel niet kunnen veroorloven om een rondje te geven, nemen meestal zelf ook niets aan van iemand anders. Als iemand een traktatie aanneemt en zelf niet terug trakteert wordt dat niet in dank afgenomen. Er zijn ook cafés waar mensen gewoon hun eigen drank betalen en dat ook weten van elkaar. Respondenten die zich in een dergelijke situatie bevinden laten ook weten dat ze deze duidelijkheid appreciëren. Er worden op die manier geen valse verwachtingen geschapen naar anderen toe. Het geven van rondjes wordt ook wel eens gebruikt als een soort groepsafbakening. Een vast groepje trakteert elkaar en als ze willen dat een buitenstaander zich betrokken voelt, wordt deze ook een traktatie aangeboden. Iemand trakteren kan ook gebruikt worden om een gesprek aan te knopen. Het kan een uitnodiging zijn om deel te nemen aan de interactie binnen een bestaand groepje. Sommigen trakteren iemand met de expliciete bedoeling deze persoon niet het gevoel te geven buitengesloten te zijn, wat de sociale integratie van mensen bevordert. Zoals we voordien reeds opmerkten is deze sociale integratie een belangrijk gegeven in het leven van mensen en bepaalt het voor een groot stuk de kwaliteit ervan. Deze sociale integratie (zie ook Waege en Agneessens), het zich thuis voelen in een groep, kan versterkt worden door het ritueel van het trakteren. Om dan ook echt deel van de groep te kunnen uitmaken zal de betrokkene zich moeten conformeren en op zijn beurt de rest van de groep trakteren.
Trakteren door cafébaas Groepjes vaste klanten die aan de toog zitten, communiceren vaak met de cafébaas, ze trakteren elkaar afwisselend. Maar uit de interviews komt naar voren dat de cafébaas zelf zelden de klanten trakteert. Klanten krijgen wel eens iets bij een verjaardag of andere speciale aangelegenheid of er wordt een happy hour georganiseerd waarbij men twee drankjes krijgt voor de prijs van één, maar ook dit vinden we niet zo erg veel terug. Wat ook wel gebeurt, is dat vaste klanten een extraatje krijgen, er wordt rondgegaan met hapjes of ze krijgen wat meer drank in hun glas. Cafébazen organiseren feestjes, een barbecue, optredens, een sinterklaasfeest waar ze de vaste klanten op uitnodigen. Op deze manier worden zij dan eens extra in de watten gelegd. Voor de vaste klanten is dit een moment om met heel het gezin naar het café te komen.
129 I. 21, vrouw, 16 jaar
Er is vaak bingoavond en soms wordt hier ook een barbecue gedaan. Dat was drie weken geleden en zo van die dinges waar dat echt alle vrienden en familie en vrienden bij elkaar komen, dus bingo, barbecue, zo van de dinges.
2.5 HET ‘SPAARKASKE’
We vinden nog regelmatig spaarkasjes terug in volkscafés. Dit is een houten kastje met gleuven of schuifjes dat aan de muur hangt. Er kan geld in gedeponeerd worden door de klanten. Dit sparen is typisch voor vaste klanten die regelmatig het café bezoeken. Elke klant die participeert, heeft een persoonlijke schuifje waarin hij elke week of elke maand een bepaald bedrag stopt. In Vlaanderen wordt er op verschillende manieren omgesprongen met het spaarkasje. Hieronder geven we een overzicht van de diverse gebruiken.
Het gespaarde bedrag In sommige cafés spaart iedereen wat hij zelf wil (met of zonder vooraf bepaald minimum); in andere cafés is het een vast vooropgesteld bedrag. Ook de tijdstippen waarop gespaard wordt zijn meestal vastgelegd. Dit gaat van wekelijks over tweewekelijks naar maandelijks. Wie niet op tijd spaart moet in de meeste gevallen een boete betalen en het bedrag van de boetes verschilt van café tot café.
De opbrengst In de cafés waar met de opbrengst van de spaarkas iets georganiseerd wordt, verschilt het deel van het gespaarde bedrag dat gebruikt wordt voor de activiteit. Soms gebruikt men hiervoor de hele opbrengst, een door de cafébaas of bestuur vooropgesteld bedrag of enkel de intrest. Meestal krijgt diegene die vergat te sparen hiervoor een boete en soms zijn het net de boetes waarmee iets georganiseerd wordt. Er zijn ook plaatsen waar een feest georganiseerd wordt bij het ledigen van het kasje zonder dat het gespaarde geld hiervoor gebruikt wordt. Leden krijgen dan korting op het feest. Hier gaat het dan om een officieel moment waarop het kasje geledigd wordt. Soms geeft het café interest, meestal in de vorm van drankbonnetjes. Hier en daar wordt het geld door de cafébaas op de bank gezet, soms
130 een deel, soms het volledige bedrag, de mensen krijgen dan op het einde van het seizoen hun geld terug met intrest of zonder intrest als deze gebruikt wordt om een feest of activiteit mee te organiseren.
De activiteit Er zijn ook cafés waar de inhoud gewoon uitbetaald wordt, hier kunnen we spreken van een vorm van solidair sparen. Soms krijgen de spaarders intrest op het gespaarde bedrag. Andere cafés organiseren met de opbrengst een activiteit. Dit kan een daguitstap zijn waarbij vaak een bus ingelegd wordt om het gezelschap te vervoeren. Het hangt een beetje af van het café en van het gespaarde bedrag of heel de uitstap door de spaarkas betaald wordt of enkel de busreis. Ook het organiseren van een teerfeest of barbecue of samen uit eten gaan met het gespaarde geld behoort tot de mogelijkheden. Er wordt dan gespaard om een avond samen te zijn, te eten, te drinken en vooral om plezier te maken. Sommige cafés organiseren met hun spaarkassen meerdere activiteiten per jaar, andere kiezen voor één grote activiteit waar iedereen een heel jaar naar lijkt uit te kijken.
Tijdstip van uitbetalen Meestal wordt er uitbetaald op een vaste datum, dit is jaarlijks of halfjaarlijks of in sommige cafés zelfs elke maand. Er zijn cafés die uitbetalen aan het einde van het kalenderjaar zodat de spaarders een extraatje hebben voor de feestdagen, men begint dan opnieuw te sparen in het nieuwe jaar. Af en toe wordt het geld nog uitgekeerd op de dag van de kermis.
Organisatie Het ‘spaarkaske’ wordt door cafégangers zelf gezien als een vereniging binnen het café waar ze al dan niet lid van zijn. Wie erin stapt wordt verondersteld het seizoen uit te zitten. Aan dit spaargebeuren kan zelfs een heel bestuur verbonden zijn. De lichting van het kasje is openbaar en voor de organisatie van de activiteiten zijn enkele mensen, vaak samen met de cafébaas, verantwoordelijk. In Nederland blijkt het ook nog een wijdverspreid gebruik te zijn, daar worden zogenaamde ‘spaarkasmanagers’ te koop aangeboden. De bewaarders van de spaarkas kunnen het geld dan beheren via een eenvoudig computerprogramma.
131 Het is opvallend dat dit toch wel zeer oude gebruik in de dorpscafés als zeer normaal wordt beschouwd en op veel bijval kan rekenen. I. 19, man, 30 jaar
En de spaarkas. Tegen elke maandag moeten de vaste klanten er 2.50 euro insteken. Als ze dat niet doen, moet er 3 euro boete betaald worden. En dan doen wij er met z’n allen een daguitstap mee. Dan moeten we heel den dag gene frank betalen.
BESLUIT
Het economische aspect van het volkscafé mag niet onderschat worden. Heel wat mensen kiezen voor een bepaald café omdat het goedkoop is of omdat ze in tijden van geldnood uitstel van betaling kunnen krijgen (lopende rekening). Anderzijds is er de cafébaas die in de eerste plaats een café uitbaat om zich van een inkomen te verzekeren en die verder ook allerlei activiteiten organiseert om rechtstreeks of onrechtstreeks extra geld in het laatje te brengen. Lidmaatschap van een spaarkas bijvoorbeeld verplicht de deelnemers om de week of veertien dagen een bezoek te brengen aan het café, zeker in de cafés waar een boete moet betaald worden bij het laattijdig sparen. Als er een feest georganiseerd wordt waar heel het gezin van de stamgast naartoe komt is dit natuurlijk ook mooi voor de omzet. Mensen die een lopende rekening hebben in het café voelen zich vertrouwd door de cafébaas en zullen dus geneigd zijn te blijven komen, een duidelijke vorm van klantenbinding. Klanten weten wel dat het uitbaten van een café een beroep is als een ander en respecteren het feit dat de cafébaas dit doet om zijn boterham te verdienen. Geld is een gevoelig onderwerp voor de klanten van het volkscafé: meestal beschikken ze slechts over een beperkt budget. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de keuze van de drankjes. De klanten van het volkscafé moeten de cafébaas kunnen vertrouwen en voelen zich gewaardeerd als de cafébaas laat blijken hen ook te vertrouwen. Dit uit zich vooral in het uitstellen van betaling voor de consumpties, een privilege dat enkel geldt voor de vaste klanten die te vertrouwen zijn. Ook tussen klanten onderling is geld een gevoelig punt. Zo zijn er allerlei manieren en systemen die gehanteerd worden bij het trakteren als men deel uitmaakt van een groep.
132
3. De pathologische functie van het volkscafé
3.1 INLEIDING
Onder de pathologische functie van het volkscafé kunnen alcohol- en drugmisbruik en gokspelen geplaatst worden. Drie activiteiten die verslaving met zich mee kunnen brengen. Over druggebruik zijn niet voldoende data teruggevonden om een adequaat besluit te kunnen trekken. Er worden weinig of geen drugs gebruikt in de volkscafés. Over alcoholgebruik daarentegen is heel wat gezegd. Het is duidelijk dat in het volkscafé veel gedronken wordt, soms problematisch. Het begrip alcoholisme is iets wat mensen in het café zeker bezighoudt, er wordt veel over gepraat en allerhande theorieën worden bedacht. Zonder uitspraken te doen over het waarheidsgehalte van de beweringen zeggen bijna alle respondenten die het begrip ter sprake brengen zelf geen alcoholist te zijn, zonder dat hiernaar door de interviewer expliciet gevraagd wordt. Gokspelen vinden we in verschillende vormen terug. Soms wordt er gekaart of poker gespeeld voor geld, meestal staan er elektronische gokspelen. Er zijn behoorlijk wat cafés die een elektronisch gokspel hebben.
3.2 ALCOHOLGEBRUIK
Klanten Alcoholgebruik en autorijden Verschillende respondenten leggen een verband tussen te veel op hebben en dan niet meer mogen autorijden. Niet iedereen houdt zich echter aan de regels, zelfs indien ze ervan op de hoogte zijn. Er wordt regelmatig beweerd dat men toch nog goed kan auto rijden, ook al werd de wettelijk opgelegde grens alcohol overschreden, men legt dan voor zichzelf andere limieten op, bijvoorbeeld zeven pintjes i.p.v. twee. Andere respondenten zeggen dan weer te mogen drinken omdat ze toch te voet zijn.
133 Dronkenschap volgens de caféganger Er wordt een onderscheid gemaakt tussen veel drinken en zeer dronken zijn. In vele cafés wordt meestal zeer veel gedronken maar stomdronken buiten strompelen lijkt niet de regel te zijn. Cafégangers zelf spreken van ‘te veel’ gedronken als mensen niet meer kunnen lopen, zichzelf niet meer in de hand hebben en vervelend beginnen te doen of beginnen te vechten. Over hoeveel je op moet hebben om dronken te zijn bestaat geen duidelijkheid. Volgens sommigen gaat het om enkele pintjes, anderen vinden de term ‘te veel’ pas van toepassing na twintig pintjes. I. 14, man, 47 jaar
Als ge vier vijf pinten drinkt zijt ge niet zat maar als ge met den auto rijdt dan wel natuurlijk. Maar, vier, vijf pinten, zijt ge dan zat? Voor den ene mens is dat veel voor den andere niet natuurlijk. Als ge buiten valt, da is natuurlijk anders maar ik denk dat de meeste mensen, doorsnee vijf, zes, zeven, pinten drinkt.
Zolang iemand zichzelf kan handhaven en niemand lastigvalt wordt hij niet als stomdronken bestempeld door de andere volkscafégangers. Er wordt regelmatig een indeling gemaakt tussen mensen die ‘kunnen drinken’ en anderen die dat niet kunnen. Deze laatste personen zijn diegenen die agressief worden na enkele pintjes gedronken te hebben of zeer opvallende uiterlijke kenmerken van dronkenschap beginnen te vertonen zoals niet meer kunnen lopen of van hun kruk vallen. ‘Kunnen drinken’ is een begrip op zich, veel pintjes kunnen verzetten en toch niet stomdronken worden blijkt iets te zijn waar menig caféganger trots op is. Regelmatig komt terug dat de ene persoon sneller dronken is of dat de ander ‘er minder goed tegen kan’. I. 40, man, 39 jaar
Er zijn mensen bij die 20 pinten kunnen drinken, je hebt natuurlijk ook de vaste drinkers, de professionals, de beroeps, zeg maar, die drinken natuurlijk misschien 30 of 40 pinten, dus...
De meeste respondenten geven toe af en toe dronken te zijn, een groot deel zelfs regelmatig. Men lijkt zich hiervoor niet te schamen. Maar als er wordt gevraagd naar dronkenschap in het café in het algemeen, wordt er aangegeven dat er bijna nooit te veel gedronken wordt in het café. We kunnen ons hier afvragen of de caféganger ‘zijn’ café in een goed daglicht wil stellen tegenover de interviewer. Men beseft dat de algemeen
134 heersende normen rond alcoholgebruik anders zijn dan die normen die in de besloten groep van cafékennissen gehanteerd worden. Van de respondenten die aangeven dat er wel eens te veel gedronken wordt, zegt de meerderheid dat het altijd dezelfde mensen zijn die te veel drinken in het café. Deze mensen komen naar het café om dronken te worden. Een ander deel van de respondenten meent dat het normaal is dat er te veel gedronken wordt in een café. Bij mensen die in groep zitten en om beurten een rondje geven, drinkt men vaak aan een zeer hoog tempo. Wie niet zo snel drinkt zit dan wel eens met twee, drie pintjes voor zijn neus, die uiteindelijk nog wel naar binnen gaan. De klanten van het volkscafé geven aan meer te drinken en langer te blijven hangen als ze in gezelschap zijn.
De cafébaas De cafébaas in het volkscafé drinkt wel eens mee, niet overdag en niet tot hij dronken is. Natuurlijk zijn er sommigen die zich wel af en toe eens laten gaan, evenals er een heel aantal is die helemaal nooit drinkt. Klanten vinden het normaal dat de cafébaas er af en toe eentje meedrinkt, maar vinden het over het algemeen niet kunnen dat een cafébaas dronken achter de toog staat. Een vast clubje klanten blijft regelmatig hangen in het café, soms tot na sluitingstijd, de deuren gaan dan wel al eens op slot. Op zo’ n moment, tijdens het uitbollen van de avond of vanaf het moment dat het wat rustiger wordt en het meeste volk naar huis begint te gaan neemt de cafébaas zelf ook een drankje. I. 59, man, 28 jaar
Ja, maar die blijft altijd wel de nuchterste van de hoop. Het kan wel zijn dat hij eens mee ‘doorgaat’, maar dat is dan als er nog vier à vijf man hier zit en als de deur op slot is en niemand meer binnen kan komen. Maar die staat zeker nooit altijd zat achter de toog. Dat gebeurt maar zelden. Het is ook niet verantwoord om ‘s morgens al dronken in het café te staan.
Als de cafébaas niet aan het werk is, drinkt hij wel en regelmatig ook te veel. Het komt herhaaldelijk terug dat een cafébaas stevig drinkt als hij op stap is of naar een ander café gaat.
135 Sommige klanten lijken veel kunnen drinken net een eigenschap te vinden waarover een goede cafébaas moet beschikken. I. 184, man, 46 jaar
Ja, maar nooit teveel ze. Een cafébaas drinkt ge ni onder tafel ze! Den uitbater is met bier groot geworden hé, die drinkt al gans zijn leven!
De vrouwen achter de bar kunnen zich over het algemeen beter beheersen dan de mannen (op enkele uitzonderingen na) en drinken niets tot één à twee drankjes en dan vooral later op de avond. De cafébaas toont zich over het algemeen tamelijk tolerant ten aanzien van beschonken klanten. Zijn acties blijven doorgaans beperkt tot een weigering om de klant nog alcoholische drank te serveren. Dreigt het gedrag van de dronken klant de spuigaten uit te lopen, dan grijpt de cafébaas wel in. Ook in situaties als deze voelen vaste klanten zich veelal anders benaderd dan niet-vaste klanten. De vaste klant kan op meer begrip en geduld rekenen en wordt slechts in extremis, en vaak met door de cafébaas geregeld taxivervoer, ‘huiswaarts gestuurd’. Niet-vaste stomdronken klanten worden daarentegen ‘buitengezet’.
3.3 ALCOHOLISME
Alcoholisme volgens deskundigen Volgens de Wereld Gezondheid Organisatie 17 is er geen grens voor ‘veilig’ alcoholgebruik, zij stellen dat het gevaarlijk is een hoeveelheid genuttigde drankjes per dag of week op te leggen als aanduiding voor het al dan niet hebben van een probleem. Bij alcoholproblemen moet er een onderscheid gemaakt worden tussen misbruik en verslaving (alcoholisme). In plaats van verslaving spreken deskundigen tegenwoordig over afhankelijkheid.
Misbruik Van alcoholmisbruik wordt gesproken als iemand zoveel drinkt dat het beperkingen of lijden 17
Zie http://www.who.int/topics/alcohol_drinking
136 veroorzaakt. Hierbij moet in een periode van 12 maanden minstens één van de volgende zaken voorkomen. Zodanig drinken dat het niet meer lukt te voldoen aan verplichtingen op het werk, school of thuis (bijvoorbeeld veel afwezig zijn, slecht werk afleveren, verwaarlozing van de kinderen of het huishouden). Drinken in situaties waarin dit gevaarlijk is (bijvoorbeeld tijdens het autorijden of het bedienen van een machine). Herhaaldelijk in aanraking komen met justitie door het drinken. Voortdurend drinken ondanks steeds terugkerende problemen die erdoor worden veroorzaakt.
Afhankelijkheid (alcoholisme) Misbruik van alcohol kan na een tijd overgaan in afhankelijkheid. De belangrijkste kenmerken hiervan zijn: geen controle over het gebruik hebben, het ontwikkelen van tolerantie voor alcohol, onthoudingsverschijnselen bij het stoppen met drinken. Door deskundigen wordt gesproken over afhankelijkheid als er tenminste drie van onderstaande verschijnselen zich binnen een jaar voordoen op willekeurige momenten.
Tolerantie (er moet steeds meer gedronken worden om hetzelfde effect te krijgen), onthoudingsverschijnselen (onaangename lichamelijke en/of psychische gevolgen als er gestopt of geminderd wordt met drinken), trillende handen, misselijkheid, zweten, slapeloosheid, angsten, prikkelbaarheid, snelle hartslag, meer of langer drinken dan de bedoeling was. De betrokkene heeft steeds de wens om het drinken onder controle te krijgen en heeft hier één of meerdere mislukte pogingen toe gedaan, een groot deel van de tijd gaat op aan het drinken of aan het herstel van de effecten ervan. Belangrijke sociale of beroepsmatige bezigheden of vrijetijdsbesteding worden opgegeven of verminderd vanwege het drinken. De betrokkene blijft drinken ondanks het besef dat er een probleem is dat waarschijnlijk door het drinken veroorzaakt wordt (bijvoorbeeld blijven drinken ondanks het feit dat de betrokkene een maagzweer heeft, of blijven drinken ondanks dat dit relatieproblemen veroorzaakt). 18
18
http://www.psychiatrie.beamsolid.com/psychiatrie/alcoholisme/alcoholisme-pa.shtml De psychiatrische stoornissen zijn gedefinieerd aan de hand van DSM IV( Diagnostic Statistical Manual, 4e editie) Dit is een publicatie van de American Psychiatric Association en is in Nederland algemeen aanvaard bij het diagnosticeren van psychiatrische aandoeningen.
137 Alcoholisme volgens de caféganger Er circuleren in het volkscafé allerhande theorieën over wat alcoholisme is. I. 76, man, 52 jaar
Hier drinkt iedereen alleen maar bier, geen sterke dranken. De meeste mensen willen hun pintje uit hebben voor dat hun vrouw komt. Er zijn er veel die hun eigen niet kunnen amuseren, dat gebeurt wel veel. Maar dat zijn daarom nog geen ‘alcoholiekers’, dat zijn gelegenheidsdrinkers. De ‘alcoholiekers’, er zijn 7 stadia bij alcoholisme, jaja, Het eerste stadium is iemand die ieder jaar met nieuwjaar een pintje gaat drinken, maar die moet alle jaren met nieuwjaar zijn pintje hebben. Dan heb je wekelijkse drinkers, maandelijkse drinkers, dagelijkse drinkers en je hebt er drie keer zat zijn op een dag.
