N I E U W S
U I T
D E
U N I V E R S I T E I T S B I B L I O T H E E K
JAARGANG 22 / 2 2009
Vives’ Introduction a la sabiduria, Antwerpen, 1551 Als er al een boek
elkaar op in een suggestieve en hartelijke toon, van de aardse dingen van het leven tot het intellectuele en spirituele niveau. onder een goed gesternte is geboren, dan is dat De talrijke drukken bewijzen het fortuin van wel Introductio ad sapientiam van Juan Luis het boek. De voorwoorden van de verschillenVives (1492/3-1540). Verschenen in Leuven de vertalingen tonen het echte enthousiasme in 1524, kende het meteen een schitterend van de vele lezers aan. Alle prononceren sterk succes. In tien jaar tijd werd het gedrukt in de noodzaak het werkje ook in de volkstaal Brugge, Antwerpen, Parijs, Zurich, Lyon, te verspreiden. Het verhaal begint te Londen Bazel, Leipzig, Straatsburg, Keulen, Venetië, in 1539 waar het negen Engelse edities beWrocław, Deventer, Wittenberg, Gent. Tegen reikt. Een Duitse versie komt er in 1546 en 1600 waren in een dertigtal steden meer dan gaat er door tot de negentiende eeuw. Het 160 edities op de markt gebracht, soms met is te Lyon dat in 1548 de eerste van vijftien een hoge oplage, in het bijzonder in Parijs, Franse uitgaven verschijnt. Een Tsjechische Bazel, Lyon en Antwerpen. Met het ‘pocketvertaling wordt uitgegeven in Praag in 1586. formaat’ en een dikte van zelden meer dan 150 Voor een Nederlandse vertaling is het wachten bladzijden waren er slechts tussen acht en tien tot 1631 (Utrecht, daarna Rotterdam, 1660, bladen nodig om het te drukken, inclusief de en Amsterdam, 1724). Op het einde van de eventuele paratekst. Een boekhandelaar kon achttiende eeuw wordt het ook gedrukt in het aanbieden aan een redelijke prijs en het het Russisch en het Hongaars. In het Spaans ging goed van de hand. publiceert de humanist Francisco Cervantes de De eeuwen erna daalde het aantal edities (een Salazar zijn versie met aantekeningen te Sevilla veertigtal gedurende de zeventiende en zoin 1544, herdrukt in 1546. wat dertig tijdens de achttiende eeuw), maar In 1551 brengt Joannes Steelsius te de tekst verspreidde zich verder. Het boekje Antwerpen een nieuwe Spaanse vertaling werd gedrukt in plaatsen als Köningsberg, op de markt.2 Die is van de hand van Diego Buda(pest), Sint-Petersburg en Moskou. de Astudillo, over wie weinig geweten is, zij Zelfs in de negentiende en twintigste eeuw het voldoende om hem voor de hedendaagse verdween het niet helemaal, tenminste lezer sympathiek te maken. Hij niet in het Castiliaans of het werd geboren te Burgos in een Catalaans.1 maraanse familie en emigreerde De Introductio is een traktaatje naar Vlaanderen. Hij verklaarde voor de morele vorming van in zijn voorwoord dat hij het leerlingen die Latijn studeren. grootste deel van zijn leven buiDe zestien hoofdstukken bevatten Castilië had doorgebracht ten zeshonderd alinea’s, bijna en “gedeeltelijk op plaatsen waar in de vorm van een epigram, men zich over een goede taal makkelijk te memoriseren. Het minder zorgen maakt.” Hij was eerste zegt dat zelfkennis het gehuwd en was werkzaam als begin van de wijsheid is. Het koopman, wat hem niet geluklaatste besluit dat kennis van kig maakte, en nam herhaaldeGod er het summum van is. lijk een openbaar ambt waar.3 De kernspreuken, ongetwijfeld bedoeld voor jongeren, volgen Juan Luis Vives, Introduction a la sabiduria, Toch wist hij het klaar te speAntwerpen, 1551. K.U.Leuven, Centrale Bibliotheek, Tabularium, CaaA 2136.
2
Begin en einde van de opdracht, Brugge 22 september 1546.
len Latijn te leren, niet zonder ironie weliswaar. De vrouw van zijn broer Alonso “placht te zeggen, terwijl ze met mijn studie spotte, dat ze veel meer wist dan ik.” Het boek(je) stelde hem “zo tevreden dat het hem leek dat hij nooit eerder in zo weinig bladzijden zoveel zo uitstekende dingen had gelezen, zo wel geordend, zo helder en zo nuttig, en alles zo wel in verhouding gebracht, dat het was als een goed geproportioneerd lichaam.” Alleen ervaarde hij dat hij er met zijn broer Alonso over moest kunnen praten “om werkelijk op mijn manier van het boek te genieten”, wat hem deed besluiten het naar de volkstaal te vertalen. Toch voldeed het resultaat hem niet, zodat hij het niet buitenshuis durfde te brengen. Diego signeerde zijn inleidende brief te Brugge in 1546, zes jaar na de dood van Vives, die hij had gekend. Joannes Steelsius, immer alert voor iets nieuws in het Spaans, publiceerde het in 1551, na de dood van de vertaler. Hij voegde er ook twee vertalingen van Plutarchus van Astudillo aan toe en signaleerde dat die nog een vertaling van Vives’ De anima et vita in portefeuille had, maar die is nu verloren. Dat er nu exemplaren van de Introductio
zijn in Madrid, Lissabon, Reims, Londen, München, Stuttgart en Wenen, wijst op de wijde verspreiding ervan. De oplage moet zeer groot zijn geweest, dergelijke handboekjes veranderden nauwelijks van eigenaar. Het lot van de vertaling op de Castiliaanse persen is onbekend. Wellicht kwam er een editie in Sevilla in 1598, op basis waarvan Francisco Pérez in Lissabon een herdruk maakte in 1604, zonder privilege en zonder de tasa, de boekhandelsprijs, er op gedrukt (in Spanje gold een door de overheid vastgelegde boekenprijs die op het boek werd gedrukt; nvd vert.). Gregorius Mayans (1699-1781), Vives’ eerste biograaf, kende een nu verloren ander exemplaar van dezelfde drukker en uit hetzelfde jaar, maar met een privilege en de tasa. Hij publiceerde het in Valencia in 1765. In 1605 werden er tenminste 139 exemplaren ingevoerd in Mexico.4 Er blijft nog veel te onderzoeken. De Leuvense universiteit bezit een van de drie geregistreerde exemplaren van de editio princeps van de Introduction a la sabiduria. Door nu een exemplaar van de Castiliaanse vertaling van Astudillo te verwerven,5 is een boekje naar Brabant teruggekeerd dat 450 jaar geleden, in de zadeltassen van kooplui, Antwerpen verliet om de wereld te veroveren. Enrique González González Universidad Nacional Autónoma de México, Instituto de Investigaciones sobre la Universidad y la Educación; Vives-specialist (vert. C.C., met dank aan Werner Thomas)
