Proloog
H
et geluid van de waterval verstomde toen de jonge geitenhoeder de bocht van het pad om de rotsen heen volgde. Hij kon nu een muur van de oude tempel zien, net
zichtbaar tussen de kromgegroeide steeneiken. Voorzichtig naderde hij de zuil die het begin van het tempelterrein aangaf. In de drie meter hoge steen waren verschillende motieven uitgehakt: zonneschijven, spiralen, driehoeken en geheimzinnige tekens die leken op de kronkelende draden wol waarmee zijn oma borduurde. Hij bukte zich en legde zijn offer op de grond voor de zuil. Verder durfde hij niet te gaan. De vrouwelijke demon die kortgeleden in de lege tempel was getrokken, was tot nog toe niet kwaadaardig gebleken. De giften van druiven, brood en eieren die de bewoners van dit kleine dal voor haar achterlieten, waren bedoeld om haar goedgehumeurd te houden. Hij schrok toen hij iets tussen de bomen zag bewegen en zonder om te kijken rende hij terug, door het eikenbos naar de helling waar zijn kudde op hem wachtte. Miren keek de herdersjongen na tot hij uit het zicht verdwenen
5
was. Ze glimlachte. Zoals ze verwacht had, was het verhaal dat er een demon bezit had genomen van de verlaten tempel al het hele dal rondgegaan. Nu kwamen ze om beurten hun offers brengen. Het was niet moeilijk geweest om de eerste herder ervan te overtuigen dat ze ziekte over zijn vee zou afroepen als hij haar niet van eten zou voorzien. Dat soort magie ging haar gemakkelijk af. Ze streek haar rode haren achter haar oren toen ze zich bukte om te kijken wat voor voedsel de herder had achtergelaten. Voorzichtig raapte ze twee eieren op. Ze ging ze straks koken in het oude pannetje dat de priesteressen die hier vroeger woonden, hadden achtergelaten. Ze borg het voedsel op en ging op de trappen voor de ingang van de tempel zitten. Ze legde een aantal plankjes op een rijtje. Ze waren van gladgeschuurd dennenhout, ongeveer zo breed als een hand en twee keer zo lang. De tijd had het hout donkerbruin gekleurd. De inkt waarmee ze beschreven waren, was al een beetje vervaagd, maar de kronkelige letters waren nog duidelijk te lezen. Miren fronste haar wenkbrauwen. ‘Hoe zat het ook alweer?’ vroeg ze zich hardop af. Ze streek peinzend over de houten plankjes. Niemand die de waarde van deze verkleurde teksten kende. Ze durfde zelfs te wedden dat ze nog helemaal niet gemist werden. Dat niemand wist dat de twee spiegels niet het enige was wat ze gestolen had. Ze wist ook vrijwel zeker dat die bazelende oude vrouwen van de Tempel van de Spiegels de taal van deze plankjes helemaal niet konden lezen. Zij kon dat wel. Tenminste… Ze moest zich concentreren. Ze moest het zich weer gaan herinneren. Ze sloot haar ogen en probeerde op te roepen hoe het was. Ze was nog zo jong toen… De stem van haar lerares, de raadselachtige
6
kronkelingen van de vreemde letters… Maar natuurlijk! Ze sloeg met haar vlakke hand hard tegen haar voorhoofd. Hoe had ze zo stom kunnen zijn? Ze wist weer wat ze nodig had. Het zat gewoon in haar zadeltas, in een buideltje dat ze al jaren met zich meedroeg. Ze sprong opgewonden overeind en liep naar binnen. Ze rommelde in haar zadeltas en vond het buideltje helemaal op de bodem. Ze haalde het voorwerp dat erin zat tevoorschijn en liep ermee naar buiten. Zodra ze het daglicht in stapte, stond ze stil en hief haar hand op. Zonnestralen vonkten in talloze kristallen punten, helder als bevroren water. Ze hield haar adem in. Ze was vergeten hoe mooi het was. Als Jahan eens wist… Nee, ze was nog niet verslagen, nog lang niet. Als ze gelijk had, dan zou dit haar leiden naar haar verdiende wraak, naar haar uiteindelijke triomf. Zij hadden gedacht dat ze haar konden tegenhouden en het was ze bijna gelukt ook. De tegenslag die ze gehad had… Ze ademde diep in en probeerde te ontspannen. Ze mocht haar woede niet de overhand laten krijgen. Tegenslag was niet meer dan een proef, een test. En ze was van plan die test te doorstaan. Ze was van plan om hun allemaal te laten zien dat ze haar beter niet hadden kunnen tarten. Hoeveel tijd het haar ook kostte. Ze dacht aan haar broer. Siamak zou haar vast helpen. Ze schrok van een krassende raaf en bedekte het fonkelende kristal snel met haar handen. Wantrouwig speurde ze de zonovergoten hellingen af. Er bewoog niets. In de verte mekkerde een geit. Verder was het stil. Ze wist dat de veilige afzondering van deze plek schijn was. Ze zou hier niet eeuwig kunnen blijven. Maar voorlopig kon ze hier aan het werk.
