Het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. Nu5g hulpmiddel of belemmering bij verzwijgingszaken? K. Engel, LLM, BA ACIS Symposium 20 maart 2015
Inleiding (1/2) • Inleiding ‘verzwijging’. Oud recht: art. 251 K. • Art. 7:928 BW: precontractuele mededelingsplicht voor de verzekeringnemer. • Als het mis gaat (en de verzekeraar dit ontdekt): art. 7:929 BW en art. 7:930 BW. • Een beetje verstopt: art. 7:982 (verkeerde leeSijd/geslacht) en 7:983 BW (aUoopwaarde). • Art. 7:931 BW: de verzekeraar kan niet terugvallen op het algemeen civielrechtelijke leerstuk van bedrog (art. 3:44 BW) of dwaling (art. 6:228 BW).
Inleiding (1/2) • Art. 7:928 lid 1 jo. lid 4 BW: relevante feiten moeten worden medegedeeld door de aspirant-‐verzekeringnemer. • Lid 4: ‘De mededelingsplicht betreS niet feiten, die niet tot een voor de verzekeringnemer onguns[ger beslissing zouden hebben geleid’. Brengt een vragenlijst hier verandering in? Doctrinaire kwes[e. • Relevant = het feit heeS invloed op de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden (inc. de premie), hij de verzekering zal willen sluiten. • Logisch gevolg: verzekeraar kan alleen ‘sanc[oneren’ (bijv. uitkering weigeren), indien het niet-‐medegedeelde feit relevant is. Dit volgt echter ook uit art. 7:930 BW.
Rechtsvraag (1/1) • Maar… relevant voor wie precies? • De wet geeS aan: voor ‘de’ verzekeraar • Maar is dat dan: – De betrokken, individuele verzekeraar? – De ‘gemiddelde’ verzekeraar? – De ‘redelijk handelend’ verzekeraar? – Of nog anders?
Zeurvraag? (1/1) • Helemaal niet! • Het webelijk uitgangspunt is dat slechts relevante feiten moeten worden medegedeeld door de aspirant-‐verzekeringnemer. De vraag ‘voor wie relevant dan?’ is vrij logisch. • De verzekeraar die in beginsel moet uitkeren, maar zich op ‘schending van de mededelingsplicht’ beroept, zou in theorie al te snel kunnen aanvoeren dat het betreffende (niet of onjuist medegedeelde) feit voor hem relevant is: “Zo is nu eenmaal ons beleid.” Of: “Ja, wij zouden dit hebben gedaan.”
De kwesGe is niet nieuw (1/2) • De Vries in 1865 (!): “Is het een vereischte dat de omstandigheid invloed hebbe op de opinie van den verzekeraar die de polis geteekend heeS, dan wel dat zij invloed hebbe op de opinie van een verstandig verzekeraar in het algemeen?” • Opvaing De Vries: het gaat om de opinie van de verstandig verzekeraar in het algemeen, maar als de verzekeringnemer wist dat de betrokken verzekeraar er een andere opinie op nahoudt…
De kwesGe is niet nieuw (1/2) • Molengraaff/Star Busmann in 1956: “Objec[ef te beoordelen […]”. • Dorhout Mees in 1967: “Zij wordt getoetst aan de gangbare opvaing in het verzekeringsbedrijf. […]. Met de persoonlijke opvaing van een bepaalde verzekeraar behoeS de verzekerde geen rekening te houden. Een andere opvaing ware onredelijk. De regel lijdt slechts uitzondering indien de verzekerde de opvaing van zijn verzekeraar kent.”
Mooi oud voorbeeld (1/3) Rb. Roberdam 26 februari 1932, W. 12495: • Ongevallenverzekering. • De weduwe van dhr. Dentro tegen verzekeraar Labor. • Verzekeringnemer dhr. Dentro komt in juli 1930 om het leven na een ongeluk [jdens een oefening met de Roberdamsche Vrijwillige Brandweer. • Dentro was ‘glazenwasscher’ van beroep (met twee man personeel in dienst). Echter, hij werkte ook bij de Roberdamsche Vrijwillige Brandweer. Hij was wel degelijk krachtens de Ongevallenwet verzekerd (Dentro had aan Labor opgegeven dat dit niet het geval was). • Het standpunt van verzekeraar Labor: ‘verzwijging’. • Rb. Roberdam:
Mooi oud voorbeeld (vervolg) (2/3) Vervolg… “dat het nu de vraag is, of de verzekering of niet op dezelfde voorwaarden zou zijn gesloten, indien de assuran[emaatschappij had geweten, dat Dentro voor de bezigheden [bij de brandweer], verzekerd was krachtens de Ongevallenwet; Dat gelijk Labor ook zelf inziet, niet moet worden onderzocht, welke opvaing zij zelf hieromtrent is toegedaan, doch bepaaldelijk, hoe, in ‘t algemeen, ongevallen-‐assuradeuren tegenover een dergelijke situa[e zouden hebben gestaan;”
Nog een mooi oud voorbeeld (3/3) Hof Amsterdam 22 februari 1924, W. 11192: “Overwegende te dien aanzien: dat door geen der getuigen is verklaard, dat appellanten [verzekeraars] vóór het sluiten der overeenkomst bekend hadden gemaakt, welke waarde zij hechben aan mededeeling omtrent den oorsprong der te verzekeren goederen en evenmin dat zij bij het sluiten dezer overeenkomst naar dien oorsprong navraag hebben gedaan. dat voorts uit de verklaringen der […] gehoorde getuigen […] valt af te leiden, dat, ten [jde van het sluiten der overeenkomst, de verzekeraars in het algemeen geen betekenis hechben aan den oorsprong der goederen […].”