Enrique González González, m.m.v. Víctor Gutiérrez Rodríguez, Una República de Lectores. Difusión y Recepción de la obra de Juan Luis Vives, México, 2007, in het bijzonder p. 71-78. 2 Jean Peeters-Fontainas, Bibliographie des impressions espagnoles des Pays-Bas Méridionaux, Nieuwkoop, 1965, p. 1383. 3 De biografische gegevens over Astudillo komen voornamelijk uit de inleidende ‘brief aan de lezer’ van de editor en twee dergelijke brieven van de vertaler zelf. Zie ook Marcel Bataillon, Erasmo y España: estudios sobre la historia espiritual del siglo XVI, Mexico, 1982, p. 236-237; Valentin Moreno Gallego, La recepción hispana de Juan Luis Vives, Valencia, 2006, p. 311-313. 4 Pedro J. Rueda Ramírez, Negocio e intercambio cultural: El comercio de libros con América en la Carrera de Indias (siglo XVII), Sevilla, 2005, p. 390-392. 5 K.U.Leuven, Centrale Bibliotheek, Tabularium, CaaA 2136; aangekocht met de inkomsten van de boekenverkoop van de Universiteitsbibliotheek. 1
3
De Leuvense universiteitsbibliotheek, work in progress Een van de
abdijen, jezuïetencolleges en universiteiten, met het oog op de oprichting van nieuwe bibliotheken in Portugal. Een van de voornaamste medewerkers voor deze opdracht was de diplomaat Luis da Cunha (1662-1749), geaccrediteerd in Parijs en Den Haag. Bij zijn tochten door de Oostenrijkse Nederlanden bezocht Da Cunha in 1725-1727 niet minder dan zeventien bibliotheken in het gebied van het huidige België, waaronder die van de jezuïeten en de minderbroeders in Brussel en die van de jezuïeten in Gent. Behalve het professenhuis in Antwerpen, met vooral de collectie van de Bollandisten (o Muzeo), deed hij de bibliotheek van de abdij van Tongerlo (Tongrelu; Tangrolue) en enkele andere abdijbibliotheken aan. Vanuit Brussel schreef hij op 2 mei 1727 in een kort verslag, gericht aan Diogo de Meneses Corte Real, over zijn bezoek aan de universiteitsbibliotheek van Louvaira (sic):
boeiendste perioden in de cultuurgeschiedenis van het moderne Portugal valt onder de regering van João V (1707-1750). Zijn ‘verlicht’ beleid en zijn passie voor kunsten en wetenschappen, en voor het boek waren een grote stimulans voor de culturele ontwikkeling van Portugal. Hij nodigde buitenlandse geleerden uit, richtte kabinetten voor natuurkunde in en bevorderde het bibliotheekwezen. Hij gaf royale steun aan Portugese wetenschappers in binnen- en buitenland. Hij bekostigde hun expedities, zoals die van de jezuïeten in China. Om dit alles te verwezenlijken, werd hij bijgestaan door bekwame medewerkers, zoals zijn favoriete raadgever, de jezuïet Giovanni Battista Carbone (1694?-1750). Hij was verbonden aan het Colégio Sant’Antão te Lissabon en had als astronoom, met geldelijke steun van de koning, twee observatoria opgericht. Een belangrijke raadgever inzake cartografie was Manuel Soarez de Azevedo Fortes (1660-1754). Bewust van de noodzaak om de kennis van de Portugese geleerden op internationaal niveau te tillen, gaf João V zijn diplomaten in de belangrijkste Europese hoofdsteden (Rome, Parijs, Londen, Den Haag) een doorlopende opdracht voor aankoop van relevante boeken en wetenschappelijke instrumenten. Deze waren bestemd voor de bibliotheek van zijn paleis in het Paço da Ribeira (verzwolgen door een tsunami in 1755), voor de bibliotheken van de academies (zoals de Academia Portuguesa da Historia) en voor de jezuïetenmissie in China, waarvoor hij in het raam van de padroado persoonlijk verantwoordelijk was. De diplomaten ontvingen van het Hof verlanglijsten met buitenlandse edities, ze verstuurden op hun beurt fondscatalogi van belangrijke uitgevers en boekhandelaren naar Portugal en bezochten persoonlijk buitenlandse bibliotheken in
Em cumprimento das ordens de El Rei N[osso] Senhor que V.Sa. me mandou, vizitei nesta cidade as livrarias dos PP. da Companhia e dos Recoletos e fui ver as das abbadias de Idelguein [Dielegem], Grimberg e Aflegueir [Affligem], como tambem a da Universidade de Louvaira. Nemhuma achei digna de atenção, nem pelo numero dos livros nem pela sua raridade ou outras curiosidades e muito menos pelo asseio, dispozição e concerto das mesmas livrarias; comtudo, mandei tirar os planos dos edificios que para ellas expreçamente se fizerão […]. Devo advertir que a livraria da universidade de Louvaira ainda esta por assoalhar e so se trabalha no tecto, mas, vendo em outra caza os livros de que se deve compor, fiquei admirado de que fossem tão poucos, nem por raridade se me mostrasse mais que huma Bliblia (sic) que se quer dizer muito antiga, havendo a dita universidade feito tão grande figura e lançado tão grandes homens. ‘In uitvoering van de bevelen van Z.M de Koning, die Z.D. mij heeft gestuurd, heb ik in deze stad [Brussel] de bibliotheken bezocht van de paters jezuïeten en van de recoletten, en ben ik die van de abdijen van Dielegem, Grimbergen en Affligem gaan bezoeken, zowel als die van de Universiteit van Leuven. Geen enkele bibliotheek bezat iets dat de aandacht waard was, noch inzake aantal boeken, noch qua zeldzaamheid,
4
de parketvloer aan het leggen. Ze zouden ook nog de betimmering en de levensgrote beelden boven de boekenkasten voor hun rekening nemen. Toen de bibliotheek in 1733 eindelijk helemaal uit de steigers kwam, oogstte ze de verdiende bewondering. De armzalige aanblik van de Leuvense bibliotheekcollectie mag dan in 2009, tweehonderd jaar na dit ooggetuigenverslag van een kenner, al helemaal tot het verleden behoren, immer actueel blijft de weerslag van onuitputtelijke bouwwerkzaamheden, die in 1727 ook een verhuizing van de boeken hadden meegebracht. In een brief van 30 mei 1727 aan dezelfde correspondent, bevestigt Luis da Cunha nogmaals dat hij de hand heeft kunnen leggen op de plannen (desenhos) van de bibliotheek en ze zal opsturen met de instrucção (‘instructie’, een soort diplomatieke, officiële post). Het zou de moeite lonen deze op te sporen in Portugese archieven.