Heel wat respondenten leggen er de nadruk op geen alcoholist te zijn, ook al werd hier door de interviewer niet naar gevraagd. Er wordt echter door de meeste respondenten behoorlijk wat gedronken en met regelmaat. I. 117, man, 59 jaar
Bij de Louis zijn 95% van de mensen sociaal drinkers. Ik denk niet dat er daar echt binnenkomen om zich lazarus te drinken. Als wij daar binnengaan en we hebben nog niet gegeten en we hebben vijf bollen op, dan stoppen wij er mee want anders ben je zat. Wij kunnen ook naar de Louis gaan en zeggen:’’We drinken ene bol en dan zijn we weg.’ Er zijn eigenlijk weinig zatten. Als je een drankprobleem hebt dan moet je daar niet binnengaan hé, want dan heb je een probleem. Maar ik denk niet dat die daar zitten, die probleemgevallen.
Alcoholisme is in ieder geval iets waar de volkscafégangers mee bezig zijn, er wordt veel over gepraat en iedereen legt er de nadruk op zelf geen alcoholist te zijn. Men hecht veel belang aan het etiket alcoholisme. Volgens Becker (Weyns, 2002-2003) worden normovertredingen pas afwijkend gedrag indien ze als zodanig gedefinieerd worden door anderen. Dit proces van etikettering is een interactie tussen een deviant en een definiërende groep en heeft grote invloed op het verdere verloop van de interactie tussen de overtreder en de anderen. Alcoholisme wordt door de cafégangers als afwijkend gedrag beschouwd en niemand wil dit etiket opgeplakt krijgen. Volgens de respondenten zijn alcoholisten mensen die heel de dag drinken, zichzelf niet verzorgen, werkloos zijn of zware problemen hebben en in de marginaliteit terechtgekomen zijn. Andere vormen van alcoholisme blijken voor hen niet te bestaan.
138 I. 122, man, 57 jaar
De echte alcoholisten kan je er direct uithalen natuurlijk. Het zijn bijvoorbeeld werklozen en die zitten hier van ‘s morgens, zijn graatmager en tot 14.00uur gaan die hun roes uitslapen en dan komen die terug ‘s avonds. En die zitten hier redelijk veel, die komen enkel voor bier en niet voor de sfeer, die zitten overal en zijn in veel cafés niet gewenst, die komen dan meestal terug naar één café waar ze er niet worden buiten gesmeten.
Wie aangeduid wordt als ‘echte alcoholist’ kan ook niet meer rekenen op contact met andere volkscafégangers of op enige vorm van begrip. Men kan door de volkscafégangers pas het etiket alcoholist opgeplakt krijgen als men niet meer in staat is normaal te functioneren door overmatig alcoholgebruik. Op deze manier blijft men natuurlijk zelf buiten schot. Er wordt verder gebruik gemaakt van benamingen als ‘sociale drinker’, ‘gelegenheidsdrinker’ of ‘gewoontedrinker’ om het onderscheid met alcoholisten duidelijk te stellen. Deze laatste groep wordt dan aangeduid met termen als ‘echte alcoholisten’ of ‘dorpsalcoholiekers’. Een antwoord dat vaak terugkomt is dat men vroeger te veel dronk, maar daar ondertussen mee gestopt is (geminderd of helemaal gestopt). Het gewone pintje wordt het meest gedronken; zwaar bier of sterke dranken zijn niet zo populair op café. Een aantal respondenten geven ook aan dat het hek van de dam is eens iemand sterke drank begint te drinken. Men ziet meer gevaar in het drinken van sterke drank dan in het drinken van bier, hoewel het belangrijkste argument om geen sterke drank te drinken op café de prijs lijkt te zijn. Het gebeurt wel eens dat iemand in een alcohol drinkend gezelschap limonade of koffie drinkt. Deze persoon wordt hierom meestal onophoudelijk geplaagd en bespot. De druk om zich te conformeren is hoog, als men niet volgt wordt men gesanctioneerd door de rest van de groep. De subgroep, die we de kennissenkring in het café kunnen noemen, moedigt de conformering, hier de vanzelfsprekendheid alcohol te drinken in het café, aan (zie ook Giddens, 1995).
139 3.4. GOKSPELEN
Pathologisch gokken Het speelpatroon van een gokker wordt als problematisch beschouwd als vier van de volgende verschijnselen zich voordoen: preoccupatie met spelen, de neiging om steeds zwaarder te gokken om de gewenste opwinding te verkrijgen, herhaalde onsuccesvolle pogingen het spelen te verminderen of te stoppen, rusteloosheid of geïrriteerdheid bij deze pogingen. Spelen om problemen even te vergeten of een onaangename stemming te verdrijven. Na verlies proberen de volgende dag het verlies terug te winnen, liegen om de ernst van het gokken te maskeren, crimineel gedrag om het gokken te financieren. Verlies van belangrijke relaties, baan, opleiding of carrièremogelijkheden als gevolg van het spelen, afhankelijkheid van anderen om een hopeloze financiële situatie als gevolg van het gokken op te lossen (Vandereycken en Hoogduin en Emmelkamp, 1994).
Gokken in het volkscafé Uit de verzamelde data kunnen we niet afleiden of er in de volkscafés pathologische gokkers aanwezig zijn. We kunnen wel concluderen dat er regelmatig gegokt wordt. In veel van de cafés is een
automatisch gokspel terug te vinden. Er wordt soms voor hoge bedragen
gespeeld en er kan dus ook veel geld verloren worden. Het zijn vaak stamgasten die op de gokkasten spelen. Bij verlies wordt er vaak gevloekt, waarom de andere gasten moeten lachen. Het is regelmatig zo dat wie aan het gokken is in het oog gehouden wordt door andere stamgasten; ze geven commentaar of advies. Soms spelen er ook mensen samen. Het gebeurt ook wel dat iemand een hele middag zijn geluk beproeft. Eens begonnen lijkt het moeilijk te stoppen, en mensen die ermee bezig zijn lijken helemaal op te gaan in het spel. Dat het moeilijk is te stoppen kunnen we afleiden uit het feit dat mensen na het spel steeds opnieuw geld gaan wisselen om te spelen, ze besteden dus meer geld aan het gokken dan ze in eerste instantie gepland hadden. Soms wordt er ook gedobbeld of gepokerd voor geld en in sommige cafés wordt in groep op de lotto gespeeld. Als er gekaart wordt voor geld gaat dit in de meeste gevallen over zeer kleine bedragen. Er zijn ook mensen die enkel op café lijken te komen om op de gokspelen te spelen. Ze drinken daarbij wel iets (meestal alcohol), maar hebben bijna geen contact met de andere aanwezigen.
140
BESLUIT
Wellicht zal alcoholisme nooit uit te sluiten zijn in gelegenheden waar alcohol als consumptie aangeboden wordt. Mensen die regelmatig in het volkscafé komen zijn wel bezig met de mogelijke gevolgen en het wettelijke aspect, meestal echter niet op een zeer onderbouwde manier. Men moedigt elkaar aan alcohol te drinken en men is niet geneigd mensen die niet (meer) drinken hierin te steunen, integendeel zelfs. Wie mee aan de toog hangt wordt geacht zich te conformeren door alcohol te drinken. ‘Alcoholist’ is echter een etiket dat niemand van de respondenten opgeplakt wil krijgen. Men is dan ook zeer creatief in het bedenken van definities van alcoholisme, waar men zelf opvallend niet aan voldoet. Gokken wordt minder aangemoedigd dan het drinken van alcohol. Mensen die te sterk opgaan in hun gokspel worden uitgelachen door de andere cafégangers. Op enkele uitzonderingen na is gokken in het café een individuele bezigheid en slorpt het de persoon volledig op. Verliezen kan tot kwaadheid leiden en men volhardt vaak zeer lang om toch te kunnen winnen, waarbij men uiteindelijk meestal meer verliest dan vooraf gepland.
4. De maatschappelijke en democratische functie van het volkscafé
4.1 INLEIDING
Kunnen we het café werkelijk lokaliseren op het kruispunt van de private en publieke ruimte? Onze analyse vangt aan met het achterhalen van de plaats van het café in de ruimte: is het een publieke of een private ruimte? Dit is een zeer belangrijk onderscheid naar de maatschappelijke functie van het café toe. Naarmate het café meer een private plaats wordt, neemt het eerder de plaats in van een ‘thuis’ en komt het verder van het openbare maatschappelijke leven te staan. Intuïtief kunnen we stellen dat, hoe minder het behoort tot de publieke ruimte, hoe lager de maatschappelijke democratische functie ligt.
141 Waar plaatst de bezoeker het café in die opdeling publiek-privaat? We gaan na hoe de bezoeker het café ziet, bijvoorbeeld als een ‘thuisvervanger’. Hoe sterker het een ‘thuis’ wordt, hoe meer het café in de private sfeer terechtkomt. De gehechtheid aan het café trachten we te achterhalen door te kijken of de bezoeker het als een stamcafé ziet en welke plaats hij letterlijk inneemt in het café. Het zichzelf al dan niet als een echte of vaste klant zien interpreteren we eveneens als een uiting van gehechtheid aan het café. Vervolgens kijken we hoe ‘close’ hij is met de andere bezoekers. Naarmate de band intiemer wordt, komen die relaties meer in de private sfeer te liggen.
Om de democratische functie verder uit te diepen gaan we uiteraard kijken naar wat er zoal gezegd wordt op café. Betreft het hier onderwerpen waaraan een belangrijk democratisch gehalte kan worden toegeschreven of zijn ze zo uiteenlopend dat er weinig opiniërende kracht van uitgaat? En hoe betrokken is de caféganger bij het verenigingsleven op café? Dat verenigingsleven zou een instrument zijn ter bevordering van sociale cohesie en maatschappelijke participatie (Putnam, 2000). ‘De hoge verwachtingen die vandaag in het verenigingsleven worden gesteld, stoelen op de hoop dat dit het denken en voelen van de mensen en de wijze waarop zij met elkaar omgaan, beïnvloedt op een wijze die bijdraagt tot de leefbaarheid van een democratische samenleving’ (Elchardus e.a., 2000).
Ook publieke plaatsen worden met die functies in verband gebracht en zouden zo een belangrijke democratische functie vervullen. Wie actief participeert in de publieke ruimte zou meer vertrouwen in mensen hebben, verdraagzamer zijn of minder etnocentrisch, minder uitgesproken antipolitieke houdingen hebben en zich politiek minder machteloos voelen.
4.2 HET CAFÉ: PUBLIEK OF PRIVAAT?
Is vanuit het perspectief van de bezoeker het café een private of een publieke ruimte? Het begrip stamcafé staat hier centraal en meer in het bijzonder hoe de bezoeker dit zelf invult. In welke mate wordt het stamcafé als een (tweede) thuis gezien en wat is daarbij het belang van gezelligheid in een café, zich er ‘thuis’ voelen? We kijken naar de gehechtheid aan het café zowel vanuit het perspectief van de onderzoeker als vanuit het oogpunt van de stamgast.
142
Mijn kroeg
Als we op zoek gaan naar een invulling van het begrip stamcafé, zien we dat er in grote mate een eenduidige omschrijving wordt gegeven door de stamgasten. Mensen ervaren stamgast zijn als iets positiefs. Men is trots om tot de stamgasten te worden gerekend. Het geeft hun het gevoel te kunnen genieten van privileges waartoe passanten geen toegang hebben.
I. 72, man, 53 jaar
Ah ja t zou al erg zijn moesten ze mij niet zien als ne vaste klant. Maar ik moet zeggen, ne gezonde klant he. Den baas weet welk pintje hij voor mij moet zetten en hoeveel; da moete kik allemaal nie meer uitleggen.
Een eerste belangrijk criterium is de frequentie waarmee men het café bezoekt. Om iemand als stamgast te kunnen typeren is het onder meer van belang de termen frequentie en regelmaat van elkaar te onderscheiden. Frequentie heeft betrekking op het aantal keren (gedurende een welbepaalde periode) dat men een café bezoekt. Regelmaat slaat op het volgen van een vast patroon. Met wat zin voor overdrijving kunnen we stellen dat iemand die jaarlijks eenmaal een café bezoekt enige regelmaat aan de dag legt. Een hoge frequentie impliceert niet automatisch een vorm van regelmaat. De ene week vijf maal op café gaan, dan een aantal weken niet om de week daarna twee maal een café op te zoeken, kunnen we nauwelijks een vast patroon noemen. Een hoge frequentie hoeft niet samen te hangen met regelmaat net zoals regelmaat in wezen niets zegt over de mate van frequentie. Dagelijkse klanten en zij die twee à drie keer per week hetzelfde café bezoeken, noemen zichzelf allemaal stamgast en het café dat ze bezoeken is hun stamcafé.
Daarnaast zijn er ook seizoensgebonden bezoeken. Men gaat bijvoorbeeld vaker in de winter op café maar zelden in de zomer. Ook deze categorie van bezoekers definieert zichzelf als stamgast. Regelmaat hoeft geen criterium te zijn als de frequentie maar hoog genoeg is. Het hebben van een stamcafé impliceert niet per definitie dat er niet elders op café wordt gegaan. Vooral op de sluitingsdag van het stamcafé worden er wel eens andere etablissementen opgezocht. Andere cafés worden bezocht om andere redenen zoals uitgaan
143 met vrienden of omdat men aan activiteiten deelneemt die niet door het stamcafé worden georganiseerd. In een zeldzaam geval is de frequentie van totaal geen betekenis. De band die men heeft met het café kan ervoor zorgen dat men zichzelf als stamgast definieert hoewel men er relatief weinig komt.
I. 23, man, 51 jaar
Ik ken hier de mensen en de uitbaters ken ik nog van vroeger. Hier vindt ge nog gewone mensen waarmee je een praatje kunt maken. (…) Eigenlijk heb ik niet echt vaste momenten dat ik hier naartoe kom, zo nu en dan eens. (…) Ja eigenlijk beschouw ik dit hier wel als mijn stamcafé.
Een tweede kenmerk van een stamcafé is dat men er mensen kent. Doorgaans kennen de stamgasten ‘iedereen’. In tegenstelling tot wat we zouden kunnen vermoeden bestaat het cafécliënteel, volgens de stamgasten, uit verschillende lagen van de bevolking. ‘Van doppers tot studenten’, van ‘arbeiders tot advocaat’. Nochtans blijkt uit de observaties dat de meeste bezoekers arbeiders of gepensioneerden zijn, al kan het louter voortgaan op uiterlijkheden misleidend zijn. Het zijn hoofdzakelijk mensen uit de buurt die, eens rond de toog verzameld, als gelijkwaardige gesprekpartners worden gezien. Het is immers aan de toog dat de stamgasten hun vaste stek hebben. Dit is meteen een derde criterium waaraan een echt stamcafé voldoet: een stamgast heeft zelden een vaste plaats aan een tafeltje. De redenen hoe men precies in een welbepaald café terechtgekomen is, zijn vrij uiteenlopend. Men is er toevallig eens binnengeraakt ‘via via’, de cafébaas is een (oude) kennis of men woont gewoon in de buurt. Werk, verenigingen en hobby’s leiden mensen eveneens naar cafés. In een later stadium kunnen die cafés hun stamcafé worden en worden de passanten opgewaardeerd tot de rang van stamgast.
De rituelen van de stam(gast)
Inhoudelijk heeft het onderscheid ‘echte klanten’ en ‘vaste klanten’ nauwelijks een verschillende betekenis. Beiden komen regelmatig, de uitbater weet wat ze drinken, ze mogen ‘poefen’, hebben een band met de andere bezoekers. Kortom, de vaste of echte klant is een beetje een deel van het geheel. Vaste klanten gaan met elkaar om als gelijken, ze bekijken elkaar niet uit de hoogte, het is allemaal ‘gewoon volk’. De gemoedelijkheid is
144 een zeer belangrijk gegeven bij het ‘ondereen zijn’. Opvallend is dat men bij het wijgevoel steeds spreekt over een ‘gemiddelde mens’, ‘doorsnee’ of ‘iemand gelijk wij’. Het betreft voor het overgrote deel steeds mannen. Vrouwen zijn voor hen duidelijk ‘niet gelijk wij’. Typerend is dat habitués elkaar regelmatig trakteren om te tonen dat ze bij elkaar horen.
I. 226, man, 63 jaar
Maar trakteren jullie ooit vreemde mensen? Om hem te accepteren in de groep of zo? - Nee, da’s nog nooit niet gebeurd. Maar wij trakteren elkander wel hé. Maar geen andere mensen, zenne.
Er is een duidelijk onderscheid tussen ‘vaste’ klanten en ‘niet-vaste’ klanten. Zoals er een eenduidige betekenis wordt gegeven aan het stamcafé wordt ook het fenomeen van ‘toevallige passanten’ in grote mate gelijk beschreven. Vanuit het standpunt van de stamgast zijn toevallige bezoekers klanten die ze niet kennen. Ze vallen meestal wel op als ze binnenkomen en er wordt vaak over ze gesproken. Zelden wordt er mét ze gepraat. Vaste klanten zoeken weinig contact met passanten. ‘Vreemden worden niet begroet.’ Ze worden evenmin ervaren als storend. Er wordt gewoon niet op gereageerd en ze vormen doorgaans ‘geen probleem’.
Niet-vaste klanten zitten een beetje afgezonderd, opzij. Zeker niet aan de toog. De vaste klanten palmen meer het café in alsof het hun domein is en gedragen zich zeker niet teruggetrokken. Er is een duidelijk ‘wij’ en ‘zij’ gevoel. Niet in antagonistische termen weliswaar, maar gewoon in termen van erbij horen. Nieuwe klanten, nieuwkomers vallen altijd op, of uit de toon. Het zijn geen vertrouwde gezichten, ze maken geen deel uit van het meubilair, in tegenstelling tot de vaste klant.
I. 243, man, 50 jaar
Ik voel mij als meubilair (…) als ik hier ni moest komen, dan zouden ze zeggen van we missen iet (…) Da is precies ergens komen waar da ge een tafel hebt en in plaats van zes stoelen, staan daar maar vijf aan.
Mensen die zich niet als vaste klant zien, nemen in regel plaats aan een tafeltje maar beschouwen dit niet als een vaste plaats. Als ze al eens hetzelfde café bezoeken gaan ze zelden op dezelfde plek zitten als bij hun vorige bezoek. Enkele passanten, in het bijzonder zij die alleen komen, durven wel eens naar de toog neigen om een babbeltje te slaan.
145 Opvallend is dat de vaste klanten zichzelf soms als ‘een kliek’ zien maar dat deze perceptie over de ‘vaste klanten’ niet leeft bij de ‘niet-vaste’ klanten. Een plausibele verklaring hiervoor is dat zij waarschijnlijk niet weten wie de vaste klanten zijn en daarom geen kliekjes met een meer of minder permanent karakter kunnen onderscheiden.
Het is niet duidelijk uit de interviews af te leiden wanneer er een overgang is van nieuwkomer naar habitué, naar stamgast. Soms kan het snel gaan. Zoals gezegd is de frequentie van het bezoek zeer belangrijk, alsook de vlotheid in de omgang met de andere bezoekers. Het hangt ook sterk af van de perceptie van de respondent.
Een tweede thuis?
Als mensen het stamcafé beschrijven, wordt vaak de link gelegd met ‘rustig’ en vooral met ‘sfeer’. Die sfeer wordt niet echt omschreven, meestal wordt de gezelligheid bepaald door ‘de’ sfeer die als goed wordt ervaren. Men verkiest een café zonder ‘lawijt’ waar het er gemoedelijk aan toe gaat. Stamgasten leggen vooral de nadruk op rustig zitten, het ‘gerust’ gelaten worden. In die zin geeft het de indruk dat de bezoeker zich terugtrekt in het café dat een beetje een vluchtheuvel wordt. Dit wordt vaak gekoppeld aan het lezen van de krant waarvoor de stamgast wat apart gaat zitten. Hij vindt het redelijk belangrijk dat hij dat kan doen in ‘zijn’ café. Stamgasten hebben vaak een vaste plaats en leggen de nadruk op een vriendelijke en gezellige omgeving. Het belang van de gezelligheid van het café wordt zeer dikwijls gekoppeld aan het thuisgevoel. Aardig wat stamgasten geven letterlijk aan zich ‘thuis’ te voelen in het café, ook omdat men er steeds dezelfde bekenden aantreft. Men bestempelt het café dan steevast als het stamcafé. De bezoeker voelt zich er op zijn gemak. Als hij toekomt, is het dikwijls een ‘beetje thuiskomen’, als een ‘tweede thuis’.
Dit alles is nauw verbonden met ‘het volk’ dat over de vloer komt en de mate waarin men elkaar kent. Het ‘gewone’ van het café is zeer belangrijk en wordt meestal getypeerd als ‘volks’. Dit volkse slaat doorgaans op de lage sociale drempel. Een meer nauwkeurige omschrijving vinden we echter nergens terug. Het café zelf kan ook gezelligheid uitstralen omdat het volks en al wat ouder is, al komt de bezoeker zelden of nooit voor de inrichting
146 van het café. Het volkse karakter wordt nog versterkt door de lagere prijzen van de consumpties.
