HET HUWELIJK GECORRIGEERD WETGEVING EN RECHTSPRAAK IN ROTTERDAM, 1550-1700')
DOOR M.P.C. VAN DER HEIJDEN
Het was in 1623 dat de Rotterdammer Huijbert Jans, soldaat van beroep en gehuwd man, zijn zinnen had gezet op een jong meisje. Hij schreef haar brieven vol vleiende woorden, erger nog, hij beloofde haar te trouwen en verzekerde haar dat hij een 'vrij persoon' was. Het meisje ging overstag en hiermee was hun overspel een feit. Vooral vervelend voor de vrouw van Huijbert zou men denken, maar in het Holland van de zeventiende eeuw speelden ernstiger zaken mee dan de gevoelens van een bedrogen vrouw. Overspel werd namelijk als ernstig delict gezien en beide overspelers hing een straf boven het hoofd van 50 jaar verbanning uit Holland en West-Friesland. De zaak kwam inderdaad voor de schepenrechtbank en Huijbert werd op 23 september veroordeeld tot een verbanningsstraf van 29 jaar.^) Dit artikel handelt over allerlei gedragingen op het gebied van het huwelijk, die strafbaar waren gesteld gedurende de periode 1550-1700 in Rotterdam. Hierbij zijn niet alleen de zaken betrokken die tijdens een huwelijk speelden, maar ook overtredingen die vóór het huwelijk plaatsvonden, zoals voorechtelijke sexualiteit, het verbreken van trouwbeloften en ongehuwd samenwonen. De bedoeling is om te kijken naar wet- en regelgeving rondom het huwelijk enerzijds en de vervolging van verboden gedragingen in de praktijk anderzijds. In het eerste gedeelte van dit stuk zullen wetgeving en regels op het huwelijksgebied aan de orde komen. In het tweede gedeelte wordt ingegaan op de rechtspraktijk zoals die bestond in Rotterdam tussen 1550 en 1700. Een beeld van die rechtspraktijk kan worden neergezet op basis van de vele vonnissen, verhoren en getuigenissen die bewaard zijn gebleven in het Oud Rechterlijk Archief van Rotterdam.^) Tot 1570 bestond er geen algemeen geldende strafwetgeving voor 191
de Nederlanden. Koning Philips II bracht daar verandering in toen hij in 1570 de zogenaamde O/mZ/ie/e Orcfofl/?aw//e/7 invoerde. Deze CW/w/'/ie/e O/*<^oA7A7öA7//è>7 bevatten voorschriften over straffen en het gebruik van tortuur bij verdachten. Daarnaast stonden er regels in opgesteld die betrekking hadden op het huwelijk en werden overspel en ongehuwd samenwonen (concubinaat) strafbaar gesteld. Alhoewel de Pacificatie van Gent in 1576 de ordonnanties verwierp - de opsteller was immers de vijand - bleven zij waarschijnlijk invloed houden in de Republiek. Dit kwam enerzijds doordat de ordonnantie was gebaseerd op ongeschreven regels die in de Nederlanden bestonden en anderzijds doordat zij was opgesteld in nauwe samenwerking met Hollandse juristen/) Belangrijker dan de door Philips II ingevoerde wetgeving was de door de Staten van Holland opgestelde Po//7/eAre O/Y/oA7/7tfA?//e in 1580. Hierin werd bepaald dat ieder paar zich moest melden bij de magistraat of predikant van haar woonplaats alvorens te kunnen trouwen. De namen van het aanstaande paar zouden drie achtereenvolgende zondagen afgekondigd worden, zodat ouders, familie, vrienden en andere betrokkenen eventuele bezwaren konden inbrengen. Bleken er geen bezwaren te zijn, dan kon het huwelijk plaatsvinden in de kerk of het stadhuis. Belangrijk was vooral dat door deze regel het huwelijk in de openbaarheid werd gebracht.^) Deze afkondiging van de huwelijkse geboden was al in 1535 door de katholieke kerk ingesteld, maar als een paar dit voorschrift negeerde, werd het huwelijk niet ongeldig verklaard. Wel konden overtreders bestrafd worden met excommunicatie, maar het was in de katholieke kerk niet ongebruikelijk dat men uitsluiting kon voorkomen door de zonde van een illegaal huwelijk af te kopen. Het spreekt voor zich dat deze regels veel verwarring schiepen. De wereldlijke overheid maakte bezwaar, vooral omdat deze onduidelijkheid clandestiene huwelijken tot gevolg kon hebben. Jonge paren konden immers allerlei bepalingen rond verboden graden van bloedverwantschap en de ouderlijke toestemming negeren.^) Met de komst van de Reformatie in de Nederlanden veranderde een aantal zaken rond het huwelijk fundamenteel. Vanaf de twaalfde eeuw hadden theologen het spirituele en sacramentele karakter van het huwelijk benadrukt. Het huwelijk werd door de katholieke kerk als sacrament beschouwd en huwelijkse aangelegenheden werden als kerkelijke zaken gezien. Dit betekende dat het merendeel van zaken dat speelde rond het huwelijk door de kerk 192
52. 77te/pagma van /ie/ öoeA: Huwelyck van Jacob Ca/5
werden afgehandeld. Alleen zaken die bij de wet strafbaar waren gesteld, werden door de wereldlijke overheid aangepakt. De hervormers daarentegen zagen het huwelijk niet als sacrament maar als wereldlijke en publieke zaak.^) De invloed van de gereformeerde kerk kon zich in de Nederlanden verbreiden toen in 1566 landvoogdes Margareta van Parma de gereformeerde religie toestond. Alhoewel bijna de helft van de Nederlandse bevolking katholiek bleef, werd de gereformeerde kerk na 1572 de dominante religie van de Nederlanden, vooral in het gewest Holland. Aangezien de gereformeerden het huwelijk als wereldlijke zaak zagen, werd de seculiere overheid als verantwoordelijke gezien voor huwelijkskwesties. Wet- en regelgeving rond het huwelijk werden hierdoor in principe een taak van de overheden en niet meer, zoals gebruikelijk was geweest, van de kerk. Alhoewel de hervormers het huwelijk als wereldlijk bestempelden, werd het nog steeds als een goddelijk instituut gezien. Het huwelijk bleef hiermee een zorg voor de gereformeerde kerk en haar predikanten.®) De visie van de gereformeerden op het huwelijk had een aantal veranderingen tot gevolg. Een eerste belangrijke verandering betrof het doel van het huwelijk. Terwijl onder het katholieke gezag voortplanting als belangrijkste functie van het huwelijk werd gezien, legden de hervormers de nadruk op de huwelijkse liefde. Liefde en kameraadschap werden als de belangrijkste pijlers gezien waarop een huwelijk rustte.^) De tweede belangrijke verandering gold het belang van de ouderlijke toestemming. De gereformeerde kerk bestempelde het ouderlijk gezag als een goddelijk gezag en als gevolg daarvan moesten jongeren de volledige toestemming van hun ouders winnen bij een huwelijk. Dit betekende tevens dat alleen trouwbeloften gegeven met ouderlijk consent als geldig werden beschouwd. In tegenstelling tot de canonieke wetgeving werden onder gereformeerd gezag huwelijken zonder toestemming als ongeldig verklaard. In principe moesten alle jongeren het consent van hun ouders kunnen vertonen, maar een absolute noodzaak was het voor minderjarige kinderen (jongens onder 25 en meisjes onder 20 jaar). Meerderjarige kinderen konden bij weigering van ouders of voogden een beroep doen op de kerkeraad.^) Ten slotte veranderden de hervormers de regels rondom de scheiding van echtparen. Onder canoniek gezag was het huwelijk onverbrekelijk geweest, tenzij een van de echtelieden overleed. 194
