Het beeld van alcohol. Een historische discoursanalyse van de antialcoholcampagnes tussen 1879 en 1919. Julie Debrauwere Promotor: Prof. Dr. Caroline Pauwels Opdrachtgever: Nationaal Jenevermuseum Licentiaatsthesis in de Communicatiewetenschappen Academiejaar 2006-2007 April 2007
1
Inhoudsopgave Voorwoord
4
1. Inleiding
5
1.1. Contextualisering
5
1.2. Onderzoeksvragen
7
1.3. Relevantie
8
1.4. Methodologie
9
1.5. Structurele opbouw
10
Deel I: Context 2. Sociaal-politieke context
12 13
2.1. Industrialisering en arbeiders
13
2.2. Standen, klassen en klassebewustzijn
14
2.3. Sociale wetgeving
16
2.4. Arbeidersbeweging
17
2.5. Eerste Wereldoorlog
20
3. Alcoholwetgeving
21
3.1. Onderzoeksrapport 1
21
3.2. Inperking wildgroei herbergen
21
3.3. Onderzoeksrapport 2
21
3.4. Openbare dronkenschap
22
3.5. Uitbetaling lonen en openingsbelasting
23
3.6. Accijnsverhogingen
24
3.7. Monopolie
24
3.8. Verbod op absint
26
3.9. Tijdelijke prohibitie
27
3.10. Wet Vandervelde
27
3.11. Indirecte maatregelen
29
3.12. Tussentijdse conclusie
30
Deel II: Methodologisch kader 4. Discours
31 32
4.1. Discours en discoursanalyse: een algemeen overzicht
32
4.2. Foucault en discours
34
4.3. Tussentijdse conclusie
40
5. Boodschap
41
5.1. Methodlogische bespreking: een kwestie van visuele analyse
42
5.2. Visuele grammatica
45
2
Deel III: Empirie 6. Analyse van de antialcoholbeweging
51 52
6.1. Inleiding
52
6.2. Communicator
53
6.3. Campagnes
64
6.4. Publiek
72
6.5. Tussentijdse conclusie
77
7. Analyse van de boodschap
81
7.1. Selectie van het materiaal
81
7.2. Codeboek
83
7.3. Kwantitatieve analyse
87
7.4. Kwalitatieve analyse
95
7.5. Tussentijdse conclusie
116
8: Eindconclusie
117
Bijlagen Afkortingen
121
Figurenlijst
122
Onderzoeksdata
124
Bibliografie
125
3
Voorwoord
Voor mij betekende dit thesisjaar een nieuwe start. Ik heb tijdens dit jaar meer dan voordien geploeterd en geworsteld. Met nieuwe vragen, met methoden, met antwoorden en met advies. Drie stappen vooruit, twee achteruit, u kent dat wel. Dit eindwerk dat nu voor u ligt, is dan ook een nieuw product geworden door de extra maanden werk, een product waar ik meer tevreden over ben. Natuurlijk blijven er onbeantwoorde - en ook ongestelde – vragen en een lastig proces is het zeker geweest, maar dankzij al dat geworstel heb ik nu wel het gevoel mijn onderwerp beter te beheersen.
Wie een thesis schrijft en af maakt, mag altijd trots zijn op zichzelf, maar enige bescheidenheid is zeker op zijn plaats, want helemaal alleen doet niemand het. Daarom wil ik graag enkele personen bedanken die in mijn geval wel een verschil hebben gemaakt: Ik wil mijn dank betuigen aan mijn promotor Prof. Caroline Pauwels, die ondanks de zware werkdruk toch nog een extra thesisstudent op zich genomen heeft, voor haar constructieve commentaren bij de eindversie en aan Prof. Peter Scholliers, als co-promotor, voor zijn suggesties en informatie op het historische vlak. Ook mijn opdrachtgever, het Nationaal Jenevermuseum te Hasselt ben ik dankbaar voor het aanreiken van het onderwerp van dit onderzoek en voor de vriendelijke medewerking door het beschikbaar stellen van hun bibliotheek en beeldmateriaal. Ook de Wetenschapswinkel heeft met zijn bemiddeling de zaak vergemakkelijkt. Daarnaast wil ik zeker ook mijn ouders bedanken, die minstens even blij zijn als ik dat het werk af is, voor de onvoorwaardelijke hulp op alle vlakken en last but definitely not least Christof voor zijn geduld en steun en voor de afleiding op momenten dat het (niet altijd) nodig was.
4
1. Inleiding
De eindverhandeling die u opengeslagen heeft, richt zich op de manier waarop alcohol en alcoholgebruik gepercipieerd werden aan het einde van de negentiende eeuw tot net na de Eerste Wereldoorlog. We hebben aandacht voor het antialcoholvertoog tussen 1879 en 1919 door ons aan de ene kant te buigen over de positie van de actoren, in het bijzonder van de verenigingen en van de arbeiders, en aan de andere kant over de verspreide visuele boodschap.
1.1. Contextualisering Een digestief na het middagmaal, een slaapmutsje voor het slapengaan, een druppel aan het einde van een zware werkdag: allemaal drinkgewoonten die bij ons aan het einde van de negentiende eeuw volgens een grote groep mensen aan banden moest gelegd worden. Met de ontwikkeling van de medische wetenschap werden de gevolgen van alcohol op de organen blootgelegd. De eerste druppel was voldoende om in een neerwaartse spiraal van dronkenschap en armoede te belanden. Vooral de arbeiders werden aangesproken op hun drinkgedrag. Ze zouden (te) veel van hun zuurverdiende loon aan jenever uitgeven en daarbij hun gezin en hun normen verwaarlozen. Voor veel mensen nam de alcoholconsumptie en de slechte gevolgen ervan in deze periode zulke proporties aan dat er dringend iets gedaan moest worden. Er ontstond een heuse beweging van goed georganiseerde verenigingen die samen als een sterke lobbygroep functioneerden. Antialcoholideeën vierden hoogtij en vonden zelfs hun weerslag in de wetgeving. Onder andere door het heffen van accijnzen op productie en belastingen op de opening van herbergen en door het bestraffen van openbaar dronkenschap, nam de regering maatregels om zowel de alcoholproductie als –consumptie te controleren. Dat deze maatregels in het kader van sociaal-politieke wetgeving zoals beperkingen op kinderarbeid en de uitbreiding van het stemrecht - werden genomen, is een aanwijzing dat het alcoholprobleem als een sociaal fenomeen beschouwd en behandeld werd. Drankgebruik is van alle tijden. We zien echter dat er doorheen de geschiedenis op verschillende manieren mee omgesprongen is. Acties tegen alcohol vinden we vandaag de dag hoofdzakelijk terug in de vorm van sensibiliseringscampagnes tegen overmatig drinken. In tegenstelling tot alcoholmisbruik wordt alcoholgebruik op zichzelf niet zozeer aangeklaagd, behalve wellicht in de context van de drinkende jeugd. Tegenwoordig ligt de nadruk voornamelijk op de gevaarlijke combinatie van alcohol en verkeer. Denk maar aan acties zoals BOB en Responsible Young Drivers, die met name in de eindejaarsperiode extra in de kijker worden gezet. Ook al kunnen auto-ongevallen onder invloed verregaande gevolgen hebben voor meerdere partijen, wordt alcoholmisbruik in dit kader eerder beschouwd als een individueel probleem. Ook vóór 1800 werd dronkenschap niet zozeer als een maatschappelijk probleem behandeld, dan wel als een zaak die slechts de dronkaard en zijn of haar familie aanging. Tussen 1800 en nu heerste er echter een andere houding en weerklonken er andere argumenten tegen alcohol. In de Verenigde Staten vond de verschuiving plaats rond het begin van de negentiende eeuw en een kleine halve eeuw later ook bij ons, in België: ineens ontstonden het ‘alcoholisme’ en daarmee de ‘alcoholist’. Het alcoholisme werd gezien als een sociale kwaal, die zowel lichaam en geest als familie en zelfs de mensheid schade berokkende. In feite was het alcoholgebruik tussen 1880 en de Eerste Wereldoorlog, op het hoogtepunt van de antialcoholbeweging in België, niet of nauwelijks gestegen en was vergelijkbaar met de
5
consumptie in de omringende landen.1 Het was de interpretatie en representatie van deze consumptie die veranderde en dit vormt de aanleiding voor dit onderzoek. Het antialcoholkamp in Amerika kent een andere ontstaansgeschiedenis en een verschillende nadruk dan zijn Belgische tegenhanger. In dit werk buigen we ons over de Belgische situatie tussen 1879 en 1919. Deze jaartallen ogen wellicht ietwat vreemd, maar hebben een eenvoudige reden. Het jaar 1879 kent namelijk de officiële geboorte van het georganiseerde Belgische antialcoholkamp, wanneer de eerste Belgische vereniging tegen alcohol opgericht wordt: de Vaderlandse Bond tegen Alcoholisme. Hiermee wordt het begin ingeluid van een periode waarin de alcoholbestrijders snel in aantallen toenemen en zich steeds sterker verenigen. Antialcoholbonden springen als paddestoelen uit de grond. We spreken over een periode van veertig jaar, die afgesloten wordt door een andere belangrijke gebeurtenis in het antialcoholvraagstuk: in 1919 werd één van de invloedrijkste, zo niet de meest radicale wet gestemd die het alcoholgebruik fors inperkte, de zogenaamde Wet Vandervelde. Kenmerkend voor de Belgische antialcoholbeweging is dat ze initieel en hoofdzakelijk voortkomt uit de burgerij en zich - op enkele uitzonderingen na - enkel op de drankconsumptie van de arbeidersklasse richt. Het benadrukken door de burgerij van de drankzucht van het volk legt de focus op alcoholgebruik als een kenmerk van deze lagere klasse. We spreken over een periode van enerzijds slechte arbeidersomstandigheden en anderzijds een paternalistische burgerij die haar maatschappelijke positie veilig wenst te stellen. Door de beweging werd de aandacht afgeleid van de structurele oorzaken van de sociale problemen en werd de schuld voor de armoede en ellende niet zozeer bij de industrialisering (en de uitbuiting door de fabrieksbazen) gelegd, dan wel bij de drankzucht van de arbeiders. Uit verschillende bronnen klinkt het vermoeden dat het antialcoholoffensief dan ook een middel van de bourgeoisie is om de lagere klassen te blijven onderdrukken en te controleren.2 Deze thesis heeft echter niet als doel te onderzoeken of er wel degelijk sprake was van een dergelijke ideologie en/of dominantie. Met andere woorden is de vraag of de burgerij wel of niet de arbeiders onderdrukte hier niet aan de orde. Dit is een zaak die onderzocht dient te worden door historici en ons in deze communicatiewetenschappelijke verhandeling te ver zal brengen. Het idee van een machtsstrijd past daarentegen wel in ons foucauldiaans gebruik van de term discours. Voor Michel Foucault houdt discours een zekere machtsstrijd in, omdat via discours bepaald wordt waarover en hoe gesproken wordt. Discours bepalen in zeker mate de machtsrelaties, door ze te bevestigen, versterken of zelfs te veranderen. Foucault is voor ons belangrijk, omdat we de antialcoholcampagne dan kunnen zien in het licht van de verspreiding van een bepaald discours. Het uitgangspunt is dat er verschillende manieren zijn om de realiteit te interpreteren en te representeren en dat de alcoholplaag één versie is van de feiten. Het alcoholisme wordt door een bepaalde groep aan de hand van hun vertoog als sociale kwaal, van een hele klasse, geconstrueerd - geproblematiseerd zelfs. Foucault maakt het mogelijk om deze situatie uit te drukken in termen van subjectposities en van macht/tegenmacht. We voeren hier een discoursanalyse uit door ons te buigen over welk verhaal of vertoog de antialcoholstrijders verkondigden en hoe ze dit deden. Met andere woorden: wie spreekt, langs welke kanalen, wie wordt aangesproken en welke boodschap wordt verspreid? 1
SCHOLLIERS (Peter), “Een vijand die men kennen moet” Jenever in België in de 19de en vroege 20ste eeuw. In: VAN SCHOONENBERGHE (Eric), Jenever in de Lage Landen. (Stichting Kunstboek, Brugge, 1996), pp. 138-158, p. 151 2 Bijvoorbeeld DEKENS (Evelien), Anti-Alcoholoffensief in woord en beeld. Laat negentiende-eeuwse en vroeg twintigste-eeuwse drankbestrijding in België. (Doctoraalscriptie, Universiteit van Maastricht, 2006), RUMBARGER (John J.), Profits, Power and Prohibition. Alcohol reform and the industrializing of America. 1800-1930. (State University of New York Press, Albany, 1989), SCHOLLIERS (P.), Op. Cit., 1996
6
Door deze laatste vraag met betrekking tot de boodschap te stellen, wijken we af van Foucault, die zich daar niet mee bezig heeft gehouden. In dit werk leggen we ons in een tweede fase toe op de analyse van een specifieke groep afbeeldingen, waarbij het antialcoholvertoog dat daaruit voortkomt, besproken zal worden. Waarom afbeeldingen? Naast de nadruk op statistieken en medisch-wetenschappelijke argumenten, was het inzetten van visueel materiaal namelijk een bijzonder kenmerk van de antialcoholcampagne. In een periode waarin geletterdheid nog verre van algemeen verspreid was, konden beelden wellicht meer zeggen dan woorden. Van postkaarten, over schoolboekjes tot kalenders en affiches; een hele verzameling aan visueel campagnemateriaal werd onder de Belgische bevolking verspreid. De sociale context en de stelling dat de beweging bestond als controlemiddel van een hele klasse brengen ons er ook toe om in de analyse onder andere aandacht te besteden aan wie als alcoholist gerepresenteerd wordt in het discours. Is er sprake van een stigmatisering van een bepaalde bevolkingsgroep? Wat leert het visuele campagnemateriaal en in het bijzonder de prenten in de tijdschriften ons over het beeld dat de antialcoholbeweging van alcohol, alcoholisme en de alcoholist verspreidde? Het beeldmateriaal dat geanalyseerd wordt, is afkomstig uit tijdschriften van twee verschillende antialcoholverenigingen: Le Bien Social van de Vaderlandse Bond tegen Alcohol en Le Messager de la Croix-bleue belge. De keuze voor deze twee tijdschriften en de selectie van de prenten worden in hoofdstuk 7 nauwkeurig verantwoord. Sommige van deze prenten werden eveneens in afficheformaat uitgebracht en met een bijna fanatieke toewijding trachtten de verenigingen een zo groot mogelijk publiek in contact te brengen met de prenten en affiches.
1.2. Onderzoeksvragen Bovenstaande overwegingen hebben geleid tot het formuleren van een algemene onderzoeksvraag. De probleemstelling die als rode draad van deze thesis zal functioneren, luidt concreet als volgt: Hoe werd alcohol gerepresenteerd in het discours van de Belgische antialcoholbeweging aan het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw? Het beeld van alcohol betrekt alcoholisme en de alcoholist, waar we eveneens oog voor hebben. Het uitgangspunt van dit eindwerk is dat alcoholisme in deze periode bij wijze van spreken ineens een (sociaal) probleem is geworden en dat dit probleem op een welbepaalde manier is geconstrueerd en is weergegeven via het vertoog van de antialcoholbeweging. We zullen in dit werk laten zien hoe alcohol, alcoholisme en de alcoholist geproblematiseerd werden en op een visuele manier afgebeeld werden door een specifieke groep, namelijk de antialcoholverenigingen. Daarmee valt de vraagstelling uiteen in verschillende deelvragen: - Wie spreekt? Van wie gaat het antialcoholdiscours uit? - Langs welke kanalen wordt gesproken? Hoe is de beweging ontstaan en hoe is ze georganiseerd? - Wie moet luisteren? Wie wordt in de campagne geviseerd? - Wat is de boodschap? Hoe worden alcohol, alcoholisme en alcoholist voorgesteld en geproblematiseerd in het visuele campagnemateriaal?
7
1.3. Relevantie “A new researcher should also look for other studies in the broad area of the research topic. This can be initially disconcerting. Despite the apparently infinite range of possible research, it is usual to find that an original and exciting idea for a project has already been used by several other people! However, this does not mean that the proposal should be abandoned. Although it would be undesirable to duplicate another study exactly, these apparent duplicates will almost certainly differ from the new project in a number of important respects, possibly including the disciplinary area.”
3
Dit werk staat uiteraard ook niet alleen. Alcohol is een veelbesproken onderwerp; de literatuur rondom de alcoholproblematiek van de negentiende eeuw is echter schaarser. De meeste werken behandelen de Amerikaanse situatie van de algemene drooglegging tussen 1920 en 1933; een situatie die sterk verschilt met de Belgische. Toch zijn er interessante aanknopingspunten, zoals het feit dat er op verschillende continenten in dezelfde periode alcoholisme bestreden werd als sociaal probleem. Helaas bleken vele werken over de Verenigde Staten uit de jaren 1960 te dateren, hetgeen een minder actuele kijk op de zaak geeft. We houden hier rekening mee. Over de Belgische kwestie is eveneens geschreven. Recente onderzoeken bleken op het eerste zicht bijzonder gelijkaardig met deze thesis, hetgeen enigszins ontluisterend was. Elk werk is echter weer verschillend door de gehanteerde methoden en de aandachtspunten. Evelien Dekens4 werkte, net als wij, in opdracht van het Nationaal Jenevermuseum en heeft het beeldmateriaal uit die collectie gebruikt om uitspraken te doen over de campagnevoering van de bonden. In haar thesis staat de bespreking van de campagnes volgens het ‘publieke probleemmodel’ van Joseph Gusfield5 centraal. Aan de hand van dit theoretisch kader bestempelt Dekens het alcoholisme als een publiek probleem. Ze formuleert het zelf als volgt: “Een publiek probleem, zo definieert Gusfield, is een fenomeen – zoals bijvoorbeeld het drinkgedrag van de lagere klassen – dat uitgroeit tot een sociaal probleem en nadien onderwerp wordt van publieke actie.”6 Zich baserend op Gusfields structuur bespreekt Dekens de initiatiefnemers en de leden van de bonden als degenen die het alcoholgebruik als een probleem bestempelen, de arbeiders als schuldigen voor het probleem en de liberale overheid als politiek verantwoordelijken die het probleem dienen op te lossen. Deze indeling sluit enigszins aan bij onze aanpak, aangezien ze er indirect ook van uit gaat dat de alcoholconsumptie geen “objectief” probleem was, maar geconstrueerd werd door de alcoholbestrijders. Ook het beeldmateriaal behandelt Dekens volgens deze structuur. De afbeeldingen die zij gebruikt heeft, zijn de archiefstukken van het Nationaal Jenevermuseum zelf. Het betreft een interessante verzameling die zeker onder de loep genomen dient te worden. Het is echter een zeer heterogene verzameling, op basis waarvan men - ons inziens - moeilijk representatieve conclusies kan trekken, buiten de (kunst)geschiedenis. Daarom zijn wij in dit werk op zoek gegaan naar andere afbeeldingen om een beter werkbare corpus te verkrijgen (zie hoofdstuk 7) voor details over de selectie van het materiaal).
3 WETHERELL (Margaret), TAYLOR (Stephanie), YATES (Simeon J.), Discourse as data. A guide for analysis. (Sage publications, Londen, 2001a), p. 22 4 DEKENS (E.), Op. Cit., 2006 5 Dit model voor zogenaamde publieke problemen werkte Gusfield uit in zijn publicatie The culture of public problems. Drinking-driving and the symbolic order uit 1981. 6 DEKENS (E.), Op. Cit., 2006, p. 8
8
De licentiaatsverhandeling van Nancy Lockkamper7 is een historische situatieschets van de antialcoholbeweging, waarbij ze de ontwikkeling en acties van de bonden in hun historische context plaats. Ze maakt echter geen aparte analyse van het campagnemateriaal, terwijl ze wel ter afsluiting de waarde van de propaganda tracht te evalueren. Haar conclusie luidt dat onder andere door de grote hoeveelheid aan schriftelijk materiaal en de hoge graad van analfabetisme, de campagne geen overweldigende impact kon hebben. Het kan zeker interessant zijn om in navolging van een dergelijke uitspraak juist de visuele campagne-elementen bij het onderzoek te betrekken. De bovengenoemde onderzoeken zijn informatief gebleken voor het verzamelen en vergelijken van feiten over de bonden. Vóór het inkijken van deze werken, hadden we zelf al veel feiten uit primaire (historische) bronnen weten te vinden, die aan de andere onderzoeken getoetst konden worden. Deze verhandeling heeft ook haar maatschappelijke relevantie. Het onderzoek werd op initiatief van het Nationaal Jenevermuseum gestart. Het museum wil op een wetenschappelijk verantwoorde wijze het productieproces van jenever en van andere gedestilleerde dranken voor het grote publiek toegankelijk maken, evenals de geschiedenis van de (industrie van de) Belgische jenever in zijn context plaatsen. De oorspronkelijke vraag van de opdrachtgever was heel breed geformuleerd: een omschrijving van de problematiek rond alcoholmisbruik tussen eind 1800 en 1920, waarbij de verschillende standpunten, de voorgestelde oplossingen en de gebruikte propagandamiddelen geanalyseerd konden worden. Het museum had de opdracht gelanceerd met de gedachte zijn archief te kunnen ontsluiten en het beeldmateriaal te kunnen laten analyseren. Dit archief bestond uit diverse postkaarten, kalenders en andere losse objecten. Deze verzameling bleek echter zodanig heterogeen en beperkt dat ze niet geschikt was voor de vertooganalyse die we hier in gedachte hadden. Ondertussen volgden we al het spoor van de visuele campagne-elementen en door het uitzoeken van de oorsprong van de prenten uit het museumarchief, kwamen we terecht bij de bladen en tijdschriften van de bonden. Hierdoor zijn de archiefstukken zelf nog steeds niet nader onderzocht. De opdrachtgever heeft ons echter vanaf het begin bijzonder vrij gelaten en er is overleg geweest. De vraag van het museum was hoofdzakelijk een vraag naar contextualisering, om hun objecten beter te kunnen plaatsen. Dit is gebeurd. De studie van de tijdschriftprenten heeft ook een analysekader geïntroduceerd, dat de aanzet kan zijn voor een grootschaliger onderzoek. Door al deze elementen (vertoog, Foucault, historische afbeeldingen) kunnen we dit werk ook omschrijven als interdisciplinair. Het valt daarmee onder verschillende disciplines: een uitdagende mix van communicatiewetenschappen, geschiedenis en kunstgeschiedenis.
1.4. Methodologie Deze verhandeling behandelt hetzelfde onderwerp als de bovengenoemde werken, namelijk dat van de antialcoholbeweging. Onze specifieke aandachtspunten zorgen dan weer voor een aparte werkwijze. Onze methodologie is tweeledig: (1) we behandelen enerzijds de organisatie van het antialcoholkamp en van zijn discours aan de hand van Foucault;
7
LOCKKAMPER (Nancy), Een situatieschets van de antialcoholische beweging in het laatste kwart van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. (Licentiaatsverhandeling, VUB, Brussel, 1994)
9
(2) we gaan anderzijds verder dan Foucault door ons te buigen over de specifieke boodschap van het visuele antialcoholmateriaal. De sociale context van de beweging die gekenmerkt wordt door een machtsstrijd tussen verschillende klassen en partijen, inspireerde ons om de terminologie van Foucault te gebruiken. Zijn visie is van belang, omdat we op die manier de beweging kunnen bespreken in termen van strijd (Welk vertoog wordt als het meest waarheidsgetrouwe aanvaard?) en van subjectposities (Welke groep heeft recht van spreken en wie moet luisteren?). Onze aandacht gaat aan de andere kant naar het ontrafelen van de representaties, van het vertoog uit de visuele campagne van de antialcoholbonden. De literatuur over een vergelijkbare beeldanalyse is schaars. Er is genoeg geschreven over inhouds- en discoursanalyses van teksten zoals krantenartikels of zelfs televisieprogramma’s, maar een systematisch analysekader voor prenten binnen een vertooganalyse zijn we niet tegengekomen. Studies omtrent affiches concentreren zich voornamelijk op de impact en effecten van dergelijke campagnes, hetgeen wij niet voor ogen hebben. In deze verhandeling grijpen we daarom naar elementen uit een semiotische benadering van de boodschap. We maken gebruik van een analysemodel van Kress en van Leeuwen8 om de illustraties te onderzoeken. Hoe we de analyse concreet aanpakken, wordt in hoofdstuk 5 besproken. We trachten in dit werk een foucauldiaanse visie op discours (hoofdstuk 4) te combineren met een iconografische, kwalitatieve analyse van de boodschap. Hierdoor krijgen we een enigszins ambitieuze combinatie van structuralistische, poststructuralistische en semiotische elementen. Een combinatie die overigens werkbaar blijkt te zijn en de leemte opvult die we zijn tegengekomen in de methodologie voor visuele bronnen in het kader van een vertooganalyse.
1.5. Structurele opbouw Zoals hierboven vermeld, lopen er twee grote lijnen door deze thesis. In eerste instantie willen we het ontstaan en de organisatie van het antialcoholkamp onderzoeken. Ten tweede gaan we dieper in op hoe deze beweging de alcoholproblematiek in beeld heeft gebracht. Een eerste belangrijke stap in het onderzoek is dan het plaatsen van de antialcoholbeweging binnen de sociale, politieke en economische context van die tijd (Deel I, hoofdstuk 2). We hebben daarnaast (hoofdstuk 3) tevens aandacht voor de wetgeving met betrekking tot alcoholproductie, -distributie en –consumptie. Deze contextualisering in Deel I laat zien dat de antialcoholstrijd, gericht op de zogenaamde drankzucht van de arbeiders, ontstaat en bloeit in een woelige periode van erbarmelijk werkomstandigheden, van klassenbewustwording en onderdrukking, en van machtsstrijd. In het tweede deel (hoofdstukken 4 en 5) bespreken we het tweeledige methodologisch kader. In een eerste fase tonen we hoe we de kwestie van discours zullen behandelen en met name hoe de benadering van Foucault ons hier geïnspireerd heeft. Hoe we de analyse van de boodschap van het visueel materiaal zullen aanpakken, komt in een tweede fase aan bod. Het volgende deel (Deel III, hoofdstukken 6 en 7) betreft de empirische uitwerking van de tweevoudige analyse. We spitsen ons daarvoor concreet toe op de bespreking van het antialcoholvertoog, waarbij aandacht wordt besteed aan vier basisonderdelen van het communicatieproces, namelijk: (1) De communicator. Van wie gaat de campagne uit? Wie spreekt? (6.2.); (2) De media. 8
KRESS (Gunther) & VAN LEEUWEN (Theo), Reading images. The grammar of visual design. (Routledge, Londen, 1996)
10
Langs welke kanalen wordt er gecommuniceerd? Hoe worden de campagnes gevoerd? (6.3.); (3) De ontvanger. Naar wie is de campagne gericht? Wie is het publiek? Wie moet luisteren? (6.4.); en (4) De boodschap. Wat wordt er gecommuniceerd? (hoofdstuk 7). Het vierde punt, de boodschap, krijgt in dit werk speciale aandacht in de vorm van een analyse van de visuele campagne-elementen (hoofdstuk 7). Met een dergelijke analyse willen we de boodschap, het verhaal dat de antialcoholaanhangers verkondigden, expliciteren en de aandacht vestigen op de representatie van de drank en zijn gebruikers. Deze analyse wordt voorafgegaan door een uiteenzetting van de selectie van het materiaal. Daarna worden de resultaten gegeven en de interpretatie ervan. De eindverhandeling wordt afgerond door een algemene eindconclusie (hoofdstuk 8), waarin de gegevens uit de analyse teruggekoppeld worden aan de inzichten uit de voorgaande hoofdstukken.
11
Deel I Context
In dit eerste deel passen we het antialcoholfenomeen in zijn tijdsgeest. We zoomen in op sociale en politieke aspecten die belangrijk zijn voor de rest van onze verhandeling. Met deze contextualisering willen we de aandacht vestigen op de specifieke situatie van de arbeiders. Samen werden ze als een aparte klasse beschouwd en kregen op die manier een bijzondere behandeling: men kan zowel denken aan de harde werk- en leefomstandigheden die ze te verduren hadden als aan de paternalistische benadering van de overheid en burgerij toen de sociale wetgeving zijn intrede deed. We willen hier de context schetsen van een terughoudende liberale regering, die met de aanstelling van onderzoekscommissies (bijvoorbeeld in 1868 en 1886) een teken van interesse toonde voor de arbeidersproblematiek. We willen laten zien dat niet alles van een leien dakje ging en dat er sprake was van verzet, of op z’n minst van discussie. We focussen in een tweede hoofdstuk ook op de specifieke (anti)alcoholwetgeving, die ook gekenmerkt is door debat en veel tegenstrijdige belangen, beduidend voor machtsstrijd.
12
2. Sociaal-politieke context
2.1. Industrialisering en arbeiders De negentiende eeuw werd gekenmerkt door een industrialiseringsgolf die het land overspoelde. De mechanisering van de ondernemingen en fabrieken verliep niet zonder problemen en had in het begin te kampen met structurele en logistieke problemen.1 De eerste helft van de negentiende eeuw kende de constructie van wegen, spoorwegen en havens en de ontwikkeling van de post, waardoor transport en communicatie sterk verbeterd werden. Deze industriële revolutie was niet in alle sectoren even hardnekkig. De thuisarbeid was in het begin nog steeds erg aanwezig, met name in de textielnijverheid.2 Het aandeel van de werkers actief in de agrarische sector nam sterk af, ten gunste van de industriële sector, hetgeen gepaard ging met een stijging van loonafhankelijke arbeiders. We zullen het in deze verhandeling regelmatig hebben over ‘de arbeiders’. We moeten hier echter duidelijk maken dat dit een breed begrip is. We denken in eerste instantie meteen aan de fabrieksarbeiders. Uit de literatuur blijkt echter dat deze groep werkers in feite niet zo groot was als men zou verwachten in het kader van een grootste industrialisering. Maar: “Mag het kwantitatieve belang van de fabrieksarbeiders niet overschat worden, hun kwalitatieve betekenis was wél groot.”
3
De verzamelnaam ‘arbeider’ omvat meer dan enkel fabriekswerkers. Zo houden
we ook rekening met de handenarbeiders, die thuis of op een atelier werkten, zoals de traditionele smid, schoenmaker en weefster. Naast het ontstaan van de specifieke fabrieksarbeiders, ging deze industriële revolutie gepaard met de opkomst van een nieuwe sociale groep die zich aan het kapitalisme verrijkte, veelal dankzij de uitbuiting van de werkkrachten. Het liberalisme vierde hoogtij: onder meer doordat de nieuwe machines het werk van de mensen overnam, was er een overvloed aan mankracht, en de lonen werden uitsluitend op basis van economische principes bepaald en dus niet aangepast aan elementaire behoeften.4 Omdat het aanbod voor arbeid veel hoger lag dan de vraag, daalden de lonen. Dit werd nog verder bevorderd doordat vrouwen en kinderen eveneens de arbeidsmarkt betraden, om een noodzakelijke extra cent bij te verdienen. Zij werden minder betaald dan de mannen voor hetzelfde werk, dus waren ze goedkopere werkkrachten.5 Karl Marx schreef hier ook over in Das Kapital. De machine verving de spierkracht en werd “een middel om zwakke of lichaamlijk nog niet volgroeide arbeiders, die echter een grote beweeglijkheid van de ledematen hebben, te gebruiken. Vrouwen- en kinderarbeid was daardoor het eerste kapitalistische gebruik van de machines!”
6
Alle leden van de arbeidersgezinnen – man,
vrouw en kinderen - werden zo door de mechanisering opgezogen in het kapitalistische systeem. Er kwam pas verbetering in de werkloosheidssituatie en de bijzonder lage lonen, toen de vraag van de binnenlandse markt en de exportmogelijkheden toenamen. In België was dit rond de
1 DE WILDE (Bart), Witte boorden, blauwe kielen. Patroons en arbeiders in de Belgische textielnijverheid in de 19e en 20e eeuw. (Ludion-Amsab, Gent, 1997), p. 15 2 IDEM 3 MATTIJS (Koen), De mateloze negentiende eeuw: bevolking, huwelijk, gezin en sociale verandering. (Universitaire Pers, Leuven, 2001), p. 66 4 WITTE (Els), CRAEYBECKX (Jan), MEYNEN (Alain), Politieke geschiedenis van België. Van 1830 tot heden. (VUB Press, Brussel, 1997), p. 67 5 VAN HOUTTE (J.A.), Economische en sociale geschiedenis van de lage landen. (Standaard Boekhandel, Antwerpen, 1964), p. 224 6 Geciteerd in : KUCZYNSKI (Jürgen), Het ontstaan van de arbeidersklasse. (Sun reprint, Nijmegen, 1975), p. 65, uit Het Kapitaal, p. 425
13
jaren 1850, maar van een werkelijke vooruitgang in de lonen en van de levensomstandigheden van de arbeiders is pas zo’n 25 jaar later, tegen 1885, sprake.7 Vanaf 1895 kon men eindelijk spreken over een algemene economische bloei: “De binnenlandse markt herstelde zich door de verbetering van de lonen van de arbeiders en door een politiek van openbare werken. De koloniale expansie leverde nieuwe afzetgebieden op.”8
2.2. Standen, klassen en klassebewustzijn 2.2.1. Standenmaatschappij In de loop van de negentiende eeuw is er een langzame ontwikkeling te ontwaren van het klassebewustzijn, bij zowel de gegoede burger als bij de arbeider. Voordien (in de eerste helft van de 19de eeuw) was er nog sprake van een standenmaatschappij, een onderscheid dat gebaseerd is op sociaal-psychologische factoren in plaats van op economische, zoals bij klassen wel het geval is. Een stand was gebaseerd op afkomst, opvoeding en traditie.9 Onderaan de maatschappelijke ladder bevond zich het volk: dat waren de armen die niet in hun eigen onderhoud konden voorzien, maar eveneens de arbeiders, wier loon zo laag lag dat ze eigenlijk nauwelijks het bestaansminimum haalden en dus in feite even arm waren als bijvoorbeeld bedelaars. “Vandaar dat het bestaan van een arbeidende klasse tot het midden der eeuw niet werd onderkend.”10 Aan het andere extreem stonden de adel en de hoogste lagen van de gegoede burgerij van de deftige dames en heren. Zij waren rijk door hun afkomst of waren rijk geworden dankzij de industrialisatie en konden van hun grondbezit, beleggingen en aandelen leven. Tussen het volk en de adel bevond zich de middenstand, bestaande uit fatsoenlijke handelaren, artsen, ambachtslieden en dergelijke meer. De scheiding tussen de standen (tussen de gegoede stand en het volk) werd gezien als iets natuurlijks, als een gegeven van God zelfs: “God wilde ’t onderscheid van gaven, rijkdom, rangen.”11 De Kerk speelde een belangrijke rol in het bevestigen van het onderscheid, waarbij liefdadigheid deel uit maakte van de plichten van de rijken: “Die behoeftigheid [van het volk] vormde een onderdeel van de goddelijke harmonie van wederzijdse afhankelijkheid van rijk en arm.”12 Pogingen van opwaartse sociale mobiliteit werden dus beschouwd als onnatuurlijk en zelfs schadelijk voor de organisatie van de maatschappij; het zou het sociale evenwicht verstoren. “Het volk moest dus klein worden gehouden. Gedachten en wensen, die uit het volk oprezen, vonden geen aandacht.”13
7
VAN HOUTTE (J.A.), Op. Cit., 1964, p. 245 DE WILDE (B.), Op. Cit., 1997, pp. 24-5 9 BRUGMANS (I.J.), Standen en klassen in Nederland gedurende de negentiende eeuw. In : GEURTS (P.A.M.) & MESSING (F.A.M) (red.), Economische ontwikkelingen en sociale emancipatie II. 18 opstellen over economische en sociale geschiedenis in twee delen. (Nijhoff, Den Haag, 1977), pp. 110-128, p. 111 10 BRUGMANS (I.J.), Op. Cit., 1977, p. 110 11 IDEM, p. 113 12 WITTE (E.), CRAEYBECKX (J.) & MEYNEN (A.), Op. Cit., 1997, p. 68 13 BRUGMANS (I.J.), Op. Cit., 1977, p. 113 8
14
2.2.2. Klassen Dit standensysteem behouden, wordt lastiger wanneer er rond het midden van negentiende eeuw een klassebewustzijn groeit, bij de arbeiders, maar ook bij de middenstand. Een klasse, als een economische groepering waar bezit, inkomen en economische macht de criteria vormen, heeft als kenmerk dat zij zich kan organiseren om collectief haar belangen te verdedigen. Een tweede verschil tussen stand en klasse, is dat een stand niet kan bestaan zonder een standenbewustzijn, terwijl dit voor klassen geen bewustzijn noodzakelijk is. Omdat klassen een economische basis hebben, kunnen we het beroep als criterium gebruiken voor een verdeling. Kitty de Leeuw hanteert een categorisering van Kooij14, die ook bruikbaar voor ons blijkt. We nemen deze over, met een aantal aanpassingen die de verdeling relevanter maakt voor ons onderwerp. De hoogste klassen bestaan uit:
De elite: chique vrije beroepen, zeer hoge ambtenaren, belangrijke groothandelaars en industriëlen
De gegoede burgerij: hoge ambtenaren, predikanten, fabrikanten en grote handelaren
De middenklasse kan onderverdeeld worden in de:
hogere middenklasse: leidinggevend middenkader, leraren, grote kooplieden
lagere middenklasse: middenstand en kleine ambtenaren, politiemensen
In de lagere klasse wordt ook een onderscheid gemaakt tussen “hogere” en “lagere” groepen:
hogere: ambachtslieden en kleine winkeliers/kooplieden
lagere: arbeiders, knechten, kleine ambachtslieden
2.2.3. Klassebewustzijn van de burgerij Wat wij de burgerij noemen, wordt voornamelijk gevormd door de middenklasse. De stichters van de antialcoholbonden zijn ook hoofdzakelijk afkomstig van deze klasse, zoals mensen uit het onderwijs en uit religieuze hoek (of beide). De elite zal zich minder inlaten met de arbeiderskwestie, maar de middenklasse ontwikkelt in deze periode een geheel eigen cultuur, waarbij zelfontplooiing en ontwikkeling centraal staan.15 Met de stijging van de welvaart ontstond de nood aan nieuwe ambtelijke functies en een groei van de kleinhandel, waardoor de middenstand in grootte en in beroepsdiversiteit toenam16: leraren, vrije beroepen, overheidspersoneel, gestudeerde technici en middenstandsbedrijfjes. Sommigen hiervan waren afkomstig uit de gegoede middenstand, anderen waren het voorbeeld van de maatschappelijke mogelijkheden voor mobiliteit van de kleine middenstand.17 Dit laatste is typerend voor het klassebewustzijn van de burgerij, van de middenklasse, die de vorm aannam van een economisch liberalisme. De nieuwe burgerij bevond zich tussen de aristocratie en de arbeiders in en had de behoefte haar positie veilig te stellen door zich duidelijk van de andere klassen te onderscheiden.
14 Het werk van Kooij dat De Leeuw aanhaalt heet Groningen 1870-1914. Zie: DE LEEUW (Kitty), Kleding in Nederland 1813-1920. Van een traditioneel bepaald kleedpatroon naar ene begin van modern kleedgedrag. (Verloren, Hilversum, 1992), p. 286 15 FREVERT (Ute), The middle classes as public and private: culture, gender, and modernization in the Nineteenth century. In: SCHUURMAN (Anton) & SPIERENBURG (Pieter) (red.), Private domain, public inquiry. Families and lifestyles in the Netherlands and Europe, 1550 to the present. (Verloren, Hilversum, 1996), pp. 210-219 16 WITTE (E.), CRAEYBECKX (J.) & MEYNEN (A.), Op. Cit., 1997, p. 65 17 VAN HOUTTE (J.A.), Op. Cit., 1964, pp. 329-330
15
Deze distinctiedrang resulteerde in een eigen cultuur, met een eigen verzameling van burgerlijke waarden en gedragscodes.18 Zo werd de burgerlijke ideologie beheerst door liberale principes, waar een vooruitgangsideaal aan de basis lag. Daarnaast was er een sterk geloof in de eigen werkzaamheid als middel om boven zijn stand te stijgen. “[D]e theoretische liberalen braken met het standsbegrip; verticale sociale mobiliteit werd het principe van de maatschappelijke vooruitgang.”19 Om deze opwaartse mobiliteit mogelijk te maken, waren hard werk en opleiding noodzakelijk. Kenmerkend voor de middenklasse was eveneens het strakke onderscheid tussen man en vrouw: “While middle-class values such as work, achievement and education (Bildung) were embodied by men, women reigned in the realms of aesthetics, family and sociability.”20 De vrouw werd niet geacht buitenshuis te werken, maar thuis voor het gezin te zorgen, door een warme thuis te creëren waar zelfontplooiing gestimuleerd werd en waar de echtgenoot tot rust kon komen na het beoefenen van zijn publieke functies. Deze groep eigende zichzelf een invloedrijke publieke functie toe, door zich in het openbare leven te begeven: “It was they who were responsible for public opinion; it was they who first demanded participatory right in the political process; it was they who founded associations, parties and pressure groups aiming to influence (and eventually take over) state politics.”21 Dit nieuwe bewustzijn heeft dat van de arbeider beïnvloed, onder andere omdat de houding van de hogere klassen ten opzichte van het volk veranderde. Verschillende liefdadigheids- en kerkelijke instellingen verleenden steun aan de armen. Op die manier eigende de burgerij zich “min of meer uitgesproken een zekere maatschappelijke voogdij over de behoeftigen toe […].”22 Het klassebewustzijn van de arbeiders wordt in § 2.4. nader besproken.
2.3. Sociale Wetgeving Wettelijk was er in het begin van de negentiende eeuw in de fabrieken nog niet veel geregeld: “Veel aspecten (betalingswijze, kinder- en vrouwenarbeid, rustdagen, arbeidsduur enz.) werden onderling tussen werkgever en werknemer geregeld. […] Bij gebrek aan wettelijke bepalingen stelde [de werkgever] eenzijdig een fabrieksreglement op met loon- en arbeidsvoorwaarden.”23 Pas in 1843 kwam de wetgever op nationaal vlak in actie, bij de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie over de situatie van de arbeidersklassen en over kinderarbeid.24 Het onderzoek besteedde aandacht aan de gevolgen van dronkenschap en bestempelde alcoholgebruik als één van de grote boosdoeners in het morele en materiële verval van de arbeidersklasse: “À quoi attribuer cette détresse? À l’insuffisance de leur salaire ? Non. À la cherté des loyers et des denrées nécessaires à l’existence ? Certes […], mais la véritable lèpre de la classe ouvrière, c’est la démoralisation, l’ivrognerie à laquelle elle se livre généralement […].”25 De voorstellen die de commissie formuleerde, werden uiteindelijk opzijgeschoven.
18
FREVERT (U.), Op. Cit., 1996 VAN TIJN (Th.), Voorlopige notities over het ontstaan van het moderne klassebewustzijn in Nederland. In: GEURTS (P.A.M.) & MESSING (F.A.M) (red.), Economische ontwikkelingen en sociale emancipatie II. 18 opstellen over economische en sociale geschiedenis in twee delen. (Nijhoff, Den Haag, 1977), pp. 129-143, p. 138 20 FREVERT (U.), Op. Cit., 1996, p. 219 21 IDEM, p. 210 22 VAN HOUTTE (J.A.), Op. Cit., 1964, p. 245 23 DE WILDE (B.), Op. Cit., 1997, p. 51 24 IDEM, p. 52 en WILLEMS (Nicole), La loi Vandervelde et ses antécédents. (Licentiaatsverhandeling ULB, Brussel, 1971), p. 13 25 WILLEMS (N.), Op. Cit., 1971, p. 14, geciteerd uit het rapport van de enquête, t. II, pp. 26-7. 19
16
“De tussenkomst van de overheid stuitte nog op te veel tegenstand. De nadruk werd op de spaarzaamheid en vooruitziendheid van de arbeiders gelegd. […] Het welzijn van de arbeiders was hun eigen verantwoordelijkheid. De overheid kon alleen mogelijkheden scheppen waardoor arbeiders dankzij hard werken, spaarzaamheid en vooruitziendheid hun lot konden verbeteren.”26 In de jaren die op de arbeidersopstanden van 1886 volgden, werden enkele belangrijke wetten gestemd ter bescherming van de arbeider, zoals een minimumleeftijd voor kinderarbeid (twaalf jaar) en een maximum aantal werkuren van 12 uur per dag, zes dagen per week voor vrouwen en kinderen.27 Op 30 mei 1892 werd echter de vrijheid van de arbeider verder ingeperkt door nog meer in het stakingsrecht te snoeien. In 1893 wordt daarentegen wel het stemrecht uitgebreid naar het algemeen meervoudig stemrecht, wat inhoudt dat alle Belgische mannen, vanaf 25 jaar voor de Kamer en vanaf 30 jaar voor de Senaat stemgerechtigd waren en één stem kregen. Afhankelijk van belasting en spaargeld, kon men in bepaalde gevallen één extra stem krijgen. Daarnaast kregen mannen met een universitair diploma, een getuigschrift of in een openbare functie twee extra stemmen.28 Drie stemmen per persoon was het maximum. Dit meervoudig kiesstelsel werd pas in 1920 vervangen door het algemeen enkelvoudig stemrecht: één stem per man.29 De sociale wetgeving kwam vanaf 1895 in een stroomversnelling terecht. Dit komt onder meer door de samenstelling van het parlement, “waar in 1894 een twintigtal christen-democraten en 28 socialisten hun intrede doen […].”30 Bovendien neemt de macht van de katholieke en socialistische vakbonden toe en wordt er in 1895 een Ministerie van Nijverheid en Arbeid opgericht, dat zich specifiek met de arbeiderszaken moet bezighouden. De verschillende sociale maatregelen betekenen echter niet dat de regering zich eensgezind om de arbeiderssituatie bekommerde. Tussen 1886 en 1914 waren er enkel katholieke regeringen aan het bewind, maar er waren meningsverschillen over de mate waarin de staat zich met sociale aangelegenheden moest bemoeien. Grofweg waren de meningen in de regering rond de eeuwwisseling in twee kampen te rangschikken: aan de ene kant het liberale gedachtegoed dat voor vrijheid op sociaal en economisch gebied stond, terwijl aan de andere kant de christen-democraten voor drastische sociale maatregelen pleitten. De socialisten, die hun intrede hadden gedaan in het parlement, deden zich “minder revolutionair voor dan verwacht of gevreesd werd.[…] Dikwijls ontstond er aldus een zekere toenadering tussen socialisten en christen-democraten.”31
2.4. Arbeidersbeweging 2.4.1. Marxisme Het is in deze periode van industrialisering en ellendige arbeiderstoestanden, dat de communistische ideeën van het marxisme ontstaan zijn. Het klassebewustzijn bij zowel de burgerij als bij de
26
DE WILDE (B.), Op. Cit., 1997, p. 52 VAN HOUTTE (J.A.), Op. Cit., 1964, p. 246 28 http://www.belgium.be/eportal/application?origin=navigationBanner.jsp&event=bea.portal.framework. internal.refresh&pageid=indexPage&navId=2474 (12.06.06) en ABS (Robert), Geschiedenis van de Socialistische arbeidersbeweging in België. (E. Vandervelde Instituut, Brussel,1976), p. 14 29 http://www.belgium.be/eportal/application?origin=navigationBanner.jsp&event=bea.portal.framework. internal.refresh&pageid=indexPage&navId=2474 (12.06.06) Het zou tot 1948 duren vooraleer vrouwen ook stemrecht kregen, ook al waren ze al vanaf 1921 verkiesbaar voor de Kamer en de Senaat. 30 SCHOLL (S. H.), 150 jaar Katholieke arbeidersbeweging in België (1789-1939). Tweede deel. De ChristenDemocratie (1886-1914). (Arbeiderspers, Brussel, 1965), P. 157 31 IDEM, p. 158 27
17
arbeiders leidde tot een duidelijk afgebakende klassenmaatschappij. Marx schreef dat een dergelijke maatschappij niet altijd heeft bestaan en ook weer zal verdwijnen. Klassenonderscheid ontstaat volgens hem enkel “when a surplus is generated, such that it becomes possible for a class of nonproducers to live off the productive activity of others. Those who are able to gain control of the means of production […] form a dominant or ruling class both economically and politically.”32 Klassenonderscheid heeft per definitie met uitbuiting en strijd te maken, waarvan de strijd als motor wordt gezien voor historische ontwikkeling.33 In het klassieke marxisme wordt ideologie gelijkgesteld met een vals bewustzijn, een valse, verkeerde voorstelling van de werkelijkheid. De dominante klasse legt haar ideologie op, waardoor de realiteit vervormd wordt, ten gunste van deze klasse, die zo haar dominantie legitimeert. Deze benadering impliceert dat er zoiets bestaat als een juiste (voorstelling van de) werkelijkheid, die volgens het marxisme met behulp van wetenschap en kennis onthuld kan worden. Dit is een cognitieve kijk op de zaak. Het is dus de kennis die men bezit die het beeld van de realiteit schept; en die kennis kan goed of fout zijn.
2.4.2. Klassebewustzijn en ongeorganiseerd verzet van de arbeiders De arbeiders kwamen langzaam maar zeker in opstand tegen hun onderdrukking. Noodzakelijk was eerst het klassebewustzijn van arbeiders, dat inhield dat de loonarbeiders inzagen dat ze gemeenschappelijke belangen hadden, die verschilden van de werkgeversbelangen. Arbeiders (ambachtslieden en de eerste fabrieksarbeiders) beseften meer en meer dat hun positie in het werkproces bedreigd werd door de toenemende serieproductie en de bijbehorende mechanisatie. Onder meer daarom namen de arbeiders een verdedigende houding aan ten opzichte van de economische ontwikkelingen en de ondernemers. In wezen ging het in een eerste fase meer om een eerkwestie, een standenkwestie, omdat de werklieden zich gekrenkt voelden in hun vakmanschapstrots. Gaandeweg kwam het besef dat de arbeiders van de afzonderlijke takken eigenlijk allemaal om hetzelfde streden en dus gemeenschappelijke belangen hadden, die hen allen verenigden. In de eerste helft van de negentiende eeuw braken af en toe verzetsacties uit, in de vorm van hongeroproeren, stakingen en vernielingen van machines, maar ze draaiden vaak uit in gewelddadige legertussenkomst en teleurstelling. Daarna begonnen de pogingen een meer georganiseerd karakter te krijgen. Hoewel bondgenootschappen eigenlijk verboden waren34, bestonden er vanaf het midden van de eeuw vakverenigingen die bedoeld waren om de belangen van de werknemers (tegen die van de werkgevers) te behartigen. Men had enerzijds de eerder corporatieve arbeidersverenigingen in de typische artisanale beroepen, zoals typografen, schoenmakers en huisschilders. Het waren tegelijkertijd vakbonden met weerstandskassen en mutualiteiten met fondsen voor onderlinge bijstand. Anderzijds was de situatie in de fabrieken helemaal anders. In België kwamen verenigingen eerst tot stand in de textielindustrie, waar de werkomstandigheden wellicht het ergste waren.35 Maar de ongeschoolde arbeidersmassa in de kapitalistische bedrijven hadden geen verenigingstraditie en voordat ze goed
32 GIDDENS (Anthony) & HELD (David) (red.). Classes, power, and conflict. Classical and contemporary debates. (The Macmillan Press Ltd, London, 1982), p. 4 33 IBIDEM 34 Artikel 415 van het Strafwetboek luidde toen nog: “Iedere samenspanning of coalitie vanwege de arbeiders, met het doel tegelijkertijd het werk neer te leggen in zekere werkplaatsen, of om er zich naar toe te begeven of om er te blijven na zeker uren, en in het algemeen om de werken te onderbreken, te verhinderen of duurder te maken zal gestraft worden […].” Geciteerd in ABS (R.), Op. Cit., 1976, p. 1 35 VAN HOUTTE (J.A.), Op. Cit., 1964, p. 245 & ABS (R.), Op. Cit., 1976, p. 1
18
en wel gegroepeerd waren, werd het initiatief door de patroons in de kiem gesmoord, door de betrokkenen te ontslaan of te bestraffen. Ook waren de acties meestal slechts van korte duur, met een zeer specifiek korte termijn doel voor ogen, waarna de vakbond weer uit elkaar viel. De georganiseerde arbeidersbeweging kwam dus traag op gang.