en evenmin vanwege andere curiositeiten, en nog veel minder uit het oogpunt van netheid, orde en inrichting; kortom, ik heb de plannen gekopieerd van de gebouwen, die speciaal voor deze bibliotheken waren ontworpen […]. Ik moet opmerken dat de bibliotheek van de Universiteit van Leuven nu van parket wordt voorzien, en dat alleen aan de zoldering wordt gewerkt. Maar, toen ik in een ander gebouw de boeken zag waarmee deze bibliotheek samengesteld is, was ik verbaasd dat het er zo weinig waren, en qua zeldzaamheid werd mij niet meer dan één Bijbel getoond, die men ‘heel oud’ wil noemen, terwijl de universiteit in het verleden zo’n goed figuur heeft geslagen en zo’n grote mannen heeft voortgebracht.’
Dit staat in fel contrast met de lof voor de bibliotheken van het professenhuis in Antwerpen (topografisch de voorloper van de huidige Erfgoedbibliotheek), die van de abdijen van Villers-la-Ville, Sint-Bernardsaan-de-Schelde, en van Ter Duinen. Da Cunha heeft in Leuven de zeer bescheiden collectie van de oude bibliotheek gezien, die in de zeventiende eeuw een nederig onderkomen vond in de Universiteitshal. Op dat ogenblik had de schenking van de rijke collectie van Domien Snellaerts (1650-1720) nog niet haar beslag gekregen. Het was net om deze collectie te kunnen opbergen dat het nieuwe bibliotheekgebouw werd opgetrokken. De bouwplaats ervan heeft hij wel degelijk bezocht. In 1727 was de Naamse kunstenaar DenisGeorges Bayar (1691-1774) het stucwerk van het plafond aan het afwerken en zijn vennoot Henri Bonnet uit Nijvel was daadwerkelijk
Noël Golvers Literatuur Angela Delaforce, Art and Patronage in Eighteenth-Century Portugal, Cambridge, 2002; Mark Derez, Bayar à Louvain. La bibliothèque disparue, in: Actes du Colloque autour de Bayar/Le Roy, Namen, 2008, p. 168. De brieven berusten in het archief van Torre do Tombo: Correspondência diplomatica, no. 20, 2a parte, fol. 52v–53 en 67v; gepubliceerd door Luis Ferrand de Almeida, D. Joao V e a biblioteca real, in: Revista da Universidade de Coimbra, 1991, p. 413-438.
5
Het parket van Bonnet uit 1727 in de universiteitsbibliotheek is omstreeks 1900 nog in goede staat. Foto door Jules van Grinderbeek, Leuven. K.U.Leuven, Universiteitsarchief.
Passie of Emporio Rogerio? Van der Weydens meesterhand Een portret is
stenaars (1550). In 1572 geeft Dominicus Lampsonius (1532-1599), die secretaris van Reginald Pole was geweest, de portrettenreeks Pictorum aliquot celebrium Germaniae inferioris Effigies uit met de gravures van Hieronymus Cock (1507/10-1570), drukker, uitgever, boekhandelaar, graveur en bij gelegenheid ook schilder. Die waren oorspronkelijk bedoeld om een biografie van kunstenaars uit de Zuidelijke Nederlanden van Lampsonius te illustreren en werden aangevuld door Cornelis Cort (1533-1578). Cocks Hollandse weduwe, Volckxken Dierckx, gaf de reeks uit met verzen van Lampsonius, gedrukt, later werd een gecorrigeerde versie gegraveerd. Van der Weyden stond er eerst met nummer 3, dan met 4; Hubert van Eyck bleef de numero uno, broer Jan is nummer 2, Bosch 3. Weduwe Cock verkocht de koperplaten door aan Filip Galle (1537-1612), een leerling van haar man, die alles weer doorgaf aan zijn niet van enige grandezza gespeende zoon Theodoor (1571-1633) (gehuwd met Catherina Moretus in 1598), die deze druk bezorgde en als drukker signeerde. Lampsonius schreef zijn lofdicht voor Rogier in vijf disticha, zoals gebruikelijk opgebouwd rond loci communes, zoals de postume weldadigheid. Inderdaad leert een aandachtige lectuur van de tekst dat de rijke Rogier een fortuintje overmaakte aan ‘goede werken’, een testamentaire beschikking die meer rijkelui deden voor de verzekering van hun zielezaligheid. Van der Weyden had overigens zitting in het bestuur van verscheidene weldadigheidsinstellingen. Bij een zekere vorm van edelmoedigheid en de onmiskenbare koopkracht om de eeuwigheid te verwerven, moet vast ook een gevoel van grandezza hebben gezeten, dat zijn ego streelde. De Gentse kunstenaars Geraard de Stoevere & co., die het eponiem ‘stoefer’ deden ontstaan, hadden hem dat voorgedaan.
een confrontatie, altijd, soms zelfs een oog-inoog-met, vredig of passioneel. Het reveleert de aanblik van iemand die eeuwen geleden overleden is. De zogenaamde Vlaamse Primitieven, de Van Eycks op kop, zetten een nieuwe trend met de waarheids-getrouwe, tastbare afbeelding, een climax van de ‘Ars nova’. Van der Weyden en Memling waren twee andere van hen. Een portret was ook altijd een exemplum, een voor-beeld, voor het nageslacht. Met het humanisme kwam een nieuw genre het boek binnen, de portrettengalerij, in houtsnede, gravure of ets, naar model van de illustraties bij Giorgio Vasari’s Vite van kun-
Rogier van der Weyden, gravure door Cornelis Cort naar een zelfportret van Rogier, ca. 1571. K.U.Leuven, Centrale Bibliotheek, Prentenkabinet, PA3928.