Aangezien de katholieke kerk wet- en regelgeving had bepaald, kon zij de echtscheiding volledig verbieden. De enige scheiding die zij toestond, was die van tafel en bed, de zogenaamde üf/vo/7/wra <7«otföf ^/zorwra. De scheiding van tafel en bed was beperkt; het echtpaar mocht in gescheiden huishoudingen leven, maar de huwelijksband werd niet verbroken. Na de Reformatie werden de scheidingsmogelijkheden uitgebreid. Naast de scheiding van tafel en bed werd de echtscheiding toegestaan. Uiteraard waren er strenge voorwaarden verbonden aan dit recht tot echtscheiding. Alleen in geval van bewezen overspel of bij kwaadwillige verlating van één van de partners kon een echtscheiding worden toegestaan. Daarnaast kreeg alleen de onschuldige partij toestemming om na de echtscheiding te hertrouwen. Aangezien alle huwelijkswetgeving tot de verantwoordelijkheid van de wereldlijke overheid behoorde, werden scheiding van tafel en bed, echtscheiding en de toestemming om te hertrouwen door de rechtbank afgehandeld.^) Alhoewel een aantal zaken op het huwelijksgebied onder invloed van de Reformatie veranderde, bleven de meeste regels bestaan. Tenzij katholieke bepalingen afweken van de Heilige Schrift, namen de hervormers de bestaande canonieke regels over. Zo konden trouwbeloften verbroken worden met wederzijdse toestemming of doordat een van partijen geldige redenen aanvoerde voor de eenzijdige verbreking. Onkuisheid, gekte, onverzoenlijke haat, ongeneeslijke ziektes, kreupelheid of minderjarigheid konden alle worden aangevoerd om een belofte te verbreken. Deze regel bleef na de Reformatie bestaan, met dit verschil dat illegale verbrekingen meer consequenties hadden. In het geval dat onware of ongeldige redenen naar voren waren gebracht, kon men verplicht worden te trouwen. Een eenmaal gegeven trouwbelofte was in beginsel bindend. Ook de door het canonieke recht opgestelde verboden graden van bloedverwantschap bleven in tact. De Po////e&e O/Yfort/7tfA2//e van 1580 bevestigde zelfs de regels voor verboden graden. Dispensatie kon worden aangevraagd, maar in deze zaken wonnen de overheden eerst advies in van gereformeerde theologen.^) Zoals vermeld werd het huwelijk voortaan gezien als primair wereldlijke zaak. Het werd dus de taak van de seculiere overheid om wet- en regelgeving op te stellen en afwijkende gedragingen op het huwelijksgebied te corrigeren. Dit hield in dat overtreders van de huwelijkswetten via het strafrecht werden aangepakt. Dit betekende niet dat de gereformeerde kerk zich in het geheel niet meer 195
bemoeide met het huwelijk. Officieel was het huwelijk het terrein geworden van de overheid, maar in de praktijk bleef de gereformeerde kerk het als haar taak zien om het huwelijksleven van haar lidmaten te bewaken.
Schout, schepenen en burgemeesters vormden in Rotterdam de magistraat en werden de //eere/7 VÖW cfe We//7 genoemd. Vanaf 1550 maakte dit college keuren, hetgeen inhield dat het verordeningen kon vaststellen. Deze werden bekendgemaakt door voorlezing vanaf het bordes op het stadhuis en door het ophangen van gedrukte teksten op borden. Een voorbeeld hiervan zijn de keuren op de /fowwW//cxs'c7?e /?/*oc/tfWütf/e/7, die (naar aanleiding van de Politieke Ordonnantie) de afkondiging van de geboden op drie achtereenvolgende zondagen verplicht stelde.^) De /Zeeree va/7 afe We//? waren niet alleen verantwoordelijk voor het opstellen van stedelijke verordeningen maar ook voor de navolging daarvan. De berechting van strafzaken of de criminele rechtspraak was voorbehouden aan schout en schepenen. De schout was rechtsvorderaar en fungeerde als officier van justitie. De schepenen bepaalden de vonnissen en vergaderden over de eisen van de schout zonder zijn aanwezigheid.'^ //wwe///A:se ztf£efl voor öfe rec/z/oflw/: />7 7?o//erflftfm, 7550-7700 Tijdens de periode 1550-1700 werden in totaal 528 zaken, die op enigerlei wijze betrekking hadden op het huwelijk, door de schepenrechtbank behandeld. Een heel scala van gedragingen kon leiden tot een rechtszaak, zowel binnen als buiten het huwelijk spelende zaken. De hier betrokken zaken betreffen dus niet alleen overtredingen die strikt het huwelijk betroffen, maar ook alle vormen van sexualiteit die verboden waren. Voor de overzichtelijkheid is hier onderscheid gemaakt tussen de voorhuwelijkse en huwelijkse gevallen. Onder voorhuwelijkse overtredingen vallen voorechtelijke sexualiteit, ongehuwd samenwonen, het voortbrengen van onwettige kinderen en onwettige handelingen rond de trouwbelofte. Huwelijkse overtredingen betroffen zaken zoals overspel, verlating, bigamie, mishandeling en huwelijksgeschillen. Koor/7w we///A:se Het mag geen verbazing wekken dat tot het einde van de zestiende 196
eeuw praktisch geen zaken op het huwelijksgebied door de schepenrechtbank werden behandeld. Het huwelijk was tot die tijd immers een kerkelijke aangelegenheid. De enkele zaken die voorkwamen, betroffen overspel, verlating en mishandeling. Pas rond 1600 kwamen de eerste voorhuwelijkse zaken bij de schepenrechtbank terecht. Gedurende de periode 1600-1700 kwamen er in totaal 223 zaken voor de rechtbank die te maken hadden met voorhuwelijkse aangelegenheden.
