Calvijn en de schoonheid van de schepping In de definitieve uitgave van de Institutie (1559) schrijft Johannes Calvijn (1509-1564) dat we op twee wijzen God kunnen leren kennen. Door geloof, wat uiteraard de voorkeur heeft. Maar ook door zijn schepping. Calvijn schrijft over de schepping als weg naar God: Zowel in de hemel als ook op de aarde zijn ontelbare bewijzen, die getuigen van zijn wonderbare wijsheid: niet slechts die meer verborgene, tot wier nadere beschouwing de sterrenkunde, de geneeskunde en de gehele natuurwetenschap bestemd is: maar ook die, welke zich voordoen aan de blik van de ongeleerdste leek, zodat 1 de ogen niet geopend kunnen worden, of ze worden gedwongen er de getuigen van te zijn.
De bestudering van de schepping brengt ons dichter bij God. Volgens de universitair docent Mirjam de Baar heeft dat ‘het natuuronderzoek in Nederland in de 17e eeuw een enorme impuls gegeven’.2 Jan Swammerdam (1637-1680) zei: de almachtige vinger van God zit zelfs in de anatomie van een luis. Maar bestuderen is ook genieten. Je tijdens een wandeling laten leiden door het mooie en wonderbaarlijke in de natuur. De natuur leren kennen waardoor je meer gaat zien. De novelle van Norman Maclean A river runs through it opent met de zin: In onze familie was er geen duidelijke scheidslijn tussen religie en vliegvissen.
3
Vader, een presbyteraanse dominee, nam zijn twee zonen na de zondagochtend preek mee om te gaan vissen. En ze leerde dan net zoveel over vissen als over de Bijbel omdat hij alweer zijn preek voor de zondagavond aan het inoefenen was. Liefde en vrees voor God waren de belangrijkste componenten van de Amerikaanse protestante opvoeding. De liefde moest vooral van moeder komen. De vrees voor vader en voor God lagen op een lijn. Het ouderschap is een van de krachtigste metaforen in de Bijbel waarmee God zijn liefde voor de mens te kennen wil geven: Maar kan een vrouw haar zuigeling vergeten of harteloos zijn tegen het kind dat zij droeg? Zelfs al zou zij het 4 vergeten, ik vergeet jou nooit. En ook in de woestijn, waar u ervaren hebt dat de HEER, uw God, u gedragen heeft zoals een vader zijn kind 5 draagt.
Ouderschap is een van de meest fascinerende verschijnselen in de natuur. De zorg van de ouders is de kritische factor als het gaat om het doorgeven van het leven van generatie op generatie.6 Ouders leren kinderen de mogelijkheden van hun omgeving te benutten tot in hun genen. Zelfs als het in de opvoeding misgaat – blijven ouders de plaats waar kinderen naar terugkeren.
3
Wanneer muizen opgroeien in een warm nest met voldoende voedsel, keren ze direct terug naar deze plek als ze buiten opschrikken van een geluid. Maar hetzelfde geldt voor muizen die opgroeien in een onrustig nest met schaarste aan voedsel. Zij keren ook terug naar huis als ze schrikken van hun omgeving. Zelfs als ze inmiddels tijd hebben doorgebracht in een omgeving die veel aangenamer is.7 Het laat de traumatherapeut Bessel van der Kolk zich afvragen wat dat toch is?8 Angstige dieren die naar huis vluchten of hun thuis nu veilig is of niet. Getraumatiseerde patiënten die altijd weer de ‘vertrouwde’ omgeving opzoeken. Wat in de natuur zorgt ervoor dat ouders en kinderen zo sterk aan elkaar verbonden zijn? Afrikaanse olifanten Afrikaanse olifanten (loxodonta africana) leven in het wild in groepen van 11-20 dieren.9 De groepen zijn groter als er voldoende voedsel is (in regenperiodes) en worden kleiner bij voedselschaarste. De groepen bestaan uit moeder, zusters, dochters en andere familieleden, waaronder de jonge mannetjes olifanten. Jonge mannen trekken uit de groep wegtussen de 9 en 18 jaar. Gemiddeld op een leeftijd van 14 jaar. Ze sluiten zich aan bij de andere rondzwervende mannen. Op latere leeftijd, tussen de 25 en 30 jaar, hebben ze pas toegang tot de vruchtbare vrouwtjes en kunnen zich dan tijdelijk bij een groep aansluiten. De vrouwtjes olifanten worden vanaf 12 jaar vruchtbaar en werpen rond het 14e levensjaar hun eerste jong (de draagtijd van een olifant is tussen de 18 en 22 maanden). Bij de olifant is de eerste 2 tot 4 jaar sprake van een voedselafhankelijkheid (de eerste 3 maanden moet het nog volledig gezoogd worden) en de eerste 10 – 16 jaar van een ‘sociale afhankelijkheid,’10 dit bij een levensloop van 60 jaar. Jonge olifanten in een groep worden de eerste jaren, behalve door de moeder, ook ondersteund door andere leden van de groep. Dit wordt allomothering genoemd. Bij