Het principe van de Pionierservaring Mimesis en symboliek der individuele conceptie Léon van Gulik …Of this infinity of matter, the sole purpose is to afford infinite springs, at which the soul may allay the thirst to know which is for ever unquenchable within it – since to quench it would be to extinguish the soul’s self. Edgar Allan Poe, The Power of Words, 1845
Samenvatting Dromen spreken vaak tot ons in een zeer persoonlijke symboliek, zo lijkt het. De psychoanalytische veronderstelling dat de symb oliek in dromen een censurerende rol vervult, betwijfel ik, omdat het mij altijd is voorgekomen dat de symboliek juist een intensivering oplevert van datgene waarnaar ze verwijst. Als het dan zo is, dat er gebruik wordt gemaakt van een repertoire van persoonlijke mentale representaties, dan is het niet ongegrond om te stellen dat deze representaties een grotere verklarende rol hebben dan een willekeurige niet gebruikte. Ze worden aangewend als metafoor, en daaruit blijkt dat deze voorstellingen van situaties, personen, of correcter: van deze standen van zaken1, sterke communicatieve kwaliteiten bezitten. Ik heb deze voorstellingen pionierservaringen genoemd. De betekenis van de term heeft na deze initiële formulering een ontwikkeling doorgemaakt en het principe is inmiddels omgeven door een theoretisch raamwerk. Ik acht het idee nu evenwichtig en compleet genoeg, om het voor het eerst de wijde wereld in te sturen.
De psychologie als wegbereider In 1900 schreef de Weense zenuwarts en selfmade psychoanalyticus Sigmund Freud geschiedenis met de publicatie van Die Traumdeuting. In dit werk poneerde hij de stelling dat onze dromen mechanismen zijn die onze verborgen (‘onbewuste’) lusten bevredigen. Deze wensvervullingen worden volgens Freud echter aan het innerlijk oog van ons geweten onttrokken doordat de werkelijke droominhouden (latente inhoud) vervangen worden door symboliek (manifeste inhoud). Deze gekuiste versie is wat we zien in een droom. Slechts door professionele interventie zou deze geduid kunnen worden en de latente inhoud worden ontsluierd. Hiertoe werd door de psychoanalytische school de methode van de vrije associatie gebruikt. De nogal interpretatieve en nauwelijks verifieerbare psychoanalyse kwam al snel onder vuur te liggen door de experimentele psychologie in het begin van de twintigste eeuw, bij monde van onder andere de behaviouristen. Deze lieten heel het geestesleven in hun wetenschap buiten beschouwing en achtten slechts het direct waarneembare - het gedrag als reactie op externe prikkels - aanvaardbaar als object voor hun studies. Geheel conform Hegels dialectische principe2 is de psychologie later het innerlijk toch als een bestudeerbaar begrip gaan beschouwen en tegenwoordig vormt dat het uitgangspunt voor vrijwel alle gangbare psychologische 1
‘Standen van zaken’ verwijst naar Ludwig Wittgensteins Sachverhalt: een potentieel bestaande constellatie (in de zin van configuratie met gedefinieerde onderlinge relaties) van objecten. Dit acht ik essentieel, daar Wittgensteins afbeeldingstheorie in dit verband één van de meest bevredigende oplossingen biedt voor de vraag hoe een uitspraak een feit in de wereld kan weergeven. 2 Volgens Hegel is de dialectiek de beweging die overal aan ten grondslag ligt, in plaats van het pure onderscheid van begrippen. Elk begrip verwijst naar zijn tegengestelde. Zo wordt er eerst een these gevormd, dan daarvan een tegengestelde antithese en tenslotte worden de beste elementen van beide bewaard en meegenomen naar de synthese. (Deze kan dan in de hoedanigheid van these als uitgangspunt dienen voor een dialectiek op een hoger niveau). 1