In meer dan driekwart van de gevallen (77.5%) ging het om voorechtelijke sexualiteit en ongehuwd samenwonen, door de schepenen respectievelijk 'vleschelijcke conversatie' en 'concubinaat' genoemd. Soms ging het om een eenmalige gebeurtenis, zoals in het geval van Janne Laurens. Haar werd in 1658 de stad ontzegd omdat zij met een man uit Vlissingen naar bed was geweest.^) Veel vaker bleken de veroordeelde personen een langdurige sexuele relatie met elkaar te hebben, waarbij vooral bij vrouwen de verwachting bestond binnen afzienbare tijd te trouwen. Zo had de 21jarige Catalijne Heijndrix zich laten verleiden door Jacob Jans en verklaarde tijdens het verhoor geloofd te hebben dat hij haar zou trouwen. Jacob kwam zijn belofte niet na en was onvindbaar, terwijl Catalijne 12 jaar uit Rotterdam werd verbannen.^) Zodra meisjes bewijs konden vertonen van de vermeende trouwbelofte namen de schepenen een meer tolerante houding aan. Bewijzen konden bestaan uit getuigenissen van familie, buren en vrienden, maar ook uit een geschonken ring, geld of een zogenaamde 'trouwpenning'. Janneke Claes, bijvoorbeeld, had twee nachten geslapen bij een matroos uit Bremen, nadat hij haar een ring had gegeven op belofte van trouw. Hij verliet haar, maar aangezien zij met de ring de gedane trouwbelofte kon bewijzen, werd Janneke niet veroordeeld.^) De kans op een veroordeling was niet het enige dat hierbij een rol speelde, want vooral voor vrouwen was het behouden van de eer van cruciaal belang. Uit Rotterdamse tuchtzaken van de gereformeerde kerkeraad blijkt dat vele meisjes meer belang hechtten aan het verlies van hun eer dan aan het vertrek van hun verloofde.^) Ook Herman Roodenburg concludeert, in zijn onderzoek naar de Amsterdamse kerkeraad, dat het behoud van eer bij voorechtelijke sexualiteit een belangrijke kwestie was voor vrouwen.^) Sommige veroordeelden bleken al jaren met elkaar samen te wo197
nen en een leven te leiden als gewoon gehuwd stel. Lienen Fransen en Niesgen Egberts deelden al 22 jaar een huishouding en verklaarden tijdens de verhoren dat ze de intentie hadden om te trouwen. Aangezien de twee hun kost verdienden met een bordeel hechtten de schepenen weinig geloof aan hun verhaal en werden ze in 1609 veroordeeld tot een verbanning van tien jaar.^) Minder scherpe reacties kwamen er wanneer de schepenen overtuigd waren van de oprechtheid van de verklaringen. Het is duidelijk dat bij de rechtszaak nauwkeurig werd gelet op het waarheidsgehalte van de verklaringen en veelal werd bekeken in hoeverre gedaagden schuldig waren aan de overtreding. Lijsbeth Thomas, bijvoorbeeld, was op goed vertrouwen met Jan Raedt gaan samenwonen, omdat hij beloofd had haar te trouwen. De schout greep in en de schepenen geboden Jan met Lijsbeth te trouwen.^) Het was niet ongebruikelijk dat de schepenen één van de partijen ondersteunden bij rechtszaken rond voorechtelijke sexualiteit en ongehuwd samenwonen. Meestal kwam die steun de vrouwelijke partij toe, waarschijnlijk omdat vrouwen zich vaker in de zwakste positie bevonden. Een goed voorbeeld daarvan is Anna, die als gevolg van een affaire met de 50-jarige Jan Michel in 1649 zwanger raakte. Jan bleek getrouwd te zijn en Anna was vervolgens het lot van ongehuwde moeder beschoren. Het vonnis maakt duidelijk hoe volgens de schepenen de verhoudingen lagen. Anna werd gespaard en Jan kreeg een boete van 100 gulden en een alimentatieplicht van 40 gulden per maand voor het kind.^) In de besproken gevallen was het duidelijk dat eenmalig of langdurig sexueel contact tussen de gedaagden had plaatsgevonden. Het is moeilijker te bepalen hoe dit lag bij personen die werden veroordeeld voor oragüwg. Tussen 1600 en 1700 werden 31 personen veroordeeld omdat zij omgang hadden met het andere geslacht. Het is onduidelijk wat hier precies onder verstaan moet worden, maar in de meeste gevallen werden de personen 'op bed bevonden'. Praktisch alle betrokken personen werden door de schout betrapt, die waarschijnlijk door de buren was ingelicht. Aangezien in de vonnissen geen melding wordt gemaakt van vleselijke conversatie, is het waarschijnlijk dat het (nog) niet tot geslachtsgemeenschap was gekomen. De lage straffen die voor dit vergrijp werden gegeven - meestal een reprimande - duiden hier ook op.^) Vleselijke conversatie en concubinaat waren strafbaar, maar zoals uit het bovenstaande blijkt, werd wel degelijk rekening gehou198
den met de situatie waarin gedaagden zich bevonden. Daarnaast werd toleranter opgetreden zodra een huwelijk in het verschiet lag. In die gevallen kwam men weg met een reprimande en de belofte om zo snel mogelijk te trouwen.