jonge olifanten is er vooral in de eerste twee levensjaren sprake van een hoge mortaliteit – (gemiddeld 20%). Deze sterfte bij jonge olifanten wordt verminderd wanneer het aantal steunmoeders toeneemt. Van de jonge olifanten sterft 30% tijdens de eerste twee jaar wanneer er geen steunmoeders aanwezig zijn. Dit vermindert tot 10% als er meer dan 4 steunmoeders aanwezig zijn.11 Dikwijls zijn het de dochters van de moeders zelf die deze rol op zich nemen, wanneer ze tussen de 8 en 12 jaar oud zijn. Jonge olifanten hebben veel te leren om te kunnen overleven in hun omgeving. De sociale interactie in de groep speelt hierin een belangrijke rol. Ze doen al ervaring op met voedsel voordat ze echt kunnen eten. Ze plukken voedsel met hun slurf, rollen het in hun slurf op en stoppen het in hun bek. Ze gaan ook met hun slurf in de bek van andere olifanten en zo leren ze voedsel kennen wat ze zelf nog niet kunnen bemachtigen. Een kwart van de contacten met andere olifanten dan hun eigen moeder, hing bij de jonge olifanten samen met het onderzoeken van voedsel in de bek van hun oudere soortgenoten.12
4
Ook andere zaken, essentieel om zich voort te planten, worden geleerd door de contacten binnen de groep. Jonge vrouwtjes olifanten worden door mannetjes olifanten van alle leeftijden achterna gezeten wanneer ze vruchtbaar zijn geworden. Ze leren uit ervaring vooral in de buurt te blijven van de grote, bronstige olifanten. Ze worden daarbij geholpen door hun moeders die voordoen hoe je een vruchtbare houding aanneemt. Ze benaderen en ontwijken mannen. Hollen met hun dochter mee als die achterna wordt gezeten. En ze maken zelf post coïtale geluiden als een paring met hun dochter heeft plaatsgevonden. Tijdens de eerste bevalling worden de onervaren moeder olifanten bijgestaan door oudere, ervaren vrouwtjes. Ervaren moeders weten ook beter hun behoeftige, jonge zonen van melk te voorzien.13’ Zo gaat het wanneer er sprake is van ‘normale’ natuurlijke omstandigheden zoals in het Amboseli nationaal park aan de voet van de Kilimanjaro. Maar op veel andere plaatsen in Afrika, waar de groepsstructuur van de olifanten verstoord is door jagen, stropen en het verplaatsen van olifanten, kunnen ze een heel ander gedrag laten zien. Dat gaat van minder goede zorg voor de jongen, toegenomen onderlinge agressie en verstoord seksueel gedrag tot hogere sterftecijfers.14 Een zeer uitgesproken voorbeeld is de dood van 49 nijlpaarden in een nationaal park van Zuid Afrika. Onderzoek bracht aan het licht dat de dood veroorzaakt was door mannetjes olifanten. Zij zaten de nijlpaarden achterna, trachtten ermee te paren, en doodden ze uiteindelijk.15 Deze mannetjes waren op een leeftijd van 8 tot 10 jaar als ‘wees’ naar het park getransporteerd nadat hun oorspronkelijk groep in Kruger nationaal park, door selectief jagen was uitgedund. Zij werden op een vroegere leeftijd bronstig, rond de 18 jaar, dat is gemiddeld 10 jaar eerder dan bij mannetjes olifanten die opgroeien onder normale omstandigheden. De bronstijd hield ook langer aan dan normaal (3-5 maanden). De oorzaak lag in een ‘gebrek aan een stabiele stieren hiërarchie’16. De aanwezigheid van oudere mannen zorgt ervoor dat de seksuele en agressieve impulsen van jonge mannetjes olifanten in goede banen wordt geleid. De oplossing was dan ook 6 oudere mannetjes olifanten in het park te introduceren, waardoor de bronstijd van de jonge mannen verkort werd en het doodden van de nijlpaarden geheel uitbleef. Uit deze voorbeelden blijkt dat het ‘welzijn’ - en het gestoorde gedrag - van olifanten bepaald wordt door de wisselwerking tussen aanleg en omgeving. Dat geldt vanzelfsprekend niet alleen voor olifanten maar voor de hele levende natuur. In moderne termen spreken we genen x omgeving. In de geschiedenis van de biologie en psychologie, zien we altijd een pendelbeweging tussen aanleg en omgeving. In het verleden werd er niet van genen gesproken, maar van instinct of drift. Een dier (of mens) volgt zijn instinct. We zien dat dit maar ten dele waar is. Een jonge olifant heeft een instinct zich te voeden, maar ontwikkelt zijn vermogen voldoende eten (met zijn slurf) te verzamelen in interactie met zijn groepsgenoten. Jonge olifantenmannen hebben de drift om te paren, maar het gaat mis als ze hierin niet begeleid worden door oudere mannen. Zowel op biologisch niveau (te vroeg en te lang bronstig) als op gedragsmatig niveau (verkrachten en vermoorden van neushoorns).
