R. van Answaarden
Het dijkgraafschap van Medemblik in het geding. Holland als rechtsstaat anno 1509 Op 29 september 1509 deed de Grote Raad, het hoogste gerechtshof van de Nederlanden, uitspraak in een geschil over de functie van dijkgraaf van de Westfriese Zeedijk bij Medemblik. In 1503 was Dirick van Almonde in het ambt aangesteld, maar in 1508 had de landvoogdes hem door Thiman van Waveren vervangen. Van Almonde had zich hierop tot de rechter gewend om de rechtmatigheid van deze maatregel aan te vechten. Dit feit is van kardinaal belang: men was zich destijds kennelijk al bewust van het beginsel dat de wil van de gezagsdragers in een behoorlijk geregelde samenleving onderworpen is aan het recht. Men wist dat de rechter overheidshandelingen op grond van strijdigheid met het recht kon vernietigen. Het arrest anticipeert, met andere woorden, ten eerste op de stelling van J . Drion dat het gewest Holland in de 17e eeuw al 'terecht een Land van Justitie, de toenmalige term voor rechtsstaat' werd genoemd. Ten tweede laat dit vonnis ons zien dat het niet juist is om Montesquieu als de schepper van de functionele scheiding van de staatsmachten te beschouwen. 1
2
Een der meest fundamentele karakteristieken van deze taakverdeling is immers de onafhankelijkheid van de rechter tegenover de 'executieve' (het bestuur), waardoor hij haar onrechtmatige handelingen ongestraft kan vernietigen. Dat kon (en deed, zoals we zullen zien) de Grote Raad destijds ook. Deze en andere belangrijke verworvenheden op staatkundig gebied (zoals de mensen- of grondrechten), worden vaak aan de Verlichting of de Franse Revolutie toegedicht. Het zijn evenwel middeleeuwse rechtsbeginselen, die vrijwel overal bestonden, maar (afgezien van onze Republiek) tijdelijk door absolutistische vorsten zijn onderdrukt. 3
Het dijkgraafschab van Medemblik
Het dijkbeheer was tijdens het eerste regentschap van Maximiliaan (1482-1494) in ons gewest totaal verwaarloosd. De achtergrond is bekend: deze periode, die in Kennemerland en West-Friesland niets dan repressie en ontreddering bracht, wordt gemarkeerd door een drietal dieptepunten: (1) het leegroven van Hoorn in 1482 door drie van Maximiliaans roofridders (twee Duitse edelen en de beruchte Bask Salazar) met hun 'ruters'; (2) de Haarlemse 'commotie' die daarvan datzelfde jaar een gevolg was, en (3) de opstand van het Kaas- en Broodvolk van 1491-92, toen Maximiliaan zijn slachtoffers ook nog voor de kosten van hun onderdrukking wilde laten opdraaien. Naar aanleiding van enkele grote doorbraken van de Westfriese Zeedijk op 16 oktober 1502 verzochten de ingelanden van de Vier Noorderkoggen en Drechterland de vorst, Filips de Schone, op 2 2 november om een betere regeling voor het beheer van hun dijk. Zij wilden, 4
5
6
1 2
J . D r i o n , Administratie contra rechter tot de intrekking van het Conflictenbesluit ('s-Gravenhage 1950) 32. Bijv. H . C . C . de Schepper, Rechter en administratie in de Nederlanden tijdens de zestiende eeuw (Alphen aan de R i j n 1981) 3.
3 4 5 6
Bijv. H . C o i n g , Europdisches Privatrecht 1500 bis 1800 I ( M ü n c h e n 1985) 165. G . de Vries A z n , Het dijks- en molenbestuur in Holland's Noorderkwartier (Amsterdam 1876) 59-61. H . R H . Jansen, Middeleeuwse geschiedenis der Nederlanden (Utrecht 1965) 234. H e t (destijds ook al) zuiver theoretische verschil tussen vorst en landsheer kan gerust verwaarloosd worden.
144
Het
dijkgraafschap van Medemblik in het geding
onder andere, een eigen dijkgraaf en eigen heemraden, die de dijk moesten 'koeren ende schauwen na der maniere van Rynlant'. N a een op 17 januari 1503(1502) in Den Haag gehouden hoorzitting (waarvoor alle belanghebbenden waren opgeroepen) werd de gevraagde verordening uitgevaardigd op 14 februari 1503(1502), waarbij Dirick van Almonde werd aangesteld als dijkgraaf. Vijfjaar later, in het voorjaar van 1508, was Thiman van Waveren op het idee gekomen dat hij deze lucratieve functie beter kon uitoefenen. Hij wees er daarom in zijn aan de vorst gerichte rekest op dat Van Almonde niet aan de gestelde voorwaarden voldeed: (1) hij woonde niet werkelijk in zijn standplaats, maar in Haarlem, en (2) omdat hij daar in 1507 schout was geworden, kon hij het ambt van dijkgraaf niet persoonlijk uitoefenen. Bovendien zou zijn aanstelling van 1503 slechts een provisoire maatregel geweest zijn. Deze argumenten waren kennelijk doorslaggevend: in maart 1508 werd Van Almonde afgezet, 'overmits zyn promocie aen 't scoutambacht van Haerlem', en kreeg Van Waveren de functie in pacht. Van Almonde liet het daar echter niet bij zitten. Hoewel hij geen pachtsom betaalde voor het dijkgraafschap, had hij vermoedelijk wel een tamelijk hoog 'reces' (borgsom) moeten storten, omdat het een comptabele (rekenplichtige) functie betrof. De dijkgraaf van Medemblik moest namelijk twee derden van de door hem geïnde boeten en 'composities' (schikkingen ter voorkoming van een strafproces) afdragen. Een derde ging naar de Rentmeester van Kennemerland en West-Friesland en een derde was voor de heemraden. De rest was voor hemzelf. 7
8
9
10
De partijen
Dirick van Almonde was al twee maal eerder schout van Haarlem geweest. Hij had zijn eerste termijn, van 1494 tot 1498, kennelijk naar behoren uitgediend, want op 1 oktober 1501 werd het ambt hem weer gegund, nu voor driejaren. Na zijn benoeming tot dijkgraaf van Medemblik in februari 1503 was hij echter te vaak afwezig uit Haarlem, waardoor vooral de civiele rechtspraak een grote achterstand opliep. De schout zat de schepenbank namelijk niet alleen in strafzaken voor. Daarom liet het stadsbestuur het schoutambt waarnemen door een der burgemeesters. Omdat deze oplossing echter niet voldoende effect had, werd Van Almonde later dat jaar definitief vervangen door een andere schout, Gillis van Valckesteyn. 11
12
13
7
Zie J . C . Andries, Inventaris en beschrijving van de procesbundels (dossiers) behorende tol de Beroepen uit Holland, berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen, Algemeen Rijksarchief Brussel i n (Amsterdam 1965), dossier no. 208, en i n het (in hetzelfde Rijksarchief bewaarde) fonds van de Grote R a a d [hierna: G R M ] , register 809, casus 23 (het volledige arrest van de hier besproken rechtszaak), waaraan ook de hieronder niet verantwoorde gegevens zijn ontleend. 8 Zie V a n Waverens aanstellingsakte van 22 maart 1508(1507), A R A 's-Gravenhage, 3e Afd. [hierna: A R A H ] , G r a felijkheidsrekenkamer, reg. 492, fol. xixvo-xxro. 9 V a n Waverens aanstellingsakte spreekt slechts van 'sekere borgtogt', maar i n 1478, bijv, moest Gerrit van Berkenrode als schout van H a a r l e m een reces van 1200 £ van 40 groten betalen, zie Gemeentearchief H a a r l e m [hierna: G A H ] , Vierschaar, 1.1052. 10 Zie het privilege van 6 maart 1439(1438), Archiefdienst Westfriese Gemeenten (Hoorn), Memoriaalboek van de V i e r Noorderkoggen, inv. nr. 11, fol. 41. 11 W . R J . Overmeer, ' D e regeering van H a a r l e m vanaf de 14e eeuw tot 1851', Algemeen Nederlandsch Familieblad 17 (1905) 141-142; zie ook A R A H , Grafelijkheidsrekenkamer, reg. 6, fol. C L X V I - C L X V I I (de verpachting van het schoutambt d.d. 17.9.1501). 12 Zie het grafelijke octrooi (vgl. 'auctorisation') daarvoor, d.d. 8.7.1503: Handvesten der stad Haerlem ( H a a r l e m 1741) 176. 145
Het dijkgraafschap van Medemblik in het geding
14
15
Van Almonde was toen 40 jaar oud. Hij was afkomstig uit Strijen en hij verklaarde in een ander proces, na een verwijzing naar zijn 'schildboortige' (adellijke) afstamming, dat hij zijn eerste aanstelling (die van 1494) te danken had aan Filips de Schone. Hij had de vorst (lees: diens vader, de regent) trouw gediend 'door te helpen reduceren die rebellen ende anderszins], daerinne hij gevangen ende gerenchoneert was geweest' (vrijgelaten tegen een losgeld). N a het oproer van 1492 was Haarlems bevoegdheid om de eigen schout aan te stellen (die haar vermoedelijk door Karei de Stoute was verleend), ingetrokken. Door Van Almonde daar nu schout te maken was de vorst meteen van de terugbetaling van diens losgeld af. Dat werd natuurlijk gecompenseerd met de normaliter ook door schouten verschuldigde borgsom. 16