Het zal geen verbazing wekken dat vele sexuele verhoudingen resulteerden in zwangerschappen en onwettige kinderen. In de loop van de zeventiende eeuw steeg het aantal veroordelingen voor het hebben van een onwettig kind enorm. Het is onduidelijk of dit te maken had met een werkelijke toename van onwettige kinderen of een strenger vervolgingsbeleid van de stedelijke overheid. Cijfers omtrent onwettigheid in Rotterdam zijn alleen bekend over de periode 1684-1800. Hieruit blijkt dat vanaf het einde van de zeventiende eeuw het percentage onwettige kinderen aanzienlijk steeg. 2"*) Opvallend is dat het hebben van een onwettig kind tegen het einde van de zeventiende eeuw als een vergrijp op zichzelf werd gezien. Het feit dat in de loop van de periode het hebben van een onwettig kind een op zichzelf staand delict werd, duidt op een grotere aandacht voor onwettigheid. In ieder geval werd door de schepenen een duidelijker onderscheid gemaakt tussen vleselijke conversatie en concubinaat en het voortbrengen van een onwettig kind. Een enkele keer kwam het voor dat meisjes veroordeeld werden omdat ze zwanger waren van hun verloofde. De 31-jarige Grietje Cornelis bekende 'een kint in onecht geteelt te hebben bij een persoon die haer (so sij seijt) belooft hadde te trouwen ende naderhant verlaten heeft'. Op 23 oktober 1678 werd haar de stad ontzegd.^-) Zwaardere straffen werden gegeven als bleek dat het kind was verwekt bij een getrouwde man. De meeste vrouwen verklaarden dan ook verloofd te zijn met de vader van het kind. Zo beweerde Catarina Frans in eerste instantie 'dat de vader van het kint is een varent gesel, haer onbekent, die haer belooft heeft te trouwen'. Tijdens latere verhoren bekende zij 'dat haer swaeger van het kint vaeder is' en 'met niemant anders vleischelijck geconverseert te hebben als met haer swager'. Catarina werd, alvorens gegeseld te zijn, in 1659 voor 50 jaar verbannen uit Holland.^) Het was niet ongewoon dat vrouwen de vaders van hun onwettige kind voor het gerecht sleepten. Deze zogenoemde vaderschapsacties hadden tot doel de vader te dwingen tot het betalen van alimentatie.^) Het schijnt in het vroegmoderne West-Europa niet 199
ongebruikelijk te zijn geweest dat de vader van een bastaard werd opgespoord om die reden. Uit verschillende Engelse en Nederlandse studies blijkt dat in de loop van de zeventiende eeuw de vervolging van vaders van onwettige kinderen toenam. De toename van het percentage kinderen dat buiten het huwelijk verwekt werd, vormde niet alleen een probleem voor de betrokken personen. De kosten van het onderhoud kwamen vaak voor rekening van de armeninstellingen en de stedelijke overheid. Volgens de Engelse historicus Ingram vormde de groeiende bezorgdheid van de overheden over armoede en armenzorg een belangrijke reden om de vaders van de bastaarden te achterhalen. Vroedvrouwen waren zelfs verplicht om de aanstaande moeders tijdens de bevalling te dwingen tot het noemen van de naam van de vader. Het kwam voor dat vrouwen in het kraambed hulp werd geweigerd als zij weigerden zijn naam te noemen.^)
De correctie van het huwelijk was een taak geworden van de wereldlijke overheid en officieel moesten alle huwelijkse aangelegenheden door het gerecht worden afgehandeld. Desondanks bleven er zaken bestaan die de Rotterdamse bevolking liever bij de gereformeerde kerk afhandelde. Zo liep het in ieder geval bij problemen rond trouwbeloften en clandestiene huwelijken. Gedurende de periode 1600-1700 werden maar tien gevallen door de rechtbank behandeld die te maken hadden met dit soort zaken. Een eenmaal gedane trouwbelofte was in principe bindend, maar dat betekende niet dat de verloofden voor het huwelijk het bed mochten delen. Er bestond hierover veel verwarring, omdat vanaf de 12de eeuw een trouwbelofte als wettig huwelijk had gegolden. Het betreft hier het onderscheid dat in de katholieke kerk werd gemaakt tussen de s/?ortstf//tf cfe /w/wro en de spoA7Stf//tf üfe jpraese/?//.^) Tenzij met wederzijdse toestemming verbroken, gold de 5/?ortSfl7/tf cfe /w/wro of verloving als een bindend huwelij kscontract. De katholieke kerk had al in 1535 de huwelijkse geboden verplicht gesteld, maar zoals vermeld, waren er weinig consequenties voor personen die deze regel negeerden. Dit veranderde met de komst van de Reformatie, maar het is niet onwaarschijnlijk dat velen zich in de praktijk nog hielden aan de oude regels. Zo deelden Joost Jacobs, matroos van beroep, en zijn verloofde Maritgen Roelants al het bed voordat het huwelijk gesloten was.^) In dit soort gevallen kwam het niet tot zware straffen als het paar binnen 200
afzienbare tijd het huwelijk liet voltrekken.^) Grotere problemen waren er bij het niet nakomen of het verbreken van een trouwbelofte. Een mooi voorbeeld daarvan is Jacob Gordijn die zijn huwelijkse geboden liet aantekenen met Catelijn van Dijck. Bij de priester gearriveerd, bleek een huwelijk niet aan de orde te zijn omdat Jacob nog minderjarig was. De trouwbelofte bleef echter staan en toen hij jaren later voor de kerk verscheen om met een andere vrouw te trouwen, werd dit niet toegestaan. Sterker nog, Jacob had inmiddels bij zijn oude verloofde een kind verwekt en maakte zich hiermee aan twee delicten schuldig. Jacob werd op 27 februari 1697 veroordeeld tot zes jaar verbanning.^) Een enkele keer kwam het voor dat er een rechtszaak ontstond door het negeren van de ouderlijke toestemming. De 20-jarige knecht Bartholomeus Coppens wilde trouwen met zijn geliefde Catharina, de dochter van een schipper. Zijn voogd weigerde toestemming aan dit huwelijk te verlenen maar Batholomeus liet zich daardoor niet weerhouden. Hij schakelde zijn vriend Stuart in en toen de huwelijkse geboden voor de kerk werden aangetekend, trad deze op als zijn voogd. Helaas ontdekten de predikanten zijn bedrog en ging het huwelijk niet door. De zaak werd doorverwezen naar de schepenen, waar de zaak niet al te zwaar werd opgevat en Bartholomeus kwam er met een standje vanaf.^) Niet veel zaken rond trouwbeloften kwamen bij de rechtbank terecht, maar des te meer werden er bij de kerkeraad afgehandeld. Tijdens de periode 1639-1700 kwamen bijna 200 zaken voor de kerkeraad die te maken hadden met problemen rond de trouwbelofte. Allerlei kwesties konden hierbij aan bod komen. Het eenzijdig verbreken van trouwbeloften, dubbele trouwbeloften, clandestiene huwelijken, de toestemming van ouders en verzoeken tot ontslag van de belofte behoorden tot de orde van de dag.^) Blijkbaar bleven de zeventiende-eeuwse Rotterdammers eerder bij de kerkeraad aankloppen als er problemen rezen over verloving en trouwbeloften. Anderzijds blijkt uit het geringe aantal vonnissen dat de stedelijke overheid zich weinig gelegen liet liggen aan overtredingen op dit gebied.