2.4.3. Belgische Werkliedenpartij De Belgische verenigingen werden al snel meegesleept door de zogenaamde Eerste Internationale, de Internationale Associatie van Arbeiders, die in 1864 in Londen opgericht was.36 Karl Marx was één van de 32 leden van het voorlopige oprichtingscomité. De associatie ging er in eerste instantie van uit dat “de bevrijding van de arbeidersklasse […] slechts het werk van de arbeidersklasse zelf [kon] zijn.”37 Ook de bekende strijdleuze ‘Proletariërs aller landen verenigt u!’ ontstaat op dat moment. Er worden verschillende groepen opgericht over heel het land. Maar er waren meningsverschillen op internationaal niveau over de uiteindelijke doelstellingen van de beweging: “[…] of deze zich helemaal diende te richten op de grote revolutie, die de dictatuur van het proletariaat zou vestigen, dan wel op de geleidelijke verbeteringen in het lot van de arbeiders.”38 Midden jaren 1870 laaien de gemoederen weer op. Dit resulteert in enkele ongeorganiseerde en onsuccesvolle acties en uiteindelijk in de oprichting van de Vlaamse Socialistische Partij in 1877 en de Waalse (of Brabantse) tegenhanger twee jaar later (1879).39 De eerste en voornaamste eis was het algemeen stemrecht, met de gedachte dat de grote arbeidersmassa uiteindelijk de overhand zou nemen in een nieuw maatschappelijk bestel. Als extra drukkingmiddel werden stakingen gehouden. In 1885 komen deze verschillende groepen bijeen en komt de Belgische Werkliedenpartij tot stand. Émile Vandervelde ligt aan de basis van het handvest. Het hoofddoel is de verbetering van de arbeidersomstandigheden en het uitgangspunt is de vereniging van alle arbeiders, als één groot front.40 Het jaar 1886 werd gekenmerkt door grote arbeidersonrust en stakingen. De eerste grote actie vond plaats bij de mijnwerkers in Charleroi en nam anarchistische vormen aan, waarbij er doden en gewonden vielen.41 De Belgische Werkliedenpartij had geen directe invloed in deze opstand, maar onvermijdelijk “hebben de socialistische leiders met hun warme en volkse taal de arbeiders zeker bewuster en strijdlustiger gemaakt, en hierdoor indirect het ontstaan van deze gebeurtenissen bevorderd.”42 Als reactie op deze opstanden werd de enquêtecommissie van 1886 opgericht, waardoor er ernstige wantoestanden en de armoedige situatie van de arbeiders aan het licht kwamen. Dit was de aanzet die nodig was om tot een ernstige sociale wetgeving te komen, ook met betrekking tot het alcoholisme. De Belgische Werkliedenpartij begon van bij het begin werk te maken van het doorvoeren van het algemeen stemrecht. In 1893 volgde een eerste algemene staking om hun eis kracht bij te zetten, die bovendien zijn vruchten afwierp: in datzelfde jaar wordt het stemrecht uitgebreid naar
36
ABS (R.), Op. Cit., 1976, p. 3 MICHIELSEN (Leo), Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging. Deel 1 tot 1914. (Frans Masereel Fonds, Brussel, 1976), p. 91 38 VAN HOUTTE (J.A.), Op. Cit., 1964, p. 246 39 IBIDEM 40 ABS (R.), Op. Cit., 1976, p. 7 41 SCHOLL (S. H.), Op. Cit., 1965, p. 211 42 IBIDEM 37
19
een algemeen meervoudig systeem. Stakingen waren een belangrijk drukkingsmiddel. Er zijn geen statistieken beschikbaar over stakingen van vóór 1886, maar uit de literatuur blijkt dat er toch een geleidelijke toename plaats heeft gevonden, met name van de georganiseerde, collectieve stakingen, terwijl de spontane, anarchistische stakingen in aantal verminderden. De groeiende invloed van de vakbonden speelt hierin een belangrijke rol. De uiteindelijke overwinning bleef echter meestal bij de werkgevers, bij de patroons.43
2.5. Eerste Wereldoorlog Als eindpunt van de besproken periode is in deze thesis gekozen voor 1919, het moment waarop de wet Vandervelde gestemd werd. Het jaar 1914 lijkt wellicht meer voor de hand te liggen, vóór het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, omdat op dat moment ook zo goed als alle publicaties van de antialcoholbonden stilgelegd zijn. Maar de wet Vandervelde is een dusdanig belangrijke maatregel dat ze het verschuiven van de grens rechtvaardigt. Zoals we zullen zien in het hoofdstuk dat de alcoholwetgeving behandelt, is de alcoholkwestie tijdens de oorlog niet vergeten. In welke omstandigheden moest de regering in die periode haar beleidstaken waarnemen? Vanaf 1839 was België erkend als een neutrale staat, maar werd tegen wil en dank bij de Eerste Wereldoorlog betrokken, toen het Duitse leger de Belgische grens op 4 augustus 1914 overschreed, waarmee het oorlogsconflict losbarstte. Vanaf 15 oktober 1914 was het land in handen van de Duitse bezetters, met uitzondering van een klein gedeelte achter de IJzer. De ministers vonden hun toevlucht net over de grens in het Franse Le Havre, terwijl de meeste parlementsleden wel in het land gebleven waren. Er was dus geen sprake van een normale parlementaire controle op de regeringsdaden. Tot 1 juli 1918 werd de oorlogsregering door Charles de Broqueville geleid en bestond ze uiteindelijk zowel uit katholieken als socialisten en liberalen. De Belgische Werkliedenpartij had de regering enigszins verbaasd door haar patriottische houding en solidariteit tijdens de mobilisatie. “Deze uiting van klassencollaboratie bewees immers dat het Belgische socialisme zich als een integrerend deel van het burgerlijke regimes beschouwde en ook als dusdanig wilde handelen.”44 Émile Vandervelde werd in de regering opgenomen, eerst als minister zonder portefeuille, maar in 1917 als de minister van het nieuwe Ministerie van Bevoorrading.45 Ondertussen was in het bezette grondgebied het bestuur overgenomen door zogenaamde gouverneurs-generaal; drie volgden elkaar op tijdens de oorlogsjaren. “Zij bezaten de uitvoerende macht in het bezette België, echter met uitsluiting van het ‘etappengebied’, waar het zuiver militaire belang primeerde.”
46
Het Belgische interne bestuur bleef werkzaam met de toestemming
van de regering in Le Havre en werkte onder het toezicht van de Duitse organisatie. Onenigheden in de regering in Le Havre hadden geleid tot het ontslag van de Broqueville. Op 1 juni 1918 werd hij vervangen door G. Cooreman, die enkel zou blijven tot het einde van het conflict.
43 44 45 46
SCHOLL (S.H.), Op. Cit., 1965, p. 232 WITTE (E.), CRAEYBECKX (J.) & MEYNEN (A.), Op. Cit., 1997, p. 146 SCHOLL (S.H.), Op. Cit., 1965, p. 152 IDEM, p. 154
20
3. Alcoholwetgeving
Net als bij het sociale vraagstuk, stond de liberale overheid eerst ook weigerachtig tegenover een tussenkomst in de alcoholkwestie: “Laissez faire, laissez aller, laat drinken als mijn belang mij dwingt te drinken om verdriet en ellende te vergeten dan vermag de staat daar niet tusschen te komen.”1 Doorheen de jaren heeft het parlement echter wel enkele belangrijke wetten gestemd, waarvan hier een selectie bondig besproken zal worden. De maatregelen door de overheid getroffen, kunnen kortweg onderscheiden worden in enerzijds repressieve en anderzijds fiscale acties en worden gekenmerkt door ambivalenties.
3.1. Onderzoeksrapport 1 (1868) We zetten een stapje terug in de tijd, naar het jaar 1868. Op dat moment verschijnt er een rapport van een onderzoek naar de effecten van alcoholmisbruik, waarbij maatregelen uit andere landen geanalyseerd worden om hun toepasbaarheid op de Belgische context te evalueren. Er worden geen concrete wetsvoorstellen geformuleerd; het rapport is voornamelijk informatief en exploratief. Het onderzoek is heel illustratief voor de liberale, laissez-faire houding van de toenmalige overheid. Er worden immers vragen gesteld over de mate waarin het verantwoord is om als overheid in te grijpen: “Le législateur a-t-il pour mission, en vue de lutter contre l’intempérance, d’intervenir directement en apportant des restrictions à la fabrication, au commerce ou à la consommation des spiritueux ?”2 Andere vragen handelen over het al dan niet strafbaar stellen van dronkenschap en over dronkenschap als verzachtende of verzwarende omstandigheid bij het plegen van misdrijven.3
3.2. Inperking wildgroei herbergen (1871) In 1871 wordt een belangrijke regeling afgeschaft die het aantrekkelijk maakte om herbergier te worden. Het midden van de negentiende eeuw kende een spectaculaire groei van het aantal herbergen: 1 drankgelegenheid voor 89 inwoners in 1838; voor 52 in 1871 en voor 31 in 1889.4 Dit kwam o.a. doordat tot 1889 iedereen een café kon openen, zolang de belasting ervoor maar betaald werd. Bovendien kon deze belasting vanaf 1849 gelden als kiescijns, wat betekende dat de eigenaar op die manier ook stemgerechtigd was. Het openen van een kroeg werd op die manier dus beloond. In 1871 werd deze regeling afgeschaft, o.m. om de wildgroei van cafés in te perken.
3.3. Onderzoeksrapport 2 (1886) Twintig jaar na het eerste rapport buigt er zich een nieuwe commissie over de alcoholkwestie. Ditzelfde jaar, 1886, wordt gekenmerkt door gewelddadige stakingen, waarbij de arbeiders-
1 BERNOLET, De houding van onze politieke partijen tegenover het alcoholisme. Liberalisme. In: Onthouding, jg. 3, 1909, p. 234 2 WILLEMS (Nicole), La loi Vandervelde et ses antécédents. (Licentiaatsverhandeling ULB, Brussel, 1971), p. 21 3 IDEM, pp. 24 & 27 4 CHRISPEELS (Yvette), De strijd tegen het drankmisbruik in België, einde 19de – begin 20ste eeuw. (Licentiatsverhandeling, KULeuven, 1982), p. 12
21
omstandigheden weer ter sprake komen. De zogenaamde Commission de Travail buigt zich over de situatie van de arbeidersklasse.5 Deze commissie zou gewezen hebben op wantoestanden, waarvan de overheid en de burgerij blijkbaar geen weet hadden.6 De commissie was onderverdeeld in drie secties: “(1) het arbeidsstelsel zelf en de toepassing in de werkplaats; (2) de betrekkingen tussen werkgever en werknemer; (3) de instellingen bestemd om het lot van de arbeiders te verbeteren.”7 Deze derde sectie richtte zich op de verbetering van de morele en materiële conditie van de arbeidersklasse. De commissie stelde onder andere maatregels voor die de kinderarbeid beperkten en ziekteverzekeringen voor arbeidsongevallen verplicht maakten.8 Alcoholconsumptie was echter slechts één aspect dat tijdens het onderzoek naar voren kwam. Enkele conclusies en suggesties in dit kader luidden als volgt: de accijnzen op bier verlagen en ter compensatie die op sterke alcohol verhogen; vergunningsrecht van de herbergen verhogen; verbod op verkoop van alcohol aan minderjarigen; staatsinspecteurs instellen voor het controleren van alcoholische dranken; straffen/boetes uitdelen aan dronken mensen in het openbaar en aan caféhouders die alcohol serveren aan kennelijk dronken mensen en aan minderjarigen;…9 De meeste van deze voorstellen zijn in de loop der jaren ook daadwerkelijk uitgevoerd.
3.4. Openbare dronkenschap (1887) Zo werd er al het daarop volgende jaar, op 16 augustus 1887, de wet op de openbare dronkenschap gestemd. Dit is de eerste belangrijke Belgische wet met betrekking tot alcoholische dranken. Het drinken van alcohol was niet strafbaar, enkel als de dronkenschap zich in het openbaar manifesteerde. Pas in 1939 werd de wet gewijzigd.10 Men was van mening dat er slechts sprake kon zijn van repressieve middelen via de wet als dronkenschap regelmatig en publiekelijk gebeurde, dus manifest. Dit hangt ook weer samen met een laissez-faire houding van een overheid die eigenlijk niet wil interfereren in de individuele vrijheden, maar een uitzondering kan maken, als de sociale rust bedreigd wordt. Alleen was er niets geregeld om toe te zien op de uitvoering van de wet. Veel kritiek werd daarom geuit op de gebrekkige implementatie en opvolging ervan, waardoor de wet haar kracht verloor. Er wordt onder andere gewezen op de terughoudendheid van burgemeesters, die instaan voor het uitvoeren van de wet, om acties te ondernemen die slecht kunnen zijn voor de grote alcoholkapitalen van hun gemeente: “Voor sommige gemeentebesturen immers, die gedeeltelijk samengesteld zijn uit stokers, brouwers en herbergiers, schijnt die wet zelfs niet te bestaan […].”11 De regering moest meer dan eens de burgemeesters en politiecommissarissen wijzen op hun plicht de wet uit te voeren, “sans se laisser détourner de leurs devoirs par des considérations étrangères à l’administration de la justice et au respect de la loi.”12
5
zie § 2.3. WILLEMS (N.), Op. Cit., 1971, p. 33 7 DE WILDE (Bart), Witte boorden, blauwe kielen. Patroons en arbeiders in de Belgische textielnijverheid in de 19e en 20e eeuw. (Ludion-Amsab, Gent, 1997), p. 56 8 IBIDEM 9 WILLEMS (N.), Op. Cit., 1971, p. 35 10 DE BOE (André), Intérêts professionnels ou intérêt national ? Enquête sur l’efficacité de la législation relative à la lutte contre l’alcoolisme. (Édition du Comité National contre l’alcoolisme, Brussel, 1952), p. 65 11 MELCHIOR (J.), De jeneverplaag of het alcoholisme in België. (Publicatie kantonale inspecteur Lager Onderwijs, 1896), p. 72 12 WILLEMAERS, L’Alcoolisme. Discours prononcé par M. Willemaers à l’Audience Solennelle de rentrée du 1er Octobre 1902. (Imprimerie Veuve Ferdinand Larcier, Brussel, 1902), pp. 24-25 6
22
De meningen in de pers waren verdeeld. Sommige kranten juichten de wet toe als de eerste directe aanval tegen het alcoholisme, aan de andere kant stelde het socialistische Le Peuple dat het oneerlijk was de arme dronkaards te straffen, die geen geld hadden om zich naar huis te laten rijden met de taxi, zoals de elite. “Faites en sorte, ô gouvernants, que les ouvriers soient mieux nourris, mieux logés, et il y aura moins d’ivrognes parmi eux. […] C’est dans sa racine, la misère, qu’il faut attaquer les maux dont souffre notre vieille société. C’est aux réformes sociales qu’il faut recourir.”13 Of de wet het gewenste effect had, is betwistbaar. Het was duidelijk dat de wet het één en ander deed aan de verbetering van de openbare orde, maar tegen het alcoholisme zelf haalde ze eigenlijk niets uit, door de slechte uitvoering ervan. Het aantal veroordelingen op basis van de eerste drie artikelen van de wet schommelen van 1899 tot 1911 tussen de 21.118, 27.1600 en uiteindelijk 20.381.14 De overheid zelf gaf toe dat deze wet op de openbare dronkenschap geen krachtig genoeg wapen was om het alcoholisme efficiënt te bestrijden en dat ze deze eerder zag als eerste fase in de wetgeving die gevolgd zou worden door andere preventieve maatregelen.15
3.5. Uitbetaling lonen en openingsbelasting (1888 en 1889) In de jaren 1888 en 1889 zagen twee andere belangrijke wetten het daglicht: (1) het werd verboden om langer de lonen in de herbergen uit te betalen16 en (2) nieuwe herbergiers moesten een openingsvergunning betalen die tussen 60 en 200 frank vastgesteld was.17 De eerste regeling bracht verandering in de gewoonte van de werkgevers om hun werknemers in natura18 of op café uit te betalen, waarbij de arbeiders vaak verplicht werden om dat loon meteen ter plekke aan drank te besteden. Veel werkgevers waren namelijk tegelijkertijd ook cafébaas. Soms moesten de arbeiders zelfs eerst een consumptie betalen vooraleer ze mochten gaan werken. Dat deze regeling niet helemaal uitgevoerd werd, blijkt uit een stuk van 1912 in het antialcoholblad Onthouding waar dit fenomeen nogmaals wordt aangekaart: “ ’t Zal dus weldra uit zijn met het
MOETEN DRINKEN
om te
19
MOGEN WERKEN.”
De wet van 1889 op de openingsbelasting werd al van in het begin door de tegenstanders van alcohol bijzonder kritisch onthaald. Volgens hen was het bedrag veel te laag om een echte drempel te vormen voor het openen van een herberg. Ook in de regering was men zich bewust van de geringe invloed: “op 19 Februari 1895 heeft de heer de Smet de Naeyer, Minister van Financiën, verklaard: Ik ben verplicht te bekennen dat onze wet op het vergunningsrecht geen voldoende wapen is om den geesel der herberg te bestrijden.”20 Toen de wet in 1912 ook nog eens afgeschaft werd, reageerden de antialcoholverenigingen allen, gezamenlijk, krachtig tegen deze beslissing.21 Deze afschaffing heeft veel bonden doen reflecteren op de zin van hun acties en hun invloed op regeringsniveau. De teleurstelling was groot, maar ze beseften ook dat ze hun krachten moesten bundelen, wilden ze indruk maken; de oprichting van het Nationaal Antialcoholisch Comité moest hier een uitkomst bieden.22 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Le Peuple, 19 april 1887, p. 1, geciteerd in: WILLEMS (N.), Op. Cit., 1971, p. 71 WILLEMS (N.), Op. Cit., 1971, p. 72 WILLEMAERS, Op. Cit., 1902, p. 40 MELCHIOR (J.), Op. Cit., 1896, p. 71 en CHRISPEELS (Y.), Op. Cit., 1982, p. 193 DE BOE (A.), Op. Cit., 1952, p. 65 en CHRISPEELS (Y.), Op. Cit., 1982, p. 193 DE WILDE (B.), Op. Cit., 1997, p. 58 In: OH, jg. 6, juni 1912, p. 98. Originele nadruk. MELCHIOR (J.), Op. Cit., 1896, p. 72 CHRISPEELS (Y.), Op. Cit., 1982, p. 199 IDEM, p. 200
23
3.6. Accijnsverhogingen (1896) Een volgende reeks maatregelen vatte aan in 1896. Het betrof een hervorming van de belastingen op sterke drank en zou resulteren in een opeenvolging van accijnsverhogingen tussen 1896 en 1912 en in een controverse over de ware motieven van de overheid. Voordien werden de accijnzen gebaseerd op de hoeveelheid drank die één fermentatievat van 1 hectoliter geacht werd te produceren. De wet van 15 april 1896 veranderde helemaal dit systeem door de belasting op het rendement te introduceren, dus gebaseerd op de werkelijke productiehoeveelheden.23 Bovendien werden er maatregelen getroffen zodat de Staat de productie van de drank kon controleren op kwaliteit en puurheid. De belasting was van toepassing op gedistilleerde alcohol vanaf 15°. In plaats van bruusk de accijnzen te verhogen om echt effect te verkrijgen, was er slechts sprake van geleidelijke verhogingen, ondanks het pleidooi van de Commission de l’alcool (ingesteld in 1895). Deze commissie had de belasting op zo’n manier berekend, dat de verkoopprijs van een glaasje zou verdubbelen. Uiteindelijk werd de accijns op 100fr. per hectoliter vastgelegd, omdat, zo argumenteerde de overheid, andere landen veel minder belasting hieven en de kans op fraude bij het overschrijden van de 100fr. veel groter werd. De overheid vreesde op die manier door sluikhandel en import veel geld mis te lopen.24 De taksen op de alcohol leverden zodanig veel geld op aan de overheid dat ze het eerder beschouwden als een manier om de schatkist aan te vullen en budgettaire deficit te compenseren dan als een middel om alcoholisme tegen te werken. Er werd gesuggereerd dat dit de eigenlijke reden was voor de opeenvolgende accijnsverhogingen. Émile Vandervelde stelde de motieven van de regering in vraag: “[V]ous aviez un autre but que la guerre contre l’alcoolisme ! Ce but s’indique nettement : vous avez besoin d’argent!”
25
Links stemde niet eens mee voor de wet.
In 1903 werd er toegegeven dat de accijnsverhoging naar 100fr. niet de gewenste prijsverhoging teweeggebracht had, niet voldoende om de consumptie te beïnvloeden. Er verscheen een wetsvoorstel om de accijnzen op te trekken. Men bleef van mening dat de prijsverhoging het beste middel was om het alcoholisme in de kiem te smoren. België taxeerde zijn drank daarmee het zwaarste van alle omringende landen.26 Vandervelde kwam weer aanvallend uit de hoek door de belasting te omschrijven als een “impôts progressif sur la misère […] Nous lui [de arbeider] montrerons que vous augmentez les charges des pauvres, sans augmenter les charges des riches.”27 Voor tegenstanders was het duidelijk dat het niet mogelijk was om langs fiscale weg het alcoholprobleem op te lossen.
3.7. Monopolie Een radicale maatregel als oplossing voor de exponentiële groei van de alcoholproductie en -consumptie die op verscheidene tijdstippen ter sprake komt - maar nooit daadwerkelijk wordt uitgevoerd - is het creëren van een staatsmonopolie. Het voorstel wordt uiteindelijk telkens door
23
WILLEMS (N.), Op. Cit., 1971, p. 90 IDEM, p. 91 25 IDEM, p. 92 26 Bovendien was België het enige land in Europa dat de producten die gebruikt werden voor de meest aanvaarde sobere dranken (thee, koffie en cacao) niet belast waren. Het is natuurlijk de vraag hoeveel deze dranken ter beschikking stonden van de arbeidersklasse. Hoewel ontzien van taksen, waren deze dranken blijkbaar toch nog relatief duur. WILLEMS (N.), Op. Cit., 1971, pp. 106-7. 27 IDEM, p. 108 24
24
de bonden en door de regering afgewezen. Bijvoorbeeld in 1919 werd er nog een voorstel ingediend, identiek aan dat uit 1901.28 Het idee is gebaseerd op de Russische situatie, waar het monopolie wel schijnt te werken. Een dergelijke monopolie stelt de overheid in staat om de kwaliteit van de drank te controleren, zelf de prijzen te bepalen en zo haar schatkist te spijzen. Maar het uiteindelijke doel zou, volgens de bonden, toch de vermindering van de alcoholproductie en vooral –consumptie moeten zijn. Tegenstanders van het monopolie stellen dat de ambtenaren die dan instaan voor de productie en verkoop van de drank, enkel gestimuleerd zouden worden om zoveel mogelijk te verkopen om zo van de opbrengst van de taksen te kunnen genieten; “si bien que les avantages de cet avancement rapide et des profits qu’il procure au débitant, font que des instituteurs abandonnent l’enseignement pour devenir vendeurs d’alcool, au nom du Gouvernement.”29 De onderstaande prent (Fig. 1) illustreert dit standpunt en eveneens het aspect van tegenstrijdigheden die bij dergelijke discussies aan bod kwamen. In de tekst onder de prent is de drinker aan het woord die in het midden op de voorgrond staat. Hij vertelt ons dat het staatsonderwijs de kinderen leert dat elke alcoholische drank gif is (voorgesteld in de scène rechts). De Staat zelf
Fig. 1 Les Splendeurs du Monopole De l’Alcool par l’Etat Le Buveur – Ah ça ! Le gouvernement enseigne à l’école que TOUT ALCOOL, même le plus pur, est un poison. Monsieur l’Etat, ce n’est pas à moi que vous ferez avaler celle-là ! Vous-même vous fabriquez et vendez du genièvre, il ne doit donc pas être si dangereux pour la santé ! Et puis, votre alcool est dix fois purifié, dit-on. Si je comprends bien, cela doit être quelque chose de plus inoffensif que de l’eau… Puisqu’il est bon et pur, allons en prendre quelques verres au « Monopole ». (La scène du coin de la gravure, à gauche, montre ce que le « schnick du monopole » a fait du malheureux buveur.) Bron : Le Bien Social, jg. 5, nr. 8, augustus 1895, p. 64
28 29
Pasinomie 1919, p. 402 V.L., Bulletin de la société médicale de tempérance, jg. 6, nr. 30, juli 1903, p. 475
25
produceert echter ook jenever; dit wordt weergegeven als het Ministerie van Vergiftiging aan de linkerkant. De Staat zou de burgers toch geen vergif verkopen en laten consumeren, waardoor de drinker concludeert dat jenever dus niet zo slecht voor de gezondheid moet zijn. Links beneden zien we in een rond kadertje wat er met de man gebeurt als hij deze verwarrende boodschap van de overheid opvolgt: hij ligt stomdronken in de goot na een bezoek aan het café.
3.8. Verbod op absint (1906) Een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van de alcoholwetgeving was het verbod op absint dat op 25 januari 1906 gestemd werd. Al lange tijd werd er gediscussieerd over een mogelijk verbod op deze groene likeur. Absint was vooral in trek in Frankrijk en Zwitserland; in België werd het drankje eigenlijk nauwelijks gedronken en al helemaal niet in arbeiderskringen. Absint moest bij ons immers concurreren met de sterk ingeburgerde biercultuur en met andere likeuren, zoals jenever, die veel goedkoper waren. Het was voornamelijk door Franse inwijkelingen dat het drankje zijn intrede deed in België, vooral bij de kunstenaars en intellectuelen in Brussel.30 Behalve om de inspirerende kracht, dronken kunstenaars absint ook “om de burgerij te schandaliseren.”31 Ook de discussie over het wel of niet verbieden van de likeur kwam uit Frankrijk. De grootste tegenstanders van de drank waren in eerste instantie artsen, die op de gevaren voor het lichaam en voor de geest wezen, zoals epileptische aanvallen en hallucinaties, die gepaard konden gaan met waanzin en misdadig gedrag. Vroege waarschuwingen werden geuit door militaire artsen. Het zogenaamde absintisme werd door de medische wereld beschouwd als een ziektebeeld: “Het manifesteerde zich […] onder meer door een slecht functionerende maag, stuiptrekkingen, mentale aandoeningen, zelfmoordneigingen, en agressief en crimineel gedrag.”32 Het werd vergeleken met epidemieën zoals de cholera en de pest; iets dat uitgeroeid diende te worden. De groene likeur werd door de medische antialcoholvereniging in een zelfde adem genoemd met cocaïne en morfine.33 Absinttegenstanders wisten wel dat absint nauwelijks geconsumeerd werd in België, maar een verbod moest vooral voorkomen dat die gevaarlijke gewoonte van de kunstenaars op de arbeiders zou overspringen: “Le peuple n’y a pas encore touché, si nous n’y prenons garde, cela ne tardera guère. Il importe que nous arrêtions ce flot envahissant avant qu’il ne nous submerge. La chose est possible; on ne distille pas cette boisson chez nous, elle est presqu’uniquement importée, une minime partie seulement de la population en fait usage. Dans ces conditions la prohibition est facile. Elle s’impose.”34 Beter voorkomen dan genezen, luidde het argument. België was met het verbod het eerste land, na Kongo Vrijstaat (1898), dat een absintverbod uitgevaardigd had. Het verbod stelde eigenlijk maar weinig voor, gelet op de geringe consumptie van absint in het land. Bovendien had de absintdiscussie eigenlijk een aantal jaar de aandacht afgeleid van de werkelijke alcoholismekwestie, die veel prangender was. Maar het kon beschouwd worden als een eerste overwinning van het antialcoholfront.35 De januari-editie van 1907 van de Le Messager de la Croix-bleue belge van de gelijknamige protestante antialcoholbond begint met een verwijzing naar de realisaties van het afgelopen jaar en noemt als eerste het
30
NYS (Liesbet), ‘Groene toverdrank of gebottelde epilepsie? Absint in België omstreeks 1900.’ In: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 27, 2001, 4, pp. 411-436, pp. 413 & 415 31 IDEM, p. 418 32 IDEM, p. 427 33 BIENFAIT, BU, jg. 6, nr. 27, jan 1903, p. 425 34 IBIDEM 35 NYS (L.), Op. Cit., 2001, p. 435
26
verbod op absint: “Cette année […] a marqué son passage de faits réjouissants, non seulement dans notre pays, mais dans tous les pays d’Europe. L’absinthe, la fée aux yeux verts, la verte poisonneuse a reçu un coup mortel en Belgique et en Suisse.”36
3.9. Tijdelijke prohibitie (1918) Tijdens de Eerste Wereldoorlog was het op het vlak van wetgeving erg rustig, maar de alcoholkwestie was lang niet in de vergetelheid beland. Het Sociologie-instituut van Brussel en de Commission d’Études contre l’Alcoolisme in Le Havre, waar de regering zich tijdens de oorlog schuilhield, hadden tijdens de bezetting verder onderzoek gevoerd. Hun werk stond in het teken van het voorkomen van de verspreiding van de alcoholismeplaag, eenmaal het land weer vrij was: “Une fois l’ennemie chassé, nous devrons nous mettre au travail pour enlever les ruines qu’il a accumulées et reprendre le plus tôt possible notre rang parmi les grandes nations industrielles, commerçantes et agricoles; chacun devra s’adonner corps et âme à cette entreprise et y consacrer tous ses instants. Il serait désastreux que l’alcoolisme détournât en un pareil moment, nos énergies et nos ressources.”37 Op initiatief van Vandervelde resulteerde dit, op 15 november 1918, in een regime van totale prohibitie. Tijdens de oorlog hadden veel drinkers met hun gewoonte moeten breken, door de hoge prijzen en de geringe beschikbaarheid. De jaarlijkse alcoholconsumptie voor drank boven de 50° per inwoner lag in 1895 op 10,62 liter. Deze daalde in 1901 naar 9,91 liter en in 1913 naar een niveau van 5,52 liter. Tijdens de oorlog ging de daling verder: 3 liter per inwoner in 1915 en 2,20 liter in 1916.38 Het was nu of nooit, wilde men een algemeen verbod uitroepen. Het verbod sloeg op fabricatie, import, export, transport, aankoop, verkoop en uitstalling voor verkoop van gedistilleerde dranken, wijnen boven de 15° en bieren boven de 8°. De stocks in de stokerijen werden geblokkeerd en slechts kleine hoeveelheden stroomden door voor industriële toepassingen.39 Maar de bevolking accepteerde dit niet en de maatregel werd teruggeschroefd.40
3.10. Wet Vandervelde (1919) Zelfs in 1919 was men nog steeds van mening dat loonsverhogingen van de arbeiders gepaard gingen met een toename van alcoholgebruik en dat een verbod op alcoholische drank in eerste instantie de situatie van de arbeider ten goede kwam.41 Totale afschaffing van Vanderveldes verbod zag men dus niet zitten. Er was nood aan een overgangsregeling, om de marktvoorwaarden te reguleren. De verkoopprijs zou door de Staat vastgelegd worden en de clandestiene stokerijen moesten harder aangepakt worden.42 Deze waren namelijk tijdens de oorlog als paddestoelen uit de grond geschoten: terwijl er in 1914 zes clandestiene distilleerderijen ontdekt waren, waren het er in 1918 al 376 en in 1919 zelfs 789. Aan het begin van de jaren 1920 daalde het aantal tot een vijftigtal, om tijdens de Tweede Wereldoorlog weer fenomenaal toe te nemen: 914 in 1945.43
36 37 38 39 40 41 42 43
Le Messager belge, jg. 12, nr. 1, 1907, p. 1. In Zwitserland was de wet eigenlijk pas in 1908 rond. ‘Projets et rapport au Roi par Vandervelde’, In: DE BOE (A.), Op. Cit., 1952, p. 69 Pasinomie, 1919, p. 396 IBIDEM DE BOE (A.), Op. Cit., 1952, p. 66 Pasinomie, 1919, p. 397 IBIDEM DE BOE (A.), Op. Cit., 1952, p. 27
27
Het jaar 1919 wordt gekenmerkt door de invoering van de meest ingrijpende wet op alcohol. Natuurlijk valt er iets te zeggen voor de radicale prohibitie, maar deze kan nauwelijks invloedrijk genoemd worden, aangezien dit regime maar heel kortstondig bestaan heeft. De zogenaamde wet Vandervelde van 1919 werd daarentegen pas in de jaren 1980 drastisch gewijzigd. Op 29 augustus werd het originele project van Vandervelde voor het algemene drankverbod aangepast. Toenmalig minister van Justitie Delacroix stelde een compromis voor die voorzag in een toestemming voor de verkoop van sterke drank, die niet bedoeld was voor consumptie ter plaatse. Hierdoor verviel het oorspronkelijke verbod op fabricatie, export, import, etc. Om die reden was Vandervelde eigenlijk niet opgetogen dat deze wet naar hem genoemd werd.44 Diezelfde dag werden drie maatregelen ingevoerd met betrekking tot alcohol: (1) de afschaffing van de accijns op alcohol bestemd tot nijverheidsdoeleinden; (2) de wet betreffende de slijterijen van gegiste dranken en (3) de wet op het regime van de alcohol. Het is deze laatste wet die naar Vandervelde genoemd werd. We bespreken hier bondig de belangrijkste artikelen. De eerste twee paragrafen van artikel 1 luiden als volgt: “§ 1. Verbruik, verkoop en aanbieding, zelfs ten kosteloze titel, bij eenigerlei hoeveelheid, van ter plaatse te verbruiken sterke dranken worden verboden in alle voor het publiek toegankelijke plaatsen; namelijk in de drankslijterijen, hotels, spijshuizen, vermaakplaatsen, magazijnen, alsmede op den openbaren weg. §2. Alleen de handelaars, andere dan de slijters van ter plaatse te verbruiken dranken, zijn gemachtigd tot verkoop of aanbieding van buiten hunnen inrichting te verbruiken sterke dranken, voor zoover elke verkoop of levering ten minste twee liter bedraagt.”45 In een derde paragraaf wordt vermeld dat §2 niet van toepassing is op apothekers die op voorschrift van een arts sterke dranken in de medicijnen levert. In artikel 3 wordt gespecificeerd welke sterke dranken er bedoeld worden: “alle dranken samengesteld uit gedistilleerde alcohol of bevattende eenigerlei hoeveelheid soortgelijken alcohol, zoals brandewijn, elixirs, likeuren, bitters, aperitiefs en andere soortgelijke producten.”46 Dranken afkomstig van alcoholgisting van natuurlijke vruchtensappen, zoals wijn, cider en perendrank, vielen dus niet onder het verbod, zolang ze niet vermengd waren met gedistilleerde alcohol en zolang ze geen alcoholgehalte bevatten boven de 18°.47 De minimumgrens van twee liter per aankoop zorgt ervoor dat de sterke drank buiten het bereik van de arbeider kwam te staan, omdat een dergelijke aankoop veel te duur was: “elle [de wet] eut et a encore une influence très grande sur la consommation des boissons distillées.”48 Wat heeft deze wet voor effect gehad? Het is niet met zekerheid te zeggen dat het enkel en alleen aan deze wet te danken is, maar de alcoholconsumptie bleef vanaf dat moment lager dan vóór de Eerste Wereldoorlog. Enkele cijfers van de jaarlijkse consumptie van gedistilleerde drank aan 50° per inwoner49:
44 45 46 47 48 49
IDEM,
p. 66 Belgisch Staatsblad, jg. 89, nr. 253, 10 september 1919, pp. 4505-6 Belgisch Staatsblad, jg. 89, nr. 253, 10 september 1919, p. 4506 Belgisch Staatsblad, jg. 89, nr. 253, 10 september 1919, p. 4506 DE BOE (A.), Op. Cit., 1952, p. 25 IDEM, p. 26
28
1900 : 9,37 liter
1925 : 1,86
1905 : 5,78
1930 : 3,18
1913 : 5,52
1935 : 1,17
1914 : 3,4
1940 : 1,34
1918 : 1,10
1945 : 0,91
1919 : 0,56
1950 : 1,42
1920 : 2,43 Fig. 2. Jaarlijkse Belgische consumptie van gedistilleerde drank aan 50° per inwoner. Bron: DE BOE (A.), Op. Cit., 1952, p. 26
De bijzonder lage waarden in 1919 en 1945 moeten we relativeren. In 1919 was er de tijdelijke prohibitie en door de Tweede Wereldoorlog was alcoholproductie en -consumptie ook aan banden gelegd. Tijdens beide perioden waren de clandestiene stokerijen in aantal sterk toegenomen, waardoor de gerapporteerde consumptie lager is dan ze in werkelijkheid was. Een eerste aanpassing op de wet Vandervelde gebeurde op 14 november 1939 door de oorlogsregering. Een definitieve wijziging werd in januari 1984 van kracht. In plaats van de consumptie ter plekke te verbieden, werd er nu een cafévergunning ingevoerd.50 Deze regeling leverde de overheid bovendien meer geld op. Het was nog steeds verboden om alcohol te verkopen aan minderjarigen, langs snelwegen en op de openbare weg. De wijziging kwam al vanaf het einde van de jaren 1970 ter sprake in de regering zowel als in de pers.
3.11. Indirecte maatregelen De overheid ging ook over tot een aantal beslissingen die op een indirecte manier het alcoholprobleem aan de basis aanpakten, zoals de problematiek van de sociale woningen en van de drinkwatervoorzieningen. Er werd voorzichtig erkend dat de arbeiders ook naar de fles grepen door hun erbarmelijke levensomstandigheden. Een manier om hen van de drank te houden, was deze situatie te verbeteren: “amélioration du sort matériel de l’ouvrier en lui procurant le bien-être d’un foyer attrayant, de logements salubres et ensoleillés lui faisant oublier le chemin de la buvette et du cabaret […]."
51
Op 9 augustus 1889 werd een wet gestemd die voorzag in de constructie,
toewijzingen en verkoop van arbeiderswoningen. Het lijkt voor de hand te liggen, dat men een vervangmiddel moet hebben, als men geen alcohol mag drinken. Traditioneel werd er in België veel bier gedronken, onder meer door de slechte kwaliteit van het water en het gebrek aan stromend water in en bij de arbeiderswoningen. Het komt nauwelijks ter sprake in de literatuur en tijdschriften; slechts twee keer kwamen we de vermelding van de kwestie van het drinkwater tegen. De oprichting van de matigingsafdeling van de (geheelonthoudingsbond) Croix-bleue werd bespoedigd, doordat er op veel plaatsen in België geen drinkbaar water beschikbaar was en bier dus soms het enige alternatief was.52 En de Messager de la Croix-bleue belge noteerde in zijn maartnummer van 1912 dat de toenmalige
50 De vergunning voor het serveren van alcoholische dranken gold zelfs voor koffiehuizen en ijssalons waar ze drank in het gebak of coupes verwerkten! DUM, ‘Borrelwet geen sukses.’, In: De Standaard, 07/04/1984 51 WILLEMAERS, Op. Cit., 1902, p. 82 52 MB, jg. 8, nr. 8, 1911, p. 116
29
minister van Binnenlandse Zaken zich over het wetsontwerp aan het buigen was met betrekking tot het creëren van een nationale watervoorzieningsmaatschappij.53
3.12. Tussentijdse conclusie: Doeltreffendheid De bovengenoemde maatregels spreken en werken elkaar soms tegen. Ook het feit dat er geregeld veel tijd voorbij ging vooraleer een duidelijke beslissing werd genomen, laat zien dat er sprake is van zekere ambivalenties. Uit verschillende hoeken, vanuit de antialcoholbonden en vanuit de regering, klinken diverse argumenten, die hun eigen belangen ondersteunen. Er wordt telkens over de arbeider als arme dronkaard gesproken, die geholpen moet worden om van de drank af te komen, maar de stem van de arbeider zelf horen we nauwelijks. Slechts de maatregels met betrekking tot de uitbetaling van de lonen en de voorzichtige discussie over drinkwater en woningen, komen de arbeiders ten goede. Ook in de onderzoekscommissies komt de lagere klasse aan het woord, maar de acties die daarop volgen, laten te wensen over. Over de doeltreffendheid van de wetgevende initiatieven waren de meningen eveneens verdeeld. Uit het voorgaande kan alvast geconcludeerd worden dat niet alle wetten altijd even efficiënt waren. Met name de wet op openbare dronkenschap en de achtereenvolgende accijnsverhogingen mochten op veel kritiek rekenen, respectievelijk door de gebrekkige implementatie en door de geringe impact op de consumptie. Niet alleen waren er twijfels over bijzondere (straf-)wetten; de efficiëntie van de overheidstussenkomst in deze alcoholkwestie werd ook in vraag gesteld. Melchior stelt zelfs dat “Doch, hoe welkom ons deze middelen zijn, verklaren wij hier dat zij [de wetten] den reddenden dam niet vormen, die de maatschappij tegen den steeds aangroeiende jenevervloed kan beschermen.”54 Anderen pleitten juist voor een wettelijk regelgevend kader om de private propagandainitiatieven van de bonden te ondersteunen: “l’action des associations antialcooliques restera impuissante aussi longtemps que le législateur ne lui viendra en aide par une intervention énergique et un coup de sape vigoureux dans ce principe faux qu’au nom de la liberté du commerce, on peut impunément empoisonner les populations par une extension illimitée des cabarets.”55
53 54 55
MB, jg. 9, nr. 3, 1912, p. 48 MELCHIOR (J.), Op. Cit., 1896, p. 71 WILLEMAERS, Op. Cit., 1902, p. 81
30
Deel II Methodologisch kader
Dit tweede deel fungeert als een opstap naar de empirie. De vraag die ons bezig houdt, is een vraag naar representatie van en vertoog over alcoholisme en de alcoholist. Om dit te onderzoeken hebben we een tweeledige methodologie uitgewerkt: enerzijds beroepen we ons op Foucault, anderzijds wijken we ook van zijn werkwijze af. We maken in de eerste plaats gebruik van Foucaults terminologie om de antialcoholbeweging nader te omschrijven en duidelijk te maken wie er spreekt (§ 6.2. Communicator), welke kanalen gebruikt worden (§ 6.3. Campagnes) en wie er aangesproken wordt (§ 6.4. Publiek). Dit is waar hoofdstuk 6 van deel III over zal handelen. In deze thesis hanteren we echter geen exacte foucauldiaanse analyse, in de zin van een genealogische of archeologische behandeling van de problematiek. Hier gaan we in paragraaf 4.2.2. dieper op in. Eerst bespreken we de positie van ons onderzoek in het veld van de discoursanalyse. Daarna trachten we te weten te komen hoe Foucault de term discours definieert en welke rol hij hem toeschrijft. Doorheen hoofdstuk 4 besteden we aandacht aan de aspecten van Foucaults benadering die wij in dit werk zullen behouden. Afwijkend van een foucauldiaanse kijk, hebben wij ten tweede ook oog voor de boodschap: waarover wordt er gesproken? Hierdoor sluiten we enigszins aan bij de semiotiek. Onze aanpak is in die mate bijzonder dat we gebruik maken van visuele bronnen, in plaats van conventionele geschreven teksten. Onze aanpak wordt in hoofdstuk 5 uit de doeken gedaan.
31
4. Discours
Het uitgangspunt van deze thesis wordt gevormd door de idee dat de antialcoholbeweging via haar externe en interne communicatie (affiches, folders, congressen, bladen,…) van haar campagne een mogelijke - en dus niet de enige - representatie geeft van het alcoholgebruik. Een alcoholgebruik dat ze zelfs als een sociaal probleem voorstelt. Bovendien kan er gesuggereerd worden dat deze specifieke representatie niet toevallig is, dat ze een rol speelt in de controle over de arbeidersklasse. Om deze redenen (verschillende mogelijke visies en het aspect van macht) spreken we hier van een discours, van een antialcoholdiscours.
4.1. Discours en discoursanalyse: een algemeen overzicht De specifieke kwestie van de antialcoholcampagne tussen 1880 en 1920 maakt dat we aandacht schenken aan de noties van representatie en discours. In deze zin noemen wij, met enige reserve, onderhavig onderzoek een discoursanalyse. Maar we zeggen er meteen bij dat dit enkel is omdat we het vertoog willen beschrijven en in het bijzonder de specifieke representaties in het visuele materiaal. We hebben niet de ambitie te verklaren waarom precies deze representatie(s) naar voren kwam(en) en waarom geen andere. Discoursanalyse omvat echter zodanig veel uiteenlopende benaderingen dat we deze omschrijving in ons geval toch voorzichtig durven toepassen. Discoursanalyse heeft in de afgelopen decennia de overgang gemaakt van een exclusieve linguïstische aanpak naar een benadering die in allerhande sociaal-wetenschappelijke disciplines opduikt.1 Discours wordt op talloze verschillende manieren gedefinieerd, behandeld en onderzocht. Er wordt zelfs geopperd dat er meer dan 57 varianten bestaan.2 Toch zijn er enkele overeenkomsten tussen al deze werkwijzen. Ruwweg kan men vier gemeenschappelijke aandachtspunten van discoursanalytische benaderingen onderscheiden: “concern with discourse itself; a view of language as constructive and constructed; an emphasis upon discourse as a form of action; and a conviction in the rhetorical organization of discourse.”3 Het eerste aspect heeft te maken met de manier waarop discours behandeld wordt. Discoursanalyse wijkt af van andere benaderingen in de sociale wetenschappen door het discours zelf te onderzoeken (de inhoud en de organisatie ervan), en niet ‘de’ waarheid die erachter zit.4 Ons onderzoek heeft eveneens aandacht voor het vertoog tegen alcohol en tracht de inhoud ervan weer te geven aan de hand van een analyse van visuele representaties. De organisatie, de productie van het discours komt aan bod door de bespreking van de ontwikkeling en werking van de antialcoholbonden. De tweede veronderstelling heeft te maken met het object van discoursanalyse, namelijk taal in de ruime zin van het woord: alle media die als betekenisdragers optreden, zoals geschreven en gesproken tekst, maar ook afbeeldingen, foto’s, film, kledij, etc. Veel onderzoek in het domein van de discoursanalyse gaat tegenwoordig over inhouden van massamedia, zoals de informatieve content van televisienieuws, het beeld van misdaad, geweld en seks in het populaire entertainment 1
VAN DEN BERG (Harry), Discoursanalyse. In: Kwalon, jg. 9, vol. 26, nr 2, 2004), pp. 29-39, p. 29 GILL (Rosalind), Discourse Analysis. In: BAUER (M. W.) & GASKELL (G.) (red.), Qualitative research with text, image and sound. A practical handbook. (Sage, Londen, 2000), pp. 172-190, p. 173 3 IDEM, p. 174 4 IDEM, pp. 174-5 2
32
of het gebruik van media als politieke propaganda, of heel specifiek over het taalgebruik van de mensen, waarbij zinnen ontleed worden. In dit werk worden eveneens mediaproducten onder de loep genomen, namelijk de tijdschriften van de matigingsbonden. Maar anders dan in voorgaande voorbeelden, staan hier illustraties centraal, die ook onder de noemer tekst of taal vallen. Daarbij is het uitgangspunt dat taal (1) constructief en (2) geconstrueerd is. Taal is constructief in die zin dat discours opgebouwd wordt uit bestaande linguïstische onderdelen of bronnen en dat er selectie uit verschillende mogelijkheden aan te pas komt. De keuze voor een bepaalde opbouw, om bepaalde vertoogelementen te gebruiken en andere niet, hangt af van de oriëntatie en de houding van de auteur.5 Daarbij is men zich in het algemeen niet bewust van dit selectieve gebruik van taal, waardoor de constructies als vanzelfsprekendheden overkomen. Taal is ten tweede een sociale constructie en is bijgevolg geen waarheidsgetrouwe en neutrale weerspiegeling van de werkelijkheid. Zoals net vermeld, kan taal de werkelijkheid op verschillende manieren voorstellen. Taalgebruik is niet neutraal en bestaat uit intenties van de spreker, schrijver, schilder,… en uit sociale regels die contextgebonden zijn. Ook deze veronderstelling maakt deel uit van onze kijk naar het antialcoholmateriaal, dat immers gecreëerd is door en/of voor mensen met een specifieke mening en met de bedoeling deze mening met zoveel mogelijk anderen te delen. Ten derde beschouwen discoursanalytici discours als sociale praktijken, die niet in een sociaal vacuüm bestaan. Manieren van uitdrukken kunnen veranderen naargelang de context waarin we ons, als sociale actoren, bevinden. Taal en daarmee ook discours spelen ook een belangrijke rol in het construeren van sociale verhoudingen en identiteiten. De meeste discoursanalytische benaderingen houden het daarbij. Andere gaan verder door de term discours meer te laten omvatten dan taalgebruik alleen en door er sociale praktijken bij te betrekken. Foucault is hier een voorbeeld van. Sociale verhoudingen worden immers niet enkel via taalgebruik gevormd, ook andere sociale handelingen dragen daartoe bij. Wij onderzoeken niet wat deze sociale handelingen zijn die sociale verhoudingen (machtsposities) meebepalen. In lijn met Foucault, zijn we ons er wel van bewust dat er meer meespeelt dan enkel de afbeeldingen die hier aan de orde zijn. De vierde en laatste overeenkomst betreft de visie op een conflictueuze samenleving en de aanwezigheid van machtsstrijd. Discours concurreren onderling om hun eigen mogelijke versie van de werkelijkheid te kunnen tonen en te laten gelden. Discoursanalyse houdt zich dan bezig met het onderzoeken naar hoe discours zichzelf als het ware profileren en zichzelf overtuigend brengen aan de hand van teksten.6 Daarmee verbonden is de gemeenschappelijke kritische houding ten opzichte van de vanzelfsprekendheid van de sociale verhoudingen en van de machtsposities. Via discoursanalyse wordt getracht bloot te leggen dat deze verhoudingen constructies zijn en hoe het komt dat ze als vanzelfsprekendheden aanvaard worden.7 Het is met behulp van een kwantitatieve en kwalitatieve analyse dat we de vanzelfsprekende representaties van de (arbeider als) alcoholist willen aanwijzen en daarmee de verhouding tussen de verschillende klassen. Aan de andere kant is een verklaring van hoe deze machtsposities gelegitimeerd of aanvaard worden, meer een zaak voor onderzoekers uit de critical discourse analysis benadering8 of voor historici. Wel zullen we argumenten bespreken
5
IDEM, p. 175 IDEM, p. 176 7 VAN DEN BERG (H.), Op. Cit., 2004, p. 33 8 Critical Discourse Analysis, of kortweg CDA, voert de kritische toon op door te onderzoeken in welke mate het discours de maatschappelijke ongelijkheid legitimeert, om daarmee, idealiter, maatschappelijke veranderingen teweeg te brengen. Onderzoek naar de sociale productievoorwaarden zijn daarbij van groot belang. Één van de grote namen van CDA is Norman Fairclough. Bijvoorbeeld in: FAIRCLOUGH (Norman), Analysing discourse. Textual analysis for social research. (Routledge, Londen, 2003) 6
33
die de antialcoholbeweging gebruikt om haar standpunt (overtuigings-)kracht bij te zetten. De contextualisering en de uiteenzetting van de structuur en werking van de antialcoholorganisatie dragen ook bij tot een beter begrip van de druk die de beweging op de samenleving zette (via petities, wetsvoorstellen, verenigingen, liefdadigheidswerk e.d.).
4.2. Foucault en discours Uit de diverse benaderingen kiezen wij voor Foucault. In het begin van zijn academische loopbaan (jaren 1940-1950) was Foucault, zoals vele denkers in die tijd, beïnvloed door marxistische ideeën. Uiteindelijk zette hij zich met name af tegen de eerder absolute (marxistische) waarheid die het marxisme verkondigde.9 Maar de basisgedachte van een machtstrijd bleef wel prominent aanwezig in zijn werk. Zijn concept van het discours sprak ons het meeste aan, omdat hij duidelijk de rol van discours in de machtsstrijd onthult. Wij zien de antialcoholbeweging dan ook als een discursieve praktijk die het alcoholisme in een specifiek daglicht plaatste en dit bovendien als een middel kon inzetten om de macht van de hogere klassen te bevestigen. In dit subhoofdstuk gaan we dieper in op enkele kernelementen uit Foucaults werk met betrekking tot discours.