5
Fascinerend is dat de wisselwerking tussen aanleg en omgeving op alle niveaus in de natuur terugkeert. Het zit op het niveau van de persoonlijke relatie: het pasgeboren kind dat in het eerste levensjaar een hechtingsrelatie met zijn ouders ontwikkelt. Het geslachtsrijp worden, waarbij het afhankelijk is van de omgeving hoe het seksuele leven uiteindelijk vorm krijgt. Tot op het niveau van de genen waar, afhankelijk van de omgeving, (erfelijke) coderingen ‘aan’ of ‘uit’ staan. De cultuur van mens en dier zit uitgekiend in elkaar is als het gaat om in het in goede banen leiden van wat in aanleg aanwezig is. Mannetjes olifanten die tussen de 9 en de 18 jaar uit hun groep van herkomst trekken en dan nog 10 jaar moeten ‘overbruggen’ voordat ze daadwerkelijk aan paren toekomen. Hoe zit dat bij de mensen? Wat hebben wij – in diverse culturen - al niet uitgedacht om het moment van geslachtsrijpheid bij mannen en vrouwen en het moment van daadwerkelijk paren ( vanuit het oogmerk van bevruchting) te overbruggen? Epigenetica De gedachte dat we geheel vanuit de aanleg de ontwikkeling van een wezen kunnen begrijpen, hebben we, halverwege de 19e eeuw te danken aan de monnik Gregor Mendel (1822-1884) , die de ontwikkeling van erwtenplanten bestudeerde aan de hand van erfelijke factoren die werden vastgelegd in de wetten van Mendel. In de tweede helft van de 20e eeuw ontstond bij een aantal biologen een genuanceerder inzicht over de invloed van aanleg én omgeving in de ontwikkeling – waarvoor de term epigenetica werd gekozen17. Een boeiende studie18 werd verricht door Ernst Hadorn en zijn medewerker naar de ontwikkeling van de Drosophila oftewel het fruitvliegje. Het onderzoek ging uit naar ‘imaginal disks’ dat is embryonaal weefselmateriaal van de fruitvlieg. Elke schijf ontwikkelt zich in een specifieke, volwassen structuur.19 Twee schijven voor iedere vleugel, twee voor een voelspriet en zo verder. Maar soms veranderde een schijf van de ene erfelijke aanleg in de andere. Men noemde dit transdeterminatie. Deze transdeterminatie was op zich weer aan bepaalde wetmatigheden verbonden: schijf A (bijvoorbeeld een vleugel) kon veranderen in schijf B (een poot) en een poot (B) kon veranderen in schijf C (een voelspriet) maar schijf A (vleugel) kon niet direct overgaan in schijf C (voelspriet). Enerzijds is er sprake van een sturing in de ontwikkeling vanuit een genetische aanleg; tegelijkertijd kunnen genen ‘aan’ of uit ‘staan’. Ze kunnen – afhankelijk van de plaats in het organisme – hun werk doen om, zoals bij het fruitvliegje, een vleugel te ontwikkelen of een poot. Het ‘aan’ en ‘uit’ zetten van de genen wordt ook geactiveerd vanuit de externe omgeving. Het opmerkelijke is dat deze veranderingen erfelijk zijn. De Oostenrijkse bioloog Paul Kammerer had dit inzicht al in de eerste helft van de 20e eeuw ontwikkeld.. Deze ontdekking leidde echter tot zijn tragische zelfmoord nadat een collega hem in het gezaghebbende tijdschrift Nature van fraude had beschuldigd.20 Kammerer deed onderzoek naar de vroedmeesterpad, de Alytes obstetricans. Soortgenoten van deze pad die in het water leven hebben zwarte kussentjes op hun voorpoten. Ze zorgen bij het mannetje voor grip als hij het vrouwtje in het water bestijgt. Kammerer zette de landvariant (zonder kussentjes) in een heel droog hok, met enkel een waterpoel als verfrissende vluchtplaats.