Tijdens de periode 1550-1700 werden 305 huwelijkse zaken door de rechtbank afgehandeld. Tussen 1550 en 1600 betrof het slechts enkele zaken maar na 1600 nam het aantal veroordelingen op dit gebied flink toe. Dat gold trouwens ook voor het aantal voorhu201
welijkse zaken. Blijkbaar werden huwelijkse zaken niet alleen in theorie, maar ook in praktijk, steeds meer een wereldlijke zaak.
In meer dan de helft van de huwelijkse zaken betrof het overspel (64%). Overspel was zelfs het meest voorkomende delict van alle voorhuwelijkse en huwelijkse overtredingen tezamen. Overspel was niet alleen strafbaar voor gehuwde personen maar ook voor degene met wie het overspel was begaan. Ongehuwden die een sexuele relatie aangingen met een gehuwd persoon maakten zich dus schuldig aan overspel. In de Po//ï/eA:e O/Y/oAmaA7/7e van 1580 stonden de verschillende straffen hiervoor opgesteld. Als beide overspelers gehuwd waren, werd hen een 50-jarige verbanningsstraf opgelegd. Ingewikkelder werd het als één van de overspelers ongehuwd was. Een gehuwde man die overspel pleegde met een ongehuwde vrouw werd een boete opgelegd van 100 carolusgulden. Als bleek dat de man vervolgens de verhouding voortzette, dan werd hij alsnog 50 jaar verbannen. In de ordonnantie werd een dubbele standaard gehanteerd, want werd een gehuwde vrouw in overspel bevonden met een ongehuwde man, dan kreeg zij al de eerste maal de 50-jarige verbanningsstraf. Ongehuwde mannen en vrouwen die een relatie aangingen met een gehuwde partner kregen slechts een straf van 14 dagen op water en brood. Mannen kregen daarnaast een boete van 100 carolusgulden. Bij continuering van het overspel werd ook hen een verbanningsstraf van 50 jaar opgelegd. Dit waren de richtlijnen voor het gewest Holland, maar in praktijk konden de opgelegde straffen per stad verschillen.^) In Rotterdam waren de schepenen niet altijd even consequent in hun definiëring van overspel.^) Zo pleegde de eerder genoemde Anna volgens de wet overspel toen zij een verhouding aanging met Jan Michel. De schepenen veroordeelden haar niet, maar verplichtten daarentegen haar gehuwde minnaar tot een boete en alimentatie. In sommige gevallen waren partners niet op de hoogte van de huwelijkse staat van hun geliefde en zoals eerder bleek waren de schepenen niet ongevoelig voor individuele omstandigheden. Niet zelden werden naïeve personen door hun geliefden misleid en beweerden gehuwden geheel vrij van elke huwelijksband te zijn. Sijburg Jacobs gaf zich bijvoorbeeld uit voor een weduwe toen zij haar oog had laten vallen op Heindrick Pieters.^) Anderen beweerden simpelweg ongehuwd en 'vrij' te zijn. Een enkele keer kwam het voor dat iemand de 'scheiding van tafel en 202
bed' te ruim interpreteerde. Frans Stroobrant was meer dan 13 jaar getrouwd geweest met zijn vrouw toen hen in 1676 een scheiding van tafel en bed werd toegewezen. Waarschijnlijk dacht Frans hiermee een vrij man te zijn, want vijf weken na de scheiding ging hij op reis met zijn nieuwe vriendin. Het kwam Frans duur te staan, want na een geseling werd hij met roeden de stad uitgeleid om voor 50 jaar te vertrekken.^) Een opmerkelijk gegeven bij het aantal veroordelingen voor overspel is de verhouding tussen mannen en vrouwen. Tot 1650 lagen de verhoudingen praktisch gelijk, maar tijdens de periode 1650-1700 bestond het aantal overspelers voor 70% uit vrouwen. De vraag is hoe deze ontwikkeling te verklaren valt. In eerste instantie komt de gedachte op, dat er door de schepenen een dubbele standaard werd gehanteerd. Daarnaast waren vrouwen kwetsbaarder, aangezien hun overspel kon leiden tot een zwangerschap.^) Na bestudering van de verhoren komen echter andere verklaringen naar boven. Meer dan 25% van de vrouwelijke overspelers klaagde over de langdurige afwezigheid van hun man. Het gegeven dat Rotterdam een haven was en een groot deel van de bevolking werkzaam was op schepen moet invloed hebben gehad op het huwelijksleven. Volgens de verklaringen waren vele echtgenoten vertrokken naar Oost- of West-Indië en bleven de vrouwen in onzekerheid achter. De echtgenoot van Dingenom Dirx was 11 jaar geleden vertrokken en sindsdien had zij niets meer van hem vernomen.^) Sommigen namen aan dat hun echtgenoot inmiddels was overleden. Geertje Jacobs probeerde in 1677 via de Oostindische Compagnie te achterhalen of haar man nog in leven was, maar kreeg geen uitsluitsel. De vrouw van een chirurgijn, waarschijnlijk in dienst van de compagnie, bleek meer informatie te hebben. Zij vertoonde Geertje een brief, waaruit bleek dat haar echtgenoot overleden was. De schepenen namen geen genoegen met deze verklaring en Geertje werd voor 50 jaar verbannen/') De 22-jarige Gerritje Heijndrix bekende dat zij haar overspel uit armoede had begaan, omdat zij door het vertrek van haar echtgenoot geen inkomen had. Net als Geertje nam zij aan dat haar man was gestorven en verklaarde daarover zelfs uitsluitsel te hebben gehad van een Oost-Indiëvaarder.^) Naast de langdurige afwezigheid van een echtgenoot en de aanname dat hij was gestorven, werden andere motieven genoemd voor het begane overspel. Marietje Wassenburch zag er geen kwaad in een verhouding te beginnen, omdat haar man was gaan 203