4.2.1. De “methode” van Foucault: Archeologie en Genealogie Voor dit onderzoek werden we geïnspireerd door Foucault en zijn notie van discours. Willen we zijn aanpak hier gebruiken, dan moeten we kijken naar zijn manier van werken. Zeggen dat er “een methode” van Foucault bestaat, is echter niet helemaal juist. Zijn aanpak omvat namelijk geen kant-en-klare gebruikersgids.10 Hier is Foucault zich zelf ook van bewust, wanneer hij zijn aanpak zelf als volgt omschrijft: “ j’ai essayé de faire surgir la spécificité d’une méthode qui ne serait ni formalisatrice ni interprétative ; bref, j’ai fait appel à tout un appareil, dont la lourdeur et, sans doute, la bizarre machinerie sont embarrassantes.”11 Hij koesterde niet de ambitie om een methode te ontwikkelen voor de analyse van taal, omdat er volgens hem daar al voldoende van bestonden. Daarom wijkt zijn manier van werken hiervan af. Bovendien was zijn interesse gewekt door de vaststelling dat teksten niet altijd zijn wat ze aan de oppervlakte laten blijken: “j’avais tenu en suspicion des unités de discours comme le “livre” ou “l’œuvre” parce que je les soupçonnais de n’être pas aussi immédiates et évidentes qu’elles le paraissaient […].”12 Aan de hand van deze uitgangspunten heeft Foucault een eigen soort discoursanalyse ontwikkeld door naar de geschiedenis te kijken. Foucault breekt met de tradities van Barthes en de Saussure (semiotiek en structuralisme) door zich in het bijzonder te verdiepen in de historische context van de productie van betekenis en kennis. Kortweg hield hij zich bezig met de vraag hoe mensen elkaar en de wereld begrijpen en hoe onze kennis over de sociale, individuele en gemeenschappelijke betekenissen geproduceerd wordt, doorheen de tijd. Zijn aanpak draait om problematisering en niet zozeer om geschiedschrijving. Als startpunt voor zijn onderzoeken selecteert hij namelijk een probleem in plaats van een historische periode.13 9
DANAHER (Geoff), SCHIRATO (Tony) & WEBB (Jen), Understanding Foucault. (Sage, Londen, 2000), p. 6 KENDALL (Gavin) & WICKHAM (Gary), Using Foucault’s methods. (Sage, Londen, 1999), p. 4 11 FOUCAULT (Michel), L’Archéologie du savoir (Gallimard, Parijs, 1969), p. 177 12 IBIDEM 13 KENDALL (G.) & WICKHAM (G.), Op. Cit., 1999, p. 22 10
34
Een voorbeeld van zo’n probleem is dan: ‘Hoe en wanneer is het verschil ontstaan tussen een redelijke mens en een geestesgestoorde mens?’. In zijn ‘Histoire de la folie‘14 citeert hij Pascal: “Les hommes sont si nécessairement fous que ce serait être fou par un autre tour de folie de n’être pas fou.”15 Hij wil dan juist onderzoeken hoe en wanneer de mens deze truc uithaalt om zichzelf gezond te verklaren en zich zo van de geestesgestoorden te onderscheiden: “Il faut faire l’histoire de cet autre tour de folie – de cet autre tour par lequel les hommes […] communiquent et se reconnaissent à travers le langage sans merci de la non-folie ; retrouver le moment de cette conjuration, avant qu’elle n’ait été définitivement établie dans le règne de la vérité […].”16 En zo ging zijn aandacht uit naar het schrijven over de geschiedenis en ontwikkelingen van bijvoorbeeld de waanzin, van het gevangeniswezen of van de menswetenschappen.17 In deze publicaties is de aanleiding telkens een onderzoek naar, wat we zouden kunnen noemen, de ‘geboorte’ van een discours: het ontstaan van het discours over waanzin en de gek, over straf en de crimineel of over de wetenschap als legitimiteit voor waarheid, kennis en macht. Door deze discours ontstaan er ook instituties, die het standpunt helpen bevestigen. Denk daarbij aan de psychiatrische instellingen, aan het rechtssysteem en de architectuur van de gevangenissen die helemaal in het teken staat van toezicht of aan de universiteiten. Het is deze historische bril waardoor Foucault naar (het ontstaan en de ontwikkeling van) discours kijkt, die hem onderscheidt van andere benaderingen van discoursanalyse.18 Foucault benoemt zijn historiserende aanpak met twee termen: genealogie en archeologie. Het onderscheid tussen beide is niet altijd even duidelijk, maar uiteindelijk komt het neer op een gradueel verschil in benadering van het discours. Via archeologie zou men een kortstondig beeld kunnen scheppen van het discours, terwijl genealogie meer aandacht besteedt aan discours als een proces. Archeologie kan gezien worden als de methode (het historisch opgravingswerk), en genealogie als een manier om de archeologische vondsten te koppelen aan de hedendaagse kwesties.19 Genealogie richt zich meer op de analyse van macht en op de manieren waarop discursieve macht op subjecten inwerkt.20 De zogenaamde genealogische aanpak vormt een aparte fase in Foucaults werk, tussen 1970 en 1979, wanneer hij zich toelegt op het uitwerken van een machtstheorie.21 Deze machtsanalyse of genealogische aanpak bestond erin procedures, handelingen en instituties bloot te leggen en te analyseren die verbonden waren met de productie van bepaalde discours en kennis: “a way of reading history through discourse to find out how power/knowledge circulates. […] Genealogy is about tracing the history of the development of knowledges and their power effects so as to reveal something about the nature of power/knowledge in modern society.”22 Het ging Foucault bij het uitzoeken van de evolutie van een discours met name om de breuken in plaats van
14
Het oorspronkelijke werk dateert uit 1961. FOUCAULT (Michel), Folie et déraison. Histoire de la folie à l’age classique. (Union Génerale d’ éditions, Parijs, 1964), p. 7 16 IBIDEM 17 IBIDEM; FOUCAULT (Michel), Les mots et les choses. Une archéologie des sciences humaines. (Gallimard, Parijs, 1966) en FOUCAULT (Michel), Surveiller et punir. (Gallimard, Parijs, 1975) 18 GILL (R.), Op. Cit., 2000, p. 174 19 KENDALL (G.) & WICKHAM (G.), Op. Cit., 1999, p. 31, originele nadruk. 20 KARSKENS (Machiel), Waarheid als macht. Een onderzoek naar de filosofische ontwikkeling van Michel Foucault. Deel 1. (Stichting te elfder ure, 1986), p. 99 21 IDEM p. 16 22 CARABINE (Jean), Unmarried Motherhood 1830-1990. A Genealogical Analysis. In: WETHERELL (Margaret), TAYLOR (Stephanie), YATES (Simeon J.), Discourse as data. A guide for analysis. (Sage publications, Londen, 2001), pp. 267-310, pp. 276-7 15
35
om de continuïteit van de geschiedenis.23 Dit laat zien dat het bij genealogie inderdaad om discours als een proces ging, om het langere termijn aspect van discours. Om deze evolutie te kunnen beschrijven, worden allerhande teksten periode per periode onderzocht. Het opsporen, opgraven van de oorsprong en ontwikkeling van kennis en van discursieve formaties, wordt dan de archeologische methode genoemd: “Foucault’s archaeology involves working through the historical archives of various societies to bring to light the discursive formations and events that have created the fields of knowledge and games of truths by which that society has governed itself.”24 De archeologie houdt zich niet bezig met het definiëren van ideeën, representaties of thema’s die in discours voorkomen, maar met de discours zelf als praktijken die aan regels gebonden zijn.
25
De antialcoholkwestie aan de orde in ons onderzoek zouden we, in lijn met Foucaults “methode”, als volgt kunnen benaderen: ‘Hoe en wanneer is de negatieve houding ten opzichte van alcoholgebruik (m.a.w. alcoholgebruik als iets slechts) dominant geworden?’ Het uitgangspunt is dan de probleemstelling in plaats van een historische periode. Het mag meteen duidelijk zijn dat we deze vraag onmogelijk volledig kunnen beantwoorden in het kader van deze thesis. De beperkingen worden nog duidelijker als men de werken van Foucault er op naslaat, die honderden bladzijden tellen. We hebben dan ook niet de intentie om deze vraag via een genealogische/archeologische aanpak te behandelen. Als we Foucaults “methode” niet volgen, hoe betrekken we hem er dan wel bij? Het is om praktische redenen dat we hier niet de hele geschiedenis van alcoholgebruik kunnen uitpluizen om na te gaan hoe de houding geëvolueerd is naar wat ze aan het einde van de negentiende eeuw was. Het is ook doordat we in opdracht werken dat sommige uitgangspunten al bij aanvang vastlagen, zoals de periode, namelijk het beschrijven van de houding ten opzichte van alcohol grofweg tussen 1880 en 1920. We zijn ons er echter wel van bewust dat er een evolutie heeft plaatsgevonden en dat er in deze periode sprake kan zijn van een problematisering. We zullen dan aandacht besteden aan hoe (slecht) dit beeld van alcoholconsumptie en de alcoholist is en zullen de productie van dit beeld plaatsen in de campagne van de antialcoholbeweging. Ons onderzoek houdt zich ook niet bezig met een archeologische lezing van alle mogelijke teksten en praktijken zoals getuigenissen, beleidsdocumenten en wetteksten, maar spitst zich toe op een specifieke verzameling van visuele bronnen. Ondanks dat we zijn historische methode niet exact toepassen, laten we hieronder zien dat we Foucault wel volgen in zijn redeneringen over en invulling van de term discours.
4.2.2. Het discours volgens Foucault Hier bespreken we enkele kernelementen uit Foucaults werk. Foucault laat ons toe om aandacht te schenken aan discursieve praktijken, zoals wetten (zie § 2.2.), instituties (bijvoorbeeld de bonden zelf en hun congressen en petities) en statistieken (waar de bonden gretig gebruik van maakten als argumentatie ten gunste van onthouding). We behandelen de termen discours, macht, kennis, subject en waarheid enigszins afzonderlijk, maar zoals zal blijken, zijn ze allemaal met elkaar verbonden. 23
HALL (Stuart), The work of representation. In: HALL Stuart (red.), Representation. Cultural representations and signifying practices. (Sage, Londen, 1997), pp. 13-64, p. 47 24 DANAHER (G.), SCHIRATO (T.) & WEBB (J.), Op. Cit., 2000, p. 36 25 FOUCAULT (M.), Op. Cit., 1969, p. 182
36
4.2.2.1. Discours Discours is wat ons hier interesseert, ook al was dit niet de kern van Foucaults werk. Zijn aandacht voor discours komt immers voort uit zijn historische onderzoeken naar representatie en waarheid. Hierin lag zijn nadruk op de productie van kennis via de zogenaamde discours, in plaats van enkel via taal. Voor hem is niet de taal, maar het discours het representatiesysteem. De term discours wordt meestal als een linguïstisch concept gebruikt. In zo’n geval omvat het enkel taalgebruik en refereert het aan verzamelingen van verbonden geschriften of gesproken teksten. Foucault hanteert geen pure linguïstische definitie, maar geeft een eigen, uitgebreidere invulling aan de term discours: “het geheel van sociale regels en sociale praktijken via welke een specifiek systeem van betekenissen (‘kennisobjecten’) geproduceerd wordt.”
26
Deze regels en praktijken worden volgens Foucault bepaald en uitgestippeld aan de hand van een aantal zogenaamde procedures: “je suppose que dans toute société la production du discours est à la fois contrôlée, sélectionnée, organisée et redistribuée par un certain nombre de procédures […].”27 Kortweg zijn die procedures onder meer procedures van uitsluiting, die met het uitoefenen van en het strijden om macht te maken hebben. Er zijn ook procedures die de voorwaarden vaststellen voor het inzetten van het discours, om aan de hand van regels ervoor te zorgen dat niet iedereen toegang heeft tot de macht.28 De uitsluitingsprocedures betreffen o.a. het taboe van het onderwerp en het bevoorrechte of exclusieve recht van de spreker.29 In het bijzonder vormt het discours een verzameling uitspraken (statements) die het mogelijk maakt voor de taal om te spreken over een bepaald onderwerp, in een bepaalde tijdsperiode.30 Op deze manier bepaalt het discours het onderwerp van gesprek: het definieert en produceert de objecten van onze kennis en het beïnvloedt ook hoe ideeën in praktijk omgezet en gebruikt kunnen worden om het gedrag van andere te reguleren. Discours bepalen waar we over (kunnen) spreken en waarover niet. Tegelijkertijd sluit het ook andere manieren uit van spreken en handelen met betrekking tot een bepaald onderwerp. Bij het analyseren van een vertoog is het daarom ook van belang om zich bewust te zijn van afwezige statements. Betekenis en betekenisvolle praktijken worden binnen het discours geconstrueerd. Het discours definieert wat we kennen (produceert het object van kennis) en daarbinnen krijgen de dingen pas betekenis. De dingen bestaan wel buiten het discours, maar hebben daarbuiten geen betekenis. We kunnen slechts ergens kennis van hebben als het betreffende object betekenisvol is. Een typisch voorbeeld is Foucaults onderzoek dat we eerder vermeldden naar de ontwikkeling van de psychiatrie en de geestesgestoordheid.31 Psychische gestoordheid is geen objectief feit dat gelijk blijft doorheen de tijd en hetzelfde betekent in alle culturen. De gek in de ene cultuur en/of periode kan een genie zijn in een andere cultuur en/of tijd.32 Het is slechts binnen een bepaald discours dat het object ‘gestoordheid’ een interpretatie krijgt en betekenisvol wordt. Het wordt geconstrueerd als iets dat betekenis heeft door alles wat gezegd en geschreven wordt, door statements die het fenomeen benoemen en onderscheiden van andere (geestelijke) toestanden en gedragingen. Het is pas nadat een welbepaalde definitie van gestoordheid in omloop komt en
26
VAN DEN BERG (H.), Op. Cit., 2004, p. 32 FOUCAULT (Michel), L’ordre du discours. Leçon inaugurale au Collège de France prononcée le 2 décembre 1970. (Gallimard, Paris, 1971), pp. 10-11 28 IDEM, p. 38 29 IDEM , p. 11 30 HALL (S.), Op. Cit., 1997, p. 44 31 FOUCAULT (M.), Op. Cit., 1964 32 MCKEE (Alan), Textual analysis. A beginner’s guide. (Sage, Londen, 2003), pp. 18-19 27
37
instituties gecreëerd worden zoals het “gekkenhuis”, dat het bijbehorende subject, de “gek” kan ontstaan: “ ‘madness’ doesn’t just exist – it is produced by disciplinary knowledge.”33 Dit betekent echter niet dat de gek, als een persoon met een, voor onze normen, afwijkend gedrag daarvóór niet bestond. Noch dat er aan het andere extreem een soort pure, niet-discursieve vorm van gestoordheid aanwezig is.34 We kunnen hetzelfde zeggen met betrekking tot de alcoholkwestie: de houding ten opzichte van alcoholisme aan het einde van de negentiende en begin twintigste eeuw, is universeel noch tijdloos; alcoholgebruik is dat tot op zekere hoogte wel. Door het discours van de alcoholbestrijders kreeg alcoholconsumptie de stempel van sociaal probleem opgedrukt en ontstond het subject ‘alcoholist’. Bovendien ontstonden verschillende gerelateerde instituties die we zullen bespreken, zoals speciale kuuroorden en natuurlijk de antialcoholverenigingen met al hun lobbyactiviteiten. 4.2.2.2. Macht Niet alleen worden de kennisobjecten geproduceerd; kennis en discours bepalen ook de subjectposities; ze bepalen wie er recht van spreken heeft. Door deze bepalende kracht zijn macht, kennis en discours nauw met elkaar verbonden. Foucault buigt zich eveneens over hoe kennis via discours ingezet wordt in institutionele settings om het gedrag van anderen te regelen of te controleren.35 Kennis is altijd een vorm van macht. De toepassing en effectiviteit van macht en kennis zijn zelfs belangrijker dan de waarheid; kennis heeft immers de macht om zichzelf waar te maken. Discours kan machtsposities vormen en bevestigen, maar ook veranderen. Daarom wordt discours eveneens de inzet van de machtsstrijd: “le discours n’est pas simplement ce qui traduit les luttes ou les systèmes de domination, mais ce pour quoi, ce par quoi on lutte, le pouvoir dont on cherche à s’emparer.”36 Want, wie het discours bepaalt, kan zijn eigen positie veiligstellen. Met andere woorden: betekenis in dienst van de macht. Bovendien ziet Foucault macht als iets dat circuleert en niet enkel van één bron afkomstig is. Macht behoort niemand exclusief toe. 37 Om efficiënt te zijn, moet macht overal aanwezig zijn. Iedereen, zowel dominerende als gedomineerde klassen, bevindt zich in het web van macht en wordt gestuurd door discours die aanwezig zijn in de maatschappij. Hiermee verschuift Foucault de nadruk en aandacht van de grote machtsstrategieën van de dominante klasse, staat etc., naar de vele lokale mechanismen en effecten waarlangs macht ook circuleert. Deze macht op individueel, op micro niveau is daarbij geen simpele weerspiegeling van de centrale macht. Dit noemt hij ook wel de ‘micro-physique du pouvoir’: “un pouvoir qui s’exerce plutôt qu’il ne se possède.”38 Deze macht is evenmin enkel repressief, maar ook, en voornamelijk productief. Macht ontzegt ons niet alleen dingen, macht produceert ook dingen, geeft aanleiding tot vormen van kennis en produceert discours. Zo produceert de macht van het (repressieve) straffensysteem allerhande publicaties en instituties zoals boeken, verhandelingen, reglementen, debatten, opleidingen tot gevangenisbewaker, nieuwe strategieën van controle en weerstand. Zoals in volgende hoofdstukken duidelijk zal worden, wordt de antialcoholbeweging grotendeels gedragen door katholiekgezinde verenigingen. De oprichters en leiders komen uit de gegoede klasse, uit het onderwijs en/of zijn geestelijken. Het discours werd duidelijk vanuit deze hoek gestuurd; zij hadden de macht om hun standpunten te verspreiden op een geloofwaardige manier. Op het hoogtepunt van de beweging was er praktisch voor elk bevolkingssegment een 33 34 35 36 37 38
DANAHER (G.), SCHIRATO (T.) & WEBB (J.), Op. KENDALL (G.) & WICKHAM (G.), Op. Cit., 1999, DANAHER (G.), SCHIRATO (T.) & WEBB (J.), Op. FOUCAULT (M.), Op. Cit., 1971, p. 12 DANAHER (G.), SCHIRATO (T.) & WEBB (J.), Op. FOUCAULT (M.), Op. Cit., 1975, p. 31
Cit., 2000, p. 26 p. 34 Cit., 2000, p. 26 Cit., 2000, p. 71
38
vereniging: voor vrouwen, voor de jeugd, voor onderwijzers, voor priesters,... Maar niet specifiek voor arbeiders. De bond die waarschijnlijk het dichtste bij de arbeiders stond, was de socialistische bond van Émile Vandervelde. Dit zouden we als een teken van tegenmacht, van een tegendiscours kunnen beschouwen. Uiteindelijk was hun overtuiging gelijk aan de andere verenigingen, namelijk dat alcohol schadelijk was voor de gezondheid en voor de portemonnee. Het grote verschil zit echter in de oorzaken en oplossingen die de socialistische bond aandraagt. Zij legt niet de schuld bij de arbeiders zelf en ziet matiging juist als een emancipatorisch middel voor het proletariaat.39 4.2.2.3. Waarheid Denkers als Gramsci en Marx geloofden in het bestaan van een vals bewustzijn dat door machtshebbers opgelegd wordt aan de gedomineerden. Zo worden de laatstgenoemden afgeschermd van de ‘ware’ realiteit, waardoor ze hun situatie van onderdrukking aanvaarden als iets natuurlijks en gerechtvaardigd. Dit doet denken aan de ‘natuurlijke’ en ‘goddelijke’ onderverdeling in de standenmaatschappij. Dit veronderstelt echter dat er zoiets is als een goede en een slechte wereldvisie. Foucault daarentegen gaat ervan uit dat er geen één enkel waar wereldbeeld bestaat. Daarom zette hij zich af tegen het klassieke marxisme dat volgens hem onterecht de neiging had om de burgerlijke kennis (als een ideologie dat een vals bewustzijn produceert) te contrasteren met zijn eigen geproclameerde waarheid. Volgens Foucault zijn er zogenaamde ‘regimes of truth’, waarheidsregimes, die door middel van discours gevormd en in stand gehouden worden.40 Voor Foucault is waarheid dus niet constant of absoluut en hij benadrukt er de contextuele dimensie van: “Eén bepaalde historische vorm van waarheidspreken dringt zich op als waar (‘discours vrai’) en ontzegt andere vormen van spreken (‘discours faux’) recht van spreken.”41 Via discours krijgt een bepaalde versie van de waarheid, een bepaald waarheidsregime de overhand, waardoor het mechanisme van dit discours verdoezeld wordt. De kennis over de totstandkoming en instandhouding van het regime worden onderdrukt, net als de manier om erover te spreken (aangezien discours bepaald waarover en hoe met kan spreken). Genealogie is dan de methode om de oorzaken en de manieren van onderdrukking weer bloot te leggen. In het volgende deel zullen we bijvoorbeeld zien hoe het antialcoholkamp bepaalde gegevens en gebeurtenissen interpreteert en naar zijn hand zet, zoals statistieken over alcoholconsumptie en het verband tussen die consumptie en ziekte. Volgens Foucault zijn dingen slechts betekenisvol en ‘waar’ enkel en alleen in een specifieke historische context. Wat op dit moment als ‘waar’ wordt aanvaard, is dat niet per se altijd geweest en zal dat ook niet altijd blijven. Hij gebruikte de term episteme om een historische periode aan te duiden die gekenmerkt en gestructureerd wordt door bepaalde discours. Die discours beïnvloeden dan weer ons denken en gedrag zonder dat we ons daarvan bewust zijn, omdat ze bepalen wat we kunnen weten en waar we over kunnen spreken.42 Eenzelfde discours zou volgens hem tijdens zo’n episteme terug te vinden zijn in allerhande geschriften, teksten, in gedragsregels en in instituties.43 Wat we denken, kennen en begrijpen is dus afhankelijk van de periode waarin we leven. 4.2.2.4. Subject Het subject neemt geen centrale plaats in Foucaults werk in, omdat het niet noodzakelijk is een subject te vinden opdat het macht/kennissysteem werkt. Het is bij hem het discours, en niet het 39 40 41 42 43
Dit is enigszins echter ook een paternalistische houding. DANAHER (G.), SCHIRATO (T.) & WEBB (J.), Op. Cit., 2000, p. 48 en HALL (S.), Op. Cit., 1997, p. 49 KARSKENS (M.), Op. Cit., 1986, pp. 106-7 DANAHER (G.), SCHIRATO (T.) & WEBB (J.), Op. Cit., 2000, p. 29 HALL (S.), Op. Cit., 1997, p. 44
39
subject dat kennis produceert. Hij zette zich af tegen het concept van het subject als een individu dat zich helemaal bewust is van zichzelf en zijn omgeving. Voor Foucault is het subject geen individu dat zich identificeert met wat het zegt en dat altijd zichzelf kan begrijpen, ook als anderen dat niet doen, omdat het zelf de bron van betekenis zou zijn. Hij verschuift het subject van zijn bevoorrechte plaats in de betekenisgeving. Subjecten kunnen volgens hem wel teksten produceren, maar daarbij opereren ze altijd binnen de grenzen van een discursieve formatie, binnen een waarheidsregime. Zelfs het subject wordt binnen het discours geproduceerd en moet zich aan de regels van dit discours houden.44 In § 3.2.3.1. werd het subject de ‘gek’ besproken in het kader van de ontwikkeling van de psychiatrie. Met betrekking tot het antialcoholvertoog, kan men spreken van de ‘alcoholist’ als subject. Hoe dit subject exact wordt ingevuld, hangt van het bepaalde discours af. Zo wordt in de campagnes en literatuur van de meeste bonden de arbeider gelijkgesteld aan de alcoholist. Slechts af en toe wordt verwezen naar het drankgebruik in de hogere klassen.
4.3. Tussentijdse conclusie Zoals gezegd gaan we geen exact genealogisch of archeologisch onderzoek uitvoeren en ligt onze belangstelling voornamelijk in Foucaults invulling van de term discours. Dit discours bestaat uit een verzameling discursieve praktijken, die contextgebonden zijn en constant in een machtsstrijd verwikkeld zijn om onder meer te kunnen vastleggen wie er recht van spreken heeft en over welke onderwerpen er gesproken worden. Deze subjectposities en onderwerpen komen in het volgende deel aan bod, onder de noemers communicator, campagnes en publiek. Ten slotte nog een nuancerende opmerking over de “methode” van Foucault. Niet enkel uit pragmatische overwegingen is deze verhandeling geen genealogisch of archeologisch onderzoek; het is bovendien moeilijk om een eenduidige en sluitende foucauldiaanse aanpak te hanteren. Foucault zelf bleef immers constant aan zijn vorige werken sleutelen en aanpassingen maakte: “il prend distance, établit ses mesures de part et d’autre, tâtonne vers ses limites, se cogne sur ce qu’il ne veut pas dire, creuse des fossés pour définir son propre chemin. A chaque instant, il dénonce la confusion possible. […] [C’est] essayer de définir cet espace blanc d’où je parle, et qui prend forme lentement dans un discours que je sens si précaire, si incertain encore.”45
44 45
IDEM, p. 55 FOUCAULT (M.), Op. Cit., 1969, p. 27
40
5. Boodschap
“Somewhere between ‘transcript’ and ‘writing up’, the essence of doing discourse analysis seems to slip away: ever elusive, it is never quite captured by descriptions of coding schemes, hypotheses and analytical schemata.”1 Het bovenstaande citaat geeft aan dat onze aanpak niet zomaar in een bepaald hokje te plaatsen valt. In voorgaand hoofdstuk hebben we onze foucauldiaanse benadering besproken; nu gaan we verder dan Foucault door ons, naast de organisatie van het discours, ook te richten op de boodschap ervan. We gaan ons namelijk ook over het vertoog buigen dat door de afbeeldingen naar voren komt. Hoe we dit doen, komt hier ter sprake. Over het algemeen hebben we een kwalitatieve manier van werken, in die zin dat het coderen gebeurt op basis van het materiaal, in plaats van op basis van theorieën: “The key feature of most qualitative coding is that it is grounded in the data; that is, it is developed in interaction with, and is tailored to the understanding of, the particular data being analyzed.”2 In een eerste fase voeren we een kwantitatieve analyse uit op de totale verzameling prenten. Dit kan enigszins raar klinken, nadat we net vermeld hebben dat het om een kwalitatief onderzoek gaat. Deze kwantificerende fase is kwalitatief te noemen, doordat we gaandeweg tot een precieze formulering van de categorieën gekomen zijn. Het volgende citaat beschrijft op rake wijze de aanpak van dit onderzoek: “The researcher is looking for patterns in the data but is not entirely sure what these will look like or what their significance will be. She or he must therefore approach the data with a certain blind faith, with a confidence that there is something there but no certainty about what.”3 Om bepaalde categorieën te kunnen vormen, is het noodzakelijk om het materiaal goed te kennen. Daarvoor hebben we ons verdiept in de (sociale en politieke) context waarin in het bijzonder de prenten zijn ontstaan, om beter te kunnen begrijpen waarvoor ze staan. Op basis van de literatuur en uit primaire historische bronnen (onder andere wetsteksten, de tijdschriften zelf, rapporten van conferenties en onderzoeken) kunnen verschillende categorieën en kenmerken worden geformuleerd, waarmee de prenten geordend kunnen worden. Een kwantificering van wat afgebeeld wordt, is echter niet voldoende om de betekenis ervan te begrijpen, want “It is not concerned with ‘reading’ or interpreting each text individually.”4 Daarom volgt er in een tweede fase een kwalitatieve dieptebenadering van een twintigtal prenten afzonderlijk. We bespreken hieronder eerst enkele methodologische overwegingen die we maken in verband met het specifieke visuele materiaal.
1
GILL (Rosalind), Discourse Analysis. In: BAUER (Martin W.) & GASKELL (George) (red.), Qualitative research with text, image and sound. A practical handbook. (Sage, Londen, 2000), pp. 172-190, p. 177 2 MAXWELL (Joseph. A.), Qualitative research design. An interactive approach. (Sage, Londen, 1996), p. 79 3 WETHERELL (Margaret), TAYLOR (Stephanie), YATES (Simeon J.), Discourse as data. A guide for analysis. (Sage publications, Londen, 2001a), p. 38 4 BELL (Philip), Content analysis of visual images. In: VAN LEEUWEN (Theo) & JEWITT (Carey) (red.), Handbook of visual analysis. (Sage, Londen, 2003), pp. 10-34, p. 15
41
5.1. Methodologische bespreking: een kwestie van visuele analyse We hanteren hier een tekstgestuurde aanpak, in tegenstelling tot een probleemgestuurde aanpak: “Researchers may enter content analysis from different starting points. […] Text driven content analyses are motivated by the availability of texts rich enough to stimulate the analysts’ interests in them.”5 De vraag van onze opdrachtgever maakt dat dit werk in eerste instantie werd geïnspireerd door en gestart vanuit het beschikbare materiaal. De aard van dit materiaal zorgt ervoor dat de analyse minder voor de hand ligt dan bijvoorbeeld bij een inhoudsanalyse van krantenartikels. We werken hier immers met afbeeldingen, die een andere aanpak vragen dan geschreven teksten. Een systematische analyse uitvoeren op visuele bronnen is geen gemakkelijke opdracht gebleken, onder meer omdat de literatuur erover bijzonder uiteenlopend is en een eenduidige methode (nog) niet op punt staat. Om ons uiteindelijke analysekader beter uit te leggen en te rechtvaardigen, bespreken we eerst enkele problemen en benaderingen rondom visuele analyse.
5.1.1. Afbeeldingen als bronnen De populaire uitspraak luidt dat een beeld meer zegt dan duizend woorden. Toch bestaat er in de academische wereld nog enig wantrouwen t.o.v. het gebruik van visuele bronnen voor onderzoek. Met name in de geschiedschrijving wordt men afgeschrikt door de subjectieve aard van afbeeldingen, die dan slechts illustratief gebruikt worden. Peter Burke6 bijvoorbeeld tracht aan te tonen hoe afbeeldingen wel relevant kunnen zijn als bronnenmateriaal, zonder daarbij de problemen uit het oog te verliezen: “Images are mute witnesses and it is difficult to translate their testimony into words.”7 We moeten er ons van bewust blijven dat beelden geen onschuldige of objectieve getuigen zijn, dat de auteurs geen objectieve rapporteurs zijn van bepaalde feiten. Dit is in zekere zin het uitgangspunt van dit werk: de prenten vertellen een bepaald verhaal, vanuit één specifiek standpunt. Ze zijn over het algemeen ook niet geproduceerd met de specifieke bedoeling als historische bron gebruikt te worden, maar juist om een bepaalde boodschap over te brengen: “images are neither a reflection of social reality nor a system of signs without relation to social reality […]. They testify to the stereotyped yet gradually changing ways in which individuals or groups view the social world, including the world of their imagination.”8
5.1.2. Iconografie en Panofsky Burke behandelt verschillende voor- en nadelen van afbeeldingen als historische bronnen, maar stelt uiteindelijk geen concreet analysekader voor. Wel bespreekt hij de aanpak die in de kunstgeschiedenis bekend staat als iconografie. De grote naam die hieraan gekoppeld wordt, is Erwin Panofsky, in het bijzonder voor zijn specifieke uitwerking van de zogenaamde iconologische fase in het onderzoek. Deze twee termen, iconografie en iconologie, worden op veel verschillende manieren gedefinieerd of worden soms als synoniemen gebruikt. Dit kan verwarrend zijn. We bespreken hier kort de “oorspronkelijke” betekenis, die van Panofsky. 5
KRIPPENDORFF (Klaus), Content analysis. An introduction to its methodology. (Sage, Londen, 2004), p. 340 BURKE (Peter), Eyewitnessing. The use of images as historical evidence. (Cornell University Press, Ithaca, 2001) 7 IDEM, pp. 14-5 8 IDEM, p. 183 6
42
De termen iconografie en iconologie deden in de jaren 1920 hun intrede in het domein van de kunstgeschiedenis. De initiële iconografie vormde een reactie op de tot dan toe formele analyse van kunstwerken.9 Het is de intellectuele inhoud, de impliciete filosofie van kunstwerken die onder de loep moest worden genomen.10 De aanpak werd in een essay van Panofsky van 1939 samengevat als het onderscheiden van drie niveaus van betekenis in het kunstwerk zelf.11 Deze niveaus zijn kortweg: (1) pre-iconographical description, (2) iconographical analysis en (3) iconological interpretation. In de drie analysefases wordt respectievelijk aandacht besteed aan de volgende aspecten: (1) De beschrijving van pure vormen, zoals lijnen, kleuren en compositie, die geïdentificeerd kunnen worden als artistieke motieven.12 In deze fase wordt niet getracht de diepere betekenis te achterhalen of te interpreteren, maar slechts de ‘conventional meaning’ te identificeren. (2) Hier worden de motieven aan thema’s gekoppeld om de afgebeelde personages, scène en/of vormen te interpreteren. (3) In deze derde fase staat de intrinsieke betekenis of inhoud centraal. Deze inhoud is meestal niet eens gekend door de artiest zelf en kan verschillen van wat hij bewust bedoeld heeft. In deze interpretatiefase worden onderliggende principes blootgelegd, “which reveal the basic attitude of a nation, a period, a class, a religious or philosophical persuasion – qualified by one personality and condensed into one work.”13 Panofsky benadrukte dat afbeeldingen deel uit maken van een cultuur en zonder begrip van deze cultuur niet volledig begrepen kunnen worden. Dus: “To interpret the message it is necessary to be familiar with the cultural codes.”14 Zijn grootste verdienste was daarbij het beschouwen van een kunstwerk in zijn context en daarbij rekening te houden met documenten uit de tijd waarin het werk geproduceerd was. Iconografen maken gebruik van teksten en afbeeldingen die buiten het onderzochte beeld staan om deze laatste te helpen interpreteren. Sommige van deze teksten bevinden zich op of bij de onderzochte afbeeldingen, zoals onderschriften of inscripties. Samengevat, is de iconologie van Panofsky in feite slechts één fase in een iconografische analyse van een kunstwerk. In deze fase, deze tak van de iconografie wordt het kunstwerk beschouwd als een document van zijn tijd en/of zijn auteur(s). De basis ervan ligt dus in de kunstgeschiedenis, maar de methode kan eveneens daarbuiten benut worden om beelden te onderzoeken en te interpreteren. Ondanks de aandacht voor contextualisering, mist de iconografische aanpak, volgens Peter Burke, een sociale dimensie.15 Panofsky lijkt ervan uit te gaan dat de tijdsgeest, waarvan een afbeelding een document is, een homogene samenleving voorstelt, zonder nuancering en/of alternatieven.16 Het is met name deze contextualisering die voor ons relevant is, daar wij eveneens gebruik maken van documenten die buiten de prenten staan en ons wel informatie kunnen geven over wat we zien. Maar Foucault indachtig, hebben wij juist oog voor de mogelijkheid tot tegendiscours, waardoor de maatschappij niet homogeen is. Diverse auteurs17 hebben op deze lacune van Panofsky ingespeeld, echter zonder een voor ons praktisch analysekader te omschrijven. 9
IDEM, p. 34 IDEM, p. 35 11 IBIDEM 12 PANOFSKY (Erwin), Extract from ‘Iconography and iconology’. In: MORRA (Joanne) & SMITH (Marquard) (red.), Visual culture. Critical concepts in media en cultural studies. Vol. 2: Histories, archeologies and genealogies of visual culture. (Routledge, Londen, 2006), pp. 191-197, pp. 194&6 13 IDEM, p. 193 14 BURKE (P.), Op. Cit., 2001, p. 36 15 IDEM, p. 40 16 IDEM, p. 41 17 Bijvoorbeeld: GERVEREAU (Laurent), Voir, comprendre, analyser les images. (Éditions La Découverte, Parijs, 1994) ; PEETERS (Jan Marie), Het beeld. Bouwstenen voor een algemene iconologie. (Hadewijch, Antwerpen, 1996); VAN STRATEN (Roelof), Inleiding in de iconografie. (Coutinho, Muiderberg, 1985) 10
43
5.1.3. Social semiotics Panofsky’s verdeling van de analyse in verschillende fases, of beter, niveaus, doet denken aan de benadering van semioticus Roland Barthes. Volgens hem zijn er twee lagen in iedere semiotische tekst: de denotatie enerzijds en de connotatie anderzijds. De bovenste laag, de denotatie, is het simpelweg beschrijven van wat de afbeelding toont. Het is de interpretatie die bij een eerste oogopslag gebeurt en komt dan enigszins overeen met Panoksy’s iconographical analysis. De laag daaronder is de connotatie, de diepere betekenis. Net als Panofsky bij de iconologische interpretatie, beklemtoont Barthes dat bij de connotatie gebruik wordt gemaakt van algemene, culturele associaties om tot een interpretatie te komen. 18 De voorbeeldanalyse die van Barthes regelmatig wordt gegeven, is die van een Panzaniadvertentie.19 De reden voor het nemen van een reclamebeeld als voorbeeld, is de intentionele aard van dergelijke beelden.20 Ook in het geval van onze antialcoholprenten kunnen we ervan uitgaan dat ze een weldoordachte boodschap van de bonden meedragen, zonder hiermee te vervallen in een te sterke intentionele benadering van communicatie. Barthes bood echter geen systematisch model voor een beeldanalyse. Kress en van Leeuwen ontwikkelen daarentegen wel een specifiek descriptief analysekader voor visuele bronnen.21 Hun aanpak past binnen de zogenaamde social semiotics. Sociale semiotiek is afgeleid van de ‘traditionele’ semiotiek, zoals die van Barthes, door het gebruik van het teken als kerneenheid in de betekenisgeving: “We will be discussing forms (‘signifiers’) such as colour, perspective and line, as well as the way in which these forms are used to realize meanings (‘signifieds’).”22 Social semiotics geeft echter een ietwat andere invulling aan de term ‘teken’ of ‘sign’. De klassieke semiotiek ziet een teken als een standvastige combinatie tussen de signifier and signified, tussen betekenaar en betekende. Social semiotics daarentegen beschouwt betekenisgeving als een proces waarin de twee elementen eerder onafhankelijk zijn van elkaar en ziet tekens als “motivated conjunctions of signifiers (forms) and signifieds (meanings).23 Zoals de naam al doet vermoeden, heeft social semiotics speciale aandacht voor de sociale dimensie van betekenis, gecreëerd door sociale actoren in een sociale context. Dit in tegenstelling tot Panofsky’s gebrek aan aandacht voor de sociale dimensie van boodschappen en voor de heterogeniteit van een periode. Ze zien betekenissen, uitgedrukt in tekst en/of beeld, in de eerste plaats als sociale betekenissen, zonder de individuele bijdrage over het hoofd te zien: “They are meanings which arise out of the society in which individuals live and work. Given that societies are not homogeneous, but composed of groups with varying, and often contradictory, interests, the messages produced by individuals will reflect the differences, incongruities and clashes which characterize social life.”24 Dit uitgangspunt is belangrijk voor ons werk, omdat het erkent dat er machtsverschillen bestaan binnen een maatschappij, die samenhangen met het verspreiden van specifieke boodschappen op een welbepaalde manier. De antialcoholprenten zijn daar een voorbeeld van; ze zijn, net als reclamebeelden, intentioneel van aard en dragen een bepaalde boodschap over. Deze bood-
18 19 20 21
BARTHES (Roland), Image, music, text. (Fontana/Collins, Glasgow, 1977), IDEM, pp. 33-37 IDEM, p. 33 KRESS (Gunther) & VAN LEEUWEN (Theo), Reading images. The grammar of
p. 28 visual design. (Routledge, Londen,
1996)
22 23 24
IDEM, p. IDEM, p. IDEM, p.
5 7 18
44
schap is enerzijds duidelijk en ligt voor de hand, namelijk het bestrijden van alcoholgebruik door te tonen hoe slecht het is; anderzijds dieper gelegen, bijvoorbeeld door een beeld te creëren van de drinker, waarvan de burgerij zich kan onderscheiden om haar eigen machtspositie te verzekeren. Kress en van Leeuwen trachten in hun uiteenzetting van een visuele grammatica een bijdrage te leveren aan de kwestie van visuele structurering. Ze slaan een andere weg in dan Barthes en Panofsky, zonder zich er tegen af te zetten. Hun analysemodel bevindt zich op een ander niveau. Het draait niet om het uitleggen dat er verschillende betekenislagen bestaan, van formele beschrijving naar diepere interpretatie, maar om het creëren van een kader voor de descriptieve fase, waar eveneens betekenis uit voortkomt. Ze wensen een grammatica voor visueel ontwerp te ontwikkelen, “to make explicit how the available resources of visual grammar form a potential for the production and communication of meaning through spatial configurations of visual elements.”25 De bovengenoemde ‘resources’ zijn een sociaal semiotische uitbreiding op de codes in de structuralistische semiotiek. Deze “middelen” zijn als het ware regels, die afkomstig kunnen zijn van wetten, rolmodellen, experten, gewoonten, algemeen omgangsgedrag, die we gebruiken voor het interpreteren. Met name belangrijk voor de sociale semiotiek is dat we andere middelen inzetten in verschillende situaties.26 De beschreven grammatica is slechts een begin en wordt, aan de hand van talloze voorbeelden, voorgesteld als een flexibele verzameling resources die mensen op steeds nieuwe en verschillende manieren gebruiken, in dit geval met betrekking tot visuele teksten.27 Het descriptieve analysekader is gebaseerd op de drie metafuncties van Michael Halliday. Het uitgangspunt is dat, zoals andere teksten, visuele afbeeldingen aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen om als een (semiotisch) communicatiesysteem te werken en dus betekenis te hebben: ‘ideational’, ‘interpersonal’ en ‘textual metafunction’.28 Kress en van Leeuwen maken daar respectievelijk van: (1) ‘representational’; (2) ‘interactive’; en (3) ‘compositional meaning’.
5.2. Visuele grammatica De basisgedachte achter deze visuele grammatica is dat in eerste instantie de relaties tussen de visuele elementen (onderling evenals de relatie tot de kijker) van de prent op picturale wijze worden gecreëerd. Het verwarrende is dat we deze relaties echter wel met woorden, met taal, uitleggen: “These relations can be transformed into linguïstic form […], but the point is that here there are realized by pictorial means.”29 De grammatica is bijzonder gedetailleerd omschreven. Wij hebben echter niet alles wat Kress en van Leeuwen neerschreven nodig om onze prenten te bespreken. Hieronder volgt een bondige uiteenzetting van de voor ons belangrijkste en relevante elementen uit het model.
25
IDEM, p. 264 JEWITT (Carey) & OYAMA (Rumiko), Visual meaning: a social semiotic approach. In: VAN LEEUWEN (Theo) & JEWITT (Carey) (red.), Handbook of visual analysis. (Sage, Londen, 2003), pp. 134-156, p. 134 27 KRESS (G.) & VAN LEEUWEN (Th.), Op. Cit., 1996, p. 264 28 IDEM, pp. 40-42 29 IDEM, p. 44 26
45
5.2.1. Representational meaning Uitgangspunt van deze functie is dat elk semiotisch systeem aspecten uit de externe wereld (buiten het tekensysteem in kwestie; dit kan dus ook een ander semiotisch systeem zijn) moet kunnen weergeven. Dit betekent dat er verschillende manieren bestaan om de objecten en hun onderlinge relaties voor te stellen; dat er opties, keuzes, alternatieven zijn om de visuele participanten in de afbeelding op betekenisvolle wijze met elkaar te verbinden.30 Het zijn deze beschikbare mogelijkheden die onderverdeeld worden in enerzijds narratieve en anderzijds conceptuele representaties. Verschillende processen die hier beschreven worden, kunnen ook tegelijk in éénzelfde prent aanwezig zijn. Er zijn dus mogelijkerwijs verschillende lagen in één prent; de elementen van de afbeelding vormen zo een multidimensionele structuur. 5.2.1.1. Narratieve representaties Zoals de naam het al zegt, zijn dit manieren om een narratieve voorstelling te maken, om iets te vertellen: er wordt iets gedaan, verteld of er gebeurt iets in de afbeelding dat duidelijk wordt doordat de participanten iets doen of ondergaan.31 De participanten zijn zowel personages als objecten en settings. Kortweg zijn er (1) interactieve participanten die iets ondernemen (praten, luisteren, schrijven, lezen, bekijken,…) en (2) gerepresenteerde participanten die het subject zijn van de communicatie: “that is, the people, places and things (including abstract ‘things’) represented in and by the speech or writing or image, the participants about whom or which we are speaking or writing or producing images.”32 Kress en van Leeuwen stellen dat een narratieve voostelling herkend wordt door de aanwezigheid van een ‘vector’. Een vector maakt de actie van de interactieve participant duidelijk door een imaginaire lijn te trekken door het plaatje en zo participanten met elkaar te verbinden en hun onderlinge relatie vast te leggen: “The vector expresses a dynamic, ‘doing’ or ‘happening’ kind of relation.”33 Deze lijn kan onder andere een armbeweging zijn, een pijl die ergens naar wijst of een blik. De vector loopt van de ‘actor’, de interactieve participant, naar een ‘doel’.34 Ook abstracte afbeeldingen en prenten zonder mensen kunnen narratief zijn. In deze prent (Fig. 3) uit MB van 1908 wordt bijvoorbeeld een vector gevormd door de uitgestrekte arm van de vrouw (actor). Het meisje, de herbergiersdochter waar ze naar wijst, is dan het bijbehorend doel. Met haar centrale plaats in de compositie en haar functie als centrale actor, kunnen we zeggen dat deze prent ons vertelt dat de vrouw een prominente rol speelt. Er lopen hier bovendien verschillende, maar minder uitdrukkelijke, vectoren: zo brengt de blik van de vrouw ons bij de man, die op zijn beurt naar het meisje kijkt, die dan weer terugkijkt naar de man. Een dergelijke uitwisseling van blikken tussen de man en het 30 31 32 33 34
IDEM, p. 40 IDEM, p. 56 IDEM, p. 46, originele nadruk. JEWITT (C.) & OYAMA (R.), Op. Cit., 2003, p. 141 IDEM, p. 143
Fig. 3 La fille du cabaretier. Voorbeeld van narratief proces met vector Bron: MB, jg. 13, nr. 8, 1908, pp. 136-137
46
meisje, noemen Kress en van Leeuwen bidirectionele transactionele afbeeldingen.35 In een narratieve afbeelding is er altijd een actor en een vector, maar een doel is niet noodzakelijk. De actor, bijvoorbeeld een personage kan namelijk naar de observator kijken, waardoor er geen andere participant (goal) is waarop de blik gericht is, ofwel is deze ‘bekeken’ participant voor ons onzichtbaar, omdat deze zich niet in het plaatje bevindt. In zo’n geval spreekt men over een non-transactieve afbeelding.36 Een prent is transactief als er sprake is van zowel actor, vector als doel.37 5.2.1.2. Conceptuele representaties In deze representaties is er nooit sprake van vectoren, maar vormen de participanten een eerder stabiele situatie, zonder actie of reactie: “participants in terms of their more generalized and more or less stable and timeless essence, in terms of class, or structure, or meaning.”38 Participanten zijn, in plaats van doen. Ze bezitten bepaalde attributen of kenmerken. Hier komen dus geen actoren of vectoren aan te pas. Wel vinden hier verschillende processen plaats: (1) classificatie-, (2) analytische en (3) symbolische processen. (1) In een classificatie-afbeelding worden participanten onderverdeeld in een bepaalde categorie, “distributing them symmetrically across the picture space to show that they have something in common, that they belong to the same class.”
39
De geklasseerde participanten
worden ‘subordinates’ genoemd; het verzamelcriterium de ‘superordinate’.40 Door bepaalde participanten bijvoorbeeld dezelfde grootte te geven en symmetrisch te plaatsen binnen het kader, worden ze als gelijkwaardig voorgesteld, ook als dit in realiteit niet zo is. Hiernaast worden verschillende organen voorgesteld in een structuur van covert taxonomy41; de superordinate wordt niet expliciet vermeld. Meer details vinden we terug in de tekst onder elk orgaan. Deze zes verschillende elementen worden symmetrisch en als gelijkwaardig weergegeven op een neutrale achtergrond. Zo komen ze over als behorende tot eenzelfde overkoepelende categorie, die van organen. Het valt op dat ze enigszins vreemd gerangschikt zijn. De harten bijvoorbeeld zijn niet ingekleurd zoals de nieren en levers en lijken los bijgeplaatst te zijn. We kunnen namelijk een onderverdeling maken: de gezonde organen en de organen van de alcoholist. Visueel zou het veel sterker zijn als alle gezonde organen op een rij, onder elkaar bijvoorbeeld zouden staan en daarnaast de corresponderende beschadigde organen. Nu is de systematiek een beetje verloren.
Fig. 4 Effets de l’alcool Voorbeeld van classificatieproces Bron: BS, jg. 5, nr. 7, 1895, p. 47
(2) In analytische processen wordt een concept of eenheid gedefinieerd door de onderdelen ervan te tonen. Daarbij spelen twee soorten participanten een rol: de ‘carrier’, het geheel enerzijds en ‘possessive attributes’, onderdelen anderzijds.42 Illustraties hiervan zijn de taartdiagram, anato-
35 36 37 38 39 40 41 42
KRESS (G.) & VAN LEEUWEN (Th.), Op. Cit., 1996, p. 63 IDEM, p. 61 IDEM, p. 63 en JEWITT (C.) & OYAMA (R.), Op. Cit., 2003, p. 143 KRESS (G.) & VAN LEEUWEN (Th.), Op. Cit., 1996, p. 79 JEWITT (C.) & OYAMA (R.), Op. Cit., 2003, pp. 143-4 KRESS (G.) & VAN LEEUWEN (Th.), Op. Cit., 1996, P. 81 IBIDEM IDEM, p. 89
47
mische tekeningen waarop de aparte lichaamsdelen aangeduid zijn en landkaarten, waar staten, steden, rivieren etc. onderscheiden worden. Het komt neer op “a visual ‘this is’.”43 (3) Door symbolische processen wordt de betekenis of identiteit van de participanten gedefinieerd: “Symbolic processes are about what a participant means or is.”44 In een symbolische afbeelding is er altijd een ‘carrier’, een participant wiens betekenis of identiteit bepaald wordt, die drager is van deze betekenis. In een ‘symbolic attributive’ proces is er ook een ‘symbolic attribute’, de participant die de betekenis of identiteit voorstelt. We kunnen symbolische attributen herkennen aan verschillende kenmerken, die niet allemaal gelijktijdig aanwezig moeten zijn. Zo vallen deze attributen vaak op in de afbeelding door bijvoorbeeld hun grootte, kleur of positie of ze lijken helemaal misplaatst; de aandacht kan op hen gevestigd worden door het wijzen van een personage of door een pijl; ze worden conventioneel met symbolische waarden geassocieerd.45 Zonder een symbolisch attribuut is er sprake van een ‘symbolic suggestive’ proces. “They cannot be interpreted as analytical, because in this kind of image detail tends to be de-emphasized in favour of what could be called ‘mood’ or ‘atmosphere’.”46 Een symbolisch suggestieve afbeelding toont geen specifieke situatie, maar een algemene essentie. De betekenis komt van de carrier zelf, in tegenstelling tot het symbolic attributive proces, waarbij de carrier een identiteit krijgt toegewezen van een extern attribuut. Neem ter illustratie figuur 5. De prent heeft een symbolisch element door de donkere, dreigende wolken en het wazig beeld. We krijgen een onheilspellende indruk en we zien de ruwheid van de kledij en de harde wind.