17
Thiman van Waveren kwam ook uit Haarlem; hij behoorde er tot de gegoede burgerij. Van vaderszijde bezat hij landerijen onder Sijbekarspel (bij Medemblik), hetgeen hem, naar zijn zeggen, kwalificeerde voor de omstreden functie van dijkgraaf. Ook het wonen op zijn standplaats was voor hem kennelijk geen bezwaar. Door zijn huwelijk met een dochter van mr Jan van Rietvelt, raadsheer in het Hof van Holland, kwam hij in het bezit van een huis te H i l legom en een leen in het Bijlmerbroek. Bovendien verzekerde deze relatie hem van protectie door de Haagse regentencoterie. Daarop kon trouwens ook Dirick van Almonde rekenen; hij was nauw verwant aan de voorzitter van dit gerechtshof, mr Jacob van Almonde. 18
19
20
A. De eerste rechtszaak Er is in het verloop van deze affaire eigenlijk sprake van drie fasen (A, B en C). Het verhaal begint met een door Dirick van Almonde bij het Hof van Holland in Den Haag aanhangig gemaakte vordering tot vernietiging van de overheidsbeschikking waarbij Thiman van Waveren in zijn plaats was aangesteld. Het Hollandse Gerechtshof, dat toen al enkele eeuwen in het oude grafelijke huis achter de zogenaamde 'ridderzaal' zetelde, was van oudsher bij uitstek bevoegd voor dergelijke procedures. Het was de exclusieve instantie voor alle zaken die de graaf van Holland raakten. Niet slechts vooralle bezwaren van burgers tegen grafelijke beschikkingen, maar ook (op z'n laatst sinds 1462) voor klachten over baljuwen, schouten, rentmeesters en andere 'officiers' (ambtenaren), in het bijzonder over door hen gepleegde 'excessen'. 21
13 Overmeer, 'Regeering', 141; zie ook A R A H , H o f van H o l l a n d , reg. V 1044, midden i n het 3e katern (ongefol.): een vonnis d.d. 11 december 1506, waarbij V a n Valckesteyn werd veroordeeld tot een pro rata restitutie (ruim 354 f van 40 groten) van V a n Almondes borgsom. 14 Overmeer, 'Regeering', 141. 15 T h . van Rheineck Leyssius, 'Striana. D e oorsprong van de Almonde's', Maandblad De Nederlandsche Leeuw 51 (1933) 236-249. 16 G R M , reg. 805, casus 59, d.d. 28 februari 1505 (1504). H e t normale 'rancon' voor krijgslieden was een jaarinkomen. 17 J . J . Temminck, Haarlem door de eeuwen heen (Haarlem [1982]) 31-32. 18 G R M , reg. 867, casus 41 en 42. 19 A . S . de Blécourt en E . M . Meijers, Memorialen van het Hof (den Raad) van Holland, Zeeland en West-Friesland van den secretaris Jan Rosa i , l i , n i (Haarlem 1929) xliii, xliv en lv; G R M , dossiers Beroepen uit H o l l a n d , no. 223; zie ook Andries, Inventaris, no. 223, en G R M , reg. 817, casus 7. 20 De Blécourt en Meijers, Memorialen Rosa, xliv en lvii; zie voor de verwantschap, behalve Leyssius (zie noot 15), ook A R A H , H o f van H o l l a n d , reg. V 492, casus 57. 21 Zie de ordonnantie voor het H o f van 1462, artt. 91, 92 en 94, Groot Placaet-Boeck, Cornelis C a u ed. ('s-Gravenhage 1658-1794) [hierna: G P B ] III, 640.
146
Het dijkgraafschap van Medemblik in het geding
Afb. 1. Rechtszitting in de uit 1247 stammende, sinds 1511 daarvoor door het H o f van Holland gebruikte voormalige eetzaal in het oude grafelijke huis achter de 'Grote Zaal' op het Binnenhof. Kopergravure, titelpagina van de eerste zeven drukken van Hugo de Groot's bekende Inleiding (1631-1641). Foto: UB Amsterdam.
Hoewel deze competentie later overschaduwd werd door de rechtspraak in hoger beroep tegen vonnissen van schepenen en andere lagere gerechten, was het Hof in de eerste plaats dus wat wij nu een instantie voor 'arob' ('administratieve rechtspraak inzake overheidsbeschikkingen') zouden noemen. Men maakte destijds echter nog geen onderscheid tussen het 'privaatrecht' (dat de betrekkingen tussen de burgers onderling regelt) en het 'administratieve' of 'bestuursrecht' (dat, als onderdeel van het 'staatsrecht', in het bijzonder de betrekkingen tussen de overheid en de burger regelt). Hoewel het gebruik deze moderne termen dus eigenlijk anachronistisch 22
22 E e n beschikking is een incidentele, concrete maatregel (bijv. een aanstelling of een verlening van een vergunning), i n tegenstelling tot een wet (van algemene strekking en voor herhaalde toepassing). 147
H e t dijkgraafschap van M e d e m b l i k i n het geding
is, zullen wij ze gezien de parallellie met de huidige situatie en omwille v a n de duidelijkheid toch gebruiken, m a a r tussen aanhalingstekens. B e g i n m e i 1508 liet V a n A l m o n d e de kwestie op de r o l (de agenda) v a n het H o f van H o l l a n d zetten. O p 10 m e i 1508, op de eerste r o l z i t t i n g waar deze zaak ter sprake k w a m (in de n o g altijd ' r o l z a a l ' genoemde ruimte), beperkte het H o f zich tot het s u m m i e r h o r e n van beide partijen. H e t doel daarvan was het o n m i d d e l l i j k regelen van een voorlopige v o o r z i e n i n g i n de omstreden functie. G e z i e n het enorme belang van de waterstaatswerken, was het H o f verplicht o m , zoals eiser terecht stelde, 'alle m a t e r i ë n van dyckagien ... s o m m i e r l i c k te tracteren' (te behandelen). Ter zitting werd de functie d a a r o m v o o r l o p i g aan V a n A l m o n d e toegewezen, bij provisioneel tussenvonnis, w a a r n a de zaak werd verdaagd. T h i m a n van Waveren tekende o n m i d d e l l i j k hoger beroep aan tegen dit tussenvonnis, bij de G r o t e R a a d . H e t s u m m i e r h o r e n van de partijen in casu voldeed, volgens hem, niet aan het processuele beginsel dat h e m recht gaf op een redelijke termijn voor een behoorlijke v o o r b e r e i d i n g v a n zijn verweer. Ter zitting vorderde hij onmiddellijk herstel i n zijn functie. I n de h e m door de G r o t e R a a d verleende venue en cour (verlof voor een procedure voor een vorstelijk gerechtshof), was namelijk een clausule van surseance (schorsing) opgenomen. D e z e diende o m de tenuitvoerlegging van het aangevochten tussenvonnis v o o r l o p i g tegen te h o u d e n . 23
H e t aan V a n Waveren verleende verlof voor hoger beroep was echter onrechtmatig. D e als 'requestmeester' fungerende rechter v a n dit college h a d twee bepalingen over het hoofd gezien. Ten eerste verbood een wet van 1458 hoger beroep tegen tussenvonnissen (tenzij het aangevochten tussenvonnis een n a d e r h a n d niet meer te herstellen nadeel toebracht aan de appellant, m a a r daarvan was hier natuurlijk geen sprake). Ten tweede verbood die wet ook het o p n e m e n van schorsende clausules i n venues en cour voor dijk- of waterstaatskwesties, a l weer gezien het belang v a n behoorlijk d i j k o n d e r h o u d . O n d a n k s deze dubbele vergissing oordeelde de G r o t e R a a d dat V a n Waveren's klacht terecht was en herstelde h e m ter z i t t i n g v o o r l o p i g i n functie, eveneens bij tussenvonnis. 24
D e volgende zet van V a n A l m o n d e bleef natuurlijk niet uit: hij tekende daartegen o n m i d dellijk bezwaar aan, stellende dat n u hij weer geen behoorlijk verweer h a d k u n n e n voeren. V o o r e e n dergelijk verzoek o m 'retractatie' v a n e e n tussenvonnis k o n m e n destijds 'reauditie' krijgen bij het plenum van de R a a d . H e t voltallige college z o u daarop ongetwijfeld tot correctie van het onrechtmatige tussenvonnis zijn overgegaan. Zover is het echter niet gekomen. D e procedure voor de G r o t e R a a d werd onderbroken door een ongebruikelijke stap van V a n A l m o n d e zelf, die wellicht dacht dat de zaak te l a n g z o u blijven slepen.
B. Het kroonberoep Intussen was M a x i m i l i a a n namelijk uit D u i t s l a n d gekomen o m op een rondreis langs de
23 Verlof (aan te vragen bij de president) was vereist, omdat zo'n proces i n principe inbreuk maakte op het grondrecht van judicium parium (berechting door de eigen volks- of stadgenoten). H e t na een formele toetsing van het verzoek verleende venue en cour hield tevens de dagvaarding in, alsmede een mandement (bevel) of commissie (opdracht) aan een deurwaarder o m die aan de tegenpartij aan te zeggen. 24 Z i e de ordonnantie van 1458 betreffende hoger beroep en die van 1462 betreffende het procesrecht (art. 106), beide i n GPB I I I , 642-644.