samenwonen met haar eigen zus. Haar minnaar had een nog fraaiere verklaring voor zijn overspel. Hij stelde 'vleeselijk geconverseert te hebben, niet uijt vleeschelijcke lust maer om haer kinderen te maintineren'. Beide werd een boete opgelegd en de gebruikelijke verbanningsstraf.^) In veel mindere mate dan overspel kwamen gevallen van langdurige verlating voor de rechtbank terecht. Tussen 1550 en 1700 werden 31 personen vervolgd. In sommige gevallen ging verlating samen met overspel. Gerritje Hillegonts liet in 1553 haar gezin met twee kinderen achter. Volgens de buren spendeerde zij haar dagen in bed met haar minnaar.^) Dit geval is een uitzondering, want in de regel waren het mannen die vrouw en kinderen achterlieten. De schepenen uitten soms hun bezorgheid omdat langdurige verlating kon leiden tot armoede en onzedelijk gedrag. Toen Willem Hillebrants zijn gezin rond 1550 in de steek liet, was zijn vrouw gedwongen om door middel van prostitutie en bedelen haar kost te verdienen.^) Ook de vrouw van Pieter Jacobs verviel in armoede, 'latende alhier zijn echte getroude vrouw ende kinderen in armoede ende tot danck van diaconie ende burgerij sitten'.^) Een enkele keer werden verlaters geboden terug te keren naar hun gezin. Waarschijnlijk waren dit de minder ernstige gevallen, want bijna alle verlaters werden verbanningsstraffen opgelegd. De oorzaak van het vertrek kwam meestal tijdens de verhoren naar voren. Pieter Jans had zijn vrouw verlaten om haar onzedelijke gedrag en zijn verhaal werd bevestigd door een notaris en enkele getuigen. Desondanks werd Pieter de stad ontzegd en werd hij geboden zijn kind te onderhouden.^) Sommigen verklaarden in gezamenlijke overeenstemming te hebben besloten elkaar te verlaten. Zo hadden Jacob Tonis en zijn vrouw 'gelieft malcanderen te verlaten om eenighe twist'.^) Een zeer opmerkelijke zaak is die van Thomas Jans. De 24-jarige Thomas Jans vond dat hij het volste recht had zijn vrouw te verlaten, omdat hij tijdens de huwelijkssluiting minderjarig was geweest. Hij stelde dat hij door zijn leeftijd niet in staat was geweest een juiste beslissing te nemen. Zijn ogen werden geopend toen zijn vrouw een dievegge bleek te zijn. Het huwelijk werd inderdaad ongeldig verklaard en het stond Thomas vrij een andere vrouw te trouwen. Desondanks ontliep Thomas zijn straf niet, want in oktober 1630 werd hij wegens het misdrijf op het schavot achter het stadhuis te pronk gesteld.^) Het kwam voor dat echtgenoten zich niet alleen bezondigden aan overspel en verlating maar nog verder gingen door een tweede 204
huwelijk aan te gaan. Tussen 1600 en 1700 waren er 24 personen die zich schuldig maakten aan bigamie, waaronder 17 mannen en 7 vrouwen. De Engelse historicus Stone heeft gesuggereerd dat bigamie een veel voorkomende praktijk zou zijn, waarbij bigamisten weinig tegenwerking ondervonden. Beide stellingen kunnen hier niet bevestigd worden.^) Zoals uit de veroordelingen blijkt, waren sommigen bigamisten succesvol, maar het is onwaarschijnlijk dat bigamie een dagelijkse praktijk was. Te meer omdat de verplichte afkondiging van de huwelijkse geboden onwettige huwelijken tegenging. De aankondiging van het huwelijk kwam voor het stadhuis te hangen, met de namen van bruid en bruidegom vermeld. Om die reden werden bigamisten al snel ontmaskerd. Jan Sterling bijvoorbeeld, trachtte ontdekking te voorkomen door zijn tweede bruid in Overschie te trouwen. Nog dezelfde maand werd hij opgepakt en voor zes jaar uit de stad verbannen. Dat laatste ging bij bigamisten met een specifiek ritueel gepaard, waarbij de man met twee spinrokken en roeden om de hals de stad werd uitgeleid. De spinrok was een stok die als werktuig werd gebruikt bij het spinnen. Aangezien het spinnen een bezigheid was die voornamelijk bij vrouwen thuishoorde, was de spinrok een symbool voor het vrouwelijke geslacht. /w/s/
Als de situatie in een huwelijk uit de hand liep en één van de partners gewelddadig werd, was er de mogelijkheid de hulp van de schout in te roepen. Dat gebeurde niet vaak, want maar 27 zaken van mishandeling kwamen voor de rechtbank terecht. Daarbij waren de gewelddadigheden, met één uitzondering, door mannen gepleegd. In een aantal gevallen ging het om uit de hand gelopen ruzies en praktisch altijd ging het geweld met dronkenschap gepaard. Petrus Verla verklaarde tijdens het verhoor op dat moment zoveel gedronken te hebben dat hem door anderen moest worden verteld dat hij zijn vrouw met zijn degen had trachten neer te steken. Hij betuigde zijn spijt en verklaarde 'dat hij sijn vrouw waerd en lief heeft.'**)
In vier gevallen was de mishandeling dermate ernstig dat een van de echtelieden stierf. Ook hier gingen drank en geweld hand in hand. David Willemszoon, kraanmaker van beroep, en zijn vrouw waren thuis brandewijn aan het drinken, toen er een conflict ontstond. In de hitte van de strijd greep David een van zijn koperen kranen en bracht zijn vrouw een dodelijke slag toe.^) Op 205