5.2.2. Interactive meaning
Fig. 5 Père Boit Voorbeeld van symbolisch proces Bron: BS, jg.2, nr.12, 1892, p.89
Naast het verbinden van de participanten onderling, kunnen middelen (resources) ook de kijker in contact brengen met de afbeelding en/of met de auteur. Er zijn dan twee soorten participanten: ‘represented participants’ zijn de objecten, mensen en settings die afgebeeld worden en de ‘interactive participants’ zijn de mensen die met elkaar communiceren via de afbeeldingen.47 De interactieve participanten zijn dus echte mensen die in een sociale context op mogelijks verschillende manieren bepalen hoe en wat er verteld wordt via de beelden en hoe deze beelden geïnterpreteerd dienen te worden: “Interactive participants […] regulate what may be ‘said’ with images, and how it should be said, and how images should be interpreted.”48 Dit is interessant voor ons, want het doet meteen denken aan de foucauldiaanse notie van discours. Zo kunnen de intenties of de toon van de producent bijvoorbeeld in het beeld doorschijnen. Er zijn ook drie soorten relaties: (1) onderlinge relaties tussen ‘represented participants’; (2) relaties tussen de twee types participanten, zoals de houding van de kijker ten opzichte van het
43 44 45 46 47 48
IDEM, p. 93 IDEM, p. 108, originele nadruk. IBIDEM IDEM, p. 110 IDEM, p. 119 IBIDEM
48
afgebeelde; en (3) relaties tussen interactieve participanten, zoals wat toeschouwer en producent met of voor elkaar doen via de beelden.49 Het analysekader bespreekt verschillende factoren die deze connectie beïnvloeden, waarvan wij de volgende twee gebruiken: contact en afstand. 5.2.2.1. Contact Een belangrijke manier waarop een afbeelding contact kan maken met de kijker (relatie tussen voorgestelde en interactieve participanten), is via de blik van een afgebeeld personage. Op deze manier vormt zich ook een vector die de participant verbindt met de kijker. Dit zijn ‘demand pictures’, waarin de blik iets vraagt van de toeschouwer. Het soort relaties dat gevraagd wordt aan te gaan, wordt door verschillende middelen uitgedrukt, zoals de gezichtsuitdrukkingen, een neerkijkende of juist een smekende blik.50 “And in doing so, images define to some extent who the viewer is […], and in that way exclude other viewers.”51 Ook dieren en objecten kunnen de toeschouwer als het ware aankijken en worden zo geantropomorfiseerd.52 Als er geen direct contact wordt gelegd, spreken we over een ‘offer picture’, waarin de represented participants aan de kijker aangeboden worden op een eerder onpersoonlijke manier, voornamelijk als stuks informatie.53 Er kan bijvoorbeeld gekozen worden om een personage zichzelf te laten aanbieden aan de kijker, om deze te bestempelen als de ‘ander’, die verder af staat van de kijker. Als een personage anderzijds bijvoorbeeld een rolmodel is, is het pakkender om deze de toeschouwer direct te laten aankijken om de connectie te vergroten. 5.2.2.2. Afstand Net zoals de fysieke afstand tussen mensen in reële situaties bepaald wordt door de sociale relaties, creëert de manier waarop de afbeelding gekaderd is, een kleinere of grotere afstand tussen participanten; van een close-up, via medium shot naar long shot. Een close-up brengt ons als kijkers het dichtste bij de voorgestelde personages en kan ons zo het gevoel geven dat we tot dezelfde groep (zouden moeten) behoren.54 De afstand die mensen tot elkaar behouden, hangt af van hun sociale relaties. Veronderstellend dat de antialcoholprenten voornamelijk arbeiders afbeelden en hoofdzakelijk door de hogere klassen bekeken werden, is het in dit opzicht interessant om te kijken welke afstand de participanten in de antialcoholprenten houden tot hun kijkers: “the choice of distance can suggest different relations between represented participants and viewers.”55 We moeten echter wel in gedachten houden dat de afstand ook een kenmerk kan zijn een visuele conventie.56
5.2.3. Compositional meaning We schreven het eerder al: afbeeldingen kunnen verschillende lagen bevatten en bovenstaande functies (representatief en interactief) kunnen dus tegelijkertijd in eenzelfde afbeelding voorkomen. De aanwezigheid van bijvoorbeeld een close-up sluit conceptuele processen niet uit. Transactive en non-transactive reacties kunnen ook binnen éénzelfde prent bestaan, evenals close-
49 50 51 52 53 54 55 56
IBIDEM IDEM, pp. 122-3 & JEWITT (C.) & OYAMA (R.), Op. Cit., 2003, p. 145 KRESS (G.)& VAN LEEUWEN (Th.), Op. Cit., 1996, p. 123 IDEM, p. 124 IBIDEM JEWITT (C.) & OYAMA (R.), Op. Cit., 2003, p. 146 KRESS (G.)& VAN LEEUWEN (Th.), Op. Cit., 1996,, p. 130 IDEM, p. 132
49
ups en long shots (op verschillende participanten). De compositie van de afbeelding als een geheel, waarbij ook tekstuele elementen mee in beschouwing worden genomen, komt overeen met de manier waarop de representatieve en interactieve elementen zich tot elkaar verhouden.57 Dit gebeurt op drie manieren58: (1) information value; (2) salience; en (3) framing. 5.2.3.1. Information value De informatieve waarde wordt bepaald door de plaatsing van de elementen binnen het kader van de afbeelding. Zo worden er verschillende waarden gegeven aan participanten die zich links, rechts, boven, onderaan of middenin de prent en/of bladzijde bevinden. Ons geschrift bijvoorbeeld beïnvloedt onze manier van lezen en kijken, van links naar rechts, van boven naar onder en van het bladeren door een boek, waarbij de aandacht het eerste valt op de rechterpagina’s. Heel bondig zijn er volgende informatiewaarden: rechts vertegenwoordigt het Nieuwe, de boodschap; links het Gegeven, het bekende, het uitgangspunt. Elementen bovenaan tonen het Ideale, de geïdealiseerde essentie van de informatie, wat kan zijn, terwijl de positie onderaan wijst op het Reële, op meer feitelijke en gedetailleerde informatie, wat is. Dit zijn natuurlijk ideale, zelfs ideologische situaties, die de informatie voorschotelen als de waarheid.59 De compositie kan hier dus van afwijken, hetgeen ook interessante informatie op kan leveren. 5.2.3.2. Salience Visuele elementen kunnen al dan niet extra benadrukt worden (onder andere door kleur, relatieve grootte, wazig of scherp, voor- of achtergrond), waardoor ze meer of minder aandacht krijgen en aan belang winnen of verliezen. 5.2.3.3. Framing De aan- of afwezigheid van omkadering of andere elementen die een scheidingslijn creëren, scheidt of verbindt onderdelen van de afbeelding, “signifying that they belong or do not belong together in some sense.”60
5.2.4. Tussentijdse conclusie Het gebruik van beeldmateriaal in onderzoek ligt niet voor de hand. Verschillende modellen zijn weliswaar ontwikkeld, maar de uitvoerbaarheid ervan is meestal een probleem. Om onze antialcoholprenten methodisch onder de loep te nemen, zullen we gebruik maken van bovengenoemde beeldgrammatica. Zowel in de kwantitatieve als in kwalitatieve analyse komen er elementen van aan bod. De uiteindelijke interpretatie in de kwalitatieve fase zal gebaseerd zijn op deze elementen evenals op de informatie verkregen in hoofdstukken 2, 3 en 6, informatie over de context en de werking van de antialcoholbeweging.
57 58 59 60
IDEM, IDEM, IDEM, IDEM,
p. 181 pp. 183-224 p. 187 p. 183
50
Deel III Empirie
Hier begint de analyse van de beweging en haar discours. In hoofdstuk 6 van dit derde deel bespreken we de antialcoholbeweging. We hebben oog voor de subjectposities: wie er spreekt, langs welke kanalen en wie er aangesproken wordt. Eerst komt de communicator aan bod: wie zijn de promotoren van de antialcoholidealen? Gelet op het enorme aantal verenigingen, geven we geen uitgebreide opsomming en presentatie van deze verschillende bonden. Meer gedetailleerde catalogiseringen zijn terug te vinden in andere werken.1 In plaats daarvan bespreken we verschillende visies en uitgangspunten. Vervolgens worden de kanalen besproken waarlangs bonden hun boodschap verspreidden: langs welke media wordt de campagne gevoerd? De nadruk ligt op de bladen van de verenigingen, die als cruciale bron in dit werk functioneren. Een derde onderdeel wordt gevormd door de behandeling van het doelpubliek dat de beweging voor ogen had: wie trachten de bonden te bereiken, wie spreken ze aan? Ten slotte maken we een concluderende noot door de kernelementen uit het discours op een rijtje te zetten. In hoofdstuk 7 wordt het vierde aspect, de boodschap, behandeld. In een eerste plaats wordt de selectie van ons beeldmateriaal verduidelijkt. Daarna onderwerpen we de gehele corpus prenten aan een kwantificering, om vervolgens een kleine selectie kwalitatief te bespreken. Bij deze beeldanalyse wordt gebruikt gemaakt van de gegevens die uit het zesde hoofdstuk naar voren zijn gekomen.
1 Zie bijvoorbeeld CHRISPEELS (Yvette), De strijd tegen het drankmisbruik in België, einde 19de – begin 20ste eeuw. (Licentiatsverhandeling, KULeuven, 1982) en LOCKKAMPER (Nancy), Een situatieschets van de antialcoholische beweging in het laatste kwart van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. (Licentiaatsverhandeling VUB, Brussel, 1994)
51
6. Analyse van de antialcoholbeweging 6.1. Inleiding De negentiende eeuw ziet het fenomeen van de georganiseerde antialcoholbeweging ontstaan. Dit verschijnsel is internationaal, maar duikt het eerste op in de Verenigde Staten. De eerste officiële matigingsvereniging zou door Dr. Billy J. Clark in de staat New York opgericht zijn in 1808 onder de naam Union Temperance Society.2 De stichter was gedreven door zowel medische als morele overwegingen. De Amerikaanse antialcoholbeweging vooral een manier voor de oude elite om haar machtspositie enigszins veilig te stellen. Door een duidelijk onderscheid te maken, op morele gronden, tussen de onthouder en de drinker, ontstond er ook een scheiding tussen de (ge-)goede burger en de nietsnut, tussen de traditionele macht en de immigranten: “Abstinence was becoming a symbol of middle class membership and a necessity for ambitious and aspiring young men. It was one of the ways society could distinguish the industrious from the ne’er-do-well; the steady worker from the unreliable drifter; the good credit risk from the bad gambler; the native American from the immigrant.”3 Het grote succes in de Verenigde Staten werd ook toegeschreven aan de organisatie van de beweging: “they had control of the best communications of the time. They had organization, money, and a purpose. The leaders of opinion were often on their side. They had been indoctrinating the young for thirty years in the public schools and through their mothers.”4 De antialcoholhouding was zodanig sterk dat deze zich uiteindelijk in 1920 uitte in een radicale maatregel: het, via de grondwet, verbieden van alcoholconsumptie: The Eighteenth Amendment. Deze situatie van drooglegging zou tot 1933 duren, tot de wet door de Twenty-first Amendment ongedaan gemaakt, in een periode van mentaliteitsverandering: “The old order of the country gave way to the new order of the cities. Rural morality was replaced by urban morality, rural voices by urban voices, rural votes by urban votes.”5 De beweging waaide naar Europa over toen Amerikaanse schippers in de negentiende eeuw in Schotland onthoudingscontracten meebrachten en uitdeelden aan de lokale bevolking. Terwijl op het nieuwe continent rum en whisky de populaire en goedkope dranken waren, was in België vooral jenever ingeburgerd. Het maakte deel uit van het leven van alle sociale lagen van het land. Na de Belgische onafhankelijkheid in 1830 werd de import van Nederlandse jenever verboden en tegelijk de accijnzen van binnenlandse producten verlaagd. In een tijd van industrialisering, kon er ook meer jenever geproduceerd worden en bovendien goedkoper. De consumptie ervan nam enigszins toe, te meer door de lichte prijsverhoging van wijn en bier.6 Deze stijging in consumptie werd echter pas tegen de jaren 1840 als problematisch beschouwd. Voordien was er natuurlijk ook sprake van dronkenschap en overlast, maar “they saw it as a consequence of poverty and ignorance. […] Drinking was perceived as a personal affair involving only the drunkard’s family.”
7
Dit veranderde ten tijde van de economische crises van 1847 en 1853-5, toen men de
2
ASBURY (Herbert), The Great illusion. (Greenwood Press, New York, 1968), p. 30 GUSFIELD (Joseph), Symbolic crusade. Status politics and the Amrican Temperance movement. (University of Illinois Press, Londen, 1969), pp. 5-6 4 SINCLAIR (Andrew), Prohibition. The era of excess. (Four square book, Londen, 1965), p. 17 5 IDEM, pp. 17-18 6 SCHOLLIERS (Peter), The medical discourse and the drunkard’s stereotyping in Belgium, 1840-1919. In: FENTON (Alexander) (red.), Order and disorder : The health implications of eating and drinking in the nineteenth and twentieth centuries. (Tuckwell Press, East Tinton, 2000), pp. 227-239, p. 228 7 IBIDEM 3
52
verklaring van de miserie die daarop volgde, zocht in het misbruik van de lonen. Als de arbeider immers minder zou drinken, zou hij voldoende loon hebben om van te leven. Bovendien zou een loonsverhoging, waar de arbeiders om vroegen, enkel uitdraaien op een grotere alcoholconsumptie en verspilling van het loon. Dit was voor de burgerij, voor de ondernemers, voor de patroons de reden om geen loonsverhoging door te voeren. De bewegingen op beide continenten voerden vergelijkbare argumenten aan tegen alcohol, maar verschilden in de manier waarop het probleem werd aangepakt. De Amerikaanse beweging is gekenmerkt door een sterk protestants ideaal van hard werk en soberheid en door een vorm van fanatisme dat pleit voor geheelonthouding en algemeen verbod op alcohol.8 In Europa was er voornamelijk sprake van matiging in plaats van complete onthouding en in België in het bijzonder was de beweging eerder door katholieke waarden geïnspireerd.
6.2. Communicator Van wie gaan antialcoholcampagnes uit? Wie zijn de promotoren van de antialcoholidealen? De antialcoholbeweging was ook in België bijzonder goed georganiseerd en telde op het hoogtepunt meer dan duizend verenigingen, autonoom of aangesloten bij federaties. In het kader van dit werk gaan we zeker niet alle bonden bespreken, maar slechts enkele die door hun pioniersrol of illustratieve waarde interessant zijn. In plaats van ze één voor één de revue te laten passeren, noemen we de bonden in het kader van specifieke kenmerken van de beweging.
6.2.1. Burgerij en het verenigingsleven In hoofdstuk 2 hebben we het ontstaan van een klassebewustzijn bij de middenklasse aan-gekaart, waar we toonden dat deze klasse gekenmerkt wordt door een bijzonder actief openbaar leven, door onder meer als eersten allerhande verenigingen en lobbygroepen op te starten. We bespreken hier deze burgerij als één van de stichters van de antialcoholbeweging. De verenigingen ontstaan in eerste instantie en grotendeels vanuit de burgerij, waar - gesteund door de liberale overheid private liefdadigheidsinitiatieven een veel voorkomende bezigheid is. Deze burgerij dacht vanuit een zogenaamd burgerlijk-filantropische moraal, waarbij het alcoholisme enkel het gevolg was van de “individuele zwakheid van de arbeidersklasse en niet van het kapitalistische maatschappijmodel.”9 De houding van de rijken ten opzichte van de arbeidersklasse en ten opzichte van het alcoholprobleem van deze laatstgenoemden was erg paternalistisch en in het kader van liefdadigheid en een soort van beschavingsoffensief traden ze op. Voor de oorspronkelijke elite in België was het antialcoholisme eerder een statusbeweging, waarbij ze haar campagne in functie van het behouden en bevestigen van de status quo uitwerkte. De maatschappelijke orde moest behouden worden om haar eigen positie te verzekeren en daarbij de religieuze waarden.10 Met de industrialisering, ontstond er in de negentiende eeuw een nieuwe burgerij, naast de traditionele elite. Deze nieuwe sociale groep zette zich af tegen de ietwat extravagante levensstijl van de bestaande elite door kwaliteit boven kwantiteit te plaatsen. Deze burgers vertoonden een 8
RUMBARGER (J.J.), Profits, power and prohibition. Alcohol Reform and the Industrializing of America 18001930. (State University of New York Press, New York, 1989), p. xiv 9 LOCKKAMPER (N.), Op. Cit., 1994, p. 50 10 IDEM, p. 52
53
andere moraal van spaarzaamheid en soberheid, waarbij zij zichzelf als visitekaartje voorstelden door zich als perfect voorbeeld van hun morele principe voor te stellen.11 Een belangrijk deel van de nieuwe groep had zich verrijkt door het kapitalisme en bestond uit rijke industriëlen, patroons. Deze nieuwe industriële burgerij streefde economische belangen na en drong in haar houding ten opzichte van de alcoholkwestie haar eigen waarden aan de arbeiders op. Daarbij hadden de industriëlen ook economisch belang bij sobere arbeiders, omdat deze uiteraard beter werkten. Het fenomeen van de “verloren” of “blauwe maandag” – waarbij een groot aantal van de mannelijke arbeiders op maandag niet kwam werken, omdat er in het weekend te veel gedronken was - was een grote frustratie van de fabriekseigenaars. Ten slotte kunnen we in de burgerij een aparte groep onderscheiden die een specifieke rol speelde in de oprichting en werking van de bonden: de stedelijke middenklasse die voornamelijk bestond uit vrije beroepen, zoals de artsen, advocaten, onderwijzers. Deze groep stond door zijn werkzaamheden dichter bij de dagelijkse werkelijkheid van de arbeiders en fungeerden als het ware als bemiddelaars tussen de rijke en armste lagen van de bevolking, tussen de elite en de ‘paupers’. Vanuit de bonden werd matigheid ook aangemoedigd in naam van vaderlandsliefde. Alcoholisme zorgde, zo luidde de redenering, voor de teloorgang van het menselijke “ras”. Het land had nood aan sterke mannen die goed kunnen werken, zoals de dappere mannen in Noorwegen en Zweden, waar er prohibitie was: “[…] il mérite les encouragements de tout homme ayant à cœur le bonheur de son pays. Son but est d’enrichir la Belgique, de rendre au travail national des centaines de millions que son peuple dépense en genièvre, d’arriver à ensemencer les champs encore incultes en procurant au pays des bras solides, des hommes robustes comme en Suède et en Norvège, où grâce à une sobriété presque universelle, résultat d’un travail de propagande semblable au nôtre, le peuple est vaillant et ne boit pas. […] Ne buvez pas, et vous comprendrez votre mission: d’enrichir et de défendre le pays.”12 Uit een ander soort liefde voor het vaderland, werd geklaagd over het geld dat verspild werd en in de zakken van de alcoholindustrie verdween, i.p.v. andere bedrijfstakken te stimuleren. Men was er ook van overtuigd dat de alcoholplaag voortkwam uit een verkeerd beheer van de lonen. Daarom spoorde een aantal bonden aan tot sparen en hadden vaak spaarkassen aan hun vereniging verbonden. Matigheid en sparen gingen hand in hand, vonden de bonden. Kleine hoeveelheden over een lange periode sparen, om in geval van tegenslag niet te moeten bedelen. Het gespaarde bedrag moest natuurlijk wel goed besteed worden. Volgens sommige bonden werkte het bestaan van een soort van liefdadigheidsuitkeringen voor de armen, duidelijk het sparen tegen. Als de arbeider iets tekort kwam, kon hij daar terecht, dus waarom zou hij moeten sparen? Deze financiële steun moest bijgevolg aan strengere regels verbonden zijn.13
6.2.2. Medische wereld De hogere middenklasse werd in de antialcoholbeweging sterk vertegenwoordigd door de artsen. Zo werd ook de allereerste matigingsvereniging door dokters opgericht. Zij kwamen in hun praktijk bijna dagelijks met de problemen van het alcoholisme in aanraking en dan voornamelijk met de pathologische gevolgen die overmatig drankgebruik op het lichaam en op de geest heeft.
11 12 13
IDEM, p. 56 MERZBACH, In: Almanach de la Tempérance CHRISPEELS (Y.), Op. Cit., 1982, p. 202
pour 1898, p. 20
54
Op 29 januari 1898 werd de Belgische bond voor geneesheren gesticht, de Société Médicale belge de Tempérance. De artsen Bienfait, de Vaucleroy en Barella waren hiervan de initiatiefnemers. Deze bond stond open voor iedereen die met geneeskunde bezig was (hoofdzakelijk dokters en apothekers) en was dus enigszins technischer dan andere bonden. Het hoofddoel was de medische wereld te wijzen op de noodzaak van en te betrekken bij de strijd tegen alcohol. Dit gebeurde door, aan de hand van diverse medische argumenten en experimenten, de gevaren van de drank te benadrukken.14 In maart 1898, twee maanden na de oprichting van de vereniging, werd een tijdschrift gelanceerd, de Bulletin de la Société Médicale belge de Tempérance. Deze verscheen ongeveer om de twee maanden15 en werd naar zo’n 4000 dokters en apothekers over het hele land verstuurd. In 1902 wordt vermeld dat er om en nabij de 170 leden16 zijn, dus met het tijdschrift wilde de Société inderdaad een groter publiek bereiken. Leden werden niet verplicht om een onthoudingseed af te leggen, maar ze werden wel sterk aangeraden hun patiënten geen alcohol voor te schrijven, behalve in noodgeval. Het uitgangspunt van de geneesheren was dat er eerder nood was aan een preventieve aanpak, in plaats van de alcoholisten te proberen “genezen”. Één van de meest doeltreffende manieren hiertoe, was door opvoeding, door de mensen te laten weten wat alcohol is en wat het doet: “La première mesure préventive à prendre, consiste à faire connaître, à tout le monde, l’alcool et ses effets.”17 Er werd met teleurstelling opgemerkt dat het met de kennis over alcohol heel slecht gesteld was. Men wist over het algemeen enkel dat overmatig gebruik van alcohol tot dronkenschap leidde en alcoholisme tot delirium tremens en soms tot de dood. Mensen dachten ook onterecht dat alcohol voedzaam was en energie gaf. Het ging bovendien niet enkel om de arbeiders die onwetend waren. In de Bulletin de la Société médicale de Tempérance wordt letterlijk geschreven dat ook de burgerij dronk zonder te beseffen wat voor een slechte gewoonte dat was en daarbij het slechte voorbeeld gaf: “Si la majeure partie de la classe éclairée pratique ce que j’ai appelé […] l’alcoolisme nostras, c’est par ignorance. Si nous voyons, parfois dans les banquets des personnes qui par leur science et leur autorité devraient être des modèles dans la société, se mettre dans un état de plus ou moins légère ivresse […], c’est l’inconscience du public qui en est la cause […].”18
6.2.3. Katholieke standpunten Een groot deel van de bonden was katholiek gezind en had een katholieke stichter en achterban. Verschillende bonden werden gesticht door priesters, zoals de Bien-Être Social te Luik door J. Lemmens (1895) en het Sint-Jansgenootschap in 1886 door J.B. Senden in Limburg. Uit beroepsmatige en morele overwegingen vonden ze het hun taak de arbeiders te behoeden voor het
14
Zo werden er in hun tijdschrift verschillende experimenten beschreven op bijvoorbeeld honden die ingespoten werden met absintextracten of op kippeneieren, waarbij de evolutie van de kuikens gevolgd werd nadat ze met verscheidene alcoholconcentraties ingespoten werden. Zie bijvoorbeeld: ‘Intoxication expérimentale aiguë et chronique par l’alcool et l’absinth (chiens, lapins, cobayes)’, Bulletin de la Société Médicale de Tempérance, jg. 12, nr. 58, december 1909, pp. 948-51 15 Enige onregelmatigheid is op te merken: in het eerste jaar verschijnen de nummers bijvoorbeeld in maart, juli, september en november, het tweede jaar in februari, mei, juli, september en december, het derde jaar in februari, maart, juni, augustus, oktober en december. 16 BIENFAIT, BM, jg. 5, nr. 24, augustus 1902, p. 373 17 VAN LIPPELO, BM, jg. 5, nr. 21, februari 1902, p. 326 18 ‘Alcoolisme nostras’ was het consumeren van kleine hoeveelheden alcohol, maar op regelmatige basis. VAN LIPPELO, BM, jg. 5, nr. 21, februari 1902, p. 326.
55
alcoholisme door middel van christelijke vorming. Bij deze bonden scheen het religieuze sterk door in hun artikels en doelstellingen. Leden werden bijvoorbeeld aangemoedigd om “[…] dagelijks te bidden opdat God de drankbestrijding zou zegenen en doe bloeien tot heil der zielen.”19 Vanaf 1903 bestond er een overkoepelende organisatie voor de katholieke bonden, namelijk de Federatie der katholieke matigheidsbonden. Bijna tien jaar later, in 1912 hadden er zich al tien bonden uit het hele land bij aangesloten.20 Er werd zelfs een vereniging voor priesters opgericht in 1910, Abstinentia.21 De katholieke strijd tegen alcohol werd met name uit naastenliefde aangegaan: “wij, Katholieke drankbestrijders, kunnen volstrekt den strijd niet doorhouden, dan wanneer we uitgaan van ‘t princiep der Christelijke Naastenliefde.[…] De christelijke naastenliefde noopt ons tot dit offer, dwingt ons tot den strijd […].”22
6.2.5. Socialistische standpunten Niet enkel vanuit liefdadigheidsoverwegingen van de gegoede stand of uit naastenliefde waren er antialcoholistische geluiden te horen. Ook de jonge socialistische beweging begon matigingsideeën te verspreiden. Gestuurd door onze aandacht voor macht/tegenmacht, noemen we de standpunten uit socialistische hoek hier als een andere stem, als contrageluid. Uit socialistische hoek weerklonk namelijk een andere mening dan die van de bourgeoisie. Het was volgens socialisten immers wel aan het kapitalistische systeem te wijten dat de arbeiders hun toevlucht namen tot de alcohol. Het alcoholisme verergerde enkel hun al erbarmelijke omstandigheden, waardoor het een vicieuze cirkel werd. In het kader van het socialistische programma ter verbetering van de arbeiderspositie pasten dus ook acties ter bevordering van de huisvesting, lonen, werkuren etc., om de arbeider van de drank te houden. Binnen de socialistische beweging heerste er bij de aanvang wel onenigheid over de vraag of de partij zich moest bezig houden met het alcoholprobleem. Eigenlijk waren de socialisten geen alcoholbestrijders, omdat ze van mening waren dat de arbeider wel recht had op een verzetje aan het einde van een zware werkdag. Wat de katholiekgezinde burgerij met haar campagnes probeerde te doen, was slechts een illusie, want het ideale beeld dat ze creëerde (verzorgd huis, nieuwe kleding, goed eten, ideale familiale sfeer,… kortom welvaart), was nauwelijks bereikbaar voor de arbeider. Zelfs als hij zich helemaal van alcohol zou onthouden. Terwijl de regering in de jaren 1890 verschillende accijnsverhogingen doorvoerde, met het argument dat dit de alcoholconsumptie zou doen dalen, verzetten de socialisten zich daartegen. Volgens hen raakten de prijsverhogingen enkel de arme arbeiders. Dit standpunt leverde hun veel stemmen op. Uiteindelijk was de propaganda van het antialcoholkamp zo overweldigend en waren de argumenten van de sociaal-revolutionairen, met Émile Vandervelde voorop, doorslaggevend: sindsdien stond de alcoholismeproblematiek ook op het socialistische programma. Het algemene socialistische programma streed voor de ontvoogding van de arbeidersklasse, door middel van de afschaffing van de klassen, door een klassenstrijd. De onthouding of matiging was een manier om zich los te maken van de alcoholslavernij en bijgevolg betekende dit een vorm van ontvoogding,
19
Onthouding, jg. 6, juni 1912, p. 86 Le Bien-Être Social, De Onthoudersbond, La Régénératrice, De Vijand, Sint-Jansgenootschap, Sint-Jan Berchmansgenootschap, Bond der antialcoholische genootschappen van de Neder-Samber, De Kruisbond, Abstinentia, Matigheidsgenootschap van Gent. CHRISPEELS (Y.), Op. Cit., 1982, p. 73 21 IDEM, p. 82 22 DE WITTE (F.), Politiek! In: OH, jg. 3, 1909, p. 238 20
56
van emancipatie van de arbeider. In plaats van zijn zorgen (en geld) te gaan verdrinken, kon de arbeider zich beter verder ontwikkelen.23 Concrete ondernemingen van de socialistische vakverenigingen kan men terugvinden in het verbod op alcoholverkoop in de socialistische coöperatieven en volkshuizen.24 Drastischer nog was het weren van de dronkaards uit de (zowel socialistische als katholieke) vakverenigingen en hun kassen.25 Voor de socialistische beweging was het belangrijk om op een sobere achterban te kunnen rekenen: “Wat is noodig om klassengelijkheid te bekomen of liever klassenstrijd te voeren? Mannen met wilskracht, gezonde mannen.”26 In plaats van een burgerlijke moraal op te dringen, was de matiging een middel om tot sociale emancipatie van de arbeiders te komen. Uiteindelijk was het de bedoeling om via politieke weg hun belangen veilig te stellen. Net zoals de matigingsbonden zelf, werkten de socialisten in twee fasen: eerst de publieke opinie overhalen (zorgen voor een klassebewustzijn bij de arbeiders) om dan, in een tweede stap, als politieke drukkingsgroep naar voren te treden.27 Vergelijkbaar met de nieuwe industriële burgerij, was ook voor de socialisten de persoonlijke (geheel-)onthouding de meest doeltreffende propaganda. Het levende voorbeeld zou de anderen veel meer inspireren dan welk ander propagandamateriaal. Als lid van een bond had je dus als taak een goed voorbeeld te zijn en actief en overtuigend over je keuze te praten. Één van de meest geëngageerde socialistische strijders was Émile Vandervelde. Hij stelde geregeld de beslissingen van de regering in vraag, zoals de motieven om de accijnzen te verhogen.28 Hij was het ook die in 1898, binnen de nieuwe Belgische Werkliedenpartij de Ligue socialiste antialcoolique belge oprichtte. Het motto luidde: ‘Contre l’alcool par le livre.’29 Dit wijst er nogmaals op dat de socialisten ervan uitgingen dat de arbeider door zich te ontwikkelen zijn leven kon (ver)beteren en aan zijn ontvoogding kon bijdragen. We hebben echter geen tijdschrift van deze socialistische antialcoholliga kunnen opsporen. De partij had wel een orgaan, Le Peuple of Het Volk. Dit blad, zo vernamen we uit een stukje uit Le Messager Belge (zie fig. 6), schreef wel eens over de alcoholkwestie. De verschillende antialcoholtijdschriften namen regelmatig artikels van elkaar over of verwezen naar activiteiten van andere bonden, maar dit is een zeldzame vermelding van socialistische inzet in de strijd. Vandervelde lag ook aan de basis van de eerste socialistische loge van de Internationale Orde der Goede Tempeliers. Deze geheelonthou-
Fig. 6 Le “Peuple” et la lutte antialcoolique Bron : MB, 1908
dersvereniging ontstond in de Verenigde Staten in 1851 onder de naam Independent (al snel veranderde dit in International) Order of Good Templars en was oorspronkelijk protestants geïnspireerd. Aan het begin van de twintigste eeuw telde de Orde in de VS en Canada zo’n 3.500 loges met samen 150.000 volwassen leden en ongeveer de helft aan jongerenloges. Europa telde
23
LOCKKAMPER (N.), Op. Cit., 1994, p. 61 BERNOLET (J.), De houding van onze politieke partijen tegenover het Alcoholisme. Socialisme. In : OH, jg. 4, 1910, p. 10 25 LOCKKAMPER (N.), Op. Cit., 1994, p. 61 26 BERNOLET (J.), De houding van onze politieke partijen tegenover het Alcoholisme. Socialisme. In: OH, jg. 4, 1910 p. 13 27 LOCKKAMPER (N.), Op. Cit., 1994, p. 11 28 Zie hoofdstuk 3 29 WILLEMS (Nicole), La loi Vandervelde et ses antécédents. (Licentiaatsverhandeling ULB, Brussel, 1971), p. 142 24
57
4.128 loges met 280.000 volwassen leden. In 1908 werd de Belgische loge l’Égalité opgericht, die enkel toegankelijk was voor leden van de werkliedenpartij.30 Nog vóór het einde van de Eerste Wereldoorlog had Vandervelde uit principe de Orde verlaten, naar eigen zeggen omdat hij zich niet meer kon houden aan de belofte van de Goede Tempelier: zowel zelf geen drank consumeren als drank aan anderen aanbieden. Als minister van Bevoorrading tijdens de oorlog zag hij zich echter verplicht de soldaten te voorzien van bier en dit was voor hem niet te combineren met de Tempeliersbelofte.31
6.2.6. Eerste Belgische bond: Vaderlandse Bond tegen Alcoholisme De eerste Belgische antialcoholbond werd eind 1879 opgericht en kreeg toen de naam L’Association belge contre l’abus des boissons alcooliques mee. Aan de oorsprong van deze organisatie op nationaal niveau lagen drie artsen, H. Barella, Th. Belval en L. Martin. Barella was geïnspireerd door het bijwonen van het Congres International de Paris de 1878 pour l’étude des questions relatives à l’alcoolisme en had tijdens het congres voorgesteld om de volgende bijeenkomst in Brussel te organiseren. Om dit plan te kunnen uitvoeren, was er echter behoefte aan een juiste locatie en aan een ondersteunende organisatie. Met dit doel voor ogen stichtte hij met de hulp van Belval en Martin de Association.32 In eerste instantie telde de Association een zestigtal stichtende leden, van wie het grootste deel afkomstig uit het medische milieu.33 Artsen werden dan ook dagelijks geconfronteerd met de ravage en de miserie die alcohol veroorzaakte. Het motto van de vereniging luidde ‘Uti, sed non abuti’, wat neerkomt op het zeer actuele ‘Gebruik, maar met mate’ en maakt het standpunt duidelijk: geen geheelonthouding. De vereniging raadde haar leden wel de onthouding aan, maar dit was geen voorwaarde voor het lidmaatschap. Over het algemeen was men zelfs van mening dat een totaal alcoholverbod in België niet mogelijk (noodzakelijk) was. Het doel van de vereniging was boven alles zoveel mogelijk mensen warm te krijgen voor hun zaak. In het begin bracht de organisatie een krantje uit met de naam Bulletin de l’Association belge contre l’abus des boissons alcooliques.34 In het kader van een democratisering en ruimere propaganda, werd de Association op 4 maart 1884 omgedoopt tot Ligue Patriotique contre l’alcoolisme ofte Vaderlandsche Bond tegen Alcoholisme35 en verschenen er twee tijdschriften: Journal de la Ligue Patriotique contre l’alcoolisme en vanaf 1891 een geïllustreerde bijlage Le Bien Social of Het
Fig. 7 Voorpagina Le Bien Social. Journal illustré mensuel contre l’alcoolisme Bron : BS, jg. 2, nr. 10, 1892, p. 73
Volksgeluk, dat populairder en toegankelijker moest zijn (zie fig. 7). Op dat moment werden de bijdragen tot het lidmaatschap ook verminderd om een breder publiek aan te spreken: “afin d’élargir son cercle d’action et d’ouvrir ses portes à un plus grand nombre d’adhérents; elle fit 30
IDEM, p. 146 VANDERVELDE (Émile), Souvenirs d’un militant socialiste. (Éditions Denoël, Parijs, 1939), pp. 136-137 32 BARELLA, BM, jg. 4, nr. 18, augustus 1901, p. 326 33 MERZBACH (Henry), La Ligue Patriotique contre l’Alcoolisme. Quelques mots sur son passé, son présent et son avenir. (Imprimerie L. Braeckmans-Brecht, Brussel, 1899), p. 115 34 LOCKKAMPER (N.), Op. Cit., 1994, p. 63 35 Hierna zullen we de benaming gemakshalve beperken tot Ligue of Vaderlandse Bond. 31
58
paraître un journal périodique destiné à répandre ses doctrines et renseignant ses lecteurs sur le mouvement antialcoolique tant du pays que de l’étranger.”
36
In 1884, op het moment van de reorganisatie telde de Vaderlandse Bond zo’n 700 leden; in 1897 waren dit er al 1700 en eind 1898 meer dan 3300. Dit suggereert dat de democratisering een succes was, tenminste op het vlak van ledenwerving.37 Eigenlijk was de Ligue uniek in haar soort, omdat ze in principe alle mensen probeerde aan te spreken en verwelkomde, ongeacht hun religieuze of politieke voorkeuren. Maar dit werd enigszins teniet gedaan, doordat de meeste van haar leden katholiek gezind waren.38 Naast lokale propagandacomités, bestond de vereniging uit een centraal bestuur, dat zich bezig hield met de redactie en de publicatie van propaganda. De bedoeling was om de arbeiders direct bij deze comités te betrekken: “nous aurons à cœur d’y faire entrer des représentants de la classe ouvrière et de les inviter à poursuivre avec nous la lutte contre le genièvre. Nous les instruirons suffisamment pour qu’ils puissent un jour […] aller prêcher la guerre sainte jusqu’au sein des plus humbles foyers de leurs frères.”
39
6.2.7. Evolutie in de beweging De beweging in het algemeen en de Association als pionier in het bijzonder stuitte in het begin op wat obstakels door vooroordelen, onverschilligheid en zelfs sarcasme. Het leek er eerst op dat de Belgische maatschappij nog niet klaar was voor een antialcoholbeweging. In 1882 legde de Association een petitie voor aan de Kamer met meer dan 4000 handtekeningen van voorname burgers: “Jamais pétition ne fut couverte de signatures aussi autorisées. La campagne fut cependant frappée d’insuccès. Elle était prématurée […].”
40
De evolutie van de matigingsbonden is
te kenmerken door enerzijds een democratisering en anderzijds een radicalisering. 6.2.7.1. Democratisering De Association merkte al vroeg dat ze toegankelijker moest zijn om een breder publiek aan te spreken en zo haar doel meer kracht bij te zetten. Een eerste gevolg was dat het lidgeld daalde, een tweede was een opsplitsing naar verschillende groepen, zoals bonden voor vrouwen, kinderen, onderwijzers,… Zoals hierboven vermeld, past ook de uitgave van een geïllustreerd blad (Le Bien Social) in deze democratiseringstrend. Maar ondanks hun pogingen hebben “de burgerlijke organisaties […] echter nooit hun deuren in die mate geopend, dat de werkende klasse toegang zou vinden tot de burgerlijke beweging.”41 Het is vanaf dan dat er een explosie van bonden en subverenigingen plaatsvindt.42 In 1885 zou er geen enkel antialcoholkrantje zijn geweest, terwijl twaalf jaar later, in 1897 het land er al zeven telde, waarvan vier in het ‘Vlaams’.43 In 1911 bestaan er al 15 federaties, die samen ongeveer duizend aangesloten verenigingen verzamelden. In een poging de wildgroei van bonden onder controle te houden, zette de overheid in 1889 en nogmaals in 1897 de Ligue Patriotique
36
MERZBACH (H.), Op. Cit., 1899, p. 116 IDEM p. 35 38 LOCKKAMPER (N.), Op. Cit., 1994, p. 64 39 MERZBACH (H.), Op. Cit., 1899, p. 6 40 IDEM p. 116 41 LOCKKAMPER (N.), Op. Cit., 1994, p. 62 42 Sociale, onderwijzers-, studenten-, schoolkinderen-, zelfs priestersverenigingen zagen in die periode het daglicht. IDEM, p. 89 43 MERZBACH (H.), Op. Cit., 1899, p. 118 37
59
contre l’alcoolisme er toe aan “overal in het land lokale comités […] op te richten en de bestaande verenigingen onder haar hoede te nemen.”
44
Ook de verdeling van de subsidies, die de Ligue vanaf 1886 aanvraagt, kon op die manier vlotter verlopen. In 1890 werd er vanuit de overheid zo’n 65.000 fr. besteed aan de alcoholbestrijding via subsidiëring van de federaties. Met het oog op meer cohesie en eenheid in middelen en acties, besluit de overheid in 1900 om enkel nog financiële steun te verlenen aan de overkoepelende liga’s, in plaats van aan elke lokale bond afzonderlijk. In 1901 werd de subsidie opgetrokken naar 85.000 fr., maar dit blijkt eigenlijk nooit voldoende te zijn.45 Onderstaande prent uit 1896 (fig. 8) kaart de gebrekkige financiële steun van overheidswege van de antialcoholstrijd aan. De bonden worden namelijk soms met scepsis bekeken, omdat hun inspanning relatief weinig effect lijkt te hebben: de verenigingen worden vergeleken als slechte legkippen. Le Bien Social repliceert daarop dat de bonden, gezien hun beperkte middelen, wel degelijk resultaten boeken en dat een betere subsidiëring noodzakelijk is. De toenmalige minister Woeste wordt aangeraden om de kippen (de bonden) beter te voederen (te financieren).
Fig.8 Illustratie over gebrekkige subsidiëring Mauvaises Pondeuses! Le Régisseur – En voilà-t-il de mauvaises pondeuses ! Cette engeance là ne produit vraiment rien ! Le Domestique – Rien ?… Pardon, monsieur ! Elles produisent énormément ! … en égard à ce qu’on leur donne à becqueter. C’est une excellente race… ; bien nourrient, elles feraient merveille ! Pourquoi les sociétés de Tempérance ne produisent pas plus Le 24 janvier, M. Woeste s’écriait à la chambre : « Les efforts faits par les antialcoolistes n’ont rien produit du tout ! » Rien ?… Est-ce M. Woeste qui a créé ce mouvement dont le gouvernement doit déjà tenir compte, et qui prépare pour l’avenir le salut de la Belgique ?… Et les sociétés d’abstinence ?… Et les sept journaux de tempérance ?… Aucune société d’abstinence ne reçoit du subside officiel. – M. Woeste, faites nourrir les poules, elles feront merveille ! Bron : BS, jg. 6, nr. 2, 1896, p. 9
44 45
LOCKKAMPER (N.), Op. Cit., 1994, p. 73 IDEM, p. 133
60
6.2.7.2. Radicalisering In een tweede fase, in de periode van 1895 tot 1914 kan men een radicalisering opmerken, toen verschillende bonden meer en meer naar geheelonthouding neigden in plaats van simpele matiging: “Tandis qu’auparavant les antialcooliques se contentaient de boire avec modération, actuellement la majorité d’entre eux s’engage à ne boire aucunement de boissons distillées. Bien mieux le mouvement s’accentue au point que la question de l’abstinence totale est agitée dans certains milieux.”
46
Er bestonden al verschillende verenigingen voor geheelonthouders, zoals de Brugse Onthoudersbond en de Orde der Goede Tempeliers. In deze periode kwam deze opvatting op z’n minst ter discussie in de meer gematigde bonden. Het was voornamelijk een debat tussen gebruik en misbruik van alle alcoholische dranken. In BM wordt deze tegenstelling zelfs genoemd als één van de oorzaken voor het mislukken van de antialcoholbeweging: “Une autre cause d’insuccès est la fameuse distinction faite entre l’usage et l’abus des boissons fortes.” 47 De matigingsbonden hadden over het algemeen geen bezwaar tegen het af en toe nuttigen van een digestief na het eten of van een slaapmutsje. Ook likeur op medisch voorschrift en bier werden toegestaan, zolang alles met mate geconsumeerd werd. De meer radicale antialcoholisten zwoeren daarentegen elke alcoholische drank af. Ze argumenteerden dat een eerste druppel al genoeg kon zijn om de smaak te pakken te krijgen en alcoholist te worden. Het was dus noodzakelijk om nooit te beginnen om niet in de verleiding te komen. Figuur 9 hiernaast is een prent uit januari 1900 die inspeelt op de nieuwjaarsviering om het drankgebruik in de schijnwerpers te zetten; zelfs een ogenschijnlijk onschuldig slokje champagne voor de eindejaarsfeesten kan het begin van het einde betekenen. Uitgaande van de tijdschriften is het niet altijd even duidelijk wat het standpunt is van de bonden. Dit komt omdat de artikels van verschilFig. 9 Double Nouvel-An. Het eerste glaasje kan al te veel zijn. Bron: BS, jg. 10, nr. 1, 1900, p. 4
lende auteurs zijn, die meestal hun eigen mening neerschrijven die niet altijd overeenkomen. Ook door het
publiceren van lezersbrieven of het overnemen van artikels uit andere bladen, wordt de positie van de vereniging niet zwart-wit voorgesteld. We vermoeden dat deze nuancering ook terug te vinden is in het beeldmateriaal. Een eerste, vroeg signaal voor deze wijziging, kan men vinden in het werk van Barella. Hij was lid van de Académie Royale de médecine en hield zich al vóór het oprichten van de Ligue bezig met de alcoholkwestie; in 1878 had hij het boek ‘De l’abus des spiritueux. Maladies des buveurs’ gepubliceerd. Scholliers48 beschouwt dit als een werk dat de overgang tussen de oude en nieuwe houding ten opzichte van alcohol en alcoholgebruik vertegenwoordigt: enerzijds was er nog een invloed van een tolerante houding ten opzichte van het matig gebruik van alcohol, anderzijds
46 47 48
BIENFAIT, BM, jg. 5, nr. 24, augustus 1902, p. 372 BM, jg. 5, nr. 21, februari 1902, p. 323 SCHOLLIERS (P.), Op. Cit., 2000
61
kwam Barella met nieuwe medische uiteenzettingen over de verwoestende fysieke en mentale effecten van alcohol op lichaam en geest.49 In het tijdschrift Onthouding van de Brugse Onthoudersbond kwam deze discussie ter sprake naar aanleiding van een polemiek tussen de Ligue en La Clairière, tussen O.V.D. Kerkhove (tweede secretaris van de Vaderlandse Bond) en F. Van Lippelo: “Reden: Onthouding tegen Heel Onthouding. De Heer Van Lippelo heeft te hard de G.O. [geheelonthouding] verdedigd tegen de matigheid en de gewone afschaffers.”50 In een ander artikel in hetzelfde tijdschrift, schrijft A. Bus dat geheelonthouding aangewend moet worden als strijdmiddel om de sterke drank radicaal uit de samenleving te verbannen. Daarbij geeft hij toe dat een complete prohibitie, met name voor de arbeider, te veel gevraagd is: “Anderen vinden de geheelonthouding theoretisch zeer schoon en edelmoedig, maar verwerpen haar in de practijk, omdat zij meenen dat de beoefening der geheelonthouding bij geheel ons volk, voornamelijk ons werkvolk niet denkbaar is. […] Men kan zich niet inbeelden dat onze werklieden koffie of thee zouden drinken in plaats van jenever, en daarom moet hun een licht bier aangeboden worden.”51 De gehele antialcoholbeweging in België kende in deze tweede periode een opsplitsing in gematigden en geheelonthouders; sommige bonden creëerden zelfs een speciale afdeling voor de radicalere leden, maar bleven ook trouw aan het Belgische matigingsprincipe. Het is in deze fase dat de Federatie der Katholieke Onthouders (1895) werd opgestart, dat tegen elk gebruik van alcohol was52 en dat de matigheidsafdeling van La Croix-bleue - L’Étoile Bleue - officieel een aparte zustervereniging werd (1897).53 6.2.7.3. De rol van de vrouw Een andere nadruk die aan belang won, was de rol van de vrouw in de strijd tegen alcohol. De beweging kwam tot het besef dat de inzet van de vrouw, als echtgenote en als moeder, cruciaal was voor het slagen van de campagnes. Terwijl er al vanaf het begin mannen- en jongerenverenigingen waren, werden de vrouwenafdelingen en de afzonderlijke vrouwenbonden pas later gecreëerd. De eerste autonome matigheidsvereniging door en voor vrouwen werd in 1899 opgericht. 54 Dit was de Union des femmes belges contre l’alcoolisme en bracht vanaf 1903 een eigen tijdschrift uit in een Nederlands- en een Franstalige versie, respectievelijk het Geluk des Huisgezins en La Clairière. In 1905 kwam een tweede vrouwenbond tot stand, de Alliance des femmes belges contre l’abus des boissons alcooliques, door Marie Parent opgericht. Pas zeven jaar later, in 1912 volgde een derde organisatie, de Mariavereniging, die een afdeling voor de gematigden en één voor de geheelonthoudsters had en vrij strenge voorwaarden oplegde.55 Een actieve deelname van de vrouw in de strijd kwam echter langzaam op gang. In 1911 schrijft de Onthouding dat we “Over ’t algemeen moeten […] zeggen dat de vrouw hier in België nog buiten de antialcoholische beweging staat.”56 Chrispeels vermeldt zelfs dat “Heel de vrouwenstrijd stond echter in 1914 nog in de kinderschoenen.”57 Daar is toen enigszins verandering in gekomen met het aanvaarden van meisjes als lid van de schoolbonden.
49 50 51 52 53 54 55 56 57
IDEM p. 229 OH, jg. 6, juni 1912, pp. 98-9 BUS (A.), OH, jg. 4, 1910, p. 8 CHRISPEELS (Y.), Op. Cit., 1982, p. 84 LOCKKAMPER (N.), Op. Cit., 1994, p. 69 Mannen mochten echter ook lid worden. CHRISPEELS (Y.), Op. Cit., 1982, p. 86 IDEM p. 90 De vrouw in de drankbestrijding, In: OH, jg. 5, nr. 1, maart 1911, p. 65 CHRISPEELS (Y.), Op. Cit., 1982, p. 155
62
De vrouw had een belangrijke positie in het huishouden en werd verantwoordelijk gesteld voor het welvaren ervan. Soms werd zij er zelfs van beschuldigd de man naar de herberg te jagen, door het huishouden niet in orde te houden. Een nette en aangename huiselijke sfeer en een zorgzame huisvrouw zouden de man op het rechte pad brengen en houden. De vrouw was in zekere zin de opvoedster van de familie en in die hoedanigheid had zij de taak de kinderen zowel als de man de juiste (katholieke) normen en waarden bij te brengen, waaronder matiging. We komen op de rol van de vrouw later terug (zie § 6.4.).
6.2.8. Organisatie van de verenigingen De verschillende bonden waren op diverse niveaus en manieren georganiseerd: internationaal, nationaal of provinciaal; en autonoom, gefedereerd of geconfedereerd.58 Buitenlandse initiatieven waaiden over naar België, zoals de Orde der Goede Tempeliers. De Zwitserse Croix-bleue (gesticht in 1877) is ook een voorbeeld van een vereniging die uitgroeide tot een internationale confederatie. In 1886 waren er al afdelingen in Frankrijk, Duitsland en België.59 Op het embleem van de vereniging stond het volgende motto: ‘Evangile et Tempérance. Aimez-vous les uns les autres’.60 In België bleek deze protestantse geheelonthoudersvereniging niet helemaal compatibel met de heersende gewoonten; in 1893 ontstaat er in de Croix-bleue belge een matigingsafdeling (met toestemming om wijn en bier te drinken) met de naam L’Étoile Bleue, onder de hoede van de Belgische missionariskerk.61 In 1897 was de scheiding compleet, toen de Étoile Bleue zich afscheurde en een afzonderlijke vereniging werd.62 Op nationaal niveau was de Ligue actief en daarnaast nog de Société belge de Tempérance, Société médicale de Tempérance, Union des femmes belges contre l’alcoolisme en de Alliance des femmes belges contre l’abus des boissons alcooliques. Maar de overgrote meerderheid van de bonden was op provinciaal of lokaal niveau georganiseerd en maakte deel uit van één van de overkoepelende federaties. De katholieke verenigingen konden zich vanaf 1903 aansluiten bij de Fédération des sociétés Catholiques de Tempérance. De Fédération des sociétés antialcooliques belges d’abstinence totale (vanaf 1911) was voor de geheelonthouders, terwijl de Federatie der onthoudersbonden van België een onderscheid maakte tussen geheelonthoudings- en matigheidsleden. De meeste bonden waren katholiek, maar enkele waren zo goed als autonoom, zoals de al eerder vermelde Ligue. Daarnaast leken ook de Alliance des femmes belges contre l’ abus des boissons alcooliques en de Société médicale de Tempérance open te staan voor leden van alle politieke en religieuze strekkingen.
58
LOCKKAMPER (N.), Op. Cit., 1994, pp. 62 & 91 In België ontstond de eerste afdeling in het zuiden van het land op 20 september 1885. WILLEMS (N.), Op. Cit., 1971, p. 143 60 Dit werd afgedrukt op het voorblad van MB. 61 WILLEMS (N.), Op. Cit., 1971, p. 144 62 LOCKKAMPER (N.), Op. Cit., 1994, p. 69 59
63
6.3. Campagnes In dit hoofdstuk bespreken we enkele discursieve praktijken van het antialcoholkamp. Hieronder verstaan we de manier van campagnevoeren van de bonden: de organisatie, de instellingen en de kanalen. De campagnes van de bonden hadden in grote lijnen twee doelstellingen: ten eerste om een zo groot mogelijke aanhang te verkrijgen, en ten tweede om als lobbygroep druk uit te oefenen op de overheid om zo via wetgeving de alcoholsituatie te veranderen. De propaganda was de grootste uitgavenpost van de bonden. Voor de Ligue betekende dit zelfs zo’n 60%.63 Veel uiteenlopende middelen werden ingezet: in eerste instantie werd beroep gedaan op de algemene pers om hun boodschap zo wijd mogelijk te verspreiden. Daarnaast hadden de bonden hun eigen tijdschrift of krantje, voornamelijk om hun eigen leden te informeren over de beweging in binnen- en buitenland. Om het grote publiek aan te spreken, waren er allerhande pamfletten, flyers, literatuur, affiches en dergelijke meer. Veel van de schriftelijke middelen werden aangevuld met tekeningen, die vooral angst moesten inboezemen voor alcohol, die als zogenaamde fear appeals moesten werken. De redactie van het materiaal werd nauw in het oog gehouden door de comités, omdat het een middel was om het discours te bepalen.64
6.3.1. Tijdschriften De tijdschriften die de bonden uitbrachten vormden als het ware “the backbone of the entire organization […].”65 Leden en sympathisanten konden zich voor een klein prijsje abonneren op de bladen. Het is niet duidelijk waar en of deze bladen voor het grotere publiek beschikbaar waren. Ze waren hoofdzakelijk bedoeld voor de leden van de vereniging en vormden in die zin een soort handleiding voor de actieve onthouder. Het was een middel om de medestrijders te blijven motiveren en in te lichten over de vorderingen van de beweging. Er verscheen nieuws in over wetgeving en andere officiële beslissingen in eigen land en daarbuiten. Maatregelen en cijfermateriaal uit het buitenland werd vaak aangedragen ter vergelijking. Zo werd regelmatig Zweden aangehaald als een nastreefbaar voorbeeld van een land waar het alcoholgebruik aan banden was gelegd (zie fig. 10) en Rusland werd besproken in het kader van de discussie rondom het staatsmonopolie. Een ander belangrijke rubriek waren de berichten over ledenvergaderingen, opgestarte petities en verstuurde open brieven naar de regering, nationale en internationale conferenties e.d. De lezers werden opgeroepen om deel te nemen aan de vergaderingen en om de petities te tekenen. Dit was echter informatie die voor niet-leden niet interessant was en in dit opzicht waren de bladen niet geschikt
Fig. 10 La Petite Suédoise. Soberheid in Zweden Bron: BS, jg.13, nr. 11, 1913, p. 84
om buitenstaanders aan te spreken, tot “bekeringen” te leiden of om nieuwe leden te werven. Met het oog op een bredere verspreiding werd de lezer toch aangezet de boodschap uit te dragen en 63
IDEM p. 122 DINGLE (A.E.), The Campaign for prohibition in Victorian England. The United Kingdon alliance, 1872-1895. (Croom Helm London, Londen, 1980), p. 212 65 IBIDEM 64
64
aangemoedigd om hun tijdschriften uit te lenen, voornamelijk aan de lagere klasse die waarschijnlijk niet over voldoende geld beschikte om het blad zelf te kopen. Zo werd bijvoorbeeld in elke editie van Messager in grote letters vermeld: ‘Propagez le Messager’. Bovendien werden diensten aangeboden waar de onthouder gebruik van kon maken om in de door alcohol doordrongen wereld beter te kunnen overleven. De bladen publiceerden namelijk specifieke reclame, zoals voor zogenaamde hygiënische restaurants waar geen, of slecht licht alcoholische drank geserveerd werd, voor gezonde babyvoeding en andere voedingssupplementen, voor mineraalwater66 en sanatoria. Terwijl vóór de negentiende eeuw reclame voornamelijk speciale of zeldzame goederen aanprees, verschenen er daarna ook advertenties voor alledaagse artikelen, zoals water. In de eerste jaargangen van de meeste tijdschriften is nog geen reclame aanwezig; deze duikt pas op aan het begin van de twintigste eeuw. Advertenties ondergingen in die tijd een evolutie, die verbonden was met de evolutie van de pers in het algemeen. Op het moment dat de kranten en weekbladen goedkoper werden en grotere oplagen kenden, werden ze interessant als reclamemedia. Op haar beurt zorgde de reclame voor nieuwe inkomsten voor de pers, die deze kon investeren in meer professionele journalistiek en betere berichtgeving.67 Het wordt nergens met zo veel woorden vermeld, maar de advertenties hebben ook de bonden vast geld opgebracht, dat goed van pas kwam om bijvoorbeeld de productie van hun propagandamateriaal te bekostigen. De antialcoholbeweging produceert zo verschillende instellingen die inspelen op de noden van de onthouder en die van alcoholist. Niet alleen hadden kuuroorden en producenten van mineraalwater voordeel bij de beweging; ook anderen zagen hun kans om er geld aan te verdienen. Mensen met voornamelijk lucratieve bedoelingen probeerden munt te slaan uit de uitzichtloze situatie; dit is vergelijkbaar met de huidige teleshopping programma’s die elke week een ander wondermiddel voor het vermageren aanprijzen. Zo staat er verschillende malen in Le Messager een aanval op een product van het zogenaamde Instituut Coza. Dit bedrijfje zou een poeder tegen alcoholisme verkopen en daarrond een grootschalige reclamecampagne voeren. Uit onderzoek was echter gebleken dat Coza slechts uit bicarbonaat bestond, maar dat het aan een veel hogere prijs verkocht werd. De Croix-Bleue reageert geshockeerd op deze schandalige poging om mensen geld af te troggelen met trucjes en misleidende reclame: “Comme il s’agit ici d’une affaire purement commerciale, la philanthropie et l’humanité invoquées ne sont qu’un moyen d’attirer les gogos à plumer, il est clair que si cette combinaison ne faisait pas ses frais, les exploitants de ‘Coza’ abandonneraient vite cette branche pour louer une affaire plus lucrative.”68 De diverse bladen verschilden van elkaar in de mate van populariteit, in de zin van toegankelijk taalgebruik en luchtigheid van de berichtgeving. Zo was het driemaandelijks blad Onthouding van de Brugse Onthoudersbond eigenlijk een zogenaamd studieblad waar opiniestukken en onderzoeken verschenen, bijvoorbeeld over de houding van de politieke partijen t.o.v. de alcoholkwestie en over de rol van de vrouw.69 Le Bien Social van de Ligue, opgericht in het kader van een democratisering, was daarentegen veel luchtiger geschreven en bevatte meer faitsdivers; zowel berichten over de vreselijke gevolgen van alcohol, zoals moord en ziekte, als hoopvolle getuigenissen. Dit zijn wellicht de twee uitersten. Uiteraard had elke bond een eigen klemtoon, zoals de Bulletin van de artsenbond die meer medisch nieuws publiceerde en de 66
Vanaf 1904 adverteert bijvoorbeeld Vichy in BM. VAN HOUTTE (J.A.), Economische en sociale geschiedenis van de lage landen. (Standaard Boekhandel, Antwerpen, 1964), p. 283 68 Le Messager Belge, jg. 13, nr. 11, november 1908, p. 170 69 De Brugse Onthoudersbond gaf nog een ander tijdschrift uit, namelijk het Onthoudersblad van WestVlaanderen, dat meer een propagandablad bleek te zijn. Dit hebben we helaas niet zelf kunnen natrekken. CHRISPEELS (Y.), Op. Cit., 1982, pp. 79-80 67
65
Morgenster (van de Nationale Vereniging van de Matigheidsgenootschappen voor de Jeugd), die zich meer boog over preventieve middelen door de jeugd een correct antialcoholonderwijs te geven.