6
De landpadden leefde noodgedwongen in het water – en in het water werd ook gepaard en de eitjes bevrucht. Wat er aan nakomelingen uit voortkwam: ze hadden allemaal een voorkeur voor een leven in water, maar nog opmerkelijker: vanaf de derde generatie ontwikkelden zij de zwarte kussentjes die hun watersoortgenoten al hadden. Kammerer werd er echter van beschuldigd de poten zelf bijgekleurd te hebben met Oost-Indische inkt, wat leidde tot zijn zelfmoord. Het was in een tijd (die pas de laatste decennia begint te keren) dat men niet geloofde in het overerven van verworven eigenschappen. Pimpelmeesjes die flessen melk leren open maken geven die geleerde eigenschap niet aan hun jongen door, zo leerde Darwin (1809-1882). Als er in een bepaalde omgeving meer pimpelmeesjes met deze eigenschap zijn, komt het omdat zij die deze vaardigheid van ‘nature ’ (in aanleg) hebben en dat is de soort die overleeft. Tegenover Darwin stond Lamarck (1744-1829) die wel in het overerven van aangeleerde eigenschappen geloofde. Giraffen die naar de hoge blaadjes in de boom reiken brengen een nageslacht met langere nekken voort. Dat is dus niet het geval. Maar veel onderzoek in de laatste decennia heeft aangetoond dat invloeden vanuit de omgeving bij planten, dieren en mensen in de volgende generaties kunnen worden meegenomen. Dat is wat we nu epigenetica noemen. Dat gaat volgens een proces dat DNA-methylatie wordt genoemd. Een groep van atomen (een methylgroep) wordt aan een DNA wordt ‘geplakt’ waardoor de DNA code op bepaalde plaatsen niet meer kan worden afgelezen. Hierdoor worden genen feitelijk uitgezet. We erven niet alleen het ‘kale DNA’21 van onze ouders maar ook, vooral via de eicel, het epigenetisch materiaal dat daaraan vastgeplakt zit. Als zoon zullen we niet de extra spieren van vader overerven die hij in zijn adolescentie door fysieke inspanning heeft bij gekweekt, maar zijn vermogen om ons een hand te geven in spannende situaties voortgekomen uit het gedrag van zijn grootvader, kan zich wel in het bijkomstig erfelijk materiaal ophouden. Onderzoek heeft inmiddels aangetoond dat de omgeving epigenetische veranderingen bij mensen, dieren en planten kan aanbrengen. Niet alleen bij de eerste generatie maar mogelijk wordt dit voortgezet tot in de tweede, derde generatie.22 De zorg van de ‘ouders’ lijkt hierbij een sleutelrol te vervullen. Michael Meaney toonde aan dat ratten die opgroeien bij een moeder die haar jongen tijdens het melk geven meer likt en verzorgt, op latere leeftijd in stresssituaties minder angstige reacties vertonen en minder hormonale (stress) reacties.23 Dat effect blijft behouden als een veelvuldig likkende moeder de zorg overneemt van de kinderen van een weinig likkend moeder. De pleegmoeder lijkt – in deze studie - dus van meer invloed te zijn dan de biologische moeder. Deze effecten zijn vast te stellen tot op het niveau van de genetische expressie. In het geval van de veelvuldig likkende moeders, vindt er in de eerste week na de geboorte een demethylatie plaats van bepaalde hersengebieden bij jongen – en blijkbaar gaat het hier om een kritische week, want in de tweede week na de geboorte valt er geen effect meer waar te nemen tussen veel of weinig likken bij de twee groepen moeders.24