stromingen. Als er nu wordt gesproken over cognities, dan heeft men het over alle processen die de mens gebruikt om kennis over zijn omgeving te verwerven en te reproduceren. Liberaal opgevat mag de droom dan ook als een cognitie worden beschouwd en de beelden uit de droom kunnen weer als materiaal dienen voor onderzoek naar persoonlijke motieven, attitudes en dergelijke. Hoewel zeker niet het belangrijkste aspect, is de droomuitleg wel datgene geweest wat mij bracht op het principe van de pionierservaring. Formulering en uiteenzetting Voordat ik mijn theorie zal bespreken, wil ik ingaan op twee filosofische gedachten, die van fundamenteel belang zijn voor een goed begrip van mijn pionierservaring. Als eerste de begrippen wezenlijkheid en bijkomstigheid. De Griekse wijsgeer Aristoteles onderscheidde deze als substantie en accident. Heel in het kort kunnen deze termen worden gedefinieerd met respectievelijk iets-wat-op-zichzelf- staat waarvan iets gezegd kan worden en datgene wat van iets-wat-op-zichzelf-staat gezegd kan worden. 3 In werkelijkheid zijn er vele condities en verbijzonderingen van – en variaties op – het tweetal substantie/accident, maar ik wil hiermee volstaan. Wel wil ik onderstrepen dat ik ‘iets-wat-op-zichzelf-staat’ hier graag wil gebruiken als zijnde een stand van zaken. Ten tweede is het belangrijk notie te nemen van een van de oudste debatten van de filosofie: het vraagstuk van de waarneming. Hoe nemen we de werkelijkheid waar? Is objectieve kennis van de werkelijkheid mogelijk? Deze vragen zijn door de eeuwen heen telkens opnieuw geformuleerd en hoewel ze normaliter tot het terrein van epistemologie wordt gerekend, zijn de implicaties ervan zo verstrekkend, dat ook de metafysica en de logica er niet los van kunnen worden gezien. Waarnemen wordt in de psychologie doorgaans perceptie genoemd. De term ‘perceptie’ lijkt de aanwezigheid van een bewustzijn te impliceren, immers: we gebruiken het woord nooit om het ‘waarnemen’ van een apparaat mee te delen; in dat geval zouden we eerder spreken van registratie. Beiden worden mogelijk gemaakt doordat een waarnemend persoon gevoelig is voor bepaalde externe prikkels. Daarnaast is het de mens eigen ook nog een concept te vormen van een bepaalde situatie in de werkelijkheid. Conceptie is het creëren van een mentale representatie van wat is waargenomen. Deze representatie dient ertoe begrijpend te kunnen handelen of reageren. In de psychologie wordt er traditioneel vanuit gegaan dat de werking van associaties zorgt voor de activering en remming van zulke representaties. Nu is de tijd aangebroken om de pionierservaring ten tonele te voeren. Ik vermoed dat pionierservaringen de kleinste eenheden van begrip zijn en aan de wieg staan van elke idiosyncrasie die een mens kan ontwikkelen. Een pionierservaring ontstaat telkens als een persoon een situatie (stand van zaken) meemaakt, die nieuw en onbekend is, of zover afwijkt van een eerdere ervaring dat deze niet meer als zodanig kan worden opgevat. Een braakliggend deel van de kenbare werkelijkheid wordt gecultiveerd en geïncorporeerd in een persoonlijk systeem van symbolische representaties; vandaar de naam pionierservaring. Aldus verbeeldt de pionierservaring via persoonlijke mimesis de waargenomen werkelijkheid. Ik sprak reeds over substantie en accident, welnu, ook bij een pionierservaring moeten we een stand van zaken opdelen in twee stukken. Ten eerste de essentie van een stand van zaken. De essentie is dat wat een stand van zaken eigenlijk betekent voor de persoon die hem beleeft, en wat een directe invloed heeft op zijn leven; de functie, of de akte, zoals in een toneel. Aldus onderscheid ik essentie van wat ik omstandigheid heb genoemd (inkleuring, vorm, of decor, zoals in een toneel): 3