6.3.2. Statistieken Om hun standpunt te ondersteunen en kracht bij te zetten, maakten de bonden gretig gebruik van statistieken, die tevens gedeeltelijk de oorzaak waren van de ongerustheid over de omvang van het alcoholprobleem: “Official statistics were widely used in the anti-alcohol discourse and […] these statistics registered a level in the 1880s that lay some 25 per cent higher than in the 1860s […]. Together with the economic crisis, this caused the greatest distress as well as new enthusiasm in the anti-alcohol camp.”70 De basisgegevens waar de beweging haar acties op baseert, zijn uiteraard de cijfers omtrent het alcoholverbruik. Ter illustratie geven we figuur 11. Het derde land van boven is België en wat bij een nadere lezing in het oog springt, is de verhoudingsgewijs hoge consumptie van bier. België was (en is) het land van de bierdrinkers bij uitstek. In die tijd was het bier echter meestal lichter dan nu en werd het gedronken ter vervanging van water, dat vaak niet drinkbaar was. De gegevens slaan op de situatie van 1900, voor een bevolking van 6,7 miljoen inwoners en geven de jaarlijkse consumptie weer per inwoner:
9,6 liter gedistilleerde drank
4,1 liter wijn
219 liter bier
23,8 liter totale consumptie van alcohol aan 50º
Als we dit vergelijken met de gegevens uit de Annuaire Sanitaire voor de periode van 1891-1900 komen deze goed 71
overeen: 198 liter bier en 9,64 liter alcohol aan 50º.
Het cijfermateriaal wordt echter niet zonder meer
Fig. 11 : Jaarlijkse alcoholconsumptie per inwoner in diverse landen. Onderverdeeld in gedistilleerde drank, wijn, bier en alcohol aan 50º Bron: BS, jg. 13, nr. 5, mei 1903, p. 37
overgenomen; de bonden zetten ze naar hun hand. In Onthouding wordt in 1912 bijvoorbeeld vermeld dat alcohol aan 50º niet drinkbaar is en dat een jaarlijkse consumptie van 5,45 liter alcohol aan 50º per hoofd, zou neerkomen op 11,6 liter alcohol aan 28º. Bovendien zou de hoofdelijke berekening niet representatief zijn, want eigenlijk zouden kinderen, en in sommige gevallen vrouwen, niet meegerekend moeten worden: “ ’t ware veel praktischer uit te rekenen hoeveel ieder Belg drinkt, die meer dan 25 jaar oud is. En dan komen we tot het besluit dat ieder Belg, boven de [25] jaar, per jaar 21 liter jenever drinkt aan 28 graden.”72 Er werd vaak vergeleken met de consumptie in het buitenland en het was voornamelijk de hoge positie die België innam die verontrustend was. Opvallend is het feit dat er in die periode in veel omringende landen eveneens een antialcoholbeweging actief was, ook waar het gebruik
70
SCHOLLIERS (P.), Op. Cit., 2000, pp. 230-1 CHRISPEELS (Y.), Op. Cit., 1982, Annexe D, naar Annuaire sanitaire, p. 222 72 OH, jg. 6, juni 1912, p. 99. Originele nadruk. In de oorspronkelijke tekst staat dat iedere Belg ouder dan 15 jaar 21 l. jenever per jaar consumeert, maar gelet op de voorgaande zin, nemen we aan dat dit 25 moet zijn. 71
66
volgens deze diagram veel lager ligt dan in ons land, zoals Nederland (12,06 liter totale consumptie van alcohol aan 50º). Naast consumptiegegevens, werden er criminaliteitscijfers gebruikt, percentages van gestoorden en idioten ten gevolge van alcoholgebruik en statistieken over de genezingskansen van dronkaards met tuberculose.73 Er werden ook bedragen gepubliceerd, die verspild werden doordat ze in de zak van de alcoholindustrie verdwenen. In 1898 zou er elke dag 1,37 miljoen fr. aan alcoholische dranken worden uitgegeven, waarvan 410.958 fr. alleen al aan jenever. Jaarlijks komen de bedragen op het volgende uit: “Dépense pour les boissons alcooliques en général: environ 500.000.000 de francs. C’est-à-dire environ un demi-milliard perdu, chaque année, pour l’amélioration morale et matérielle de la population, pour épargne, pour les commerces et les industries étrangers à la vente des boissons; un demi-milliard pour peupler des prisons – 74 alcoolisés sur 100 condamnés – pour peupler nos dépôts de mendicité – 79 ivrognes sur 100 internés – pour donner 80 suicides et 45 cas de folie suite de l’alcool, sur 100.”74 Al dat geld ging verloren en de uitgave resulteerde enkel in misdaad en ziekte. De cijfers in de tijdschriften vermeld worden niet altijd vergezeld van een bronvermelding, wat de vraag doet rijzen in hoeverre de gebruikte statistieken de officiële gegevens weergeven. Daarenboven worden de diagrammen en grafieken niet consequent ingevuld. Het diagram uit figuur 11 vergelijkt de consumptie van diverse landen, terwijl de gegevens uit verschillende jaren komen, tussen 1895 en 1900. Ook de zogenaamde totale consumptie van alcohol aan 50º moet met een korreltje zout genomen worden, omdat er ook binnen eenzelfde land gegevens worden gebruikt uit verschillende jaren. De Nederlandse 12,06 liter bijvoorbeeld wordt berekend aan de hand van cijfers uit 1895 en 1899. Men moet deze statistieken dus behoedzaam lezen en gebruiken.
6.3.3. Medische argumenten Ook werd er wetenschappelijke en medische bewijsvoering aangehaald (zie fig. 12), vaak ook in de vorm van statistieken. Het soort propaganda kon verschillen van bond tot bond. De medische bond richtte zich logischerwijs meer op wetenschappelijke correctheid en daarom minder op de directe propaganda. De Ligue daarentegen hield er een uitgesproken morele campagne op na. Uit onderzoek was bijvoorbeeld gebleken dat een alcoholist veel minder kans had om te genezen van tuberculose en dat alcohol verwoestende effecten had op de organen zoals lever en nieren. Deze aftakeling van organen kon mooi geïllustreerd worden aan de hand van afbeeldingen en als direct en afschrikwekkend propagandamiddel gebruikt worden.75 Experimenten op dieren
Fig. 12 : Effecten van sterke dranken op de binnenkant van de maag. Bron: BS, jg. 3, nr. 8, augustus 1893, p. 60
toonden aan dat alcohol ook nefaste gevolgen had op het nageslacht. Door het volgen van een familie van alcoholisten, werd genoteerd dat de kinderen ofwel ziek, zwak en achterlijk waren ofwel misvormd waren en/of vroeg stierven. Ook de mentale
73
Bijvoorbeeld in MB, jg. 13, nr. 8, augustus 1908, pp. 164-5 Almanach de la Tempérance pour 1898, p. 8 75 In een editie van BM wordt de aankoop van een gipsen sculptuur van de lever vermeld, die als pedagogisch materiaal gebruikt mocht worden door de leden van de bond. 74
67
effecten werden aangetoond aan de hand van wetenschappelijk onderzoek. O.m. daardoor werd het alcoholisme een ziektebeeld, erfelijk en eventueel te genezen. Een enkele keer werd er verwezen naar de problematische combinatie van de prostitutie en alcohol. De bordelen waren niet alleen onzedelijk door hun primaire functie; bovendien zetten de prostituees hun klanten aan tot het drinken van alcohol. In medische kringen werd voorzichtig voor de sluiting van bordelen gepleit vanuit hygiënisch oogpunt, om de verspreiding van ziektes tegen te gaan. Maar ook om het alcoholgebruik te doen verminderen: “Nous savons tous que les femmes en maison sont non seulement des réceptacles pour la vérole et la haudepisse, amis surtout des boites à alcool. Une pensionnaire qui ne boit pas et qui ne fait pas boire son client n’est pas gardée par la directrice, parce qu’elle ne rapporte rien.”76 Dit was echter geen centraal aandachtspunt.
6.3.4. Conferenties, petities en diversen Tijdens allerlei vergaderingen, publieke meetings en conferenties werden de gevaren, oplossingen en te ondernemen acties besproken. Met behulp van petities probeerden de bonden de regering te bereiken. In 1913 bijvoorbeeld deed een petitie de ronde als verzet tegen de afschaffing van het vergunningsrecht van de herbergen in 1912.77 Om de beweging nog zichtbaarder te maken, waren regelmatig optochten. Waarschijnlijk één de van de grootste was deze van 26 juni 1910 toen er in een grote nationale manifestatie zo’n 4000 alcoholbestrijders aan deelnamen. Deze optocht werd gevolgd door een congres, waar zelfs de toenmalige koning aanwezig was.78 Daarnaast zijn er nog de zogenaamde recreatieve oplossingen te noemen. In een poging om de alcoholist weg te houden van de bron, met andere woorden van het café, werden er koffiehuizen en restaurants geopend waar geen druppel alcohol geserveerd werd.79 Met het idee de mens een beetje op te voeden, waren er volksbibliotheken en exposities opgezet. Verschillende bonden hadden een standje op de internationale tentoonstellingen van Brussel in 1897 en 1910 en tijdens de universele expositie in Parijs van 1889 kreeg de Ligue zelfs een gouden medaille voor haar tentoongestelde affiches.80
6.3.5. Nieuw medium: uitstalraam In het decembernummer van 1911 van de Messager belge de Tempérance wordt melding gemaakt van een nieuwe vorm van propaganda; de zogenaamde vitrinetentoonstellingen. Naar Duits voorbeeld, worden er leegstaande winkeluitstalramen gezocht in drukbezochte wijken, waarvan de eigenaars opgespoord worden. aan hen wordt gevraagd of de organisatie in afwachting van de nieuwe bestemming van het pand, haar affiches en ander materiaal
Fig. 13 Foto van een stand op een expositie. Bron : MB, jg. 19, nr. 1, 1914, p.5
76 LUTAUD, ‘L’alcoolisme et les femmes des maisons de tolerance’ In: BM, jg. 11, nr. 53, november 1908, pp. 867-8 77 MB, jg. 18, nr. 7, juli 1913, p. 114 78 MB, jg. 15, nr. 7, juli 1910 79 Één van de belangrijkste was Le Restaurant Hygiénique op de Zavel in Brussel. 80 MERZBACH (H.), Op. Cit., 1899, p. 37
68
(boekjes, folders,…) in het raam mogen uitstallen: “On y installe quelques tableaux antialcooliques, de la littérature de propagande, on y affiche des maximes antialcooliques et pendant huit, dix jours, on y expose le tout à l’admiration des passants. Quand la curiosité du public est assouvie, on transfère ailleurs le matériel et, presque sans frais, on a forcé l’attention de nombreuses personnes sur la question de l’alcool.”81 Bovenstaande foto (fig. 13) is genomen van een stand op een antialcoholtentoonstelling in Brussel in 1914. We kunnen ons voorstellen dat het display in het uitstalraam er gelijkaardig moet uitgezien hebben.
6.3.6. Affiches Affiches waren één van de belangrijkste media voor de bonden. In veel tijdschriften worden verkleinde reproducties gepubliceerd van affiches en/of te koop aangeboden. Men kan in het soort affiches een tweedeling maken: aan de ene kant de visuele poster met expliciete prent. Deze affiches met prenten waren meestal een grote afdruk van de gravures die in de tijdschriften gepubliceerd werden. En aan de andere kant waren er de tekstaffiches zonder illustratie die echt gelezen moeten worden om de boodschap mee te krijgen (fig. 14). Er werd door elkaar gebruik gemaakt van verschillende soorten en grootte lettertypes en vaak werd de lezer direct aangesproken.82 Zoiets kunnen we ons nu bijna niet meer voorstellen in deze tijd van beeldcultuur. We kunnen ons de vraag stellen in hoeverre deze schriftelijke inspanningen loonden. In de 19de eeuw was het analfabetisme nog hoog, zeker onder de arbeiders.83 Tot het midden van de 19de eeuw kon ongeveer de helft van de mannen en zelfs meer dan de helft van de vrouwen lezen noch schrijven. Voor de lagere klasse “was het kunnen lezen en schrijven noodzakelijk voor het verwerven van informatie en documentatie over het maatschappelijk verkeer.”84 Het komt eigenlijk nergens in de literatuur ter sprake, maar we kunnen onmogelijk negeren dat de prenten in het propagandamateriaal een extra dimensie geven aan de boodschap van de bonden en met name een meerwaarde
Fig. 14 Le Pain est cher. Voorbeeld van een tekstaffiche Bron: MB, 1912
betekenen voor het bereik van de min of meer ongeletterde groepen in de samenleving. In Merzbach (1899) wordt wel expliciet het belang vermeld van visuele propaganda: “Enfin, la Ligue, qui n’a cessé de propager ses idées et ses principes, par la parole et par les écrits, circulaires, brochures, journaux et tracts, qu’elle a répandus à plus d’un demi-million d’exemplaires
81
MB, jg. 16, nr. 12, december 1911 Bijvoorbeeld ‘Citoyens!’ of ‘Ouvriers! Caramarades!’ 83 GOFFINET (Sylvie-Anne) & VAN DAMME (Dirk), Functioneel analfabetisme in België. (Koning Boudewijnstichting, Brussel, 1990), pp. 6 & 7 84 MATTHIJS (Koen), De mateloze negentiende eeuw. Bevolking, huwelijk, gezin en sociale verandering. (Universitaire Pers Leuven, Leuven, 2001), p. 81 82
69
dans le pays, vient d’innover à l’exposition la propagande par l’image..”85 In de internationale expositie van Brussel in 1897 die door Merzbach besproken wordt en in de opsomming van al het aanwezige materiaal, worden onder andere veertig affiches beschreven: “Une série de 40 affiches, résumant, sous forme d’aphorismes, la quintessence des raisons qui militent en faveur de l’abstinence”86 Ook anderen zien de kracht van beelden in: “Mieux que les plus belles phrases. Elle montre le bonheur et la joie que l’ouvrier sobre, rentrant de son travail, trouve près de sa femme et de ses enfants.”87 De illustraties kunnen we ook plaatsen tegenover de advertenties voor drank. Het is namelijk ook in deze periode dat de drankproducenten hun producten via affiches en advertenties aan de man probeerden te brengen. In deze prenten worden jenever en absint aangeprijsd als drankjes die de mens juist goed doen, die kracht en warmte geven. In de tijdschriften wordt regelmatig geadverteerd voor propagandamateriaal, zoals affiches, flyers en kalenders. Wat daarbij opvalt, is dat meerdere malen de uiterste besteldatum verzet wordt, omdat er niet voldoende aanvragen zijn binnengekomen88 of dat er een extra oproep wordt gedaan voor het gebruik van overtollige edities. Zo werd bijvoorbeeld in de augustuseditie van de Messager vermeld dat, bij gebrek aan interesse, er nog zoveel exemplaren van de kalender van 1912 over bleven, dat die vanaf dan (midden in het jaar) met korting verkocht werden.89 In oktober schrijft de redactie letterlijk dat ze hopen dat de kalender van 1913 beter ontvangen zal worden dan die van het voorgaande jaar. Daarbij wordt er op het schuldgevoel ingepraat door nogmaals te benadrukken hoe belangrijk dit soort reclame is voor een goede bond: “La propagande par les imprimés fait partie de l’activité nécessaire d’une bonne section de tempérance.”90 Hieruit kan men concluderen dat de verenigingen maar weinig materiaal bestelden, of dat de moederbond altijd te veel liet drukken. We gaan er echter van uit dat de organisatie wel zo verstandig was om de oplagen aan de vraag aan te passen. Een reden voor het lage aantal bestellingen kan zijn dat de prijzen toch te hoog lagen91 voor de kleine verenigingen met weinig inkomen. Het doet ook vermoeden dat ze niet wisten wat het materiaal te doen, waar ze de affiches nog konden aanplakken of waar de flyers uit te delen. Een andere mogelijke reden is de aard van de affiche. De gravures van de Ligue waren i.t.t. de lange tekstposters van de Croix-bleue en andere bonden wel zeer in trek. Zo heeft de gravure ‘Père est là!’ van de Ligue in 1894 zodanig veel succes, dat ze na twee drukken van 2000 exemplaren elk na twee maanden al uitverkocht was en dat er een derde druk nodig was om aan de vraag te kunnen voldoen. Tegen 1910 zou de Ligue zelfs al meer dan 100.000 exemplaren verkocht hebben van deze gravures, waarvan er op dat moment al 25 verschillende beschikbaar waren.92
6.3.7. Verspreiding Waar werden deze middelen ingezet? Hoe en waar werden de affiches en flyers verspreid? De informatie uit de tijdschriften en gerelateerde publicaties, geeft ons een, weliswaar beperkt, idee.
85 86 87
MERZBACH (H.), IDEM, p. 43
Op. Cit., 1899, p. 36-7 Originele nadruk.
Le Bien Social, jg. 4, nr. 7, juli 1894, p. 1 Dit was het geval voor de affiche Devant la guillotine, MB, jg. 17, nr. 2, februari 1912, p. 26 89 MB, jg. 17, nr. 8, augustus 1912, p. 128 90 MB, jg. 17, nr. 10, oktober 1912, p. 159, originele nadruk. 91 Bijvoorbeeld 15 cent zonder en 25 cent met zegel met een bestelling van minstens 12 exemplaren, voor de ‘Affiche de protestation’, MB, maart 1913, pp. 50-1 92 Almanach de Tempérance pour 1910, p. 94 88
70
Op welke locaties (scholen, werkplaatsen, straten,…) de affiches exact kwamen te hangen bijvoorbeeld zijn we niet te weten gekomen. Een uitzondering hiervan zouden de vitrines kunnen zijn, maar helaas weten we ook daarvan niet welke uitstalramen er daadwerkelijk in gebruik zijn genomen. Wel werd bij de publicatie van voorbeeldaffiches in de tijdschriften soms vermeld hoeveel exemplaren gedrukt en/of verkocht waren en soms ook waar, in welke stad en voor welke gelegenheid, ze geplakt werden. In 1911 bijvoorbeeld waren er 175 exemplaren van een speciale nieuwjaarsaffiche - met onder andere de tekst “Ne vous souhaitez pas les uns les autres une bonne santé en prenant du poison.”93 - door negen secties van de Croix-bleue besteld en aangeplakt “dans différentes localités belges à l’occasion du Nouvel An de 1911.”94 In 1899 verspreidde de Bien-Être Social in Luik en omstreken een affiche aan de soldaten gericht.95 Le Bien Social schrijft dat de affiches ideaal zijn om op te hangen onder andere in scholen, in lokalen van arbeidersverenigingen en thuis: “Elle trouvera sa place dans les salles des cercles ouvriers et dans tous les ménages. ” 96 en “Elles constituent un excellent moyen de propagande dans les cercles ouvriers, les patronages, les écoles, etc.”97 Ook Merzbach pleitte voor het gebruik van het visuele materiaal in de scholen. Nog steeds over de affiches tentoongesteld op de expositie van Brussel 1897 schrijft hij: “Répandues avec l’appui du Gouvernement dans toutes les écoles, ces affiches peuvent rendre à notre cause des services signalés. Placées dans les classes, les préaux, les escaliers, les corridors, elles parleront à chaque instant à l’esprit de l’enfant. Le maître s’en servira à l’occasion de ses leçons de science, d’hygiène ou de morale; il pourra prendre texte des pensées qu’elles expriment et en faire le sujet de ses leçons d’écriture. Dans leur forme concise, elles se graveront, ineffaçables, dans l’esprit de l’enfant, et de cette manière, par le travail de l’école, l’homme de demain sera prémuni contre les misères de l’alcoolisme.”
98
Sommige affiches en flyers worden speciaal voor een bepaalde gelegenheid gemaakt. Zo zijn er de al eerder genoemde nieuwjaarsposters, waar verwezen wordt naar een alcoholvrije nieuwjaarstoast, of de affiche met betrekking tot de zogenaamde Verloren Maandag. In de Messager wordt er in een artikeltje dit fenomeen aangekaard. Ze stellen dat deze gewoonte enigszins in verval is en schrijven dit onder meer toe aan privé initiatief, voornamelijk dat van de Ligue die “pendant trois ans a fait placarder dans l’agglomération [van Brussel] des affiches suggestives qui ont fait sensation. […] Cette année, la Ligue a interrompu sa propagande; mais le parti ouvrier l’a reprise et des affiches à peu près les mêmes ont été placardées sur tous les murs de Bruxelles et des faubourgs. Nous devons rendre hommage au parti ouvrier pour son excellente propagande.”99 De Croix-bleue heeft als actie tegen de Verloren Maandag verschillende keren op die dag zelf honderden foldertjes en ander propagandamateriaal in diverse wijken in Brussel uitgedeeld.100
93
MB. jg, 16, nr. 2, februari 1911, p. 26 IBIDEM 95 BS, jg. 9, nr. 2, februari 1899, p. 16 96 BS, jg. 4, nr. 7, juli 1894, p. 1 97 BS, jg. 4, nr. 8, augustus 1894, p. 1 98 MERZBACH (H.), Op. Cit., 1899, p. 43 99 M.C., MB, jg. 12, nr. 1, p. 13 100 IBIDEM 94
71
6.4. Publiek Welk publiek hadden de bonden voor ogen? Voor wie was hun boodschap bedoeld, wie spraken ze aan? In principe trachtten de antialcoholverenigingen hun gedachtegoed zo wijd mogelijk te verspreiden, om zo de publieke opinie te beïnvloeden en iedereen ervan te overtuigen dat matigheid of, nog beter, geheelonthouding een nastreefbare en haalbare betrachting was. Maar in de uitvoering van hun campagne maakten ze duidelijk onderscheid tussen verschillende doelgroepen. Deze worden hieronder besproken.
6.4.1. Arbeiders Bovenal stond ‘de’ arbeider in het vizier van de bonden. Hij moest behoed worden voor en genezen van het alcoholisme en hij was degene die het zwakste was om er aan te weerstaan. Hij verspilde zijn geld en zijn leven (en dat van zijn gezin) door op café te gaan. In een publicatie van J. Melchior uit 1896 wordt benadrukt dat het antialcoholisme zich richt tot de arbeiders en dat de campagne daarnaar aangepast moet worden: “Wij schrijven en spreken voornamelijk tot en voor het volk, dus moet onze taal eenvoudig en toch niet plat of triviaal, duidelijk en toch in alles wetenschappelijk juist, aantrekkelijk, meêslepend en echter onopgesmukt wezen. Nochtans moeten wij vreemde woorden en uitdrukkingen bezigen, over wetenschappelijke uitvindingen spreken, droge cijfers en statistieken aanhalen, het menschelijk lichaam ontleden, de verwoestingen der jeneverplaag in al hunne naaktheid en ijselijkheid blootleggen. Maar, wat gelden moeite, letterkundige arbeid, lastige opsommingen of berekeningen en natuurlijke walging, als het geluk van den evenmensch en vooral dat der volksklasse, als het heil van het dierbaar Vaderland op het spel staat?”101 Hoewel hij het belang aanstipt van gerichte en toegankelijke informatie, is het volgens hem toch nodig om enigszins moeilijke bewoordingen te gebruiken. De vraag is natuurlijk of daarmee de opzet niet faalt. In feite wordt de arbeider redelijk weinig direct aangesproken en opgeroepen om zelf tot actie over te gaan en om zijn leven te beteren. Wel werden talloze voorbeelden gegeven van de rampzalige gevolgen (armoede en dood) van alcoholisme en van hoopgevende genezingen en werd er over het drankprobleem van de arbeider gesproken. Hij is a.h.w. getransformeerd tot de personificatie van het alcoholprobleem. We gaan hier in het volgende deel dieper op in; de boodschap bestond namelijk bijna alleen maar uit verwijzingen naar de problemen in het arbeidersmilieu.
6.4.2. Vrouwen In een tweede fase van de beweging kwam er meer aandacht voor de rol van de vrouw in de strijd tegen alcohol. Zo werd ze bijvoorbeeld direct aangesproken in een affiche van de Ligue waarop een vrouw was afgebeeld die de fles jenever van haar man kapotslaat: “Au fond de cette affiche, qui doit stimuler la collaboration de la femme dans l’œuvre de la Ligue, on lit les mots: ‘La femme contre l’alcool’.”102 Haar taak bestond er echter niet zozeer in actief in het verenigingsleven te stappen om propagandist te worden, maar werd eerder beperkt tot de huiselijke kring: “celle-ci
101
MELCHIOR (J.), De jeneverplaag of het alcoholisme in België. (Publicatie kantonale inspecteur Lager Onderwijs, 1896), p. 5 102 Almanach de la Tempérance pour 1898, p. 79
72
restera mieux dans le rôle que la nature lui a assigné; elle conservera alors toutes sa puissance de séduction qui s’étendra bien au delà du foyer domestique, car partout où elle se trouvera elle créera autour d’elle une atmosphère bienfaisante et une ambiance meilleure.”
103
De vrouw werd op bijna alle stadia in haar leven inzetbaar geacht voor de strijd: als huwbare jonge vrouw, als echtgenote en als moeder. Van de meisjes werd er nog geen actieve bijdrage verwacht, maar ze werden wel verondersteld zich aan te sluiten bij een jongeren- of schoolbond, onder het motto: jong geleerd, is oud gedaan. De rol van de ongehuwde vrouw of weduwe werd nergens specifiek geformuleerd. De weduwe werd slechts als slachtoffer voorgesteld van de alcohol, die haar haar man had afgenomen.104 Waarom kreeg de vrouw zo’n bijzondere rol toegeschreven? In de eerste plaats had zij zelf het meeste te lijden onder de drankzucht van de mannen in haar omgeving. Een drinkende vader zou een slechte invloed hebben op het jonge meisje en voor een miserabele jeugd zorgen. In het huwelijksleven konden er slagen vallen van een gewelddadig dronken echtgenoot, die door zijn alcoholische uitspattingen ook materiële tekorten veroorzaakte. De vrouwenbonden in het bijzonder riepen de vrouwen op om uit hun passiviteit te stappen en iets aan hun sombere situatie te doen.105 Ze werden ook uitzonderlijk aangespoord om eigen verenigingen op te starten of een actief lid te worden. Het was echter geen gemakkelijke zaak de vrouw uit haar vertrouwde cocon van huis en gezin te krijgen.106 Bovendien zou de vrouw bijzonder geschikt zijn voor deze taak, door haar specifieke vrouwelijke eigenschappen, zoals charme, intuïtie en zorgzaamheid. Een eerste raad aan de jonge vrouw op huwbare leeftijd was simpelweg de miserie te voorkomen door een nauwkeurige keuze van de huwelijkspartner. Ze moest eerst en vooral nagaan of hij zich bezondigde aan drank: een jonge man die nu al dronk, had immers grote kans later een dronkaard te worden. Als het huwelijk eenmaal voltrokken was, was het aan de echtgenote om van het huis een aangename plek te maken, waar de man graag toekwam en vooral, bleef. Goed koken, het huis schoon houden, op een spaarzame, maar niet gierige manier inkopen doen en het huis inrichten,… Daarnaast moest ze vooral vriendelijk, zorgzaam en geduldig zijn en niet klagen over eventueel tekort aan geld.107 Marie Parent, een geëngageerde alcoholbestrijdster die onder meer de Alliance des femmes belges contre l’abus des boissons alcoolique had opgericht, bracht al in 1892 een miniboekje uit dat als handleiding moest dienen voor de vrouwen uit de arbeidersklasse. Er werd expliciet vermeld dat ze daarbij in de huid gekropen was van de arbeidersvrouw, om beter te begrijpen welke situaties ze kon tegenkomen. Ook was het heel specifiek naar deze vrouwen gericht: “Ce petit manuel, qui s’adresse aux femmes (aux épouses et aux mères) de la classe ouvrière, a pour but de les aider par des conseils, des préceptes exemples, a préserver leur famille du fléau de l’ivrognerie.”
108
De rol van goede huisvrouw hangt nauw samen met het opkomend burgerlijke ideaal van het gezin en de kinderen. In het kader van het burgerlijk beschavingsoffensief werd getracht deze familiewaarden over te dragen op de lagere klassen.109 Vrouwen werden eigenlijk niet verwacht om buitenshuis te werken. Omdat het voor vrouwelijke arbeiders praktisch onmogelijk was om na een werkdag van zo’n dertien uur ook nog goed voor het huishouden en het gezin te zorgen, sprak dit
103 WILLEMAERS, L’Alcoolisme. Discours prononcé par M. Willemaers à l’Audience Solennelle de rentrée du 1er Octobre 1902. (Imprimerie Veuve Ferdinand Larcier, Brussel, 1902), p. 79 104 Zie bijvoorbeeld de prent ‘La Veuve’, in : BS, jg 23, nr. 3, maart 1913, p. 20 105 CHRISPEELS (Y.), Op. Cit., 1982, p. 157 106 IDEM, p. 159 107 IDEM, p. 160-5 108 PARENT (Marie), Le role de la femme dans la lutte contre l’alcoolisme. (Imp. Parent&Cie, Brussel, 1892), p. 5 109 DE LEEUW (Kitty), Kleding in Nederland 1813-1920. Van een traditioneel bepaald kleedpatroon naar een begin van modern kleedgedrag. (Verloren, Hilversum, 1992), p. 308
73
de vrouwen wel aan. Door het fabriekswerk, “werden zij in de steeds preutser wordende samenleving ook op moreel vlak argwanend bekeken. Hun dagelijkse omgang met mannen, hun werkkledij en taalgebruik staken schril af tegen de preutsheid van ‘echte’ dames.”
110
Voor veel
arbeidersgezinnen was het extra werk van de vrouw echter noodzakelijk. Niet alleen werd de vrouw aangespoord om tegen het kwaad te strijden, ze werd eveneens aangesproken op haar eigen gedrag; in sommige gevallen was het immers de slechte huisvrouw die haar huishouden niet in orde hield, die de schuld kreeg van het alcoholisme van haar man: zij verjoeg hem naar de herberg. Daarnaast werd ook de drinkende vrouw zelf geviseerd. Er zijn niet veel verwijzingen te vinden naar het alcoholisme van de vrouw. De enkele opmerkingen die er waren, spraken over een nog grotere schande. Een vrouw die alcohol dronk was eigenlijk nog erger dan een mannelijke alcoholist, juist omdat zij geacht werd sterker en moreler te zijn.
6.4.3. Artsen Er werd ook op de arts, als persoon met autoriteit, gemikt. Hij moest de onwetendheid van de mensen de wereld uit helpen en zijn patiënten tot onthouding overtuigen. Bovendien werd de arts die zelf ook af en toe dronk bijzonder hard aangepakt en beschuldigd van hypocrisie en domheid. Hij moest zich ervan bewust zijn dat hij zelf het goede voorbeeld moest geven. In verschillende fictieve dialogen en prenten (zoals fig. 15) in tijdschriften kwamen artsen aan bod die terecht werden gewezen door patiënt of bediende. Vooral een dokter, die gestudeerd had en maar al te goed de verwoestende effecten van alcohol kende, moest weten dat drinken slecht was: “Les médecins qui prescrivent encore du vin et champagnes, bières et liqueurs, ignorent les travaux publiés depuis quinze ans sur l’alcool. […] Sachons avouer nos erreurs!”
111
Met dit ideaal voor ogen, verstuurde de Société médicale de Tempérance aan het begin van 1910 een postkaart naar alle dokters in het land met de volgende tekst: “Je déclare être d’accord avec la Société médicale de Tempérance sur les conclusions suivantes : 1. C’est une erreur de croire que l’usage des boissons alcooliques donne des forces, nourrit, ou réchauffe ; 2. Il est parfaitement possible de vivre en excellente santé et de se livrer au travail sans boire ni alcool ni
Fig. 15 Ce qu’un Docteur apprit d’un Cocher Voorbeeld van een arts die niet het goede voorbeeld geeft. Le Docteur. – Voici, mon cher ami, une bonne goutte d’eau-de-vie. Cela vous fera du bien, surtout par ce temps de chien qu’il fait. Le Cocher. – Merci, Monsieur le Docteur, je ne bois jamais de gouttes, et je ne boirai pas celle-ci. Cela ne peut faire que du mal. Sachez de plus que je suis un ancien buveur et que cette seule goutte pourrait réveiller mon appétit pour cette infernale boisson. Ah, si vous saviez le mal qui pourrait résulter de l’acceptation de votre offre ! Bron : BS, jg. 8, nr. 3, 1898, p. 20
aucune boisson alcoolique ; 3. L’usage des boissons alcooliques prépare et aggrave les maladies ; 4. L’eau bien pure est la boisson la plus hygiénique.”112
110 DE WILDE (Bart), Witte boorden, blauwe kielen. Patroons en arbeiders in de Belgische textielnijverheid in de 19e en 20e eeuw. (Ludion-Amsab, Gent, 1997), p. 171 111 BOULENGER, MB, jg. 16, nr. 1, januari 1911, pp. 6-7 112 MB, jg. 15, nr. 3, maart 1910, p. 36
74
In juli waren er bijna 1000 antwoorden teruggekomen: 960 waren volmondig akkoord gegaan, 27 met enkele nuanceringen en 5 met grote relativeringen. Twee hadden de postkaart teruggestuurd, maar waren het absoluut niet eens met de statements van de bond. Velen hadden echter nog geen antwoord gegeven.113 De doktersbond was ervan overtuigd dat de publieke opinie ook zou volgen als de medische wereld zich massaal achter het antialcoholstandpunt zou scharen. Artsen hebben immers een zekere autoriteit en de secretaris van de artsenbond gaat zelfs zo ver te stellen dat zonder de steun van de medische wereld, de beweging gedoemd is te mislukken: “Nous irons même jusqu’à dire que sans l’aide du médecin il n’y a rien de sérieux à faire dans la lutte contre l’alcoolisme.”114
6.4.4. Onderwijzers Evenals de geestelijken, zijn onderwijzers beroepshalve begaan met het morele welzijn van de mensen. De leerkracht heeft een maatschappelijke rol te vervullen als opvoeder van de toekomst van de maatschappij, zijnde de jeugd. Hij moet deze ontwikkeling zo goed mogelijk begeleiden en de drempels die in de weg staan van de opvoeding uit de weg ruimen. “En wat werkt er nadeeliger voor de stoffelijke verbetering van ons volk dan het alcoholisme, wat belemmert er meer de verstandelijke ontwikkeling dan het alcoolmisbruik, wat brengt er meer zedelijke gevaren dan die gevloekte drank, wat ondermijnt en beneemt onze menschen het meest het karakter om zijn plichten als katholiek te vervullen dan drankmisbruik.”115 Van bij het begin wordt de onderwijzer vooral opgeroepen om zich zelf te onthouden van de drank, want hoe kan hij anders gezag uitoefenen en gerespecteerd worden door zijn leerlingen, als hij zelfs geen macht over zichzelf heeft? Ten tweede moet hij de gevaren van het alcoholisme in de lessen behandelen. Idealiter doet hij dit zelfs niet omdat het op het leerprogramma staat en dus verplicht is, maar uit overtuiging, “hij moet dit doen als een wakkere propagandist.”116 Een goede antialcoholles bestond uit het bespreken van de goede voorbeelden, naast de gevaren. Het was namelijk van belang dat de kinderen zouden inzien dat er nog hoop is en dat ook zij kunnen ontsnappen aan het alcoholisme. Ten slotte was het aanzetten van de kinderen tot het zich aansluiten bij schoolbonden tegen alcoholisme wellicht de belangrijkste taak van de leraar.
6.4.5. Overheid en werkgevers In de campagnes werden eveneens de overheid en de werkgevers aangesproken. De overheid werd op een indirecte manier geviseerd aan de hand van opiniestukken in de bladen waar bijvoorbeeld het ongenoegen geuit werd met een bepaalde maatregel (zoals het afschaffen van de openingsbelasting voor nieuwe herbergen) en op een directe manier door het sturen van open brieven met dezelfde kritieken en van petities. De werkgevers en dan met name de patroons van de fabrieken werden opgedragen om hun arbeiders in toom te houden en hen vooral niet tot drinken aan te zetten, door hen bijvoorbeeld in het café uit te betalen en drinken verplicht te stellen. Daarnaast werd er ook gewezen op de 113 114 115 116
MB, jg. 15, nr.7, juli 1910, p. 82 BIENFAIT, BM, jg. 5, nr. 24, augustus 1902, p. 371 DE CLERCK (Constant), ‘Is de Onderwijzer in onze beweging op zijne plaats ?’, in: OH, jg. 4, 1910, p. 132 IDEM, p. 133
75
onwetende patroons die het drinken van hun werknemers voor, tijdens en/of na werkuren tolereerden, denkende dat alcohol de mens kracht geeft.
6.4.6. Doeltreffendheid De meningen over de effectiviteit van de campagnes waren verdeeld. Sommige bonden waren overtuigd van de invloed van de schriftelijke en visuele propaganda in de vorm van pamfletten, flyers, affiches en gravures. De protestante Croix-bleue benadrukt daarentegen (wellicht terecht) dat het niet enkel gaat om het uitdelen of aanplakken van het materiaal, maar dat ook het persoonlijk contact en naastenliefde bijzonder belangrijk zijn: “Il ne suffit pas de distribuer beaucoup d’imprimés, il faut chercher les entretiens, amener les gens à parler et s’efforcer ainsi d’avoir une action plus durable. Notre parole, notre présence, la joie de notre témoignage, voilà ce qui agit sur ceux qui souffrent des habitudes d’intempérance.”
117
De Société médicale de Tempérance is echter van oordeel dat de antialcoholpropaganda ontoereikend is en dat het alcoholisme sinds de oorsprong van de campagnes zelfs nog gestegen is i.p.v. gedaald. Volgens de auteur van het stuk in de Bulletin, ene Van Lippelo, heeft de propaganda gefaald, omdat de antialcoholbeweging zich tot dan toe enkel gericht heeft op de dronkaard en op dronkenschap. Hij legt uit dat een effectieve campagne tegen alcoholisme in eerste instantie een preventieve campagne dient te zijn. Het is immers heel moeilijk, zo niet onmogelijk om alcoholisten weer op het goede pad te krijgen, om ze te ‘genezen’: “De combien d’alcooliques […], les ligues de tempérance et les agents moralisateurs divers n’ont-ils pas entrepris vainement la cure? Combien de ces mêmes alcooliques ne seraient jamais devenus les victimes du poison social en cause si les efforts vainement dépensés dans un but curatif presqu’impossible, eussent été appliqués avant la manifestation du vice et ce dans un but préservatif? Que le moraliste réponde à ces deux questions et il devra conclure qu’une campagne contre l’alcool, pour être pratique et efficace, doit être surtout préventive.”
118
Een tweede reden voor het falen van de campagne, is volgens de auteur het onderscheid dat gemaakt wordt tussen gebruik enerzijds en misbruik van alcohol anderzijds. Dit onderscheid is misleidend, omdat elk glaasje in principe een gevaar betekent; het begint bij de gewoonte van bijvoorbeeld een slaapmutsje, maar eindigt in miserie. En dit geldt niet enkel voor sterke drank; ook de dagelijkse (matige) consumptie van wijn en bier houdt een risico in. De invloed van de propaganda via de scholen moeten we ook relativeren. Ten eerste werd het antialcohollesprogramma lang niet in alle scholen gebruikt. Bovendien werd de impact van de school snel teniet gedaan als de kinderen thuis kwamen en daar hun ouders dronken of drinkende aantroffen. De schoolmatigingsbonden waren ontstaan in Limburg en waren daar ook het sterkst, maar er kwam ook weerstand tegen dit soort onderwijs: “De gemeentebesturen wilden vaak, volgens de drankbestrijders, niets in de weg leggen van het lokale drankkapitaal. Ook de ouders waren meestal niet verheugd wanneer hun kinderen lid wilden worden van schoolbonden en in het openbaar een onthoudersbelofte wilden afleggen.”
119
De doeltreffendheid van de bonden werd bovendien ook beperkt, doordat ze er niet in slaagden zich als één front te profileren. De periode rond de eeuwwisseling kende een wildgroei van allerhande lokale en subverenigingen, die, ondanks een continue streven naar eenheid, te
117 118 119
L.S.P., MB, jg 16, nr. 7, juli 1911, pp. 108-9 VAN LIPPELO, BM, jg. 5, nr. 21, februari 1902, p. 323 LOCKKAMPER (N.), Op. Cit., 1994, p. 123
76
verschillend waren in hun essentiële principes. Bij pogingen om bonden met een matigings- en met een geheelonthoudersideologie, bonden van katholieke en van socialistische strekkingen bijeen te brengen, bleken de verschillen onoverkomelijk. Daarbovenop kwam ook het nog steeds actuele taalprobleem tussen de Franstalige en de Vlaamse organisaties.120
6.5. Tussentijdse conclusie: het antialcoholdiscours In subhoofdstukken 6.2., 6.3. en 6.4. hebben we gezien hoe de antialcoholbeweging met welke actoren en met welke middelen actie voerde. Bij wijze van algemene conclusie van dit empirisch stuk noemen we hier nogmaals de belangrijkste elementen die hierboven besproken zijn en die samen ‘het’ discours vormen. We hebben ons hiervoor losjes gebaseerd op een structuur van Stuart Hall, die in zijn bespreking van Foucault een aantal punten aanstipt die in een discussie rondom discours aan bod dienen te komen.121 Nog een voorzichtige opmerking eerst: het systematisch ontrafelen van een discours zorgt ervoor dat nuanceringen verloren gaan en dat één bepaald extreem beeld zich opdringt. In voorgaande hoofdstukken werden diverse visies op oorzaken en oplossingen van het alcoholisme besproken. Niet al deze meningen komen als zodanig terug in wat als ‘het’ antialcoholdiscours bestempeld wordt, omdat “various different and sometimes contradictory ways of speaking about a topic or issue come together […] to build up a picture or representation of the issue or topic.”122 Deze verschillende elementen, “minidiscours” als het ware, over bijvoorbeeld christelijke waarden, familie en arbeiders, komen samen om een bepaald beeld te geven van het alcoholprobleem, dat als ‘de’ waarheid voorgesteld werd.
6.5.1. Statements Statements zijn de basiseenheden van het discours. Het zijn die beweringen die specifieke informatie en een bepaalde kennis verschaffen over een onderwerp, in deze verhandeling alcoholisme. Een discours kan ontelbaar veel statements bevatten, maar slechts enkele daarvan vormen de kern van het vertoog. Naar deze kernbeweringen wordt dan telkens verwezen en zo komen ze steeds terug. Een groot aantal verschillende uitspraken zijn aan bod gekomen in de hoofdstukken over de antialcoholbeweging. Hier worden, samengevat, de meest prominente daarvan op een rijtje gezet: ·
Alcoholisme is een ziektebeeld.
·
Alcohol heeft fysieke effecten op het lichaam en leidt tot ziekte en vroegtijdige dood.
·
Alcohol heeft effecten op de geestelijke toestand van de gebruiker en leidt tot dementie en andere psychische aandoeningen.
·
Alcoholisme heeft erfelijke effecten. Het nageslacht van alcoholisten is zwak en heeft meer kans op lichamelijke en geestelijke ziekten.
·
Alcoholisme leidt tot degeneratie van het menselijke ‘ras’.
·
Alcoholisme leidt tot armoede.
120
IDEM, p. 121 HALL (Stuart), The work of representation. In: HALL Stuart (red.), Representation. Cultural representations and signifying practices. (Sage, Londen, 1997), pp. 13-64, pp. 45-46 122 CARABINE (Jean), Unmarried Motherhood 1830-1990. A Genealogical Analysis. In: WETHERELL (Margaret), TAYLOR (Stephanie), YATES (Simeon J.), Discourse as data. A guide for analysis. (Sage publications, Londen, 2001), pp. 267-310, p. 268 121
77
·
Mensen die drinken zijn zwak en slecht en hebben geen (christelijke) normbesef.
·
Door het alcoholisme gaat er veel geld verloren dat in andere takken van de economie gestoken zou kunnen of moeten worden.
·
Herbergiers werken het drinkgedrag van de arbeider in de hand.
·
De overheid wil liever haar eigen zakken vullen dan het probleem bij de wortel aan te pakken.
·
Alcohol, en zeker het gebruik ervan, is iets verachtelijks. Men mag eigenlijk niet toegeven dat men wel een glaasje lust.
·
‘De’ alcoholist is een arbeider. Hij drinkt omdat hij zwak is en niet om de slechte werk- en loonomstandigheden te vergeten. De werkdruk en slechte levensstandaard van de arbeidersklasse als oorzaken voor alcoholisme worden zelden genoemd.
6.5.2. Subject Door het discours worden subjecten gecreëerd als belichaming van het probleem. In dit geval ontstaat ‘de alcoholist’. Deze heeft welbepaalde attributen en is daardoor een ideaaltype van het fenomeen. Het mag duidelijk zijn dat niet elke alcoholist ook exact dezelfde kenmerken draagt als dit ideaaltypische subject. De alcoholist is een man, een arbeider. Hij is zwak, want hij laat zich gemakkelijk verleiden door de herbergiers en door zijn kameraden. Hij heeft geen controle over zijn geldzaken en over zijn eigen gedrag. Hij kent de waarde van geld niet voldoende, anders zou hij het niet verspillen aan zoiets slecht als alcohol. Daarbij heeft hij nog het lef om een loonsverhoging te eisen. Als hij zou leren zich te beheersen, zou hij inzien dat zijn ellende niet voortkomt uit een te laag salaris, maar te wijten is aan verkeerde uitgaven. Hij is van het christelijke pad afgedwaald en heeft de christelijk (voornamelijk katholieke) normen en waarden uit het oog verloren. Bovenden is hij te herkennen aan uiterlijke kenmerken: hij heeft een slordig en onverzorgd voorkomen, vaak kapotte kleren, een rode neus, hij ziet er ouder uit dan zijn werkelijke leeftijd, heeft een afgestompte, domme blik, uitpuilende ogen en een slecht gebit. Daarnaast creëert het discours ook de tegenhanger van de alcoholist, nl. ‘de onthouder’. Deze is een hardwerkende man, die van zijn gezin houdt, met zijn kinderen speelt, zijn geld spaart en goed weet te besteden. Zijn uiterlijk is verzorgd en idealiter zet hij zich in voor de antialcoholische zaak, door zich aan te sluiten bij een bond en door met zijn getuigenis anderen te “bekeren”.
6.5.3. Instituties Binnen het discours ontstaan verschillende instituties met hun eigen praktijken om het probleem en het subject in kwestie te behandelen. Discours definiëren wat we kennen en sociale praktijken krijgen daarbinnen betekenis. Zo heeft de praktijk van het plaatsen van alcoholisten in asielen geen zin, geen betekenis als niet eerst vastgesteld is via statements dat alcoholisme een ziekte is en dat de alcoholist een gevaar is voor de maatschappij en dus opgesloten en behandeld dient te worden. Praktijken en instituties, specifiek gecreëerd voor de alcoholist, waren beperkt. Wel ontstonden er asielen voor die alcoholisten die aan mentale stoornissen leden, maar deze instellingen waren in feite niet anders dan voor de “gewone” geestesgestoorde. De misdadige drinker belandde in het reguliere rechtssysteem van veroordeling en gevangenisstraf. In één van de tijdschriften
78
werd een korte melding gemaakt van een specifieke behandeling van de alcoholist in de gevangenis in het buitenland. De gevangene die een misdaad onder invloed had gepleegd, kreeg niet zoals de andere veroordeelden water en brood. Zijn eten bestond uit brood dat in wijn gedoopt was. En dat voor dagen achtereen. Op die manier werd de alcoholist eigenlijk getreiterd, totdat hij een complete afkeer had gekregen van alcohol en zich had “bekeerd” tot de onthouding. Een soort extreme vorm van een afkickbehandeling dus. Daarnaast kunnen we als institutie de bonden zelf noemen, als een vereniging of instelling waar het subject redding kon vinden bij gelijkgezinden. Althans als hij al de eerste stap had gezet naar erkenning van zijn drankprobleem. Figuur 16 laat ons een foto zien van de voordeur van de vereniging Croix-bleue, de deur waarlangs de drinker, door zijn lidmaatschap, zijn gezondheid, vermogen, geluk en eer terugkreeg. Andere instituten die belangrijk waren voor de verlossing van de alcoholist, was enerzijds de privé institutie van de familie en dan met name de vrouw, en anderzijds de publieke institutie van het onderwijs. De familie werd voorgesteld als een veilige haven, waar er geen drank aanwezig was en dus ook geen verleiding. Een goed huishouden kon de man op het rechte pas brengen en houden. Het onderwijs was in feite geen praktijk die ontwikkeld was t.b.v. de alcoholist, maar juist ter voorkoming. Het werkte voornamelijk preventief, om de toekomst van de natie te behoeden van het alcoholisme door opvoeding.
