HET RAAMWERK VAN DE TRAINING Omdat faalangst een conflict veroorzaakt tussen gevoelens, gedrag en gedachten, bestaat dit programma uit drie clusters van aan te leren vaardigheden in deze drie verschillende gebieden.
3.1. Anders voelen Het eerste deel van de training gaat vooral over het voelen. Hierbij komen alert worden op lijfelijke signalen, leren ontspannen en je gevoelens leren veranderen aan de orde. Behandelingsstrategieën: Psycho-educatie Het kind inzicht geven over de klachten en over hoe het werkt als je angstig bent (zowel emotioneel, gedragsmatig als fysiologisch). Ontspanningsoefeningen Door middel van het aanspannen en ontspannen van spieren, met behulp van de visuele en auditieve ankers “Robot-je” en “Relax-je”. Spelen met gevoelens door submodaliteiten te veranderen Van gevoelens is men geneigd te geloven dat deze je gewoon overkomen. Vaak beseft iemand niet dat je hierin een keuze hebt en dat je in staat bent je gemoedstoestand actief te beïnvloeden. Toch doen we dat allemaal regelmatig. Bijvoorbeeld door een muziekje op te zetten waar je vrolijk van wordt, door naar een huilfilm te kijken of door jezelf op iets lekkers te trakteren. Door zulke acties veranderen we submodaliteiten. Submodaliteiten zijn fijnere onderscheidingen binnen de verschillende zintuiglijke kanalen (auditief, visueel en kinesthetisch). Bijvoorbeeld de opmerking: “Ik voel me rot” zegt iets over de kinesthetische modaliteit. “Er zit dan een strakke knoop in mijn maag” is een uitdrukking over de submodaliteit van diezelfde ervaring. Bij het spelen met gevoelens wordt er gebruik gemaakt van een veranderingstechniek waarbij de submodaliteiten van een bepaalde subjectieve ervaring zodanig worden veranderd, dat die ervaring zwakker wordt en er ruimte komt voor de submodaliteiten van een gewenste ervaring. Een voorbeeld is: Je leert jouw rotgevoel kleiner te maken, te verplaatsen of van vorm of kleur te veranderen. Deze veranderingen dragen bij tot een groter gevoel van zelfcontrole en tot het gevoel meester te zijn over jezelf en de situatie.
3.2. Anders doen Het middelste deel van de training richt zich vooral op het gedrag. Enerzijds op het aanleren van een probleemoplossingsstrategie, en anderzijds op het leren overnemen van succesvolle strategieën van anderen (b.v. een imaginaire diervriend of een bestaande persoon) Behandelingsstrategieën: Zelfinstructies Kinderen kunnen ter bestrijding van hun angstgevoelens gebruik maken van zelfinstructies. Eenvoudige zelfinstructies zijn bijvoorbeeld “Stop, relax-je en denk na” of “hoe zou iemand anders het doen?”. Deze zelfinstructies helpen het kind een eerder aangeleerde coping-strategie te gebruiken, zoals het herhalen van een ontspanningsoefening of het introduceren van een imaginaire held. Probleem oplossen Daar waar het vroeger nog vaak gebeurde dat een kind één oplossing voor zijn angst kreeg aangeboden en het kind dit dan oefende en leerde toepassen in situaties in het dagelijkse leven, wordt er nu steeds meer voor gekozen om kinderen te leren de situatie te analyseren en daarbij zelf meerdere oplossingen (plannen) te bedenken. Kinderen moeten vaak nog geholpen worden bij de te
zetten stappen. Belangrijk is vooral dat de flexibiliteit in het vinden van gedragsalternatieven wordt vergroot. Modeling Dit is gebaseerd op principes vanuit theorieën over sociaal leren. Bij het werken in groepen kan men, doordat er meerdere kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd aan de training meedoen, gebruik maken van de techniek van modelleren om nieuw gedrag aan te leren. Kinderen verschillen meestal van elkaar in hun gedrag. Daarmee geven ze elkaar dus ook verschillende voorbeelden hoe je een probleem op kunt lossen. Deze voorbeelden kunnen worden overgenomen door het kind te vragen gedrag dat het ‘net gezien heeft’ bij één van de andere kinderen zelf na te doen. Ook de imaginaire diervriend wordt in deze training als rolmodel ingezet. Rollenspel Dit is een zeer effectief middel om gedrag aan den lijve te ervaren: om nieuw gedrag aan te leren, om ongewenst gedrag om te buigen en al aanwezig gedrag naar voren te laten komen. Er kan gerichter feedback worden gegeven en er kan met elkaar worden gezocht naar het gedrag wat in die bewuste situatie bij dit kind het beste past. De trainers zijn er niet zozeer op gericht de kinderen precies te zeggen hoe ze zich moeten gedragen, maar reiken meerdere reactiemogelijkheden aan. Op deze manier wordt het gedragsrepertoire van het kind uitgebreid en de keuzemogelijkheden vergroot. Dit alles geeft het kind het idee meer ‘gereedschap’ in huis te hebben, waardoor het meer zelfvertrouwen krijgt.