Een voorbeeld: in de zin “Deze mens is een man” is ‘mens’ de substantie en ‘man’ het accident. (Met dien verstande dat het woord ‘man’ in een andere zin de substantie kan zijn). 2
alle kwaliteiten die de essentie vergezellen, ermee samen optreden en direct of indirect gebonden zijn aan die essentie. Oppervlakkig gezien lijkt dit begrippenpaar identiek te zijn aan substantie/accident, maar op de keper beschouwd zijn ze werkelijk anders. Het voornaamste verschil ligt in de geaardheid van de begrippen. Substantie en accident zijn objectieve en absolute begrippen, dat wil zeggen, ze zeggen ons iets over de objectwereld en hebben binnen een gesteld kader altijd een gefixeerd verband. Essentie en omstandigheid zijn subjectieve en relatieve begrippen, omdat de benoeming van elk van de aspecten in een stand van zaken afhankelijk is van het subject, en het situatieafhankelijk is wat essentie is en wat omstandigheid.4 De formatie van een pionierservaring is het synthetiseren van de essentie en de omstandigheid van een stand van zaken. Dit betekent dat het opnemen van een ervaring in wat ik het situatief repertoire5 van de ervarende persoon heb genoemd, een mentale representatie oplevert van de omstandigheid uit die ervaring. Deze is voor die persoon het enige kenbare uit die situatie en wordt dientengevolge gelijkgesteld aan de essentie van die situatie. Als een stand van zaken echter vaak voorkomt (er treedt herhaling op), dan slijten de gevalspecifieke elementen natuurlijk, omdat een steeds terugkerende essentie telkens op een andere wijze wordt belichaamd. Slechts dat wat constant is, kan dan als een mentale representatie blijven dienen voor de mechaniek. De grootste gemeenschappelijke delers uit al de standen van zaken bepalen de pionierservaring.6 Frequentie en verversingssnelheid zijn twee contextuele indicatoren voor de potentie van de recollectie van een pionierservaring (het oproepen van een ervaring uit het geheugen).7 Frequentie verwijst naar het aantal keren dat een stand van zaken zodanig lijkt op een andere stand van zaken, dat de bijbehorende pionierservaring wordt opgehaald uit het geheugen; verversingssnelheid is de tijd die verstrijkt tussen het plaatsvinden van twee standen van zaken die dezelfde pionierservaring activeren. Een lage verversingssnelheid verhoogt de kans dat een pionierservaring recollectie steviger in het situatief repertoire wordt verankerd, omdat deze ook als bouwsteen voor verwante concepties kan dienen. Dat heeft tot gevolg dat nieuwe situationele componenten van de stand van zaken die de oorspronkelijke pionierservaring concipieerde, minder kans hebben deze te modificeren. Dit laatste heeft niet alleen te maken met de traagheid van herhaling van een stand van zaken, maar ook met de wijze waarop tegen zo’n stand van zaken wordt aangekeken. De twee uitersten in dit verband zijn de routineuze handeling en het ritueel, doch hun geaardheid is niet alleen bepalend voor de mate van modificatie die de oorspronkelijke pionierservaring kan ondergaan, doch ook voor de wijze waarop zulks zou kunnen geschieden. 4
Het ligt niet in het bestek van dit artikel om te diep in te gaan op deze tweedeling, en ik acht het hier gepresenteerde afdoende voor een elementair begrip. Indien men de tweedeling voetstoots wellicht discutabel acht vanwege haar subjectieve geaardheid of praktische bezwaren, wil ik volstaan met de mededeling dat de tweedeling de uitkomst is van een uitgebreide contemplatie. Bespiegelingen over de morfogenese en fysiognomie van objecten en met name over hoe de vorm en functie in een al dan niet gepercipieerd object of objectconstellatie mogelijkerwijs besloten kunnen liggen, hebben de waarde van het begrippenpaar bevestigd. 