6
Van der Weyden (1399/1400-1464) werd geboren in een welgestelde Doornikse familie en trok naar het Nederlandstalige Brussel waarbij hij zijn naam, Rogier de le Pasture, vertaalde. Hij huwde er een vrouw uit een rijke familie, bouwde spoedig een soliede reputatie op en bouwde een persoonlijk netwerk uit. Rogier werd – als eerste en meteen laatste, door de besparingen die de stad moest maken – als stadsschilder aangesteld tussen 1432, het jaar waarin hij in Doornik meester werd, en begin 1436, met de opdracht voor ‘Taferelen van Gerechtigheid’ voor het stadhuis. Het werden er vier (elk ca. 4 x 1 meter), exempla voor de rechtspraak, opgesteld door Arnoldus Geilhoven van het klooster Groenendaal. Een paneel was gewijd aan keizer Trajanus (uit Paulus Diaconus of John of Salisbury), een aan paus Gregorius de Grotes lof voor hem (uit Joannes Damascenus), twee aan de legende van Herkinbald, heer (niet graaf ) van Bourbon (uit Caesarius van Heisterbach of Thomas van Cantimpré) (Archambaud VII le Pieux (heer 1077-1096), gehuwd met de schoonzus van Lodewijk VI de Dikke, alias het nichtje van Calixtus II, en kruisvaarder, pieus gezelschap dus), alles bloedige justitie, die, letterlijk, de hemel in werd geprezen. Het werk is het eerst vermeld in 1441 (plaatsen eerste paneel). In 1451/52 bezocht Nicolaus Cusanus het stadhuis en gaf in zijn De visione Dei (ed. princ. Straatsburg, niet na 1489) zijn herinnering aan de panelen weer. Albrecht Dürer noteert ze in zijn reisjournaal (1520-21). Lampsonius prijst ze met een verwijzing naar Themis, de Griekse godin van de gerechtigheid. Het is helemaal niet zo duidelijk dat ze in 1695 bij de beschieting van de Fransen onder Lodewijk XIV werden vernietigd. Het gotische gedeelte van het stadhuis bleef grotendeels bewaard. Mogelijk waren de vier panelen beschadigd en gingen ze ‘slechts’
door verwaarlozing verloren op het einde van de achttiende of het begin van de negentiende eeuw. De iconografie van de panelen is (tenminste gedeeltelijk) bekend door een reusachtig wandtapijt. Dat werd besteld door Giorgio di Saluzzo (†1461). Hij was afkomstig uit een adellijke Piëmontese familie en werd bisschop van Lausanne benoemd in 1440. Zijn kerkelijke jurisdictie werd door keizer Frederik III (1415-1493) wereldlijk bevestigd in 1442, de aanleiding voor de bestelling van deze wandtapijten, een symbolische bevestiging van zijn macht. Hij liet er nog andere maken voor de kathedraal. Ze werden geweven in Brussel of Doornik. Van der Weyden wordt voorgesteld, wellicht naar een zelfportret, in driekwart naar rechts, zittend aan een tafel, zijn rechterarm er op leunend, de hand in een betogend gebaar. Hij kijkt op naar iemand die buiten beeld voor hem staat en met wie hij in gesprek is. De geprononceerde wenkbrauwen, neus, mondplooien en lippen gelijken heel erg op het zelfportret van de gerechtigheidspanelen, zoals die op de wandtapijten hun weerslag vinden. Het donkere, grijzende haar is in Bourgondische snit geknipt. Rogier is gekleed in een zwart fluwelen wambuis met een kleine pelsen rand en een kleine opstaande kraag, waar het witte hemd even onderuit komt. De mouwen zijn, zoals gebruikelijk, aangeregen. Het bovenstuk van de mouw, bij de linkermouw slecht getekend, is met een kussentje opgevuld om de pofmouw van de tabberd, of keerle, te ondersteunen. Van der Weyden heeft hier ‘slechts’ een wambuis aan, hij zit thuis aan tafel terwijl hij iemand ontvangt. Kledij van de hogere klasse was, zoals overal, extreem gereglementeerd. Boven zijn rechterschouder is tegen de wand een lintje met vijf spijkertjes bevestigd. Het dient, zoals wel vaker op portretten is te zien,
7
om kleine documenten achter te bevestigen, rekeningen, contracten, die dingen, business dus. Daarboven hangt een getoogd paneeltje met een piëta tegen een geciseleerde gouden achtergrond. Bovenaan de gravure is, bij de eerste druk van Theodoor, gegraveerd toegevoegd: Obijt Bruxellis an.1529. ad D[ivae].Gudilae conditus., overleden te Brussel in 1529, in Sint Goedele bijgezet. Sint-Goedele was een kapittelkerk, kathedraal werd ze pas in 1967. Van der Weyden lag begraven in de Sint-Catharinakapel ten noordoosten van de kooromgang. Deze kapel werd in 1533 gesloopt en door de nieuwe Sacramentskapel vervangen. De blauwe, figuratieve grafsteen ging verloren. Rogier was overleden op of kort voor 18 juni 1464 in de parochie van Sint-Jacob-op-den-Koudenberg vlakbij, waar zijn weduwe ook een jaargetijde stichtte. Het jaar 1529 (zoals in Van Mander, 1604) kan niet met enig document over Rogier van der Weyden worden in verband gebracht. Na 1600 waren Rogiers contouren kennelijk al wat vervaagd. Emporio Rogerio? Voor die vergelijking is Armani’s tweede lijn niet duur genoeg en is gericht op het jongere kliënteel. Bij Rogier is het Très Haute Couture. Alleen steenrijkerds zoals kanselier Nicolas Rolin konden zich een portret bij Van Eyck of Van der Weyden veroorloven. Rolin liet een portret bij Van Eyck maken en bij Van der Weyden een reusachtige polyptiek voor zijn stichting in Beaune. Het was harde business van superluxeproducten. Het werk van leerlingen en ateliermedewerkers was dan wellicht veeleer voor de Emporio, Rogiers boetiek. Passie? In de zwaar gecontroleerde maatschappij van de rijke klasse tijdens de vijftiende eeuw, is er weinig plaats voor passie, alles is onder controle, alles is geritualiseerd, verrassingen zijn uit te sluiten. Passie was verbo-
den; kijk naar die portretten, geen lach, geen traan. Gelachen wordt er niet, gezoend heel zeker niet. Het wenen is geen echt wenen, het is retoriek, het is theater, het is zoals de wagens van ommegangen, de kastjes van kerkelijk drama, een sublieme versie van de bloedprocessie. Het is veelbetekenend dat de Kruisafneming in het Prado als een houten altaarstuk is geschilderd, het zijn virtuoos beschilderde houten beelden, ver van dat het echte mensen zouden zijn. Rogier heeft helemaal de wereld niet veranderd, integendeel, hij heeft zijn wereld geconsolideerd. Dat hij invloed had, dat is heel zeker, maar de wereld veranderen, dat is toch net wat anders, en, niet vergeten, de wereld was toen nog een heel stuk kleiner, en Rogiers roem strekte zich uit over een heel klein deeltje daarvan, een stukje van West-Europa. Rogier is een rijke kunstenaar-zakenman met een groot atelier dat constant voor hem werkt. De ‘passie’ in zijn werk is aardig onder controle, het is artistiek kunnen, kunstig raffinement, een meesterhand, de hand en het oog van de meester. Het zou een zeer anachronistische ‘romantische’ kijk zijn Rogier passie toe te dichten. Hij moet een scherpe geest hebben gehad om met zijn meesterlijke hand de expressie van gevoel op zijn panelen te toveren en zodoende in te spelen op het sentiment van de vijftiende eeuw, dat zich, onder invloed van de devotio moderna, precies sterk in devotie uitte, waarin de gevoelens werden gekristalliseerd, gesublimeerd, gekanaliseerd vooral, passie werd de ‘Passie van den Heer’. Chris Coppens
Literatuur Rogier van der Weyden, Rogier de le Pasture, Brussel, 1979; Elisabeth Dhanens, Rogier van der Weyden. Revisie van de documenten, Brussel, 1995; Dirk de Vos, Rogier van der Weyden. Het volledige oeuvre, Antwerpen, 1999; Tommaso Cani, Ritratti parlanti. Colezzionismo e biografie illustrate nei secoli XVI e XVII, Florence, 2004.
