Het geheugen van Drenthe. Over erfgoed en herinneringen
We zullen uiteindelijk wel in Drenthe terechtkomen, maar we beginnen zo’n 400 kilometer hiervandaan.
In de Harz liggen 54 stuwdammen. De meeste zijn aangelegd in de jaren vijftig en zestig. Tot dan toe spoelde aan het eind van de winter regen en smeltwater overvloedig van de flanken en werden omliggende steden als Wolfenbüttel en Braunschweig af en toe overstroomd. De dammen moesten het water in de zomer gecontroleerd weg laten lopen. Sommige bekkens fungeren tegenwoordig ook als drinkwaterreservoirs. De eerste plannen voor stuwdammen waren al voor de tweede wereldoorlog gemaakt. In de jaren twintig was in sommige dalen nieuwbouw al verboden. Maar toen het een keer zo ver was viel het de bewoners die moesten vertrekken toch zwaar om hun boerderijen en huizen, gehuchten en dorpen te verlaten. In een van de dalen van de Oker moest het gehucht Schulenberg ontruimd worden. Een fotograaf die zo’n zeventig jaar eerder op ongeveer dezelfde plek moet hebben gestaan maakte deze foto:
1
Er woonden zo’n tweehonderd mensen, voornamelijk bosarbeiders en hun gezinnen. Ze konden verhuizen naar een dorpje dat de verbeeldingsrijke naam Neu-Schulenberg kreeg. Het lag zestig meter boven het waterpeil van het stuwmeer en gaf uitzicht op de Brocken. Maar toch, van harte ging het niet. Er zijn niet veel foto’s van het oude Schulenberg, daarvoor was deze vlek te onaanzienlijk, een paar ansichtkaarten, een pittoreske brug, meer is er niet.
Maar er zijn opvallend véél foto’s van Schulenberg aan de vooravond van zijn verdwijnen.
2
Op de achtergrond telkens de twee grote viaducten die alvast gebouwd waren, in de diepte de wegen, erven, huizen, schuren en tuinen die spoedig de bodem van het bekken zouden vormen. Er zijn foto’s van half gesloopte huizen, gerooide boomgaarden, berghellingen die vrijgemaakt waren van begroeiing.
Op 29 augustus 1954, een zondag, was het zover. Zo’n tienduizend mensen waren afgekomen op de ceremoniële uittocht van de Schulenbergers: de burgemeester voorop, een blaaskapel, toespraken.
3
En daarna: het water. De huizen zijn ontruimd, de schuren leeggehaald, wat nog bruikbaar was is meegenomen. En in die verlatenheid stijgt het water – langzaam, want in de zomer is de Oker maar een nietig stroompje. Het loopt kelders in, keukens, kamers, het gaat tree voor tree de trap op, spoelt slaapkamers binnen, vloeit uit over zolders en vlieringen, het loopt op bij gevels, dakgoten en schoorstenen en sluit zich boven de nok. Tegen het einde van de winter van 1956 was het meer zo’n zeventig meter diep.
4
Wie nu over de dam loopt, ziet aan de ene zijde het meer en kijkt aan de andere zijde in de diepte van het dal, met de bossen, wegen en huizen die er ooit ook aan de overzijde van de dam waren. Alleen bij extreem droge zomers komen nog resten van het oude Schulenberg aan de oppervlakte, zie je nog vaag het oude stratenplan en de oorspronkelijke loop van de Oker.
Maar meestal ligt daar gewoon het meer en denken oud-inwoners van Schulenberg terug aan hoe hun dorp er ooit bij lag.
5
Heimwee, schreef Rudy Kousbroek, is op je duimpje de weg weten in een huis dat niet meer bestaat. Maar wat als niet alleen dat huis niet meer bestaat, maar ook de tuin verdwenen is, de weg er naar toe, de buurt, het hele dorp? Wat gebeurt er met herinneringen als de plaatsen verdwenen zijn waar ze hun oorsprong hadden? Bij een aangekondigd verdwijnen, zoals de vorming van een stuwmeer, voelt haast iedereen een natuurlijke impuls: ik moet dit vastleggen voordat het weg is. En bijna altijd betekent dat: fotograferen. Er bestaan van de huizen die in de Harz onder water zijn verdwenen misschien wel meer foto’s dan van de huizen aan de andere kant van de dam, die bleven gewoon, die kon je zien als je wilde, geen enkele reden om er een foto van te maken. Maar van de plekken die je liefhebt en zullen verdwijnen wil je een document, een aandenken, iets dat je later moet helpen je herinneringen aan die plek weer op te roepen. Lukt dat? Helpen foto’s? Soms, ten dele.