5 Deze term verwijst naar het geheel van situaties, die een persoon heeft meegemaakt, die een pionierservaring formatie hebben opgeleverd en een pionierservaring recollectie kunnen opleveren. (Er vanuit gaande dat vooraf reeds absoluut bepaald zou kunnen worden of van de conceptie van een situatie een pionierservaring te vormen is). 6 Een voorbeeld: de vele ontmoetingen tussen een persoon en zijn moeder zouden van zijn moeder het symbool maken van het moeder-zijn, omdat ze telkens die rol vervult. Zijn pionierervaring van moeder-zijn zal echter een abstracter karakter krijgen, naar mate hij meer kennis maakt met andere moeders, en het aantal beeltenissen en invullingen van het moederschap groeit. 7 Het ligt niet primair in mijn bedoeling door het aanhalen van deze indicatoren de pionierservaring tot meetbare entiteit te maken, doch heb ik ze toegevoegd om het dynamisch samenspel van verschillende factoren die een pionierervaring beïnvloeden of mede inhouden inzichtelijker te maken. 3
Rituelen en de pionierservaring Overal komen we rituele of symbolische handelingen tegen, niet alleen bij religies en occulte tradities, maar ook bij sociale handelingen in het dagelijks leven. Van sommige rituelen wordt wel gezegd dat ze uitgehold zijn, oftewel dat ze uitgevoerd worden ‘omdat het er nu eenmaal bij hoort’, terwijl er geen acht meer wordt geslagen op de betekenis van de gebezigde symboliek. Deze rituelen zijn in principe traditiegebonden maniërismen geworden. Een ritueel zonder bezieling blijft beter onuitgevoerd, denk ik. Rituelen hebben letterlijk al sinds mensenheugenis een belangrijke rol gehad. Zo werden ze uitgevoerd bij de inwijding van een jongen tot krijger, of tijdens offerandes. Sommige cultureel antropologen en vele Jungiaanse psychoanalytici maken zich ernstig zorgen over de moderne samenleving, waar men het zonder de regulerende rituelen moet stellen. Ik wil me tot op zekere hoogte hier graag bij aansluiten, hoewel ik de verklaring dat excessen van de twintigste eeuw, zoals de twee wereldoorlogen, door vervreemding van de menselijke natuur, hebben kunnen plaatsvinden, graag wil nuanceren. Ik zie het gebrek aan rituelen als symbolische demarcatiepunten om transities in het leven te doorgronden niet als oorzaak daarvan, maar zie het eerder als een gevolg van een explosieve ontwikkeling op communicatie- en wapengebied. Echter, de problemen van de moderne mens wil ik alles behalve wegwuiven. Want hoewel de afwezigheid van rituelen niet direct de oorzaak is van alle ellende, wellicht is een herwaardering ervan wel een indirecte oplossing, of tenminste een aanzet daartoe. Want juist nu, in een wereld vol dynamiek en verandering, is het belangrijk een rustpunt te creëren. En wat is beter dan terug te keren naar de basis, waar de vluchtigheid van het leven verruild wordt voor duurzame existentie? We leven in een tijd van een sterke individualisering, maar het probleem is dat het zelfbesef geen gelijke tred houdt hiermee. Ons zelfbesef kunnen we vergroten door onze verworven individualiteit op een juiste wijze te gebruiken. Persoonlijke rituelen kunnen ons daarbij dienstbaar zijn. Een ritueel is een serie handelingen die volgens een vastgesteld script wordt uitgevoerd. Dit draaiboek bewaakt de symbolische daden en dwingt tot een correcte performance. Als we rituelen bestuderen met het concept van de pionierservaring in gedachten, dan komen we tot de conclusie dat een exacte repetitie van handelingen, met dezelfde voorwerpen, ervoor moet zorgen dat de essentie van het ritueel opnieuw beleefd wordt. De omstandigheid van de initiële ervaring is intact gebleven door het