148
Het
dijkgraafschap van M e d e m b l i k i n het geding
25
H o l l a n d s e steden steun te vergaren voor zijn heilloze conflict met de hertog van G e l r e . M e dio augustus 1508 verscheen de keizer met een groot gevolg i n H a a r l e m , waar hij het spreekwoordelijke vorstelijke onthaal kreeg, dat de stad r u i m 169 p o n d z o u kosten. H i j logeerde in het gebruikelijke grafelijke logies, de C o m m a n d e r i j van S i n t j a n (nu het Gemeentearchief). nu
26
N u zag Van
A l m o n d e een kans o m zich persoonlijk tot de regent ( M a x i m i l i a a n trad
op namens zijn achtjarige kleinzoon K a r e i ) , te richten met zijn klacht. Op
dit 'kroonberoep' stelde M a x i m i l i a a n V a n A l m o n d e gewoon weer aan als dijkgraaf.
De formele beschikking, op 19 augustus 1508 te H a a r l e m uitgevaardigd, is i n ons arrest v a n de G r o t e R a a d vrijwel woordelijk overgenomen. D e keizer baseerde zich volgens deze akte in het bijzonder op de 'continuacie generale', een formele bevestiging en bloc van alle ambtenaren die zijn z o o n tijdens diens leven h a d aangesteld. [Deze maatregel, v a n 29 oktober 1506,
was met i n s t e m m i n g van de Staten-Generaal uitgevaardigd. N a F i l i p s ' vroege overlij-
den i n Burgos, op 25 september 1506, waren al die aanstellingen namelijk rechtens automatisch vervallen per 4 oktober, toen het slechte nieuws bekend w e r d ] . Op
27
g r o n d daarvan h a d M a x i m i l i a a n , volgens de genoemde akte, 'uuyt O n s e r rechter we-
tentheyt, hoochheyt, auctoriteyt ende v u l c o m e n macht gedeclareert, gewilt ende geordonneert dat de voirsegde D i r i c k van A l m o n d e bliven soude int voirsegder officie'. H i j werd d a a r o m ' v a n nieuws geinstitueert' i n het ambt, 'niettegenstaende die appellacien boven geroert oft anderen, gedaen oft te doene by den voirsegden T h i m a n v a n Waveren oft anderen'. Bovendien werden alle tot dusverre tegen V a n A l m o n d e genomen maatregelen, zoals 'appellacien, proceduren, sententien, a p p o i n c t e m e n t e n ,
28
paynen ende boeten', ook meteen
'uuyt O n s e r voirsegder wetentheyt ende v u l c o m e n macht wederroepen ende gerevoceert'. Op
's keizers 'rechter wetentheyt ende v u l c o m e n macht' k o m e n we later n o g terug.
Een korte excursie op het terrein van de 'administratie' De n u volgende drie paragraafjes k u n n e n door diegenen die m i n d e r i n de staatkundige verh o u d i n g e n anno 1500 g e ï n t e r e s s e e r d zijn, overgeslagen worden. D e dijkgraafkwestie gaat weer verder i n paragraaf C . Uit een praktisch oogpunt moeten we echter even het 'kroonberoep' (dat op het oude recht van petitie is gebaseerd), afzetten tegen de 'administratieve rechtspraak'. H e t 'kroonberoep' (ook wel 'administratief' of'gracieus beroep' genoemd), leidt niet tot enige v o r m van rechtspraak. D a t w i l zeggen: de kwestie wordt niet aan de regels van het recht getoetst door een (van de 'administratie' o f de vorst) onafhankelijke rechter. Het
'kroonberoep' werd, toen net als n u , gewoon 'bestuurlijk' o f ' b i n n e n de administratie'
afgedaan, met andere woorden: door een orgaan dat zelf b e l a n g h a d bij de zaak. ' K r o o n b e roep' b o o d dus geen enkele garantie voor een onpartijdige oplossing (en biedt die n o g altijd niet). V r o e g e r werd dit beroep door m i d d e l van een m o n d e l i n g verzoek a a n h a n g i g gemaakt bij de vorst zelf, tijdens een a u d i ë n t i e . M a a r r o n d 1500 liet m e n m e n zijn rekest doorgaans schriftelijk i n d i e n e n bij de K a n s e l a r i j , en later bij de G e h e i m e R a a d . 2 9
25 A . Henne, Histoire du règne de Charles-Quint en Belgique I (Brussel 1858) 185-191. 26 G A H , 3e rekening van F.J. D e y m a n (1.09.1507-31.08.1508) fol. L X V I V O - L X V I I . Over de C o m m a n d e r i j : Temminck, Haarlem, 27. 27 Zie raadsheer Philips Wielant, A n t i q u i t é s de Flandre' [1518] i n : Recueil des chroniques de Flandre, J . J . de Smet ed. iv (Brussel 1865) 145 (met foutieve overlijdensdatum), en Henne, Histoire, 118 en 126-129. 28 Tussenvonnissen en rolbeschikkingen. 149
H e t dijkgraafschap van M e d e m b l i k i n het geding
Tegenover het 'kroonberoep' stond de 'administratieve rechtspraak', die al i n de dertiende eeuw i n het canonieke recht tot o n t w i k k e l i n g is gekomen. D e i n z i c h t e n die daartoe leidden, waren gebaseerd op doctrines van het door de kerk weer ingevoerde, oude R o m e i n s e recht. D o o r de centrale positie v a n de pauselijke kanselarij is deze tweede weg o m op te treden tegen onrechtmatige beschikkingen van de vorst b i n n e n korte tijd overgenomen door de meeste Europese l a n d e n .
30
I n onze streken wendde m e n zich daarvoor, zoals gezegd, tot de grafelij-
ke gerechtshoven. I n p r i n c i p e was toetsing v a n bestuurlijke beschikkingen door de rechter echter onaanvaardbaar. N o g duidelijker d a n tegenwoordig gold de doctrine van de scheiding der m a c h ten: de ene macht moest z i c h onthouden van bemoeienis met de activiteiten van de andere. D e rechters mochten z i c h dus nooit inlaten met de sfeer die krachtens het oeroude constitutionele recht aan de 'bestuurlijke macht' voorbehouden w a s .
31
D i t 'bestuur' of 'administratie' n u was i n het begin van de 16e eeuw i n p r i n c i p e beperkt tot het beheer van de iura regalia. D e z e i n 1158 n a u w k e u r i g en uitputtend opgesomde 'koninklijke rechten' waren - volgens de traditionele constitutionele doctrine - door het volk aan de vorst toegekend voor de uitoefening van zijn taak, het handhaven v a n de rechtsorde en de vrede. D e iura regalia bestonden - zelfs n o g i n de visie v a n de 17e-eeuwse schrijvers - uit twee soorten: die welke de vorst n o d i g h a d voor de uitoefening van zijn taak en die welke voor h e m slechts een op geld te waarderen stipendium (beloning) betekenden. Tot de eerste groep behoorden onder meer het recht op militaire bijstand, op h a n d - en spandiensten, op kost en logies voor het vele r o n d r e i z e n van de vorst, en ook het recht o m delen van zijn rechtsmacht aan stadhouders, baljuwen of andere ambtenaren te delegeren. D e tweede groep bestond uit een aantal vermogensrechten, zoals het recht o m tol te (doen) heffen, het recht op de bezittingen v a n misdadigers en overleden bastaarden, op alle gevonden schatten, scheepswrakken en oorlogsbuit, op de grote wegen, op de bevaarbare rivieren, op de ' w i l d e r n i s ' ( H o l l a n d s d u i n e n en moerassen) en op de bossen. Geen studeerkamermodel D e middeleeuwse scheiding der machten was geen theoretische constructie. Z i j bestond uit een eenvoudige tweedeling, met enerzijds de vorstelijke taakuitoefening ( h a n d h a v i n g van rechtsorde en vrede, inclusief de defensie) en anderzijds het beheer of de 'administratie' van zijn rechten. Wetgeving (uitbreiding, aanpassing of w i j z i g i n g van het oude, b i j n a heilige recht van het volk) was i n p r i n c i p e n o g o n d e n k b a a r . 32
D e z e tweedeling was ontstaan i n de praktijk, hoewel zij wel door j u r i d i s c h e argumenten o n d e r b o u w d was. H a a r oorsprong ligt i n de pauselijke bureaucratie, i n een daar toegepaste
29 D e taak van de Geheime R a a d (het adjectief is afgeleid van 'heim', omdat dit college tot de huishouding van de vorst behoorde) was i n de 16e eeuw voornamelijk het afhandelen van rekesten op niet-financieel, nietgerechtelijk gebied (vraagt niemand zich ooit af waar de oude Kanselarij toch is gebleven?) Zie R . van Answaarden, ' T h e Medieval Separation of Powers defined by Charles the Bold (1473)', Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 58 (1990) 416, noot 85. 30 H . Schmitz, Appellatio extraiudicialis, Entwicklungslinien einer kirchlichen Gerichtsbarkeit über die Verwaltung, 1140-1348 ( M ü n c h e n 1970) 78-84. 31 Zie, ook voor de volgende alinea's, V a n Answaarden, 'Separation', 400-402. 32 Zie, ook voor de volgende alinea's, V a n Answaarden, 'Separation', 402-410. De defensie (waarvan alleen i n uitzonderingstoestand sprake is), wordt i n ons prototype buiten beschouwing gelaten.