6
Gerrit Krol noemde foto’s eens ‘de tentstokken van de herinnering’. Ze helpen herinneringen overeind te houden, op te spannen. Foto’s kunnen de associaties verschaffen die kleur, reliëf en detail geven aan de herinnering. Dat is de waarde van fotografie – niet alleen het bewijs: dit heeft bestaan, maar ook de mogelijkheid om met die foto’s, inderdaad, de herinnering weer op te zetten. Ironisch genoeg beginnen hier ook de moeilijkheden. Het zijn vaak niet zozeer de plekken op zichzelf die je je wilt herinneren, maar met wie je er was en wat je er deed, de mensen en activiteiten die van een plek een lievelingsplek maakten. Hier moet de herinnering de foto al te hulp schieten, niet andersom. Pas de herinnering geeft de foto zijn voorstelling. Het maakt die foto’s persoonlijk, maar ook particulier: zonder het verhaal weet je niet wat er op te zien is. Het is nog erger. Foto’s hebben niet alleen het vermogen herinneringen te ondersteunen, ze vervangen soms die herinneringen. Het duidelijkst gebeurt dat bij gezichten. Denk terug aan hoe je ouders, kinderen of vrienden er tien jaar geleden uitzagen en de kans is groot dat je je in werkelijkheid een foto herinnert. Ook mensen met een goed geheugen voor gezichten hebben een slecht geheugen voor de geschiedenis van gezichten. Zelfs – of misschien wel juist – voor het uiterlijk van onze dierbaren hebben we een slecht geheugen. Waarom worden we door ons eigen geheugen in dit opzicht zo slecht bediend? Is dat misschien een capaciteitsprobleem? Lijkt ons brein op een archief of museum dat overvol dreigt te raken en daarom maar besluit om een deel van de collectie af te stoten en nieuw aanbod – zoals dat in uw onnavolgbare jargon heet – ‘negatief te verwerven’? Heeft ons brein daarvoor misschien een soort LAMO, een Leidraad Afstoting Museale Objecten? Geloof het of niet, maar het antwoord is ja. Het geheugen voor gezichten maakt deel uit van het visueel geheugen en al in de beginjaren van de psychologie is vastgesteld dat dit type geheugen een 7
grote capaciteit heeft. De klassieke experimenten die op zoek gingen naar de limieten ervan zijn uitgevoerd in de jaren zestig en zeventig. Die limieten bleken een wijkende horizon. In een experiment kregen proefpersonen 2500 dia’s te zien, elke dia tussen de vijf en tien seconden. Aansluitend moesten ze van tweetallen plaatjes aangeven welke van de twee in de serie van 2500 had gezeten. Na vijf dagen wisten proefpersonen die dia’s te midden van afleidende dia’s met een percentage van 90 procent correct te identificeren. Dat is al opmerkelijk veel, zeker omdat op de dia’s werkelijk niets bijzonders was te zien: een boom, een vliegtuig, een hond. In een vervolgexperiment kregen proefpersonen tienduizend dia’s te zien. Deze hoeveelheid moest verspreid worden aangeboden, in vijf sessies van tweeduizend dia’s per dag. Ook deze dia’s werden dagen later voor het overgrote deel correct geïdentificeerd. Het bleek onmogelijk de capaciteit van het visuele geheugen te bepalen, omdat je tevoren al op een andere limiet bent gestuit, die van de menselijke tolerantie voor verveling. Ruimtegebrek is het probleem niet. Maar wat zo’n experiment toetst, zou iemand kunnen tegenwerpen, is eerder herkenning dan herinnering: van een dia kunnen aangeven dat je die eerder hebt gezien is nog iets anders dan die dia uit je geheugen kunnen oproepen. Dat is waar en het is een bezwaar dat in de richting wijst van een verklaring voor het vervagen van gezichten in ons geheugen. Informatie in het visueel geheugen laat zich met een zekere gretigheid updaten. Sommigen van u zullen vandaag met de auto of de fiets zijn gekomen en die ergens in de buurt hebben geparkeerd. Als vanmiddag bij het verlaten van Café Hofsteenge, na de borrel, de oude herinneringen aan alle plekken waar u ooit uw auto of fiets had neergezet in uw geheugen nog even actief waren als de meest recente, zou een grote verwarring ontstaan. U zou nog lang door de straten van Grollo dwalen langs plekken waar de fiets of de auto ooit ook had gestaan. Ons geheugen zet achterhaalde informatie blijkbaar op een plaats waar het geen kwaad kan of 8