draaiboek. We stuiten hier echter op een complicatie. Wat was die initiële ervaring? We mogen zonder meer stellen dat de werkzaamheid van een ritueel staat of valt bij de kracht die de symboliek in zich heeft.8 Het is mede daarom, dat ik de pionierservaring naast twee contextuele, ook drie conceptuele determinanten heb gegeven9, te weten draagvlak, drempelwaarde en reikwijdte.10 Draagvlak verwijst naar het aantal situaties waarvan een conceptie mogelijk is door de activering van een bepaalde pionierservaring. (In die zin is het op te vatten als de potentiële frequentie). De tweede deter8
Voor de volledigheid dien ik te vermelden dat de meeste symboliek, indien deze ongekend blijft, geen kracht genereert die de handelingen tot zinvolle daden maakt bij collectieve rituelen. Voor persoonlijk ritueel gedrag mag worden gesteld dat de functionaliteit en ontstaansgeschiedenis van de performance de bepaler is of er sprake is van compulsieve handelingen (opgedrongen symboliek), of het slechts om een uitgehold maniërisme gaat (indien de symboliek verloren is gegaan). 9 Ik spreek van ‘contextueel’ als een pionierservaring op vermogen wordt beoordeeld aan de hand van het aantal keren dat hij voorkomt in een gegeven tijdspanne bij een gegeven situatie. ‘Conceptueel’ gebruik ik om aan te geven dat dit variabelen zijn die direct met de aard van pionierservaringen samenhangen. 10 Geheel analoog aan drie gelijknamige begrippen uit de sociale geografie die samenhangen met het verzorgingsniveau van een stad. (De overeenkomst moge duidelijk zijn: ook een pionierservaring kent een ‘verzorgingsniveau’, dat bepaalt of deze actief wordt of niet). 4
minant is de drempelwaarde, welke gedefinieerd kan worden als het minimaal aantal ondersteunde situaties dat nodig is om een pionierservaring te activeren of te remmen. De reikwijdte tenslotte, moet gezien worden als de mate van specificiteit van een pionierservaring en zijn bereik van betekenis. Zeker in verband met rituelen zijn deze determinanten nuttig. Ze kunnen worden gebruikt om verschillende rituelen te onderscheiden (collectief of individueel) of om de kracht van de symboliek te bepalen. Over de betekenis kunnen zij echter niets zeggen. Vaak zal de betekenis van de symboliek in een ritueel tot het transcendente of zelfs het numineuze behoren, daar rituelen vaak in spirituele of religieuze contexten worden gebezigd. Behalve het ongrijpbare karakter zal in het gegeven geval ook sprake zijn van een betekenis met een collectieve waarde. In het geval van de transcendentie of numinositeit is de initiële ervaring een mystieke bewustwording geweest. Als we zo’n gewaarwording aan het begrippenpaar essentie/ omstandigheid toetsen, dan ontstaat het probleem dat de stand van zaken vooral uit innerlijkheden zal bestaan. In het meest gunstige geval zal er een externe factor zijn, die de pionierservaring formatie op gang brengt, maar zo’n mystieke ervaring moet zijn aanvangsgrond hebben in de gedachtewereld en zal slechts afhankelijk zijn van die ene externe prikkel, die al de reeds in het subject besloten voorwaarden uit hun sluimer doet ontwaken. De initiële ervaring die ten grondslag ligt aan rituelen die collectieve waarden moeten symboliseren, moet, om overdrachtelijk te blijven, gekend worden door meerdere personen. Dit is mogelijk als we veronderstellen dat een stand van zaken op een zodanige wijze door verschillende personen overeenkomstig kan worden waargenomen, dat er een parallelle pionierservaring kan ontstaan. Dit is natuurlijk alleen mogelijk indien de specificiteit of uniciteit van de ervaring zo gering is, dat de subjecten vrijwel geen persoonlijke bijzonderheden aan de formatie kunnen