7
Hoofdstuk 1
Terug naar de Tempel
B
oven op de Blauwe Pas blies de wind pal uit het westen, uit de richting van de vallei. Daar lag, aan de andere kant van de Hemelbergen, de Tempel van de Spiegels, waar ze ein-
delijk zouden terugkeren. Het was alsof de snijdende wind hen ervan wilde weerhouden om naar huis te gaan, bedacht Sybilla. De gedachte maakte haar koud tot op het bot en huiverend draaide ze zich om, om samen met de anderen naar het oosten te kijken, waar ze vandaan kwamen. Het uitzicht in die richting was glashelder. ‘Je kunt het paleis zien liggen,’ zei ze verbaasd en ze wees naar de stad die ver onder hen aan de voet van de bergen lag. Binnen de vestingmuren van Pylossos, met een wirwar van daken en pleinen, viel het witte paleis meteen op. Marthe, die naast haar stond, knikte. Het was een mooi gezicht en iemand die vanaf deze kant naar de stad reisde, kon vast niet wachten tot hij voor de indrukwekkende poorten zou staan. Maar zelf was ze opgelucht dat ze er weg was. Hun tijd in de hoofdstad
8
van Menea zat erop. Ze waren geslaagd in de opdracht die ze zichzelf hadden opgelegd. Tenminste… gedeeltelijk. Marthe keek even opzij, naar waar vrouwe Noomi stond te worstelen met haar omslagdoek, die wapperde in de felle wind. In een zadeltas van de priesteres, gewikkeld in zachte zijde en dikke stukken vilt, zat het voorwerp waarvoor zij met Sybilla, Catalí en Ximen naar Pylossos vertrokken was: de Maanspiegel. Niemand van de Tempel van de Spiegels had verwacht dat ze die ooit nog zouden terugzien. Jammer genoeg was de Maanspiegel maar de helft van hun doel geweest. De Zonnespiegel was nog steeds in het bezit van de dief, Miren. Die was nu onderweg naar de-Zusters-mochten-wetenwaar, in ieder geval ergens waar ze haar niet meer konden bereiken. Ze stak een hand in de zak van haar tuniek en voelde aan de steen die erin zat. Het was een van de vier overgebleven stukken van het mooiste, grootste kristal dat ze ooit gevonden hadden. Voordat het kapotgevallen was, was de magie ervan krachtig genoeg geweest om hun te wijzen waar de spiegels waren. Maar dat lukte nu niet meer. Die magie was verdwenen en ze hadden geen idee waar ze de Zonnespiegel konden vinden. Vrouwe Noomi had hen niet zo heel vriendelijk begroet toen ze hen in Pylossos kwam ophalen. Haar houding maakte duidelijk dat hun geen heldenontvangst te wachten stond in de Tempel, ook al hadden ze de Maanspiegel teruggekregen. De meeste priesteressen, zowel de leerlingen als de oudere vrouwen, vonden nog steeds dat de diefstal van de spiegels gedeeltelijk hun schuld was. Marthe zuchtte diep. Het werd tijd om verder te gaan en ze liep naar haar paard. Nog
9
voor ze was opgestegen, kwam Ximen al naast haar staan. Hij had de hele dag met haar samen gereden en wilde dat blijkbaar blijven doen. Ze beantwoordde zijn lach en voelde zich meteen een stuk beter. Ze had Ximen altijd al aardig gevonden, ook voor ze uit de Tempel weggingen, maar zijn trouwe steun en zijn kennis van dierenmagie hadden hen in de afgelopen weken bovendien door veel problemen heen gesleept. Ze zou niet weten wat ze zonder hem hadden moeten doen. Ximen keek naar de lucht, die onbewolkt was. ‘Het weer blijft goed. We zullen snel thuis zijn. Gelukkig maar.’ Marthe knikte en stuurde haar paard achter de soldaten aan die koning Ariabod voor hun veiligheid met hen meegezonden had. Ze werden goed beschermd. Behalve de zes soldaten reden er drie tovenaars van de Tempel van de Dieren mee. Zelf waren ze met z’n vieren en met vrouwe Noomi erbij opgeteld met z’n veertienen. Catalí was nog bezig een zadeltas steviger vast te maken toen Ximen en Marthe langs haar reden. Ze keek even naar Ximen op in de hoop zijn blik te vangen. Maar hij was druk in gesprek met Marthe en zag haar niet. Of hij deed alsof hij haar niet zag. Ze richtte zich weer op de zadeltas. Op haar schouder zat Babata, hun vliegende aapje. Zijn kleine handjes plukten aan haar lange zwarte haren en hij slaakte kleine kreetjes in de hoop Ximens aandacht te trekken. Helaas reageerde Ximen niet en Babata sprong over naar het hoofd van Catalí’s paard om daar tussen de manen te vlooien. Het paard brieste goedmoedig en liet het aapje begaan. Catalí streek hem dankbaar over zijn voorhoofd. Dieren deden tenminste niet zo moeilijk. Ze steeg op en sloot samen met Sybilla de rij. ‘Gaat het?’ vroeg ze
10
met een bezorgde blik op Sybilla’s been. ‘Als ik maar langzaam rij op deze steile gedeeltes. Dan schommelt het minder,’ antwoordde Sybilla. Dankzij de opgerolde deken die Ximen die ochtend onder haar rechterbeen tegen de rand van het zadel had vastgemaakt, had ze niet zo veel pijn. Toch begon ze haar been alweer te voelen. ‘Zou je me vanavond willen masseren?’ ‘Altijd,’ zei Catalí glimlachend. Sybilla knikte dankbaar. Catalí kon haar handen zo warm maken als ze wilde, dankzij de Zonnemagie die ze beheerste, en dat was heerlijk als je spieren helemaal verstijfd en pijnlijk waren. Ze zag dat de glimlach op Catalí’s gezicht verdween en volgde haar blik naar waar Marthe en Ximen naast elkaar reden. Arme Catalí, Ximen vermeed haar nog steeds. Hoewel hij al wel weer tegen haar sprak, waren het niet meer dan de meest noodzakelijke opmerkingen. Over de dieren bijvoorbeeld, over Babata, of over Shaheen, de kristalvalk van Catalí, die hoog boven hen in de ijle berglucht cirkelde. Sybilla kon Ximen wel begrijpen, maar Catalí eigenlijk ook. Natuurlijk had Ximen zich verraden gevoeld toen Catalí hem bij de stadswachten van Pylossos had aangegeven als bedelaar. Het had hem een nacht in de cel opgeleverd. Bovendien was hij daardoor in handen gevallen van die vreselijke Miren, en dat was allemaal maar net goed afgelopen. Maar dat had Catalí niet van tevoren geweten en ze had dat ook nooit zo gewild. Sybilla zuchtte diep. Het was ook zo ingewikkeld geweest allemaal. Als iemand haar een jaar geleden verteld had dat ze wekenlang in Pylossos, de hoofdstad van Menea, zou verblijven om twee magische spiegels terug te stelen uit het paleis van de koning, zou ze die persoon hardop hebben uitgelachen. Maar dat was precies wat
11