schrijft eroverheen of maakt het ontoegankelijk – de consequentie is in ieder geval dat alleen de nieuwste informatie geactiveerd wordt. Welnu, dit is hoe ons geheugen invulling geeft aan de Leidraad Afstoting. Het is gemakkelijk om daarin het evolutionaire voordeel te zien. Maar ditzelfde nuttige mechanisme verwijdert ook de herinneringen aan de vroegere gezichten van onze ouders en kinderen, man, vrouw en vrienden uit ons geheugen. De herinnering aan hun gezicht is telkens gereviseerd en vernieuwd en daardoor zijn de vorige edities telkens een eindje verder naar achteren geschoven, de vergetelheid in. Wat het bekijken van foto’s zo’n weemoedige activiteit maakt is dat het ons herinnert aan hoeveel we zijn vergeten. Foto’s kunnen over de herinnering spoelen en die onzichtbaar maken. Voor foto’s van lievelingsplekken geldt hetzelfde. Wat zul je je over tien jaar herinneren, het straatje, het huis of de foto van het straatje, het huis? Ook foto’s zetten herinneringen onder water, want wie fotografeert heeft daarna niet zijn herinneringen en de foto, die herinneringen zitten vanaf het begin door de foto en na een tijdje zit de foto ook door de herinneringen.
Instellingen die zich bezig houden met erfgoed in ruime zin noemen zichzelf graag ‘Het geheugen van -’. Het Drents Archief noemde zich al ‘het geheugen van Drenthe’ en daar is dezelfde projectnaam bij gekomen. Niet minder dan 133 historische collecties zijn momenteel te raadplegen op de site ‘Het Geheugen Van Nederland’. Een hele reeks oudheidskamers, streekmusea, historische verenigingen en archieven presenteert zichzelf als het geheugen – van een stad of streek, bedrijf of instelling. Het is een metafoor die een grote intuïtieve weerklank heeft. Toen het stadsarchief van Keulen instortte, schreven kranten dat de stad haar geheugen kwijt was. Het is ook een ongelooflijk behendig gekozen metafoor. Het is een metafoor waar de volstrekte onmisbaarheid van de eigen instelling al zit ingebakken. Het beeld van de innerlijke ravage die ontstaat als een geheugen wordt aangetast, zoals bij dementie of het syndroom van 9
korsakov, is geschikt om iedere bestuurder te ontmoedigen die het in zijn hoofd haalt te bezuinigen op de budgetten van hen die zich juist tot het uiterste inspannen om dat geheugen in goede conditie te houden. De metafoor ‘Het geheugen van -’ is van grote betekenis – strategisch gesproken. Maar sláát het ook ergens op? Laten we eens een paar van de associaties langslopen die worden geactiveerd door het menselijk geheugen aan de ene kant en instellingen voor het beheer van erfgoed aan de andere kant. Zowel die instellingen als geheugens zijn selectief, maar ze zijn selectief op een verschillende manier. De instelling is afhankelijk van aanbod, maar kan over dat aanbod een beslissing nemen die al dan niet leidt tot opname. De beheerder kan ook besluiten bij nader inzien iets alsnog uit de collectie te verwijderen. Het menselijk geheugen is even selectief, maar lang niet altijd – of misschien wel bijna nooit – als uitkomst van een besluit. Er verdwijnt van alles uit ons geheugen waarvan we ons niet herinneren te hebben gezegd dat het wel weg kon. Ook het omgekeerde, het vaste voornemen sommige herinneringen als een dierbaar bezit te koesteren, heeft geen beklijvend effect. De realiteit is dat we over ons geheugen niet zo veel te vertellen hebben en beslist aanzienlijk minder dan een beheerder over zijn collectie. Ons geheugen is een instrument dat in een evolutionaire ontwikkeling tot stand is gekomen en het draagt daarvan de sporen. Het heeft een eigen agenda, die in het teken staat van wat functioneel is of dat ooit was. Het gehoorzaamt, kort gezegd, niet ons, maar zijn ontwerp. We merken dat aan evolutionaire resten die ooit vitaal waren voor de overleving. We hebben bijvoorbeeld een bizar goed geheugen voor het feit dat we nog ergens een slokje hebben staan of een laatste hapje hebben liggen. Iemand kan in een kroeg druk in gesprek zijn geraakt en al een kwartier niet meer naar zijn glas hebben omgekeken, zodra het weggehaald dreigt te worden gaat er in zijn geheugen een alarm af: ‘Hé, hé, er zat nog een slokje in!’ In een tijd van voldoende voedsel en drinken zou je dat graag inwisselen voor – zeg – wat beter 10