toevoegen. Ook kan een parallelle pionierservaring ontstaan als het een object betreft dat zo prominent en eenduidig waarneembaar is, dat het mogelijke idiosyncrasieën smoort. Een voorbeeld hiervan zou de conceptie van de zon kunnen zijn. Echt bevredigend zijn deze verklaringen echter allemaal niet. Want er zijn een aantal impliciete veronderstellingen gedaan, die ruimte laten voor ongeoorloofde speculatie. Hoe weten we namelijk, dat iedere mystieke ervaring in geritualiseerde vorm bij iedereen op een zelfde wijze wordt beleefd? Hoe kan het zijn, dat er met collectieve voorwerpen persoonlijke ervaringen kunnen worden gerepresenteerd? Hoe kunnen we de betekenis van symbolen doorgronden? Het antwoord op al deze vragen moet gezocht worden in een tot dusver verhuld gebleven gedachte: de werking van sferen. Sferen als ongrijpbare significatoren Hoewel het een hachelijke onderneming is het principe van sferen verbatim et literatim et punctatim weer te geven, en het begrip ervan kwetsbaar is voor misinterpretatie, wil ik een poging wagen het te definiëren. Sferen zijn unieke psychische ladingen samenvallend met een plaats en/ of een situatie, die ervaren worden door onze psyche 11 en die geactiveerd kunnen worden door pionierservaringen. Hoewel ik niet wil uitsluiten dat kleine ruimten vrij eenvoudig kunnen worden beïnvloed door aanwezige mensen of door de functie die de ruimte is toebedacht, valt een sfeer eerder samen met de constellatie van objecten die niet pertinent voortvloeien uit de intentionele aspecten van de ruimte. Dit brengt me op de twee laatste aspecten van de pionierservaring, die ik hier wil bespreken in het kader van sferen: het vermogen tot afgifte en opname. Als er een pionierservaring gevormd 11
Ik spreek van ‘ervaren door onze psyche’, omdat ik niet weet hoe we ons er van bewust worden. Het ‘waarnemen’ van sferen is niet gemakkelijk toe te schrijven aan onze sensoriek, omdat de sfeer telkens het vooraf gegevene, zeg de mogelijkheidsvoorwaarde, is voor onze bewustzijnsinhouden en de eraan ontleende indrukken. 5
wordt, bestaat de kans dat ook de aanwezige sfeer erin geïntegreerd wordt, of tenminste gekoppeld wordt aan een omstandigheid, die zodoende een psychische lading krijgt. In dat geval spreken we van absorptie. (Evenals wanneer een pionierservaring recollectie gemodificeerd wordt, omdat de gerepresenteerde werkelijkheid daartoe dwingt). Het absorptievermogen van een pionierservaring refereert aan het opnemen van (of opladen met) de sfeer in een ruimte, alsmede reeds bestaande pionierservaringen die samen (een deel van) de gesynthetiseerde stand van zaken omvatten. Naast absorptie is er ook nog emissie: een pionierservaring recollectie kan een geabsorbeerde sfeer afgeven aan de omgeving en wel als een katalysator, want de sfeer blijft in principe gebonden aan de pionierservaring. (Evenzo kan een pionierservaring richting geven aan wat we direct kunnen waarnemen, door als interne, vooraf gegeven situationele component deel uit te maken van een nieuwe ervaring). Het kan dat een sfeer een beter voertuig in de vorm van een andere pionierservaring krijgt, waardoor het mogelijk zou zijn dat een sfeer emitteert door een andere pionierservaring, dan die waardoor de sfeer oorspronkelijk geabsorbeerd was. Dit betekent echter niet dat de sfeer niet meer door de oorspronkelijke pionierservaring zou kunnen worden opgeroepen; een sfeer kan geactiveerd en gedragen worden door meerdere pionierservaringen. Als sferen universeel zijn, kan ieder deze met zijn eigen rekwisieten en symboliek trachten op te roepen, terwijl het ook mogelijk is de sfeer vanuit diens natuurlijke habitat op groepen over te dragen door de sfeer via rituelen