zondag 16 mei 1694 speelde zich een gelijksoortig drama af. Gerrit Jansen, zijn vrouw en enkele familieleden waren de hele dag aan het drinken geweest. Om tien uur 's avonds kregen ze ruzie; er ontstond een gevecht en Gerrit stak zijn vrouw met een mes. De buren werden gealarmeerd door de herrie en kwamen zijn vrouw te hulp. Volgens de schepenen was het een wonder dat zijn vrouw in leven was gebleven.^) Nog één zaak is het vermelden waard. Het is het treurige relaas van Barent Morsut die een ware 'crime passionel' pleegde toen hij zijn vrouw uit jaloezie doodde. Barent verdacht zijn vrouw ervan met meerdere mannen een verhouding te hebben. Alhoewel hij hiervoor geen bewijs kon leveren, was zijn jaloezie zo groot dat hij haar met zes steekwonden om het leven bracht. Barent betreurde zijn ongefundeerde verdenkingen en zijn impulsieve gedrag. Desondanks werd hij ter dood veroordeeld.^) In alle andere gevallen waar de dood het gevolg was van een mishandeling werd geen doodstraf gegeven. Dit had te maken met het onderscheid dat schepenen maakten tussen dood veroorzaakt door verwondingen en dood veroorzaakt door infectie van de wonden. ^) In het laatste geval zagen schepenen de oorzaak van een sterfgeval primair liggen bij de infectie. Bij zulke zaken werd het advies van artsen en chirurgijns ingeroepen en bij twijfel kon een dader de doodstraf ontlopen.^) Ruzies tussen echtelieden hoefden uiteraard niet altijd op geweld uit te lopen, maar het waren meestal de ernstige zaken die voor de rechtbank kwamen. Echtelijke twist en huwelijksgeschillen liepen zelden op veroordelingen uit. De gevallen die wel voor de rechtbank kwamen, waren aangebracht door buren die de herrie en ruzies van een twistend echtpaar als overlast ervoeren. Trijntgen Haarmans en haar man Hendrick Jans veroorzaakten regelmatig zo'n rumoer dat de schepenen klachten binnen kregen van de buren.^) Soms voelden buurtgenoten zich bedreigd door de hevige ruzies van echtelieden. Zo waren de buren van Jacob Jacobszoon en zijn vrouw bang dat het vechtende echtpaar een brand zou veroorzaken.^®) De bovengenoemde voorhuwelijkse en huwelijkse zaken waren de gevallen die het meest frequent voor de rechtbank kwamen. Een aantal andere zaken kwam slechts zelden voor maar zijn daarom niet minder interessant. Enige daarvan zijn het vermelden waard. Er werden 7 zaken door de rechtbank behandeld die betrekking hadden op bloedschande. Drie daarvan zouden wij tegenwoordig 206
incest noemen en de overeenkomst met huidige incestzaken is opvallend. Jannetje Marthens was 13 jaar toen haar stiefvader haar verkrachtte. Het volgende bekende zij tijdens het verhoor: 'Seijt dat haer voornoemde vaeder haer soo wanneer als haer moeder tot Amsterdam was voor haer bedde quam ende dat hij haer van haer voornoemde bedde afnam ende op sijn bedde brachte ende dat hij haer aldaer vleijsellijck beckende ende dat sij daer tegen sijnde tegenes haer vader seijde 'gij vaeder doet dat niet ofte ick sal schreeuwen' ende hij alsdoen een bloot mes op haer borst sette ende haer dreijgde te doorsteecken soo sij schreeuwde.' Toen Jannetje zwanger bleek te zijn, trachtte haar stiefvader, door het inbrengen van zeepsop, abortus te plegen.^) De 16-jarige Dirckje Jans werd niet alleen verkracht door haar vader maar liep daarnaast mank als gevolg van zijn mishandelingen. De schepenen hadden weinig consideratie voor haar toestand, want Dirckje werd gegeseld en voor altijd verbannen.^) Een minder trieste zaak is die van Jannetje Jans, een weduwe van 25 jaar. In de Nederlanden bestonden regels omtrent het hertrouwen na de dood van de huwelijkspartner, maar deze verschilden per gewest. Over het algemeen moest men 4 tot 6 maanden wachten alvorens een nieuw huwelijk aan te gaan. In het £c/tfrege/erae«/' werd bepaald dat weduwen onder de 50 jaar negen maanden moesten wachten. Men moest er namelijk zeker van zijn dat een vrouw niet zwanger was van haar overleden echtgenoot.^) Op 27 oktober 1696 werd Jannetje Jans tijdens een bezoek aan haar vriendin door de schout opgehaald. Jannetje bleek zich slechts 16 weken na haar mans overlijden te hebben verloofd en om die reden werd haar de stad ontzegd.^) In totaal kwamen 528 zaken voor de rechtbank die te maken hadden met huwelijkse aangelegenheden. Hiervan bestond 42% uit voorhuwelijkse kwesties en 58% uit huwelijkse zaken. Tijdens de periode 1550-1700 was er duidelijk een toename te zien van het aantal zaken op beide gebieden. Deze toename vond vooral in de laatste helft van de zeventiende eeuw plaats. De wereldlijke overheid ging zich, overeenkomstig de reformatorische regels, meer met het huwelijksleven bezighouden. Desondanks bleven er terrei207
nen die eerder door de kerkeraad werden afgehandeld. Zaken rond trouwbeloften en huwelijksgeschillen werden zelden door de schepenen behandeld. De kerkeraad daarentegen had veelvuldig met zulke gevallen te maken. Blijkbaar bleef men in bepaalde situaties eerder de hulp inroepen van de kerk dan van de wereldlijke overheid. NOTEN 1) Met bijzondere dank aan de medewerkers van de leeszaal van het Rotterdamse Gemeentearchief. 2) Gemeentelijke Archiefdient Rotterdam (GAR), Oude Rechterlijke Archieven (ORA), Sententieboek inv.nr. 246, f. 183 (1623). 3) De volgende bronnen zijn voor dit artikel gebruikt: ORA, Sententieboeken inv.nrs. 244 t/m 252, Examenboeken inv.nrs. 139 t/m 143 en Correctieboeken inv.nrs. 266 t/m 268 (1550-1700). 4) De invloed van de wet is tot op heden onderwerp van discussie onder rechtshistorici. Hiermee is niet gezegd dat de Cr/m//7e/e OrGfo/7/7a/7//é/7 enige rechtskracht hadden. Zie hierover: M. van de Vrugt, De cn'm/«e/e or
208