6.5.4. Autoriteit en macht Een belangrijke vraag is hoe bepaalde kennis geloofwaar-
Fig. 16 Par où tout est revenu (Gravure parue dans le Calendrier de l’Étoile Bleue, année 1913) Le « Messager » de février nous montrait la porte du cabaret comme étant la plus coûteuse du monde. Par la porte des sociétés de Tempérance reviennent la santé, la fortune, les biens, le bonheur et l’honneur que l’ouvrier a perdu. Bron : MB, jg. 18, nr. 3, 1913, pp. 44-45
diger is en beter aanvaard wordt dan andere. Autoriteit heeft te maken met institutionalisering en het overtuigend presenteren van de verkondigde waarheid. De antialcoholkennis die verspreid werd, kreeg autoriteit doordat ze enerzijds ondersteund werd door zogenaamde officiële statistieken en anderzijds door wetenschappelijke argumenten. Bovendien groeide de autoriteit doordat de beweging aan belang won, zowel bij de publieke opinie en het ledenaantal als bij de druk op de regering. De bestrijders waren actief en zichtbaar in kringen die door de bevolking werden geloofd. Ze konden zo hun waarheid “maken”. Artsen, priesters, onderwijzers, ze hadden allemaal een positie waarin ze geacht werden het goede voor de mens voor te hebben. In § 6.4. hebben we gezien dat verschillende partijen door het discours aangesproken worden: arbeiders, vrouwen, dokters, leerkrachten, religieuzen, werkgevers, overheid. Iedereen wordt ingeschakeld. Elk van deze groepen neemt een bepaalde subjectpositie in; ze krijgen elk een bepaalde functie toegeschreven binnen het discours van de bonden. Deze positie geeft de bonden een zekere macht, die de arbeiders niet bezitten. De laatstgenoemden zijn niet voldoende georganiseerd om geloofwaardige tegenargumenten naar voren te schuiven in de vorm van statistische of medische gegevens. Ze hebben geen instituties om deze
79
gegevens te produceren of te verspreiden. Daardoor wordt het moeilijk om een ander beeld in de aandacht te brengen. De enige manier om hun mening en leefwereld tot de andere kringen te laten doordringen, was via de Werkliedenpartij en onderzoeksenquêtes, als ze al bevraagd werden. De bonden maken gebruik van hun positie om in feite hun eigen bestaansrecht te bevestigen door welbepaalde informatie te verspreiden. Ze bestempelen zichzelf als de legitieme bestrijders van het kwaad bij uitstek. Daarbij zijn ze enigszins hypocriet, omdat ze beogen de arbeiders aan te spreken en op het juiste pad te krijgen, terwijl slechts weinig verenigingen daadwerkelijk erin slagen arbeiders te bereiken.
6.5.5. Tegendiscours Met dit kopje willen we benadrukken dat er geen één enkel discours aanwezig was en dat het overheersende vertoog ook niet permanent was. In het kader van wat Foucault episteme heeft genoemd, kan men ervan uitgaan dat het discours rond 1900 niet definitief of onveranderlijk is en op een bepaald moment in de tijd vervangen (overheerst) zal worden door een ander discours. Dit zal gepaard gaan met nieuwe instituten en nieuwe subjecten, of een wijziging van de bestaande. Het hoofdstuk waarin de beweging besproken wordt volgens de communicator, het publiek en de campagne, gaf een genuanceerd beeld weer van de houding t.o.v. alcohol. Één ding stond echter vast: alcohol was slecht. Daarnaast verschilden de diverse bonden en maatschappelijke groepen omtrent een aantal punten. Met name op het punt van de oorzaak van de plaag. Ook werd er erkend dat het niet enkel de arbeider was die dronk en dat zelfs opgeleide mensen zoals artsen dronken. Deze nuancering laat zien dat er inderdaad een ‘game of truth’ aan de gang is, dat er tegelijkertijd verschillende visies de ronde doen, die met elkaar concurreren om de meest aanvaarde te worden. Dit laat ook zien dat het toenmalig discours niet permanent is en dat andere inzichten in bijvoorbeeld de medische wereld, het subject kunnen veranderen. Dit was niet de intentie van dit werk, maar om een uiteindelijke genealogisch onderzoek te voeren zoals Foucault het voor ogen had, is het nodig om de machtsverhoudingen en de oorzaken van deze verhoudingen van het heden te ontwarren aan de hand van voorgaande situaties. De huidige situatie was hier niet aan de orde, maar het mag duidelijk zijn dat deze anders is dan honderd jaar geleden. Niet alleen de werk- en levensomstandigheden van de arbeiders zijn erop vooruit gegaan, ook het klassenonderscheid is in onze samenleving minder prominent geworden, waardoor de eventuele noodzaak van de burgerij om de arbeidersklasse te domineren aan de hand van bepaalde discours niet meer relevant is. Ten slotte willen we hier nog kort het zogenaamde counterdiscourse aankaarten. In onze context is het een manier van verzet tegen de representatie van de arbeider als de enige verantwoordelijke van zijn drankprobleem. In grote lijnen zouden we kunnen zeggen dat de strijd van de socialisten een tegendiscours vormt tegen dat van de, voornamelijk katholieke, burgerij. De socialisten, met Vandervelde als voortrekker, wezen immers de penibele werk- en leefomstandigheden aan als oorzaak van het alcoholisme bij de arbeiders. De socialistische antialcoholbond en in zekere mate de gehele socialistische beweging kaartten de matiging aan als een manier van emancipatie. Indirect aanvaardden ze daarmee dus wel dat alcohol een slechte invloed had op het leven van de arbeiders en stelden ze dat de arbeider zijn tijd beter kon besteden aan zelfontplooiing dan aan het consumeren van drank. Dit wijst er op dat zelfs dit tegendiscours de meest aanwezige statements incorporeerde.
80
7. Analyse van de boodschap
In dit hoofdstuk gaan we na hoe de boodschap van het antialcoholvertoog in het visuele campagnemateriaal weergegeven wordt. Dit doen we enerzijds in § 7.3. door kwantitatief te onderzoeken of patronen te ontwaren zijn, o.a. door te kijken naar eventuele verschillen of overeenkomen in de prenten doorheen de tijd en naargelang de bond. In een tweede, kwalitatieve fase (§ 7.4.) bespreken we anderzijds een twintigtal prenten op een grondiger manier, m.b.v. de visuele grammatica.
7.1. Selectie van het materiaal Het object van de analyse wordt gevormd door de prenten uit de tijdschriften van de antialcoholbonden. Oorspronkelijk was het de opzet om van verschillende bonden, van diverse strekkingen, de prenten in hun tijdschriften te onderzoeken en met elkaar te vergelijken. Hoewel er zoveel verschillende verenigingen waren, waren er in verhouding maar weinig tijdschriften van enig belang. Bij het verzamelen van het materiaal zijn de volgende criteria gehanteerd: a.
De zoektocht naar data werd gestuurd en beperkt door de praktische voorwaarde van beschikbaarheid. Met andere woorden: de oude tijdschriften zijn nog raadpleegbaar in de bibliotheek of in het archief waar ze bewaard worden.
b.
De bladen zijn van Belgische oorsprong en bijgevolg gericht op het Belgische publiek.
c.
Ze zijn gecreëerd door antialcoholbonden.
d.
Ze zijn gepubliceerd tussen 1880 en 1920.
e.
De tijdschriften bevatten regelmatig prenten.
Omdat we pas op het laatste criterium konden controleren, toen we de tijdschriften al in handen hadden, verliep de selectie in eerste instantie aan de hand van de vier andere criteria. Op basis van deze voorwaarden waren zeven bonden gekozen, waarvan de tijdschriften in de catalogus van de Koninklijke Bibliotheek van Brussel opgenomen waren. Deze bladen waren: 1.
Le Bien Social van de Vaderlandse Bond
2.
Le Messager de la Croix-bleue belge
3.
Bulletin de la Société Médicale de Tempérance
4.
L’Autre Cloche van Le Bien-être Social
5.
Onthouding van de Brugse Onthoudersbond
6.
L’Action Sociale van de Union des femmes belges contre l’alcoolisme
7.
Sint-Jansbode van het Sint-Jans- en Berchmansgenootschap.
Dit komt neer op twee Vlaamse en vijf Franstalige tijdschriften. We beschikten over een interessante verdeling: twee enigszins autonome/neutrale, twee katholieke, één protestante, één medische en 1 vrouwenbond. Jammer genoeg was een tijdschrift van de Ligue socialiste antialcoolique niet te vinden, waarschijnlijk omdat het niet bestaan heeft. Dit had echter de verzameling vollediger kunnen maken. Gezien de historische aard van het onderzoek en van het materiaal werden we helaas geconfronteerd met het ontbreken van bronnen. Uiteindelijk waren slechts vijf van de zeven bladen beschikbaar. Op dit moment konden we de laatste voorwaarde (e) invoeren. Van de overgebleven
81
tijdschriften bleken er slechts twee prenten te bevatten1: (1) Le Bien Social van de Ligue (BS) en (2) Le Messager van de Croix-bleue (MB). Terwijl de selectie er anders uitziet dan aanvankelijk bedoeld en gehoopt, vormen deze 2 tijdschriften wel een goede bron om mee te werken. Als eerste antialcoholblad was Le Bien Social namelijk leidinggevend en verschillende andere tijdschriften namen er artikelen uit over. BS was in feite het geïllustreerde supplement van de Journal de la Ligue patriotique contre l’alcoolisme, maar vormde wel een apart en compleet blad met artikels, nieuwtjes en propaganda. De eerste editie van de geïllustreerde bijlage werd uitgegeven in 1891 en paste in het kader van de democratiseringstendens (zie § 6.2.7.1.) MB betreft het blad van een protestante geheelonthoudersbond. In het eerder katholieke en matigheidsklimaat dat in België heerste, valt deze bond enigszins uit de toon. De representativiteit ligt hierdoor iets moeilijker, maar juist door het contrast met de zogenaamde mainstream (en dus de BS) vormt MB een interessant onderzoeksobject. Een eerste blik op de inhoud van het tijdschrift leverde echter geen duidelijke aanwijzingen op dat de protestantse en/of de ideeën van de geheelonthouding toen domineerden. De analyse gaat dan verder met deze twee tijdschriften. Alle beperkt beschikbare publicaties van MB en BS tussen 1880 en 1920, vormen de populatie. Vermoedelijk zijn de verenigingsactiviteiten en de publicatie van de antialcoholbladen tijdelijk stilgelegd rond en tijdens de Eerste Wereldoorlog, want we hebben helaas geen nummers kunnen vinden tussen 1914 en 1920. Van de Vaderlandse Bond vonden we wel enkele publicaties van een jaarlijkse almanak terug2 (maar niet van het blad BS zelf), uit de vroege jaren 1920, hetgeen erop wijst dat ze hun activiteiten na de oorlog weer hebben opgepikt. Voor BS betekent dit concreet dat alle edities tussen 1892 en 1913 in beschouwing zijn genomen: 22 jaargangen (2 t/m 23) van elk 12 nummers, dus 264 nummers. In het archief ontbraken er echter vier nummers3, waardoor het totaal op 260 komt te staan. Voor MS ligt dit aantal veel lager, enkel de uitgaven tussen 1907 en 1914 raadpleegbaar, jaargangen 12 t/m 19. Dit komt neer op 91 nummers: 8 jaargangen, waarvan 7 van 12 nummers en één (1914) van 7 nummers.4 Beide bladen hebben gelijkaardige prenten: zwart-wit gravures die een hele pagina in beslag nemen, soms zelfs twee. Allemaal zijn ze voorzien van een titel, ongeveer de helft heeft ook een stukje tekst met een dialoog of een korte uitleg bij de afgebeelde scène. De meeste prenten waren tekeningen die een fictieve scène weergaven met denkbeeldige personages. Af en toe bevond zich een kleine illustratie tussen de kolommen van de artikels. Deze zijn niet bij de analyse betrokken, omdat ze zo zelden voorkwamen. Ook afwijkend in stijl, zijn de afbeeldingen van bestaande mensen, zoals leden van de koninklijke familie en spilfiguren van de beweging. Hier wordt wel rekening mee gehouden bij de analyse. Hetzelfde geldt voor de enkele foto’s die in MS verschenen. Een aantal prenten wordt een tweede keer gepubliceerd in latere edities, onder een andere titel en soms met kleine wijzigingen in het decor. Deze dubbels worden als unieke prenten beschouwd, omdat ze ook iets kunnen vertellen over de collectie van een bepaald jaar. Omdat ook niet elke editie hetzelfde aantal prenten bevat (sommige geen, andere 1 of 2), levert deze populatie van 351 tijdschriftnummers 290 prenten op: 259 van BS en 31 van MS. Al
1
Één enkele editie van de Bulletin de la Société médicale de Tempérance bevatte enkele illustraties. De editie van maart 1908 (Jg. 11, nr. 51) werd aangekondigd als een ‘Numéro special illustré’: enkele grafieken die effecten op spieren, op het geheugen, op bloeddruk weergaven en enkele prentjes van zieke organen, zoals nieren, hart, en lever. Dit was echter niet voldoende om in beschouwing te nemen voor de analyse. 2 In de collectie van het Nationaal Jenevermuseum 3 De BS nummers van januari en februari 1892, juni 1893 en april 1894 ontbreken. 4 Het laatste nummer werd in juli 1914 uitgegeven. In augustus brak de oorlog uit.
82
deze prenten werden bij de analyse betrokken.5 Ze zijn stuk voor stuk terug te vinden op de bijgeleverde cd. Uit praktische overweging wordt in de gedrukte versie van deze thesis slechts een gedeelte van de prenten opgenomen, ter illustratie. Jaargangen
Nummers
Totaal prenten
22
260
259
Le Messager
8
91
31
Totaal
X
351
290
Le Bien Social
Fig. 17 Tabel van de prentenverzameling
Ondanks het feit dat er slechts twee van de zeven beoogde tijdschriften over (geschikte en voldoende) prenten beschikten, zijn 290 prenten een werkbare populatie. De intentie was bij het begin om, inachtneming van de oorspronkelijke grote populatie, een steekproef te nemen, op basis van breekpunten in de geschiedenis: jaren waarin er belangrijke gebeurtenissen plaatsvonden met betrekking tot sociale en/of antialcoholwetgeving. Het belangrijkste breekpunt, dat tevens als eindpunt fungeert, is de wet Vandervelde van 1919. We wilden in eerste instantie ook het discours van net vóór en na deze wet analyseren, om na te gaan of er een andere klemtoon was of niet. Helaas maakt het ontbreken van de historische bronnen dit zo goed als onmogelijk.6 Daarmee is het dus ook uitgesloten om enige invloed van de Eerste Wereldoorlog op het discours te bepalen.
7.2. Codeboek van de kwantitatieve analyse In eerste instantie analyseren we de totale populatie van 290 prenten door ze in kwantitatieve termen te beschrijven. Deze kwantitatieve inventarisering geeft ons een beeld van de behandelde onderwerpen in de prenten, hoe vaak, in welk tijdschrift en wanneer ze voorkomen. Op die manier trachten we een patroon vast te stellen dat misschien verschillen in nadruk blootlegt tussen de twee bonden en/of tussen perioden in de tijd. We vermoeden dat twee bonden, enerzijds een onafhankelijke liga en anderzijds een protestante bond, een ander vertoog houden en dat de nadruk van hun respectievelijke verhalen doorheen de tijd kan wisselen door sociale, politieke en/of economische veranderingen. Zo kan de Messager bijvoorbeeld meer de aandacht vestigen op protestante normen zoals soberheid en vlijt en kunnen wetsvoorstellen de aanleiding zijn voor een krachtigere boodschap in het kader van hun lobbypraktijken. De theorie uit voorgaande hoofdstukken leerde ons onder meer dat de antialcoholbeweging voornamelijk uit religieuze en medische hoek ontstaan was, dat er een specifieke rol toegeschreven werd aan de vrouw in deze strijd tegen alcohol en dat de beweging een fase van democratisering en een fase van radicalisering kende. We stellen ons dan de vraag welke argumenten verbeeld worden (religieuze, medische of andere), welke personages een centrale plaats krijgen en of de “toon” van de prenten al dan niet toegankelijker of strenger wordt. Aan de hand van deze en meer kernpunten, hebben we enkele variabelen gedefinieerd die terug te vinden zijn in het codeboek.
5
De overige drie tijdschriften (Onthouding, L’Autre Cloche en Bulletin de la Société médicale de Tempérance), die opgesomd werden en beschikbaar waren, wel gebruikt zijn als informatiebronnen om de initiële thema’s te helpen formuleren. Zie bijlage voor de lijst van de geraadpleegde nummers. 6 De collectie van de meeste tijdschriften die beschikbaar is in de Koninklijke Bibliotheek van Brussel, stopt na 1914.
83
A. Jaar Het jaar waarin de prent gepubliceerd werd. B. Bron Het tijdschrift waarin de prent verschenen is.
BS: Le Bien Social
MB: Le Messager Belge de la Croix-bleue
C. Genre Het type illustratie, het onderwerp of de moraal die getoond en behandeld wordt. - 1. Gevolg van alcoholgebruik Dit zijn de prenten die tonen welke (slechte) gevolgen alcoholgebruik kan hebben. Hier zijn meerdere subcategorieën voor:
(1.1.) Armoede, ellende, verdriet.
(1.2.) Ziekte van een personage (van de drinker zelf of van zijn omgeving), of dronkenschap.
(1.3.) Medische weergave van wat alcohol in het lichaam veroorzaakt.
(1.4.) Dood (van de drinker zelf of van zijn nabije omgeving).
(1.5.) Misdaad en agressie (gepleegd onder invloed).
(1.6.) Probleemkinderen (door het geven van alcohol aan de kinderen of erfelijk door de drinkende ouders overgedragen).
- 2. Oorzaak van alcoholgebruik Dit zijn prenten die de oorzaak van het alcoholgebruik weergeven.
(2.1.) Slechte familiesfeer of slecht huishouden (enigszins een vicieuze cirkel).
(2.2.) Invloed van anderen, zoals de cafébaas en vrienden die tot drinken aanzetten of door het voorbeeld van de ouders of werkgevers.
(2.3.) Slechte werkomstandigheden.
- 3. Oplossing Dit zijn de prenten die mogelijke oplossingen voor het alcoholgebruik weergeven evenals de (positieve) gevolgen van onthouding of matiging.
(3.1.) Vreugdevolle familie.
(3.2.) Spaarzaamheid en minder geldzorgen.
(3.3.) Ophouden met drinken en/of met cafébezoek.
- 4. Soberheid Deze prenten tonen een personificatie van de soberheid, van matigheid en deugdzaamheid die daarmee gepaard gaat. - 5. Familie Ook al voelen we intuïtief en logischerwijs aan dat prenten in de antialcoholtijdschriften over alcohol handelen, zijn er prenten die geen expliciete verwijzing hebben naar alcohol. Zo wordt er bijvoorbeeld niemand afgebeeld die drinkt, geen café, geen onderschriften die refereren aan alcohol of onthouding of dergelijke meer. Onder deze categorie vallen de vreedzame en gelukzalige (familie-)scènes die geen expliciete verwijzing bevatten naar alcohol of soberheid, maar wel
84
impliciet verwijzen naar hoe het leven eruit kan, moet of zal zien in een familie waar er geen alcohol gedronken wordt. De personages lachen, zien er gezond uit en/of spelen met elkaar.
(5.1.) Kinderen onder elkaar.
(5.2.) Families in allerhande combinaties, zoals ouders samen, ouder(s) samen met de kinderen, grootouder(s), grootouder(s) met (klein)kinderen. Een enkele keer rekenen we hier ook volwassen personages bij die alleen afgebeeld worden.
- 6. Actualiteit Dit zijn afbeeldingen die geen fictieve situatie voorstellen, maar naar de realiteit, naar recente en/of waargebeurde gebeurtenissen of naar bestaande mensen verwijzen.
(6.1.) Leden van de koninklijke familie.
(6.2.) Belangrijke spelers in de antialcoholbeweging.
(6.3.) Actuele gebeurtenissen.
- 7. Overige Dit zijn alle andere prenten die niet in de andere categorieën passen. D. Antialcohol houding We willen weten of de radicaliseringtendens merkbaar is in de prenten en of er een verband is tussen de houding uit de prenten en het blad. Daarvoor kijken we naar de eventuele tekstuele vermelding van: - matiging, aan de hand van woorden als sobre, tempérance, modération,… - onthouding, aan de hand van woorden als abstinence, privation,… E. Religieuze verwijzingen Om na te gaan of er expliciete religieuze normen worden aangewend en of er daarmee een verschil tussen de twee bonden bestaat, noteren we de eventuele aanwezigheid van religieuze verwijzingen in de vorm van: - Symbolen in de afbeelding zelf, zoals kruis, bijbel en bidhouding - Woorden in de titel of het onderschrift, zoals Dieu, Religion, Prière, Foi, Saint,… F. Arbeider We noteren de expliciete weergave van de arbeider in tekst of beeld. Een arbeider is niet enkel een fabriekswerker; ook mannen met een andere handenarbeid, zoals smid of schoenmaker vallen onder deze categorie.
Beeld: de arbeider herkennen we aan zijn werkinstrumenten, zijn kledij (bijv. een schort).
Tekst: de vermelding in de onderschriften en titels van woorden als ouvrier, travailleur, e.d.
G. Burgerij Ook de expliciete weergave van een persoon uit de hogere klassen noteren we. Dit zijn ook dokters en mensen met een openbare functie zoals de burgemeester, ministers en politieagenten.
Beeld : herkenbaar door hun uniform of deftige kledij. Tekst : aangeduid in de onderschriften en titels met woorden als docteur, régisseur, bourgmestre, ministre, etc.
85
H. Rol vrouw We gaan hier na welke rol of positie de vrouw in de afbeeldingen krijgt. Als er meerdere vrouwen in één prent staan, coderen we enkel de vrouw op de voorgrond, die iets wezenlijks bijbrengt aan de scène, als personage dat iets zegt, doet of ondergaat.
Huisvrouw (als een vrouw alleen in de keuken of huiskamer is of samen met haar man)
Moeder (als de vrouw met één of meerdere kinderen wordt afgebeeld, ongeacht of er andere aanwezigen zijn)
Oorzaak van drinkgedrag
Drinker
Cafébazin
Spoort aan tot stoppen, toont het goede voorbeeld, onderdeel van de oplossing
I. Drinker In prenten waarin de drinker (op de voorgrond) wordt afgebeeld, noteren we wie dit is.
mannelijke arbeider
man uit lagere klasse
man uit hogere klasse
man (onduidelijk tot welke klasse hij behoort)
vrouw uit lagere klassen
vrouw uit hogere klasse
vrouw (onduidelijk tot welke klasse zij behoort)
kind
J. Afstand We noteren van welk soort shot er gebruik gemaakt wordt7, als een manier om de betrokkenheid met de kijker te beïnvloeden. We doen dit op basis van hoeveel er van het lichaam van de participanten zichtbaar is in het kader.8 We houden er rekening mee dat de afstand ook op een conventie kan wijzen in een visueel genre.9
Close-up : maximum het hoofd, de schouders en het middel.
Medium shot : het middel, de knieën, ook zittende personages en staande personages die meer dan de helft van de hoogte van het kader in beslag nemen.
Long shot : het hele lichaam van de participant is te zien en neemt minder dan de helft van de hoogte van het kader in beslag.
K. Contact Contact heeft betrekking op de blik van de participanten. Er zijn demand afbeeldingen waarin de personages de observator aankijken en iets van hem/haar vragen. Anderzijds bieden offer afbeeldingen slechts informatie aan. Ons baserend op Kress en van Leeuwen10, Goffman11 en Bell12 stellen we de volgende waarden op:
geen oogcontact
7
KRESS (Gunther) & VAN LEEUWEN (Theo), Reading images. The grammar of visual design. (Routledge, Londen, 1996), p. 130 8 BELL (Philip), Content analysis of visual images. In: VAN LEEUWEN (Theo) & JEWITT (Carey) (red.), Handbook of visual analysis. (Sage, Londen, 2003), pp. 10-34, p. 29 9 KRESS (G.) & VAN LEEUWEN (Th.), Op. Cit., 1996, p. 132 10 IDEM 11 GOFFMAN (Erving), Gender advertisements. (Harvard university press, Cambridge, 1979) 12 Bell (Ph.), Op. Cit., 2003
86
demand/gelijkheid
demand/neerkijkend
demand/opkijkend
demand/verleidelijk-smekend
offer/wegkijkend
niet van toepassing
7.3. Kwantitatieve analyse Hier zoeken we uit of er enige systematiek te vinden is in de publicatie van de prenten. Voor het coderen van de prenten hebben we de volgende regels gehanteerd met betrekking tot het gewicht van de visuele en tekstuele elementen: Bij het noteren van de genres en subgenres hebben we ons in de eerste plaats gebaseerd op de prenten. We wilden met deze categorisering hoofdzakelijk afgaan op de visuele elementen en zo min mogelijk gebruik maken van de bijbehorende tekst, in de vorm van titel, onderschrift of kortverhaal. Het moest immers gaan om genres die iedereen kon herkennen, ook de ongeletterden. Zo veel mogelijk verdeelden we de illustraties in volgens wat daadwerkelijk te zien was, in plaats van te interpreteren wat het verder zou kunnen betekenen. Indien de prent zonder de tekst geen duidelijke betekenis had, lieten we ons leiden door de geschreven elementen. We zijn ons ervan bewust dat de indeling redelijk subjectief is en dat de mensen die deze prenten een eeuw geleden zagen mogelijkerwijs andere associaties zouden hebben – het gaat immers om interpretatie. Om de andere variabelen te coderen, hebben we wel gebruik gemaakt van de eventuele tekst. Om te weten of de aanwezige vrouw bijvoorbeeld haar echtgenoot aanmoedigt om op te houden met drinken, kunnen we niet enkel afgaan op de tekening; dit valt niet van de prent af te lezen, maar wel aan de hand van de tekst. Het is niet simpel gebleken om de personages altijd met een even grote zekerheid te herkennen. Het aflezen van de klasse is moeilijk, met name aan de hand van zwart-wit gravures en voor iemand uit de 21ste eeuw. Rond 1900 moet het voor de lezers van de tijdschriften eenvoudiger zijn geweest om de personages in hun sociale hokje te plaatsen. Bovendien begint het verschil in kledij tussen de verschillende klassen enigszins af te nemen, dankzij de opmars van de naaimachine en de confectiekleding.13 Ook de arbeiders hadden tijdens het laatste kwart van de 19de eeuw steeds meer toegang tot betaalbare kostuums bijv., waardoor we een heer dus niet enkel meer kunnen herkennen aan zijn pak. De kwaliteit van de stoffen en van de afwerking van een confectiepak bleef weliswaar nog steeds lager dan die van de burgerlijke kleding, maar dit is niet te zien op onze simpele tekeningen. Ondanks de verzamelde informatie over kleding en huisraad, kunnen sommige personages niet met complete zekerheid benoemd worden. Hierdoor hebben we extra waarden aan het codeboek moeten toevoegen, waardoor de diversiteit in antwoorden groter wordt. Hieronder bespreken we de opvallendste resultaten. De gedetailleerde tabellen zijn terug te vinden in de bijlagen.
13
DE LEEUW (Kitty), Kleding in Nederland 1813-1920. Van een traditioneel bepaald kleedpatroon naar een begin van modern kleedgedrag. (Verloren, Hilversum, 1992), pp. 289 e.v.
87
7.3.1. Genre: negatieve gevolgen Figuur 18 geeft een vereenvoudigde tabel weer van de resultaten. Van de 290 prenten zijn er 101 (bijna 35%) die de gevolgen van alcoholgebruik weergeven. Bij BS vormt dit de grootste groep met 34%. Op de tweede plaats (27%) staan de vredige familiescènes, die indirect het mooie, sobere leven voorstellen. In totaal staat in BS 68% (176 prenten) in het teken van de slechte gevolgen van drinken en de goede gevolgen van niet drinken. Slechts 7 prenten tonen ons de oorzaken van drinken, waarbij de nadruk ligt op de slechte invloed van vriend en cafébaas. Een slechte familiesfeer of een vuil huishouden wordt één enkele keer vermeld; een verband met slechte werkomstandigheden wordt zelfs nooit gelegd; in MB evenmin. Ook bij de Messager zijn de afbeeldingen van de slechte gevolgen van alcoholgebruik in de meerderheid: 42%. En zelfs zonder de aanwezigheid van medische weergaven (1.3.) of probleemkinderen (1.6.). De tweede grootste groep met 32%, wordt gevormd door de ‘overige’ prenten (genre 7). Dit geeft al aan dat MB een andere nadruk of aanpak heeft dan BS en enigszins afwijkt van de campagne-elementen die in de literatuur naar boven komen en waar we de meeste variabelen op gebaseerd hebben. Opvallend is dat de familiescènes (genre 5) in Le Bien Social na de eeuwwisseling sterk toenemen: 89% van de familiescènes komt na 1900 voor. Ook het aandeel van ‘overige’ prenten, die tot geen van de zes andere categorieën behoren, neemt toe na de eeuwwisseling: vóór 1900 zijn er zelfs geen ‘overige’ prenten. Dit wijst op een veranderende nadruk. Bij nader onderzoek in deze zevende groep, blijkt dat armoede en ellende (eigenlijk genre 1.1., die tussen 1905 en 1911 zo goed als afwezig is) nog steeds getoond worden, maar dan zonder uitleg. We vermoeden dat dit komt doordat de campagnes tegen dan al meer dan een decennia lang bezig zijn en het publiek wellicht gewend was aan het type afbeeldingen en geen verdere onderschriften met betrekking tot (anti)alcohol nodig waren. BS telt in totaal 9 prenten die een actuele gebeurtenissen weergeven. Acht daarvan worden vóór 1903 gepubliceerd en deze acht verwijzen naar een kwestie die gerelateerd is aan de antialcoholdiscussie. De 9de prent, van februari 1909, toont vier foto’s van de gevolgen van een aardbeving in Italië van 28 december 1908, zonder verdere commentaar. De overige actualiteitsafbeeldingen van BS worden in subhoofdstuk 7.4. besproken. De enige keer dat in MB een actuele gebeurtenis getoond wordt, gaat het om een foto van het display van een tentoonstelling. Inspelen op de actualiteit doet MB dus niet. Opmerkelijk aan de verzameling van de Messager is enerzijds het ontbreken van genre 4 (symbool van soberheid) en anderzijds de oververtegenwoordiging van ‘overige’ prenten die buiten de andere categorieën vallen, of die wij niet met voldoende zekerheid konden identificeren. Bij deze overige prenten zitten er drie afbeeldingen van een religieuze bijbelscène. BS bezit geen dergelijke prenten. Dit is specifiek aan de MB-prenten, die door de expliciete protestante oorsprong van de vereniging La Croix-bleue, vermoedelijk een duidelijker religieuze connotatie dragen. Dit wordt aan de hand van variabele D (religieuze verwijzingen) nader besproken. Dat het om prenten van een protestante bond gaat, komt daarentegen niet naar voren.
88
*
Genre
MB
BS
Totaal
% Totaal
1 Gevolg
13
87
100
35
1.1. Armoede, ellende, verdriet
6
41
47
16
1.2. Ziekte, dronkenschap
4
16
20
7
1.3. Medische weergave
0
5
5
2
1.4. Dood
2
20
22
8
1.5. Misdaad, agressie, straf
1
3
4
1
1.6. Probleemkinderen
0
2
2
1
2 Oorzaak
1
7
8
3
2.1. Slechte sfeer
0
1
1
0,3
2.2. Slechte invloed/voorbeeld
1
6
7
2
2.3. Slechte werkomstandigheden
0
0
0
0
3 Oplossing
2
24
26
9
3.1. Gelukkige familie
0
8
8
3
3.2. Spaarzaamheid
0
9
9
3
3.3. Stoppen
2
7
9
3
4 Symbool soberheid
0
9
9
3
5 Familie
4
71
75
26
5.1. Kinderen
1
29
30
10
5.2. Familie
3
42
45
16
6 Actualiteit
1
36
37
13
6.1. Koninklijke familie
0
8
8
3
6.2. Leden antialcoholbeweging
0
19
19
7
6.3. Actuele gebeurtenis
1
9
10
3
7 Overig
10
25
35
12
Totaal
31
259
290
101
Fig. 18 - Tabel Genres (absolute MB, BS en de totale populatie en de percentages voor de totale populatie.) *
De percentages zijn afgerond, waardoor de totaalwaarden soms afwijken.
7.3.2. Antialcoholhouding: bijna verwaarloosbaar verschil Deze variabele levert bij nader inzien niet veel informatie op, omdat er slechts weinig
Fig. 19 Grafiek percentages verwijzingen naar antialcoholhouding in MB, BS en de totale verzameling
expliciete verwijzingen zijn naar matiging dan wel onthouding. Bovendien is het onderscheid tussen beide standpunten zoals gezegd niet altijd even duidelijk. Omdat de
10 8 6
MB
4
BS
onthoudersbond (of een minder radicale
2
Totaal
zustervereniging daarvan) verwachtten we
0
Messager het tijdschrift is van een geheel-
voor dit blad meer verwijzingen naar ont-
Onthouding
Matiging
houding. Dit blijkt ook zo te zijn, ook al is
89
het verschil bijna verwaarloosbaar: drie keer abstinent tegen twee keer tempérance of modération. Wel komt de verwijzing naar onthouding in de Messager in vergelijking met de Bien Social vaker voor: in respectievelijk 10% en 4% van de prenten wordt de praktijk van onthouding vermeld. Ook naar matiging wordt vaker in MB verwezen dan in BS: resp. 6% en 5%. Dit betekent dat in het algemeen MB explicieter verwijst naar niet en minder drinker dan de Bien Social, die dus meer gebruik maakt van een subtielere aanpak. Dit idee wordt ondersteund door de afwezigheid van allegorische voorstellingen van soberheid (genre 4) in MB. Opvallend is dat 14 van de 15 vermeldingen van matiging in BS in de eerste 10 jaar (vóór 1892) voorkomen. Ook onthouding wordt in die eerste periode vaker genoemd dan later (8 maal vóór 1892). We kunnen dus niet spreken van een radicalisering binnen de BS.
7.3.3. Religieuze verwijzingen: explicieter in MB Het vermoeden dat er, gezien de uitgesproken
Fig. 20 Grafiek religieuze verwijzingen in tekst en beeld in MB, BS en totaal (in percenten)
protestante oorsprong van La Croix-bleue, in MB vaker religieuze verwijzingen aanwezig zouden zijn
15
in zowel tekst als beeld, is bevestigd. Ondanks dat
10
MB
we slechts één enkele keer een visuele weergave terugvinden – bovendien slechts in de vorm van
5
een kerktoren op de achtergrond - is het aandeel
0
religieuze tekstuele verwijzingen duidelijk groter
BS Totaal
Beeld
Tekst
dan in de Bien Social. De religieuze tekstelementen zijn in de meeste gevallen fragmenten uit de bijbel. BS toont in verhouding meer religieuze beelden, gaande van kerktorens over bidhouding tot bijbels en kruisen. Samen met de resultaten i.v.m. variabelen B (genre) en C (antialcoholhouding), krijgen we de indruk dat MB meer neigt naar expliciete tekstuele informatie, terwijl BS eerder vertrouwt op het interpretatievermogen van de observator om de boodschap uit de prenten te begrijpen zonder tekstuele uitleg.
7.3.4. Meer arbeiders dan heren De verwijzing naar arbeider en burgerij bespreken we samen. De resultaten zijn immers pas betekenisvol als we weten of er bijvoorbeeld vaker arbeiders dan heren worden weergegeven. In totaal verwijzen ongeveer 21 procent van de prenten naar de arbeider; het grootste deel daarvan via visuele weergave. Er zijn hierin geen grote verschillen tussen BS en MB. Als we deze gegevens vergelijken met de aanwezigheid van de burgerij in de prenten, wordt meteen duidelijk dat er minder verwijzingen zijn naar mensen uit de hogere klassen: 14%. Daarbij wijkt MB het meeste af van het totaal, met slechts 1 personage uit de hogere klasse (3%) tegen 40 (15%) in BS. De Messager toont dus bijna alleen personages uit de lagere klassen. Het is opvallend dat de tekstuele verwijzingen zonder bijbehorende illustratie praktisch niet voorkomen. Dit geldt zowel voor BS als voor MB. De representatie van de arbeiders en van de rijkeren gebeurt dus hoofdzakelijk op visuele wijze.
90
Eveneens valt op dat in BS 63 % van de verwijzing naar arbeiders en 73 % van de verwijzingen naar de burgerij in de eerste tien jaar van onze populatie (1892 t/m 1901) voorkomen. Dit kan komen doordat de bond na verloop van tijd minder de nadruk wilde leggen een specifieke klasse, maar ook doordat de personages voor ons minder duidelijk te identificeren zijn. Beide mogelijkheden wijzen wel op een minder expliciete vertoning van een burger- dan wel arbeidersmilieu. Burgerij
MB
BS
Totaal
Arbeider
MB
BS
Totaal
Beeld
0
7
6
Beeld
13
11
11
Tekst
0
0
0
Tekst
3
1
1
Beide
1
8
8
Beide
6
8
8
Totaal
3
15
14
Totaal
23
21
21
Fig. 21 – Tabel verwijzingen naar burgerij in MB, BS en totale populatie, in percenten
Fig. 22 - Tabel verwijzingen naar arbeiders in MB, BS en totale populatie, in percenten
7.3.5. De mannelijke drinker uit de lagere klasse Van de verzameling van 290 prenten van beide tijdschriften zijn er 110 die effectief de drinker afbeelden (afgerond 38%): 101 van de 259 prenten van BS en 9 van de 31 van MB. Dit is respectievelijk 39% en 29%.
Man arbeider
Man lagere
Man hogere
Man overig
Vrouw lagere
Vrouw hogere
Vrouw overig
Kind
45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
MB BS BS+MB Totaal
Fig. 23 - Grafiek van de afgebeelde drinker (in percenten).
In de BS-prenten waarin de drinker afgebeeld wordt, is in 89% (90 van de 101) van de gevallen de drinker een man. Dit is onderverdeeld in arbeiders (die we herkennen aan hun werkkledij en/of gereedschap), mannen uit de lagere klasse (mannen die er armoedig uitzien, mogelijks eveneens arbeiders, maar zonder herkenbare attributen), mannen van de hogere klassen en mannen waarbij hun stand voor ons niet duidelijk genoeg is. De grootste groep wordt gevormd door de categorie ‘mannen uit de lagere klasse’, die 35% vertegenwoordigt van alle prenten die de drinker afbeelden. Daarbij kunnen we de arbeiders ook rekenen, waardoor we op een aandeel van 49% minder gegoede mannen komen. Met 8 vermeldingen komen de vrouwelijke drinkers slechts in afgerond 8% van de prenten voor. Slechts 1 vrouw daarvan maakt deel uit van de hogere klasse. Van de helft van de drinkende
91
vrouwen is het niet helemaal duidelijk of ze afkomstig zijn van de burgerij of bijvoorbeeld misschien wel arbeidersvrouwen zijn in hun zondagskleding.14 Opvallend bij BS is dat 70% van de prenten uit de eerste tien jaar (1892 t/m 1901) afkomstig is. In de volgende twaalf jaren (1902 t/m 1913) zijn er slechts 30 prenten die expliciet de drinker afbeelden. Dit doet ons vermoeden dat de campagne van BS in de beginjaren veel explicieter was en dat het schrikeffect van getoonde slechte gevolgen en de verklarende teksten na verloop van tijd teruggeschroefd werden, omdat de basisideeën na tien jaar wellicht al bekend waren. Met de kleine verzameling van MB die we hebben, is het moeilijk daar representatieve uitspraken over te maken. Maar één verschil tussen BS en MB valt meteen op: in MB worden geen vrouwelijke drinkers getoond, noch expliciet mannen uit hogere kringen. We kunnen dus zonder problemen opmaken dat het beeld van de alcoholist, duidelijk overheersend een beeld is van een mannelijke drinker die zich in de lagere sociale regionen bevindt. Uit deze telling kunnen we niet concluderen of de armoede de oorzaak dan wel het gevolg is van het drinken, maar het beeld suggereert wel dat alcoholisme meer aanwezig is in de lagere klasse dan bij de burgerij. Twaalf procent van alle afgebeelde drinkers zijn mensen uit de hogere klassen, zoals de burgerij of mensen met een openbare functie. De prenten laten dus óók zien dat alcohol geen exclusief kenmerk is van de arbeiders. Bovendien merken we door verder te kijken dan enkel de afbeelding zelf en door de tekst erbij te betrekken, dat sommige afgebeelde mannen die er arm uitzien, oorspronkelijk uit de gegoede klasse kwamen en door de drank aan lager wal zijn geraakt. De prent hiernaast (fig. 24) is daar een voorbeeld van. De man links in de prent vertelt zijn verhaal aan de heer met de hoge hoed. Enkel door het lezen van de bijbehorende ‘feuilleton’ verderop in het tijdschrift, ontdekken we dat de man links ooit ook in de deftige kringen vertoefde en door champagne en feesten zijn fortuin verloren was. Dit kunnen we natuurlijk niet afleiden van de tekening alleen; een lezing van de tekst is hier-
Fig. 24 - Perdu! Voorbeeld van een aan lager wal geraakte heer. Bron: BS, jg. 3, nr. 4, 1893, p. 23
voor noodzakelijk. Dit betekent dat deze extra informatie niet voor iedereen toegankelijk is. Mensen die niet konden lezen (waaronder veel arbeiders) en deze prenten onder ogen kregen, zouden enkel kunnen zien dat de drinker kapotte kleding droeg en er slecht aan toe was.
7.3.6. De rol van de vrouw als moeder In 133 van de 290 prenten komt een vrouw voor die een bepaalde rol speelt. 95 keer, een grote meerderheid, is de vrouw “slechts” huisvrouw of moeder. In veel van deze gevallen wordt ze afgebeeld als slachtoffer van haar drinkende man enerzijds of als gelukkige echtgenote en/of moeder in een sober gezin. Meer significante rollen worden gespeeld door de vrouwen die schuld hebben aan het drinkgedrag van hun man of kind (5), door de vrouwelijke drinkers (7), de café-
14 Arbeiders hechtten veel belang aan het deftig uitzien op zondag en kleedden zichzelf en met name hun kinderen bijzonder netjes. Zie DE LEEUW (K.), Op. Cit., 1992, pp. 307-320.
92
bazinnen (9), en door de vrouwen die juist het goede, sobere voorbeeld geven of de aanleiding vormen voor de man om het alcholgebruik te staken (17).
70 60 50
MB
40
BS Totaal
30 20 10 0
huisvrouw moeder
drinker cafébazin oorzaak oplossing
Fig. 25 - De rol van de vrouw, in percenten.
Naast de huisvrouwen en moeders, worden de vrouwen het meeste afgebeeld als deel van de oplossing: in 17 prenten ofte 13% van de totale verzameling. Dit illustreert het eerder genoemde belang dat de bonden hechten aan de inzet van de vrouwen in de strijd tegen alcoholisme. De Messager Belge heeft echter minder aandacht voor de vrouw. Ze worden ofwel getoond als moeder-slachtoffer ofwel als oplossing. Vrouw zonder kinderen, cafébazin, drinker of oorzaak worden niet getoond.
7.3.7. Middelmatig tot grote afstand Bijna de helft van de prenten zijn medium shots; dit zijn personages die ongeveer meer dan de helft van het kader vullen en/of zitten. Dit zijn dus participanten die we van redelijk dichtbij zien; we kunnen meer dan hun buste alleen zien, vaak hun hele lichaam, maar altijd nog groot genoeg om de uitdrukking op de gezichten te kunnen lezen. Toch is de afstand net te ver om van een toenadering te kunnen spreken. Slechts 32 afbeeldingen, ofte 11% zoomen in op de personages. 19 van deze close-ups zijn prenten van bestaande mensen, zoals prominente figuren uit de antialcoholbeweging en leden van de koninklijke familie. Meer dan één derde (41%) zijn long shots. Zoals eerder vermeld kan de afstand genreafhankelijk zijn. In dit geval beseffen we dat de illustratie van bepaalde situaties (scènes uit de feuilletons bijv.) inderdaad enkel mogelijk is met een overzichts-shot, een medium of long shot en dat close-ups voornamelijk bruikbaar zijn voor
Fig. 26 - Afstand (percentage)
foto’s van de koninklijke familie en van de antialcoholstrijders of voor specifieke afbeeldingen
50
van indringende gezichtsuitdrukkingen. Ook al is de
40 MB
30
BS
20
Totaal
10 0
Close-up Medium shot
Long shot
afstand dus niet bewust gekozen met de verbondenheid tussen participant en kijker in gedachten, betekent dit echter niet dat deze variabele minder zegt over deze eventuele toenadering.
93
7.3.8. Nauwelijks oogcontact Heel duidelijk kijken de meeste personages in de prenten de observator niet aan en maken dus geen (oog-)contact. De meeste figuren kijken naar elkaar en hebben niet door dat er naar hen gekeken wordt. De kijker wordt daarom nauwelijks direct aangesproken. De prenten tonen meer personages uit lagere dan uit hogere klassen, terwijl ze wel in eerste instantie bekeken worden door leden van de burgerij of middenklasse. Het is dan ook te verwachten dat er bijzonder weinig contact zou zijn tussen de represented participant (de drinkende arbeider bijvoorbeeld) en de kijker: in slechts 8% van de prenten kijkt een personage de kijker aan. De meerderheid van deze prenten (65% van de demand pictures; 5% van de totale populatie van 290) tracht de toeschouwer met een smekende blik aan te spreken. In de overgrote meerderheid van de gehele populatie (92%: 77% geen oogcontact, 10% offer picture en 5% zonder personages, dus waarbij oogcontact niet van toepassing is) wordt de kijker niet direct aangekeken of aangesproken door de blik van participanten. Dit zorgt voor een geringe betrokkenheid tussen represented participants en kijker. Dit wordt enkel nog versterkt door de grote afstand die de prenten creëren door weinig close-ups te gebruiken. Contact
MB
% MB
BS
% BS
Totaal
% Totaal
geen oogcontact
27
87
197
76
224
77
demand/gelijkheid
3
1
3
1
demand/neerkijkend
3
1
3
1
demand/opkijkend
2
0.8
2
0.7
demand/verleidelijk-smekend
15
6
15
5
offer/wegkijkend
3
10
27
10
30
10
niet van toepassing
1
3
12
5
13
5
Fig. 27 – Tabel Contact (absolute aantallen en percentages)
7.3.9. Tussentijdse conclusie Uit de kwantificering kunnen we enkele zaken opmerken. Eerst en vooral is de drinker significant vaker voorgesteld als een man van de lagere klasse, die in veel gevallen ook een arbeider is. De hypothese dat het beeld van de arbeider als alcoholist overheerst, is dus bevestigd. Daarnaast is het echter niet zo dat de alcoholist exclusief als arme man wordt weergegeven; ongeveer één drinker op de acht komt uit de hogere klassen, zowel mannen als vrouwen. In 110 van de 290 prenten wordt de drinker getoond. De totale verzameling van 290 prenten beeldt over het algemeen meer mensen uit lagere af dan uit hogere klassen. Wat dit betreft, zien we geen grote verschillen tussen de twee tijdschriften. Een tweede algemeen kenmerk van de populatie is de bijzonder kleine betrokkenheid tussen personages en observator. De blik van de personages richt zich nauwelijks tot de kijker en de shots houden ons als kijker meestal op grote afstand. De observator kan zich bijgevolg moeilijk aangesproken voelen door de prenten en/of zich identificeren met de personages (zowel in goede als in slechte situaties). Ten derde nemen we doorheen de jaren een accentverschuiving waar. We zien bij Le Bien Social een duidelijke verandering in patroon na het eerste decennium. Zo blijkt uit de resultaten
94
van de variabelen Genre, Antialcoholhouding, Religieuze verwijzingen en Drinker dat Le Bien Social voornamelijk vanaf de eeuwwisseling van 1900 minder expliciete prenten toont. De verwijzingen naar onthouding, matiging en religieuze aspecten nemen af en komen in verhouding minder vaak voor dan in MB. Het aantal prenten die de slechte gevolgen van alcoholconsumptie tonen, neemt eveneens af, ten gunste van de vreedzame familiescènes zonder tekstuele verwijzing naar alcohol of soberheid. Ook de drinker wordt na de eerste tien jaar van de BS minder vaak afgebeeld. En ten slotte noteren we een ontkrachting van de literatuur: de radicalisering die in de literatuur vermeld wordt, vinden we in de prenten van BS niet terug. De vermeldingen van onthouding komen niet vaker voor dan die van matiging en nemen ook niet toe. De verwijzingen naar de antialcoholhouding nemen juist na tien jaar af en zijn in de twintigste eeuw bijna onbestaand. Ook dit verwijst naar de subtielere en minder repressieve aanpak van BS.
7.4. Kwalitatieve analyse Het tweede empirische luik bestaat uit een kwalitatieve analyse van een twintigtal prenten. We hebben ervoor gekozen om deze prenten te organiseren volgens de genres die in het codeboek geformuleerd werden. Dit leek ons een nuttige onderverdeling, omdat de genres verschillende prangende onderwerpen aankaarten in het alcoholdebat. Zo komen bijvoorbeeld gevolgen en oorzaken van alcoholgebruik aan bod, evenals familiale waarden en belangrijke rolmodellen. Het punt is dat deze onderwerpen op verschillende manieren benaderd en ingezet kunnen worden in een bepaald discours. Waar onze interesse hier naar uitgaat, is de manier waarop de tegenstanders van alcohol deze onderwerpen behandelden. En in het bijzonder hoe dit tot uiting komt in hun visuele campagnemateriaal. We benadrukken deze statements in onderstaande besprekingen. Voor de analyse zijn er prenten genomen die illustratief zijn voor de genres en visueel aantrekkelijk waren, zonder echter van tevoren te weten wat bij de bespreking naar boven zou komen. We baseren ons daarbij op de visuele grammatica, zoals voorgesteld in hoofdstuk 5. Uit praktische overwegingen hebben we in dat hoofdstuk niet alle details van het model uit de doeken gedaan. Wij hebben er slechts enkele elementen uit gehaald, die we als soort checklist gebruiken om de prenten nader te bestuderen. Basisprocessen met representatieve, interactieve en compositie betekenissen, zoals narratieve, conceptuele en informatieve aspecten die we in de prenten terugvinden, helpen ons om de prenten te “lezen”. Niet alle prenten worden even uitgebreid beschouwd. Met name de illustraties van genre 6 (actualiteit) behandelen we niet zozeer door bijv. narratieve aspecten te omschrijven, dan wel door een link te leggen met actuele gebeurtenissen. Om tot onze interpretaties te komen, baseren we ons op de visuele gegevens, nemen we de bijbehorende tekst in beschouwing en maken we gebruik van de informatie uit voorgaande hoofdstukken, zoals informatie over de context en de argumenten van de antialcoholbeweging.
7.4.1. Gevolgen 7.4.1.1. Armoede, ellende, verdriet (genre 1.1.) Ter illustratie van genre 1.1. hebben we deze BS-prent uit 1913 (het laatste jaar van onze collectie) gekozen. Uit voorgaand hoofdstuk leerden we dat Le Bien Social in een tweede termijn
95
(vanaf 1902) minder expliciete en minder negatieve prenten toont. Deze afbeelding is hier een uitzondering op. De titel ‘Quand l’alcool entre, la misère suit…’ zegt het allemaal: alcohol brengt onheil met zich mee. We zien een magere man met verfrommelde kleren die een armzalige kamer binnen is gekomen. Hij heeft een fles in de hand; uit de titel kunnen we afleiden dat dit een fles is die een alcoholische drank bevat. De setting wordt ons voorgelegd a.h.w. een toneeldecor, als een doos waar de voorkant van weg is. De kamer is bijzonder leeg: links zien we een opgerolde matras met een kapot, leeg bord en een mes, evenals twee objecten die een Fig. 28 - Quand l’alcool entre, la misère suit… Bron : BS, jg. 23, nr. 8, 1913, p. 60
brood en een vrouwenhoed kunnen zijn. De doodskist staat op een plank op schragen; een fatsoenlijke
tafel met stoelen is er niet. De huilende vrouw zit op de enige stoel in het vertrek, het kind zit op een soort kistje en ook de man lijkt zich klaar te maken om op een andere kubusvormige kist neer te zetten. In het midden van de kamer ligt op de vloer een hoge hoed. Op de haard staan een aantal objecten, zoals een fles met een kaars. In de rechter bovenhoek zien we gaten in de muur. Onderaan rechts ligt een gescheurd stuk papier waarop iets staan geschreven, maar we kunnen niet lezen wat. Mogelijks staat daar de naam van de auteur van de prent op of misschien is het wel een stuk van een onthoudingsbelofte die de man niet is nagekomen en die de familie genoodzaakt is op te branden om het warm te hebben. Verder is de kamer leeg; niks aan de muren, geen persoonlijke spullen, geen kookgerei, geen meubels. We zien in de kamer verschillende schrijnende taferelen: in het midden van de prent, op de achtergrond, staat in profiel een meisje of jonge vrouw, haar gezicht verstopt achter een zakdoek. Ze heeft haar rechterhand zachtjes op een kleine doodskist gelegd, die nog niet helemaal gesloten is. Vermoedelijk ligt daar het lijkje van haar pasoverleden baby’tje of broertje of zusje. Rechts van de man zitten een vrouw en een kind voor het haardvuur. De vrouw verschuilt ook haar gezicht in een zakdoek en lijkt in haar andere hand een glaasje vast te houden. Vrouw en kind dragen beiden kapotte kleren. Het kind is zelfs blootsvoets. De man met de fles vertegenwoordigt de persoon die de alcohol mee naar binnen brengt en daarmee ook de miserie binnen laat. Hij staat op de voorgrond. Hij heeft een ongelukkige uitdrukking op zijn gezicht. Opmerkelijk is dat hij geen oogcontact maakt met de observator, hij kijkt zelfs radicaal de andere kant op, alsof hij de miserie van zijn familie in de kamer niet wil zien (al dan niet door schuldgevoelens). Bovendien kijkt niemand naar hem, allemaal zijn ze in hun eigen ellende verzonken. Van de twee vrouwen kunnen we niet eens het gezicht zien. De blik van de man vormt een duidelijke vector, weg van de andere personages, maar we weten niet waar hij exact naar kijkt. Ofwel kijkt hij in de verte, ofwel kijkt hij achter zich naar het huilende meisje. In het eerste geval kunnen we spreken van een non-transitieve en daarmee ook van een offer afbeelding: de personages worden aan de kijker “aangeboden” als participanten die een toestand uitbeelden.