tot pionierservaring te maken. Als men er dan ook nog in slaagt door deze manipulatie van pionierservaringen zijn gemoedstoestand (‘innerlijke sfeer’) af te stemmen op de ruimtelijke sfeer, dan is er een geheel van interobjectieve relaties geschapen met exceptionele potenties in zich. Ik kan niet anders dan speculatief zijn over deze potenties, maar ik denk hierbij aan zinvolle coïncidenties, een vergrote kans op werkzaamheid van manipulatieve rituelen, maar vooral ook het krijgen van mystieke ervaringen. Hier is echter niet de plaats te ver in te gaan op sferen en hun mogelijkheden. Dat laat ik aan de volgende keer. De pionierservaring en andere theorieën Mijn concept van de pionierservaring is oorspronkelijk geformuleerd in het kader van de psychologie, terwijl het begrippenpaar essentie/omstandigheid een afgeleide is uit mijn filosofie. Met de koppeling aan het idee van de sferen en rituelen heeft de pionierservaring nu ook nog een verbinding gekregen met spiritualiteit en mystiek. Deze drie pilaren wil ik aanhouden om verder aan mijn theorie te werken. Daar ik eerder enkele verwante filosofische thema’s heb besproken, wil ik me hier beperken tot enkele belangrijke verwante theorieën uit de psychologie. De studie van cognitieve processen behoort traditioneel tot de psychologische functieleer, en zo behoort ook het onderzoek naar het geheugen tot deze discipline. In mijn uiteenzetting over de pionierservaring heb ik veelvuldig verwezen naar het geheugen. Ik ben niet ingegaan op de huidige uitgangspunten en overtuigingen van de functieleer, omdat ze niet essentieel zijn voor een begrip van het principe van de pionierservaring. Het is echter in het licht van deze wetenschappelijke bevindingen dat het concept van de pionierservaring op relevantie kan worden getoetst. Derhalve heb ik gepoogd ten alle tijden mijn uitgangspunten in beginsel verenigbaar te laten zijn met het raamwerk dat de empirie de functieleer verschaft heeft. In essentie is de pionierservaring geen geheugentheorie, maar de veronderstelde werking van het geheugen kan ten minste de wijze impliceren waarop een pionierservaring in het situatief repertoire als een geheugeneenheid wordt opgeslagen. Zo sluit mijn pionierservaring enerzijds aan op het studieobject van het geheugen en kan het anderzijds als sjabloon op de gangbare geheugentheorieën worden gelegd.
6
Een opvallende geheugentheorie, die ik door zijn gelijkenis met de pionierservaring niet onvermeld kan laten, is de associatietheorie van de flitslicht herinnering, zoals die door Roger Brown en James Kulik is opgesteld. Het betreft een herinnering van een situatie die zeer veel indruk maakte op de herinnerende persoon. Het is gebleken dat mensen lang na zo’n gebeurtenis nog zeer accuraat details van die situatie kunnen reproduceren. Opmerkelijk verschil tussen deze theorie en de pionierservaring is het feit dat bij een flitslicht herinnering de stand van zaken ongesynthetiseerd wordt gereproduceerd, terwijl een pionierservaring alles zou samenvoegen. Een pionierservaring recollectie moet dan ook niet worden opgevat als een herinnering aan een bepaalde situatie, maar als een representatie van de conceptie van die situatie. Voorts hoeft de herinnering inducerende (‘indrukwekkende’) situatie uit de flitslicht herinnering niet hetzelfde te zijn als de altijd persoonsgebonden situationele essentie uit de pionierservaring theorie. De pionierservaring is duidelijk geschoeid op een individualistische leest. De gedachte achter de pionierservaring is overdrachtelijke kennis verwerven van de waarnemende mens, zonder dat de uniciteit van het individu verloren gaat: een duidelijk verschil met het begrip associatie. Oppervlakkig