zij, Marthe, Ximen en Catalí gedaan hadden. Catalí had met een familielid van de koning, Kamran, bevriend weten te raken. Via hem had ze geprobeerd toegang te krijgen tot de kamer in het paleis waar Miren de spiegels verborgen hield. Van Kamrans kant was het trouwens wel wat meer geweest dan vriendschap, en omgekeerd had Catalí hem ook wel erg leuk gevonden. Jammer dat ze nooit eerlijk tegen hem had kunnen zijn. En om het nog wat ingewikkelder te maken was Ximen ook nog hartstikke jaloers geweest. Sybilla zelf had met behulp van het kristal ontdekt dat Miren de spiegels misbruikte om er gruwelijke experimenten op gevangenen mee uit te voeren. Ze wisten toen alleen nog niet dat Miren de dief was. Tot op het laatst waren ze ervan overtuigd geweest dat de dief die ze op de hielen zaten iemand anders was: Jahan. De man die zich Sybilla’s ‘echte’ vader noemde. Jahan was de man van wie ze haar rode haren en smalle gezicht met groene ogen had geërfd, meer niet. Ze had hem nooit gekend en toen hij op een dag bij de Tempel van de Spiegels verscheen om haar op te eisen, was hij een volkomen vreemde voor haar geweest. Een kille, trotse vreemde, die haar hele leven overhoop dreigde te gooien. Ze schudde de gedachte van zich af. Jahan was verdwenen, gevlucht in die afgrijselijke nacht dat Miren de Zonnespiegel en de Maanspiegel had gestolen. Ze huiverde bij de herinnering. Ze moest daar niet te veel meer aan denken. Ze waren nu op weg naar huis, alle vier gezond, en ze hadden de Maanspiegel terug weten te krijgen. ‘Weet je zeker dat het goed gaat?’ vroeg Catalí naast haar. Sybilla keek haar vriendin aan en glimlachte. ‘Jawel, hoor. We gaan naar huis. Dat is het belangrijkste.’
12
Toen ze bijna bij de kleine herberg onder aan de pas waren, kwam vrouwe Noomi naast Sybilla rijden. Ze lachte haar vriendelijk toe. ‘Ik hoop dat er goed te eten is straks, dat kunnen we wel gebruiken. Ze schijnen hier heerlijke geitenkaas te maken.’ Sybilla was verbaasd over deze plotselinge toenadering, maar zei niets. Vrouwe Noomi nam haar even op en zei: ‘Ik hoop maar dat dit roekeloze avontuur je gezondheid niet te veel kwaad heeft gedaan. De anderen hadden je hier nooit in mogen storten.’ ‘Ik ben prima in orde,’ zei Sybilla fel. Ze bloosde meteen, want ze was het niet gewend een van de oudere priesteressen zo tegen te spreken. Toch zette ze door. ‘En ik ben er ook niet door de anderen in gestort. Het was eerder omgekeerd. Ik wilde rechtzetten wat er was misgegaan. De anderen zijn met mij meegegaan omdat we íéts moesten doen.’ ‘Jullie hadden moeten gehoorzamen, en alles aan oudere en wijzere mensen moeten overlaten. Dat is wat jullie hadden moeten doen.’ Vrouwe Noomi keek kwaad, maar zuchtte toen en zei op vriendelijker toon: ‘Ik ga ervan uit dat jij in ieder geval je lesje geleerd hebt. Ik heb jou altijd anders gevonden dan je vriendinnen. Intelligenter en talentvoller en zo.’ ‘Marthe is stukken slimmer dan ik,’ protesteerde Sybilla. ‘Misschien. Ik had van haar ook wat beters verwacht dan deze onbezonnen actie, eerlijk gezegd. Catalí zal de aanstookster wel geweest zijn. Die doet precies waar ze zelf zin in heeft.’ Ze snoof even. Sybilla zuchtte. Dat vrouwe Noomi zo’n hekel had aan Catalí was onredelijk en oneerlijk, maar daar zou ze weinig aan kunnen veranderen. ‘Catalí is heel dapper geweest. Zonder haar hadden we de Maanspiegel nooit teruggekregen,’ probeerde ze nog, maar vrouwe
13