8
Rogier, een blijvende remedie
Aan Rogier, stadsschilder van Brussel
U verdient geen lof, Rogier, omdat u veel moois Hebt geschilderd, zoals uw tijd dat kon voortbrengen, Afbeeldingen die nochtans waard zijn dat elke schilder Van onze tijd, als hij wijs is, ze voortdurend bekijkt, Getuige hiervan uw schilderijen die in de Brusselse gerechtszaal De mensen verbieden het rechte pad van Themis te verlaten. U siert het dat uw laatste wilsbeschikking over wat die kunst opleverde, een blijvende remedie voor de hongerende armen werd. Uw schilderijen hebt u, in het aanschijn van de dood, aan de aarde gelaten; Uw testament zal als onsterfelijke herinnering aan de hemel schitteren. Gedicht van Dominicus Lampsonius Vert. uit het Latijn door Jeanine De Landtsheer
Van Manders Rogier(s) Van der
rechts dat van Bernard van Orley (ca. 14911542). Volgens de tekst moet hier het portret van Dirk Bouts (ca. 1415-1475) staan. Er is echter een verwisseling gebeurd met de ets waar Van Orley moet zijn afgebeeld en Bouts verkeerdelijk een plaatsje vond. Bovenaan is de imposante buste van Albrecht Dürer (1471-1528) in een ovale lijst afgebeeld, gebaseerd op een tekening van Thomas Vincidor (1520). Net zoals Rogiers portret, is dat van Van Orley en dat van Bouts overgenomen uit Lampsonius, en hier dus ook geïnverteerd. Ook Lampsonius’ verzen zijn met vertaling opgenomen in de tekst over de schilders. In het prentenkabinet van de Centrale Bibliotheek zijn beide portretten trouwens, samen met dat van Van der Weyden en enkele andere van de drieëntwintig Nederlandse schilders uit Lampsonius’ boek, aanwezig. In het Schilderboek komen twee schilders met de naam Rogier aan bod, waarbij het portret bij de tweede Rogier staat. Na het leven van Hubert en Jan van Eyck, heeft Van Mander
Weyden vond uiteraard zijn plaats in Karel van Manders (1548-1606) Schilderboek van 1604. De uitgave van 1764, Leven der Doorluchtige Nederlandsche en eenige Hoogduitsche schilders (Amsterdam, Steven van Esvelt; Centrale Bibliotheek, Tabularium, RA9072, 7A4648 en 7A4649), geeft de kunstenaar ook een gezicht. De achttiende-eeuwse editie baseert zich op de tweede editie van 1618, maar is in de hedendaagsch Nederduitsche spraake en styl overgebragt en van commentaar voorzien door Jacobus de Jongh, en versierd met de afbeeldingen der voornaamste schilders. Over de twee delen van het boek zijn eenenvijftig etsen verdeeld, met elk twee tot vier portretten. Een aantal illustraties is gesigneerd door Jan Ladmiral (1698-1773). Van der Weydens achthoekige portret is gekopieerd, in spiegelbeeld, naar de gravure uit Lampsonius’ Effigies. Links voor hem staat het portret van de Hollandse schilder Albert van Ouwater (ca. 1410/15-1475) en
9
het over een zekere Rogier van Brugge. Jan van Eyck – toen reeds redelijk bejaard – zou zijn leermeester zijn geweest, en heeft zijn Kunst [de olieverftechniek] den gemelden Rogier geleerd, terwijl hij tot dan zijn geheime recept niet had prijsgegeven. Van Mander hemelt de Brugse Rogier op, maar blijft verder heel vaag over zijn leven en werk, waarvan men te Brugge in de kerken en bijzondere huizen voormaals veele dingen heeft konnen zien. De tweede Rogier, Rogier van der weide, komt bij Van Mander veel later, na onder anderen Hugo van der Goes, Albert van Ouwater en Dirk van Haarlem (Bouts). Van Mander heeft veel meer te melden over deze uitmuntende schilder dan over zijn Brugse naamgenoot. Hij prijst hem uitvoerig en beschrijft enkele werken van de meester, zoals de Gerechtigheidstaferelen en de Kruisafneming. Hij meldt dat de schilder gestorven is in 1529, aan de zweetziekte. Ondanks de foutieve sterfdatum (misschien een verwarring met Quinten Metsijs, die inderdaad stierf aan deze epidemie die erg veel slachtoffers maakte in de Nederlanden), gaat het bij de tweede Rogier wel degelijk om de welbekende Vlaamse primitief. Zijn beweringen over beide Rogiers zullen lang zonder meer gekopieerd worden, zoals hij ze ook overgenomen had ‘van horen zeggen’. Om het probleem van de sterfdatum op te lossen, heeft men bovendien een Rogier de Oude en een Rogier de Jonge in het leven geroepen. Zo kwamen enkele auteurs zelfs tot drie schilders met dezelfde naam, aan wie men dan ook probeerde werken toe te schrijven. Vooral door archiefonderzoek vanaf het midden van de negentiende eeuw, grotendeels door de Brusselse archivaris Alphonse Wauters, is het Rogierkluwen stilaan ontward en is iedereen ervan overtuigd geraakt dat er maar één échte grote meester-schilder Rogier heeft bestaan. Katrien Smeyers
Literatuur Elisabeth Dhanens, Rogier van der Weyden. Revisie van de documenten, Brussel, 1995; Bernhard Ridderbos en Henk Van Veen (red.), ‘Om iets te weten over oude meesters’. De Vlaamse Primitieven – herontdekking, waardering en onderzoek, Nijmegen, 1995, p. 207-210; Lorne Campbell en Jan van der Stock (eds), Rogier van der Weyden, 1400-1464. De passie van de meester, Zwolle-Leuven, 2009.