Of men zich thuis voelt in deze volkse omgeving wordt sterk bepaald door de band die men heeft met de andere stamgasten. Het wijgevoel en het ‘onder gelijken zijn’ worden als belangrijke factoren gezien om de caféomgeving als zeer vertrouwd te bestempelen. Willen we het café een duidelijke plaats geven in de publieke en/of private ruimte, moeten we ons de vraag stellen of de gelijken op café wel dezelfde gelijken zijn als thuis of buiten het café.
De sociale relaties in het ‘thuis’-café
De analyse van de sociale relaties toont aan dat de sociale netwerken binnen en buiten het café redelijk gescheiden zijn. In het café treft men vaak enkel cafékennissen aan die meestal niet behoren tot de vriendenkring buiten het café. Men zoekt weinig steun bij zijn cafévrienden en wenst de andere stamgasten niet op te zadelen met persoonlijke problemen. Dergelijke problemen worden afgehandeld in het netwerk buiten het café. Het engagement op café wordt op deze manier laag gehouden, men bindt zich minder aan de ander. Praktische of materiële hulp kan nog net, dit vergt minder betrokkenheid.
Wat het type van relaties betreft, vinden we naast de quasi-primaire relaties in het café hoofdzakelijk intiem-secundaire relaties. Bij een aantal bezoekers is er eveneens sprake van een duidelijke overgang naar volledige, primaire relaties. Het café wordt in dat geval de setting voor ontmoetingen die zich volledig in de private ruimte situeren.
De houding van stamgasten tegenover vrouwen en hun beperkte aanwezigheid in volkscafés is eerder een contra-indicatie van het democratische of sociaal-integratieve karakter van het caféleven. Vrouwen worden op café door een kliek van mannelijke stamgasten gezien als een ‘vreemd voorwerp’. Ze horen er duidelijk niet bij.
147 Situering publiek-privaat
De stelling van Lofland, dat in ‘hangouts’ en ‘home territories’ de private en publieke ruimte elkaar raken, wordt bevestigd door onze analyse. Het caféleven speelt zich, vooral voor de vaste klant, af in de schemerzone tussen de publieke en private sfeer. Als mensen met intiem-secundaire relaties op een bepaalde plaats, in casu het volkscafé, ‘home territory’relaties ontwikkelen, dan behoort die ruimte niet meer tot de publieke ruimte. De cafébezoekers treden niet binnen in het café alsof ze op een ruimer discussieforum aantreden, maar trekken het café in de private ‘huiselijke’ sfeer, weg van de publieke ruimte naar de huiselijke ‘wij-onder-elkaar’-ruimte. In die zin neigt de functie van het volkscafé meer naar die van een ‘eiland van gelijken’ en heeft het minder een integratiefunctie naar de maatschappij toe. Op die manier komt het verder van het openbare maatschappelijke leven te staan en neemt ook de democratische functie af.
Toch blijft het café nog steeds een setting die vrij toegankelijk is voor iedereen die wil toetreden. In die zin blijft het per definitie een publieke ruimte, die de eigenaardigheid kan vertonen geen deel meer uit te maken van de publieke sfeer. Het feit dat het café zich voor een groot deel op het private domein bevindt, betekent nog niet dat de democratische functie er volledig uit verdwenen is. Misschien valt uit de gespreksonderwerpen en het verenigingsleven op café toch een democratische functie af te leiden.
4.3 HET CAFÉ ALS DEMOCRATISCH FORUM
Als we willen weten of het café een steentje bijdraagt tot een democratische debatcultuur, dienen we na te gaan waarover zoal wordt gesproken op café en op welke manier onderwerpen er behandeld worden. Een sfeer van openheid is cruciaal voor de civiele cultuur. Aan de hand van de gespreksonderwerpen kunnen we zien of het café nog een belangrijke rol speelt in de vorming van de publieke opinie, ondanks het feit dat het niet meer in de publieke ruimte wordt gesitueerd. Het café functioneert daarenboven nog steeds als thuisbasis voor diverse verenigingen. In de literatuur wordt veel belang gehecht aan de rol van verenigingen in het democratisch functioneren van de maatschappij. Het loont dan ook de moeite om ze vanuit dit perspectief eens van nabij te bekijken.
148
Over koetjes en kalfjes?
Om na te gaan of het café dienst doet als democratisch forum kijken we naar de gangbare gespreksonderwerpen. Naast de algemene maatschappelijke thema’s die op café ter sprake komen, is het zinvol om binnen een democratisch perspectief te onderzoeken in welke mate politiek aan bod komt. We onderscheiden het internationaal, nationaal en lokaal politiek niveau. Daarnaast gaan we op zoek naar wat over politieke partijen wordt aangehaald. Is er in tegenstelling tot de klassieke partijverdeling, in casus de verkiezingsuitslagen, een politieke partijvoorkeur toe te schrijven aan de ‘gemiddelde’ cafébezoeker? Anders geformuleerd: zijn (regelmatige) cafébezoekers een doorsnede van de Vlaamse bevolking op het vlak van politiek denken of kunnen we een welbepaalde politieke voorkeur toeschrijven aan de gemiddelde stamgast? Dergelijke vragen kunnen we onderzoeken op basis van eenvoudige variabelen. Er is specifiek gepeild naar ‘politiek niveau’ en ‘partijvoorkeur’. Ook de analyse van gespreksonderwerpen uit de actualiteit, de buurt, het werk of zelfs sport kan ons inzicht geven in het democratische gehalte van het caféleven.
Politieke onderwerpen
Om ons een duidelijk beeld te vormen van wat de respondenten geantwoord hebben op de ‘politieke’ vragen, gaan we van nabij bekijken wat er ter sprake is gekomen. Eerst gaan we na in welke mate internationale politiek aan bod komt. Daarna bekijken we de nationale en lokale politiek als gespreksonderwerpen. Als laatste houden we de politieke partij tegen het licht. Er dient te worden opgemerkt dat wat door de ene wordt aangeduid als lokale politiek, door de andere als nationale politiek wordt omschreven. Zo zijn de Visa-affaire 19 en de rellen
19
Vóór de Antwerpse gemeenteraad van 11 maart 2003 komt aan het licht dat de Antwerpse burgemeester en enkele schepenen hun Visa-kaarten hebben gebruikt voor aankopen die moeilijk uit hoofde van hun ambt konden worden verantwoord. De stadskas hielp ze zo aan cadeautjes, champagne, kleding en handtassen die weinig met hun ambt van doen hadden. Dit ‘schandaal’ leidde tot het collectief ontslag van het schepencollege op 13 maart 2003. De ernst van de zaak werd nog versterkt door krantenberichten van februari 2003 over corruptie bij de politietop, de stadssecretaris en ontvanger.
149 in Borgerhout 20 in 2002 voor Antwerpenaren een lokaal gegeven, voor zij die elders wonen en hun stamcafé bezoeken, behoren deze kwesties tot de nationale politiek.
Aan internationale politiek wordt weinig gerefereerd. Dit sluit niet uit dat er, misschien meer dan we hier vermoeden, wordt gesproken over politieke onderwerpen die onze nationale grenzen overschrijden. De kans bestaat dat thema’s aan bod komen die we eveneens onder de noemer ‘internationale politiek’ kunnen onderbrengen maar die niet als zodanig werden aangebracht. Er komen voornamelijk zeer actuele thema’s naar voor. De krantenkoppen bepalen bij wijze van spreken het gesprek van de dag. Op internationaal vlak is de Amerikaanse inval in Irak het hoofdthema. Ook de Palestijns-Israëlische kwestie wordt meer dan eens geciteerd.
Op nationaal vlak vinden we hetzelfde fenomeen terug. Er worden feiten aangehaald, geïnspireerd op krantenkoppen en televisieberichten. De algemene teneur is dat er wel eens over nationale politiek wordt gesproken maar wel oppervlakkig. Nationale politiek is een ‘ver-van-mijn-bed’-gebeuren, een noodzakelijk kwaad. De kloof met de burger en de antipolitiek schemeren door in het café.
In de meeste gevallen worden, wat lokale politiek betreft, weinig concrete onderwerpen aangehaald. Vaak komt men niet verder dan louter het feit dat er over lokale politiek wordt gesproken of om het met de woorden van diverse respondenten te zeggen: ‘over van alles’. De meeste stamgasten weten over diverse onderwerpen mee te praten maar over het algemeen blijkt dat echte interesse achterwege blijft. Doorgaans wordt het plaatselijke bestuur (oppervlakkig) aangepakt. Typisch lokale fenomenen als de staat van het voetpad en het wegdek zijn een inspiratiebron voor cafégesprekken. In Antwerpen ligt wat dat betreft de nadruk in de eerste plaats op de heraanleg van de leien.
Ten tijde van verkiezingen blijken politieke thema’s, ook nationaal en internationaal, met grotere regelmaat op de caféagenda te verschijnen. Dat er vaker over lokale politiek wordt
20
Op 26 november 2002 trok een honderdtal jonge migranten in Antwerpen de straat op na het neerschieten van een jonge Marokkaan door een 66-jarige Belg in Borgerhout. Dit zorgde voor een grimmige sfeer en een spoor van vernieling. Elke politieagent uit de diverse Antwerpse korpsen werd opgeroepen om de betoging onder controle te krijgen.
150 gepraat dan over nationale of internationale politiek blijkt niet enkel uit het aantal respondenten dat hier positief heeft op geantwoord. Ook inhoudelijk blijkt de frequentie van de gesprekken over lokale thema’s hoger te liggen dan bij internationale of nationale politiek. De geïnterviewden geven zelf aan dat lokale politieke thema’s veel meer aan bod komen
dan
nationale
of
internationale
politieke
onderwerpen.
Lokale
politieke
gebeurtenissen liggen de caféganger duidelijk nauwer aan het hart dan datgene wat zich iets verder van zijn bed afspeelt.
Over politieke partijen als gespreksonderwerp op café zijn op grond van ons onderzoek weinig relevante uitspraken te doen. Een enkeling vindt dat ‘ze die VLD moeten kapot schieten’. Voor anderen zijn ‘de groenen’ alleen maar aanleiding tot een lachbreuk. Voor de rest vinden we niet meer terug dan het feit dat er ‘soms over partijen wordt gepraat’.
I. 76, man, 52 jaar
Wel kijk, hier wordt nog wel regelmatig samen daarover (over politiek) geklapt. (…) Daar wordt wel eens over gediscuteerd, over de politiek. En dan wordt er gesproken over partijen en over de politiek zelf, hoe de politiek ineen zit, hoe de politiek functioneert. Misschien heb je een politiek die heel slecht functioneert. Voor mijn part zijn het geen politiekers, het zijn allemaal schoolkinderen die daar zitten.
Aangezien een groot deel van ons onderzoek plaatshad in Antwerpen, gingen we uit van de hypothese dat het Vlaams Blok 21 als thema zou komen bovendrijven. Ten tweede zou men kunnen veronderstellen dat het succes van het Vlaams Blok in Antwerpen aanleiding zou kunnen zijn tot gesprekstof in cafés en mag men er logischerwijze vanuit gaan dat er verhoudingsgewijs meer mensen op café gaan die zich aangetrokken voelen tot deze partij.
Nochtans blijken op basis van de politieke vragen geen duidelijke politieke voorkeuren, op een enkeling na. Er bestaat in ieder geval een reflex om zich van het Vlaams Blok te distantiëren. Weinig respondenten geven aan voor het Vlaams Blok te stemmen of komen er openlijk voor uit. Wel komt het Vlaams Blok soms aan de orde als gespreksonderwerp. 21
Op 9 november 2004 bevestigde het Hof van Cassatie het arrest dat eerder werd geveld door het Hof van Beroep te Gent dat het Vlaams Blok veroordeelde voor racisme. Het Vlaams Blok heeft als gevolg van deze beslissing zichzelf opgeheven en op 14 november 2004 een nieuwe partij opgericht: Het Vlaams Belang. Omdat ons onderzoek plaatshad voor november 2004, opteren we in onze analyse voor de naam Vlaams Blok.
151 Misschien werkt hier het mechanisme van expliciete en impliciete houdingen. Als we aan de hand van een analyse van maatschappelijke thema’s te weten kunnen komen welke houding de respondenten aannemen ten opzichte van een aantal maatschappelijke fenomenen, kunnen we nagaan of er negatieve stereotiepe kenmerken terug te vinden zijn die niet corresponderen met de verbaal positieve houding die men aanneemt. Uit observaties blijkt dat de migrantenproblematiek zeer veel wordt aangesneden en dit bijna uitsluitend in negatieve termen. Het gaat steevast over ‘makakken’, ‘bruin mannen’ of ‘de Marokkanen’. ‘Vreemdelingen’ is de minst negatieve connotatie die wordt gebruikt. Veel cafébezoekers noemen zich ‘gene racist’ maar de ‘bruin mannen’ moeten wel buiten. Het zijn vooral de ‘anderen’ die praten over migranten, zijzelf niet. De hele problematiek wordt bovendien
zonder
uitzondering
gekoppeld
aan
onveiligheid
en
criminaliteit.
De
migrantenproblematiek komt in het volkscafé veel ter sprake als ‘maatschappelijk’ thema, niet als politiek onderwerp. Het duikt vooral op in combinatie met gesprekken over de buurt.
Andere actuele onderwerpen
De gespreksonderwerpen rond actualiteit lopen zeer sterk uiteen. De belangrijkste inspiratiebronnen zijn de krant en televisie. Alles wat in het nieuws komt kan onderwerp van gesprek uitmaken, vooral de headlines, van lokale tot internationale gebeurtenissen maar eerder faits divers dan echt ‘zware thema’s’. Het ene onderwerp brengt het andere met zich mee.
I. 41, man, (zonder leeftijd)
Maar op den duur schakel je over van dat op dat en dat en dan heb je over ik weet niet hoeveel dingen gebabbeld. Dat is een volkscafé. Je begint over het weer en je eindigt met het weer, maar daartussenin heb jij over de hele wereld gebabbeld.
Het spreken over wat er gebeurt en leeft in de buurt is belangrijk. Het kan zowel gebeuren in algemene termen als over specifieke gevallen. De buurt wordt regelmatig verruimd tot de stad of gemeente. Voor deze informatie wordt het café dikwijls als een belangrijk
152 doorgeefluik gezien. Maar af en toe worden die nieuwtjes gebanaliseerd tot ‘onnozele dingen’ en vermengd met roddel. De grens is niet steeds duidelijk. Over het werk praten op café is voor velen een belangrijke uitlaatklep. Problemen op het werk worden meegenomen naar het stamcafé. Het ‘bijpraten’ over de job wordt als noodzakelijk ervaren, maar men is doorgaans niet geïnteresseerd in andermans problemen op het werk. Het wordt veelal omschreven als ‘klagen en zagen’ en de gesprekken blijven vaak steken in algemeenheden. Hoewel
niet
iedereen
positief
staat
tegenover
het
bespreken
van
persoonlijke
aangelegenheden op café, dient het stamcafé vaak als uitlaatklep wanneer het gaat over persoonlijke zaken, afhankelijk van de band met de andere bezoekers en het ‘gewicht’ van het probleem. Vaak staat de cafébaas hierin centraal. I. 87, man, 46 jaar
Als er iemand problemen heeft thuis, op het werk of met geld, dan kan daar hier over gepraat worden. Er zal altijd wel iemand zijn die wil en kan luisteren. Ik ben persoonlijk meer een luisteraar dan een prater. Toch weten ze hier veel van mij, vooral de cafébaas. Die kan zich goed inleven in wat er in de mensen hun kop omgaat, hij probeert altijd te helpen.
In het algemeen is en blijft sport het favoriete gespreksonderwerp in een volkscafé. Er wordt ook aardig wat over gezondheidsproblemen gepraat of een boompje opgezet over problemen van al dan niet aanwezige vrienden. Luchtige anekdotes worden afgewisseld met iets ernstigere onderwerpen. Er wordt veel gelachen en mensen worden uitgelachen. De spot drijven met andere cafébezoekers kan in vele gevallen, maar af en toe wordt er over de schreef gegaan, wat kan uitmonden in ruzies, ‘bijna-ruzies’ en verwijten en schelden. Nochtans worden deze twisten over het algemeen snel bijgelegd.
Opinieleiders en opinievorming door het cafédebat
Opinieleiderschap is de mate waarin een individu de mogelijkheid heeft om met een zekere regelmaat op informele maar gewenste wijze de attitudes of het publiek gedrag van anderen te beïnvloeden. Opinieleiders zouden zelden in een andere sociale klasse terug te vinden zijn dan hun ‘volgelingen’. Onze bevindingen laten niet toe deze stelling bij te treden. We vinden
153 wel een vorm van leiderstype in de volkscafés, maar of deze personen een opiniërende invloed uitoefenen, valt sterk te betwijfelen. De macht van opinieleiders wordt gelegitimeerd door hun positie binnen de gemeenschap en de concrete functies die zij opnemen in het verenigingsleven. Aangezien we binnen het café moeilijk kunnen spreken van authentieke verenigingen, is de draagwijdte van hun macht om een opinie te vormen bij de overige stamgasten ontoereikend. De verleende instemming over hun uitspraken is eerder te wijten aan hun bazige houding dan echte overtuiging. Soms geeft men ze gewoon gelijk om van hun ‘gezaag’ verlost te zijn. Over het algemeen lijkt iedereen nogal bij zijn oorspronkelijk ingenomen standpunten te blijven. Echt veel dominante figuren worden er niet geobserveerd. Overigens zijn het zelden leidertypes. Het gaat eerder om luidruchtige figuren die een grote mond opzetten en daardoor die van anderen snoeren. Ze intimideren anderen door hun gedrag, stoere verhalen of wat dan ook. Ze stellen zich bazig op en willen vooral de aandacht trekken. Of het zijn eenvoudigweg graag geziene, populaire figuren.
O. 380
Ik bedenk dat man C door zijn luide stem, en doordat hij zo veel praat, wel eens een informele leider zou kunnen zijn. Maar indien dit het geval is, moet ik er wel bij vermelden dat de anderen hem niet als leider aanvaarden. Hij wordt volgens mij beschouwd als iemand die overal wel iets op te zeggen heeft en iedereen onderbreekt. Dit is goed te merken aan het feit dat het gesprek steeds stilvalt als C zijn mening (redevoering) heeft gegeven. Man C laat ook nooit anderen uitspreken, terwijl hij wel verwacht dat hij de kans krijgt om zijn zegje te doen.
Conclusie over de gespreksonderwerpen op café
Gesprekken op café zijn doorgaans niet van die aard dat we effectief kunnen spreken van opinievorming. Er wordt over alles en nog wat gesproken. Het is zeer moeilijk om uit te maken of we het café als een democratisch gespreksforum kunnen zien. De opinievorming is moeilijk te plaatsen. Het café dient meer als uitlaatklep en kan in die zin wel een aantal therapeutische eigenschappen worden toegedicht. Enkel als we specifiek peilen naar thema’s als politiek of algemene maatschappelijke onderwerpen, blijkt dat er ook hierover discussies kunnen ontstaan. Het café is duidelijk een trefpunt, meer in de zin van de oude Romeinse fora, waar iedereen samenkwam en er over alles kon worden gepraat. Vandaar dat er wel een aantal sociale functies te duiden zijn, zonder specifiek de democratische te
154 kunnen benoemen. We durven te gewagen van een analogie met de oppervlakkigheid van de sociale relaties binnen een volkscafé. Er is weinig diepgang, de thema’s blijven faits divers.
De meeste gespreksonderwerpen worden aangeleverd door de media. Men vertelt wat er in de krant staat. De meningen die erover gegeven worden zijn meestal beperkt en zeer oppervlakkig. De veel gehoorde populaire stelling dat de politiek en de media niet weerspiegelen wat er gezegd wordt aan de toog kan niet worden bevestigd. De tooggesprekken weerspiegelen eerder wat er op politiek niveau en in de media wordt gezegd. Het enige verschil ligt meestal in de radicale ‘oplossingen’ die soms worden voorgesteld aan de toog. De haalbaarheid van die oplossingen doet meestal niet ter zake.
Wanneer we de analyse van de gespreksonderwerpen samen met de plaats van het café in de publieke en private ruimte bekijken, dan sluit dit aan bij Habermas’ concept van het micropubliek. Hij situeert het in kleinschalige georganiseerde ruimten, het lijkt privé te zijn en bevindt zich op een zekere afstand van het officiële publieke leven. De hier gevoerde debatten gaan wel de samenleving aan, maar ze zijn onvoldoende uitgekristalliseerd of vertaald om doorgedrukt te worden tot het hogere niveau van de besluitvorming. Dit benadrukt nog de moeilijke en veranderlijke plaats die het café inneemt in het debat over publiek versus privaat.
De democratische kracht van verenigingen op café
Het café kan diverse soorten van verenigingen ‘herbergen’. Maar indien een vereniging een democratische functie vervult, doet ze dat meestal als ze zich in het middenveld situeert en kent ze een organisatorische structuur die een democratische werking kan verzekeren (o.a. Elchardus, 2000; Putnam, 1995). Uit de analyse blijkt dat dergelijke verenigingen in het volkscafé eerder schaars zijn. Bovendien zijn de meeste verenigingen vooral gericht op vrije tijd en ontspanning. Het lidmaatschap vraagt over het algemeen weinig engagement en ook op organisatorisch vlak kan men niet altijd van een volwaardige organisatie spreken. In die zin kunnen we de democratische functie of meerwaarde van het verenigingsleven op café in
155 vraag stellen. De vaste cafégangers geven bovendien te kennen het verenigingsleven relatief onbelangrijk te vinden.