150
H e t dijkgraafschap van M e d e m b l i k i n het geding
Afb.
2.
E e n o o t m o e d i g e v e r z o e k e r k r i j g t een
' o p e n b r i e f ' ( m e t z e g e l o p d u b b e l e staart, zoals bijv. e e n b e s c h i k k i n g v a n d u u r z a m e
betekenis,
z o a l s e e n a a n s t e l l i n g ) v a n e e n vorst. H o u t s n e d e u i t een D u i t s h a n d b o e k j e , Formular
Gerichtlichen
Process und Teutscher Rhetoric ( F r a n k f u r t 1541). F o to: U B A m s t e r d a m .
verdeling van de rekesten die aan de paus werden aangeboden, met twee separate kanalen voor de afhandeling. H e t eenvoudige c r i t e r i u m was: g i n g het de verzoeker o m een recht (aanspraak op b e h a n d e l i n g van een bepaalde kwestie door een kerkelijke rechter) of o m een gunst (een beneficium of gratia, zoals een bepaalde benoeming)? D i t eenvoudige systeem leidde spoedig tot de i n v o e r i n g van een soortgelijke tweedeling i n de kanselarijen van de wereldlijke vorsten: (1) D e op het grondrecht op behoorlijke rechtspraak, dus op de vorstelijke plicht berustende verzoeken k o n d e n nooit worden geweigerd (zolang ze aan enkele formele regels voldeden). I n principe g i n g het altijd o m toelating tot een vorstelijk gerechtshof (in de v o r m van lettres de venue en cour), voor hoger beroep of voor een v o r d e r i n g die niet elders k o n worden ingesteld. M e n had daar recht op. Bovendien was de w i l van de vorst bij de verdere afhandeling v a n deze kwesties, i n de tweede, rechterlijke instantie, geheel irrelevant. D e rechter was i m m e r s exclusief gebonden aan de regels van het recht. D e beschikkingen die de K a n s e l a r i j op gebied van de rechtspraak n a m , waren d a a r o m geheel [aan regels van het recht] 'gebonden beschikkingen'. (2) Daartegenover stonden de verzoeken o m gunsten (gratiae), die het terrein van de rechten van de vorst (in tegenstelling tot zijn plicht) betroffen, dat van de iura regalia en zijn p r i v é d o m e i n . N i e t alleen het verlenen van een tolrecht of het verpachten van het visrecht i n een bepaalde rivier, m a a r ook de verlening v a n praktische assistentie aan een waterschap i n de v o r m van een (met een v a n de vorst afgeleide macht beklede) dijkgraaf, zoals i n ons arrest, was dus zo'n gunst. N i e m a n d k o n daarop enig recht doen gelden. D a a r o m was de vorstelijke bevoegdheid op dit tweede terrein oorspronkelijk geheel discretionair. L a t e r z o u ook deze bevoegdheid aan beperkingen onderworpen worden (zoals bij de wet op de F i n a n c i ë n v a n 1487, die hieronder n o g ter sprake z a l komen). M a a r het prototype van de middeleeuwse vorst k o n hier i n p r i n c i p e n o g geheel naar eigen inzicht beslissen. H i e r was hij echt absoluut (van ab [lege] solutus, ' v a n [de wet] losgemaakt' of liever 'niet aan het recht gebonden'), m a a r d a n ook alleen hier. D i t soort beslissingen k u n n e n d a a r o m als 'vrije beschikkingen' worden beschouwd. D e bevoegdheid tot definitieve afhandeling van de eerste categorie, de verzoeken o m rechtspraak, werd al v r o e g aan academisch gevormde j u r i s t e n gedelegeerd. I n 1469 werd ook de voorafgaande, formele toetsing van de door de burgers ingediende rekesten voor een procedure voor de G r o t e R a a d aan de vorstelijke K a n s e l a r i j onttrokken. S i n d s d i e n bepaalden de rechters zelf welke zaken wel en welke zaken niet tot h u n competentie behoorden. D i e Kompetenzkompetenz h a d het H o f van H o l l a n d ook, door de geruisloze integratie van de grafelijke kanselarij i n D e n H a a g i n zijn griffie. 151
H e t dijkgraafschap van M e d e m b l i k i n het geding
I n 1473 werd deze scheiding van de twee sferen op centraal niveau i n de L a g e L a n d e n uitdrukkelijk bevestigd en aangescherpt i n een zeer gedetailleerde ordonnantie van K a r e i de Stoute, waarbij de G r o t e R a a d expliciet onafhankelijk w e r d verklaard en een eigen zegel kreeg. E r wordt i n het algemeen te w e i n i g aandacht geschonken aan het zegel als motor voor het rechtsgeldig ' i n beweging zetten' van beschikkingen en wetten i n vroeger tijden. M e n denke aan de uitstraling v a n macht en autoriteit die de imposante beeldenaar v a n de vorst met al zijn parafernalia h a d op de veelal ongeletterde mensen die ermee werden geconfronteerd door deurwaarders. M a a r daarnaast h a d het zegel n o g een ander, praktisch aspect. V ó ó r de G r o t e R a a d zijn eigen zegel kreeg, moesten zijn vonnissen en andere stukken gezegeld w o r d e n door de K a n selier. D e z e trouwe 'eerste minister' van de vorst, die het grootzegel bewaarde, moest alle documenten die h e m voorgelegd werden, controleren op h u n formele j u i s t h e i d . H i j was daardoor, i n de praktijk, ook i n staat o m alle h e m uit vorstelijk of'bestuurlijk' (of zelfs zuiver persoonlijk) oogpunt onwelgevallige stukken ernstig te vertragen of zelfs achter te houden. V o o r de G r o t e R a a d was dat vanaf 1473 echter verleden tijd. De 'administratieve rechtspraak' van de Grote Raad H e t moet n o g even onderstreept worden: het 'bestuurlijke' gebied, dat van de 'gunsten', viel van oudsher buiten de sfeer van het recht (het was praeter ius oipraeter legem). N i e t alleen k o n n i e m a n d enige aanspraak m a k e n op een vorstelijke gunst, m a a r ook werd de m a n i e r waarop de vorst met zijn eigen 'vermogen' o m g i n g , i n p r i n c i p e niet door regels v a n goed of kwaad beheerst. D a t was de - tot de iura regalia beperkte - betekenis van het Engelse gezegde the King can do no wrong. O n d e r invloed van oude R o m e i n s e en canonieke doctrines k w a m m e n echter tot een i n zicht dat m e n later zou aanduiden als het vereiste van wet- of rechtmatigheid van 'bestuurlijke' activiteiten i n de rechtsstaat {the rule of law). Zoals gezegd, begon m e n i n de 13e eeuw al met een toetsing van vorstelijke beschikkingen. D e vorst h a d zich, zo v o n d m e n , zelfs op het aan h e m voorbehouden terrein toch aan enkele basisregels of algemene beginselen te houden. Beschikkingen die daarmee i n strijd waren, konden door de rechter vernietigd worden. I n de 15e- en 16e-eeuwse procedures voor de G r o t e R a a d die q u a object duidelijk als 'administratiefrechtelijke' zaken te herkennen zijn, procedeert de eiser doorgaans tegen de begunstigde van de aangevochten beschikking. V a n A l m o n d e procedeerde tegen V a n Waveren, niet tegen het 'overheidsorgaan' dat de b e s c h i k k i n g h a d gemaakt (zoals m e n tegenwoord i g doet). Afgezien daarvan blijkt uit de rechtspraak van de G r o t e R a a d van de j a r e n 1465 - 1580 (die globaal onderzocht i s ) ,
33
dat zijn b e h a n d e l i n g van 'bestuurlijke' beschikkingen veel lijkt
op de beperkte toetsing daarvan door de moderne administratieve rechter. Betreffende de feiten die aan de aangevochten b e s c h i k k i n g ten grondslag liggen, stellen de klagers voor de G r o t e R a a d meestal subreptio et obreptio, ' v e r z w i j g i n g en v e r d r a a i i n g ' van voor de besluit33 D e sententieregisters G R M van 1465-1580 zijn op microfiche te consulteren i n het Gemeentearchief Amsterdam en bij de Vakgroep Rechtsgeschiedenis van de R . U . Leiden. Inventaris: M . J . A b e l i n g e.a., Chronologische lijsten der geëxtendeerde sententiën berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen (Brussel 1966-1988) 6 delen (ruim 9300 vonnissen).
152
H e t dijkgraafschap van M e d e m b l i k i n het geding
v o r m i n g gewichtige feiten. O o k i n ons geval brengt T h i m a n van Waveren dit formele argument te berde: D i r i c k van A l m o n d e h a d bij zijn 'kroonberoep' bij de K e i z e r een en ander verzwegen. Ten aanzien v a n het recht stellen de eisers doorgaans slechts 'inciviliteit' van de beschikk i n g , vaak i n combinatie met de wellicht als quasi s y n o n i e m beschouwde t e r m ' i r r a t i o n a b i l i teit'.