op namen kunnen komen. Ons geheugen trekt zich weinig tot niets van ons aan. Een archief of museum of oudheidkamer, daarentegen, bewaart wat de beheerder besluit te bewaren. Het geheugen is in de geschiedenis van de psychologie vaak met een archief vergeleken. Maar die tijd is voorbij. Juist de afgelopen twintig jaar zijn in het onderzoek van het autobiografisch geheugen bevindingen verzameld die juist een inventaris lijken van de verschillen met instellingen als archieven of musea. Eigenlijk komt die metafoor ‘Het geheugen van - ’ op een heel slecht moment. In de geheugenpsychologie is de laatste tijd veel aandacht voor de revisies die herinneringen in de loop van een mensenleven ondergaan. Herinneringen zijn niet statisch of onveranderlijk, ze worden voortdurend herzien en bijgewerkt. Is dat werkelijk een verschil met wat zich in archieven, musea of oudheidskamers bevindt? Dat is nog maar de vraag. De oppositie tussen aan de ene kant een geheugen waarin herinneringen van gedaante, kleur en interpretatie kunnen veranderen en aan de andere kant een archief of museum waarvan de collectie een stabiele, permanente verzameling van informatie vertegenwoordigt, is gemakzuchtig. De dossiers die na de oorlog werden verzameld in het toenmalige RIOD zijn de afgelopen zeventig jaar door telkens nieuwe generaties historici geraadpleegd. Die dossiers gingen na raadpleging weer het archief in zoals ze eruit tevoorschijn kwamen, ze hebben er niets uitgehaald, ze hebben er niets bijgestopt, maar wat er in die dossiers te lezen viel is onderhevig aan dezelfde veranderingen als herinneringen. Dat geldt ook voor foto’s, het geldt ook voor voorwerpen. Al die objecten worden omgeven door een onzichtbare maar zeer aanwezige ring van herinneringen, opvattingen, tijdsbeelden, gebruiken, conventies – en het is de opgave voor beheerders van erfgoed om die ring met evenveel zorg te omgeven als de objecten zelf. Iedere taal kent zogeheten ‘vergeetwoorden’, woorden die verwijzen naar iets dat niet meer bestaat, die alleen in de herinnering nog iets betekenen. De ene 11
generatie kent ze nog en de volgende niet meer, woorden als knipperbol, clignoteur, petroleumboer, kinderkolonie. De snede in de tijd kan behoorlijk smal zijn. Mijn favoriete voorbeeld is het woord ‘moedervel’. Mensen onder de vijfenvijftig, ik denk dat daar ongeveer de cesuur ligt, kijken je verwonderd aan en zeggen desgevraagd dat moedervel wel zal verwijzen naar de huid van een moeder. Mensen van mijn leeftijd, die op school zaten of studeerden in de jaren zestig en zeventig zitten precies goed. Zij weten dat je bij het stencilen een moedervel nodig had, dat je met het groene achterblad van je af in de typemachine moest draaien. Foute aanslagen kon je corrigeren met roze lak. Daarna drukte je de gaatjes aan de kop van het vel over corresponderende uitsteeksels op de stencilmachine, even inkten, en daarna draaide je zoveel notulen, pamfletten of schoolkranten af als je nodig had. Eind jaren zeventig werd kopiëren goedkoper dan stencilen en verdween het moedervel uit de dagelijkse ervaring. Sommigen van u zullen er vandaag voor het eerst in lange tijd weer aan hebben gedacht. Het plezier zulke woorden te kennen en te ervaren dat ze herinneringen losmaken laat zich ook op internet observeren. Op de site eindhoven-in-beeld.nl is een foto te vinden van kolenboer Tiny van der Hurk en een paar van zijn medewerkers, poserend tussen een vrachtauto en paard en wagen.