De verenigingen en de door hen georganiseerde activiteiten zorgen wel voor een zekere integratie van de deelnemers in het caféleven. Maar door de relatieve beslotenheid van het caféwereldje kan hieruit niet worden afgeleid dat deze integratie een weg is naar een betere integratie in de maatschappij. Velen participeren en engageren zich in verenigingen, maar het is opvallend dat dit zelden of nooit gebeurt in de verenigingen die hun thuisbasis in een café hebben en zeker niet in het bezochte café. Ook hier merken we een scheiding van het café en het ‘andere’ sociale leven. Bovendien is de democratische functie moeilijk te achterhalen, zelfs wanneer de betrokkene deel uitmaakt van het bestuur of de organisatie van een vereniging in het café.
Buurtdemocratie
Voor een aantal respondenten is het café duidelijk een onderdeel van de buurt, waar men andere buurtbewoners ontmoet. Het is hun trefpunt. Enkelen brengen er al eens hun familie naartoe. Het begrip stamcafé zoals het door de stamgasten zelf wordt ingevuld sluit nauw aan bij wat we eerder omschreven als het ‘buurtcafé’. Het trekt hoofdzakelijk bezoekers aan die in de onmiddellijke omgeving wonen, kent een relatief vaste bezoekerskring en het cafébezoek volgt een min of meer vast patroon en is van langere duur. Men komt er voor de gezelligheid en er is intensieve communicatie over en weer. De stamgasten kennen elkaar bij naam en toenaam, er heerst een intieme sfeer en er is veel interactie. Een passantencafé heeft deze binding niet: het onderlinge verkeer is er vluchtig en de bezoeken zijn van korte duur. Dat de identiteit van een buurtcafé vaak bepaald wordt door de cafébaas komt zeer sterk naar voor in ons onderzoek. Zo goed als alle bezochte en geobserveerde cafés kunnen onder de noemer ‘buurtcafé’ worden geplaatst.
Aangezien stamgasten toch wel belangrijk vinden wat er leeft in hun buurt en dit soms onderwerp van gesprek is in hun stamkroeg, kunnen we stellen dat het volkscafé voor zijn buurt een soort forum vormt, een trefpunt en doorgeefluik voor de mensen uit de buurt. Op die manier vergroot de kans dat er over maatschappelijke en politieke problemen wordt
156 gepraat. De zaken die besproken worden zijn meestal zeer concreet: een beslissing van het gemeentebestuur, problemen met het verkeer, opgebroken voetpaden, maar ook de algemene achteruitgang van de buurt. De meeste gesprekken beperken zich echter tot ‘zagen en klagen’ en behandelen thema’s oppervlakkig.
I. 86, man, 57 jaar
(…) te weinig parkeerplaats, die vluchtheuvels, hier in het midden van de baan, die moeten weg. En zoals hierachter, ze hebben geen parkeerplaatsen, maar hierachter is een heel plein om auto’s te zetten. Dat mag dan weer niet. Het zwaar verkeer dat door S komt. Ze zijn aan de burgemeester, (…), gaan vragen om de weg aan het (…) bos terug open te maken zoals het vroeger was, dan ging daar wat meer verkeer over. Zoiets allemaal, voor de rest niet veel.
Vanuit dit perspectief zouden we kunnen spreken over een lokale democratische functie. Het café als een soort informatie- en uitwisselingscentrum, waar doorgaans enkel zeer concrete, tastbare zaken of onderwerpen ter sprake komen. Het debat blijft meestal vaag en getuigt zelden van enige diepgang. We kunnen niet aantonen dat dit de bezoekers ook daadwerkelijk aanspoort om zich actief in te zetten voor problemen in de buurt. Sporadisch wordt een lokale politicus die het café bezoekt, aangesproken over een bepaald probleem dat zich in de gemeente of de buurt stelt. Hieruit concluderen dat het over een vorm van directe democratie zou gaan, is echter te sterk en kan niet uit onze analyse worden afgeleid.
De analyse levert ons ook argumenten die de lokale democratische functie tegenspreken. De sociale cohesie of het samenhorigheidsgevoel dat heerst tussen de vaste klanten en zeker binnen de groepjes die zich aan de toog vormen, is niet eenduidig positief. Natuurlijk versterkt het de band tussen die bezoekers en het delen van gemeenschappelijke ideeën, maar het heeft ook een negatieve connotatie. De cohesie wordt namelijk versterkt door het zich afzetten van de anderen, wat o.a. tot uiting komt in de houding tegenover nieuwkomers. De houding van ‘wij tegen de rest’ leeft sterk in deze groepen, zelfs wanneer het onderlinge engagement niet echt diep gaat. Dit wordt bevestigd door de eerder positieve houding tegenover het populistische discours van extreme partijen en het weinig democratische gehalte van de gesprekken over diverse maatschappelijke problemen.
157 Algemeen genomen zou het café een lokale democratische functie kunnen vervullen, maar het is twijfelachtig of het dat in de praktijk ook doet. Wel is het zo dat een succesvol buurtcafé kan bijdragen tot de sociale integratie van de cafébezoekers in de buurt omdat het als trefpunt en informatiecentrum functioneert. Dit leidt niet noodzakelijk tot een grotere sociale cohesie. Het is perfect mogelijk dat het een polarisering van de buurt nog versterkt doordat de negatieve aspecten van andere bevolkingsgroepen in de buurt extra in de verf worden gezet.
Hoofdstuk 8. Is het volkscafé passé? 1. Inleiding In de vorige hoofdstukken voerden we een analyse uit vertrekkende van de observaties en interviews en lieten daaruit opborrelen wat er leefde in het volkscafé. De vragen uit het onderzoeksopzet speelden uiteraard een rol, maar eerder op de achtergrond als leidraad. De bevindingen kwamen vooral naar voren uit de gegevens zélf; we lieten ons hierbij niet al te sterk beïnvloeden door theoretische overpeinzingen. In dit hoofdstuk zoeken we aansluiting bij de sociologie en de verschillende theorieën die ons een inzicht verschaffen in het dagelijkse leven. De aard van het café als ‘institutie’ en de sociale en culturele rol worden blijkbaar als vanzelfsprekend
gezien.
Té
vanzelfsprekend
voor
sociologen
gezien
de
geringe
belangstelling voor het café in het algemeen over de jaren. Het café lijkt een icoon van het dagelijkse leven, het maakt er integraal deel van uit: Everyday life is the most self-evident, yet the most puzzling of ideas… Everyday life simply is, indisputably: the essential taken-for-granted continuum of mundane activities that frames our forays into the more esoteric and exotic worlds. It is the ultimate, non-negotiable reality, the unavoidable basis for all other forms of human endeavour… At first glance everyday life seems to be everywhere, yet nowhere. Because it has no clear boundaries it is difficult to identify…Everyday life is synonymous with the habitual, the ordinary, the mundane…(Felski, 1999-2000, p.15).
Voor een belangrijk deel gaat het dagelijkse leven over ‘herhaling’, ‘thuis’ en ‘gewoonte’. Deze drie concepten kunnen moeiteloos worden toegepast op het caféleven. Het café bezoeken maakt deel uit van de gewoonte en herhaling. Herhaling is één van de strategieën waardoor de bezoekers, als individuen, hun leven organiseren en zin geven. Het staat ook centraal in de vorming en het ‘onderhoud’ van hun identiteit. Indien we de economische functie van het café hieraan koppelen kunnen we stellen dat de bezoekers van het café niet alleen het materiële product, de drank, kopen, maar ook een ervaring of een sfeer die de expressie vormt van een identiteit en levensstijl. Het café heeft ook altijd een sociaalintegratieve functie gehad: mensen kwamen er niet alleen voor recreatieve doeleinden samen maar ook in het kader van opinievorming, gemeenschapsvorming en het bespreken van sociale actie. We kunnen ons de vraag stellen of de bovenstaande redeneringen nog
160 altijd opgaan voor het volkscafé. Dat doen we via het typeren van wie we er aantreffen om op die manier te komen tot een typologie van het volkscafé. Ten slotte bekijken we welke positie het volkscafé inneemt in de postmoderniteit. We kunnen ons niet onttrekken aan het feit dat die positie steeds meer neigt naar een subcultuur en dat bepaalde volkscafés steeds meer mensen opvangen die nergens anders meer terechtkunnen voor wat gezelschap.
2. Wie treft men aan in het volkscafé? Een typologie Uit onze analyses merken we duidelijk dat het een thuis betreft dat openstaat voor het publiek, maar waar formele en ongeschreven regels gelden waardoor sommige klanten er meer welkom zijn dan andere. We treffen er occasionele voorbijgangers of buurtbewoners aan die er stoppen voor een drankje, en natuurlijk de stamgasten. Net zoals vroeger is het een ontmoetingsplaats voor en na belangrijke evenementen. Cafés worden bezocht door verschillende soorten mensen die elk op hun beurt andere redenen hebben om op café te gaan. Op basis van het materiaal dat we hebben kunnen we concluderen dat de oudere en eerder Angelsaksische typologie van cafébezoekers zoals gebruikt in het theoretisch kader niet langer overeenstemt met de huidige situatie in Vlaamse volkscafés. We kiezen voor een opdeling tussen ‘insiders’ en ‘outsiders’, met een verdere onderverdeling naar stamgasten, toevallige passanten en hobbyisten. De wijze waarop de interviews werden afgenomen maakt dat we de cafébezoeker belichten vanuit het oogpunt van de stamgast. Hierdoor wordt de groep van de toevallige passanten en hobbyisten voornamelijk secundair bekeken. Dit is geen probleem, als de lezer weet dat de analyse van de bezoeker de betekenis weergeeft zoals deze opgetekend is uit de mond van de stamgast. Zo wordt het een typologie van de stamgast en van de stamgast over de andere aanwezige groepen. Voor de vaste bezoekers, de stamgasten, is het nog steeds een ‘thuis weg van thuis’. Binnen de vier muren van het café is de bezoeker, eens hij een pint heeft besteld of getrakteerd gekregen, toegetreden tot een omgeving waarin hij deelnemer wordt eerder dan toeschouwer.
Het
volkscafé
is
een
niche
geworden
tussen
de
uitgaans-
en
ontspanningsgelegenheden. We bestuderen het volkscafé omdat we vermoeden dat het een overblijfsel is na een grote fragmenterings- en differentiëringsevolutie binnen het uitgaansen ontspanningsleven. Het volkscafé wordt het terrein van subculturen.
161
We verdelen de bezoekers van volkscafés in twee groepen: de ‘insiders’ en de ‘outsiders’. Als ‘insiders’ treffen we er nog de stamgasten, de vaste klanten en de cafébaas en zijn personeel. Verder gewagen we van occasionele bezoekers die we onderverdelen in ‘potentiële insiders’, die eventueel vaste klant of stamgast kunnen worden en ‘outsiders’.
2.1
DE INSIDERS
De sociale activiteiten in het volkscafé spelen zich af in een omgeving van gedragsnormen en -codes die door de bezoeker moeten worden aangeleerd wil hij aanvaard worden als stamgast of als vaste klant. Het principe van het trakteren is hier een goede illustratie van. Dit gedragspel wordt geleid door de cafébaas.
2.1.1 De cafébaas De cafébaas vervult een heel aparte rol in ‘zijn’ café. Het café, zijn werkplek, is ook zijn ‘thuis’ waar hij gasten ontvangt. In die zin is het soms moeilijk om de grens te trekken tussen wonen en werken. De cafébaas kan wel zijn eigen mening verkondigen, maar moet ook goed kunnen luisteren naar de uiteenlopende verhalen van zijn klanten. Wil hij enigszins klantvriendelijk zijn, dan zal hij hen ook regelmatig naar de mond moeten praten en zelf best niet te veel over zijn persoonlijke problemen praten. In die optiek kan het beroep in vele gevallen omschreven worden als ‘emotionele arbeid’. Uit de analyse is gebleken dat de cafébaas discreet moet kunnen zijn, over van alles en nog wat moet kunnen meepraten en bovenal moet hij vertrouwen inboezemen. Zijn café is echter zo sterk ingebed in de dagelijkse gewoonten en behoeften van zijn stamgasten dat hij niets kan veranderen zonder het risico te lopen dat die de benen gaan nemen. Economisch gezien is dat een ramp, omdat er aanduidingen zijn dat het dalend aantal cafés gepaard gaat met een vergrijzing van het cliënteel, waarover verder meer. De geïnterviewde stamgasten zijn onverdeeld zeer tevreden over ‘hun’ cafébaas. Ook uit de observaties blijkt dat klanten in volkscafés heel hartelijk ontvangen worden en een goede dienstverlening krijgen tegen lage prijzen.
162 In zekere zin wordt de cafébaas tegengewerkt door de stamgasten die in de regel behoudsgezind zijn wat hun café betreft. De cafébaas is niet gewoon baas in eigen huis. Het huis of in dit geval het volkscafé behoort ook toe aan de stamgasten. Die vinden de cafébaas in de regel sympathiek, maar daar staat of valt hun cafébezoek niet mee. Ze komen voor de gezelligheid en de sfeer. Een nieuwe cafébaas wordt vlot aanvaard, maar moet wel alles bij het oude laten. Indien dit niet het geval is dan zou het wel eens kunnen dat de vaste klanten wegblijven. Dit is problematisch aangezien het volkscafé achteruitgaat en de cafébaas om te kunnen overleven verplicht is om nieuwe niches aan te boren. De stamgasten gedragen zich soms zo dat het café voor potentiële nieuwe klanten meer hoogdrempelig wordt.
2.1.2 De stamgast De stamgasten typeren zichzelf als een zeer verscheiden groep, als een doorsnee staal van de bevolking. Ze zien zichzelf als sociaal voelende mensen die openstaan voor anderen en een ruim interesseveld hebben voor datgene wat er leeft in de lokale gemeenschap. Mochten we de stamgast vragen een typologie van zichzelf te maken zouden we erg dicht komen bij die van een bezoeker van een café in de 19de eeuw. De cafés waren toen het centrum van het sociale en publieke leven, het hart van de democratie en de vormers van de publieke opinie. Onderstaand citaat toont aan dat dit idee nog steeds leeft bij een aantal stamgasten I. 77, man, 47 jaar
Over wat wordt er gesproken? Over de mensen, over gebeurtenissen, over politiek, over sport, over sociale feiten, over verkiezingen, over politiek. Daarmee, sommige mensen zeggen dat het café de universiteit van het leven is. Dat je mensen leert kennen zoals ze echt zijn.
De ideeën en uitspraken van de stamgast staan echter in schril contrast met de realiteit. Het café is al lang niet meer de vormer van de publieke opinie. Deze taak is enkele decennia geleden overgenomen door de media en ondertussen geraakt het volkscafé steeds verder in de verdrukking. Toch blijft een harde kern volhouders dagelijks het volkscafé bezoeken en praten ze, gezeten aan de toog en met pint in de hand, over dagelijkse en minder dagelijkse zaken. Wat drijft deze mensen en wat onderscheidt hen van de doorsnee man of vrouw die ervoor opteren om hun avonden voor de televisie door te brengen? De eerste vraag die we ons stellen: wie zijn deze mensen, die blijkbaar sterk genoeg zijn om tegen de stroom in te roeien en vasthouden aan een sterke traditie van cafébezoek?
163
Vanuit het voorgaande kunnen we concluderen dat de gemiddelde cafébezoeker het etiket marginaal niet verdient. De gemiddelde cafébezoeker is een allegaartje van mensen die over het algemeen best tevreden zijn met hun leven. Alhoewel ook de stamgast vindt dat het dagelijks cafébezoek mogelijk zielig kan overkomen, doet hij verwoede pogingen om dat beeld uit de wereld te helpen. I. 1, man, 54 jaar
Ik kom hier elke dag na mijn werk mijn pintje drinken en in het weekend kan het wel gebeuren dat ik hier een ganse dag zit. Klinkt nogal triestig hé, maar dat is het niet hoor.
Dat het cafébezoek, ook al is het erg regelmatig, niet triestig is moet ons niet bijzonder verwonderen. Mensen bouwen sociaal kapitaal op in interactie met anderen. Dat sociaal kapitaal steunt niet enkel op formele netwerken, maar evenzeer op informele netwerken. Bovendien is het niet onbelangrijk om te vermelden dat de stamgasten hun cafébezoek vaak vergelijken met het thuis naar televisie kijken. I. 2, man, 65 jaar
Ik zou ook thuis TV kunnen zitten kijken, maar ik kom veel liever onder de mensen.
Het is vanuit deze interpretatie evident dat mensen die vaak op café gaan meer contact hebben dan mensen die thuis blijven en dat zij daardoor ook meer sociaal kapitaal opbouwen. Voornamelijk voor arme huishoudens en werklozen zouden deze sociale contacten belangrijk zijn (Kroft et al., 1989; Engbersen et al., 1998). Mensen met veel sociale contacten hebben volgens deze onderzoeken een hoger welbevinden dan mensen met weinig sociale contacten. We veronderstellen dan ook dat mensen die op café komen in de regel niet echt geïsoleerd zijn. Dit blijkt ook uit de data waarin de stamgasten zeggen dat ze op café komen om onder de mensen te kunnen zijn en niet te vereenzamen of om even te ontsnappen aan de dagelijkse sleur. I. 55, man, 54 jaar
Voor mij is dit even een uitlaat. Mijn man is heel ziek, die ligt nu op dit moment te slapen. Dus ik ben even gerust en dan kom ik hier mijn gazetje lezen.
164 2.1.3 De gewone man Slechts 54 van de 251 respondenten hebben ooit hoger onderwijs gevolgd. Hier weerspiegelt zich de kenniskloof in de maatschappij. Deze mensen zijn al wat ouder en bij die generatie ligt het opleidingsniveau sowieso lager. Bovendien gaan ze prat op hun afkomst van gewone man die deel uitmaakt van de werkende klasse. Zeker bij het laaggeschoolde deel ervan, en bij de al wat oudere arbeiders is de werkloosheidsgraad hoog. Er wordt vaak met heimwee teruggekeken op het verleden. Het is opvallend dat deze mensen nog sterk in termen van klassenverschillen redeneren. Drinken in gezelschap blijft een essentiële bezigheid in het volkscafé. Het is ook een element van conformisme. Als je serieus genomen wil worden door de mannen aan de toog moet je hun drinktempo kunnen volgen. De stamgast moet kunnen drinken zonder al te zichtbaar dronken te worden, zonder de anderen tot last te worden. De stamgast is een man van gevorderde leeftijd die vaak al heel zijn leven op café komt. Het cafébezoek is voor de stamgast een aangename manier om de tijd te doden, verplichtingen zijn uit den boze. Hij zal met iedereen een praatje maken, maar zoekt onderwerpen die niet te bewogen zijn om ruzie te vermijden. De stamgast is iemand die redelijk geïntegreerd is in de lokale gemeenschap. De stamgast bevindt zich aan de toog en is meestal van het mannelijke geslacht. Vrouwen vormen een beperkte groep in het volkscafé en komen meestal in gezelschap. Dit is niet het geval bij mannen: zij komen in de regel alleen op café. Bovendien kiezen vrouwen er blijkbaar vaak voor om aan een tafeltje te gaan zitten. Bekijken we vrouwen die alleen op café komen en beantwoorden aan het profiel van de stamgast, dan merken we dat ze ofwel ooit zelf café gehouden hebben of op een andere manier betrokken waren bij de horeca. Ze kiezen dan nog vaak voor een café met een vrouwelijke bazin en onderhouden met haar een hechte relatie. Een tweede zeer beperkte groep vrouwelijke stamgasten komt op café om de dagelijkse problemen te ontvluchten. Deze laatste groep heeft het duidelijk moeilijk om ook op café goede contacten te leggen. Vanuit de observaties blijkt dat er heel wat meer vrouwen op café komen dan blijkt uit de interviews. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de interviewers bevooroordeeld waren en er a priori vanuit gingen dat stamgasten mannen zijn. Deze veronderstelling klopt niet. Er
165 komen effectief meer vrouwen op café dan blijkt uit de interviews, maar deze vrouwen beantwoorden niet aan het profiel van de mannelijke stamgasten. Ze vormen een wat aparte categorie onder de stamgasten. Vrouwen bepalen mee de sfeer in het café, net zoals mannen. Vrouwelijke stamgasten vinden we echter minder vaak terug aan de toog. Ook hun drankpatroon is veel gevarieerder dan bij de mannen. Desalniettemin bepalen ze wat er in het café gebeurt, waarover er gesproken wordt, enz. Hier gaat de veronderstelling dat vrouwen niet als stamgasten gezien werden door de onderzoekers wel op. De discussies die we voerden tijdens de onderzoekssessies tonen aan dat het debat over de vrouw op café onvoldoende in dit onderzoek naar voor is kunnen komen. We blijven daardoor een beetje steken in clichés.