Rogier van der Weyden, Albert van Ouwater, Bernard van Orley en Albrecht Dürer, ets in Karel van Mander, Leven der Doorluchtige Nederlandsche en eenige Hoogduitsche schilders, uitg. door Jacobus de Jongh, Amsterdam, Steven van Esvelt, 1764, tussen p. 46 en 47. K.U.Leuven, Centrale Bibliotheek, Tabularium, RA9072.
10
Fragmenten uit Karel van Mander, Leven der Doorluchtige Nederlandsche en eenige Hoogduitsche schilders, uitg. door Jacobus de Jongh, Amsterdam, Steven van Esvelt, 1764, p. 49-51. K.U.Leuven, Centrale Bibliotheek, Tabularium, RA9072.
(*) Niet op het wandtapijt. Zaleucus (7de/6de e.v.C.), legendarische wetgever met onzekere historiciteit uit Zuid-Italië (Locris, kolonie van het Griekse Lokroi; vandaar de ‘Locrische codex’), die met de lex talionis wordt geïdentificeerd, oog om oog dus. Deze wetten getuigen van een diepgewortelde archaïsche strengheid (i.e. wreedheid). Zaleucus blijkt niet ongevoelig voor vrouwen, sommige wetten concentreren zich op overspel en tippelen, en ook dronkenschap (m/v). Ook Herkinbald was, terecht, overgevoelig voor verkrachting, waarbij hij op zijn sterfbed zijn neefje-verkrachter de keel oversneed (noot C.C.).
(*)
11
Furore Menapico, of de powezie van Hout-si-Plout Deze cartoons verschenen
Esneux, provincie Luik) en het telt vijf huizen met inbegrip van een restaurant en een minuscule dierentuin. Zo te zien heeft het academische leven er zich vliegensvlug hersteld. Studenten, sommigen met de toque of calotte op, spoeden zich naar college, professoren in soutane groeten elkaar minzaam als vanouds, en een Waalse haan waakt over zijn kippen op de mestvaalt. Ten behoeve van de universiteitsbibliotheek is een boerenwoonst vertimmerd. Op de schuurpoort – ad valvas – hangt een bekendmaking. Boven het rustieke onderkomen prijkt het roemruchte opschrift uit de jaren twintig over de barbarij van de Duitsers en de vrijgevigheid van Amerika. Maar de Teutoonse furie is in deze persiflage die van de Vlamingen geworden: furore Menapico diruta. Voor de Brusselaars toentertijd behoeft dat geen uitleg. De Menapiërs dat zijn de oude Belgen die ‘de Vlaanders’ bewoonden, het laagland waarlangs zij zich over de snelweg – la transménapéenne – naar de kust
ten jare 1966 in Pan. Dit Brusselse blad van rechts-libertaire snit was met zijn satirische inhoud zowat de betere tegenhanger van ’t Pallieterke. Pan werd ook in Vlaanderen veel gelezen en lang niet uitsluitend door ‘franskiljons’, maar ook door flaminganten die gemakkelijk aansluiting vonden bij het conservatieve wereldbeeld. De tekeningen zijn van de hand van Alidor, alias Paul Jamin (1911-1995), die ook wel eens voor De Standaard werkte. Alidor tekende de Leuvense universiteitsbibliotheek na haar verhuizing naar Hout-siPlout, waar de hele Franstalige universiteit van Leuven zou worden ondergebracht. Hout-si-Plout is een godvergeten gat in de Ardennen, de spreekwoordelijke pendant van Zoetenaaie of Lotenhulle, of zo u wil ErpsKwerps, maar ongewild ook de prefiguratie van Louvain-la-Neuve. Dit piepkleine gehucht ligt eigenlijk in de Condroz (gemeente
12
spoeden. Aan de woede van dit moerasvolk is nu de zogezegd eeuwenoude bibliotheek van Leuven ten prooi gevallen. De razernij van de Menapiërs of de Vlaamse furie, het was een nieuwe combinatie die als topos nog een lang leven tegemoet ging, de Vlamingen verantwoordelijk voor de derde vernietiging van de Leuvense universiteitsbibliotheek. De Duitsers evenwel zijn nog niet geheel van het toneel verdwenen. Tenslotte zorgen ze voor de running gag in de bibliotheekgeschiedenis. Komen ze niet om de zesentwintig jaar terug? Dan is het nu – mei 1966 – het moment: Un bon incendie de Louvain moins cher et plus rapide qu’un déménagement, bloklettert Pan. In een begeleidende cartoon houden Duitse agenten de verhuizing in de gaten. Ze dienen te achterhalen waar de bibliotheek naartoe gaat voor het geval ze nog eens bij de buren op visite komen. Het vervoerbedrijf is geheel toepasselijk genoemd naar de Frans schrijvende Vlaming Emile Verhaeren, de kampioen van de belgitude. Maar ook de poeta laureatus, de gelauwerde dichter des vaderlands, die zo tragisch aan zijn einde kwam in het oorlogsjaar 1917, meegesleurd door een trein in het station van Le Havre.