Noomi luisterde niet eens. ‘Jullie zullen bij terugkomst wel vinden dat er dingen in de Tempel veranderd zijn,’ zei ze opgewekt. Sybilla wierp even een verwonderde blik op haar tevreden gezicht. De Grot van de Spiegels zou zeker veranderd zijn, maar niet ten goede. De Spiegel van Moed had een deel van zijn magie verloren en zonder de Zonnespiegel zouden veel genezing brengende behandelingen niet meer mogelijk zijn. Maar dat was blijkbaar niet waar vrouwe Noomi aan dacht. ‘Een aantal van de Oudsten heeft een nieuwe functie gekregen,’ zei ze op vertrouwelijke toon. ‘Vrouwe Farida moet nu iedere dag in de grot zijn om die arme, oude vrouwe Asha te ondersteunen. Daardoor kon ze de Tempelschool er niet meer bij doen, natuurlijk. Dus ben ík benoemd als hoofd van de opleiding.’ Ze keek verbaasd opzij toen Sybilla een kleine kreet slaakte. ‘Zei je iets?’ ‘Eh, nee,’ mompelde Sybilla met een rood hoofd. ‘Nee, niks hoor.’ Vrouwe Noomi als hoofd van de opleiding! Als Catalí dat hoorde… ‘Ik ben van plan een aantal vernieuwingen door te voeren die jullie zeker goed zullen doen,’ vervolgde vrouwe Noomi. ‘Als hoofd van de opleiding bepaal ík welke lessen jullie krijgen. Ik zal ervoor zorgen dat we terugkeren naar de oude regels en gebruiken zoals die al eeuwen gelden in onze Tempel.’ ‘Maar dat klinkt niet echt als vernieuwingen,’ waagde Sybilla te zeggen. ‘Nou, geloof me, voor jullie wordt het heel nieuw. Jullie zijn veel te veel gewend geraakt aan de losse regels van vrouwe Farida. Ze bedoelde het vast goed, maar het is duidelijk dat het niets dan ellende heeft opgeleverd.’ Ze klopte even op haar zadeltas. ‘Het is
14
maar goed dat ik nu de Maanspiegel van koning Ariabod heb weten terug te krijgen. Ik hoop dat jij en je vriendinnen er goed van doordrongen zijn dat het zonder jullie ongehoorzaamheid nooit zover gekomen was. Maar voor jou is er nog hoop, geloof ik. Als je straks, als we terug zijn, eens wat minder met de anderen rondhangt en wat harder studeert, dan komt het vast wel goed. Vrouwe Asha zal niet veel aandacht meer aan je kunnen besteden. Die is nu echt te zwak. Maar ik zal me hoogstpersoonlijk met je opleiding bemoeien. Per slot van rekening ben je een groot talent. Je hebt van de Maanzuster bij je geboorte een geweldig voorspellend vermogen gekregen. Ik zal van jou een zieneres maken op wie de Tempel trots kan zijn. Let maar eens op.’ Sybilla kreunde hardop. Vrouwe Noomi keek haar vragend aan. ‘Eh, mijn been,’ zei Sybilla snel. ‘Het doet nu toch wel echt pijn. Ik zal blij zijn als we kunnen afstijgen.’ Om haar haast te benadrukken, reed ze zo snel mogelijk naar voren. ‘Vrouwe Noomi wordt hoofd van de opleiding?’ Catalí keek Sybilla vol afgrijzen aan. ‘Dat belooft niet veel goeds,’ vond ook Marthe, terwijl ze de dekens opschudde die op de bedden van de herberg lagen. ‘Maar ik snap het wel. Vrouwe Farida zal nu heel hard nodig zijn in de grot. Onze opleiding komt op het tweede plan. Daarom moeten wij het doen met vrouwe Noomi.’ Catalí krauwde Babata op zijn kopje en dook in haar zadeltas om wat noten voor het aapje te pakken. ‘Ach, ik was toch niet van plan om nog lang in de Tempel te blijven.’ ‘Hoezo?’ vroeg Marthe verbaasd.