2.1.4 Tijdsbesteding Het al dan niet actief zijn op de arbeidsmarkt hangt nauw samen met leeftijd en opleidingsniveau. De meerderheid van de stamgasten is rond de vijftig jaar en is laaggeschoold. Dit houdt in dat een heel aantal stamgasten niet meer actief is op de arbeidsmarkt en veel tijd te besteden heeft. Bekijken we de tijdsbesteding van deze groep mensen, dan stellen we vast dat volwassenen gemiddeld negen uur zevenenveertig minuten besteden aan sociale participatie per week. Dit wordt gedrukt door het opleidingsniveau: mensen met een lagere opleiding besteden minder tijd aan sociale participatie dan mensen met een hogere opleiding. Bovendien wordt dit ook gedrukt door het geslacht: mannen besteden minder tijd aan sociale participatie dan vrouwen. Anderzijds besteden ouderen en niet-werkenden hier dan weer meer tijd aan (Glorieux, Koelet en Moens, 2001). Onder sociale participatie verstaan we telefoneren, verenigingsleven, feest, bezoek en praten. Het is duidelijk dat het bezoek aan het volkscafé hier deel van uitmaakt. Bekijken we de groep van de vaste stamgasten dan stellen we vast dat die in de regel niet al te bemiddeld is. De stamgasten geven duidelijk aan dat het volkscafé ten minste nog betaalbaar is. We kunnen stellen, zonder dat hier in de interviews echt naar gevraagd werd, dat stamgasten mensen zijn met veel tijd en weinig geld. Het is net deze groep van mensen die aangewezen zijn op een al bij al beperkt assortiment ontspanningsmogelijkheden (Verbeke, 2002). Voor hen is het volkscafé dan ook erg belangrijk. Het belang van het volkscafé ligt hem in het ongedwongen aanbieden van informele sociale contacten.
166
2.1.5 Informele sociale contacten De stamgasten gaan prat op het ongedwongen karakter van het cafébezoek. De gespreksonderwerpen tonen aan dat er weinig echte diepgang is. Ze gaan moeilijke discussies uit de weg. Het cafébezoek moet een aangename en ontspannende bezigheid blijven. De stamgasten houden van hun vrijheid, ze zijn niet gebonden aan dit of dat café en houden niet van verplichtingen. De enige echte verplichting die nogal wat stamgasten zich opleggen is het wekelijkse sparen in het spaarkastje. Voor de rest is er een duidelijke discrepantie tussen hun woorden en hun daden. De stamgasten hebben geen vaste plaatsen in het café, behoudens dat ze zich in de onmiddellijke buurt van de toog bevinden. Ze geven echter aan dat het hen opvalt dat de meeste stamgasten altijd op dezelfde plaats zitten. Hetzelfde geldt voor het cafébezoek: ze willen niet vastgepind worden op uur en tijd om op café te komen. Maar de meerderheid heeft wel een min of meer vast patroon. Dat het informele sociale contacten betreft blijkt ook uit de manier waarop ze de andere stamgasten bekijken. De andere stamgasten zijn voornamelijk daar om mee te praten. Het onderwerp doet er eigenlijk niet toe, als de anderen maar niet te veel beginnen zagen. Moeilijke onderwerpen worden uit de weg gegaan, omdat de gemoederen dan wat snel verhit geraken en de stamgast heeft een aversie van geweld. Het moet plezant blijven en niet te intiem worden. Natuurlijk zijn er ook stamgasten die goede vrienden hebben op café, maar die goede vrienden zijn in de regel niet de reden van het cafébezoek. We kunnen het cafébezoek nog het makkelijkste vergelijken met het kijken naar televisie. Het is ontspanning, een manier om de tijd te doden. Meer moeten we er niet achter zoeken. Het is daarom niet verwonderlijk dat de stamgasten slechts minimaal participeren aan het verenigingsleven op café. Binnen het verenigingsleven zijn ze gehouden aan een aantal regels en normen. In de literatuur worden de contacten in het verenigingsleven dan ook bekeken als formele relaties. Het onderhouden van formele relaties in bijvoorbeeld het verenigingsleven werd in het verleden bekeken als een soort maatschappelijk bindmiddel waardoor democratische waarden werden uitgedragen. We hebben echter gezien dat het café niet zomaar kan gecatalogeerd worden onder de noemer verenigingen. Dit neemt echter niet weg dat sociologen de laatste jaren ook meer en meer wijzen op het maatschappelijk belang van informele sociale contacten. Volgens Coffé en Vandeweyer
167 (2002),
die
zich
voor
hun
studie
baseerden
op
het
tijdsbudgetonderzoek
met
dagboekregistratie dat in 1999 door de onderzoeksgroep TOR werd georganiseerd, blijkt de invloed van het informele netwerk niet democratiserend te werken. Dit is consistent met de analyse die we hier maakten. Tegelijk stelden ze echter vast dat de informele contacten wel een zeker belang hebben wanneer het gaat over de mate van utilitair individualisme. Mensen met veel informele contacten zijn minder gericht op het eigenbelang.
2.1.6 De laatste generatie? Je wordt niet vanaf de eerste dag dat je in de kroeg komt stamgast. De meeste stamgasten komen al heel wat jaren op café. Tegelijk stellen we vast dat de gemiddelde stamgast al wat ouder is. We kunnen hieruit vermoeden dat de teloorgang van een groot aantal cafés in Vlaanderen samengaat met de achteruitgang van het aantal stamgasten. Vanuit voorgaande analyse zijn we tot de conclusie gekomen dat het in onze huidige samenleving niet langer mogelijk is om een café te laten draaien enkel en alleen op basis van het vaste cliënteel. De teloorgang van het aantal cafés is voor een aantal stamgasten een drama. Het is één van de weinige plaatsen waar oudere laagopgeleide mannen met elkaar kunnen praten en zo zorgt het café ervoor dat ze niet wegzinken in sociaal isolement.
2.1.7 De vaste klanten Onder vaste klanten verstaan we diegenen die regelmatig in het volkscafé komen voor of na een bepaald evenement. Of zij die er komen in het kader van hun lidmaatschap van een bepaalde vereniging. Meestal is die activiteit echter belangrijker dan het café waar ze uitgevoerd wordt. Deze mensen maken geen deel uit van de subcultuur van stamgasten. Het zijn waarschijnlijk wel potentiële stamgasten. Hetzelfde geldt voor een klein deel van de occasionele bezoekers die eventueel in aanmerking zouden kunnen komen voor verdere integratie in een bepaald volkscafé. De stamgast komt vooral op doordeweekse momenten. De vaste klant meestal op speciale dagen, net als de eventuele vrouw van de stamgast. De rol van deze vrouwen in het volkscafé verschilt weinig van die uit de onderzoeken die we raadpleegden uit de jaren ’60.
168 2.2
DE ‘OUTSIDERS’
De ‘outsiders’ zijn die mensen voor wie het volkscafé zijn sociaal-integratieve opdracht niet vervult. Voor hen vormt het volkscafé traditioneel een niet-aantrekkelijke of zelfs vijandige omgeving. De ‘outsiders’ zijn diegenen die aangestaard worden als ze binnenkomen door de stamgasten aan de toog. Het zijn mensen die op té veel punten van de typologie van de stamgast of de vaste klant verschillen.
2.2.1 Vrouwen De belangrijkste outsider van het volkscafé is ongetwijfeld de vrouw. Bij het kijken naar de genderverhoudingen valt ons op hoe sterk het caféleven wordt beheerst door mannelijke bezoekers. Op café gaan lijkt, althans vanuit het perspectief van de bezoeker van het volkscafé, een typisch mannelijk vertier. Hey (in Bennett en Watson, 2002) suggereert dat dit kan gekaderd worden in een patriarchale maatschappij waar een mannelijke standaard gegeneraliseerd wordt tot algemene (menselijke) standaard. Dit kan de evidentie verklaren van de manier waarop naar op café gaan wordt gekeken. Het volkscafé lijkt wel een plaats te zijn om de ‘cultus van het mannelijke’ te versterken. We kunnen dit zowel uit de houding van de bezoekers afleiden als uit hun gespreksonderwerpen. Alhoewel dit niet in elk volkscafé het geval is, zijn er een aantal waar er een duidelijk vrouwonvriendelijke sfeer hangt. Aan de toog horen we vaak seksistische opmerkingen van tooghangers die vanachter hun mistgordijn van nicotine drie soorten vrouwen ontwaren: zij die ‘op zoek zijn’, zij die kwetsbaar zijn en zij die het aanhangsel zijn van iemand anders (een man). Ook het aanbod aan drankjes en het interieur lijkt het tegenovergestelde te zijn van wat vrouwen leuk vinden. De vrouwen die vaak op café komen doen dit bijvoorbeeld omdat de cafébazin een vriendin is of omdat hun partner een stamgast is. Vooral in het eerste geval kunnen we vermoeden dat een café met een bazin vrouwvriendelijker is dan een café met een man achter de toog. Het is niet alleen een mannenbastion, maar ook een bastion tegen de emancipatie van de vrouw. De levensloop van de vrouw is de laatste vijftig jaar enorm geëvolueerd. De vrouw komt uit een situatie van leven voor anderen, de familie en het gezin, naar leven voor zichzelf (Beck-Gernsheim, 2002). Evenveel vrouwen als mannen hebben nu een betaalde job. Ook vrouwen hebben nood aan decompresseren na een drukke dagtaak. Voor mannen is het volkscafé lange tijd een ‘thuis weg van thuis’ geweest. Het volkscafé is blijven steken
169 bij oude machonormen en waarden en heeft dat potentieel vrouwelijk publiek niet kunnen aantrekken. Volgens Giddens zijn de veranderingen die zich afspeelden in de levenswijze van vrouwen immens, met een enorme impact op mannen en hoe die zich daar moeten aan aanpassen (Giddens, 1992). Koppels hebben twee soorten relaties, de pure, op basis van gelijkwaardigheid en wederzijds respect, passende in de keuzebiografie, en de afhankelijke relatie, waarbinnen men kan spreken van scheefgetrokken machtsverhoudingen en vastzitten in een standaardbiografie. In het volkscafé vinden we veel mannen terug die zich niet aan de nieuwe situatie kunnen aanpassen.
2.2.2 Andere ‘outsiders’ We kunnen echter nog andere ‘outsiders’ onderscheiden. Geen enkele geïnterviewde stamgast bleek van allochtone afkomst te zijn. Er komen opvallend weinig allochtonen, zelfs niet in de wijken waar ze in de meerderheid zijn. Het volkscafé is dan ook geen plaats waar de multiculturele samenleving floreert, getuige de vaak extreme standpunten van stamgasten. Verder merken we dat de traditionele waarden zich nog op andere vlakken uitten. Geen enkele stamgast outte zich als holebi. Er is weinig kans dat je een intellectueel onder de stamgasten zal vinden. Zelden werd een jongere geïnterviewd, en als dat zo was, was die toch minder dan de oudere stamgast verknocht aan het café. Jongeren worden slechts ‘gedoogd’ in volkscafés. 2.3
Schematische voorstelling van typologie van de bezoeker
Enige abstractie in acht nemend komen we, rekening houdend met het voorgaande, tot de volgende schematische voorstelling:
170
‘Outsiders’ ‘Insiders’
• •
•
Stamgasten (laagopgeleiden, meestal mannen) Vaste klanten (laagopgeleiden) Passanten (alle categorieën)
• • • • • •
Hoogopgeleiden Jongeren Holebi’s Vrouwen Nieuwe Vlamingen gen Vreemdelingen Intellectuelen
Schema 8.1: Typologie bezoekers
3. Typologie van het volkscafé Aangezien de observatie- en interviewopdracht een eerder strikte omschrijving gaf van hoe het te bestuderen volkscafé er moest uitzien, is het moeilijk nog verdere opdelingen te maken. Er werden onvoldoende verschillende lokalen bezocht om een duidelijke afbakening te maken. Zowel op het platteland als in de stad zijn er verschillen tussen de lokalen te noteren, maar we kunnen ons de vraag stellen of deze belangrijk genoeg zijn om ons nieuwe sociologische inzichten te geven. Het lijkt daarom nuttiger ons te beperken tot een gedegen bepaling van het begrip ‘volkscafé’ zelf. Het volkscafé is eerder een soort eenheidstype binnen de vrijetijdssector en is in verval. Geografisch gezien zijn er echter verschillende gradaties van verval. In de stad is dat verval verder gevorderd dan in de voorsteden of op het platteland. Vooral in de voorsteden tracht men dat verval te lijf te gaan met marketinginitiatieven. Meer werken op een specifieke doelgroep lijkt er de enige oplossing. Wat we tot nu toe met dit onderzoek naar volkscafés hebben gedaan, heeft vooral te maken met een functionalistische benadering van het café. Hier construeren we een typologie van volkscafés en bekijken we of het huidige volkscafé nog iets te maken heeft met waar het
171 volkscafé vroeger voor stond. Hiervoor sluiten we opnieuw meer aan bij het theoretisch kader. We zullen zien dat in vergelijking met vroeger toch enkele grote verschillen opvallen. Het volkscafé is nog steeds een semi-publieke hooggereguleerde sociale ruimte met eigen gedragskenmerken. Het volkscafé heeft altijd te maken gehad met herhaling en alledaagse gewoonten, continuïteit, regelmaat en het alledaagse gemeenschapsleven. De gemeenschap is echter in verval en ten prooi aan toenemende individualisering. Het volkscafé is noch thuis, noch op het werk (Oldenburg, 1999), maar dat soort plaatsen zijn nu in vergelijking met de hoogdagen van het volkscafé enorm gefragmenteerd. Er zijn nu talloze plaatsen waar mensen mekaar gemakkelijk kunnen ontmoeten, tot rust komen en gezelligheid opzoeken. Voor grote delen van de bevolking kan het volkscafé die functie niet vervullen. Verenigingen, kapsalons, internetcafés, bibliotheken, sportclubs, enz. eisen hun deel van de koek op in de ‘thuis weg van thuis’-sector. Een steeds kleiner deel van de bevolking vindt in het volkscafé een publieke plaats waar hij zijn sociale noden kan lenigen. Het volkscafé is geen neutrale grond meer en is door zijn gestegen subcultuurgehalte minder laagdrempelig geworden. Wel is praten en drinken in een sfeer van ontspanning er nog steeds de hoofdactiviteit, maar voor steeds minder mensen. Het volkscafé lijkt te zullen verdwijnen samen met de industriële samenleving. Het bezoek van ontspanningsplaatsen helpt mee om de maatschappij in een bepaald perspectief te plaatsen en zijn houding te bepalen ten opzichte van zijn omgeving. Het volkscafé was vroeger een belangrijke ontmoetingsplaats. Een plaats om te communiceren en informatie uit te wisselen, nieuwkomers te integreren of uit te sluiten en het ontwikkelen van gemeenschappelijkheid. Nu geldt dat enkel nog voor een steeds beperktere groep. Wie een volkscafé binnengaat, koopt meer dan eten of drinken, men koopt ook een bepaalde sfeer en ervaring en gebruikt het café bij de creatie van een eigen identiteit en levensstijl. Vroeger kregen we een identiteit opgeplakt, nu moeten we die voor een groot deel zelf construeren. Vroeger was het een ontmoetingsplaats voor het vormen van een gemeenschap. Gemeenschap wordt niet meer gevormd (Weyns, 2004). Mensen die er vaak zitten worden gestigmatiseerd. Het gemeenschapsgevoel wordt niet meer versterkt. Het gros van de mensen die uitgaan vinden we nu op meer eigentijdse plaatsen. Volgens Michel Maffesoli (Maffesoli in Lefebure, 2000) zijn dat plaatsen waar mensen naartoe gaan om even uit hun individuele toestand te stappen en tijdelijk deel uit te maken van een gemeenschap.
172
3.1
HET HYPOTHETISCHE VOLKSCAFÉ
Wanneer we ons een beeld willen vormen van de fysieke ruimte van een café kan dit er min of meer uitzien zoals op de onderstaande tekening. Op basis van de observaties is het mogelijk om een plattegrond te tekenen van een hypothetisch volkscafé. Dit maakt het mogelijk om de types van cafébezoekers letterlijk te plaatsen binnen de fysieke ruimte van het café.
spaarkas
biljart
bingo
toog ingang
toilet
TV
: tafel : stoel : barkruk Schema 8.2: Het hypothetische volkscafé
Het volkscafé wordt gekenmerkt door een sobere, functionele inrichting die meestal oubollig aandoet. Het meubilair is over het algemeen gedateerd en de kleuren van de muren, vloer en plafond getuigen zelden van esthetische harmonie. Een opfrisbeurt is voor de meeste lokalen geen overbodige luxe. Op het eerste gezicht lijkt het café een gemakkelijk toegankelijke open ruimte zonder fysieke barrières. Iedereen lijkt er vrij te kunnen bewegen maar dit is slechts schijn. Er lopen wel degelijk onzichtbare lijnen door deze ruimte waardoor ze in verschillende delen wordt
173 opgesplitst. Elk van deze delen heeft dan een eigen doel en ze worden gebruikt door een welbepaalde groep van cafébezoekers. Op basis van deze tekening kunnen we drie plaatsen onderscheiden. Zo kunnen we een onderscheid maken tussen de toog, de tafels die zich tegenover de toog bevinden en de ruimte rond de biljarttafel. De draaischijf van het café is de toog. Het is de ‘commandopost’ van de cafébaas en het verzamelpunt voor de stamgasten. De belangrijkste actie speelt zich hier af: het gros van de interacties tussen de cafébaas en zijn klanten, de meest levendige discussies tussen de ‘tooghangers’ en het meeste drankverbruik. Het is ook de plek waar de specifieke gedragscodes van het volkscafé het sterkst tot uiting komen. Het hebben van een vaste plaats aan de toog verschaft de stamgast eveneens een soort vrijgeleide om zich te mengen in wat er gebeurt in de andere delen van het café. De andere aanwezigen in die delen van het café kunnen zich evenwel niet zomaar moeien met wat er aan de toog gebeurt. De hobbyisten en het overgrote deel van de vrouwelijke bezoekers vinden we meestal terug aan de tafeltjes en rond de biljarttafel. Aan de tafeltjes zijn de groepjes kleiner dan aan de toog. De gesprekken verlopen er ook rustiger. Het is meer keuvelen dan discussiëren en het drankverbruik is er iets lager. Het is ook, logischerwijs, de plek van de kaarters en de pitjesbakspelers. Er is wel interactie tussen deze groepjes en de groep rond de toog, maar die is nooit van lange duur en beperkt zich meestal tot enkele losse, nietszeggende opmerkingen. De groep rond de biljarttafel is zo mogelijk nog meer gescheiden van de rest van het café. Zij willen zeker niet gestoord worden in hun spel en wanneer dat afgelopen is blijven ze niet lang meer in het café hangen. Het zijn meestal wel vaste klanten, maar ze willen niet bij de kliek van de tooghangers worden gerekend en beperken zich tot hun deel van het territorium. De tafeltjes zijn ook het terrein voor de sociaal geïsoleerde bezoekers. Ook al zijn het vaste klanten die dikwijls meer tijd op café doorbrengen dan de stamgasten, toch zonderen zij zich hier af en bemoeien zich niet met het wereldje aan de toog. Aan de tafeltjes kunnen ze zich terugtrekken achter hun glas bier, of eventueel een krant, om van daaruit het café te observeren. Op die manier onttrekken ze zich fysiek aan het ritueel van het onderling trakteren dat zo kenmerkend is voor stamgasten. Ze isoleren zich aan hun tafeleiland van de rest, maar laten de mogelijkheid open dat er af en toe toch nog wel een traktatie bij hen aanspoelt van een of andere gulle gever. Hun afzondering en de ongeschreven regels van het volkscafé, maken dat ze dan niet verplicht zijn om terug te trakteren.
174
De bingospeler, of de gebruiker van een andere gokautomaat, heeft ook een wat teruggetrokken plaats in het café. In zekere zin wil hij, net als de biljarters, met rust worden gelaten om zich op zijn spel te concentreren, maar hij zal zich wel regelmatig tot het toogpubliek wenden om uiting te geven aan zijn frustratie over een verloren spel of om hen te laten delen in zijn vreugde over eventuele winst. Het komt ook regelmatig voor dat de bingospeler zich even losrukt van de automaat om enige verpozing te vinden bij de stamgasten aan de toog. De passanten en andere toevallige bezoekers nemen meestal plaats aan de tafeltjes. Enkel als er zeer weinig mensen aan de toog zitten, zullen ze daar eventueel ook plaats nemen. In dat geval zal hun bezoek meestal niet lang duren en trekken ze zich snel terug van deze ‘gewijde’ plaats. Hun aanwezigheid aan de tafeltjes gaat meer onopgemerkt voorbij, vooral omdat ze de neiging hebben om zo ver mogelijk van de toog plaats te nemen. De toevallige bezoeker of passant gaat zich op die manier automatisch distantiëren van de meer besloten kern van het caféleven. De ruimte van het volkscafé biedt voor de rest maar weinig afleiding of verstrooiing. Het televisietoestel is wel aanwezig, maar speelt geen dominante rol. Het zorgt soms voor wat gespreksstof, maar vanaf het moment dat er voldoende gasten aanwezig zijn en de gesprekken goed op dreef komen, wordt het toestel onherroepelijk uitgezet. De houten bak, met gleufjes waar de spaarders hun geld in kunnen deponeren, vervult zijn functie van spaarkas zonder verder veel invloed op de bezoekers uit te oefenen.