3.3. Anders denken In het laatste deel van de training staat het denken centraal. Het begint met het leren herkennen van belemmerende gedachten en hun hinderlijke effecten. Vervolgens komt het ervaren wat er gebeurt als deze gedachten worden losgelaten en vervangen door meer helpende gedachten. Uiteindelijk leren de kinderen de ongewenste gedachten, eventueel met hulp, te herkaderen. Behandelingsstrategieën: Andersom denken Dit is een methode die in feite voortkomt uit de Rationeel Emotieve Therapie (RET) (Jacobs 2001). Hier wordt uitgegaan dat wat mensen over hun situatie en over zichzelf denken (gedachte), grote invloed heeft op hun gevoelens (gevoel) en handelingen (gedrag) en dat veel leed veroorzaakt wordt door gedachten die overdreven of onwaar zijn. Het sluit tevens aan bij het NLP-principe van submodaliteiten (hoe je iets weergeeft bepaalt wat het met je doet) en het Ericksoniaanse reframen (Derks en Hollander 1996). Om een gedachte te kunnen beïnvloeden gaat Maultsby (Maultsby bron onbekend) na of de gedachten rationeel zijn, dat wil zeggen de moeite waard om te denken. Dit is het gavel wanneer de volgende vragen bevestigend kunnen worden beantwoord: 1. Is de gedachte gebaseerd op de waarneembare werkelijkheid en niet alleen maar op fantasie? 2. Helpt de gedachte om je doel te bereiken? 3. Helpt de gedachte om je zo goed mogelijk te voelen? Rollenspel Zie hierboven Geleide fantasie In een geleide fantasie neemt de trainer de kinderen mee in een soort van gedagdroomd verhaal. Daarmee worden bepaalde belevenissen en ervaringen, als ook bepaald gedrag opgeroepen en intern doorleefd. Het kan hierbij zowel gaan om gebeurtenissen uit het verleden als om dingen die zich in de toekomst af zullen gaan spelen.
3.4
Integratie
De geleerde vaardigheden worden in de volgende sessies steeds weer meegenomen en ingeweven in de nieuwe oefeningen. Daardoor wordt gezorgd voor integratie van de al aangeleerde in de nog aan te leren vaardigheden. Bij elke sessie hoort een huiswerkopdracht. Het huiswerk helpt de tijdens de sessies geleerde vaardigheden te generaliseren naar het leven van alle dag. Het huiswerk is dusdanig vormgegeven dat met het maken van de huiswerkopdrachten het kind als vanzelf en spelenderwijs leert om hulp te vragen. Bovendien zijn de huiswerkopdrachten dusdanig vormgegeven dat het communicatie met anderen over de faalangst in de hand werkt. Door de angst bespreekbaar te maken en zo te delen met anderen zal deze verminderen. Tegelijkertijd krijgen de kinderen door het huiswerk ongemerkt ook allerlei praktijkvoorbeelden van oplossingen door hun opvoeders aangereikt en dat helpt hun eigen keuzemogelijkheden te vergroten. Mediatietherapie In de vorm van drie groepsbijeenkomsten voor ouders en leerkrachten van de betreffende kinderen. Het voordeel hiervan is dat je de belangrijkste personen uit het systeem van het kind betrekt in de behandeling. Er is op deze manier veel minder sprake van een generalisatieprobleem en minder kans op terugval na een geslaagde behandeling. In de groep leren de ouders ook van elkaar.