34
' I n c i v i l ' betekende n o g niet 'onheus', zoals later,
35
m a a r 'strijdig met fundamentele
beginselen v a n de civile rechten' (enkele meestal niet nader aangeduide, uit het oude R o meinse C o r p u s Iuris C i v i l i s overgeleverde b a s i s p r i n c i p e s ) .
36
D e volgens de klagers geschonden beginselen worden i n de arresten v a n de G r o t e R a a d zelden of nooit gepreciseerd. M a a r gezien de door partijen i n vele van dit soort zaken aangevoerde argumenten, k a n m e n denken aan een drietal punten: 1 fundamentele bepalingen van het ongeschreven staatsrecht en aanvullende wetten en regelingen (zoals i n ons geval een wet v a n 1487 inzake de F i n a n c i ë n ) ;
3 7
2 overschrijding van bevoegdheid of m i s b r u i k ervan voor een ander doel d a n waarvoor zij was verleend, en vooral 3 zekere algemene beginselen als 'de billijkheid, de gerechtigheid, de rechtvaardigheid', waaraan de 'administratie' altijd gebonden was, ook i n de sfeer 'waar haar ... geen vaste regelen ter n a l e v i n g zijn voorgeschreven' (de sfeer 'buiten het recht'). H o e w e l d a a r v a n vermoedelijk geheel onbewust, gaf J . A . Loeff (de latere minister van justitie), met de hier geciteerde woorden uit 1887 exact de laat-middeleeuwse doctrine weer.
38
H e t aanhangig m a k e n v a n z o ' n ' a d m i n i s t r a t i e v e ' rechtszaak w e r d destijds aangeduid met appel, v a n de canonieke t e r m appellatio. D i t w o o r d betekende ook 'hoger beroep' tegen een rechterlijk v o n n i s . E r bestond echter een essentieel verschil tussen de rechtspraak i n hoger beroep en de rechtspraak inzake overheidsbeschikkingen. H o g e r beroep h a d normaliter een schorsende w e r k i n g op het aangevochten v o n n i s . D a t k o n dus, z o l a n g de procedure niet geheel was afgehandeld, niet tenuitvoergelegd w o r d e n . M a a r het destijds voor een ' a r o b ' procedure verleende verlof {venue en cour) mocht nooit een schorsende clausule bevatten. H e t effect v a n de aangevochten overheidsbeschikking mocht nooit uitgesteld worden.
C . De tweede 'arob' procedure O n m i d d e l l i j k n a de extraordinaire h e r b e n o e m i n g v a n D i r i c k van A l m o n d e richtte T h i m a n van Waveren zich weer tot de G r o t e R a a d , o m , i n een 'arob' procedure, vernietiging van deze beschikking te vorderen. O n s arrest, dat de neerslag vormt van deze derde fase v a n de affaire, begint met de weergave van de voorgeschiedenis i n de woorden van V a n A l m o n d e .
34 Charles Loyseau, 'Des Offices', no.58, i n : Les Oeuvres (Parijs 1666). 35 Zie bijv. H u g o de Groot, Inleidinge tot de Hollandsche Rechtsgeleerdheid ('s-Gravenhage 1631) m.48.5; zie V a n A n s waarden, 'Separation', 413, noot 73. 36 Zoals de i n navolging van het Decretalium (1.3.2) als impliciet beschouwde voorwaarde si preces veritate nitunlur van de Codex (1.22.5), ('indien het rekest [tenminste] op de waarheid berust'). 37 Zie A . Walther, Die burgundischen Zentralbehörden unter Maximilian i. und Karl v. (Leipzig 1909) 53-67 en bijlage 1, 193-195. Vgl. F. Rachfall, ' D i e niederlandische Verwaltung des 15./16. Jahrhunderts u n d ihr Einfluss auf die Verwaltungsreformen M a x i m i l i a n s I. i n Ö s t e r r e i c h und Deutschland', Historische Zeitschrift 110 (1913) 14-20. 38 J . A . Loeff, Publiekrecht tegenover privaatrecht (Leiden 1887) 153. 153
Het dijkgraafschap van Medemblik in het geding
Zijn relaas is grotendeels overgenomen uit de stukken van de eerste rechtszaak. Daarin was hij eiser, maar in deze laatste fase was hij eigenlijk gedaagde. Op zijn relaas volgen in dit arrest: (I) de conclusie van eis van Van Waveren in deze laatste procedure (vordering tot vernietiging van de beschikking van 19 augustus 1508 en tot schadeloosstelling wegens inkomensderving), (II) de conclusie van antwoord van Van Almonde (waarin deze beweerde dat Van Waveren 'qualick geappelleert' had), (III) de conclusie van repliek van Van Waveren en tenslotte (IV) de conclusie van dupliek van Van Almonde. O m wille van de duidelijkheid echter behandelen we de in vier verschillende zittingen aangevoerde schrifturen met argumenten van beide partijen niet in hun chronologische volgorde, maar punt voor punt. Waar nodig hebben wij bovendien commentaar tussen [ ] toegevoegd. (a) De voorgeschiedenis
Van Almonde verhaalde dat het meervoudig doorbreken van de Westfriese Zeedijk bij Medemblik in het najaar van 1502 te wijten was aan nalatigheid van zijn voorgangers, die pachters waren geweest. Zij hadden het ambt volgens hem alleen maar had gepacht met het oog op hun aandeel in de boeten voor nalatigheid inzake het dijkonderhoud. Volgens Van Waveren echter waren de dijkdoorbraken gewoon veroorzaakt door een 'grooten, lasteghen, verbolghenen storm ende onweder'. Daarna legde Van Almonde uit dat de ingelanden van het gebied zich kort na die inundaties tot de vorst hadden gewend om (1) de aanstelling van een nieuwe dijkgraaf en nieuwe heemraden, 'nut ende abel om te regeren den voirsegden dyck', om (2) een regeling voor de omslag van de herstelkosten van de dijk over alle ingelanden, om (3) uitstel van betaling voor de bede en de tienden, en om (4) uitstel van betaling voor al hun renteverplichtingen. Op 22 november 1502 had de vorst hierop 'macht ende auctoriteyt' [een lastgeving tot uitvoering van een enkele, nauwkeurig bepaalde opdracht] verleend aan [een der raadsheren van] het Hof van Holland om de zaak, na advies ingewonnen te hebben bij de grafelijke Rekenkamer in Den Haag, afdoende te regelen. [Dit verzoek ging nog uit van Noorderland (de Vier Noorderkoggen) en Drechterland samen. De kostenverdeling van de nieuwe regeling, vastgelegd in het door het Hof op 14 februari 1503(1502) uitgevaardigd privilege, zou door de ingelanden van Drechterland als bezwaarlijk ervaren worden. Hun 'kroonberoep' naar aanleiding daarvan zou op 12 november 1503 tot hun afscheiding als apart dijkgraafschap leiden, met als grens de Zwaagdijk.] 39
40
41
39 Incidentele lastgevingen (mandaten, waarbij de verantwoordelijkheid bij de lastgever blijft), op 'bestuurlijk' terrein aan een raadsheer van het H o f van H o l l a n d zijn iets anders dan delegering van een bepaalde 'bestuurlijke' taak (waarbij met de bevoegdheid ook de verantwoordelijkheid op de gedelegeerde overgaat). M e n vergete verder niet dat de raadsheren van het H o f de enige grafelijke ambtenaren waren, op gewestelijk niveau, die de nodige specialistische kennis bezaten. E r bestond i n H o l l a n d geen gewestelijk bestuursorgaan, afgezien van de Haagse Rekenkamer. 40 Verzoek (1) leidde, zoals al gezegd, tot de aanstelling van D i r i c k van A l m o n d e d.d. 14.2.1503(1502) en (2) resulteerde i n de verordening van dezelfde datum (zie Handvesten der stad Haerlem, 158-162). V a n enig antwoord (al ware het nihil) op de verzoeken om uitstel van betaling is echter niets gevonden. Identieke verzoeken n.a.v. de stormen van 1508 en 1509 zijn echter wel ingewilligd (zie het i n noot 10 genoemde Memoriaalboek, fol. 114-117vo en 118-121vo, dat echter pas na de splitsing van november 1503 is aangevangen). 41 Zie het dossier van dit 'kroonberoep', dat (per abuis?) is beland i n G R M , dossiers Beroepen uit H o l l a n d , no. 208, vgl. Andries, Inventaris m, no. 208, en D i r k Burger van Schoorel, Chronyk van de stadMedenblik (Amsterdam 1710) 31.
154
H e t dijkgraafschap van M e d e m b l i k i n het geding
Afb. 3. Imperator caesar divus Maximilianus piusfelix augustus: portret van Maximiliaan i van Habsburg met halsketting van de Orde van het Gulden Vlies (1518-1519). Houtsnede van Albrecht D ü rer. Foto: Germanisches Nationalmuseum, Neurenberg.