3.2
HET VOLKSCAFÉ ALS SUBCULTUUR
Bepaalt het bestaan van dit café mee de identiteit van de leden? We hebben reeds gesteld dat in het café klaarblijkelijk eigen normen gelden die kunnen verschillen van die erbuiten gelden. Zo kunnen we vaststellen dat in de maatschappij overdadig alcoholgebruik steeds meer in een negatief daglicht komt te staan; de dalende consumptie van alcohol bevestigt dit. In onze analyse toonden we echter aan dat dit niet merkbaar is in het volkscafé. Integendeel, stevig drinken is er de norm en er is een veel hogere tolerantie waar te nemen tegenover overmatig drankgebruik. Veel alcohol drinken maakt gewoon deel uit van de cultuur van het volkscafé. Het behoort tot het aparte normenstelsel en de gedragscodes van
175 die wereld. Het elkaar trakteren hoort bij het drinken en vormt een ritueel van de besloten groep van het volkscafé. Dit komt duidelijk niet overeen met de algemeen geldende normen buiten het café, zodat we kunnen gewagen van de ‘subcultuur van het volkscafé’ die veel minder in communicatie treedt met de rest van de wereld.
3.3 SCHEMATISCHE VOORSTELLING TYPOLOGIE VAN HET VOLKSCAFÉ
Enige abstractie in acht nemend komen we, rekening houdend met het voorgaande, tot de volgende schematische voorstelling:
176
Burgerschapszingehalte
Multifunctioneel en groot
Monofunctioneel en klein
Integratiegehalte Veel verenigingsleven
Weinig verenigingsleven
Het geïntegreerde volkscafé
Het volkscafé/taverne
-lage pathologische functie -integratie -‘home territory’, ‘familiarised territory’ en ‘routinised territory’ -hoge democratische functie -stamgasten, vaste klanten en passanten -vrouwneutraal
-lage pathologische functie -laagdrempelig -lage democratische functie -routineuze bezoekplaats -vaste klanten en passanten -segregatie -vrouwvriendelijk
Het supporterscafé
De zuipkroeg
-hoge pathologische functie -gemiddelde democratische functie -vrouwonvriendelijk -hoogdrempelig -gevarieerder publiek -vooral vaste klanten -‘familiarised territory’ -segregatie (vb. supporterskroeg) -stamgasten en vaste klanten
-hoge pathologische functie -lage democratische functie -vrouwvijandig -hoogdrempelig -homogeen publiek -vooral stamgasten -‘home territory’ -inkapseling (vb. klein café in de stad)
Utilitair individualismegehalte Subcultuurgehalte
Schema 8.3: Typologie volkscafés
177
SUBCULTUURGEHALTE
Dit is een indeling op basis van de parameters ‘veel of weinig verenigingsleven’, en ‘multi- of monofunctioneel’ (met multifunctioneel wordt bedoeld: een uitgebreide kaart met ook hapjes en eten; verschillende caféattributen zoals een biljarttafel, tafelvoetbal en een ‘spaarkaske’. Van weinig naar veel verenigingsleven stijgt de omvang van de informele netwerken, het burgerzingehalte en de mate van ondersteuning van de democratische waarden, en neemt dus het utilitair individualisme af. Van monofunctioneel naar multifunctioneel
loopt
de
integratiepijl,
stijgt
het
integratiegehalte
en
daalt
het
subcultuurgehalte. Verschillende categorieën van mensen bezoeken het café, maar die hebben minder hechte netwerken en relaties. Het kruisen van die twee parameters geeft ons vier ideaaltypes.
HET GEÏNTEGREERDE VOLKSCAFÉ
Dit is een volkscafé dat heel wat volkse verenigingen herbergt, waarvan men kan zeggen dat heel wat categorieën mensen er nog komen. Het is vrij groot, je kan er allerhande caféspelletjes spelen, en meestal ook een hapje eten. Er wordt niet zo hevig gedronken, en naast een paar onvermijdelijke stamgasten vind je er vooral vaste klanten en passanten. De meeste klanten zitten er op regelmatige basis maar niet dag in dag uit. Je vindt dit soort volkscafés vooral in voorsteden van grote steden, in kleinere steden en op het platteland. Ook politieke partijen hebben er soms hun vaste stek. Het politieke debat is divers en de democratische functie is hoog. Mensen hebben er veel en betere informele netwerken.
HET SUPPORTERSCAFÉ
Daartegenover staat de feestkroeg. Ze herbergt ook verenigingen, maar die zijn meestal gelinkt aan één soort activiteit, zoals een supportersvereniging. De kaart is er beperkter en je kan er meestal niet eten. Mensen die voor hetzelfde fenomeen supporteren hebben soms heel verschillende politieke achtergronden, wat bijdraagt tot maatschappelijke discussie en burgerschapszin, maar aan de andere kant kunnen we hier toch spreken van een veel hoger subcultuurgehalte dan in het geïntegreerde volkscafé en wordt er veel meer gedronken. Dat maakt dit café vrouwonvriendelijker en ook meer hoogdrempelig voor andere groepen. Je
178 vindt er een aantal stamgasten en vaste klanten, maar het café teert vooral op samenkomsten voor en na belangrijke evenementen. Mensen hebben er vaak minder hechte netwerken dan in het geïntegreerde volkscafé omdat het hier louter gaat over het passief als toeschouwer deelnemen aan bepaalde evenementen. De gedeelde interesses lijken oppervlakkiger en gaan minder diep.
HET VOLKSCAFÉ/TAVERNE
In dit café ligt de nadruk vooral op multifunctionaliteit en veel minder op verenigingsleven. De meeste klanten bevinden er zich aan de tafeltjes en je vindt er naast een ruim assortiment aan drankjes ook heel wat te eten op de kaart. Er wordt niet zwaar gedronken en men blijft er niet de hele dag plakken. Het cliënteel bestaat vooral uit vaste klanten en passanten die in beperkt gezelschap even binnenwippen. Het is een vrij laagdrempelige drank- en eetgelegenheid voor de gewone man. Zijn integratiefunctie is hoog door zijn laagdrempeligheid, maar zijn democratische functie is laag door zijn gebrek aan informele netwerken. Er komen meerdere verschillende categorieën over de vloer, maar ze communiceren niet echt met elkaar, hebben geen gedeelde passies.
DE ZUIPKROEG
Dit type van volkscafé is monofunctioneel en vormt geen uitvalsbasis voor verenigingen. Het heeft een hoge pathologische functie en een lage democratische functie. Hier vinden we de meeste probleemgevallen. De sfeer is er bovendien uitgesproken vrouwvijandig en er zit een homogeen publiek van stamgasten die er bijna al hun vrije tijd doorbrengen. De mensen die er komen zitten meestal ingekapseld in een klein marginaal milieu en vormen een maatschappelijk vervreemde subcultuur. Als een café van dit type sluit, verkassen zijn klanten meestal naar een of andere plek van hetzelfde type, of belanden ze eenvoudigweg op straat. Dit type van volkscafé wordt het meest acuut met uitsterven bedreigd. In het volgende stukje richten we ons vooral even op het volkscafé van dit type. Het soort kroeg waar we in ons onderzoek met de meeste probleemgevallen geconfronteerd werden. De cafés waar het verval het verst gevorderd is. Vaker dan elders waren de bezoekers er het slachtoffer van een gevarenbiografie, leden zij aan beperkte zelfredzaamheid, inkapseling en dreigend sociaal isolement en waren hun netwerken problematisch.
179
3.4
HET VOLKSCAFÉ: DE BEZEMWAGEN VAN DE POSTMODERNITEIT
Het volkscafé kan aansluiting vinden bij de eerder aangehaalde patriarchale maatschappij, die sterk weerspiegeld werd in de vroegere industriële maatschappij. In die zin is deze subcultuur een overblijfsel van een veel oudere en toen algemeen gangbare cultuur en maatschappij, maar niet meer van de huidige. Deze ‘afscheiding’ van de leefwereld van het café van de rest van de samenleving heeft ervoor gezorgd dat het volkscafé een minder sterke integratieve functie heeft dan vroeger. We kunnen ons dan ook afvragen of het bezoek aan het volkscafé nog steeds de sociale netwerken versterkt. In de industriële maatschappij, zeker die aan het einde van de 19de eeuw, vervulde het café een veel duidelijkere sociale en democratische rol. Touraine (in Bell, 2000) stelt dat, in wat hij de eerste moderniteit noemt, sommige sociale instituties zeer emanciperend werkten. In zekere zin kan het toenmalige volkscafé als een sociale institutie worden gezien. Het was de plaats waar vakbondsmensen kwamen spreken, waar vakbonden en hun afdelingen een uitvalsbasis hadden en waar de eerste vormen van onderlinge bijstand (mutualiteiten) werden georganiseerd, zoals de stakingskas of de ziekenkas. De spaarkas in het huidige volkscafé is hiervan een duidelijk overblijfsel, dat evenwel zijn oorspronkelijke functie zag verwateren tot bijna louter folklore. Naarmate het volkscafé deze functies verloor door de culturele verschuiving naar meer zelfredzaamheid en vrije keuze, verloor het ook duidelijk een groot stuk van haar integratieve en democratische functie. Misschien is dit wel de meest opvallende verschuiving in de functie van het café: van een sociaal-integratieve naar een individueel-geïsoleerde functie. Van een wereld naar een eiland. Ondanks de eerder negatieve vaststellingen stellen we vast dat er wel nog veel plezier en vertier is in het volkscafé, niet alles is kommer en kwel. Ook niet voor de groep stamgasten die in de volgende alinea aan bod komt. De onvrije schippers van de postmoderniteit. Volgens Ulrich Beck bestaan de eerste moderniteit met zijn traditionele rollen en de tweede moderniteit momenteel door elkaar (Beck, 2002). Volkscafés lijken nog een overblijfsel van de eerste moderniteit. Als men in de krant verhalen leest over de zogenaamde revival van het volkse café heeft men het vooral over hippe mensen die zelf beslissen er af en toe heen te gaan omdat ze dat leuk vinden. Ze beschikken, conform de tijdsgeest, eerder over grote netwerken die ze desgewenst kunnen inschakelen en hun relaties kenmerken zich door zwakkere banden. Dit in tegenstelling met de traditionele volkscafébezoeker met kleine
180 netwerken en sterke relationele banden. . We merken dat bepaalde cafégangers nergens anders heen kunnen en vastzitten, ingekapseld zitten in hun kleine netwerk. Ze hebben niet veel keuzevrijheid. Ze zijn het slachtoffer van de keuzebiografie van anderen, van de individualisering, van de kennismaatschappij. Ze hebben een gevarenbiografie. I. 1, man, 54 jaar
Mijn vrienden die zitten hier altijd en zoals ik daarnet al zei heb ik maar één familie en dat zijn de mensen uit het café. Ik weet zelfs niet of mijn moeder nog leeft en moest ze morgen sterven en ik kreeg een brief in de bus dat zou mij niets doen. Ik heb aan ‘dat mens’ nooit iets gehad en aan de rest van mijn familie ook niet trouwens. Mijn grootouders hebben me opgevoed zie je, en daar was ook nooit iets goed voor. Dus wat doe je dan? Jong trouwen natuurlijk! Gewoon om weg te kunnen. Ook niet de oplossing als je daar nu aan terug denkt maar ja, als je alles op voorhand wist het zou ook niet altijd plezierig zijn hé!
Veel in een volkscafé zitten is voor de modale burger niet meer sociaal wenselijk in tijden dat vrije keuzemogelijkheden en zelfredzaamheid de norm zijn. Als je stamgasten rechtstreeks bevraagt vinden zij zichzelf echter niet zielig. Essentieel om mee te kunnen in de tweede moderniteit is het beschikken over zelfredzaamheid en vrije keuze. Bovendien wordt de postmoderne consument gekenmerkt door het feit dat hij niet trouw blijft aan één bepaald type (Williams, 1998) om een bepaalde consistente en herkenbare levensstijl aan te nemen. Hij speelt met een eclectische combinatie van goederen en diensten en beleeft zo een hoop inconsistente identiteiten. De postmoderne consument verkiest trouwens symboliek boven substantie. Consumeren wordt een symbolische activiteit. We kunnen dit in verband brengen met de nieuwe breuklijn op de postmaterialistische waarden in de politiek. Het begrip café is opgebroken in een groter aantal kleine segmenten. Het volkscafé is er één van. De hedendaagse caféganger blijft niet trouw aan één bepaald café (Williams, 1998) en is tuk op verschillende ervaringen. Afhankelijk van de stemming en de context waarin hij zich bevindt wisselt hij bezoeken aan verschillende types van café af. Het volkscafé voldoet niet meer aan de noden van deze consument. Hij zou het hoogstens nog kunnen appreciëren als eenmalige rariteit. De stamgast van het volkscafé bevindt zich nog niet in de postmoderniteit. Een groot deel van de volkscafébezoekers kan nergens anders heen voor zijn ontspanning dan naar het volkscafé. Ze zitten met weinigen, die ze zelden echte vrienden kunnen noemen, beschut in het café.
181 Mensen in volkscafés balanceren op de grens tussen de eerste en de tweede moderniteit. Ze worden vaak gecatalogeerd als mensen die ‘uit’ zijn. Dat ervaren ze zelf ook zo. Volkscafés worden gestigmatiseerd en geassocieerd met drankmisbruik en tijdverspilling. Wat moeten die mensen anders? Men schuilt er in de eigen enclave. Het grootste deel van de bezoekers zijn oudere mannen en de belangstelling voor het fenomeen is aan het uitdoven met het verouderen van dat publiek. Er is geen opvolging. Het volkscafé vormt vaak de enige ontwijkingmogelijkheid van sociaal isolement. Zij die geïsoleerd zijn hebben als kenmerk dat ze niet echt beschikken over de wilskracht en het zelfvertrouwen om iets te veranderen aan hun situatie. Zij die naar hun volkscafé gaan (en eigenlijk nergens anders heen) zijn mensen die echt wel proberen om uit de val van de eenzaamheid te blijven. Sommigen slagen erin hun situatie te verbeteren en dan ziet men ze weer minder in het café. Anderen geraken er nooit meer weg. I. 70, man, 50 jaar
De gemiddelde klant, dat zijn over het algemeen venten. Jongens, allez getrouwde venten. En daar zijn er nogal veel bij die zo eigenlijk toch maar op den dool zijn. Van dat gemiddelde hé. Dus als ge dat gemiddelde neemt, pakt daar de helft van, daar zijn er toch wel een heel deel bij die op den dool zijn.
Vanuit tijdelijke eenzaamheid trekken ze zich geleidelijk terug. Hun gebrek aan zelfvertrouwen en negatief zelfbeeld groeit. Ze worden chronisch eenzaam. Hun enige steun vinden ze in het café. Al is het maar de heel belangrijke gezelschapssteun, een ‘klapke’ doen, een kaartje leggen, het minimum. Want bij gebrek aan steun slaagt men er vaak niet in de negatieve gevolgen van gebeurtenissen te vermijden. Men wordt dan apathisch, op zichzelf gericht. Deelname aan activiteiten met anderen valt weg. Men kan niet meer mee. Het café wordt een ‘hangout’. I. 250, man, 63 jaar
Robert is sinds twee jaar gepensioneerd, en sinds zijn pensionering komt hij bijna elke dag in café Sint-Jan. Op zijn minst om de andere dag. Hij komt aan rond de middag, zit er ongeveer tot sluitingstijd (20h, H.V.A.) , …, hij kwam al geregeld in café Sint-Jan, maar ook in andere cafés. Nu komt hij alleen nog in café Sint-Jan, het is zijn stamkroeg geworden. Hij komt er speciaal voor van het damkwartier, waar hij woont; Daar gaat hij niet graag op café omdat de mentaliteit daar niet zijn ding is: veel vechten, veel vreemdelingen. Vreemdelingen vormen clans, zijn tegen de Vlamingen volgens hem. Bederven op zijn minst de sfeer. Hij komt te voet, want heeft geen auto. (en ook geen gsm)
182 Deze man zit vast. Hij heeft geen auto, geen gsm, enz. Hij voelt zich compleet uitgerangeerd en is niet in staat iets aan zijn situatie te veranderen. Stamgasten van volkscafés idealiseren het verleden en blijven hangen in de periode die voorafging aan hun huidige toestand. Het verleden wordt voorgesteld zoals het gisteren was waardoor de afstand met de anderen groeit. Ze zijn qua normopvattingen nogal conservatief, berusten en leggen de oorzaak van hun problemen bij de samenleving. Relaties en gesprekken blijven weliswaar oppervlakkig. Het belangrijkste is echter de gezelschapsteun die dit meebrengt. Men kan er zijn ei kwijt. Dat is allemaal niet abnormaal. Het gif schuilt echter in de dosis. Het geobserveerde gedrag wijst vaak op angst en ontreddering. Er is heel wat vermijdingsgedrag geobserveerd. Men kijkt vaak weg, zit te staren. Er wordt vaak alleen maar over oppervlakkige onderwerpen gepraat. Er is heel wat spot en machtsvertoon en gevoelens worden niet geuit. Men vertelt veel, maar men luistert niet naar de anderen. Men is in zichzelf gekeerd en te veel met eigen problemen bezig. Men vertrouwt de anderen niet echt op café. Men houdt zich stoer. Sommigen slagen er zelfs niet meer in om een ‘klapke’ te doen en zijn bezig met elektronische spelletjes om de verveling te verdrijven. De cafébaas wordt over het algemeen wel vertrouwd. I. 2, man, 65 jaar
…, Simonne, de bazin, is echt een goed mens, …, die is altijd vriendelijk, je kan er altijd terecht.
Hoofdstuk 9. Besluit
1. Overzicht van het rapport De nog resterende volkscafés roepen vaak herinneringen op aan vervlogen tijden. Toch vervullen zij voor veel mensen nog steeds een belangrijke sociale functie. De scherpe tegenstellingen tussen deze plaatsen van verpozing en de voortdurend
veranderende
maatschappij erbuiten roepen vragen op. In de eerste plaats stelt zich het veelbesproken fenomeen van de hedendaagse individualisering en de effecten hiervan op sociale netwerken en integratie. De westerse samenleving is onlangs geëvolueerd van een meer traditionele naar een individualistisch georiënteerde samenleving waarin de noodzaak aan individuele assertiviteit en het maken van keuzes centraal staat. Indien mensen niet beschikken over de noodzakelijke sociale vaardigheden en sociaal vermogen om zich in deze minder stabiele omgeving te manifesteren,
dreigt
sociale
uitsluiting
en
eenzaamheid.
Anderzijds
houdt
die
individualisering ook een grotere vrijheid in. Deze individualistische benaderingswijze benadrukt dat het individu zich niet langer moet conformeren en zijn leven zelf kan inrichten. De vroegere standaardbiografie, gekenmerkt door een eenduidige seksespecifieke ordening van de levensloop, verschoof naar een keuzebiografie met de mogelijkheid tot eigen
invulling
van
de
individuele
levenswijze
en
met
nadruk
op
de
eigen
verantwoordelijkheid. Hiertegenover staat de collectivistische benadering waarbij een optimale sociale integratie van het individu een noodzakelijke voorwaarde is voor een ‘goed leven’ in een rechtvaardige wereld. Het feit dat sociale integratie voor bepaalde bevolkingsgroepen bemoeilijkt of zelfs onmogelijk wordt, wordt in deze optiek gezien als de oorzaak van vele hedendaagse maatschappelijke problemen. Daarnaast stelden we vast dat de duidelijke scheidingslijn die in de 19de eeuw aanwezig was tussen de publieke en private ruimte, nu meer en meer vervaagd is. De veranderende maatschappij en de gevolgen hiervan voor de publieke sfeer hebben uiteraard ook een impact op de invulling van de private sfeer. De private ruimte wordt vandaag meer en meer een inkijk voor de buitenwereld door de nieuwigheden in communicatietechnologie. In die optiek is het interessant om te kijken welke functies publieke plaatsen, zoals het volkscafé,
184 nog vervullen. Onze aandacht ging in het bijzonder uit naar de economische, pathologische, culturele, sociale, democratische en eilandfunctie van het café. Via kwalitatief onderzoek poogden we te achterhalen wat het belang van het volkscafé in Vlaanderen is. We benaderden de problematiek zowel vanuit het individuele als vanuit het maatschappelijke standpunt. Er werd geen vast begrippenkader gebruikt maar wel enkele richtinggevende concepten: individualisering, eenzaamheid en de scheidingslijn publiekprivaat. Deze concepten gebruikten we om de analyse in de richting van de probleemstelling te sturen. De opdracht bestond erin een Vlaams volkscafé uit te kiezen in een volkse buurt en er gedurende twee aansluitende uren een observatie uit te voeren.