96
De afbeelding geeft ook een long shot weer, waarbij de afstand tussen participanten en kijker ook vergroot worden. Van de titel zouden we verwachten dat de man en de fles extra benadrukt zouden worden als de oorzaak van de miserie, maar het zijn de persoonlijke drama’s, de menselijke gevolgen die in de verf worden gezet. Terwijl de oude matras in een donker hoekje wordt afgebeeld aan de linkerkant (als het Gegeven armoede), worden de personages en hun verdriet (als het Nieuwe, als de boodschap) in de schijnwerpers gezet door het licht dat uit een klein raampje in de linker bovenhoek de kamer binnenkomt. Vooral het meisje bij de doodskist staat in de belangstelling en wijkt ietwat af van de anderen: zij staat in het centrum van de prent en staat naar links gericht, terwijl de drie anderen allen naar rechts gekeerd zijn. Haar verdriet wordt bovendien nog eens verdubbeld door haar schaduw op de muur. Als de man naar haar kijkt, fungeert deze blik als het ware als de connectie tussen de twee helften van de afbeelding.
7.4.1.2. Ziekte, dronkenschap (genre 1.2.) Deze prent van Le Messager toont ons een man die bijna het hele kader vult. Het is een man met slordige kleding: zijn pet staat scheef op zijn hoofd, zijn sjaaltje hangt los, de kraag van zijn hemd hangt een beetje open en zijn broek die slobbert en waarvan de pijpen onderaan opgerold zijn, lijkt veel te groot voor hem. Dit is een arbeider die uit het café komt gestapt; we zien de deuropening achter hem als een gearceerde rechthoek met daarboven de woorden ‘Vins et Liqueurs’. De titel vertelt ons dat deze scène zich afspeelt op een maandag, waarop deze man zijn loon op café heeft verbrast en niet is gaan werken: de zogenaamde ‘verloren maandag’. Hij staat in een nogal vreemde houding: de ene arm gestrekt naar beneden, de andere opgetrokken. Hij neemt een grote stap. Hij staat niet stabiel op zijn benen en probeert krampachtig (beide vuisten zijn gebald) zijn evenwicht te bewaren. Zijn ogen staan wijd open en staren voor zich uit; hij kijkt de observator niet aan. We kunnen ons ook inbeelden dat hij zijn vuisten gebald heeft om zich klaar te maken voor een (dronkemans-) gevecht. In dat geval is het wellicht zijn tegenstander die hij aankijkt. De vector die zijn blik vormt, heeft voor ons in elk geval geen zichtbaar doel. Ondanks dat de man geen oogcontact met ons maakt, is zijn blik met opengesperde ogen wel erg pakkend. Ook de medium shot van de afbeelding maakt dat we ons als kijker toch directer aangesproken voelen. Door de vechtershouding voelen we ons zelfs enigszins aangevallen, waardoor het personage een gevaarlijke indruk geeft. We zouden kunnen zeggen dat er in deze prent een analytisch proces aanwezig is: het personage bevat allerhande attributen die uiteindelijk van hem een ‘échantillon’ maken,
Fig. 29 - Un échantillon du « Lundi Perdu » à Bruxelles. Bron : MB, jg. 12, nr. 1, 1907, p. 14
een voorbeeld of een stereotype van de dronken man op een verloren maandag. De kleding, de uitdrukking, de houding zijn de zogenaamde possessive attributes die samen de carrier vormen, een proefstuk van dit fenomeen.
97
7.4.1.3. Medische weergave (genre 1.3.) Deze prent is een voorbeeld van het genre 1.3., een prent die de medische of fysiologische consequenties laat zien van alcoholgebruik op het lichaam. In dit geval wordt een maag afgebeeld, waarvan het midden is opengesneden en opengetrokken met behulp van twee haken, zodat we als kijker de binnenkant van het orgaan kunnen zien. De titel gecentreerd bovenaan de pagina is “Effets des boissons fortes sur l’intérieur de l’estomac”. Rechts onder de maag staat nog een stuk tekst (‘Explication’) dat ongeveer een kwart van de hele pagina in beslag neemt. Links ervan wordt in een klein vierkantje nog een beeld getoond van de binnenwand van een maag overwoekerd door tumoren die de opname van voedingsstoffen belemmeren en onvermijdelijk uiteindelijk tot de dood leiden (zo leren we uit de tekst). Net daarboven zien we nog meer tekst, namelijk de legende die bij de grote tekening hoort. Deze prent betrekt de kijker er niet persoonlijk bij. Er is geen vector en bijgevolg geen narratieve dimensie. Er is geen personage dat de kijkers blik trekt, of waarmee de kijker zich kan identificeren. Er is geen direct contact. Desondanks is de opengetrokken maag zo groot in beeld gebracht dat het wel bijzonder sterk de aandacht trekt. Onze aandacht gaat in eerste instantie naar de maag. Deze participant staat prominent in het midden Fig. 30 - Effets des boissons fortes sur l’intérieur de l’estomac. (l’estomac de l’alcoolisé après plusieurs jours d’ivresse continue) Bron : BS, jg. 3, nr. 9, 1893, p. 68
van het blad, onder een grote titel. Verschillende delen van de maag worden met een lijn en lettertje aangeduid. We merken op dat deze afbeelding een analytische structuur bevat. Het gaat immers niet om wat de maag doet, maar om hoe de participanten bij elkaar horen. De
maag is hier de carrier en de possessive attributes zijn dan de aanduidingen van de onderdelen: A. Intestin du duidenum; B. Orifice du pylote; C. Œsophage; D. Orifice du cardia. De lijnen geven geen narratieve maar een analytische relatie weer tussen een tekstuele en een visuele realisatie van dezelfde attributen. Deze prent komt uit een reeks van vier, waarbij de maag in telkens verschillende stadia van alcoholisme wordt voorgesteld, beginnende met een gezonde maag. Dit is de derde prent in de rij en geeft, volgens de tekst onderaan, een maag weer van een alcoholist na dagen van bestendige dronkenschap. De tekst leert ons ook hoe we de tekening moeten begrijpen: zo moeten we zweren zien waar zwartachtig, klonterig bloed uitkomt. Daarnaast worden andere symptomen opgesomd van de alcoholist in dit stadium: gezwollen gezicht, rode tong, versnelde hartslag, verlies van eetlust, constante dorst en regelmatig koorts. Omdat er geen apart kader rond de grote maag of rond de tekst is, zien we deze prent als een geheel. De compositie van de prent met de maag boven en het tekstblok eronder, kunnen we ook in termen van Ideaal/Reëel bespreken. Op het eerste gezicht lijkt de maag zeker niet een ideale, nastreefbare toestand, maar het Ideale kan ook een weergave zijn van wat kan zijn, van een soort belofte die de auteur maakt aan de kijker. In dit geval luidt de essentie van deze boodschap: als je veel en continu drinkt, zal je maag er zo slecht uitzien. Hoe dit precies gebeurt, wordt nader toegelicht in de tekst onderaan - het Reële - met meer gedetailleerde informatie. Ook
98
de verdeling van de onderste helft (links het plaatje, recht de tekst), benadrukt dat de tekst de specifieke informatie draagt, terwijl de kleinere afbeelding als gegeven wordt voorgesteld. De kijker wordt verwacht te weten dat er schade kan zijn aan de maag, al was het maar door de boodschap van de grote figuur te hebben begrepen. We zouden zelfs kunnen zeggen dat dit plaatje dezelfde boodschap enkel accentueert door ze te herhalen.
7.4.1.4.Dood (genre 1.4.) Deze afbeelding toont ons een man op een troon in een zeer deftig gewaad, met een groot juweel rond de nek en een kroon op het hoofd. Deze attributen, samen met de titel, doen ons concluderen dat dit personage een koning is. Hij ziet er verzorgd uit. Hij heft lachend het glas. Dat zijn de elementen die het eerste opvallen. De blik van de man en zijn opgeheven arm vormen samen een vector die onze aandacht naar het glas leidt. Dit glas staat ook als enige element duidelijk aan de linkerkant van het kader, waardoor het extra opvalt en bovendien als Gegeven fungeert. Het uitgangspunt van deze prent is het drinken van alcohol. Kijken we verder, dan merken we dat de linkerhelft (voor de kijker) van de man, zoals in de tekst vermeld wordt, als het ware als een masker werkt waarachter een schedel zichtbaar wordt. Ook de hand zonder glas blijkt de hand van een skelet te zijn. Achter de koning houdt zich de Dood schuil. Bovendien is de koning niet zomaar een koning, hij is Koning Alcohol en spoort zijn onderdanen aan tot alcoholgebruik en sleurt hen zo de dood in. Onder de troon, onder de voeten van de koning/Dood zien we een man liggen, fles in de hand. Dit is een slachtoffer van Koning Alcohol. De tekst omschrijft het probleem heel duidelijk: Koning Alcohol ziet er heel gezond en vrolijk uit en verblindt de mensen voor de slechte gevolgen (dood). Uit de literatuur hebben we inderdaad kunnen opmaken dat er onwetendheid heerste onder de bevolking en dat veel mensen ervan overtuigd waren dat bijvoorbeeld een glaasje jenever het lichaam opwarmt en energie geeft, dat men er gezond en blij van wordt. Maar, zo vertelt de prent, dit is slechts schijn; de dood schuilt om de hoek.
Fig. 31- L’Alcool-Roi Ce Roi, luxueusement vêtu, est assis sur un trône… Il rit en levant son verre… Il invite à boire ! Mais regardez de près. Le visage resplendissant de santé et de belle humeur n’est qu’un masque derrière lequel s’abrite et ricane LA MORT ! La main gantée qui lève le verre d’alcool, c’est la main décharnée de LA MORT ! Voyez au pied du trône, les malheureux, hommes et femmes, qui ont cru au masque, au rire, à la joie du Roi-Alcool… Infailliblement ils devaient être, longtemps avant l’heure, la proie de LA MORT ! Bron : BS, jg. 21, nr. 7, 1911, p. 52
99
Er is in de compositie een heel duidelijke scheiding tussen boven en onder. Bovenaan zit de dood achter het masker van de lachende koning. De algemene boodschap die hieruit voortkomt, is dat alcohol en dood met elkaar verbonden zijn. De dode man onderaan bevestigt deze informatie. Als we de lay-out van het geheel (afbeelding plus tekst) in beschouwing nemen, is de tekst een duidelijker Reëel element, door de gedetailleerdere informatie die hij verschaft.
7.4.1.5. Misdaad, agressie (genre 1.5.) We zien een scène in een gevangenis: een man zit in een cel met tralies aan één zijde en van boven. In de achterwand is een deur met een venster, waarachter we het hoofd van een cipier zien, te herkennen aan zijn uniformpet. Buiten de cel, aan de andere kant van de tralies, zitten een vrouw en een kind. De vrouw houdt haar hand voor het gezicht, haar tranen verstoppend. Ze is netjes gekleed; vanonder haar mantel zien we mouwen met franjes uitsteken en ze heeft een speciaal hoedje op. Ook het kindje ziet er deftig uit in een witte tuniek. Het zijn mogelijks mensen uit betere kringen, maar wellicht hebben ze zich ook extra opgedoft voor dit belangrijke bezoek. Uit de titel en het onderschrift kunnen we afleiden dat de man de gevangenis in beland is door zijn alcoholgebruik. De titel zegt ‘L’alcool mène à la prison!’ en specifieert in het onderschrift dat de man gewaarschuwd was dat zijn drinkgedrag naar de gevangenis zou leiden. Nu heeft hij verdriet en schaamt hij zich, maar, zo schrijft BS, het is te laat. Alcoholgebruik kan leiden tot opsluiting; dit is wat de tekst ons vertelt. Met dit in gedachte keren we terug naar de prent. Het eerste dat opvalt, is het kind dat op de schoot van de moeder zit.
Fig. 32 - L’alcool mène à la prison Que de fois on le lui a dit à cet homme que sa maudite passion le mènerait là ! Aujourd’hui, ce sont les larmes, le déshonneur… Hélas ! C’est trop tard ! Bron : BS, jg. 23, nr. 6, 1913, p. 44
Allerhande elementen dragen bij tot de centrale positie van dit personage. Het kind zit op de voorgrond en in het midden. Het helder wit van zijn kleding steekt sterk af tegen de grauwheid van de andere personages en van de cel. De armen van de ouders die het kind vasthouden, vormen alle twee een vector die naar het kind wijst, evenals de blik van de vader en die van de cipier die beiden naar het kind kijken. Het heldere van het blonde kind doet zelfs denken aan een engel, aan de onschuld. Dit kind is nog niet bedorven door de alcohol. En we hóren de vader bijna het kind waarschuwen voor dit gevaar. De vader lijkt te willen zeggen: “Maak niet dezelfde fout als ik, luister naar de goede raad en waarschuwingen en raak alcohol niet aan.” Voor het kind is het nog niet te laat. Het is een intiem moment; ook al is er geen direct oogcontact, we zitten als kijker met deze medium shot dicht bij de personages.
100
7.4.1.6. Probleemkinderen (genre 1.6.) Dit is een afbeelding van drie personages; twee mannen en een jongen. De twee mannen, de onderwijzer en de vader van het kind, hebben het over het slechte gedrag van de jongen. De leerkracht is streng als hij tegen de vader zegt ‘c’est un vaurien accompli!’, het is een ongelooflijke nietsnut, die ongedisciplineerd en lui is in de klas, aldoor kletst, koppig is en niet stil kan zitten. De strenge man is netjes gekleed in een lange vest, een bijpassende pet en met een wandelstok in de hand. Hij staat kaarsrecht met de arm die de wandelstok vasthoudt op zijn rug en terwijl hij spreekt, maakt hij met zijn andere hand een kleine beweging richting de jongen; hij straalt autoriteit en waardigheid uit. Fig. 33 - Incorrigible! “Charles est indiscipliné à l’école, il est bavard, toujours en mouvement, paresseux, entêté, en un mot, c’est un vaurien accompli ! », dit l’instituteur au père. Très souvent ce sont les parents eux-mêmes qui sont cause du malheureux caractère de leurs enfants ; en leur donnant des liqueurs, du vin, des bières fortes, ils les rendent mauvais élèves, nerveux, excités, batailleurs, paresseux, méchants. Parents, y songez-vous assez ? N’oubliez pas non plus que les enfants de parents buveurs sont souvent d’un système nerveux sensible à l’excès ; leur intelligence est brusquement arrêtée dans son développement ; ils ont des tendances vicieuses, ils sont imbéciles, déséquilibrés, parfois idiots. Bron : BS, jg. 12, nr. 12, 1902, p. 92
Dit straalt hij ook uit ten opzichte van de vader, die zelfs groter is, maar er minder waardig bijstaat. De vader staat namelijk wijdbeens in zijn werkschort en met de handen in de zij streng naar zijn zoon te kijken. We kunnen niet exact uitmaken waar de scène zich afspeelt; op het schoolplein of buiten het atelier van de vader. We denken dat de onderwijzer naar het huis van de jongen is gegaan om zijn beklag te doen. De vader lijkt zo uit zijn atelier te komen. Schoolboeken of schriften liggen nog op een bankje achter de personages, alsof de jongen net terug van school is en ze daar heeft neergegooid. De jongen staat alleen aan de rechterkant van het kader. Hij staat met zijn rug tegen een steunbalk van het huis, alsof hij in een hoekje verdrongen is. Hij houdt het hoofd gebogen en de blik op de grond gericht onder de strenge blikken van de anderen. Toch staat hij er ook een beetje nonchalant bij door zijn enen been gebogen tegen de paal te houden. Hij heeft gewone kleren aan, pijpen en mouwen opgerold en stevige schoenen. We zien ook geen scheuren of verstellingen. Dit is geen kind uit een heel arm gezin. Bovendien kunnen zijn ouders zich de luxe permitteren om hem naar school te laten gaan. De twee volwassenen staan aan de linkerkant en vormen daarmee een duidelijk front tegen de jongen. Ze zijn groter dan hem, hebben beiden een autoritaire houding en kijken op hem neer. Hun blikken vormen een vector die naar de jongen leidt en die ook onze blik naar hem stuurt. De handbeweging en wijzende vinger van de onderwijzer benadrukt dit nog verder. De richting van de vector is bovendien vrij natuurlijk, omdat we als kijker automatisch van links naar rechts kijken. We zien dus eerst het “volwassenenfront” en dan pas de jongen. Als Gegeven, vertegenwoordigen
101
de twee mannen de informatie die we verwacht worden al te weten of mee in te stemmen: wat de onderwijzer zegt, is belangrijk. De jongen aan de rechterkant functioneert dan als het Nieuwe, als de informatie waar we aandacht voor moeten hebben, zoals ook de vectoren onze aandacht op hem gevestigd hebben. We leren dan: Men moet respect hebben voor het gezag van leerkracht en ouder. Dit is een boodschap die in feite los staat van de alcoholproblematiek, en ons een simpele waarde over respect aanbiedt. Slechts door het lezen van de tekst (in dit geval dan het Reële) komen we te weten dat de jongen op het matje geroepen is en eerbiedig het hoofd buigt, omdat hij ongehoorzaam is. Meer nog: zijn gedrag is aan alcohol te wijten: aan het gebruik van zijn ouders en/of aan hun gewoonte hem ook alcohol te geven. De tekst verwijt eigenlijk de ouders, terwijl de afbeelding erboven het kind als schuldige afschildert. Bovendien lijkt de afgebeelde vader geen typische dronkaard of onverantwoordelijke vader te zijn. De tekst wijkt dus af van wat de prent apart ons vertelt. Dergelijke discrepanties kunnen de boodschap ondermijnen.
7.4.2. Oorzaak 7.4.2.1. Slechte familiesfeer (genre 2.1.) In het midden van de prent zit een vrouw, nonchalant, kin steunend op de hand en elleboog op de tafel, met een boze blik voor zich uit te staren. Aan haar voeten op de grond zit een baby met een lepel in de hand hard te huilen. Naast de baby, in de schaduw onder de tafel zit braaf een hond. Kijken we naar links, dan zien we een man met kruiste armen boos voor het raam staan. Met gefronste wenkbrauwen kijkt hij naar buiten. Het wordt snel duidelijk dat de twee volwassenen, man en vrouw, net geruzied hebben. De tafel is slordig gedekt, borden staan scheef. Een stoel ligt in de linker onderste hoek omgevallen op de grond. We kunnen ons voorstellen dat dit de stoel is waar de man op zat en deze omgevallen is toen hij bruusk opgestaan is. De titel geeft ook aan dat het om een huiselijke ruzie gaat en gaat zelfs verder door ons de oorzaak ervan aan te duiden. We dienen slechts naar het raam te kijken: op de vensterbank staat een fles, volgens het onderschrift is dit een jeneverfles en is dit waar het gekibbel om draaide: waarschijnlijk drinkt de man jenever en wil de vrouw dat hij daarmee ophoudt. De kamer waar het tafereel plaatsvindt, is goed gevuld. De tafel heeft bewerkte poten en een lade in het midden die een beetje openstaat. Een tafelkleed bedekt het tafelblad voor een stuk en erop staan vier borden, twee bekers en een kruik. We zien twee stoelen, één waar de vrouw op zit en de tweede die omgevallen of omgeduwd is in de hoek. Aan de muur boven de tafel hangen verschillende prenten, een jas of sjaal en een hoed. Achter de vrouw, naast de man staat een hoge kast en daarboven een plank
Fig. 34 - Querelle domestique Vous demandez la cause? Près de la fenêtre vous la découvrirez : c’est la bouteille de genièvre ! Bron : BS, jg. 7, nr. 9, 1897, p. 68
102
met wat potjes. Aan de linkerkant van de man staat een kastje, waar een kaars opstaat. En boven het raam hangt een soort lantaarn. De 2 hoofdpersonages dragen gewone kleding, die er, voor zover we kunnen zien, verzorgd uitzien. Geen scheuren of opgenaaide lapjes ter herstelling. De man draagt een schort, waardoor we kunnen afleiden dat hij arbeider is en misschien wel een eigen atelier heeft, als hij met zijn schort aan thuis aan tafel heeft gezeten. Terwijl het interieur donker is afgebeeld, baden de personages juist in het licht. De vrouw zit prominent in het midden alsof er een schijnwerper op haar gericht staat. Ook de baby heeft heldere kleertjes aan en wordt goed belicht waardoor het opengesperde huilende mondje opvalt. De man staat weliswaar in het donker, maar er valt licht op zijn norse gezicht. Waar onze aandacht dus vooral door getrokken wordt, zijn de boze of verdrietige mensen in deze gespannen huiselijke sfeer. De oorzaak van deze spanning, de fles jenever is echter helemaal onderbelicht en weggestoken in een hoekje. Het is pas door de tekst (het Reële dat ons meer details verschaft) te lezen dat we inderdaad naar de vensterbank kijken en de fles opmerken. Deze prent werd in 1911 nogmaals afgedrukt15, maar dan met een andere tekst: ‘Triste intérieur’. Deze tekst komt beter overeen met de informatie van de afbeelding. Maar we weten hier niet waarom deze interieur zo triestig is. Omdat er in deze versie geen expliciete verwijzing was naar alcohol, werd ze in categorie 7 ondergebracht en is ze een voorbeeld van de zachtere aanpak van BS in het tweede decennium van zijn bestaan.
7.4.2.2. Beïnvloeding cafébaas of vrienden (genre 2.2.) De scène speelt zich zonder twijfel af in een burgerhuis. De muren zijn behangen en versierd. De kamer is rijk gevuld: een versierde servieskast waar beschilderde porseleinen borden en vazen op staan, een comfortabele zetel met stof of leer overtrokken, een kussen voor de voeten en een tafeltje met een tafelkleed met franjes aan de randen en een kistje erop met flesjes likeur. In de zetel zit een bediende met een zwarte jurk, witte schort en mutsje. Ze zit ontspannen van een glaasje te genieten. Één van de likeurflesje staat naast het kistje; daar heeft ze net van uitgeschonken. De kastdeur staat open, waar ze het kistje en/of het glaasje uit gehaald heeft. Naast haar op de grond ligt een pluim om Fig. 35 - Délicieuse, la goutte de Madame! Marguerite, en servant à table, avait observé souvent avec quels délices Monsieur, Madame et les invités savouraient les petits verres de liqueurs, et combien ils étaient gaies après en avoir pris. Depuis quelque temps, Madame avait remarqué que parfois sa servante était toute drôle : ses yeux brillaient d’un éclat extraordinaire, ses joues se coloraient du rouge vif de la fièvre, elle répondait de travers, entrait d’une fureur pour un rien, négligeait sa besogne, avait la démarche incertaine. Un jour, Madame, rentrant à l’improviste, découvrit le secret de cette transformation : Marguerite buvait la goutte ! Si ses maîtres ne lui avaient donné l’exemple, aurait-elle jamais touché à des liqueurs ? Bron : BS, jg. 10, nr. 12, 1900, p. 92 15
BS, jg. 21, nr. 12, 1911, p. 92
103
mee af te stoffen en haar schort is los; ze heeft haar werk dus neergelegd om te drinken. Achter het dienstmeisje staat een deftige dame in de deuropening. Ze draagt een indrukwekkende hoed, bontkraag en moffel. Ze komt net van buiten of staat op het punt om te vertrekken. Omdat we bekend zijn met de hiërarchie of met de rolverdeling, snappen we ook meteen dat het niet gebruikelijk is dat het meisje haar werk niet doet en gebruik maakt van de spullen van haar baas en dat het niet de bedoeling is dat de dame haar zo ziet. We zien het dienstmeisje dus op heterdaad betrapt worden. Ze verloochent haar werk om een likeurtje van haar werkgeefster te nuttigen. Ook bij deze prent is het de tekst die ons extra informatie verschaft. De vrouw des huizes had verontrust gemerkt dat haar dienstmeisje een vreemd gedrag vertoonde: ze had koortsachtig rode wangen, was erg prikkelbaar en had een onvaste tred. Op een dag komt ze eerder thuis dan verwacht en ontdekt de oorzaak van deze gedragsverandering: alcohol. De tekst specificeert echter dat het meisje deze gewoonte van haar werkgevers overgenomen had, nadat ze gemerkt had dat zij en hun gasten zo vrolijk werden van de likeur. Het is dus aan de werkgevers om het goede voorbeeld te geven. Dit is een boodschap die we niet uit de afbeelding alleen kunnen afleiden; de scène die we zien, is het moment waarop de vrouw de oorzaak van het vreemde gedrag opmerkt. Het is enkel in de tekst dat het vingertje geheven wordt naar de dame die het slechte voorbeeld geeft. De prent benadrukt bovendien het drinken van een persoon uit de lagere klasse (bediende) en geeft slechts impliciet aan dat de drank ook geconsumeerd wordt door de rijke mensen.
7.4.2.3. Slechte werkomstandigheden (genre 2.3.) Van deze categorie hebben we geen prenten gevonden. Geen enkele keer wordt een fabriek of een werkplaats getoond waar arbeiders het zwaar te verduren hebben, we zien geen patroons die hun werknemers uitbuiten en we horen geen gesprekken tussen arbeiders over de slechte werkomstandigheden. Dit betekent dat geen van beide bonden een verband legt tussen de - door de enquêtes en Werkliedenpartij blootgelegde en bijgevolg bekende - fabrieksellende en alcoholisme. Om het genuanceerder te omschrijven: wellicht zijn de bonden wel op de hoogte van deze omstandigheden, maar blijkbaar hechten ze meer belang aan andere zaken. Wel zien we een aantal keren werkende mensen, die ons tonen hoe een goede of hoe een slechte werknemer zich gedraagt. Een voorbeeld van het laatste geval wordt in 7.4.7. besproken. De enige keer dat expliciet over het loon wordt gesproken, is in verband met spaargedrag in plaats van een te laag salaris (zie 7.4.3.3.).
7.4.3. Oplossing 7.4.3.1. Vreugdevolle familie (genre 3.1.) Dit is een voorbeeld van een prent van het genre 3.1., een prent die de positieve gevolgen van niet drinken weergeeft. De titel vertelt ons dat deze prent een scène voorstelt van een sobere arbeider die maandagochtend naar zijn werk vertrekt. Dit is een verwijzing naar de zgn. ‘verloren maandag’ van arbeiders die te veel gedronken hebben om ’s maandags te gaan werken. Deze arbeider drinkt
104
niet. Aan zijn gereedschapstas onder zijn linkerarm kunnen we zien dat hij arbeider is en de titel bevestigt dit. Hij draagt een eenvoudig donker kostuum, wit hemd en een pet. Op de trap links staat zijn vrouw glimlachend en vertederd naar hem te kijken, terwijl hij hun baby op de arm houdt. Zij draagt ook de standaardkledij voor een vrouw uit haar klasse: een rok, hemd, schort en sjaal. Eenvoudig maar verzorgd. Evenals de kledij, is het interieur eerder sober, zoals we verwachten van een arbeidersgezin. Achter de vrouw is een plank aan de muur bevestigd met een paar potten en een kaars op. Naast de man staat een tafel, waar we brood en een kan (hoogstwaarschijnlijk met water) kunnen zien. Dit vertelt ons dat deze familie geen honger lijdt; er staat immers nog steeds eten op tafel. Fig. 36 - Le lundi matin de l’ouvrier sobre Bron : BS, jg. 2, nr. 7, 1892, p. 52
Een andere indicatie van de relatieve goede levensomstandigheden van dit gezin, is de aanwezigheid van de trap in het plaatje.16 Veel arbeidersfamilies woonden in
kleine ruimten, soms zelfs in één ruimte waarin geslapen en gegeten werd met iedereen. De trap suggereert dat dit een grotere woning is met (minstens) één verdieping en dus aparte leef- en slaapruimtes. Achter de vrouw hangt aan de muur een kruis. Dit kruis hangt hoog, op een positie van het Ideale. Ook de vrouw komt van boven en vertegenwoordigt de ideale echtgenote en moeder die haar huishouden op orde heeft en een liefdevol gezin verzorgd. Bovendien staat ze links en wordt haar deugdelijkheid als het Gegeven voorgesteld. Dit is het burgerlijke beschavingsoffensief dat de kop op steekt, waarvan de normen voorschrijven dat de goede, christelijke vrouw, een vrouw is die niet uit werken gaat en thuis voor haar gezin zorgt. In deze tekening wordt dit als een algemeen aanvaard idee voorgesteld. De arbeider rechts met de baby is dan de nieuwe informatie, het nieuwe issue; het is immers de man die dit ideale plaatje kan vernietigen door niet langer sober te zijn. Zonder de tekst in beschouwing te nemen, kunnen we de boodschap als volgt omschrijven: de vrouw doet haar best om een goed huishouden te runnen en de man moet zijn steentje bijdragen door als kostwinnaar ook voor zijn vrouw en kind te zorgen. Lezen we de tekst wel, dan weten we in dit rijtje ook ‘niet drinken’ hoort. De blik van de vrouw die we automatisch volgen, leidt ons ook naar de man. Er is overigens een uitwisseling van blikken (bidirectional transactional process) tussen echtgenoten; ze hebben een duidelijke verstandhouding die dit evenwichtige huishouden mogelijk maakt.
16
SCHOLLIERS (Peter), De Gentse textielarbeiders in de 19e en 20e eeuw. Dossier 6. Herkomst, huisvesting, arbeiders- en levensomstandigheden van de werkkrachten van het bedrijf A. Voortman-N.V.Texas. (Centrum voor hedendaagse sociale geschiedenis, Brussel, 1981), p. 117
105
Van dit genre bespreken we een tweede prent. Deze tekening lijkt op het eerste zicht een voorbeeld te zijn van genre 5.1., omdat er enkel kindjes afgebeeld worden die er gelukkig uitzien. Ze kijken, op één na, allemaal de lens in, bij wijze van spreken. Uit de tekst blijkt dat ze naar hun vader kijken en lachen die net thuis komt voor het middageten. Omdat de tekst specificeert dat de vader van zijn werk direct naar huis gaat, in plaats van naar de herberg te gaan, om zijn vrolijke kinderen te zien, is dit een prent van genre 3.1. We wilden dit voorbeeld ook nog noemen, omdat dit een ander uitgangspunt heeft dan de vorige prent. In de laatstgenoemde ging het om een sobere man die maandagochtend naar zijn werk vertrok, en kon vertrekken omdat hij niet drinkt en dus niet ziek is. In deze illustratie draait het om de vader die niet vertrekt, maar juist thuiskomt, omdat hij een aangename familie heeft om naar terug te keren. Ook hier gaat het om een eenvoudig arbeidersgezin. De kinderen dragen simpele maar verzorgde kleding, de baby draagt ook slab en van één meisje zien we dat ze blootsvoets op het bankje zit. Ze wonen in een sobere woning. Het is echter geen donker, deprimerend krot, want er is een groot raam dat openstaat en voor frisse lucht zorgt. Dit was niet altijd vanzelfsprekend in de arbeidershuisjes.17 We kunnen niet
Fig. 37 - Bonjour, Papa! Midi. Tous les enfants sont à table ! un bruit de pas dans l’escalier… C’est lui ! C’est Papa ! Rien que pour voir rire tous ses gosses, le brave ouvrier presse le pas en sortant de l’atelier… Le cabaret ne l’attire pas ! Bron : BS, jg. 21, nr. 11, 1911, p. 84
zien hoe groot de ruimte is en of dit een aparte woonkamer is of niet. We zien enkel een grote tafel met een tafelkleed, waar vijf guitige kindjes aan zitten, bordjes en lepels klaar om te eten. Één kind zit helemaal links een beetje bedenkelijk te kijken; de vier anderen richten zich lachend en vol verwachting richting observator. Als kijker staan we op de positie van de vader en is het alsof deze kinderen ook ons aankijken. Dit is één van de weinige prenten met direct oogcontact, en bovendien door vier participanten tegelijkertijd. De baby aan de rechterkant steekt zelfs zijn armpjes uit in een uitnodigende houding. Dit is een duidelijke demand picture, waardoor we als kijker direct aangesproken worden. Daarenboven hebben kinderen extra de neiging om een gevoelige snaar te raken. Ze lijken te willen zeggen: hoe kan je ons nu niet graag zien? De tekst voegt daar aan toe: hoe kan je liever op café gaan dan bij zo een mooie familie te zijn?
17
IDEM
106
7.4.3.2. Spaarzaamheid (genre 3.2.) Twee mannen ontmoeten elkaar op straat, voor een café dat ‘In den grooten bak/À la grande goutte’ heet. In de deuropening van het café slaat een derde personage hen gade, de cafébaas die een pijp aan het roken is. De twee mannen zijn duidelijk arbeiders met hun gereedschapstas. Ze zien er echter helemaal verschillend uit. De man die links komt aangelopen is netjes gekleed. Hij heeft een donker pak aan, een hemd en een strikje zelfs. Op het hoofd draagt hij een bolhoed, zijn schoenen lijken te blinken en hebben veters en zijn baard en snor zijn netjes geknipt en verzorgd. In zijn linkerhand draagt hij zijn gereedschapstas, zonder dewelke het moeilijk zou zijn om hem als arbeider te herkennen in een gravure als deze. Met zijn andere hand schudt hij de hand van zijn vriend. De kleding van de andere man zijn versleten met gaten en verstellingen, zijn broekspijpen zijn beneden afgescheurd en zijn voeten steken in klompen met stro. Hij draagt een Fig. 38 - Abstinence et Boisson Pierre – Bonjour Jean… Tiens, votre salaire a-t-il été augmenté, que vous puissiez vous achetez un costume neuf si chic ? Jean – Oh !~je ne gagne que fr. 3,50 comme vous; c’est le cabaretier du coin qui m’a acheté ce costume… Pierre – Quels excellents hommes, ces cabaretiers ! Jean – Voici comment : il y a deux mois, je lui ai dit que désormais il pouvait garder ses gouttes, et que j’airais gardé mon argent… je suis devenu abstinent, et voilà, j’ai eu de quoi m’habiller de neuf. Pierre – Eh bien, le patron de La Grande Goutte me guette déjà, mais à partir de ce moment, il ne m’attrapera plus ; dans deux mois, j’aurai aussi un costume flamboyant neuf au lieu de ces vilaines loques ! Bron : BS, jg. 4, nr. 7, 1894, p. 52
geknoopte sjaal rond de nek en een platte hoed op het hoofd. Het puntje van zijn neus is een beetje dik en donkerder; een dronkemansneus. Hij draagt een grote zaag. De titel ‘Abstinence et boisson’ staat als labels onder de twee mannen: ‘Abstinence’ staat onder de nette man en ‘Boisson’ onder de drinker. Het zijn in die zin verpersoonlijkingen van deze woorden, resp. onthouding en drank. Zonder tekst kunnen we bijna niks
zeggen over deze prent. De tekst is een dialoog tussen de twee mannen. Zoals vermeld in hoofdstuk 2 gingen er stemmen op uit arbeiderskringen dat hun levensomstandigheden zo erbarmelijk waren, omdat ze uitgebuit werden door de industriëlen en niet voldoende verdienden. Dit is de enige keer dat in een prent zo direct gesproken wordt over het salaris van arbeiders en over de redenering dat ze wel degelijk voldoende betaald zouden krijgen. De man rechts vermoedt dat zijn vriend opslag gekregen heeft, waardoor zijn vriend zich wel - en hij niet - zo’n mooi nieuw pak heeft kunnen aanschaffen. Maar niets is minder waar; zijn vriend verdient exact evenveel als hij, alleen verspilt hij het niet meer aan cafébezoekjes. Omdat hij onthouder is geworden, heeft hij voldoende geld uitgespaard om nieuwe kleren te kopen. Er is een duidelijk contrast tussen de twee mannen, waardoor we ook geneigd zijn een scheiding in Gegeven en Nieuw te maken. Als de man aan de linker kant het Gegeven is, betekent dit dat zijn toestand als goed geklede arbeider het uitgangspunt is. Dit is interessant omdat dit betekent dat de auteur en/of BS als opdrachtgever ervan uitgaat dat een arbeider er niet per
107
definitie armoedig uit ziet. De nieuwe boodschap is dan dat zelfs een slecht geklede, drinkende arbeider zijn toestand kan verbeteren door geld uit te sparen door niet meer op café te gaan.
7.4.3.3. Ophouden met drinken/met cafébezoek (genre 3.3.) De scène speelt zich af in een chic interieur: groot schilderij aan de muur, meubels (stoel, tafeltje en krukje) met versierde poten en andere sier, een groot tapijt op de parketvloer, sokkels met planten en vazen, dik gordijn als scheiding tussen twee kamers. Op de versierde stoel, ondersteund door een extra kussen, zit een man in een kamerjas, een muts op het hoofd en met een deken op de schoot. Zijn voeten lijken op een kussen te steunen. Een beetje achter hem staat een (zijn) vrouw in een kleed met pofmouwtjes. Tegenover hen staat een andere man, de dokter. Hij maakt een grote zwaaiende beweging met zijn wandelstok. Tussen de personages staat een tafeltje met allerhande kleine medicijnflesjes op, evenals een grotere fles. Met zijn stok heeft de dokter al verschillende flessen kapotgeslagen. In feite klopt de tekening hier niet, omdat de flessen al stuk zijn, terwijl de man nog steeds aanstalten maakt om te zwaaien. Tenzij hij een tweede slag wil maken of tenzij we de tekening als een sequentie van gebeurtenissen moeten opvatten, in plaats van een momentopname. In dit laatste geval verloopt de “film” van rechts naar links. Terwijl de arm en stok van de dokter onze blik naar boven leidt, wijst hij met zijn andere hand naar de tafel, naar de richting in de welke hij gaat zwaaien, alsof hij wil zeggen ‘kijk naar de tafel en zie
Fig. 39 - Un remède radical Le Malade: Docteur, voilà deux ans que vous me traitez de maux d’estomac, la goutte, une maladie du foie, et que sais-je, et je ne suis pas encore guéri. Ne pourriez-vous pas couper le mal à la racine ? Le Docteur : Vous me permettez un traitement radical ? Le Malade : En doutez-vous ? Le Docteur (brisant les bouteilles d’un coup de canne) : Voilà !… En huit jours vous êtes guéri ! Bron : BS, jg. 4, nr. 9, 1894, p. 68
wat er gebeurt’. De andere personages, ook de dienstmeid die achter het gordijn op de achtergrond staat, kijken geschokt en met open mond naar wat de dokter doet. Op het eerste zicht zou men kunnen denken dat de stoppen doorgeslagen zijn bij de dokter en dat hij de weerloze, zieke man wil aanvallen. Maar de wijzende vinger richting tafel maakt dan duidelijk dat hij het op de flessen gemunt heeft. We leren uit de tekst dat de man al jaren zonder resultaat voor allerhande kwaaltjes behandeld wordt, die geassocieerd worden met alcoholisme, zoals lever- en maagaandoeningen. Nu vraagt hij zijn dokter om het kwade bij de wortel aan te pakken. Daarop stelt de dokter een radicale behandeling voor, die blijkt te bestaan uit het verbrijzelen van de drankfles: de eerste stap om weer gezond te worden, moet men stoppen met drinken. Dit is één van de dertien prenten waarin een persoon uit de hogere klasse als de drinker wordt voorgesteld. De man is geen heer die aan lager wal is geraakt door de drank, maar hij wordt
108
er wel al lange tijd ziek van. Het Gegeven, het uitgangspunt dat getoond wordt, is dat ook een man uit hogere kringen vatbaar is voor de slechte fysieke gevolgen van alcohol. Bovendien geeft de auteur toe dat rijke, opgeleide mensen ook nog onwetend kunnen zijn over de effecten van alcohol. De boodschap, die de dokter nogal bruusk aanbiedt, is dat radicaal ophouden met drinken in dit stadium de enige oplossing is.
7.4.4. Soberheid De prenten die een eerder allegorische voorstelling geven van deugdzaamheid en soberheid, doen dit alle negen met behulp van vrouwelijke personages. Deze afbeelding is wellicht de meest symbolische of de minst realistische en ook de enige prent van dit genre dat in de negentiende eeuw gepubliceerd werd. De overige acht komen uit BS-edities van na 1904. In het midden staat een vrouw. We zien haar in de volle lengte; dit is een medium shot dat ons redelijk dichtbij brengt. De vrouw draagt een rok, hemd, schort en een hoofddoek. Haar kleding ziet er enigszins anders uit dan arbeiderskleding in andere prenten. Wellicht komt dit onder andere, omdat dit een plattelandsscène is. De bron, het stroompje, de planten en de bergen op de achtergrond zijn geen elementen die we in een stad zouden verwachten. De vermelding van de titel dat de vrouw aan een fontein staat, werkt dan enigszins verwarrend. De vrouw staat naast een bron, of een fontein: een stenen constructie waar uit een gaatje water stroomt. Onder de waterstroom staat een grote kruik. De vrouw rust haar ene arm op de fontein, de andere hand in de zij. Ze staat te wachten (totdat de kruik vol is?) of even te rusten. Ze heeft haar ogen dicht of kijkt naar beneden, in gedachten verzonken. Als observator worden we niet aangekeken. Er straalt een sereniteit van de vrouw af en van de tekening in haar geheel, die ons meteen Fig. 40 - La Buveuse d’eau à la fontaine Bron : BS, jg. 2, nr. 11, 1892, p. 81
doet denken dat er een symbolisch proces gaande is. De waterkruik vormt dan het symbolisch attribuut. De vrouw krijgt daarmee de waarden
toegedicht die geassocieerd worden met water. De houding van de vrouw doet zelfs denken aan een kruik met een schenktuit. Niet alleen drinkt ze het water, ze is de puurheid van het water. Deze zuiverheid wordt versterkt door de natuur die haar omringt.
7.4.5. Familie 7.4.5.1. Kinderen (genre 5.1.) Tien procent van de hele verzameling prenten beelden kinderen uit in een positieve situatie. Ze spelen met elkaar of alleen, of, zoals dit voorbeeld uit 1906, ze worden al etend of drinkend
109
afgebeeld. Deze prent geeft een zesjarig meisje in close up weer. Ze zit op een stoel met in haar ene hand een appel en in de andere een besmeerde boterham. Haar mond is een beetje open, klaar om in de boterham te bijten. Ze heeft een zomers kleedje aan en een licht mutsje op, waar haar vrolijke krulletjes onderuit steken. Ze heeft een blos op haar bolle wangetjes en kijkt ons met een schuin hoofdje aan. We zien dat dit een gezond en blij kind is dat van haar eten geniet. Dit is een demand picture. Het meisje spreekt ons met een verleidelijke blik aan, als was het om te zeggen ‘kijk eens hoe lekker mijn eten is’. De connectie met de observator is des te groter bij deze close up. De titel verklapt dat dit meisje altijd eetlust heeft. In de tekst wordt verteld hoe dit komt. Het is een opgewekt kind dat altijd in de buitenlucht aan het spelen is, in weer en wind. Er wordt zelfs gespecificeerd dat ze op het punt staat om met haar tweeëndertig mooie tanden een hap uit haar boterham te nemen. Alles benadrukt haar gezonde eetlust, haar gezonde uitstraling, haar gezonde levensstijl. Uit de tekening en tekst wijst niets op een relatie tot alcohol. Toch is dit vertoon van blakende gezondheid van dit kind te verklaren volgens de argumenten van de alcoholstrijders. De alcoholconsumptie van de ouders en hun houding ten opzichte van drank heeft invloed op de kinderen. Kinderen van alcoholisten lijden vaak onder de Fig. 41 - Toujours de l’Appétit ! Six ans, gaie comme un pinson, leste comme une biche, sans cesse au grand air, au soleil, à la pluie, au vent ou à la neige, en voilà assez pour expliquer ces mots : « Toujours de l’appétit ». Puis la pomme aux joues roses, la tartine qui se dérobe sous une couche de fromage blanc, et dans laquelle on s’apprête à mordre avec trente-deux belles dents, quel appétissant régal ! Bron : BS, jg. 16, nr. 11, 1906, p. 84
armoede, waardoor ze minder te eten krijgen, mager zijn en kwetsbaarder zijn voor ziektes, vaak al van bij de geboorte. Dit kind leeft niet in armoede en is niet ziek. Haar ouders zullen dus geen drinkers zijn, die haar met hun geldproblemen of erfelijke aandoeningen hebben opgezadeld. Haar leven ziet er nog rooskleurig uit.
7.4.5.2. Familie (genre 5.2.) Evenals de voorgaande prent, heeft dit voorbeeld geen direct verband met de alcoholkwestie. Wat we zien, is een vredige familiescène. In dit geval ontbreekt zelfs extra tekst om onze interpretatie eventueel te sturen. We hebben enkel een titel ‘Joyeux Noël’, die bovendien overbodig is, omdat we aan de kerstboom in de kamer kunnen zien dat het de scène zich in de kerstperiode afspeelt. We zien een woonkamer met vier personen en een hond. De hoek van de kamer die we zien, ziet er redelijk vol uit. In de hoek staat een tafel met een wit tafelkleed en daarbovenop een versierde kerstboom. Aan de muur hangen planken en een kader. Links zien we een raam waar een beetje sneeuw of ijs zich opgehoopt heeft. Voor het raam zit een oudere vrouw, de grootmoeder, op een grote bewerkte stoel, haar voeten op een voetenbankje. Ze heeft een boek op haar schoot, wellicht een bijbel. Naast haar op de grond gaat een meisje helemaal op in haar spel met haar pop en poppenwiegje. Aan de rechterkant staat een jongetje in een braaf pakje, handen
110
in de zakken, voor zijn grootmoeder. Zijn moeder buigt zich een beetje naar hem toe en geeft hem een duwtje, om hem aan te moedigen naar zijn oma te gaan. Enigszins centraal in de compositie is de jongen. Zowel de grootmoeder als de moeder kijken naar hem. Zelfs de hond, die tussen de personages in staat, kijkt omhoog naar hem. De armbeweging van de moeder legt ook de nadruk op hem. De jongen moet iets doen. We kunnen ons voorstellen dat hij van zijn moeder bij zijn oma moet gaan zitten om het kerstverhaal uit de bijbel te horen, om te leren waar kerstmis om draait. We weten niet of dit een gewoonte was in het begin van de twintigste eeuw om de kerstboom zo hoog op en tafel te zetten, maar de boom valt alleszins wel op. Omdat hij zo hoog staat, kunnen we de kerstboom zien als het Ideale, als de geïdealiseerde
Fig. 42 - Joyeux Noël! Bron : MB, jg. 15, nr. 12, 1910, pp. 192-193
essentie van de kerstsfeer. Het tafereel dat zich op de grond afspeelt, is daarentegen de reële, meer aardse invulling en beleving van deze dag, een dag om in familie door te brengen.
7.4.6. Actualiteit De subcategorieën 6.1. en 6.2. zijn recente portretfoto’s, of reproducties ervan, van bestaande mensen. Deze mensen hebben hiervoor geposeerd. Hoewel geposeerde foto’s bijvoorbeeld ook symbolische betekenissen kunnen hebben18, vertellen onze afbeeldingen geen verhaal. Ze vertellen ons enkel dat BS en MB en de respectievelijke bonden het belangrijk vinden om aan hun publiek hun respect te tonen voor het koningshuis en voor hun stichters, leiders en sympathisanten. Het tonen van deze belangrijke personages, met name de koninklijke familie, geeft bovendien de indruk dat ook zij de alcoholstrijd steunen, hetgeen de hele beweging meer gewicht en geloofwaardigheid geeft. Subcategorie 6.3. is in het bijzonder interessant, omdat ze ons toont hoe de Vaderlandse Bond recente sociale gebeurtenissen en politieke beslissingen aan zijn leden voorstelt. In plaats van één voorbeeld te kiezen, zoals in de voorgaande besprekingen, hebben we besloten verschillende actualiteitsprenten te bespreken. Daarbij richten we ons minder op de visuele grammatica, maar meer op de weergave van en de link met de actualiteit.
18
KRESS (G.) & VAN LEEUWEN (Th.), Op. Cit., 1996, pp. 109-110 bijvoorbeeld
111
7.4.6.1. Het koningshuis (genre 6.1.) Acht maal worden leden van de koninklijke familie afgebeeld en enkel in Le Bien Social. De eerste keer dat dit gebeurt, is in oktober 1900 op een dubbelpagina. Aan de ene kant worden de graaf en gravin van Vlaanderen getoond, aan de andere hertogin Élisabeth en de toenmalige kroonprins Albert. In dat jaar zijn Élisabeth en Albert getrouwd, hetgeen de aanleiding moet zijn geweest voor deze publicatie. De graaf en gravin zijn de ouders van Albert. De toenmalige koning, Leopold II was Alberts oom. Na het overlijden van Leopolds enige zoon en van Alberts oudere broer, was Albert nu eerste in lijn voor de troonopvolging. In oktober 1902 wordt een prent van Koningin Marie-Henriette gedrukt, n.a.v. haar overlijden een maand voordien. In 1905 wordt de 75ste verjaardag van de Belgische onafhankelijkheid gevierd met vier pagina’s koninklijke personages. Vier generaties vanaf Leopold I worden getoond. De ene maand alle mannen, de volgende maand de vrouwen. De enige referentie aan de betrokkenheid van het koningshuis met de alcoholkwestie wordt in 1906 gemaakt. Prins Albert wordt afgebeeld met de tekst ‘Président d’Honneur de la Ligue Patriotique contre l’Alcoolisme’. BS begint het jaar 1910 met triestig nieuws door het overlijden van Leopold II eind december 1909 te melden met een afbeelding op de voorpagina. Hoewel de nieuwe koning Albert op dat moment al de troon bestegen heeft, wordt zijn portret pas in maart 1910 gepubliceerd en dat van zijn vrouw en kinderen in april. In die drie maanden hebben deze koninklijke personen niet de
Fig. 43 - Le prince Albert. Président d’Honneur de la Ligue Patriotique contre l’Alcoolisme Prins Albert op de voorpagina van de oktobereditie. Bron: BS, jg. 16, nr. 10, 1906, p. 73
gewoonlijke prenten vervangen.
7.4.6.2. Belangrijke alcoholbestrijders (genre 6.2.) De afgebeelde alcoholbestrijders zijn talrijker dan de leden van het koningshuis. We gaan ze niet allemaal opnoemen. Wel kunnen we zeggen dat ze frequenter aanwezig zijn in het eerste decennium van het bestaan van BS. Het afbeelden van belangrijke spelers in het veld geeft de bond een meer geïnstitutionaliseerde status; ze worden omringd door gelijkgezinden en het zijn mannen met aanzien (en geloofwaardigheid) die het voorzittersschap op zich nemen. Onder de 19 afbeeldingen, bevinden zich onder meer vier dokters, vier ministers en senatoren, drie geestelijken, een advocaat en een wielrenner: mannen die door hun positie respect afdwingen. Opmerkelijk is dat BS minder vaak personages uit de eigen vereniging afbeeldt dan externen (respectievelijk in acht en 11 prenten). De eigen spelers zijn huidige, vroegere en overleden (vice-)presidenten van de Ligue. Le Bien Social hecht er dus belang aan om te tonen dat er nog meer gelijkaardige verenigingen zijn met hetzelfde doel, zoals een Gentse matigingsbond,
112
een Belgische matigingsbond, bonden voor de jeugd, een Brugse onthoudersbond, een katholieke matigingsbond in Luik en mannen die zich specifiek hebben ingezet voor de strijd tegen absint. Terwijl de bonden de vrouw een belangrijke rol toedichtten in de alcoholstrijd en speciale afdelingen oprichtten en publicaties verspreidden voor vrouwen, blijft dit blijkbaar een rol voor achter de schermen, voor in de thuissfeer. Geen enkele vrouwelijke alcoholbestrijder wordt afgebeeld, ook niet bijvoorbeeld Marie Parent die veel gedaan heeft voor de vrouwenbonden. De wielrenner, Robert Protin, valt in het rijtje van ministers en voorzitters uit de toon. Deze sporter werd in december 1913 afgebeeld met de tekst ‘Robert Protin plusieurs fois champion de Belgique, de France et d’Angleterre, est un antialcooliste convaincu’. We kunnen enkel vermoeden dat Belgen in die tijd al enthousiaste wielerfans waren en deze persoon als een idool beschouwden.
Fig. 44 - Robert Protin plusieurs fois champion de Belgique, de France et d’Angleterre, est un antialcooliste convaincu Bron: BS, jg. 23, nr. 12, 1913 , p. 92
Het is hoe dan ook iemand die het goede voorbeeld geeft en daar profiteert BS graag van.