7
De wijze waarop een ouder zijn ‘opvoedende’ rol uitoefent – beïnvloedt de genetische expressie (op latere leeftijd) van het jong, bijvoorbeeld hoe deze zelf de opvoedende taak uitvoert. Ouders worden daardoor een bemiddelaar tussen de jongen (hun nakomelingen) en de omgeving. Een algemene wet lijkt te zijn dat tekorten of stress in de omgeving leiden tot verminderde investering van de ouders in hun nakomelingen.25 Wanneer de moeder ratten, die normaal gesproken hun jongen veel likken tijdens de zwangerschap veel stress ervaren, likken ze hun jongen minder – terwijl het gedrag van de weinig likkende moeders niet verandert. Ook bij mensen weten we dat wanneer bij ouders meer sprake is van armoede en stress, de kwaliteit van de opvoedingsrelatie achteruit lijkt te gaan. De interessante vraag is: heeft het veranderde gedrag van de ouder, dat uiteindelijk leidt tot een andere genetische expressie bij het kind, een functie – of heeft een jong dat opgroeit bij een ouder in armoedige of stressvolle omstandigheden gewoon de pech het met een minder goede opvoeding te moeten doen? Michel Meaney stelt dat hier het verschil om de hoek komt tussen biologie en psychologie. Een psycholoog kijkt op de eerst plaats naar de welvarende ontwikkeling van het individu. Voor een bioloog gaat het om de welvarende ontwikkeling van het nageslacht. Een kind dat onder stressvolle omstandigheden door een ouder met minder warmte en liefde is opgevoed, zou zich later in het leven wel eens beter staande kunnen houden, dan een kind dat wel al die liefde en aandacht heeft gehad. Een grote stressgevoeligheid (meer angst en meer hormonale reacties) geldt in de psychologie als een voorspeller van chronische ziektes. Daartegenover zorgt die grotere stressgevoeligheid ook voor een gezonde lichamelijke reactie wanneer het individu leeft onder armoedige omstandigheden met verhoogde kans op infecties. Ratten die in de eerste week na hun geboorte veelvuldig zijn gelikt door hun moeder, vertonen betere prestatie op leren en geheugen. Het leren van ratten die in de eerste week door hun moeder veel minder gelikt zijn, verbetert echter aanzienlijk als de stress toeneemt in de omgeving waar zij hun taken moeten uitvoeren. Het lijkt er dus op dat ouders hun jongen direct kunnen beïnvloeden – tot op het niveau van de genen, zodat deze zich aanpassen aan veranderende omstandigheden. Verandering via de epigenetica (nogmaals simpel gezegd: het aan en uitzetten van bepaalde genen) gaat veel sneller dan via het proces van natuurlijke selectie. Bovendien verandert er niets aan de genetische basisuitrusting. Als je bepaalde genen weer nodig hebt – omdat er meer voedsel of minder gevaar is in de omgeving – dan worden de genen door het gedrag van de ouders gewoon weer ‘aangezet’. “Er is geen universeel, ‘ideaal’ fenotype,’ stelt Meany.26 Met welke eigenschappen een individu het best voor de dag komt, hangt altijd af van de omgeving, en informatie over de omgeving wordt bemiddeld door de wijze van opvoeden.