drie jaar vóór Gent – om even de gezonde wedijver van de rankings aan te houden). De geest van contestatie die overal ter wereld aan de universiteiten rondwaarde, had zich lokaal geënt op de agitatie voor Leuven-Vlaams. De Franstalige algemeen-beheerder Michel Woitrin had ongewild de lont in het kruitvat gestoken met zijn verklaring over de toekomstige ontwikkeling van de universiteit binnen de driehoek Brussel-Leuven-Waver. Voor de Vlamingen doemde het schrikbeeld op van de Brusselse olievlek en de algehele verfransing van Vlaams-Brabant door de expansie van de tweetalige universiteit. In mei 1966 zouden de bisschoppen nog olie op het vuur gieten met hun verklaring over de ene en ondeelbare universiteit van Leuven. Het episcopaat kreeg prompt de hele Vlaamse Beweging over zich heen met inbegrip van het Davidsfonds en de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal, waar de eerste maoisten zich aan het opwarmen waren voor een veel omvattender revolte en een wereldwijde strijd. Het eerste strijdpunt gold vooralsnog de splitsing van de universiteit en de verhuizing van de Franstaligen. ‘Ze moeten buiten!’ zoals de leerlingen en leraressen van de prestigieuze meisjesschool Regina Coeli in Dilbeek het even lapidair als vastbesloten uitdrukten in een steunbetuiging (per telegram, 11 mei 1966) aan de Leuvense studenten. De Franstalige studenten hadden hun afdeling daadwerkelijk verhuisd naar Hout-si-Plout en
Alidor liep met zijn spotprenten vooruit op de boedelscheiding aan de universiteit. Het zijn echt visionaire tekeningen. Ze stammen dan ook uit 1966 toen Leuven zijn meirevolte beleefde twee jaar voor Parijs (en Brussel, en
13
wel op 15 december 1965 toen de Vlaamse studentenverenigingen in Leuven samen met studenten uit Gent en Antwerpen een interuniversitaire betoging organiseerden. Het Vlaams studentendiet schreeuwde Walen buiten en, niet minder overtuigd, Walen go home (een variatie op Yankees go home van de Vietnambetogingen). Aan de orde was de overheveling van de Franstalige afdeling (én de oprichting van een nieuwe Vlaamse en democratische universiteit te Leuven). Met hun spontane verhuizing haalden de Franstaligen al evenzeer de media. Zoals in de middeleeuwen en naar het antieke voorbeeld van de secessio plebis verlieten ze de stad waar ze niet langer welkom waren. Als vreedzaam protest en als ludieke tegenzet kon dat tellen. Met tientallen bussen arriveerden ze in Houtsi-Plout, waar ze stante pede een nieuwe Waalse universiteit uit de grond stampten, in campo aperto. Daar in het open veld verrezen benevens academische instellingen ook overvloedig studentenvoorzieningen, la première Université Folklorique du Monde. Een bord prees de toeristische attracties aan: Visitez Hout-si-Plout, ses panoramas pleins de powezie. Een dozijn inwoners onthaalden in luttele uren tijd ruim vierduizend bezoekers. Zo werd het voor iedereen een mooie dag. Terwijl de Franstalige studenten een frisse neus haalden in Hout-si-Plout, konden in Leuven de Vlamingen ongestoord manifesteren tegen de driehoek van Woitrin en Woitrin zelf ontving die dag als eerste een eredoctoraat van de kersverse Waalse universiteit. Mark Derez, met dank aan Jozef Peeters
Leuven in strips – strips in Leuven. 8 december 2009 tot 6 februari 2010. Tentoonstelling over strips van Leuvense strip tekenaars en over Leuven zoals het in strips aan bod komt. In samenwerking met de universiteitsbibliotheek van Leuven organiseert Brabant Strip vzw een tentoonstelling over het beeld van Leuven in het stripverhaal. Een dertigtal beeldverhalen zijn het canvas voor de stad en de universiteit. Historische en hedendaagse stadsgezichten van Leuven volgen elkaar op. Originele stripplaten, digitale kopieën en documenten laten de bezoeker kennismaken met de stripverhalen waarin de hoofdstad van Vlaams-Brabant een rol speelt. In Leuven klopt een hart voor strips. Er zijn kwaliteitsvolle stripspeciaalzaken, uitgevers met ambitie en oog voor kwaliteit en een schare boeiende stripmakers. Aan de Leuvense striptekenaars wordt in de tentoonstelling ruim aandacht besteed. Ten slotte is er ook aandacht voor het grafische werk van striptekenaars bestemd voor Leuvense organisaties (‘Brouwerij Artois’, Stad Leuven, vzw Beeld Beeld) en evenementen (Kerstmarkt, Leuven Kookt Kunst). Met rijk geïllustreerde catalogus. De tentoonstelling loopt van 08/12/2009 tot 06/02/2010. Openingstijden: ma - do: 9-20 uur, vrij: 9-17 uur, za: 9-12.30 uur, gesloten: 24/12/2009-03/01/2010 en 02/02/2010.
De cartoons zijn te zien op de tentoonstelling Leuven in strips – strips in Leuven. Literatuur Robert Dalem, Petite histoire des anciens hameaux d’Esneux et ses lieux-dits habités, Esneux, 1976; Françoise Hiraux (ed.), L’avènement d’une ville universitaire, Louvain-la-Neuve, 2009.
14
Verhaal met een staartje In het vorige
de Imprimerie Nationale, had kort tevoren de kop van Le Soir hertekend. Maar de nieuwe kop van De Standaard was een eendagsvlieg, het ging om een proef voor een dag. De volgende dag verscheen de krant, toen nog het vlaggenschip van de Vlaamse intellectuelen, onder zijn oude vertrouwde kop. Tot enkele dagen later, woensdag 28 september 1977, de kop van Platteborze verscheen. Ook slechts voor een dag en niet in alle regionale edities. In het vorige nummer van Ex Officina was de kop van de verkeerde editie afgedrukt. Op de redactie van De Standaard bleef toentertijd een beslissing voorlopig uit. De bedachtzame hoofdredacteur Lode Bostoen ging niet over een nacht ijs. Eindelijk, vijf maanden later, op 28 februari 1978 verscheen De Standaard met een nieuwe kop, die van Platteborze, die kennelijk het pleit had gewonnen. De oude kop met het varkenstaartje aan de letter r, verdween voorgoed. In letterland kon men eindelijk herademen na alle misverstanden die per slot van rekening een bescheiden bijdrage tot de Belgische persgeschiedenis hebben opgeleverd.