% Imperator © a r Dimis Maxrmiliarius Pius Hrx Aufjiitus
(b) De ingelanden O v e r wie n u precies als ingelanden moesten worden beschouwd waren partijen het ook niet eens. Volgens V a n A l m o n d e waren dit de abt van E g m o n d , de graaf v a n E g m o n d [Jan, heer van E g m o n d en Baar, de grafelijke stadhouder i n H o l l a n d ] , de vrouwe v a n Assendelft, de steden H a a r l e m en A l k m a a r 'ende andere ingelanden'. Volgens V a n Waveren was dit niet juist. H e t herstel van de i n 1502 geleden schade was niet betaald door V a n A l m o n d e ' s belangrijke personages. Volgens h e m waren er 'onder den voirsegden dyck gheene ingelanden d a n die V i e r Cogghen', zijnde de M e d e m b l i k k e r k o g g e , de Hoogwouderkogge, de Woggenommerkogge en de M i d d e l k o g g e , 'de welcke onder h e m lieden hadden achtien dorpen'. Zij waren de werkelijke belanghebbenden; zij liepen i m m e r s gevaar en zij waren d a n ook de enige indieners geweest van het rekest v a n november 1502. (c) De aanstelling van Dirick van Almonde V a n A l m o n d e verhaalde dat hij als gevolg van dat rekest door F i l i p s de Schone was aangesteld, op 14 februari 1503(1502). H o e w e l hij zich h a d verontschuldigd, wegens zijn H a a r lemse functie, was zijn b e n o e m i n g op 1 maart 1503(1502) bekrachtigd door een 'continuacie generale' [een b e k r a c h t i g i n g door F i l i p s van alle tijdens zijn verblijf i n C a s t i l i ë door zijn vader i n zijn n a a m aangestelde a m b t e n a r e n ] .
42
D a a r n a was zij nogmaals bekrachtigd door een
tweede 'continuacie' en bloc door M a x i m i l i a a n [nu als voogd van K a r e i ] v a n al F i l i p s ' ambtenaren, n a diens d o o d [in 1506].
43
42 Deze ratificatie van 1 maart 1503(1502) was nodig, omdat M a x i m i l i a a n (sinds 1494 geen regent meer) daartoe formeel niet bevoegd was. 43 Wielant, 'Antiquites', 145 (zie noot 27 hierboven).
155
Het dijkgraafschap van Medemblik in het geding
Verder voerde Van Almonde nog aan dat hij zich intussen zo van zijn taak gekweten had, dat hij verwachtte dat de dijk nog binnen driejaren 'uuyt allen noode ende dangier' zou zijn.Volgens Thiman van Waveren was het nadelig voor de schatkist dat het ambt niet langer verpacht werd, maar zonder meer was weggeschonken aan Van Almonde. Daarbij stelde hij nog dat de aan het Hof van Holland gegeven opdracht beperkt was geweest tot het doen van een voordracht van een kandidaat voor het ambt. Ook was Van Almonde's aanstelling blijkens de woorden 'tot wederroupens' in de akte slechts een tijdelijke voorziening geweest. Zo'n voorlopige aanstelling kon nooit bekrachtigd zijn door de zogenaamde 'continuacie generale' waarop Van Almonde zich volgens Van Waveren 'meest op schynt te fonderen', want die gold uitsluitend voor vaste benoemingen. Bovendien was die 'continuacie' kort geleden, op 31 december 1508, uitdrukkelijk herroepen door Maximiliaan, in naam van zijn kleinzoon. Daarbij waren uitsluitend de hoffuncties, de verpachtingen van ambten en de aanstellingen die na Filips' overlijden waren uitgevaardigd, onverlet gebleven. 44
(d) Dirick van Almonde's afzetting
Van Almonde stelde dat zijn afzetting, begin 1508, door 'die van Financien' het gevolg geweest van een 'ondeuchdelick' verzoek van Thiman van Waveren. Ook beweerde hij dat de landvoogdes, Kareis tante Margareta, 'geen macht en hadde hem te destituerene' (ontslaan). Thiman van Waveren weerlegde een en ander door er op te wijzen dat het betwiste 'officie' tot de Domeinen behoorde, waarvan Filips de Schone in 1495 gezworen had dat hij die nooit eigenmachtig zou 'diminueren, verminderen noch vervremden'. Ook was het de kanselier en andere organen verboden om door de vorst toch eigenmachtig op dit gebied uitgevaardigde beschikkingen te 'passeren'. Volgens hem was Van Almondes benoeming daarom nietig. 45
(e) Thiman van Waverens aanstelling
Daarna bestreed Van Almonde de geldigheid van de in naam van Maximiliaan en Karei uitgevaardigde pachtbrief van Van Waveren. In werkelijkheid was deze slechts afkomstig van de landvoogdes, die echter de bevoegdheid daartoe miste. Noch zij, noch Financiën mochten inbreuk maken op de 'continuacie generale', zei hij. Bovendien was Van Waveren, nog afgezien van het feit dat zijn pachtsom te laag was (100 gulden 's jaars), volgens hem 'nut noch bequaem' voor het omstreden ambt. Thiman van Waveren verweerde zich door er op te wijzen dat het ambt hem op reguliere wijze door de vorst 'gegunt ende in pachte gegeven' was voor zes jaar. E n wel op advies van de Rentmeester van Kennemerland en West-Friesland, van de Haagse Rekenkamer en van de Raad van Financiën. Van Almondes bewering over een lage pachtsom deed hij eenvoudig af met een verwijzing naar zijn aanstelling. [Vreemd genoeg blijkt uit dit stuk, van 22 maart 1508 (1507), dat hij inderdaad maar 100 gulden 's jaars betaalde]. 46
44 Wielant vermeldt deze herroeping niet. Z i j staat wel i n Recueil des Ordonnances des Pays-Bas, 2e serie i (Brussel 1893), 64-65 (copie uit A R A Brussel, Rekenkamer, reg. 136, fol. 244). De ontslagen gingen pas op 15 februari 1509 i n . D e wel door Wielant vermelde bevestiging d.d. 8 maart 1509 (1508) door M a x i m i l i a a n en K a r e i betrof echter niet de 'continuacie' van 1506 (zoals deze auteur dacht), maar trok de herroeping van 31 december 1508 weer i n . Zie over de achtergrond: Walther, Zentralbehörden, 94-96. 45 D i t zijn bepalingen [4] en [8] van de wet op de Financien en Domeinen van 26.12.1487 (zie Walther, Zentralbehörden, 193-195), die echter niet i n 1495, maar (impliciet) op 12.12.1494 zijn bevestigd, toen Filips bij zijn Blijde Inkomste i n H o l l a n d alle rechten en privileges van het graafschap en bloc bekrachtigde (zie G P B I V , 8-9). 46 Zie de akte van noot 8.
156
H e t dijkgraafschap van M e d e m b l i k i n het geding
(f) Verzwijging en verdraaiing D e tot dusver genoemde argumenten betroffen i n feite de bodemprocedure. N u voerde T h i m a n v a n Waveren echter n o g twee argumenten aan op g r o n d waarvan M a x i m i l i a a n ' s heraanstelling v a n D i r i c k v a n A l m o n d e op 19 augustus 1508 volgens h e m 'negheene ende v a n onweerden' was. Ten eerste was de b e s c h i k k i n g 'ondeuchdelick ende subrepticelick vercregen': V a n A l m o n d e h a d essentiële feiten verzwegen bij zijn 'kroonberoep'. H i j voldeed namelijk niet aan de vereisten voor het ambt, want (1) hij bezat geen grond 'onder d e n dyck' en (2) hij woonde niet i n zijn standplaats, M e d e m b l i k , m a a r gewoon i n H a a r l e m , en k o n het ambt dus niet i n eigen persoon uitvoeren, zoals voorschrift was. D i r i c k v a n A l m o n d e liet daar geen gras over groeien. E r was geen sprake v a n verzwijging. D e eerste voorwaarde werd namelijk nergens gesteld, zei h i j .
4 7
B o v e n d i e n , als dit wel het ge-
val ware, d a n n o g was zij 'impertinent', want verscheidene v a n zijn directe voorgangers hadden ook geen of w e i n i g g r o n d bezeten 'onder den voirsegden dycke'. H i j noemde met name heer P h i l i p s v a n Wassenaer, m r J a c o b v a n B a r r y en D i e r i c k Stullinck. A a n de voorwaarde v a n persoonlijke uitoefening van de functie voldeed hij, naar zijn zeggen, wel degelijk, zij het door m i d d e l v a n een plaatsvervanger, die hij krachtens zijn aanstellingsbrief z o u mogen aanstellen. T h i m a n v a n Waveren verklaarde met b e t r e k k i n g tot het eerste vereiste dat hijzelf daar wel aan voldeed. H i j bezat namelijk landerijen i n het betrokken gebied die zeker 1000 gulden 's jaars opbrachten. [In twee processen v a n een halve eeuw later, waarbij zijn dochter (of nichtje?) C o r n e l i a was betrokken, is i n d e r d a a d sprake v a n een huis met landerijen te Sijbekarspel, die i n 1482 n o g i n bezit van J a c o b T h i m a n s z . v a n Waveren w a r e n ] .
48
Wat het tweede vereiste betreft voerde V a n Waveren a a n dat het voorschrift v a n het daadwerkelijk resideren v a n de dijkgraaf i n zijn district was vastgelegd i n 'het privilege' v a n de V i e r Noorderkoggen.