Tussenconclusie (1/1) • Onder het oude recht, dus onder art. 251 van het Wetboek van Koophandel, heeS lange [jd gegolden dat de gangbare opva5ngen in het verzekeringsbedrijf beslissend waren (m.b.t. de relevan[e). • De verzekeraar kon zich alleen op zijn ‘eigen’ (van het gangbare afwijkende) risico-‐accepta[ebeleid beroepen, indien de verzekeringnemer dit beleid kende bij het voldoen aan de mededelingsplicht.
Vervolgvraag (1/1) • Is hier verandering in gekomen? • Geldt onder het nieuwe recht, dat sinds 1 januari 2006 van toepassing is, iets anders? • Wat zeker is, is dat er in 1978 een ander begrip is ‘ontstaan’: de redelijk handelend verzekeraar! • Het Hotel Wilhelmina-‐arrest uit 1978!
IntroducGe van het begrip ‘redelijk handelend verzekeraar’ (1/2) • A-‐G Ten Kate, zoon van een makelaar in assuran[ën, merkt in zijn conclusie bij het Hotel Wilhelmina-‐arrest (1978) het volgende op: “[…] dat in het algemeen voor de honorering van een beroep op art. 251K. geabstraheerd wordt van de bedrijfspoli[ek van de betrokken verzekeraar. Beslissend wordt geacht wat een redelijk handelend assuradeur zou hebben gedaan […]. Uiteraard gelden hier uitzonderingen, als bijv. waar van stonde af aan duidelijk is geweest althans heeS moeten zijn voor verzekeringnemer, dat verzekeraar bepaalde risico's niet wenst te dekken.”
IntroducGe van het begrip ‘redelijk handelend verzekeraar’ (1/2) • De HR gaat in het Hotel Wilhelmina-‐arrest (1978) een stapje verder, althans daar lijkt het op: “Het beroep van de Goudse op art. 251 kan immers slechts slagen, indien zij als redelijk handelend verzekeraarster, ware zij bekend geweest met de verkeerdheid van de opgave — t.w. het niet opgeven van de voormelde opzegging van General Accident en de reden van die opzegging — de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan.”
De conclusie van Wery (1/1) • In de juridische literatuur trok Wery de volgende conclusie uit het Hotel Wilhelmina-‐arrest: “Volgens de HR moet dus niet een feitelijk, maar een
norma[ef criterium worden gehanteerd: beslissend voor de relevan[e van de verzwegen of verkeerd opgegeven feiten is noch de in het bedrijf van déze verzekeraar gebruikelijke accepta[epoli[ek, noch de in de betrokken bedrijfstak heersende opvaing, maar die opvaing die aan normen van redelijkheid jegens de verzekerde voldoet.” P.L. Wery, Hoofdzaken verzekeringsrecht, Deventer: Kluwer 1995, p. 57.
De wetgever neemt het begrip over (1/3) • ‘Het begrip’ = de redelijk handelend verzekeraar. • Per 1 januari 2006 is het nieuwe verzekeringsrecht ([tel 7.17 BW) in werking getreden. • De wetgever heeS aangegeven dat daar waar in art. 7:928-‐931 BW (de ‘verzwijgingsregeling’) gesproken wordt van ‘de verzekeraar’, bedoeld wordt ‘de redelijk handelend verzekeraar’.
De wetgever neemt het begrip over (2/3) • De wetgever gaf het volgende aan: “Indien […] een verzekeraar een accepta[ebeleid hanteert dat afwijkt van een redelijk handelende verzekeraar, dan is bij toepassing van art. 7:928 lid 1 BW alleen van betekenis indien de verzekeringnemer zulks wist of behoorde te begrijpen. Is dat laatste niet het geval dan zal ingevolge art. 7:928 lid 1 BW buiten de mededelingsplicht vallen hetgeen een verzekeraar, anders dan andere verzekeraars, relevant acht.”
De wetgever neemt het begrip over (3/3) • De zinsnede ‘anders dan andere verzekeraars’ is interessant. • Gaat het dan toch om ‘de gangbare opvaing in het verzekeringsbedrijf’?? • Kennelijk wel… • Maar waarom gebruiken we dan niet die woorden in plaats van het vage begrip ‘de redelijk handelend verzekeraar’???
Het punt dat ik wil maken (1/1) • Het begrip ‘gangbare opvaingen in het verzekeringsbedrijf’ is (in de rechtspraak m.b.t. ‘verzwijgingszaken’) verdrongen door het vage begrip ‘redelijk handelend verzekeraar’. • Gaat het echter om ‘een schending van de precontractuele mededelingsplicht’, dan is het begrip ‘gangbare opvaingen in het verzekeringsbedrijf’ veel meer to the point. Iedereen weet dan direct waaraan getoetst moet worden.
Conclusie (1/2) • Bewijst de verzekeraar (bijv.) dat het bij kennis van de ware stand van zaken, de verzekeringsovereenkomst niet zou hebben gesloten (art. 7:930 lid 4 BW), dan moet worden nagegaan of deze opvaing aansluit bij de gangbare opva5ngen in het verzekeringsbedrijf, tenzij de verzekeringnemer bekend was met het eerstgenoemde. • Het criterium van de redelijk handelend verzekeraar brengt het voorgaande met zich mee. • De bewijslast ligt bij de verzekeraar. Zo nodig een deskundigenbericht. Rechter kan met bewijsvermoedens werken.
Conclusie (2/2) • Het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. Nuig hulpmiddel of belemmering bij verzwijgingszaken? • Ik zie dit norma<eve criterium als een belemmering. Niet door de betekenis ervan, maar eenvoudigweg door de formulering. • Het norma[eve criterium zou vervangen moet worden voor het meer feitelijke ‘gangbare opvaingen in het verzekeringsbedrijf’. De betekenis wijzigt dan niet.