7?ec/7/sge/eerGf/ze/cf (Arnhem 1639) I, 5, 24. 10) Hugo de Groot, 7/7/e/£///7ge, I, 5, 16. 11) A.S. de Blécourt, A'orr oegr/p va/? /?e/ owGf-vaöfer/a/7Gfc &wrger///A: rec/7/ (Groningen 1967) 72; Hugo de Groot stelt dat overspel bewezen kon worden door verklaringen van drie getuigen en van de persoon waarmee het overspel was gepleegd, Hugo de Groot, 7/7/e/V///7ge, II, I, 5, 26; Kwaadwillige verlating wordt als echtscheidingsgrond genoemd in het door de Staten-Generaal opgestelde Fc^rege/eme/?/* van 1656. Alhoewel dit Tix/z/rege/emert/' gold voor de Generaliteitslanden, is het waarschijnlijk dat het tevens in Holland werd toegepast, A.S. de Blécourt, D.N. Japikse, A7e//7 p/tf/r/ratf/öoeA" va/7 7Ve£/er/a/7tf. Ke/-zöme///7g va/7 orflfo/ma/7f/ê/7 e/7 p/a/r£a/e/7 be/re/7e/7e öfemogra/ïsc/fe o/7fw//:£e///?g /e 7?o//er
209
Sexual Revolution and Social Change in Modern Europe', 7ow/77a/ o/7/7/erd//sc//?///7flr.y ///s/ory (1971) 235-272; M. Mitterauer, Led//ge Mw//er. Zwr Gesc/7/c/7/e ///eg/V/raer GeZ?wr/e/7 r/l £wro/?a (Miinchen 1983) 28-34. Zie voor de verschillende interpretaties over ontwikkelingen in onwettigheid: Dirk Damsma, 'De dubbele revolutie en het gezin', in: T. Zwaan (red.), Föm/7/e, /7wwe///A: e/7 gez//7 f/i WesZ-Ewropa (Amsterdam 1993) 165-192. 25) ORA, Examenboek inv.nr. 141 (1678). 26) ORA, Sententieboek inv.nr. 248, f. 279 (1659), Examenboek inv.nr. 140 (1659). 27) Simon Schama, 77ze emZ?ü'rra55W^/7/' o/r/c/2^5. /4/7 //7/e/7?/"e/a//o/7 o / Dwrc/? CW/wre m //ze Go/d/e/7 /Ige (London 1987) 403. 28) Martin Ingram, C/mrc/7 cow/7s, se* a/7d/ mcr/r/age r/l £>7g/a/7d/, /570/640 (Cambridge 1987) 262-3; Keith Wrightson, £>7g//s/7 Soc/e/j', 75507S<50 (New Brunswick, N-Y 1982) 86; Donald Haks, //wwe///A: e/7 gez//7 ƒ/? m d/e /7e e« /5e eeww. Proce55/w/:/:eA7 e/7 /woro/w/en over tfs/7ec7e/7 /ze/ /ÖÖ/ /7e- e/7 /Se-eewu>5e gez/>75/eve/7 (Assen 1982) 85-6; Roodenburg, O/7d/er ce/75wwr, 270-1. 29) S/7O/75Ö//Ö d/e /w/wro: verloving, trouwbelofte voor de toekomst, S/?o/7Stf//tf d/e /?/Y7e5e/7//: gelijktijdige verloving en huwelijkssluiting: H.R.W. Gok kei en N. van der Wal, ./wr/fifoc/i LÜT////Ï (Alphen aan den Rijn 1991). Mayke de Jong, 'Familie, huwelijk en liefde in de late Middeleeuwen, 1000-1500', in: T. Zwaan (red.), fam/V/e, /zMwe///Ar e/7 gez//7, 73-103. 30) ORA, Sententieboek inv. nr. 246, f. 700 (1629). 31) Wrightson stelt dat in Engeland aan paren met serieuze trouwplannen grotere vrijheid werd toegestaan voor het huwelijk. Al tijdens de verloving zouden velen een sexuele relatie hebben: Wrightson en Levine, Pove/7y ö/7d//?/e/y //7 a/7 £>7g//s/7 v/7/age, rer///7g, 7525-/700 (New-York/London 1797); Wrightson, £>7g//s/i Soc/e/^, 84-6. 32) ORA, Sententieboek inv.nr. 252, f. 175 (1697). 33) ORA, Examenboek inv.nr. 141 (1686). 34) M. van der Heijden, 'Secular and ecclesiastical', 36-41. 35) A.S. de Blécourt, D.N. Japikse, A7e//7 /?/a££aa/£oe/:, 126-134. Zie bijvoorbeeld de eerste zaak in dit artikel. 36) Ingram en Thomas wijzen beide op de onduidelijkheid van de term 'overspel' in de Engelse rechtsbronnen. Volgens Ingram werden de woorden 'overspel' en 'ontucht' soms door elkaar gebruikt: M. Ingram, C/mrc/j Cowr/5, 239; K. Thomas, 'The Puritans and adultery: the act of 1650 considered', in: Donald Pennington en Keith Thomas (eds.), P«/7/tf/7stf/7d/revo/i/Z/orttf/ves: essays fri seve/7/ee/7//7-ce/7/wry /i/s/ory /?rese/7/ed/ /o C/?/7s/o/?/7er ///// (Oxford 1982) 257-82. 37) ORA, Sententieboek inv.nr. 246, f. 284 (1624). 38) ORA, Sententieboek inv.nr. 250, f. 95 (1676), Examenboek inv.nr. 141 (1676). 39) Els Kloek wijst hierop in haar onderzoek naar criminaliteit in Lei-
210
den: Els Kloek, W/e //// z//, WÖAÏ O / W///. Krowwertgesc/ï/ecfems e/ï vroegmo^eA-/7e ///tf (Hilversum 1990) 156. 40) ORA, Sententieboek inv.nr. 250, f. 146 (1679). 41) ORA, Sententieboek inv.nr. 250, f. 166-7 (1679). 42) ORA, Examenboek inv.nr. 142 (1690). 43) ORA, Sententieboek inv.nr. 251 f. 153 (1694), Examenboek inv.nr. 142 (1694). 44) ORA, Sententieboek inv.nr. 244, f. 75 (1553). 45) ORA, Sententieboek inv.nr. 244, f. 139 (1561). 46) ORA, Sententieboek inv.nr. 246, f. 262 (1624). 47) ORA, Sententieboek inv.nr. 245, f. 485 (1621). 48) ORA, Sententieboek inv.nr. 246, f. 361-2 (1625). 49) ORA, Sententieboek inv.nr. 247, f. 28-9 (1630). 50) Ook Ingram ziet geen bewijzen voor Stone's uitspraken: Ingram, C7m/-c/7 Cow/ïs, 149; Stone, Fam/Vy, sex a/7öf ma/r/age, 40; /?OOK/ /o d/vorce. £>7g/tf/7tf /550-/957 (Oxford 1990) 142-3. 51) ORA, Examenboek inv.nr. 142 (1694). 52) ORA, Sententieboek inv.nr. 123 (1652), Examenboek inv.nr. 139 (1652). 53) ORA, Sententieboek inv.nr. 251, f. 159 (1695), Examenboek inv.nr. 142 (1694). 54) ORA, Sententieboek inv.nr. 248, f. 1-2 (1644). 55) Zie bijvoorbeeld de zaak van David Willemszoon: ORA, Sententieboek inv.nr. 248, f. 123 (1652). 56) In de 17de eeuw werd er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen een doctor en een chirurgijn wat betreft functie en sociale status. Een doctor was een geneeskundige of geneesheer die zich bezighield met het inwendig functioneren van het lichaam. Een chirurgijn was een heelmeester die zich bezighield met uitwendige kwalen en door ziekte nodig geworden operaties. Het was bijvoorbeeld de taak van de chirurgijn om wonden, veroorzaakt door messteken, te helen. Zijn status was lager dan die van de geneesheer. 57) ORA, Sententieboek inv.nr. 246, f. 532 (1627). 58) ORA, Sententieboek inv.nr. 244, f. 63 (1550). 59) ORA, Examenboek inv.nr. 140 (1659). 60) ORA, Examenboek inv.nr. 141 (1688). 61) A.S. de Blécourt, ATo/Y 70; Hugo de Groot, //7/e/tfmge, II, I 5, 30-5. 62) ORA, Examenboek inv.nr. 142 (1696).
211