nummer is in de bijdrage over typograaf en boekarchitect Wim Platteborze een kleine blunder geslopen. Nee, we hebben niemand ten onrechte dood verklaard (koningin Fabiola bijvoorbeeld), het was veel erger. We hebben de verkeerde kop van De Standaard afgedrukt, met foute karakters, wat voor een letterman als Platteborze zo mogelijk nog dodelijker is. Het is een pijnlijke misser, maar wel begrijpelijk, de geschiedenis is immers bijzonder ingewikkeld. Sinds De Standaard onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog is gelanceerd als een soort Vlaamse Times – die ambitie is inmiddels afgezwakt – was de kop onveranderd gebleven. De oorspronkelijke houten letters uit 1918, met een omgekeerde S en een curieus staartje aan de r, waren nog altijd in gebruik. Aan het eind van de jaren zeventig leek het tijd voor een restyling. Wim Platteborze werkte toen voor de krant. Er waren evenwel nog andere vormgevers in het geding. Op donderdag 22 september 1977 verscheen De Standaard onder een nieuwe kop. Platteborze, die inmiddels docent in de Hogeschool Sint-Lukas was, raapte de krant met een schok van de mat. Het was de kop van Mendoza, zijn voornaamste concurrent. José Mendoza (°1926), een van de bekendste Franse typografen, als docent verbonden aan
Mark Derez en Katrien Smeyers Literatuur Gaston Durnez, De Standaard, het levensverhaal van een Vlaamse krant, 1914-1948, Tielt, 1985.
15
Pagina 1: Rogier van der Weyden, gravure door Cornelis Cort naar een zelfportret van Rogier, ca. 1571. K.U.Leuven, Centrale Bibliotheek, Prentenkabinet, PA3928.
Vlaamse Erfgoedbibliotheek opgericht De zorg voor het culturele erfgoed is langzamerhand een hot item geworden binnen de Vlaamse gemeenschap. Voorlopig eindpunt in de beleidsvorming is de goedkeuring van het Vlaamse Erfgoeddecreet in de zomer van 2008. Daarin wordt ondermeer voorzien in een structurele financiering voor de zogenaamde documentaire erfgoedcollecties. Door haar bewaarfunctie bezit de Universiteitsbibliotheek van de K.U.Leuven een belangrijk aantal dergelijke collecties en heeft dus zeer nadrukkelijk ook een bewaarfunctie. De universiteitsbibliotheek is dan ook al lang actieve partner in het regionale overleg terzake. De goedkeuring van het decreet leidde in het najaar van 2008 tot de oprichting van de Vlaamse Erfgoedbibliotheek. Zes Vlaamse bibliotheken, met name de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, de Universiteitsbibliotheek Antwerpen, de Stadsbibliotheek Brugge, de Universiteitsbibliotheek Gent, de Universiteitsbibliotheek Leuven en de Provinciale Bibliotheek Limburg, hebben op vraag van de minister een vzw opgericht die instaat voor de ontwikkeling en de uitvoering van een programma dat met dit geld wordt gefinancierd. De vzw ging op 24 september officieel van start. Professor Mel Collier, hoofdbibliothecaris van de K.U.Leuven, werd aangesteld als ondervoorzitter. Intussen is een ambitieus beleidsplan voor de komende drie jaar uitgewerkt met drie clusters: collecties, sectorgerichte werking (het delen van de expertise met andere erfgoedbibliotheken in Vlaanderen) en publieksgerichte werking. Een aantal lopende projecten zoals STCV (Short Title Catalogus Vlaanderen - de catalogus van oude drukken uit Vlaanderen en Brussel) en Abraham (online catalogus van Belgische kranten in Vlaamse bibliotheken en erfgoedinstellingen) werden in de nieuwe structuur ondergebracht. Er wordt verwacht dat van deze nieuwe vorm van samenwerking een belangrijke impuls zal uitgaan, die ongetwijfeld ook bepalend zal zijn voor een beleid inzake erfgoedcollecties in de Leuvense universiteitsbibliotheek. Dirk Aerts
Bibliotheekfonds Vanaf 1 januari 2009 kunt u als vriend van de universiteitsbibliotheek uw bijdrage storten in het nieuw opgerichte Bibliotheekfonds. De gelden die in het fonds worden verzameld, worden integraal aangewend voor uitzonderlijke aankopen en voor bijzondere projecten. Als schenker ontvangt u geregeld uitnodigingen voor de evenementen van de universiteitsbibliotheek (tentoonstellingen, boekenverkoop, enz.). Tevens wordt u geïnformeerd over de werking van de bibliotheek via een nieuwsbrief en een jaarverslag. U kan op vier manieren een bijdrage leveren aan het Bibliotheekfonds: – U schenkt jaarlijks minstens 50 euro en u wordt donateur van de universiteitsbibliotheek. – U schenkt elke maand minstens 10 euro of jaarlijks minstens 100 euro en u behoort tot de Laurens Beyerlinck-kring. – U schenkt elke maand minstens 20 euro of jaarlijks minstens 200 euro en u behoort tot de Jacobus Romanus-kring – U schenkt elke maand minstens 50 euro of jaarlijks minstens 500 euro en u wordt Raad van de hoofdbibliothecaris. Giften kunnen overgemaakt worden naar rekeningnummer 734-0194177-89 van de K.U.Leuven met vermelding van de gestructureerde mededeling 400/0002/42034. Voor giften vanaf 30 euro per jaar wordt een fiscaal attest toegestuurd. Meer informatie en een antwoordformulier vindt u op http://bib.kuleuven.be/bibliotheekfonds, of contacteer Katrien Smeyers, Universiteitsbibliotheek, Mgr. Ladeuzeplein 21, 3000 Leuven; Tel.: +32 16 32 46 22 - Fax: +32 16 32 46 91,
[email protected] Colofon. Redactie: Chris Coppens (eindredacteur), Mark Derez, Katrien Smeyers (hoofdredacteur), Jo Tollebeek, Dirk van Eldere, Jan van Impe. Werkten mee aan dit nummer: Dirk Aerts, Chris Coppens, Jeanine De Landtsheer, Mark Derez, Noël Golvers, Jozef Peeters, Enrique González González, Katrien Smeyers en Werner Thomas. Redactieadres: Katrien Smeyers, Tabularium, Centrale Bibliotheek, K.U.Leuven, Mgr. Ladeuzeplein 21, 3000 Leuven, 016/32.46.22, fax 016/32.46.91; e-mail:
[email protected]. URL: http://bib.kuleuven.be/ex_officina Opmaak: Grafiek bvba. Druk: Acco. Oplage: 500. ISSN: 0772-6848. Verantwoordelijke uitgever: Armand Vandeplas, Grétrystraat 36, 2018 Antwerpen.