8
Adolescenten die in wijken opgroeien die zich kenmerken door veel armoede en een hoge criminaliteit, hebben baat bij een verhoogde emotionele kwetsbaarheid. Verlegenheid, terughoudendheid in contact verhoogt de kans op overleving in deze milieus. Eenzelfde profiel is ook een voorspeller van depressies – maar dat is van later zorg zal de bioloog zeggen. Opvoedingsstijlen die deze terughoudendheid aanleren zijn onder die moeilijke omstandigheden wellicht beter dan de algemene geaccepteerde opvoeding die een kind open en mondig laat zijn. Zoals er dus geen sprake is van een ideale verschijningsvorm van het individu, bestaat er ook niet een ideale opvoedingsstijl. En we moeten voorzichtig zijn mensen in andere leefomstandigheden onze opvoedingsmethoden op te leggen . Protestante opvoeding Verleggen we ons perspectief eens naar een heel andere periode in de geschiedenis, het protestante Amerika in de 17e en 18e en begin 19e eeuw, dan zien we dat binnen deze protestante cultuur op heel verschillende wijze de opvoeding van de kinderen ter hand werd genomen. Deze vroege Amerikaanse cultuur is terug te voeren op de komst van de puriteinen van Engeland naar New England met name vanaf 1630. Drie wijzen van opvoeding zijn volgens de historicus Philip Greven te onderscheiden die terug te voeren zijn op de gedachte hoe het ‘zelf’ van een kind ontwikkeld moest worden27. In de strikte evangelische opvoeding ging men ervan uit dat kinderen voor hun ouders en God een intense ‘liefde en vrees’ aangeleerd moeten worden. Het ‘zelf’ van het kind moest volledig onderworpen worden aan ouders en God. Hier vinden we de typische contouren van het ‘kerngezin’ - het strikte evangelische gezin bestond alleen uit vader, moeder en de kinderen – zodat de ouders ook de exclusieve controle over hun kinderen konden uitoefenen. De emigratie, ook weer in Amerika zelf, paste uitstekend hierin, waarin de banden met de omgeving telkens weer werden verbroken en het gezin er alleen voor stond. In de gematigde protestante gezinnen ging het bij de opvoeding niet zozeer om ‘liefde en vrees’ maar ‘liefde en gehoorzaamheid.’ De mens was van nature zondig, maar de redelijkheid moest de emoties in goede banen weten te leiden. De wil van het kind moest niet gebroken worden, maar in de goede richting worden gebogen (wat uiteindelijk dan toch tot hetzelfde resultaat zou leiden – de onderworpenheid van het kind aan de ouder). In deze families was het sociale netwerk wel belangrijk: grootouders en andere familieleden woonden in de buurt of zelf in huis. Het kind voelde zich verbonden en leerde (voor iedereen op een andere manier) respect te hebben voor de mensen in zijn omgeving. De derde wijze van opvoeden in het protestante Amerika, hing samen met de opkomst van rijke, machtiger families met een speciale positie in de samenleving.
9
Ideeën rond de opvoeding waren sterk verwant aan de gematigde stroom maar daarnaast was er sprake van veel meer affectie binnen de familie zelf. Kinderen werd geleerd ‘liefde en respect’ te hebben. Huiselijkheid en intimiteit binnen de familiekring werd van grote waarde geacht. Voor de evangelisch en gematigde buitenwereld kwam deze houding als het ‘verwennen’ van de kinderen over, waar niets goed uit voort kon komen. Maar deze mensen uit betere kringen zagen hun kinderen te graag, hadden teveel plezier in het eigengereide gedrag van hun kinderen om hun daarom af te straffen. Calvijn en de afgrond In Calvijn zijn theologie nam het beeld van de vader – God als de vader – een zeer belangrijke plaats in. Geen al te gemakkelijke vader overigens, haast ongenaakbaar, onbereikbaar, bij wie we dan toch moesten vertrouwen op zijn eindeloze liefde. Preserved Smith, een historicus die zich intensief met het tijdperk van de reformatie heeft bezig gehouden, zegt, “De God van Calvijn mag dan een tyran zijn, om te kopen is hij in ieder geval niet.”28 Calvijn zelf beschrijft God als de vader in zijn Institutie op de volgende wijze: Daarom noemt Hij zichzelf onze Vader, en wil zo door ons genoemd worden: door de zo grote liefelijkheid van deze naam ons bevrijdend van alle gebrek aan vertrouwen, daar nergens elders een grotere genegenheid der 29 liefde kan gevonden worden dan in een vader.
Het is opmerkelijk hoe weinig aandacht de afkomst van Calvijn uit zijn eigen gezin heeft gekregen.30 Hij is geboren 10 juli 1509 te Noyon als de jongste van 4 (dan wel 5 ) kinderen. Zijn moeder overleed 4 of 5 jaar na de geboorte van de kleine Calvijn. Vader hertrouwde snel en stuurde niet lang daarna Calvijn naar een gegoede familie voor verdere opvoeding en onderwijs. In zijn werk is bij Calvijn altijd een thema geweest zonder ‘thuis’ te zijn – het gaat niet om dit leven maar om wat komen gaat. Hij heeft een theologie gemaakt voor alle duizenden en duizenden protestante emigranten en vluchtelingen in die tijd, zonder vaderland – in het geval van Calvijn spreken we wellicht beter, van een gebrek aan een moederland, hoewel o0k hij gedwongen is zijn vaderland te ontvluchten (om zich uiteindelijk in Zwitserland, Geneve te vestigen.) In zoverre we kunnen nagaan had Calvijn weinig op met zijn vader. Vader was altijd van plan geweest zijn zoon tot priester op te laten leiden. Maar toen hij erachter kwam dat de studie rechten in het latere leven lucratiever zou zijn, liet hij zijn zoon van studie veranderen. De dood van zijn vader leek maar weinig indruk op Calvijn te maken. Een belangrijk begrip voor Calvijn, waardoor we meer over zijn psychologie kunnen leren, was abyss.31 Abyss, abyssus, afgrond stond voor de Grieken voor chaos tegenover orde. De afwezigheid van vorm en betekenis, het grote niets. De tijd dat de wereld nog ‘woest en ledig’ was en ‘duisternis over de afgrond lag’.32 Calvijn ontleende vooral betekenis aan de term uit de passage Lukas 8:32.33 Jezus stond op het punt demonen te bevelen uit een bezeten man weg te gaan, toen ze hem smeekten hen niet naar de onderwereld (abyssus) te laten gaan. Liever namen ze hun intrek in een kudde varkens, waarmee zij in een meer verdronken.