49
(g) 's keizers 'rechter wetentheyt' H e t tweede argument v a n T h i m a n v a n Waveren inzake de nietigheid v a n de b e s c h i k k i n g van 1508 betrof de clausule 'uuyt O n s e r rechter wetentheyt' die d a a r i n was opgenomen. [ M e t deze, v a n het ex certa scientia uit pauselijke beschikkingen overgenomen woorden beoogde de K a n s e l a r i j de toetsing en eventuele vernietiging van 'bestuurlijke' beschikkingen door de rechter uit te sluiten]. M a a r volgens V a n Waveren was het zo dat 'zulcke clause verstont haer [uitsluitend] wanneer m e n waerachtich te kennen gave'. M e t andere woorden: alleen als de b e s c h i k k i n g v a n 19 augustus 1508 op ware feiten was gebaseerd, was vernietiging door de rechter uitgesloten.
47 Inderdaad wordt daarover noch i n het Hollandse Groot Privilege van 14.3.1477(1476), art. 36 [zie Handvesten van Amsterdam, H . Noordkerk ed. I (Amsterdam 1768) 81-82], noch i n de regeling van 29.3.1478 [zie Handvesten der stad Haerlem, 141-143], noch i n die van 14.2.1493(1492) en 1.9.1495 [zie Handvesten van Enchuysen (Enkhuizen 1667) 44-46 en 49-51] ergens iets gezegd. 48 G R M , reg. 867, casus 41 en 42 (uit 1567), zie ook A . J . M . Kerckhoffs-de Hey, Inventaris en beschrijving van de processtukken (dossiers) behorende tot de beroepen uit Holland, berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen, Algemeen Rijksarchief Brussel vi (Amsterdam 1969) dossier no. 577. 49 Zie het Hollandse Groot Privilege van 14.3.1477(1476): de dijkgraaf moest 'omme die haestigen periculen' te M e d e m b l i k wonen, waarvan zeer beslist nooit afgeweken mocht worden (art. 36). Hoewel i n de nadere regeling van 29.3.1478 drie keer sprake van 'den dyckgraef ofte zynen stedehoudere' (aan wie hij wel het schouwen kon overlaten) betekende dit geen ontheffing van de residentieplicht.
157
H e t dijkgraafschap v a n M e d e m b l i k i n het geding
N u V a n A l m o n d e echter niet de volledige waarheid had verteld aan M a x i m i l i a a n , k o n daarvan geen sprake z i j n .
5 0
(h) Wie 't eerst komt... Verder voerde V a n Waveren n o g een subsidiair argument aan, voor het geval M a x i m i l i a a n s beschikking van 19 augustus 1508 ondanks alles rechtmatig z o u worden bevonden door de G r o t e R a a d . I n dat geval was zijn eigen aanstelling altijd n o g v a n eerdere d a t u m . [Van Waveren bedoelde natuurlijk dat bij dubbele benoemingen normaliter de eerstbenoemde i n de functie werd gehandhaafd. Vermoedelijk baseerde hij (of zijn advocaat) z i c h daarvoor op de vele arresten w a a r i n de G r o t e R a a d deze oplossing h a d aanvaard, kennelijk door toepassing van de oude R o m e i n s e regel prior tempore, potior iure, ofwel 'wie 't eerst komt, heeft een sterker recht'.] 51
Het slot van de procedure H i e r m e e was de zaak voldongen. E r werd n o g wel een schikkingscomparitie bevolen, m a a r die mislukte, zoals gewoonlijk. Daarnaast werd D i r i c k van A l m o n d e v o o r l o p i g (voor de d u u r van het proces), weer i n functie hersteld, m a a r wel op voorwaarde van werkelijk verblijf i n Medemblik. O p 28 september 1509 sprak de G r o t e R a a d zijn (tweeledige) eindvonnis uit. I n het eerste l i d werd T h i m a n v a n Waveren ontvankelijk verklaard i n zijn klacht. Z i j n 'appel' tegen de omstreden b e s c h i k k i n g van 19 augustus 1508 werd gegrond verklaard, waarna deze als 'surreptys ende obreptys' werd vernietigd, conform zijn eis. M e t andere woorden: het door V a n Waveren aangevoerde en niet weerlegde bezwaar (f), verzwijging v a n essentiële feiten, tegen de gewraakte b e s c h i k k i n g werd expliciet gegrond verklaard. Daarnaast is zonder meer duidelijk dat ook zijn argument (g), onverbindendheid van de clausule ex certa scientia ('s keizers dooddoener 'zeker weten') hierbij doorslaggevend was. Daarnaast was er n o g een derde, in casu echter niet aangevoerd argument voor de formele nietigheid v a n M a x i m i l i a a n s b e s c h i k k i n g v a n 19 augustus 1508. D e keizer h a d een voor de rechter hangende procedure doorkruist en (door de slotwoorden v a n de beschikking) eenvoudigweg 'wederroepen ende gerevoceert'. D i t n u was een grove i n b r e u k op het grondbeginsel v a n de rechtspraak, de onafhankelijkheid v a n de rechterlijke macht. V o o r het 'dekken' van dergelijke flagrante schendingen van het recht n a m M a x i m i l i a a n s kanselier de eerder geciteerde clausule 'uuyt O n s e r v u l c o m e n macht' i n de akten v a n de beschikkingen op. D i t was de letterlijke vertaling van het explenitudinepotestatis dat de zich steeds absolutistischer opstellende pausen sinds Innocentius u i (circa 1200) als stopwoordje geb r u i k t e n . M e t andere woorden: belanghebbenden dienden te begrijpen dat de paus niet a a n het recht (de wet) gebonden was en dat hij zich d a a r o m bij het uitvaardigen van een beschikk i n g w a a r i n deze term werd opgenomen, d a n ook bewust niets aantrok v a n de daardoor geschonden regels of wetten. N i e t l a n g daarna begonnen ook de wereldlijke vorsten deze frase te gebruiken o m h u n onrechtmatige maatregelen judgeprooj'te m a k e n .
50
52
I d e m b i j v . A n t o n i o C a r d o s o d o A m a r a l , Liber utilissimus iudicibus et advocati ( L i s s a b o n 1610), s.v. clausula(fo\. 4 6 ) .
51
Z i e bijv. G R M , r e g . 791, casus 4, r e g . 801, casus 3 0 , r e g . 9 7 8 , casus 2 0 , e n vele
52
U . N i c o l i n i , La proprieta, il principe e l'espropriazione per pubblica utilita ( M i l a a n 1 9 5 2 ) 181.
158
andere.
H e t dijkgraafschap van M e d e m b l i k i n het geding
C A R O L O
V
I
C
T
RQ.
O
R
R E G 1
I
Afb. 4. De 'zegeviering' (verkiezing) van de jonge Karei v als rooms koning (keizer elect) in 1519. Houtsnede van Hans Baldung Grien, titelpagina van Hieronymus Gebvilerius, Libertas Germaniae (Straatsburg 1519). Foto: Staatliche Kunsthalle, Karlsruhe.
A
M a a r schending van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht door vorstelijke maatregelen, bevelen of andere v o r m e n van pressie was sinds j a a r en dag even verwerpelijk als het spiegelbeeld daarvan, de eveneens door het prototype v a n de scheiding der machten verboden ingrepen van de rechter i n de 'bestuurlijke' sfeer. K l a c h t e n van rechters over pressie van de zijde v a n de kanselier of diens 'requestmeesters' hadden er, kort voor deze kwestie aanhangig werd gemaakt, toe geleid dat Filips de Schone de G r o t e R a a d i n een ordonnantie van 22 j a n u a r i 1504(1503) nogmaals uitdrukkelijk instrueerde o m daaraan, zelfs als het o m vorstelijke bevelen ging, geen aandacht te s c h e n k e n .
53
H e t is d a n ook waarschijnlijk dat dit punt bij de deliberatie inpleno van de R a a d (president en dertien raadsheren; er was er die dag een afwezig) over het uit te spreken vonnis als eerste aan de orde is gekomen. M a a r dat behoort helaas tot het 'geheim van de raadkamer'. Een vierde inbreuk op het recht D e laatste infractie die M a x i m i l i a a n bij het uitvaardigen van de beschikking v a n 19 augustus 1508 h a d begaan (en die ook door zijn ' v u l c o m e n macht' gedekt moest worden), was het eigenmachtig aanstellen van een rekenplichtige ambtenaar, zonder de vereiste ratificatie v a n de R a a d v a n F i n a n c i ë n en D o m e i n e n . C o n f o r m V a n Waveren's (niet geheel volledige)
53 Zie V a n Answaarden, 'Separation', 418-419.
159
H e t dijkgraafschap van M e d e m b l i k i n het geding
argument (d) keurde de G r o t e R a a d deze schending van de wet i n het tweede l i d v a n zijn vonnis d a n ook duidelijk af. T h i m a n van Waverens pachtovereenkomst v a n maart 1508 voor de omstreden functie werd 'goet ende van weerden' verklaard, waarbij D i r i c k van A l m o n d e s eis i n de b o d e m p r o cedure werd afgewezen. V a n Waveren kreeg ook de door h e m gevorderde schadeloosstelling voor gemiste ' v r u c h t e n ende prouffyten' over de periode w a a r i n hij het ambt niet had k u n nen uitoefenen. D e achtergrond van de kwestie betreffende de aanstelling wordt gevormd door het spanningsveld tussen de pretenties van de naar het absolutisme neigende M a x i m i l i a a n (die altijd krap bij kas zat) en de toenemende verzelfstandiging v a n de bureaucratie. D e z e was sinds de 15e eeuw overwegend b e m a n d met universitair gevormde technocraten, die, onder andere, steeds meer oog kregen voor het landsbelang. V a n een echt 'bestuur' is r o n d 1500 echter n o g geen sprake. E r viel destijds op centraal niveau nauwelijks iets te b e s t u r e n .