12
Onder de foto, genomen rond 1940, staan tientallen reacties, geplaatst door vroegere klanten, buren of familieleden. Die ene kolenboer maakte een hele serie herinneringen los: over de geur van cokes en antraciet, de prijs van eierkolen nootjes vier, de kranten die op de stoel werden gelegd als de kolenboer een kopje koffie kreeg aangeboden, het formaat van briketten, kolen scheppen, sintels die tegen de gladheid over de sneeuw werden gestrooid, de kolenspaarverzekering ‘De Voorzorg’. Van sites als deze zijn er in ons land honderden, misschien wel duizenden. Ze helpen om foto’s en voorwerpen in contact te houden met herinneringen, herinneringen die uiteindelijk ook weer nodig zijn om te weten wat er nou eigenlijk op die foto staat of wat er met dat voorwerp werd gedaan. Naar een foto kijken is een ding, weten wat erop te zien valt is iets heel anders. De initiatiefnemers en ontwerpers van Het geheugen van Drenthe en de Drentse Encyclopedie hebben dat goed begrepen. Bij huizen, kerken, scholen, ziekenhuizen, sanatoria, fabrieken, winkels horen mensen en die mensen hebben verhalen te vertellen. Mensen hebben genootschappen, verenigingen, bonden gevormd en die hebben hun geschiedenis niet alleen in notulen en verslagen, maar ook in herinneringen. Zoals een foto al snel aan betekenis verliest als er niemand meer is die kan vertellen wat er op de foto te zien is, zo heeft ieder 13
onderdeel van een archief, tekst of foto, van papier of digitaal, herinneringen en verhalen nodig om een levend onderdeel van het heden te blijven. Precies dat is gewaarborgd in de opzet van wat hier ten doop wordt gehouden. Laat me eindigen met een inspirerend beeld. In 1950 moest het dorp Graun, in het Italiaanse deel van Zuid-Tirol er aan geloven: ook hier moest een stuwmeer komen. In Graun stonden prachtige huizen. Er werden markten gehouden. Men was trots op het plaatselijke muziekkorps. Niemand wilde weg. De Duitsers in Schulenberg deden gewoon wat ze gezegd werd, ze vertrokken. Maar dit waren Italianen. Om hun gedachtenvorming wat de goede kant op te helpen werden op een nacht enkele huizen opgeblazen. Daarna werd het dal vast een klein beetje onder water gezet. Voor de zompende mensen in Graun was er geen redden meer aan. De rest van de huizen werd gesloopt, de Romaanse kerk werd opgeblazen. Alleen de kerktoren liet men staan. Hij torent nog steeds boven de waterspiegel uit.
14
Het is, na die van Pisa, misschien wel de meest gefotografeerde toren ter wereld, markant in alle seizoenen. Hij wordt gekoesterd, zo gekoesterd dat men in de zomer van 2009, bij extreem laag water, de kans te baat heeft genomen om hem te restaureren. Van sommige dingen weet je: dit moet ergens een metafoor voor zijn. Maar voor wat?
15