Later dienden de
observatoren terug te keren naar hetzelfde volkscafé om er een vaste klant te interviewen. Via observaties en aan de hand van diepte-interviews met cafégasten werd getracht meer inzicht te verwerven in de rol en het belang van het volkscafé in het leven van de cafébezoekers. Er werd gevraagd naar hun eigen leefwereld en hun persoonlijke beleving. Respondenten werden gevonden in het volkscafé, zij waren bezoekers en werden niet op voorhand geselecteerd aan de hand van bepaalde kenmerken. De verkregen gegevens toetsten we aan de richtinggevende concepten en de zes maatschappelijke functies die we weerhouden hadden uit het theoretisch kader. Om het belang en de aard van deze functies grondig te bestuderen werden de observaties en interviews gecodeerd in Atlas-ti. Bij de codering trachtten we een eerste analyse uit te voeren door het vastleggen van een structuur rond de diverse thema’s wat resulteerde in een boomstructuur. Het individu, vanuit zijn unieke ervaringen, vormde het vertrekpunt van ons onderzoek. Na de vaststelling dat het aantal traditionele volkscafés daalt hebben we in Hoofdstuk 2 het volkscafé én zijn bezoekers duidelijk gedefinieerd. De stamgast, vrouwen en nieuwkomers kregen bijzondere aandacht. Daarnaast namen we de nog steeds relevante functies van het café onder de loep. In Hoofdstuk 3 werden het fenomeen van de toenemende individualisering en de sociale effecten hiervan belicht. Individuen willen wel het gevoel hebben deel uit te maken van een groter maatschappelijk geheel en hebben daarom behoefte aan sociale netwerken die de sociale integratie bevorderen. Hierbij werd het belang van sociaal kapitaal en sociale
185 netwerken aangestipt met als belangrijke opmerking dat niet elk individu over het noodzakelijke talent beschikt om deze netwerken op te bouwen en te onderhouden. In Hoofdstuk 4 kwam de scheidingslijn tussen de publieke en private ruimte aan bod en werd gesteld dat het café zich op het kruispunt hiervan bevindt. In die optiek is het café dan ook het gedroomde onderzoeksobject om enig licht te werpen op de functies die publieke plaatsen vervullen in deze schemerzone. Hoofdstuk 5 verduidelijkte het onderzoeksopzet en verklaarde dat voor verdere analyse geopteerd werd voor twee benaderingen die in de hierop volgende hoofdstukken werden behandeld. In eerste instantie werd de analyse gevoerd vanuit het oogpunt van het individu. Hier werd verder op ingegaan in Hoofdstuk 6. Bijzonder aandacht ging in dit hoofdstuk naar de relaties die bestaan binnen het café en de redenen van het cafébezoek. Daarnaast peilden we naar de rol van de cafébaas, de verhouding tussen mannen en vrouwen op café en de relaties van de cafébezoeker buiten het café. De maatschappelijke rol van het café kwam aan bod in Hoofdstuk 7. Hierin werden de culturele, economische, pathologische en democratische functie van het café belicht. In een laatste hoofdstuk stelden we ons de vraag of het volkscafé echt tot het verleden behoort. Om deze vraagstelling te duiden, trachtten we in de eerste plaats te komen tot een typologie van het volkscafé en van zijn bezoekers. Belangrijk was eerste opdeling in ‘insiders’ en ‘outsiders’. Binnen de groep van de ‘insiders’ nemen de stamgasten een belangrijke plaats in naast de cafébaas. Vrouwen moeten duidelijk tot de groep van de ‘outsiders’ worden gerekend: de gang van zaken in het café wordt immers gedomineerd door de mannelijke bezoekers. Misschien is het volkscafé wel een van de laatste bastions waar de cultus van het mannelijke nog geldt? Ten slotte werd getracht een beperkte typologie van het volkscafé te construeren. Dit was geen sinecure aangezien er te weinig variatie zat in de lokalen die bezocht werden tijdens de observaties en interviews. Aan de hand van variabelen ‘veel verenigingsleven’, ‘weinig verenigingsleven’ en ‘multifunctioneel en groot’ en ‘monofunctioneel en klein’ kwamen we tot volgende typologie: het geïntegreerde volkscafé (veel verenigingsleven - multifunctioneel en groot), het volkscafé/taverne (weinig verenigingsleven - multifunctioneel en groot), het supporterscafé (veel verenigingsleven - monofunctioneel en klein) en de zuipkroeg (weinig verenigingsleven - monofunctioneel en klein).
186
2. Conclusie Wanneer in de samenleving een bepaalde soort activiteit sterk aan economisch belang inboet, is die sector in crisis. In die zin is het volkscafé in crisis. Ondanks de democratische prijzen die er gehanteerd worden, en de hartelijke bediening, loopt het bezoek aan het volkscafé terug. De economische kant van deze crisis is hier echter niet aan de orde. Belangrijk vanuit sociologisch oogpunt zijn de sociale functies die het volkscafé vervult en de weerslag van de terugval van het volkscafébezoek op die functies. Vertier in het volkscafé is nog bereikbaar voor ieders budget, maar verliest steeds meer aantrekkingskracht. Zelden komen occasionele bezoekers terug om de overstap naar de ‘status’ van vaste klant te maken. Voor de meerderheid die nog regelmatig langskomt is het volkscafé wel heel belangrijk voor hun sociale leven en hun maatschappelijke integratie. Elk individu is ingebed in grotere netwerken en ruimere structuren. Bij de vraag naar de individuele sociale functie van het volkscafé is de vraag naar het maatschappelijk belang dan ook nooit ver weg. De resultaten van het onderzoek en het antwoord op deze vragen, zijn ambigu. Enerzijds kunnen we stellen dat het volkscafé veranderd is onder impuls van allerhande maatschappelijke verschuivingen. Anderzijds zien we dat de tijd er dikwijls stil is blijven staan. Het volkscafé is immers niet aangepast aan de noden en het gedragspatroon van de postmoderne consument. Door de vergrijzing van het cliënteel en een gebrek aan nieuw bloed, is het volkscafé geëvolueerd van een alomtegenwoordig fenomeen naar een schamele niche in het caféaanbod, het uitgangsleven en de semi-publieke ruimte. Dit is niet de schuld van het volkscafé, zijn stamgasten en zijn bezoekers. Die evolutie werd hen door de veranderende samenleving opgedrongen. Samen met de meeste klanten is ook hun vorm van samenleving aan het verdwijnen. De maatschappij is uiteengevallen in fragmenten en deelgroeperingen die elkaar voor de voet lopen of in het beste geval naast elkaar leven. Een semi-publieke plaats als het volkscafé, waar iedereen welkom moet kunnen zijn, wordt vervangen door andere plaatsen, die meer voldoen aan de noden van de postmoderne individualist en waar vooral bepaalde doelgroepen komen. In een typologie van bezoekers onderscheiden we twee hoofdcategorieën. Aan de ene kant zijn er de ‘insiders’ die zich wel aangetrokken voelen tot het plezier van het volkscafé, en
187 voor wie het volkscafé een natuurlijke, vertrouwde of neutrale omgeving vormt. Anderzijds zijn er de ‘outsiders', die het volkscafé als een onvriendelijke of zelfs vijandige omgeving ervaren. Deze laatste groep werd niet geïnterviewd maar wel af en toe geobserveerd. Deze groep valt immers vaak op door zijn afwezigheid. Onder de ‘insiders’ situeren we de stamgasten, de vaste klanten en een deel van de passanten. Voor de stamgast is het volkscafé een ‘hangout’ of een ‘home-territory’. Hij bepaalt de sfeer en wat er gebeurt in het café. We kunnen hem typeren als de ’gewone’ man, behorend tot de werkende klasse en vasthoudend aan de traditionele mannelijke waarden, een stevige drinker die ingekapseld is in de kring van stamgasten aan de toog met wie hij een routineuze tot intiem-secundaire relatie heeft. Het volkscafé is voor hem een plaats waar hij even op adem kan komen, niet over persoonlijke zaken moet praten en waar hij vooral geen enkele verplichting heeft tegenover de andere personen met wie hij een glas drinkt. Een tweede ‘insider’ is de vaste klant. Dikwijls een hobbyist die zich wat komt ontspannen met een spelletje biljarten, of kaarten met kennissen of vrienden, of langskomt voor of na een speciaal evenement. Deze mensen zijn over het algemeen beter geïntegreerd in de maatschappij dan de stamgasten en vinden vooral hun plezier en gezelschap in het café. Voor de vaste klant is het volkscafé een ‘gefamiliariseerde’ plek. Voor de passant blijft een bezoek aan een volkscafé toevallig of sporadisch. Voor hem is het volkscafé in het beste geval een ‘gememorialiseerde’ plek. Soms wordt deze passant een vaste klant of stamgast, maar steeds minder vaak. Het type van passant dat we een potentiële stamgast of vaste klant kunnen noemen, rekenen we eveneens tot de groep van de ‘insiders’. Gezien de afkalving van het cliënteel van het volkscafé keert de passant echter heel vaak niet terug. Hij is een outsider die zich niet aangetrokken voelt tot de sfeer en de omgeving die het volkscafé biedt en deze soms zelfs als vijandig ervaart. Andere outsiders zijn zij die sowieso bijna nooit een voet binnenzetten in het volkscafé. We hebben het hier over de meeste vrouwen, jongeren, holebi’s, nieuwe Vlamingen, intellectuelen, nieuwe mannen en hoger geschoolden. Dat geeft aan dat het volkscafé minder laagdrempelig geworden is, zowel voor sterkere als zwakkere groepen, en zich minder en minder leent tot maatschappelijke integratie. Het lijkt alsof de sfeer er dikwijls in oude traditionele waarden is blijven steken – vooral in negatieve zin: men trekt zich terug in de eigen gemeenschap en
188 men klampt zich vast aan oude zekerheden. Daarnaast lijkt het alsof de zich emanciperende groepen er zijn weggebleven. Het volkscafé in verschillende types onderverdelen is geen sinecure. Wat wel opvalt is de mate van verval. Hoe minder verenigingsleven in het café en hoe beperkter de diversiteit van het aanbod, hoe homogener en meer ingekapseld zijn publiek. Anderzijds: des te diverser en complexer de kaart en des te sterker het verenigingsleven verankerd is in het volkscafé, des te geïntegreerder het publiek. Deze typering loopt min of meer gelijk met de geografische spreiding en het type van buurt waar het café zich bevindt. De teloorgang is al veel verder gevorderd in de volkswijken van de kernstad dan in de voorsteden, de kleinere steden en het platteland. Vooral het ingekapselde volkscafé is het terrein van een subcultuur geworden. We leven in het tijdperk van de geïnstitutionaliseerde individualisering. Het individu heeft zich teruggetrokken uit de samenleving en kiest nog slechts enkele momenten van samenzijn met anderen uit. Ook in het volkscafé merk je dat. Waar het vroeger dikwijls een broeinest was van sociaal verzet en emancipatie valt er in het volkscafé momenteel nog weinig sociale actie te bespeuren. Nu is vooral het type zonder verenigingsleven met een klein aanbod een broeinest van utilitair individualisme. Een illustratie hiervan is het ‘spaarkaske’. Wat begonnen is als een sterke vorm van onderlinge solidariteit in de lagere klasse, is folklore geworden en dient nu vooral commerciële en individuele belangen. De sociale uitsluiting, het groeiende onveiligheidsgevoel en de culturele verwezing die sinds de jaren ’80 de westerse maatschappij teisteren hebben duidelijke sporen nagelaten. Het volkscafé wordt meer en meer het terrein van mensen die zich terugtrekken in hun traditionele en etnische identiteit. Door het volkscafé waait een sterke rechts-populistische wind. Doorheen het discours van de modale respondent klinkt veel onmacht en frustratie als het om politiek gaat. Hier speelt ook de kenniskloof. Volkscafébezoekers zijn zelden hoogopgeleid. De samenstelling van het cliënteel getuigt van minder en minder diversiteit. Het is een eiland van gelijken geworden. Als onderzoeksgroep zijn we, bij wijze van spreken, met een vergrootglas op zoek gegaan naar probleemgevallen, naar sociaal geïsoleerden, naar mensen die zonder het volkscafé totaal ontredderd zouden zijn. We hebben er weinig aangetroffen. Het is zelfs twijfelachtig of sociaal geïsoleerden zich echt zouden kunnen integreren in het geijkte leven binnen in een volkscafé. Als ze er komen zitten ze alleen, afgezonderd aan een tafeltje, niet opgewassen tegen de harde machowereld aan de toog. Wel vonden wij een aantal
189 bezoekers die vastgeroest zaten in bepaalde patronen, met afkalvende netwerken, zonder veel toekomstperspectieven op relationeel en professioneel vlak. Zij brengen een groot deel van hun tijd door in het volkscafé. Dat belet hen echter niet om van het leven te genieten. In die zin is het volkscafé voor velen belangrijk en verschaft het de gezelschapssteun die men nodig heeft. Dikwijls gaat het om mensen die zich nergens anders thuis voelen en dus nergens anders heen willen of kunnen. Ze dansen er op de muziek van vroeger, ze amuseren zich rustig verder, verzetten daarbij heel wat drank en vinden zichzelf nog steeds een doorsnee van de maatschappij. Zij die vertrokken zijn, zijn vergeten. Het volkscafé marginaliseert en blijkbaar zonder dat de betrokkenen het beseffen. Dat velen er een drankprobleem hebben dringt niet door bij de betrokkenen. Integendeel, veel kunnen drinken wordt als kwaliteit beschouwd en draagt zelfs bij tot de integratie in de groep. Men is er zich in het volkscafé van bewust dat er zoiets als alcoholisme bestaat, maar enkel bij anderen. Het volkscafé zal veranderen of verdwijnen. In de bewoordingen van een flink deel van zijn cliënteel wordt het: ‘aanpassen of opkrassen’. Ongetwijfeld zal op bepaalde plaatsen het volkscafé standhouden in zijn materiële vorm, met aan de muur afbeeldingen uit zijn glorietijd. Maar het zal als een kerk zonder gelovigen zijn. De ziel, de stamgasten die het volkscafé maken, zijn de hoofdrolspelers in een schijnbaar niet te stoppen uitdoofscenario, in een golfbeweging van de stad naar het platteland krijgen panden waarin volkscafés huizen in snel tempo nieuwe bestemmingen. Sommige stamgasten beschouwden zichzelf als een onmisbaar stuk meubilair. Met de komst van de eerste toeristen zal dat meubilair verdwijnen, samen met het vuile, verouderde sanitair. 22 Hier eindigt onze analyse van het volkscafé en zijn bezoekers anno 2002-2004. Tijdens onze studie troffen we vele volkscafés aan in hun herfst, de ondergang van de semi-publieke plaats bij uitstek van de zieltogende industriële samenleving, veelal gedegenereerd tot eilanden van utilitair individualisme en autochtoon communautarisme, ten prooi aan de eroderende krachten van de individualisering, de levensstijlpolitiek, de globalisering, de massamedia, de migratie en de multiculturele omgeving.
22
Uit de observaties blijkt dat het sanitair van ‘het’ volkscafé verouderd en vuil is.
190
3. Beleidsrelevantie Onze conclusies roepen een eerder somber beeld op van het volkscafé. Het vermoeden dat we opperden in de inleiding van dit rapport, namelijk dat we met een anachronisme te maken hebben, wordt door onze analyse bevestigd. Net het feit dat het volkscafé niet meer van deze tijd is, maakt het moeilijk een hedendaags beleidsantwoord te formuleren op de sterk afgenomen populariteit van het volkscafé. Het anachronistische karakter van het volkscafé pleit er op een aantal vlakken tegen. Gezien de staat van vele volkscafés is het bijzonder moeilijk ze te integreren in het actuele discours omtrent stadsvernieuwing. Het renoveren of opfleuren ervan kan hen namelijk hun laatste klanten kosten. Bovendien is er geen garantie dat nieuwe klanten hierdoor aangetrokken zullen worden. Deze en andere spanningen die er heersen rond de economische functies van het volkscafé maken de problematiek niet eenvoudiger. Het is immers een handelszaak die zich dient te plooien naar de wetmatigheden van de vrije markt: als de vraag ernaar afneemt, slinkt het aanbod. Vanuit het beleidsperspectief zijn twee types van maatschappelijke consequenties verbonden aan deze economische realiteit: sociaal-individuele en maatschappelijkdemocratische. Op het sociaal-individuele vlak maakt dit onderzoek duidelijk dat er in het volkscafé een overconsumptie van alcohol en sigaretten is. Vooral ten opzichte van alcoholmisbruik detecteerden we een grote en zonder twijfel problematische tolerantie. Het probleem van het drankmisbruik op café is niet nieuw, maar de afkalving van het cafébezoek kan er wel voor zorgen dat aan de toog vooral de ‘zware gevallen’ overblijven. We riskeren een concentratie van alcoholverslaafden die dat drinkpatroon zullen versterken doordat er geen gematigden meer in de buurt zijn om hen te temperen. Het is evenmin denkbeeldig dat veel zware drinkers, na het definitief sluiten van hun café, uiteindelijk op straat en bijna letterlijk in de goot belanden. Het is duidelijk dat achter het pathologische drankgebruik heel wat problemen schuilgaan, niet alleen voor de betrokkenen zelf, maar ook voor hun naasten. Voor het sociaal werk is het een hele uitdaging om op deze persoonlijke problemen in te spelen. Daarom is het wenselijk dit opnieuw aan te kaarten in de hogere beleidsregionen opdat het lokale niveau niet in de kou staat. Op het maatschappelijke en vooral politieke beleidsvlak, kan de samenstelling van de cafépopulatie eveneens tegen het behoud van het volkscafé pleiten. De gesprekken die er gevoerd worden zijn niet onder de noemer ‘politiek correct’ onder te brengen en ook de
191 gelijkschakeling van mannen en vrouwen komt er eerder bekaaid vanaf. De traditionele democratische partijen trekken bovendien volop de kaart van de verjonging. Hiervoor moet je echter niet naar het volkscafé. Waarom zouden die partijen dan moeite doen om deze kernen van antidemocratie te behouden? Wel, misschien knelt precies daar het beleidsmatige schoentje. Als het volkscafé wegvalt ontstaat er voor veel van zijn bezoekers een grote leemte. Het betreft namelijk mensen die we in een aantal opzichten de zwakkeren in onze maatschappij kunnen noemen. Bij deze groep mensen kan vereenzaming optreden, depressieve gevoelens kunnen bij hen de kop opsteken of ze kunnen het gevoel krijgen nergens deel van uit te maken. Dit is niet alleen een zware last voor de betrokkenen, het heeft ook gevolgen voor de maatschappij: toenemende zorgbehoeften, alsook een nog sterkere rancune naar het beleid toe omdat de laatste uitlaatklep is weggevallen. Dat het volkscafé nog overduidelijk een aantal belangrijke maatschappelijke functies vervult, zou voor het beleid een reden kunnen zijn om enige inspanning te leveren om het te behouden. Mensen vinden in het volkscafé een ‘onderkomen’: het is voor velen een plek waar ze hun vrije tijd, in sommige gevallen al hun tijd, doorbrengen. Een plaats waar ze gelijken treffen die op dezelfde manier leven en dezelfde behoeften hebben. Wat nog belangrijker is in deze tijden van zelfredzaamheid: al zijn hun keuzemogelijkheden dikwijls beperkt, mensen kiezen ervoor hun vrije tijd op deze manier in te vullen, wat heilzaam is voor hun gevoel van eigenwaarde en hun zelfbeeld. Het opkrikken ervan is immers van groot belang als het gaat om zwakkere groepen. Diverse studies wijzen erop dat een positief zelfbeeld een belangrijk wapen is in de strijd tegen antipolitiek en verzuring, wat een argument is om de democratische partijen ertoe aan te zetten zich meer voor het behoud van deze plaatsen in te spannen. In zekere zin zou het voor hen gewoon een terugkeer zijn naar wat ooit hun militante uitvalsbasis was. Ze kunnen dan terug, in positieve zin, meebepalen wat er aan de toog wordt gezegd. Een restauratie van de democratische functie van het café is misschien wel de belangrijkste reden om een actief volkscafébeleid te voeren. Enige nuance moeten we wel aanbrengen: het sombere beeld dat we hebben opgehangen, is niet onverdeeld geldig. Op het platteland lijkt het volkscafé zich nog het best te kunnen handhaven en vervult het nog behoorlijk zijn maatschappelijke functies. In de steden is het evenwel een ander verhaal: de terugval is er onmiskenbaar en maatregelen lijken zich op te dringen. Een degelijk sociaal en stedelijk beleid zou de noodzakelijke voorwaarden kunnen scheppen om het volkscafé overlevingskansen te bieden, zonder afbreuk te doen aan de eigenheid ervan. Welke vorm dat beleid concreet moet aannemen, is moeilijk uit onze
192 analyse af te leiden. Het onderzoek was daar ook niet op gericht. Enkele suggesties of ideeën, die door grondiger onderzoek moeten worden uitgewerkt (of tegengesproken), kunnen we wel aanreiken. Zo kan het volkscafé als ‘sociaal monument’ beschermd worden. Een café kan bijvoorbeeld op basis van onze typologie als volkscafé ‘erkend’ worden en op die manier een of andere vorm van steun genieten. Misschien is het mogelijk om volkscafés meer in te schakelen in het netwerk van culturele centra en het verenigingsleven. Hierbij kunnen o.a. politieke partijen een belangrijke rol spelen. Met een aangepast beleid en het opnieuw waardevol invullen van zijn maatschappelijke functies is er misschien nog een toekomst voor het volkscafé weggelegd. Een beleid in enge zin zou echter niet meer voorstellen dan stervensbegeleiding: het volkscafé in zijn huidige vorm nog een tijdje laten voortbestaan zolang er behoefte is aan een aantal mensen van de straat te houden. In een dergelijk scenario blijft het volkscafé een anachronisme en zijn de overlevingskansen miniem. Wil men het volkscafé zijn democratische en integratieve functies teruggeven, dan zal het beleid ambitieuzer moeten zijn. Het is duidelijk dat een echte heropleving van het volkscafé niet mogelijk is zonder een grondige wijziging van zijn karakter. Zoals eerder geopperd, is dit een moeilijke evenwichtsoefening willen de huidige klanten zich er nog thuis voelen. Het volkscafé moet in ieder geval opnieuw laagdrempeliger worden en sterker verankerd in de buurt. Momenteel geeft het volkscafé, vooral in de stad, een onvoldoende afspiegeling van de sociale mix van de buurt waarin het is gevestigd. Om de integratie te bevorderen moeten meer bevolkingsgroepen zich kunnen voorstellen af en toe in een volkscafé over de vloer te komen. Dát zou reeds een hele stap in de goede richting zijn. Ook de buurt- of wijkwerking moet terug de weg naar het volkscafé vinden. Lokale beleidsactoren lijken het immers vaak te mijden. Het antidemocratische beeld is misschien wel de belangrijkste reden waarom dit gebeurt. Uit onze analyse blijkt echter dat de buurt ondanks alles waarschijnlijk het enige niveau is waarop de democratisch functie van het café nog werkt in de steden.
