Uitspraak GERECHTSHOF VHERTOGENBOSCH Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Kenmerk: 12/00767 Uitspraak op het hoger beroep van * ^
■ ■ ■ p n i a w gevestigd te ■■■■> hierna: belanghebbende,
a ï i i
b .v .,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen belanghebbende, en de Inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de Inspecteur, betreffende de hierna vermelde op aangifte voldane belasting.
1.
ooi
Ontstaan en loon van het geding
I. I. Belanghebbende heeft op 14 juni 2010 aangifte BPM gedaan van de door haar ter zake van de registratie van een personenauto op grond van de Wet belasting van personenauto’s en motorrijtuigen (hierna: Wet BPM) verschuldigde belasting. Het betreft een personenauto van het merk BMW, type X3, identificatienummer M M O T M M I B i ( h i e m a : de auto). Het desbetreffende aangiftebiljet vermeldt een bedrag van € 13.981. Belanghebbende heeft dit bedrag op 21 juni 2010 voldaan. Naar aanleiding van het door haar tegen dit bedrag op 7 oktober 2011 gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbende bij uitspraak van 19 juni 2012 niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar. 1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. 1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 466. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.4. Op 22 april 2013 heefteen regiezitting plaatsgevonden te ’s-Hertogenbosch. Op voorspraak van het Hof zijn partijen niet verschenen. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft het Hof mr. G.J. van Muijen aangewezen als raadsheer-commissaris in de zin van artikel 8:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in combinatie met artikel 27 van de
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch Kenmerk: 12/00767
2 van 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Aan hem is opgedragen (een gedeelte van) het vooronderzoek te verrichten. Het Hof heeft vervolgens ingevolge het bepaalde in artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek door de raadsheer-commissaris zal worden hervat. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. 1.5. Belanghebbende heeft vóór de inlichtingencomparitie een pleitnota ingediend. Deze pleitnota is in afschrift verstrekt aan de wederpartij. 1.6. Op 10 juni 2013 heeft in het kader van het vooronderzoek een inlichtingencomparitie plaatsgevonden te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord voor het verstrekken van inlichtingen (■ ■ ■ § gemachtigden van belanghebbende, alsmede, \ >de Inspecteur,!
1.7. De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. 1.8. Van de inlichtingencomparitie is een proces-verbaal opgemaakt, dat, gevoegd bij deze uitspraak, in afschrift aan partijen is verzonden. 1.9. Partijen hebben aan het einde van de inlichtingencomparitie ermee ingestemd dat een nadere zitting voor de meervoudige kamer achterwege blijft. 1.10. Het Hof heeft vervolgens bij brief van 2 oktober 2013 het onderzoek gesloten.
2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en de door partijen tijdens de inlichtingencomparitie verstrekte inlichtingen zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan: 2.1. Belanghebbende heeft ter zake van de invoer van de auto aangifte gedaan naar een te betalen bedrag van € 13.981. Zij heeft de verschuldigde belasting op 21 juni 2010 op aangifte voldaan. 2.2. Belanghebbende heeft op 7 oktober 2011, bij per fax verzonden geschrift, bezwaar gemaakt tegen de onder 2.1 vermelde voldoening op aangifte.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen: 1. Dient belanghebbende ontvankelijk in het bezwaar te worden verklaard? 2. Dient de Inspecteur ambtshalve teruggaaf te verlenen van (een deel van) de door belanghebbende op aangifte voldane belasting? 3. Komen de kosten van bezwaar en de proceskosten integraal voor vergoeding in aanmerking?