beschouwd lijken associatie en pionierservaring synonieme begrippen te zijn. Er zijn echter belangrijke verschillen tussen beide. Zo is een associatie een verbinding tussen twee onbepaalde percepties, terwijl de pionierservaring altijd een scenariocomponent en een essentiecomponent bindt. Ook refereert een associatie zuiver aan de binding12, terwijl de pionierservaring verwijst naar de fusie van de twee elementen waaruit deze bestaat. De theorie van de archetypen en het collectief onbewuste van Carl Gustav Jung, tenslotte, heeft een ook aantal raakpunten met het concept van de pionierservaring. Zo zou een pionierservaring opgevat kunnen worden als wat Jung een archetypisch symbool noemde: een kenbaar object uit de realiteit dat een (niet direct kenbaar) archetype representeert. Of de twee theorieën zo naast elkaar gebruikt mogen worden, wil ik in het midden laten. Jung scheidt echter essentie van omstandigheid als respectievelijk archetype en symbool, terwijl de pionierservaring beide in zich verenigt. Beide theorieën sluiten dan ook niet perfect aaneen. Ik dien er ook met nadruk op te wijzen dat een sfeer in het geheel niet hetzelfde is als een archetype. Tenslotte zijn pionierservaringen persoonlijke bouwstenen van cognitie (vermits we de sferen buiten beschouwing laten), terwijl Jungs archetypen collectieve concepten zijn. Met de bespreking van deze theorie, de achterliggende filosofie en het potentieel belang voor mystieke en religieuze tradities, hoop ik de pionierservaring voldoende aanknopingspunten te hebben gegeven. Ik dien de lezer er op te wijzen dat de pionierservaring nog slechts een theoretisch raamwerk is – zeker nog niet onberispelijk – en dat ik nog volop werk aan de verdere formulering en precisering ervan. Deze publicatie is bedoeld ter introductie van het concept. Opmerkingen, reacties, polemieken, suggesties en/of kanttekeningen zijn allemaal van harte welkom. U kunt deze sturen naar het redactieadres van Prana o.v.v. Pionierservaring. Een artikel dat het idee van sferen behandelt, wordt reeds voorbereid voor publicatie. Bronnen en referenties Brown, R., & Kulik, J. (1977). Flashbulb memories. Cognition, 5, 73-99. Gleitman, H. (1995). Psychology. New York: W.W. Norton Company.
12
Associatie zou op zulk een wijze wel een mogelijke train of thoughts kunnen verklaren, maar niet hoe de mentale beelden gevormd zijn. Hier moet een proces aan voorafgegaan zijn: de formatie van een pionierservaring. 7
Gulik, L.A. van (1998). Pioneering experiences as constructs for partner representation: A theoretic framework for coordinating studies of personality development in the context of intimate relationships. ’s-Hertogenbosch: L.A. van Gulik [Ongepubliceerd manuscript]. Jung, C.G. (1995). Het collectief onbewuste. In H. Barz, U. Baumgardt, R. Blomeyer, H. Dieckman, H. Remmler, & T. Seifert (Serie Red.) (P. de Vries-Ek, Vert.) C.G. Jung Verzameld Werk: Vol. 2 Archetype en onbewuste (3de ed., pp. 118-131). Rotterdam: Lemniscaat. (origineel werk gepubliceerd in 1936/37). Laing, R.D. (1978). The politics of experience and The bird of paradise. Harmondworth: Penguin Books. McAdams, D.P. (1994). The person: an introduction to personality psychology. Fort Worth: Harcourt Brace College Publishers. Russell, B. (1995). An outline of philosophy. Londen: Routledge (Origineel werk gepubliceerd in 1927). Stillings, N.A., Weisler, S.E., Chase, C.H., Feinstein, M.H., Garfield, J.L., & Rissland, E.L. (1995). Cognitive science: An introduction. Cambridge, MIT Press. Wittgenstein, L.J.J. (1989). Tractatus logico-philosophicus (W.F. Hermans, vert.). Amsterdam: Athenaeum/Polak & Van Gennep. (Origineel werk gepubliceerd in 1922).
8