7.4.6.3. Actuele gebeurtenis (genre 6.3.) De prent van februari 1893 toont ons een cafébaas die een man aan het volgieten is met drank, terwijl er een volle zak met geldstukken uit diens jas vallen. De minister van Financiën, minister Beernaert spreekt de herbergier aan als ‘empoisonneur’ en roept hem tot orde. Hij antwoordt hierop dat de man nog 150 miljoen op zak heeft die voor hem zijn. De minister krijgt dan 35 miljoen van hem. Deze situatie refereert aan de praktijk die de bonden aanklagen, waarbij de cafébazen de drinkers al hun geld ontfutselen, de accijnzen verrekend worden aan de klant en zo de staat rijk wordt door de arme dronkaards. Dit is een vroege verwijzing. De reeks accijnsverhogingen en de bijbehorende kritieken vanuit antialcoholische en socialistische hoek gaat namelijk pas van start in 1896.19 In dat jaar noch in 1903 toen er een extreem hoge taks ingevoerd werd, worden overigens allusies gemaakt op deze beslissingen. Wel bespreekt BS in april 1900 wat de overheid met de inkomsten via de accijnzen dient te doen, of beter, niet mag doen. BS pleit ervoor dat het geld van de heffingen niet gebruikt worden voor hoogstnood-
Fig. 45 – Le Ministre Beernaert et Le Cabaretier Le Ministre Beernaert : Halte-là, empoisonneur ! Le Cabaretier : Laissez-moi l’alcooliser. Il a 150 millions en poche ; ils seront pour moi, et je vous donnerai 35 millions. Bron : BS, jg. 3, nr. 2, 1893, p. 9
zakelijke zaken, zoals in deze prent voor pensioenen. De 19
Zie hoofdstuk 3
113
overheid zal dan namelijk nooit serieus het alcoholisme durven of willen aanpakken, uit angst veel inkomsten te verliezen. Dit betekent overigens dat de Ligue pensioenen voor arbeiders een belangrijke zaak vindt. De sociale wetgeving is in volle ontwikkeling en sinds vijf jaar bestaat er een ministerie van Nijverheid en Arbeid. In 1895 wordt het voorstel van monopolie bekritiseerd (deze prent is nader besproken in § 3.7.), evenals de aanstelling van een nieuwe antialcoholcommissie. In 1895 wordt inderdaad een zogenaamde Commission de l’alcool opgericht. De prent toont aan dat er ook vanuit de cafébazen en brouwers een sterke lobby bezig is. De afbeelding wordt gevormd door acht zichtbaar dronken en drinkende mannen die deze nieuwe commissie moeten voorstellen. Uit het onderschrift maken we op dat de Moniteur de le Brasserie gepubliceerd heeft dat ze het niet goed vindt dat de aangestelde leden uit de hoge kringen komen, die nog nooit een voet in een cabaret gezet hebben. Om het probleem van het alcoholisme op te lossen, zo pleit ze, moet raad worden gezocht bij diegenen die de cafés bezoeken. BS maakt een parodie daarop door alle leden als zatlappen voor te stellen. Daarmee wordt geïmpliceerd dat BS het wèl goed vindt dat alcoholkwesties beslist worden door de burgerij. Terwijl de wet op de openbare dronkenschap in 1887 ingevoerd werd, is de uitvoering ervan zelfs nog tien jaar later voor verbetering vatbaar. In 1898 stelt BS zich de retorische vraag waarom politieagenten bevriend zijn met cafébazen en de wet zo weinig wordt nageleefd. Uit de prent blijkt al snel het antwoord: omdat ze door de cafébaas op een drankje getrakteerd worden. De laatste actualiteitsprent komt uit in de juni-editie van 1902 en toont ons een beeld van een vulkaanuitbarsting op La Martinique. De tekst eronder vertelt ons dat deze catastrofe 30 à 40 duizend doden geëist heeft en dat dit de bevolking meer getroffen heeft dan de 20.000 Belgische slachtoffers die alcohol jaarlijks maakt. Bovendien detailleert BS dat de slachtoffers van de vulkaan een snelle dood zijn gestorven, in tegenstelling tot alcoholisten: zij zijn een lange lijdensweg beschoren. Er is dus geen verwijzing naar de te lage openingstaks voor herbergiers, slechte woonomstandigheden en de slechte kwaliteit van drinkwater of naar het absintverbod. Dit laatste is zeker verrassend, omdat dit verbod in 1906 toch een eerste grote overwinning was voor het antialcoholkamp. We komen wel een verwijzing tegen die onder genre 6.2. valt, namelijk een verzameling van vijf portretten van ‘Champions de la lutte contre l’absinthisme’ en in de tijdschriften werd er ook over geschreven.
7.4.7. Overig Le Messager heeft in verhouding meer religieuze verwijzingen dan BS. Figuur is een voorbeeld van een bijbelscène, die niet in BS voorkomen en dus eigen zijn aan MB. De tekening geeft een uitgestrekt landschap weer, dat er dor en kaal uitziet, met een heuvel aan de rechterkant waar enkele boompjes op staan. Op de voorgrond staan drie mannen in lange gewaden en een tulband op het hoofd. Het meest linkse personage houdt een stok vast. Ze dragen sandalen. Verder lijken ze niks bij zich te
Fig. 46 - Quand ils aperçurent l’étoile, ils furent d’une très grande joie. (Matth. II,10) Bron : MB, jg. 16, nr. 12, 1911, pp. 200-201
114
dragen. Twee mannen zien we enkel van achteren, de derde man staat in profiel en wijst met zijn arm naar de hemel, terwijl hij zelf naar beneden kijkt. Voor mensen die de bijbelverhalen goed kennen, kan dit op zichzelf al voldoende zijn om te kunnen interpreteren wie deze personages zijn: de drie wijzen. De bijbelvers (Mattheus II, 10) onder de prent helpt ons te begrijpen dat de man naar de ster wijst die hen de weg moet leiden naar de pasgeboren Jezus. Bijna de helft van de prent wordt in beslag genomen door de lucht. We kunnen dit beschouwen als het Ideale, het goddelijke waar de drie mannen in geloven en hetgeen hen drijft. De ster zelf is overigens niet bijzonder zichtbaar; we zien slechts een witte stip als we de richting van de uitgestrekte arm volgen. De mannen zelf staat met beide benen op de grond (op het Reële), maar hun hoofd steekt net boven de horizon uit, alsof ze dus wel geestelijk verbonden zijn met het goddelijke. Deze afbeelding heeft niets te maken met de alcoholkwestie, maar verwijst in deze kerstmaand wel naar de christelijke aard van de Croix-bleue. Impliciet betekent dit dat deze protestantse bond onthouding en matiging koppelen aan de christelijke waarden.
Sommige van de prenten die op het eerste zicht weinig te maken hebben met de andere categorieën, blijken bij nader inzien iets te willen zeggen over de positieve waardering van goed werken en ijverig zijn. Dit kan uiteindelijk weer verbonden worden aan de idee dat de alcoholist geen goede arbeider is en dat een goede arbeider niet aan de drank zit en zijn werk nauwgezet doet. De volgende prent (fig. 47) is hier een voorbeeld van. We bevinden ons in een vol atelier. Aan de rechterkant is een werktafel met gereedschap, waaronder allerhande vijlen, pincetten en scharen. Naast de tafel zit een jongeman op een stoel. Zijn witte hemd is open en zijn broek komt tot aan zijn kuiten. Hij heeft zijn ene been over het ander gelegd en zit met de tenen van zijn ene blote voet te wiebelen. Nonchalant zit hij met zijn rug tegen de muur een sigaret te roken. Hij is niet aan het werken. De tekst verklaart dat de baas van de jongen even weg is, waarop de leerling besloten heeft zijn werk te staken en te roken. De commentaar van BS daarop luidt dat de jongen beter zijn best zou moeten doen, als hij wil tonen dat hij een man is. Een “echte” man neemt zijn verantwoordelijkheden op en dat betekent dus ook goed werken, ook als er niemand kijkt. Het is opmerkelijk dat het onderschrift niets Fig. 47 - En Grève! « Le patron est parti », se dit l’apprenti ; »vite, mettons-nous quelques minutes en grève, et grillons une cigarette ! » Fi, vilain grévistes ! tu ferais mieux de travailler avec plus des soin quand tu es seul ! C’est ainsi que tu montrerais que tu es un « homme » ! Bron : BS, jg. 14, nr. 2, 1904, p. 12
meldt over het roken van de jongen. Roken is blijkbaar minder erg dan het feit dat hij zijn werk gestaakt heeft.
115
7.4.8. Tussentijdse conclusie We hebben een twintigtal prenten onder de loep genomen met behulp van de termen uit de visuele grammatica. We hebben naar elementen en composities gekeken die we in andere omstandigheden wellicht onbewust opnemen, maar die we hier blootgelegd hebben. Deze manier van prenten te “lezen” maakt vanzelfsprekendheden expliciet. De afbeeldingen vertellen ons op welke manier bepaalde onderwerpen volgens het discours besproken (dienen te) worden. We moeten wel rekening houden met het feit dat bovenstaande selectie slechts een kleine greep uit de volledige verzameling was, die niet helemaal representatief is voor alle prenten. We zien dat in de prenten de onderwerpen zoals armoede, ziekte, familie e.d. voornamelijk normerend benaderd worden. De na te streven normen en waarden blijken bovendien burgerlijke waarden, zoals we ze in hoofdstuk 2 en 6.2. besproken hebben. We hebben in grote lijnen drie waarden geïdentificeerd. Ten eerste kunnen we enkele waarden opgeven die wellicht te groeperen zijn onder de noemer van christelijke waarden: gehoorzaamheid, respect, spaarzaamheid en soberheid (in de algemene zin van het woord). Gehoorzaamheid en respect voor de superieuren en mensen met autoriteit (m.a.w. ook voor diegenen die de antialcoholboodschap verspreiden). Spaarzaam en sober leven, voorkomt overdaad en excessen en alcohol is één van deze te vermijden excessen. Ten tweede wordt de familie in verschillende omstandigheden aangekaart. De familie wordt voorgesteld als iets dat bijna heilig is (bijvoorbeeld in de kerstscène in § 7.4.5.2) en gekoesterd moet worden. Een net huishouden en een vrouw die thuis blijft, kunnen de redding zijn voor de drinker. Omgekeerd kunnen een slechte sfeer, een huisvrouw die haar huishouden niet goed op orde houdt en een slechte opvoeding de ondergang betekenen. Dit kan eveneens als een christelijke waarde aangeduid worden, maar in dit geval is het ook een duidelijke verwijzing naar het burgerlijke ideaal van de vrouw die niet uit werken gaat en voor het welzijn van het gezin instaat. De prenten verzuimen echter te vermelden dat een dergelijke ideale thuissituatie niet zo simpel is om te verkrijgen, zeker als men niet veel geld heeft. Zo kan een arbeider zich niet gemakkelijk een smakelijke maaltijd of comfortabel meubilair permitteren. Bovendien zijn de vrouwen vaak verplicht om te gaan werken om het extra loon, waardoor het huishouden natuurlijk minder verzorgd wordt. Als derde nastreefbare waarde kwam naar voren de arbeidzaamheid en de ijver. Dit is in het bijzonder een kenmerk van de nieuwe stadsburgerij die door middel van zelfontplooiing en hard werk hogerop geraakt is en het ideaal van de sociale mobiliteit vertegenwoordigt. Het komt eveneens niet voor in de prenten, maar dit is geen gemakkelijk doel voor de uitgebuite fabrieksarbeiders. Ze verdienen immers nauwelijks meer dan een bedelaar en moeten er soms 15 of meer uur voor werken in slechte omstandigheden. Waar zit dan de motivatie om te gaan werken, behalve overlevingsdrang? Hun enig verzetje is dan het café.
116
8. Eindconclusie Na zeven hoofdstukken en een honderdtal bladzijden is een antwoord op zijn plaats. De vraag die dit onderzoek vorm heeft gegeven, is een vraag naar de representatie van alcohol in het discours van de Belgische antialcoholbeweging tussen 1879 en 1919. We hebben enerzijds gekeken naar de manier waarop deze representatie tot stand is gekomen (naar de organisatie van het antialcoholkamp) en anderzijds naar de invulling van de representatie (naar de boodschap). Het beeld en de houding ten opzichte van alcoholische drank omvat eveneens de kijk op alcoholisme en op de alcoholist. Om deze houding te verduidelijken, hebben we ons gebaseerd op de discoursnotie van Foucault. Hij legt de nadruk op de aanwezigheid van een machtsstrijd in het vormen en bevestigen van vertogen. Langs deze weg hebben we praktijken en subjectposities van de antialcoholbeweging in kaart gebracht en konden we ook ambivalenties in de acties van de beweging aanduiden.
8.1. Totstandkoming van de representatie In de eerste plaats, stelden we, in het kader van subjectposities, de vraag wie er recht van spreken had. Omdat onze focus op de private antialcoholbeweging lag, hebben we de werking en het vertoog bekeken van de verenigingen. De beweging is tussen het ontstaan van de eerste bond in 1879 en de wet Vandervelde van 1919 in een zeer snel tempo gegroeid. Met meer dan duizend verenigingen op het hoogtepunt, won de beweging aanzienlijk aan belang. Stichters en bestuursleden waren allemaal mannen uit de hogere kringen en met een zekere autoriteit, zoals artsen, onderwijzers, ministers, priesters en advocaten. Het is deze sterke positie die de beweging recht van spreken gaf en het mogelijk maakte dat ze haar discours luid en duidelijk kon verkondigen. De beweging kon zo functioneren als een geloofwaardige drukkingsgroep op de publieke opinie en op de politiek. Dit betekende echter niet dat het antialcoholkamp een eensgezind blok vormde. Ondanks de gemeenschappelijke vijand (alcohol), is gebleken dat er zodanig veel uiteenlopende verenigingen op lokaal, nationaal en internationaal niveau bestonden dat het overzicht snel verloren ging. Enkele grote stromingen kunnen wel geïdentificeerd worden met elk een eigen nadruk en doelgroep. Zo hebben we gezien dat er een medische vereniging was die de effecten van alcohol op lichaam en geest beklemtoont, dat Brugge een bond had die geheelonthouding predikte en dat jongerenbonden jongens en meisjes al op jonge leeftijd waarschuwden voor de gevaren van alcohol. We besteedden ten tweede aandacht aan de kanalen waarlangs gesproken werd en waarlangs de representatie vorm kreeg. Daarvoor keken we naar de instituties die door middel van en ten behoeve van het discours ontstonden. Het instituut dat het meeste voor de hand ligt, zijn de verenigingen zelf, die goed georganiseerd waren. Daarnaast waren er instituties die niet enkel voor de antialcoholzaak ontstaan waren, zoals de psychiatrische inrichtingen, het gevangeniswezen en het onderwijs. De diverse bonden maakten gebruik van ongeveer dezelfde middelen om hun boodschap te formuleren, te verspreiden en kracht bij te zetten. We hebben besproken hoe de bonden statistieken gebruikten en naar hun hand zetten, om bijvoorbeeld zo officieel mogelijk te tonen hoe hoog de alcoholconsumptie is en dat er een verband causaal bestaat tussen alcoholisme en misdaad. Met name deze statistieken geven de indruk dat de antialcoholbeweging haar eigen ‘waarheid’ construeert door informatie te manipuleren.
117
Een derde zwaartepunt van ons onderzoek lag op de vraag wie zich niet in de positie bevindt om te spreken, wie dus moet luisteren. De verenigingen spraken in eerste instantie hun eigen leden aan op hun specifieke rol in de strijd. Zo moesten vrouwen voornamelijk binnenshuis alcohol vermijden, in plaats van de rol van publieke activist op zich te nemen. Artsen werden dan aangespoord om hun patiënten uit medische overwegingen alcohol te ontzeggen en om het goede voorbeeld te geven. Daarnaast merken we dat één bepaalde groep vaker dan anderen genoemd wordt als doelgroep, waar de leden bij voorkeur hun inspanningen op dienden te richten: de arbeidersklasse. Het sterke vermoeden dat voornamelijk de arbeiders centraal stonden in de campagne, is daarmee bevestigd. Alcoholisme werd echter niet voorgesteld als een exclusief kenmerk van deze groep; er werd toegegeven dat ook de hogere klassen ermee te maken kregen. De arbeiders en de arme mensen hadden geen instituties om hun standpunt aan de rest van de bevolking en aan de regering duidelijk te maken. Zij waren niet zo goed georganiseerd en hadden geen autoriteit zoals de alcoholbestrijders. Een enkele keer konden ze hun mening uiten als er een onderzoekscommissie een enquête uitvoerde, maar de implementatie van de resultaten liet te wensen over. Wat de lagere klassen wel een krachtigere stem gaf, was de Belgische Werkliedenpartij. Uit de socialistische beweging vloeide ook een socialistische antialcoholbond voort, die een ander geluid liet horen dan de doorgaans katholieke bonden. Terwijl de prenten geen enkele keer verwijzen naar slechte werkomstandigheden als oorzaak voor het drinkgedrag van de arbeiders, maken de socialistische bond en partij daar wel een punt van in hun programma. Ook binnen het kamp van de antialcoholisten klonken er dus tegenstrijdige meningen en argumenten.
8.2. De representatie In een vierde en laatste stap zijn we ten slotte dieper in gegaan op de representatie van alcohol en op de boodschap die de bonden verspreidden. Aan de hand van een kwantitatieve analyse enerzijds en een specifieke beeldanalyse anderzijds, hebben we het campagnemateriaal van twee verenigingen (Ligue Patriotique contre l’Alcoolisme en Croix-bleue belge) onderzocht en gekoppeld aan bovengenoemde bevindingen. Uit de gegevens van onze verzameling van 290 prenten is gebleken dat de mannen uit de lagere klasse en daarmee ook de arbeiders duidelijk vaker en prominenter als het slachtoffer van alcohol worden gerepresenteerd. De betrokkenheid met de kijker blijft bovendien beperkt. De observator kan zich moeilijk identificeren met dergelijke personages. Dit heeft wellicht te maken met de deftigere afkomst van de kijkers, voor wie de afgebeelde armoede en ellende ver weg staan. Er wordt over de alcoholist gesproken, maar niet tegen en al helemaal niet met hem. Hoe werden (1) alcohol, (2) de alcoholist en (3) alcoholisme nu gerepresenteerd? (1) Nooit presenteerden de prenten alcohol als iets positiefs. Alcohol werd voorgesteld als de oorzaak van geldverkwisting en normenverlies en als ziekte en de dood. De volkswetenschap dat bijvoorbeeld jenever het lichaam opwarmt en de mens energie geeft, werd altijd ontkracht of ten minste geconfronteerd met tegenargumenten. (2) De alcoholist is overheersend een armere man met versleten kleren en een onverzorgd uiterlijk. Hij is blut, zit zonder werk en heeft geen warme thuis om naar terug te keren. (3) Alcoholisme als een toestand is moeilijker enkel uit afbeeldingen af te leiden. In combinatie met de literatuur kunnen we de representatie van alcoholisme dan zien als een ziektebeeld. In sommige gevallen is deze ziekte erfelijk, voorbestemd en dus onvermijdelijk; in
118
andere gevallen kan men er wel van genezen. Het visuele materiaal neigde naar een ziektebeeld dat wel te genezen was en spoorde aan om de hoop niet op te geven. Daarnaast kregen in het discours ook de tegenhangers vorm: soberheid en de onthouder. In feite bieden de prenten niet zozeer daadwerkelijke oplossingen aan om te “genezen” van alcoholisme. Samen met het beeld van de ideale onthouder, toont het visuele materiaal eerder een bepaalde levensstijl met na te streven burgerlijke normen en waarden die de mens vrijwaren van de aantrekkingskracht van alcohol.
8.3. Evaluatie Een eenduidig antwoord formuleren, is een lastige zaak gebleken, door de grote diversiteit binnen de antialcoholbeweging. Zoveel mogelijk hebben we in bovenstaande concluderende paragrafen de grootste gemene delers besproken, maar sommige aspecten kunnen dus niet voor de gehele beweging gelden. Terwijl de mechanismen (het verenigen in bonden, gebruik van petities, statistieken, conferenties en campagnemateriaal,...) waarmee de beweging de alcoholkwestie weergaf, gelijkaardig waren voor alle verenigingen, kon de houding t.o.v. drank immers wel van bond tot bond verschillen. Één duidelijke overeenkomst was de nadruk op de lagere klasse als alcoholslachtoffer en als doelgroep voor de campagnes. De diversiteit gaat gepaard met een beperkte mogelijkheid tot veralgemenisering. Hadden we ons enkel gericht op bijvoorbeeld de Vaderlandsche Bond tegen Alcoholisme en zijn prenten, dan hadden we concretere antwoorden kunnen geven over één belangrijke speler in het antialcoholveld. Dit brengt ons bij enkele tekortkomingen en beperkingen van ons onderzoek. In de eerste plaats is gebleken dat de vraagstelling te breed geformuleerd was en wellicht iets te ambitieus. We hebben verschillende aspecten willen bekijken uit interesse, waardoor we er niet heel diep op in konden gaan. De bespreking van (de organisatie van) de antialcoholbeweging was noodzakelijk om een goed beeld te krijgen van wie er achter de illustraties zat. We hadden ons echter bijv. op één bond kunnen richten en/of we hadden de afbeeldingen wellicht grondiger kunnen aanpakken, door ons enkel te focussen op een kwantitatieve dan wel kwalitatieve werkwijze. Ten tweede kunnen we enkele vraagtekens plaatsen bij onze verzameling visueel materiaal. Zo zien we in dat onze verzameling visueel materiaal helaas maar een klein onderdeel van de campagnes vormde. We hadden graag de afbeeldingen gebruikt uit het archief van het Nationaal Jenevermuseum en deze aangevuld met andere affiches en kalenders. Dit was namelijk materiaal dat veel zichtbaarder moet zijn geweest in het straatbeeld en in het verenigingsleven en wellicht een grotere impact moet hebben gehad. Onze prenten uit de tijdschriften daarentegen werden hoofdzakelijk gezien door leden, door mensen die dus al overtuigd waren. Toch is onze corpus van bijna 300 afbeeldingen een mooie verzameling, die ons veel heeft kunnen vertellen over de representatie van het alcoholprobleem rond 1900. Daarnaast beseffen we dat onze kwalitatieve beeldanalyse niet helemaal onomstreden is. We suggereren zeker niet dat dit de enige, laat staan de beste manier is, maar voor onze doeleinden leek dit ons de meest uitvoerbare (en uitdagende) methode. Voor een grotere veralgemenisering hadden we ons bovendien niet op een twintigtal, maar op de totale verzameling moeten richten. We hopen dat onze beschrijvingen (in § 7.4.) toch een idee hebben gegeven van hoe een visuele analyse zou kunnen gebeuren.
119
Ten slotte lag de beslissing om ons op Foucault te baseren voor een discoursanalyse niet meteen voor de hand en we zijn dan ook van zijn “methode” (archeologie en genealogie) afgeweken. Wat echter zeker bijblijft, is de aanwezigheid van een machtsspel in het discours en van de constructie van waarheid. Onze verhandeling is en blijft een interpretatief werk, ondanks de theoretische basis. Wij hebben hier één verhaal verteld, één interpretatie en representatie belicht. Het kan een aanzet zijn om een blik te werpen op andere visies. Met deze laatste opmerking in gedachten, willen we, om in stijl af te sluiten, de lezer graag nog één laatste prent voorleggen ter illustratie van het gezegde dat er (minstens) twee kanten zijn aan elk verhaal:
Fig. 48 - Où est la Vérité ? Le Genièvre X… c’est ma santé 12.793 médailles et diplômes d’honneur – Guérit les maux d’estomac et fait vivre vieux
Le Genièvre X… c’est ma Ruine 35.679 diplômes de déshonneur pour empoisonnement Cause 20.000 décès et 200.000 cas de malade par an
Les débitants d’alcool ont récemment fait placarder dans tout le pays des réclames de ce genre.
Les antialcoolistes prétendent qu’une affiche pareille à celle-ci dirait plus vrai que la première.
Bron : BS, jg. 10, nr. 7, 1900, p. 52
120
Bijlagen
Afkortingen MB, Messager - Le Messager de la Croix-bleue belge BS - Le Bien Social Ligue - La Ligue Patriotique contre l’alcoolisme ( = Vaderlandse Bond) Association - L’Association Vaderlandse Bond - Vaderlandse Bond tegen het alcoholisme ( = Ligue) Alliance - L’Alliance des femmes belges contre l’abus des boissons alcooliques Union - L’Union des femmes belges contre l’alcoolisme OH - Onthouding (orgaan van de Brugse Onthoudersbond) AC - L’Autre Cloche (orgaan van Le Bien-Être Social) BM - Le Bulletin de la Société médicale de Tempérance
121
Figurenlijst
Fig. 1 - Les Splendeurs du Monopole Bron: Le Bien Social, jg. 5, nr. 8, 1895, p. 64
p. 21
Fig. 2 - Jaarlijkse Belgische consumptie van gedistilleerde drank aan 50° per inwoner. Bron: DE BOE (A.), Intérêts professionnels ou intérêt national ? Enquête sur l’efficacité de la législation relative à la lutte contre l’alcoolisme. (Édition du Comité National contre l’alcoolisme, Brussel, 1952), p. 26
p. 25
Fig. 3 - La fille du cabaretier. Bron: MB, jg. 13, nr. 8, 1908, pp. 136-137
p. 42
Fig. 4 - Effets de l’alcool Bron: BS, jg. 5, nr. 7, 1895, p. 47
p. 43
Fig. 5 - Père Boit Bron: BS, jg. 2, nr. 12, 1892, p. 89
p. 44
Fig. 6 - Le “Peuple” et la lutte antialcoolique Bron : MB, 1908
p. 53
Fig. 7 - Voorpagina Le Bien Social. Journal illustré mensuel contre l’alcoolisme Bron: BS, jg. 2, nr. 10, 1892, p. 73
p. 54
Fig. 8 - Illustratie over gebrekkige subsidiëring. Mauvaises Pondeuses! Bron: BS, jg. 6, nr. 2, 1896, p. 9
p. 56
Fig. 9 - Het eerste glaasje kan al te veel zijn. Double Nouvel-An. Bron: BS, jg. 10, nr. 1, 1900, p. 4
p. 57
Fig. 10 - La Petite Suédoise. Soberheid in Zweden Bron: BS, jg. 13, nr. 11, 1913, p. 84
p. 60
Fig. 11 - Jaarlijkse alcoholconsumptie per inwoner in diverse landen. Onderverdeeld in gedistilleerde drank, wijn, bier en alcohol aan 50º Bron: BS, jg. 13, nr. 5, 1903, p. 37
p. 62
Fig. 12 - Effecten van sterke dranken op de binnenkant van de maag. Bron: BS, jg. 3, nr. 8, 1893, p. 60
p. 63
Fig. 13 - Foto van een stand op een expositie. Bron : MB, jg. 19, nr. 1, 1914, p.5
p. 64
Fig. 14 - Le Pain est cher. Voorbeeld van een tekstaffiche Bron: MB
p. 65
Fig. 15 - Ce qu’un Docteur apprit d’un Cocher. Voorbeeld van een arts die niet het goede voorbeeld geeft. Bron: BS, jg. 8, nr. 3, 1898, p. 20
p. 70
Fig. 16 - Par où tout est revenu Bron: MB, jg. 18, nr. 3, 1913, pp. 44-45
p. 75
Fig. 17 - Tabel van de prentenverzameling
p. 79
Fig. 18 - Tabel Genres (absolute MB, BS en de totale populatie en de percentages voor de totale populatie.)
p. 85
Fig. 19 - Grafiek percentages verwijzingen naar antialcoholhouding in MB, BS en de totale verzameling
p. 85
Fig. 20 - Grafiek religieuze verwijzingen in tekst en beeld in MB, BS en totaal (in percenten)
p. 86
Fig. 21 – Tabel verwijzingen naar burgerij in MB, BS en totale populatie, in percenten
p. 87
Fig. 22 - Tabel verwijzingen naar arbeiders in MB, BS en totale populatie,
p. 87
122
in percenten
Fig. 23 - Grafiek van de afgebeelde drinker (in percenten).
p. 87
Fig. 24 - Perdu! Voorbeeld van een aan lager wal geraakte heer. Bron: BS, jg. 3, nr. 4, 1893, p. 23
p. 88
Fig. 25 - De rol van de vrouw, in percenten
p. 89
Fig. 26 - Afstand (percentage)
p. 89
Fig. 27 – Tabel Contact (absolute aantallen en percentages)
p. 90
Fig. 28 - Quand l’alcool entre, la misère suit… Bron : BS, jg. 23, nr. 8, 1913, p. 60
p. 92
Fig. 29 - Un échantillon du « Lundi Perdu » à Bruxelles. Bron : MB, jg. 12, nr. 1, 1907, p. 14
p. 93
Fig. 30 - Effets des boissons fortes sur l’intérieur de l’estomac. Bron : BS, jg. 3, nr. 9, 1893, p. 68
p. 94
Fig. 31- L’Alcool-Roi Bron : BS, jg. 21, nr. 7, 1911, p. 52
p. 95
Fig. 32 - L’alcool mène à la prison Bron : BS, jg. 23, nr. 6, 1913, p. 44
p. 96
Fig. 33 - Incorrigible! Bron : BS, jg. 12, nr. 12, 1902, p. 92
p. 97
Fig. 34 - Querelle domestique Bron : BS, jg. 7, nr. 9, 1897, p. 68
p. 98
Fig. 35 - Délicieuse, la goutte de Madame! Bron : BS, jg. 10, nr. 12, 1900, p. 92
p. 99
Fig. 36 - Le lundi matin de l’ouvrier sobre Bron : BS, jg. 2, nr. 7, 1892, p. 52
p. 101
Fig. 37 - Bonjour, Papa! Bron : BS, jg. 21, nr. 11, 1911, p. 84
p. 102
Fig. 38 - Abstinence et Boisson Bron : BS, jg. 4, nr. 7, 1894, p. 52
p. 103
Fig. 39 - Un remède radical Bron : BS, jg. 4, nr. 9, 1894, p. 68
p. 104
Fig. 40 - La Buveuse d’eau à la fontaine Bron : BS, jg. 2, nr. 11, 1892, p. 81
p. 105
Fig. 41 - Toujours de l’Appétit ! Bron : BS, jg. 16, nr. 11, 1906, p. 84
p. 106
Fig. 42 - Joyeux Noël! Bron : MB, jg. 15, nr. 12, 1910, pp. 192-193
p. 107
Fig. 43 - Le prince Albert. Bron: BS, jg. 16, nr. 10, 1906, p. 73
p. 108
Fig. 44 - Robert Protin Bron: BS, jg. 23, nr. 12, 1913 , p. 92
p. 109
Fig. 45 – Le Ministre Beernaert et Le Cabaretier Bron : BS, jg. 3, nr. 2, 1893, p. 9
p. 109
Fig. 46 - Quand ils aperçurent l’étoile Bron : MB, jg. 16, nr. 12, 1911, pp. 200-201
p. 110
Fig. 47 - En Grève! Bron : BS, jg. 14, nr. 2, 1904, p. 12
p. 111
Fig. 48 – Où est la vérité ? Bron : BS, jg. 10, nr. 7, 1900, p. 52
p. 116
123
Onderzoeksdata Tabellen van variabelen Genre, Antialcoholhouding, Religieuze verwijzingen, verwijzing naar Arbeider, verwijzing naar Burgerij, Rol van de vrouw, Drinker, Afstand en Contact, voor Le Bien Social en voor Le Messager belge. (Zie aparte Excell-bestanden)
124
Bibliografie
ABERCROMBIE (Nicholas) & TURNER (Bryan S.), The dominant Ideology Thesis. In: GIDDENS (Anthony) & HELD (David) (red.), Classes, power, and conflict. Classical and contemporary debates. (The Macmillan Press Ltd, London, 1982), pp. 396-416
ABS (Robert), Geschiedenis van de Socialistische arbeidersbeweging in België. (E. Vandervelde Instituut, Brussel,1976)
AERTS (Christel) & MENS (Rina), Advertenties en affiches: kenmerken van de Nederlandse reclametaal in België. (Universiteit van Antwerpen, 1986)
ASBURY (Herbert), The Great illusion. (Greenwood Press, New York, 1968)
AVONDTS (Gerda) & SCHOLLIERS (Peter), De Gentse textielarbeiders in de 19de en 20ste eeuw. Dossier 5. Gentse prijzen, huishuren en budgetonderzoeken in de 19e en 20e eeuw. (Centrum voor hedendaagse sociale geschiedenis, Brussel, 1977)
BARAN (Stanley J.) & DAVIS (Dennis K.), Mass Communication Theory. Foundations, Ferment, and Future. (Wadsworth, Belmont, 2003)
BARDOEL (J.) & BIERHOFF (J.) (red.), Informatie in Nederland. Theorie, achtergronden. (WoltersNoordhof, Groningen, 1987)
BARDOEL (J.) & BIERHOFF (J.) (red.), Communicatie. Werking, invloed. (Wolters-Noordhof, Groningen, 1993)
BARTHES (Roland), Image, music, text. (Fontana/Collins, Glasgow, 1977)
BAUER (Martin W.) & GASKELL (George) (red.), Qualitative research with text, image and sound. A practical handbook. (Sage, Londen, 2000)
BAXANDALL (Michael), Patterns of intention. On the historical explanation of pictures. (Yale University Press, New Haven, 1985)
BELL (Philip), Content analysis of visual images. In: VAN LEEUWEN (Theo) & JEWITT (Carey) (red.), Handbook of visual analysis. (Sage, Londen, 2003), pp. 10-34
BENNET (Paul) & MURPHY (Simon), Psychology and Health Promotion. (Open university press, Buckingham, 1998)
BERNARDIN (Murielle), Le prévention de l’alcoolisme par l’affiche en France, en Belgique, en Suisse et au Quebec (1945-1995). La rhétorique de l’affiche. In: FILLAUT (Thierry), GARÇON (Jack) & BERNARDIN (Muriel), La prévention de l’alcoolisme par l’affiche. 1945-1995. En France, Belgique, Suisse et Québec. CD.
BLAIN (Mike), The politics of victimage: Power and subjection in a US anti-gay campaign. In: Critical Discourse Studies, 2005, Vol. 2, nr. 1, pp. 31-50.
BOCOCK (Robert), Hegemony. (Tavistock Publications, Londen, 1986)
BOVÉ (Paul A.), Intellectuals in power. A genealogy of critical humanism. (Columbia University Press, new York, 1986)
BROWN (Gillian) & YULA (George), Discourse analysis. (Cambridge University Press, Cambridge, 1983)
BRUGMANS (I.J.), Standen en klassen in Nederland gedurende de negentiende eeuw. In : GEURTS (P.A.M.) & MESSING (F.A.M) (red.), Economische ontwikkelingen en sociale emancipatie II. 18 opstellen over economische en sociale geschiedenis in twee delen. (Nijhoff, Den Haag, 1977), pp. 110-128
BURKE (Peter), Eyewitnessing. The use of images as historical evidence. (Cornell University Press, Ithaca, 2001)
CARABINE (Jean), Unmarried Motherhood 1830-1990. A Genealogical Analysis. In: WETHERELL (Margaret), TAYLOR (Stephanie), YATES (Simeon J.), Discourse as data. A guide for analysis. (Sage publications, Londen, 2001), pp. 267-310
CHRISPEELS (Yvette), De strijd tegen het drankmisbruik in België, einde 19de – begin 20ste eeuw. (Licentiatsverhandeling, KULeuven, 1982)
125
CLARK (Norman H.), The dry years: Prohibition and social change in Washington. (University of Washington Press, Seattle, 1965)
CRANE (Diana), Fashion and its social agendas. Class, gender and identity in clothing. (The University of Chicago Press, Chicago, 2000)
DANAHER (Geoff), SCHIRATO (Tony) & WEBB (Jen), Understanding Foucault. (Sage, Londen, 2000)
DEKENS (Evelien), Anti-Alcoholoffensief in woord en beeld. Laat negentiende-eeuwse en vroeg twintigste-eeuwse drankbestrijding in België. (Doctoraalscriptie, Universiteit van Maastricht, 2006)
DE LEEUW (Kitty), Kleding in Nederland 1813-1920. Van een traditioneel bepaald kleedpatroon naar ene begin van modern kleedgedrag. (Verloren, Hilversum, 1992)
DE WILDE (Bart), Witte boorden, blauwe kielen. Patroons en arbeiders in de Belgische textielnijverheid in de 19e en 20e eeuw. (Ludion-Amsab, Gent, 1997)
DE WITTE (Pol), Alles is omgekeerd. Hoe de werklieden vroeger leefden. 1848-1918. (Kritak, Leuven, 1986)
DINGLE (A.E.), The Campaign for prohibition in Victorian England. The United Kingdon alliance, 1872-1895. (Croom Helm London, Londen, 1980)
ENEL (François), L’Affiche. Fonctions, language, réthorique. (Collection aujourd’hui, H.M.H., 1971)
FAIRCLOUGH (Norman), Analysing discourse. Textual analysis for social research. (Routledge, Londen, 2003)
FENTON (Alexander) (red.), Order and disorder : The health implications of eating and drinking in the nineteenth and twentieth centuries. (Tuckwell Press, East Tinton, 2000)
FREVERT (Ute), The middle classes as public and private: culture, gender, and modernization in the Nineteenth century. In: SCHUURMAN (Anton) & SPIERENBURG (Pieter) (red.), Private domain, public inquiry. Families and life-styles in the Netherlands and Europe, 1550 to the present. (Verloren, Hilversum, 1996), pp. 210-219
FOUCAULT (Michel), Folie et déraison. Histoire de la folie à l’age classique. (Union Génerale d’ éditions, Parijs, 1964)
FOUCAULT (Michel), Les mots et les choses. Une archéologie des sciences humaines. (Gallimard, Parijs, 1966)
FOUCAULT (Michel), L’Archéologie du savoir (Gallimard, Parijs, 1969)
FOUCAULT (Michel), L’ordre du discours. Leçon inaugurale au Collège de France prononcée le 2 décembre 1970. (Gallimard, Paris, 1971)
FOUCAULT (Michel), Surveiller et punir. (Gallimard, Parijs, 1975)
GERVEREAU (Laurent), Voir, comprendre, analyser les images. (Éditions La Découverte, Parijs, 1994)
GEURTS (P.A.M.) & MESSING (F.A.M) (red.), Economische ontwikkelingen en sociale emancipatie II. 18 opstellen over economische en sociale geschiedenis in twee delen. (Nijhoff, Den Haag, 1977)
GIARD (Luce) (red.), Michel Foucault. Lire l’œuvre. (Jérôme Millon, Grenoble, 1992)
GIDDENS (Anthony) & HELD (David) (red.). Classes, power, and conflict. Classical and contemporary debates. (The Macmillan Press Ltd, London, 1982)
GIDDENS (Anthony) & MACKENZIE (Gavin), Social Class and the division of labour. (Cambridge University Press, Cambridge, 1982)
GILL (Rosalind), Discourse Analysis. In: BAUER (Martin W.) & GASKELL (George) (red.), Qualitative research with text, image and sound. A practical handbook. (Sage, Londen, 2000), pp. 172-190
GOFFINET (Sylvie-Anne) & VAN DAMME (Dirk), Functioneel analfabetisme in België. (Koning Boudewijnstichting, Brussel, 1990)
GOFFMAN (Erving), Gender advertisements. (Harvard university press, Cambridge, 1979)
126
GROSSBERG (L.), WARTELLA (E.), WHITNEY (D. Ch.), MediaMaking, Mass Media in a Popular Culture. (Sage, Londen, 1998)
GUSFIELD (Joseph), Symbolic crusade. Status politics and the Amrican Temperance movement. (University of Illinois Press, Londen, 1969)
GUTTING (Gary), Michel Foucault. Archaeology of scientific reason. (Cambridge University Press, Cambridge, 1989)
HALL (Stuart), The work of representation. In: HALL Stuart (red.), Representation. Cultural representations and signifying practices. (Sage, Londen, 1997), pp. 13-64
HINDESS (Barry), Discourses of power. From Hobbes to Foucault. (Blackwell, Oxford, 2001)
HODGE (Robert) & KRESS (Gunther), Social semiotics (Polity Press, Cambridge, 1988)
JEWITT (Carey) & OYAMA (Rumiko), Visual meaning: a social semiotic approach. In: VAN LEEUWEN (Theo) & JEWITT (Carey) (red.), Handbook of visual analysis. (Sage, Londen, 2003), pp. 134156
KARSKENS (Machiel), Waarheid als macht. Een onderzoek naar de filosofische ontwikkeling van Michel Foucault. Deel 1. (Stichting te elfder ure, 1986)
KENDALL (Gavin) & WICKHAM (Gary), Using Foucault’s methods. (Sage, Londen, 1999)
KRESS (Gunther) & HODGE (Robert), Language as ideology. (Routledge, Londen, 1979)
KRESS (Gunther) & VAN LEEUWEN (Theo), Reading images. The grammar of visual design. (Routledge, Londen, 1996)
KRIPPENDORFF (Klaus), Content analysis. An introduction to its methodology. (Sage, Londen, 2004)
KUCZYNSKI (Jürgen), Het ontstaan van de arbeidersklasse. (Sun reprint, Nijmegen, 1975)
LOCKKAMPER (Nancy), Een situatieschets van de antialcoholische beweging in het laatste kwart van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. (Licentiaatsverhandeling, VUB, 1994)
MABILLE (Xavier), HEINDERYCKX (François) & THOVERON (Gabriel), Un siècle d’affiches politiques en Belgique francophone. (Éditions de CÉFAL, Liège, 2003)
MATTIJS (Koen), De mateloze negentiende eeuw: bevolking, huwelijk, gezin en sociale verandering. (Universitaire Pers, Leuven, 2001)
MAXWELL (Joseph. A.), Qualitative research design. An interactive approach. (Sage, Londen, 1996)
MCKEE (Alan), Textual analysis. A beginner’s guide. (Sage, Londen, 2003)
MCLELLAN (David), The thought of Karl Marx. (Macmillan press, Londen, 1980)
MCQUAIL (Dennis), Mass Communication Theory: an introduction. (Sage, Londen, 1994)
MERZBACH (Henry), La Ligue Patriotique contre l’Alcoolisme. Quelques mots sur son passé, son présent et son avenir. (Imprimerie L. Braeckmans-Brecht, Brussel, 1899)
MICHIELSEN (Leo), Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging. Deel 1 tot 1914. (Frans Masereel Fonds, Brussel, 1976)
MORRA (Joanne) & SMITH (Marquard) (red.), Visual culture. Critical concepts in media en cultural studies. Vol. 2: Histories, archeologies and genealogies of visual culture. (Routledge, Londen, 2006)
MUCCHIELLI (Alex), GUIVARCH (Jeannine), Nouvelles méthodes d’études des communications. (Armand Colin, Paris, 1998)
NIJHOF (Erik) & SCHOLLIERS (Peter), Het tijdperk van de machine. Industriecultuur in België en Nederland. (VUBPress, Brussel, 1996)
NOOIJ (A.T.J.), Sociale methodiek. Normatieve en beschrijvende methodiek in grondvormen. (Stenfert Kroese, Leiden, 1996)
NYS (Liesbet), Groene toverdrank of gebottelde epilepsie? Absint in België omstreeks 1900. In : Tijdschrift voor sociale geschiedenis, 2001, vol. 27, nr. 4, pp. 411-436
127
PANOFSKY (Erwin), Essais d’iconologie. Les thèmes humanistes dans l’art de la Renaissance. (Gallimard, Parijs, 1967)
PANOFSKY (Erwin), Extract from ‘Iconography and iconology’. In: MORRA (Joanne) & SMITH (Marquard) (red.), Visual culture. Critical concepts in media en cultural studies. Vol. 2: Histories, archeologies and genealogies of visual culture. (Routledge, Londen, 2006), pp. 191197
PARENT (Marie), Le role de la femme dans la lutte contre l’alcoolisme. (Imp. Parent&Cie, Brussel, 1892)
PEETERS (Jan Marie), Het beeld. Bouwstenen voor een algemene iconologie. (Hadewijch, Antwerpen, 1996)
PENN (Gemma), Semiotic analysis of still images. In: BAUER (Martin W.) & GASKELL (George) (red.), Qualitative research with text, image and sound. A practical handbook. (Sage, Londen, 2000), pp. 227-245
PERROT (Michelle) (red.), Geschiedenis van het persoonlijk leven. De negentiende eeuw: materiële cultuur en de wereld van het individu. (Agon, Amsterdam, 1993)
POLASKY (Janet), The democratic socialism of Emile Vandervelde. Between reform and revolution. (Berg, Oxford, 1995)
RUMBARGER (John J.), Profits, Power and Prohibition. Alcohol reform and the industrializing of America. 1800-1930. (State University of New York Press, Albany, 1989)
SCHOLL (S. H.), 150 jaar Katholieke arbeidersbeweging in België (1789-1939). Tweede deel. De Christen-Democratie (1886-1914). (Arbeiderspers, Brussel, 1965)
SCHOLLIERS (Peter), Arm en rijk. Tweehonderd jaar eetcultuur in België. (EPO&BRTN, Brussel, 1993)
SCHOLLIERS (Peter), De Gentse textielarbeiders in de 19e en 20e eeuw. Dossier 6. Herkomst, huisvesting, arbeiders- en levensomstandigheden van de werkkrachten van het bedrijf A. Voortman-N.V.Texas. (Centrum voor hedendaagse sociale geschiedenis, Brussel, 1981)
SCHOLLIERS (Peter), A century of real industrial wages in Belgium, 1984-1939. In: SCHOLLIERS (Peter) & ZAMAGNI (Vera) (red.), Labour’s reward. Real wages and economic change in 19thand 20th-century Europe. (Edward Elgar, Cornwall, 1995), pp. 106-137
SCHOLLIERS (Peter), “Een vijand die men kennen moet” Jenever in België in de 19de en vroege 20ste eeuw. In: VAN SCHOONENBERGHE (Eric), Jenever in de Lage Landen. (Stichting Kunstboek, Brugge, 1996), pp. 138-158
SCHOLLIERS (Peter), The medical discourse and the drunkard’s stereotyping in Belgium, 18401919. In: FENTON (Alexander) (red.), Order and disorder : The health implications of eating and drinking in the nineteenth and twentieth centuries. (Tuckwell Press, East Tinton, 2000), pp. 227-239
SCHOLLIERS (Peter), Kledingaankopen en de zin van het leven, of economie en identiteit in België vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw. In: SEGERS (Yves), LOYEN (Reginald), DEJONGH (Guy) & BUYST (Erik) (red.), Op weg naar een consumptiemaatschappij. Over het verbruik van voeding, kleding en luxegoederen in België en Nederland (19de – 20ste eeuw). (KULeuven, Leuven, 2002), pp. 61-80
SCHUURMAN (Anton) & SPIERENBURG (Pieter) (red.), Private domain, public inquiry. Families and life-styles in the Netherlands and Europe, 1550 to the present. (Verloren, Hilversum, 1996)
SEGERS (Yves), LOYEN (Reginald), DEJONGH (Guy) & BUYST (Erik) (red.), Op weg naar een consumptiemaatschappij. Over het verbruik van voeding, kleding en luxegoederen in België en Nederland (19de – 20ste eeuw). (KULeuven, Leuven, 2002)
SINCLAIR (Andrew), Prohibition. The era of excess. (Four square book, Londen, 1965)
SOLOMON (Michael), BAMOSSY (Gary) & ASKEGAARD (Søren), Consumer behaviour. A European perspective. (Pearson Education, Harlow, 2002)
THIBAULT-LAULAN (Anne-Marie), Image et Communication. (Editions Universitaires, Parijs, 1972)
TOPS (Ellen), Foto’s met gezag. Een semiotisch perspectief op priesterbeelden 1930-1990. (Vantilt, Nijmegen, 2001)
128
VAN CUILENBURG (J.J.) & NOOMEN (G.W.), Communicatiewetenschap. (Coutinho, Muiderberg, 1984)
VAN DEN EECKHOUT (Patricia) & SCHOLLIERS (Peter), Geld in ‘t laatje. Arbeid en inkomen van Gentse arbeidersgezinnen circa 1900. In: N.N., Arbeid in Veelvoud. Een huldeboek aangeboden aan Prof. Dr. J. Craeybeckx en Prof. Dr. E. Scholliers van de Vrije Universiteit Brussel. (VUB Press, Brussel, 1988), pp. 192-213
VANDERVELDE (Émile), Souvenirs d’un militant socialiste. (Éditions Denoël, Parijs, 1939)
VAN DEN BERG (Harry), Discoursanalyse. In: Kwalon, 2004, jg. 9, vol. 26, nr 2, pp. 29-39
VAN HOUTTE (J.A.), Economische en sociale geschiedenis van de lage landen. (Standaard Boekhandel, Antwerpen, 1964)
VAN LEEUWEN (Theo) & JEWITT (Carey) (red.), Handbook of visual analysis. (Sage, Londen, 2003)
VANTHEMSCHE (Guy), Aspecten van de bediendenwerkloosheid in de jaren 1930-1939. In: N.N., Arbeid in Veelvoud. Een huldeboek aangeboden aan Prof. Dr. J. Craeybeckx en Prof. Dr. E. Scholliers van de Vrije Universiteit Brussel. (VUB Press, Brussel, 1988)
VAN STRATEN (Roelof), Inleiding in de iconografie. (Coutinho, Muiderberg, 1985)
VAN TIJN (Th.), Voorlopige notities over het ontstaan van het moderne klassebewustzijn in Nederland. In: GEURTS (P.A.M.) & MESSING (F.A.M) (red.), Economische ontwikkelingen en sociale emancipatie II. 18 opstellen over economische en sociale geschiedenis in twee delen. (Nijhoff, Den Haag, 1977), pp. 129-143
WETHERELL (Margaret), TAYLOR (Stephanie), YATES (Simeon J.), Discourse as data. A guide for analysis. (Sage publications, Londen, 2001a)
WETHERELL (Margaret), TAYLOR (Stephanie), YATES (Simeon J.), Discourse Theory and practice. A reader. (Sage publications, Londen, 2001b)
WILLEMS (Nicole), La loi Vandervelde et ses antécédents. (Licentiaatsverhandeling ULB, Brussel, 1971)
WILLIAMSON (Judith), Decoding advertisements. Ideology and meaning in advertising (Marlon Boyars, Londen, 1983)
WITTE (Els), CRAEYBECKX (Jan) & MEYNEN (Alain), Politieke geschiedenis van België. Van 1830 tot heden. ( VUB Press, Brussel, 1997)
ZAENEN (Annie), JALET (Philippe) & VAN HAECHT (Anne), Images de la femme dans la publicité. In: Les cahiers du CERSE, 1976
Rapporten, wetten, officiële documenten
Belgisch Staatsblad, jg. 89, nr. 253, 10 september 1919
CONSTANT (Jean), Le régime de l’alcool et des débits de boissons fermentées. Commentaire législatif, administratif et jurisprudentien des LOIS DU 29 AOUT 1919 mis en concordance avec les lois et circulaires subséquentes. (Librairies de sciences juridiques, Brussel, 1926)
CONSTANT (Jean), Les effets juridiques de la loi belge sur le régime de l’alcool. La loi belge sur le régime de l’alcool et les cercles privés. Rapports présentés au Congrès International contre l’Alcoolisme. (Imprimerie médicale et scientifique, Brussel, 1930)
DE BOE (André), Intérêts professionnels ou intérêt national ? Enquête sur l’efficacité de la législation relative à la lutte contre l’alcoolisme. (Édition du Comité National contre l’alcoolisme, Brussel, 1952)
MELCHIOR (J.), De jeneverplaag of het alcoholisme in België. (Publicatie kantonale inspecteur Lager Onderwijs, 1896)
Nationale Federatie der Beroepsverenigingen van herbergiers, hotel- en restaurantiehouders van België, Verslag over de alcoholkwestie. Beschouwingen van de Nationale Federatie der Beroepsverenigingen van herbergiers, hotel- en restaurantiehouders van België, over de onontbeerlijke herziening van de wet van 29 augustus 1919 betreffende het alcoholregime. (1947?)
129
Pasinomie 1919
WILLEMAERS, L’Alcoolisme. Discours prononcé par M. Willemaers à l’Audience Solennelle de rentrée du 1er Octobre 1902. (Imprimerie Veuve Ferdinand Larcier, Brussel, 1902)
Overige
FILLAUT (Thierry), GARÇON (Jack) & BERNARDIN (Muriel), La prévention de l’alcoolisme par l’affiche. 1945-1995. En France, Belgique, Suisse et Québec. CD.
Geraadpleegde antialcoholtijdschriften
Almanach de Tempérance pour 1898 (Ligue Patriotique contre l’alcoolisme)
Almanach de Tempérance pour 1910 (Ligue Patriotique contre l’alcoolisme)
Almanach de Tempérance pour 1914 (Ligue Patriotique contre l’alcoolisme)
Almanach de Tempérance pour 1925 (Ligue Patriotique contre l’alcoolisme)
Le Bien-Être Social / L’Autre Cloche (1921, 1923)
Le Bien Social (jaargangen 2 t/m 23, 1892-1913)
Le Bulletin de la Société médicale de Tempérance (jaargangen 1-17, maart 1898-1914)
Journal de la Ligue Patriotique contre l’alcoolisme
Le Messager de la Croix-Bleue belge (jaargangen 12- 1907-juli 1914)
De Morgenster. Maandschrift tegen drankmisbruik. Nationale vereeniging der matigheidsgenootschappen voor de jeugd.(1903, 1908, 1909, 1914)
Onthouding (1907-1914)
130