54
D e K a n s e l a r i j (het 'schrijfbureau') en de commissie van
F i n a n c i ë n en D o m e i n e n waren destijds de enige twee 'departementen' (afgezien van de m i l i taire staf). Z i j behoorden n o g tot de vorstelijke oikonomia (huishouding). H e t eerste hield zich vrijwel uitsluitend b e z i g met het afhandelen van rekesten op niet-financieel en niet-domaniaal terrein. H e t tweede met het beperkte fiscale terrein en het passieve beheer van de iura regalia. D a a r b i j g i n g het i n hoofdzaak o m het bekrachtigen of inwilligen van i n d i v i d u e l e , lokale of regionale initiatieven. P r a k t i s c h alles wat m e n van de vorst wilde, moest door de belanghebbenden zelf per 'ootmoedige supplicatie' (verzoekschrift) onder de aandacht van de vorst worden gebracht.
55
Afgezien d a a r v a n werden de meeste n u als typisch 'bestuurlijk' beschouwde zaken, zoals het verkeer, de waterstaat en zelfs de defensie, destijds a u t o n o o m op plaatselijk of regionaal niveau geregeld. H a a r l e m organiseerde bijvoorbeeld al sinds eeuwen haar eigen defensie, verbood het schieten op ooievaars en hield z i c h r o n d 1500 zelfs al b e z i g met moderne zaken als het standaardiseren van de afmetingen van vrachtwagens en het voorschrijven v a n een (heel effectieve) snelheidsbegrenzer daarvoor: de bestuurders moesten naast de wagens blijven l o p e n .
56
M a x i m i l i a a n s hoge uitgaven (waarvan het nut bovendien betwist werd) leidden al i n een vroeg stadium tot conflicten met de volksvertegenwoordigingen. D e toenemende 'nationale' gevoelens en het groeiende inzicht i n de betekenis van vele v a n de iura regalia voor het landsbelang leidden tot het losmaken van het 'departement' van F i n a n c i ë n en D o m e i n e n uit de vorstelijke h u i s h o u d i n g . I n december 1487, luttele weken voor M a x i m i l i a a n te Brugge gevangen werd gezet, werd hij daar gedwongen tot het ondertekenen van een ordonnance sur le fait des Finances. A l l e zaken van financieel-domaniale aard, i n het bijzonder die welke tot 'verm i n d e r i n g v a n de D o m e i n e n ' leidden, werden gedelegeerd aan de hierbij tot R a a d opgewaardeerde commissie van F i n a n c i ë n . D e attributie van een eigen zegel (een 'signet') verleende deze instelling ook een zekere autonomie. T h i m a n van Waveren had, naast de wel
54 Zie o.a. A . de Tocqueville, L'ancien régime et la révolution [1856], F. M é l o n i o ed. (Parijs 1988) 131-136, en E . N . Williams, The Ancien Régime in Europe, government and society in the major states, 1648-1789 (Harmondsworth 1988) 26. 55 Zie H . van der L i n d e n , 'Oorsprong en oudste ontwikkeling van het hoogheemraadschap van Rijnland', Regionaal-historisch tijdschrift Holland 22 (1990) 149, en W i l l i a m s , Ancien Régime, 32-33. 56 A . J . Enschede, Index op de keur- en gehodtregisters van de stad Haarlem ('s-Gravenhage 1875) 1-39.
160
H e t dijkgraafschap van M e d e m b l i k i n het geding
door h e m aangehaalde bepalingen (het verbod v a n ' v e r m i n d e r e n ' v a n de D o m e i n e n door de vorst en dat betreffende het zegelen van onrechtmatige beschikkingen op dit gebied door de K a n s e l i e r ) , ook het voorschrift v a n uitdrukkelijke ratificatie d o o r de R a a d v a n alle aanstellingen v a n comptabele ambtenaren (het veto, met andere woorden), moeten n o e m e n .
57
De motivering van het vonnis G e z i e n de gevoeligheden van 'onzen harden ende geduchten heere den K e y s e r ' was het m a a r goed dat de raadsheren van de G r o t e R a a d z i c h over 's keizers schendingen v a n het recht niet i n h u n vonnis hebben uitgesproken. D e g r o n d voor h u n vernietiging v a n zijn beschikk i n g , het schenden v a n het formele beginsel dat zij op ware feiten gebaseerd moest zijn, k w a m natuurlijk slechts op de rekening van V a n A l m o n d e . Toch hebben de raadsheren aan mogelijke consequenties v a n h u n verwerping van 's keizers eigenmachtige maatregel gedacht, getuige een werkelijk unieke aantekening m h u n dictaregister.
58
D e R a a d v o n d het kennelijk prudent o m de u n a n i m i t e i t van het arrest goed te
onderstrepen: Monseigneur le President et tous les conseilliers ont este de ceste opinion, saulf Auxtruies, quiestoit absent. M a x i m i l i a a n z o u het wel uit zijn hoofd laten o m het gehele college te penaliseren. I n het algemeen werden rechterlijke vonnissen niet expliciet gemotiveerd, c o n f o r m een oude doctrine. M a a r de vaak tientallen b l a d z i j d e n tellende ' g e ë x t e n d e e r d e s e n t e n t i ë n ' van de G r o t e R a a d werden doorgaans wel zo geredigeerd dat de uitspraak behoorlijk werd geschraagd, door een selectieve v e r m e l d i n g v a n de terzake dienende argumenten van de partijen.
59
N a het 'tegen elkaar wegstrepen' van de wederzijdse argumenten in casu, blijkt het te draaien o m de rechtskracht van de aanstelling v a n V a n A l m o n d e van 1503. Z i j n stelling (c) betreffende het hogere beschikkingsniveau daarvan maakte geen enkele kans. O o k V a n W a veren was door de vorst b e n o e m d , m a a r i n beider geval was dat louter een formaliteit. ( B o vendien was F i l i p s het hele j a a r 1502 en de eerste m a a n d e n van 1503 i n S p a n j e . )
60
V a n Wave-
rens b e n o e m i n g was bovendien conform de wet geratificeerd door F i n a n c i ë n , op 28 maart 1508. V a n Waverens argument (c) dat V a n A l m o n d e s b e n o e m i n g m a a r een voorlopige voorzien i n g was geweest, is nergens weerlegd. V a n A l m o n d e h a d dit feit (dat uit de aanstellingsakte zou blijken), trouwens al impliciet erkend door zijn (onjuiste) beroep op overgang i n vaste dienst door de 'continuacie generale'. V a n A l m o n d e s vervanging i n 1508 door V a n Waveren was dus rechtmatig. O n d a n k s alles was V a n A l m o n d e s beroep op zijn b e n o e m i n g v a n 1503 echter wel te verdedigen, hoewel zij formeel i n strijd was met de wet van 1487. Z i j was gebaseerd op een urgente 57 Zie Walther, Zentralbehörden, 194, zie artt. [4]-[8]. 58 Een dictum is een z.g. 'kop- en staartvonnis' (alleen de uitspraak, met de partijnamen erboven). Zie G R M , reg. 982, dictum 622 (identiek aan ons eindvonnis). 59 C L . Verkerk, 'Onderzoek naar de motivering i n rechte bij de Grote R a a d van Mechelen i n de zestiende eeuw', Verslagen en Mededeetingen der Vereeniging tot Uitgaaf der Bronnen van het Oud-Vaderlandsche Recht 14 (1975) 295-318, en in: Miscellanea ConsiliiMagm [I] (Amsterdam 1980), 97-120. Zijn conclusie wordt bevestigd door een onlangs teruggevonden instructie van de Grote R a a d : U B Leiden, M s B P L 54, fol. 135, 2e alinea [vgl. J . M . I . Koster-van Dijk, 'Instruction pour le greffier du G r a n d Conseil concernant la rédaction des sentences' in: Miscellanea Consilii Magni m (Amsterdam 1988) 25, laatste alinea]. 60 A . Walther, Die Anfange Karls v . (Leipzig 1911) 25 en 52. 161
Het dijkgraafschap van Medemblik in het geding
lastgeving van de stadhouder in Holland (aan wie het rekest van november 1502 in absentie van de vorst natuurlijk was aangeboden), aan een raadsheer van het Hof van Holland. Er moest snel een geschikte dijkgraaf geselecteerd en aangesteld worden. De ratificatie door Financiën was daarbij veronachtzaamd, maar dat was Van Almonde niet echt kwalijk te nemen. Vermoedelijk heeft de Grote Raad hieraan ook gedacht. Aan het slot van het vonnis werd namelijk besloten om (in afwijking van de regel 'de verliezer betaalt'), de proceskosten door beide partijen te laten betalen. Volgens de rechters was dit 'om zekere groote zaken wille Ons daertoe porrende', waarmee men gewoonlijk overwegingen van billijkheid bedoelde. 61
61 Zie Philips Wielant, Practijcke civile (Antwerpen 1573) hfd. ix, par. 7.