10
Sterven of afdalen in de onderwereld betekent in de Bijbel een vervreemding tegenover God. Zich in een depressie bevinden door het oordeel van God. De onderwereld in het Nieuwe Testament is niet een plaats, maar een conditie – het beschrijft de toestand van de mens in uiterste ellende, tegenover God blootgesteld aan zijn wraak en veroordeeld tot verbanning.34 Het ervaren van deze afgrond, een wereld zonder betekenis, enkel chaos en destructie, kan heel goed een thema in Calvijn zijn leven geweest zijn. Het was zeker een thema in zijn tijd. Duizenden protestanten waren op de vlucht en werden vervolgd. Genève verdubbelde bijvoorbeeld tussen 1550 en 1560 van inwoneraantal voornamelijk door de komst van protestante vluchtelingen. Dat een theologisch thema een psychologisch antecedent heeft, doet niets aan de theologische waarde of religieuze betekenis van dat thema af. Integendeel: het wordt daardoor pas van vlees en bloed, echt menselijk. Ieder mens kent de ervaring van heimwee naar een verloren land. Bij Calvijn zal bewust of onbewust het verlies van zijn moeder op jonge leeftijd zeker meegespeeld hebben. Voordat de predestinatie, de passieve leer van de uitverkiezing, tot een taai dogma binnen het calvinisme werd, was het in de laatste jaren van het leven van Calvijn, een troostende gedachte voor hem en zijn tijdsgenoten. Het Bijbels thema ‘een vreemdeling zijn in een vreemd land,35 de roeping van Abram zijn vaderland te verlaten’,36 was voor Calvijn een herkenbaar thema, “het is heel zwaar om ver van zijn vaderland te moeten leven,”37 liet hij zich eens ontvallen. Het geloof in een God, die met zijn volk op de vlucht door de woestijn meetrekt, is dan niet dat van een 38 verlammende predestinatie, maar van een God die zijn hand altijd uitstrekt’.
Dames en heren, beste Henk. Deze lezing heeft ons op een aantal onverwachte plaatsen gebracht, langs altijd niet voor de hand liggende wegen. Wie wil vliegvissen moet de nodige klauterpartijen uitvoeren. Wat deze lezing nu allemaal met mijn collega te maken heeft – ga ik verder niet uitleggen. Henk heb ik in de afgelopen 10 jaar als een mens leren kennen die maar weinig in directe bewoordingen spreekt over zijn persoonlijk en zijn religieus leven. Tegelijkertijd is het voor mij heel duidelijk dat ze van grote invloed zijn op zijn doen en laten. En dat doen en laten van Henk is indrukwekkend, en dan kan ik alleen maar oordelen over de afgelopen 10 jaar, waar hij als een rustig baken altijd op de achtergrond als de continue bestuurder van Zeeuwse Gronden aanwezig is geweest. Over zijn religie kan ik alleen maar zeggen dat hij aan zijn calvinistische overtuiging een geheel eigen invulling heeft gegeven, net zoals Calvijn zelf zou ik haast zeggen – en dat hij altijd met liefde over zijn vader heeft gesproken, speciaal daar waar het ging om diens liefde voor de natuur. Het is mijn stellige overtuiging dat er niet alleen tussen vliegvissen en religie, maar ook tussen biologie en psychologie, theologie en persoonlijke levenservaringen – en eigenlijk alle andere zaken in het leven die zich altijd laten samenvatten in woorden van gemis en verlangen, geen duidelijke scheidslijn bestaat.