15
Catalí haalde haar schouders op. ‘Mijn opleiding is wel bijna klaar, vind ik. Ik heb er meer aan om terug te keren naar het dorp van mijn ouders en daar de dorpsgenezeres te gaan helpen. In de praktijk leer je toch het meest.’ Ze zei het met weinig enthousiasme en Marthe en Sybilla keken elkaar bezorgd aan. ‘Maar wij kunnen je niet missen, Cat,’ zei Sybilla. ‘Hoe moeten wij nu verder zonder jou?’ ‘We zullen je Zonnemagie nog hard nodig hebben,’ stemde Marthe in. ‘Voor als we… Ik bedoel, we zullen ooit Miren weer achterna moeten.’ ‘We weten niet eens waar ze is!’ riep Catalí uit. ‘Dat is toch onzinnig, Mar? Zeg jij er eens wat van, Syb. Nu het kristal stuk is, hebben we toch geen idee waar de Zonnespiegel is?’ Sybilla haalde zwijgend haar deel van het kristal tevoorschijn. Verse breukranden ontsierden de kant waar het van het grote kristal was afgebroken. Ze draaide de steen rond in haar hand. ‘Nee, dat niet. Maar Marthe heeft gelijk, al weet ik nog niet hoe. Op dit moment kunnen we niets. Maar we zijn nog niet klaar. Wil jij dan niet de Zonnespiegel terug? Ik dacht dat jij juist…’ Ze zweeg even en vervolgde wat zachter: ‘Ik vind dat Miren vooral jou bedrogen heeft. Ze deed net of ze dikke vriendinnen met je was.’ Catalí liet zich op het bed vallen. ‘Tuurlijk wil ik de Zonnespiegel terug. Er is zo véél wat ik wel zou willen,’ zei ze stug. ‘Maar dat wil nog niet zeggen dat ik het ook krijg.’ ‘Da’s waar,’ gaf Marthe toe. Ze dacht aan haar ouders, die ze overmorgen waarschijnlijk zouden zien. Dan zouden ze namelijk in Abdera overnachten, de stad waar haar ouders woonden. De vorige keer dat ze daar met de andere priesteressen was, had haar
16
moeder hen overstelpt met haar gastvrijheid, zo trots was ze op haar dochter. Dat zou deze keer wel anders zijn. Ze kon zich namelijk niet voorstellen dat het feit dat ze als beschermeling van koning Ariabod naar Abdera kwam, opwoog tegen de gruwel van haar ongehoorzaamheid. Ze had tientallen regels van de Tempel overtreden en was er bovendien vandoor gegaan zonder iemand iets te laten weten. Er was zelfs een kans dat ze haar volkomen zouden negeren. Dat er geen uitnodiging uit het deftige koopmanshuis zou komen… ‘Kom op, meiden. We moeten niet zo negatief zijn,’ zei Sybilla. ‘We zijn bijna thuis. En daar ben ík in ieder geval heel blij mee, ondanks alles. Dat gedoe met vrouwe Noomi kan me helemaal niet schelen. Daar slaan we ons wel doorheen. Maar denk je eens in, we zullen weer bij het ochtend- en avondritueel in de Tempel kunnen zijn en in de grot. Jij kunt weer in de bieb rondneuzen, Mar. En jij kunt weer regelmatig met Shaheen gaan vliegen, Cat. We kunnen weer samen de bergen in om mooie stenen te zoeken. Dat zijn toch goede dingen?’ Ze keek de anderen smekend aan. Catalí ging rechtop zitten. ‘Je hebt gelijk. We moeten niet zeuren. Voorlopig zijn wij drieën nog gewoon samen. Dat is het belangrijkste.’ ‘Wij samen,’ knikte Marthe. Ze stak haar beide handen uit naar de anderen. Die stonden op en sloegen hun armen om haar heen. Zo stonden ze een tijdje stil in het midden van de kamer. ‘Wij laten elkaar niet in de steek,’ zuchtte Sybilla tevreden.
17