Generalisatie In dit faalangstprogramma is nauwe samenwerking met en betrokkenheid en steun van opvoeders (zowel ouders als leerkrachten) van groot belang om het geleerde zo optimaal mogelijk te kunnen laten generaliseren in de werkelijkheid van alledag. Huiswerk is één manier om generalisatie te bewerkstelligen. Ook de terugkomdag, ongeveer 6 weken na de laatste sessies, dient dit doel. Verder zijn er in het programma, naast een eerste individuele kennismaking, om die reden ook drie ouder- en leerkrachtavonden opgenomen. De eerste avond is gepland direct na de eerste 5 trainingssessies, de tweede avond na sessie 10 en de laatste avond ongeveer twee weken na het eind van de training.
Huiswerk Het huiswerk is dusdanig vormgegeven dat met het maken van de huiswerkopdrachten de kinderen als vanzelf en spelenderwijs leren om hulp te vragen. Bovendien werken de huiswerkopdrachten communicatie over de faalangst met anderen in de hand. Door de angst bespreekbaar te maken en zo te delen met anderen zal deze verminderen. Tegelijkertijd krijgen de kinderen door de huiswerkopdrachten ook allerlei door hun opvoeders in de praktijk beproefde oplossingen aangereikt . Dit helpt mee hun eigen keuzemogelijkheden te vergroten.
Ouder- en leerkrachtavonden Het doel van deze bijeenkomsten is meerledig. We laten de opvoeders zowel kennismaken met de stof als met de sfeer in de groep. Het programma is sterk ervaringsgericht opgezet. Het is ook voor opvoeders prettig de oefeningen en vaardigheden aan den lijve te ervaren. Met hen doen we een aantal oefeningen op exact dezelfde manier als met de kinderen. Wanneer opvoeders de in het programma geleerde vaardigheden geïncorporeerd hebben kunnen zij hun kind actiever ondersteunen in situaties van extreme stress. Daardoor kunnen de kinderen dat wat zij geleerd hebben gemakkelijker in het dagelijkse leven uitvoeren en generaliseert het geleerde beter. Daarnaast krijgen de ouders informatie over het doel en de rol van de getrokken dierkaart in de training en over de kwaliteiten van de diervriend. Tevens krijgen de opvoeders video-opnamen van de groep te zien. Een aantal sessies worden op de video opgenomen. Hoe vaak dat gebeurt, hangt sterk af van de groep. Video-opnamen zijn voor faalangstige kinderen vaak extra bedreigend. Om die reden kan het belangrijker zijn eerst te werken aan een dusdanige sfeer in de groep waarin elk kind zich geborgen en op zijn gemak weet. Van sessie 3 (fijne gevoelens groter maken) is gemakkelijker een videoopname te maken dan van sessie 4 (rotgevoelens). Vooral opnamen van de sessies 3, 6, 9, 11 en 15 leveren voor opvoeders veel stof tot gedachten uitwisseling op. Tijdens de ouderavonden geven we psycho-educatie. Daarnaast bespreken we aan de hand van de vooronderstellingen onze manier van met de kinderen omgaan. Dit doen we door praktische voorbeelden uit de groep aan te halen, maar vooral ook demonstreren we dat in onze houding en reacties naar de opvoeders toe.