11
Noten 1
e
Calvijn, J. (1956) Institutie. Uit het latijn vertaald door Dr. A. Sizoo. (3 druk). Delft: Meinema. Citaat: Boek I, hoofdstuk V, 2. 2 Baar, M, de (2009) Calvijnjaar aangrijpen om mythes rond Calvijn door te prikken. Nieuwsbericht Rijksuniversiteit Groningen 3 MacLean, N. (1989) [1976] A river runs through it: Pennyroyal Press. 4 Jesaja 49:15 5 Deuterononium 1:31 6 Bradshaw, G. & Schore, A. (2007) How elephants are opening doors: Developmental neuroethology, attachment and social context. Ethology, 113, 426-436. ‘Inheritance and experience are intertwined and parental care is revealed as a critical agent.’ (p. 429) 7 Mitchell, D., Koleszar, S. & Scopatz, R. (1984) Arousal and T-maze choice behaviour in mice. A convergent paradigm for neophobia constructs and optimal arousal theory. Learning and Motivation, 15, 287-301. Mtchel, D., Osborne, E., O’Boyle, M. (1985) Habituation under stress: shocked mice show nonassociative learning in a T-maze. Behavioral and Neural Biology, 43, 212-217 Geciteerd in Van der Kolk, B, (2014) p. 31 8 Van der Kolk, B. (2014) The body keeps the score. London: Allen Lane. p. 31 9 Lee, P. (1987) Allomothering among African elephants. Animal Behavior, 35, 278-291. 10 Lee, P. & Moss, C. (1999) The social context for learning and behavioural development among wild African elephants. In: H. Box & K. Gibson (eds) Mammalian social learning. Cambridge: University Press. pp 102- 125. 11 Lee, P. (1987) 12 Lee, P. & Moss, C. (1999) 13 Idem 14 Bradshaw, G. & Schore, A. (2007) How elephants are opening doors: Developmental neuroethology, attachment and social context. Ethology, 113, 426-436. 15 Slotow, R. & Van Dijk, G. (2001) Role of deliquent young “orphan” male elephants in high mortality of white rhinoceros in Pilanesberg National Park, South Africa. Koedoe, 44, 85-94. 16 Slotow, R. & Van Dijk, G. (2001), p. 92 17 Holliday, R. (2006) Epigenetics .A historical overview. Epigenetics,1, 76-80. 18 Ursprung, H. & Noöthiger, R. (eds) (1972) The biology of imaginal disks. Berlin: Springer-Verlag 19 Holliday, R. (2006) 20 Nieuwstadt, M. van (2009) Zelfmoord van eerste epigeneticus. NRC Handelsblad zaterdag 5 september. 21 Argelo, S. (2009) Zelfmoord van eerste epigeneticus (3). NRC Handelsblad zaterdag 19 september. 22 Voormolen, S. (2015) Hoe cellen met gelijk DNA toch anders zijn. NRC Handelsblad vrijdag 19 februari. 23 Meaney, M. (2010) Epigenetics and the biological definition of gene x environment interactions. Child Development, 81, 41-79 24 Meaney, M. (2010) p. 59. 25 Meaney, M. (2010), p. 63. 26 Idem, p. 67 27 Greven, P. (1977) The protestant temperament. Pattern of child-rearing, religious experience and the self in early America. New York: Alfred Knopf. 28 Geciteerd in: Gerrish, B (1993) Grace & Gratitude. The eucharistic theology of John Calvin. Edinburgh: T&T Clark. (p. 22). Oorspronkelijk in: Smith, P. (1920) The age of reformation. New York: Henry Holt. p. 746 29 e Calvijn, J. (1956) Institutie. Uit het latijn vertaald door Dr. A. Sizoo. (3 druk). Delft: Meinema. Citaat: Boek III, hoofdstuk XX, 36. 30 Bouwsma, W. (1989) John Calvin. A sixteenth century portrait. Oxford: Oxford University Press. 31 Bouwsma, W. (1989) John Calvin, p. 46. 32 Genesis 1:2. 33 Oberman, H. (1991) Initia Calvini: The matrix of Calvin’s Reformation. Amsterdam: Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. p. 126 34 Oberman, H. (1991) Initia Calvini p. 128 - 129 35 Mozes bij de geboorte van zijn zoon Gersom, Exodus 2:22. 36 Genesis 12: 1, ‘Trek weg uit je land, verlaat je familie 37 Geciteerd in Oberman, H. (1991) Initia Calvini p. 147 38 Idem.
12