Burgerdeelname is een zeer belangrijk steunpunt voor het
realiseren van een geslaagd stedelijk beleid. Die basisdemocratie, de zogenaamde ‘grassrootsdemocratie’, is een moeilijke evenwichtsoefening. Het is niet de bedoeling om deze participatie kost wat kost aan de mensen op te dringen, al lijkt het daar dikwijls wel op. Al te vaak wordt de zogenaamde civiele maatschappij gezien als vertegenwoordiger van die ‘grass-roots’ en door het stedelijk beleid als ideale gesprekspartner gezien. Zonder afbreuk te willen doen aan de verdienste van die civiele maatschappij kunnen we ons de vraag
193 stellen of ze wel altijd een goede afspiegeling is van wat er écht leeft in de stedelijke buurten. De bezoekers van het volkscafé blijken namelijk niet bepaald actief deel te nemen aan de verschillende vormen van het verenigingsleven en worden er dan ook niet door vertegenwoordigd. Door het negeren van het volkscafé, negeert het beleid ook de daar aanwezige bevolkingscategorieën. Meestal zijn het juist deze categorieën die er het meest bij gebaat zouden zijn mocht hun stem gehoord worden. Toegenomen aandacht van het laagste beleidsniveau voor het klankbord van het volkscafé, zonder daarom de daar heersende ongezouten meningen over te nemen, zou de basisdemocratie in de wijken een flink eind op weg helpen en de revival van het café ondersteunen.
Bibliografie AGNEESSENS, F., DE LANGE, D. en WAEGE, H. (2003), Over het verband tussen sociale
relaties
en
attitudes,
waarden
en
normen.
37
p.
aps.vlaanderen.be/statistiek/publicaties/pdf/survey/gepeild2003/sociale_relaties.pdf ALASUUTARI, P. (1985), ‘The Male Suburban Pubgoer and the meaning structure of drinking’, in: Acta Sociologica, 2:87-97. ARDENER, S. (1981), Women and Space. Ground Rules and Social Maps. London: Croom Hell. ASSAEL, H. (1987), Consumer Behavior and Marketing Action, Kent: Publishing Company. BAUMAN, Z. (1991), Modernity and ambivalence, Cambridge: Polity, 285p. BAUMAN, Z. (1993), Postmodern ethics, Oxford: Blackwell, 255p. BAUMAN, Z. (1997), Postmodernity and his discontents: On The Postmodern Redeployment
of Sex: p141-151, New York: University Press, 232 p. BAUMAN, Z. (2003), City of Fears, City of Hopes, Londen: Goldsmiths College, University of London, New Cross, 39 p. BETTINGHAUS, E. P. (1980), Persuasive Communication, New York: Holt, Rinehart and Winston. BILTEREYST, D., VAN BAUWEL, S. en MEERS, Ph. (2000), Realiteit en fictie: tweemaal
hetzelfde?, Brussel: Koning Boudewijnstichting, 85 p. BURGERS, J. (1999), ‘Stedelijke landschappen. Over de openbare ruimte in de postindustriële stad’, 127-148, in: Ries van der Wouden (red.). De stad op straat, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 410 p. CAMPBELL, H. (2000), ‘The Glass Phallus: Pub(lic) Masculinity and Drinking in Rural New Zealand’, in: Rural Sociology 65 (4), p. 562-581. CARTER, M. (2002), Essay Abiding Loneliness, An Existential Perspective on Loneliness, (on line), http://www.parkridgecenter.org/Page437.html, gelezen op 09-10-2004. CASTELLI, L. (2001), ‘Perceiving ingroup members who use stereotypes: Implicit conformity and similarity’ in European Journal of Social Psychology, 2003, 33: 163-175.
196 CASTELLS, M. (1989), The Informational City. Information, technology, economic
restructuring and the Urban-regional process, Oxford: Blackwell, 353 p. CASTELLS, M. (1997), The Power of Identity, Oxford: Blackwell, 386 p. CAVAN, S. (1966), Liquor Licence, Chicago: Aldine. CLINARD, M.B. (1962), ‘The public drinking house and society’, in: D.J. Pittman en C.R. Snyder (eds.), Society, Cultures and Drinking Patterns, New York: John Wiley and Sons. COFFE, H., VANDEWEYER, H. (2002), Sociaal kapitaal en partijkeze, paper gepresenteerd op de tiende sociaal-wetenschappelijke studiedagen op 30 en 31 mei 2002 te Amsterdam (on line), www.vub.ac.be/TOR/main/publicaties/downloads/t2002_23.pdf. de HAAN, J., van den BROEK, A., e.a. (2001), Het nieuwe consumeren. Een vooruitblik
vanuit
demografie
en
individualisering,
(on
line),
http://www.scp.nl/publicaties/boeken/2001031501.shtml. de JONG GIERVELD, J. (1984), Eenzaamheid, Een meersporig onderzoek, Deventer: Van Loghum Slaterus, 332 p. de JONG GIERVELD, J. (1995), ‘Social relationships, integration, and loneliness’, 155-172 in KNIPSCHEER, C.P.M., de JONG GIERVELD, J., van TILBURG, T.G. en DYKSTRA, P.A., (red.), Living arrangements and social networks of older adults, Amsterdam: VU University Press.
DE GROOF, S., ELCHARDUS, M., ‘Onderzoek naar de effecten van langdurige pensionering. Deelrapport 4: Welvaart. Onderzoek gevoerd in het kader van GOA19, Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie’, Vrije Universiteit Brussel, 2003. DE LANGHE, F. (2004), Individualisering: verwordenheid of verworvenheid, (on line), home.hetnet.nl/~frits.lange/pubindividualisering.htm. DE SWAAN, A. (2000), De mensenmaatschappij. Een inleiding, Amsterdam: Bert Bakker. DEN BROEDER, A. (1988), Socrateslezing. Individualisering en solidariteit, (on line), www.human.nl/hkc/socrates/1988.htm. DERKS, A. (2000), Individualisme zonder verhaal – een onderzoek naar de verspreiding en
betekenis van individualistische vertogen in Vlaanderen, Brussel: VUB press, 301 p. DERKS, M. (1993), ‘Polkakapsels en vleeschkleurige kousen. Katholieke werkende meisjes en hun dansplezier, 1918-1940’, in: Vrijetijd en Samenleving, nr. 2/3, p. 31-43.
197 DERKS, A., VERMEERSCH, H., ‘Gender en schools presteren. Een multilevel-analyse
naar
de oorzaken van de grotere schoolachterstand van jongens in het Vlaams secundair onderwijs. Verslag van het project 'Onderzoek naar het verschil in schools presteren tussen jongens en meisjes in Vlaanderen (OBPWO 99.05) Onderzoek in samenwerking met de KUL, Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie’, Vrije Universiteit Brussel, 2001. DIRICX, B., (2004), Eenzaamheid bij ouderen, Mechelen: D. Lefebvre, 77p. DUMAZEDIER, J., SUFFERT, A. (1963), ‘Fonctions sociales et culturelles des cafés’, in: Annee
Sociologique, (3): 197-249. ELCHARDUS, M., GLORIEUX, I. (red.) (2002), De symbolische samenleving, Tielt: Lannoo nv. ELCHARDUS, M., HOOGHE, M. en SMITS W. (2000), ‘Tussen burger en overheid. Een onderzoeksproject
naar het
functioneren
van
het
maatschappelijk
middenveld
in
Vlaanderen’, in: TOR Rapport nr. 2000/5, Brussel/Leuven: VUB/KUL. FALK, P.,(1983), A history of Drunkenness. The Historicity of the Meanings of Drinking. (ongepubliceerde licentiaatsthesis), Helsinki. FIIG, C. (2002), A Feminist Public Sphere. An Analysis of the Habermasian Public Sphere in a
Danish Gender Political Context, (ongepubliceerde ph.d-thesis), Aalborg Universitet. GIDDENS, A. (1995), Sociology, Cambridge: Polity Press, 819 p. GILL, O. (1977), Luke Street, London: Macmillan. GLORIEUX, I., KOELET, S., MOENS, M., (2001) Een kwestie van tijd. Tijdsbesteding in Vlaanderen anno 1999 in Beligisch tijdschrift voor sociale zekerheid, 3de trimester 2001, 533 – 555 GOFFMAN, E. (1959), The Presentation of Self in Everyday Life, New York: Double Day. GOFFMAN, E. (1963), Behavior in Public Places, New York: Free Press. GRANOVETTER, M. (1973), ‘The Strength of Weak Ties’, in: American Journal of Sociology, volume 78, p. 1360-1380. HABERMAS, J. (1995-97), The theory of communicative action (2 vols.), Cambrigde: Polity. HABERMAS,J. (1989), The structural transformation of the public sphere; an inquiry into a
category of bourgeois society, Cambrigde: Polity.
198 HARDING, J. en PRIBRAM, D. J. (2002), ‘The power of feeling, Locating emotions in culture in European’, in: Journal of cultural studies, vol. 5 nr. 4 407-426. HEY, V. (1986), Patriarchy and Pub Culture, London: Tavistock. HOLMES, D. (2002), ‘Transformations in the mediation of publicness, communicativer interaction’, in: the Network Society in Journal of Computer-Mediated Communication, 7(2). (on line), http://jcmc.indiana.edu/vol7/issue2/holmes.html. HOVLAND, C. (eds) (1953), Communication and Persuasion, New Haven: Yale University Press. HUGHES, M.E. (eds) (2004), A Short Scale for Measuring Loneliness in Large Surveys, (on line), http://roa.sagepub.com/cgi/reprint/26/6/655, gelezen op 10-10-2004. HUNT, G., SATTERLEE, S. (1987), Darts, drink and the pub: the culture of female drinking, RKP: 575-601. JACOBS, D., ABTS, K., PHALET, K. en SWYNGEDOUW, M., (2001) Verklaringen voor
etnocentrisme , De rol van sociaal kapitaal, sociaal-economische onzekerheid, sociale integratie
en
gevoelens
van
discriminatie.
Een
verkenning.,
(on
line),
aps.vlaanderen.be/statistiek/publicaties/pdf/survey/02418-05-swyngedouw_jacobs.pdf. JANSEN, G. H. (1963), ‘Het café, verwaarloosd onderwerp van sociologische beschouwing’, in: Mens en Maatschappij, 38(1): 12-23. JEHOEL-GIJSBERS,
G.
(2004),
Sociale
Uitsluiting
in
Nederland,
http://www.vng.nl/Documenten/Extranet/Sez/ZWS/Sociale%20uitsluiting%20in%20Nede rland%20(SCP,%20okt%202004).pdf. KALMIJN, M. (2002), ‘Sociologische analyses van levensloopeffecten: een overzicht van economische, sociale en culturele gevolgen’, in: Bevolking en Gezin, (on line), http://members.lycos.nl/nidi/b&g/bg-31-3-kalmijn.pdf. KARSTEN, L. (1996), ‘Het café, mannendomein bij uitstek? Een vergelijkende studie in Amsterdam’ in: Vrijetijdsstudies, vol. 14, no. 1, 1996, p. 5-23. KATZ, E. en LAZARSFELD, P. (1955), Personal Influence, The Part Played by People in the
Flow of Mass Communications, New York: The Free Press. KESTELOOT, C. (2002), Verstedelijking in Vlaanderen: problemen, kansen en uitdagingen
voor het beleid in de 21e eeuw, werkstekst voor workshop Stedenbeleid, 39 p., (on line), www.thuisindestad.be/html/witboek/downloads/Kesteloot.pdf.
199 KOMTER, A. (2003), Solidariteit en de Gift: Sociale Banden en Sociale Uitsluiting, Amsterdam: University Press. LACROSSE, J.M en POULET, I. ( 1975), ‘Normes spatiales et interaction, étude monographique brève d’ un bistrot bruxellois’, in: Recherches sociologiques, 6(3): p. 333344. LAERMANS, R. (2003), Stedelijkheid in de veralgemeende moderniteit, werkstekst voor ‘thuis in
de
stad’,
63
p.,
(on
line),
www.thuisindestad.be/html/witboek/downloads/Laermans%20.pdf. LAERMANS, R. (2004), ‘Stedelijkheid in de veralgemeende moderniteit in Centrum voor cultuursociologie’,
thuis
in:
in
de
stad
(on
line),
http://www.thuisindestad.be/html/witboek/downloads/Laermans%20.pdf. LAURIER, E. en PHILO, C. (2004), Possible Geographies, a passing encounter in a café, (on line), http://web.geog.gla.ac.uk/online_papers/elaurier006.pdf. LEE, S. (1999), ‘Private uses in public spaces: A study of an internet café’, in: Media &
Society, 1(3) 331-350. LINDERS,
L.
(2004),
Eenzaamheid
in
de
digitale
stad,
(on
line),
http://www.fontys.nl/generiek/bronnenbank/sendfile.aspx?id=15125 LOFLAND, L. (1998), The Public Realm: Exploring the city’s quintessential social territory, New York: De Gruyter, 263 p. MACHIELSE, A. (2003), Niets doen, niemand kennen. De leefwereld van sociaal geïsoleerde
mensen, 's Gravenhage: Elsevier Overheid, 202 p. NEVINSKAITE, L. (2004), The Development of the Public Sphere in Lithuania since 1988
Research Proposal for the Doctoral Course at the Nordeuropa-Institut, Berlijn: HumboldtUniversity. NIS, Nationaal Instituut voor de Statistiek. OLDENBURG, R. (1999), The Great Good Place: Cafes, Coffee Shops, Bookstores, Bars, Hair
Salons, and Other Hangouts at the Heart of a Community, New York: Marlowe & company, 336 p. PADDISON, R. en SHARP, J. (2003), Towards Democratic Public Spaces (published by the Department
of
Geography
&
Geomatics,
University
http://web.geog.gla.ac.uk/online_papers/rpaddison001.pdf.
of
Glasgow),
(on
line),
200 PEISS, K. (1986), Cheap Amusements: Working class women and leisure in turn-of-the-
century New York, Philadelphia: Temple University Press. PUTNAM, R. D. (2000), Bowling Alone. The Collapse and Revival of American Community, New York: Simon & Schuster, 541 p. ROOK, K.S. (1984), ‘Research on Social Support, Loneliness and Social isolation: Towards an Integrated Review of Personality’, in: Social Psychology 5, p. 209. ROOK, K.S. (1994), ‘Assessing the health-related dimensions of older adults' social relationships’, in: M.P. LAWTON & J. TERESI (eds.), Annual Review of Gerontology and
Geriatrics, Vol. 1 (pp. 142-181), New York: Springer. SCHMIDT, R. & SAPSFORD , R. (1995), ‘Women’s view of pubs: a study of methods’, in:
Journal of Managerial Psychology, vol. 10 (2): p. 18-25. SCHNABEL, P. (2004), Individualisering en sociale integratie, (Sociaal en Cultureel Planbureau),
(on
line),
www.socialestaat.nl/scp/publicaties/boeken/9037701922/Individualisering.pdf. SMITH, M.A. (1983), ‘Social usages of the public drinking house: changing aspects of class and leisure’, in: British Journal of sociology, 34(3): 367-385. SMITH, M.A. (1985), ‘A participant observer study of a ‘rough’ working-class pub’, in: Leisure
studies, (4): 293-306. SOENEN, R. (2001), Diversiteit in verbondenheid, (werkstekst voor workshop Stedenbeleid), 34 p., (on line), http://www.thuisindestad.be/html/witboek/downloads/Soenen.pdf. SOLOMON, M. R. (1999), Consumer Behavior, Buying, Having, and Being, New Jersey: Prentice Hall, 586 p. SPAIN, D. (1992), Gendered Spaces, Chapel Hill: The University of North Carolina Press. STOFFELEN, D. en JACOBS, T. (1998), Cultuurdeelname in Vlaanderen in 1994-1995, Brussel: Ministerie van Vlaamse Gemeenschap. VALENTINE, G. (1993), ‘(Hetero)sexing Space: Lesbian Perceptions and Experiences of Everyday Spaces’, in: Environment and Planning D: Society and Space, p. 395-413. VAN AALST, I., ENNEN, E., (2002), ‘Openbare ruimten: tussen activiteit en attractiviteit’, in:
DG-wonen nr.17. p. 56, Utrecht: Nethur. VAN DER HAEGEN, H., VAN HECKE, E., JUCHTMANS, G., De Belgische stadsgewesten 1991, Statistische Studiën, nr. 104, 1996, p. 3-42.
201 VANDEREYCKEN,
W.,
Hoogduin,
C.A.L.,
Emmelkamp,
P.M.G.
(red.).
Handboek
Psychopathologie: deel 1, blz. 339, Bohn Stafleu Van Loghum, Houten/Zaventem, 1994. VANDERWEYDEN, K. (2002), Is er leven zonder werk? Over minder werken en sociale integratie op de drempel van de eenentwintigste eeuw, Leuven/Leusden: Acco, 205 p. VAN LIEDEKERKE, L. (2001), ‘Media in de publieke ruimte, De politieke plaats van de media’, in: Ethische perspectieven, 11 3, p. 165–170. VERBEKE, M., (2002), Het – ‘thuis in de stad’- project, De vrijetijdsfunctie ‘van’ en ‘in’ de stad.
In
thuis
in
de
stad.
(on
line)
http://www.thuisindestad.be/html/witboek/downloads/Verbeke.pdf VERSCHRAEGEN, G. en VAN HOVE, H. (1998), 'De revolutie zit in jezelf. Over de communicatie van authenticiteit’, in: Tijdschrift voor Sociologie, 19(4), 323-345. VRANKEN, J., DE BOYSER, K., en DIERCKX, D. (2003), Armoede en sociale uitsluiting,
Jaarboek 2003, Leuven/Leusden: Acco. WAEGE, H. en AGNEESSENS, F. (2001), Impressies over sociale relaties, waarden en
tradities. Vijf jaar vragen naar de verhouding tussen individu en gemeenschap, (on line), http://aps.vlaanderen.be/statistiek/publicaties/pdf/survey/02418-06waege_agneessens.pdf. WAEGE, H., en BILIET, J. (1998), Individualisme: een kwestie bij de eeuwwende?, K.U.Leuven,
(on
line),
aps.vlaanderen.be/statistiek/publicaties/pdf/survey/gepeild98/individualisme.pdf. WEYNS, W. (1998), ‘Grensschermutselingen’, in: Tijdschrift voor Sociologie 19 (3), 247-279. WEYNS, W. (2002-2003), Sociologische Auteurs, niet gepubliceerde cursus, blz. 128. Antwerpen: Universitas. WILLIAMSON,
K.
L.
(2000),
Opinion
Leadership,
(on
line),
http://www.ciadvertising.org/studies/student/00_spring/theory/kwilliam/public_html/theo ry/TOC1.
Bijlagen
Bijlage 1: Vragenlijst 1
Bijlage 2: Vragenlijst 2
Bijlage 3: Matrix
.
ISBN - 978-90-5728-215-7 Copyright (2005)
Centrum voor Longitudinaal en Levensloop Onderzoek (CELLO) Sint Jacobstraat 2 – B- 2000 Antwerpen – België T: +32 (0)3 265 55 35 - F: +32 (0)3 265 57 93
[email protected] http://www.ua.ac.be/cello
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this report may be reproduced in any form, by mimeograph, film or any other means, without permission in writing from the publisher.