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch Kenmerk: 12/00767
3 van 6
Belanghebbende is van mening dat al deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. 3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan tijdens het verstrekken van inlichtingen is toegevoegd, wordt verwezen naar het hiervan opgemaakte proces-verbaal. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur, : ontvankelijkverklaring in'het bezwaar en Vermindering van de verschuldigde belasting. De Inspecteur'concludeert tot ongegrondverklaring van hef hoger beroep:
4. Gronden Ten aanzien van het geschil 4.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 22j, onder b, van de AWR vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van de voldoening. 4.2. Belanghebbende heeft de verschuldigde belasting voldaan op 21 juni 2010. De termijn voor het indienen van bezwaar is aangevangen op 22 juni 2010 en geëindigd op 2 augustus 2010. Het bezwaarschrift is op 7 oktober 2011 per fax ingekomen. 4.3. Gelet op het vorenoverwogene is het bezwaar niet tijdig ingediend. Niet-ontvankelijkverklaring kan dan slechts achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. 4.4. Belanghebbende heeft gesteld dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld, dat zij in verzuim is geweest, omdat zij door de Inspecteur bij het aangiftebiljet niet op de hoogte is gesteld van informatie omtrent de mogelijkheid tegen de voldoening bezwaar te maken en beroep in te stellen (de rechtsmiddelverwijzing). De Inspecteur heeft die informatie, naar de mening van belanghebbende ten onrechte, evenmin vermeld op het betaalbericht. 4.5. Op grond van artikel 7:1 van de Awb dient, voor zover hier van belang, degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken. Het recht beroep bij een administratieve rechter in te stellen is voor de voldoening op aangifte toegekend in artikel 26, lid 2, van de AWR. 4.6. Ingevolge artikel 26, lid 2, van de AWR, wordt, uitsluitend voorde mogelijkheid van beroep, de voldoening van een bedrag als belasting gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. De wettelijke voorschriften inzake bezwaar en beroep tegen zodanige beschikking zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de voldoening, de afdracht of de inhouding zich daartegen niet verzet. 4.7. Aangifte en voldoening van de verschuldigde belasting zijn naar het oordeel van het Hof
I
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch Kenmerk: 12/00767
4 van 6
beide een handeling van de belastingplichtige zelf, waarbij de Inspecteur niet is betrokken. De aard van de voldoening op aangifte verzet zich er daarmee tegen dat het wettelijke voorschrift om een rechtsmiddelverwijzing op een voor bezwaar vatbare beschikking te vermelden, toepassing vindt. Het aangiftebiljet is geen schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling en derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 3:45 van de Awb. Het aangiftebiljet behoeft derhalve niet bekendgemaakt te worden als bedoeld in voornoemd artikel, zodat de Inspecteur niet is gehouden om van de mogelijkheid van bezwaar melding te maken. 4.8. Het betaalbericht vormt evenmin een besluit als bedoeld in artikel 3:45 van de Awb. De enkele omstandigheid dat dit betaalbericht door de Inspecteur wordt verstrekt, maakt dit betaalbericht nog niet tot een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Op grond van het systeem van voldoening op aangifte dient belanghebbende de belasting bij het doen van de aangifte te betalen. Dat de Inspecteur een betaling, waarbij geen gebruik is gemaakt van het betaalbericht, niet aanvaardt als een voldoening op aangifte als bedoeld in artikel 6, lid I, van de Wet BPM, heeft belanghebbende tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Laatstgenoemde omstandigheid leidt er bovendien niet toe dat het betaalbericht daardoor moet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 3:45 van de Awb. 4.9. Gelet op het vorenoverwogene kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. De Inspecteur heeft belanghebbende terecht nietontvankelijk in het bezwaar verklaard. 4 .10. Belanghebbende heeft verder gesteld dat de Inspecteur op grond van het gemeenschapsrecht, onder meer op grond van het arrest Kühne & Heitz van het Hof van Justitie ,C-453/00, gehouden is naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2012, nummer 11/00785, ECLI:NL:HR:2012:BV7393, BNB 2012/147, de verschuldigde belasting ambtshalve te verminderen. De Inspecteur is dat, aldus belanghebbende, eveneens verplicht op grond van het bepaalde in artikel 65 van de AWR, in verbinding met artikel 5 van het Besluit Ambtshalve Verminderen en Teruggeven (hierna: het BAVT). 4 .11. Vaststaat dat belanghebbende heeft nagelaten tijdig een rechtsmiddel aan te wenden tegen de voldoening op aangifte. Daarmee heeft belanghebbende niet alle haar ter beschikking staande rechtsmiddelen uitgeput. Het Hof is van oordeel dat in dat geval toepassing van het gemeenschapsrecht de formele rechtskracht van de voldoening op aangifte niet doorbreekt (zie ook Hoge Raad 5 oktober 2007, nummer 43.268, ECLI:NL:HR:2007:AZ9098, BNB 2008/40). Ook overigens brengt het gemeenschapsrecht niet met zich mee dat in een geval als het onderhavige de Inspecteur gehouden is de op aangifte voldane belasting ambtshalve te verminderen. Het Hof ziet geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen. 4 .12. Het Hof is voor het overige niet bevoegd een beslissing te nemen over de toepassing van artikel 65 van de AWR, het op dit artikel gebaseerde BAVT en het antwoord te geven op de vraag of belanghebbende er op mocht vertrouwen, dat de Inspecteur toepassing zou geven aan het BAVT, nu de in artikel 65 AWR en het BAVT bedoelde mogelijkheid tot ambtshalve vermindering is voorbehouden aan de inspecteur. Omtrent de (weigering tot) toepassing van artikel 65 van de AWR kan uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.
I
|. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch Kenmerk: 12/00767
Slotsom
5 van 6
1
;
4.13. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd. I
Ten aanzien van het griffierecht
|
4.14. Het Hof is van oordeel dat er geen.redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt. i
Ten aanzien van de proceskosten 4.15. Het Hof acht geen termen aanwezig vooreen veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. I
5. Beslissing
!
Het Hof — verklaart het hoger beroep ongegrond, en - bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
!
I j
i
I
I I
I I
I
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch Kenmerk: 12/00767
6 van 6
Aldus gedaan op 29 oktober 2013 door G.J. van Muijen, voorzitter, J. Swinkels en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is oii die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op dïe datum aangetekend aan partijen verzonden. i /1
Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’sGravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen. 1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a) de naam en het adres van de indiener; b) een dagtekening; c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d) de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.