ACADEMIEJAAR 2013-2014
HET AANBIEDEN VAN EEN KWALITATIEF HUIS VAN HET KIND IN DE STAD AARSCHOT EEN PROJECT VOOR OUDERS EN KINDEREN MET AANDACHT VOOR MAATSCHAPPELIJK KWETSBAREN. Scriptie ingediend door CAROLINE ENGELS voor het behalen van het bachelordiploma in het sociaal werk
HET AANBIEDEN VAN EEN KWALITATIEF HUIS VAN HET KIND IN DE STAD AARSCHOT EEN PROJECT VOOR OUDERS EN KINDEREN MET AANDACHT VOOR MAATSCHAPPELIJK KWETSBAREN.
CAROLINE ENGELS
ABSTRACT Kinderarmoede schaakmat?! In Vlaanderen werden er tussen 2009 en 2011 9,7% van de kinderen in een kansarm gezin geboren. Het Pact 2020 streeft in Vlaanderen naar een halvering van kinderen die in armoede geboren worden. Eén van de maatregelen om dit te verwezenlijken is het Huis van het Kind. In dit huis zal worden uitgegaan van ontmoeting, ondersteuning en verrijking. Het ontwerpdecreet inzake de organisatie van preventieve gezinsondersteuning vestigt de aandacht op: “Werken aan de versterking van kwetsbare ouders en gezinnen met kinderen en jongeren in het kader van de bestrijding van kinderarmoede.” Men gaat ervan uit dat kinderen tussen 0 en 3 jaar het meest kwetsbaar zijn voor de gevolgen van deze armoede. Hoe kan een lokaal bestuur een kwalitatief Huis van het Kind aanbieden aan de inwoners van de stad? Er zal hierbij een onderzoek gevoerd worden naar de lokale noden van kansarme als kansrijke ouders met kinderen tussen 0 en 3 jaar. Daarnaast zal gekeken worden naar verscheidene good practices en pilootprojecten van het Huis van het Kind in Vlaanderen. Via deze informatie zullen aanbevelingen gemaakt kunnen worden naar de stad Aarschot en het Huis van het Kind toe. Het uiteindelijke doel bestaat erin de toegankelijkheid voor elke burger te vergroten en preventieve opvoedingsondersteuning bereikbaar te maken voor iedereen.
Kernwoorden: Huis van het Kind, preventieve opvoedingsondersteuning, kinder-en kansarmoede, lokaal bestuur, lokale actoren.
ACADEMIEJAAR 2013-2014 Scriptie ingediend voor het behalen van het bachelordiploma sociaal werk
“Een positieve visie op opvoeden en opvoedingsondersteuning: de kracht en de mogelijkheden van kinderen en ouders staan hier centraal.” - Steven Strynckx
i
Woord vooraf Graag zou ik enkele personen bedanken die me hebben geholpen bij het voeren van dit onderzoek. Vooraleerst wil ik mijn stagebegeleidster Karlien Vanpée bedanken, zij gaf mee richting aan dit werk en stond mij bij op een kritische wijze. Wout Plasmans voor het engagement en het aanreiken van de bevraagde maatschappelijk kwetsbare ouders en zijn voortdurend optimisme. Zonder hem had ik nooit het aantal maatschappelijk kwetsbaar bevraagde ouders, dat ik voor ogen had, behaald. De dienst welzijn voor het vertrouwen, de vriendschap en de vrijheid die zij mij gaven om mij volledig te kunnen focussen op dit verhaal. Vervolgens wil ik de bevraagde en betrokken actoren in het Huis van het Kind verhaal bedanken voor de tijd en hun inzet. En tot slot mijn ouders en Pieter De Bruyn voor de aanmoedigingen die zij mij gaven. Uitzonderlijke dank gaat naar Veronique Debeys voor de tweejarige reis die wij maakten. Zij gaf mij het idee om stage te lopen bij de dienst welzijn, gaf duwtjes in de rug wanneer nodig en wist op een zorgzame manier mij te motiveren met het juiste woord op het juiste moment. Ik wens haar dan ook het allerbeste toe.
Caroline Engels
ii
Inhoudsopgave Woord vooraf ...................................................................................................................... i Lijst van afkortingen .......................................................................................................... iv Inleiding ............................................................................................................................. 1 Deel 1: Theoretische verkenning ......................................................................................... 4 1 Wat vooraf ging ............................................................................................................ 4 1.1 Preventieve opvoedingsondersteuning ............................................................................. 4 1.2 Decreet betreffende opvoedingsondersteuning 2007 ........................................................ 5 1.2.1 Inhoud ............................................................................................................................... 5 1.2.2 Evaluatie ............................................................................................................................ 6
2 Het decreet preventieve opvoedingsondersteuning ...................................................... 6 2.1 Het decreet ....................................................................................................................... 7 2.2 Het uitvoeringsbesluit ....................................................................................................... 8 2.2.1 De erkenning ..................................................................................................................... 8 2.2.2 De subsidiëring .................................................................................................................. 9 2.2.3 Het aanbod ....................................................................................................................... 9 2.2.4 Een visie en dienstverlening ............................................................................................ 10 2.2.5 Provinciale startdag Vlaams-‐Brabant .............................................................................. 11 2.3 Progressief universalisme ................................................................................................ 12 2.4 Kinderarmoede in Vlaanderen ......................................................................................... 12 2.4.1 Wat is kinderarmoede? ................................................................................................... 13 2.4.2 STUDIO Kinderarmoede .................................................................................................. 13 2.4.3 Kinderarmoede in Aarschot ............................................................................................ 15 2.5 Het Huis van het Kind internationaal ............................................................................... 16
3 Betrokken actoren in het Huis van het Kind Aarschot ................................................. 18 3.1 De dienst welzijn ............................................................................................................. 18 3.1.1 Beleidsplanning 2014-‐2019 ............................................................................................. 18 3.1.2 Tendensen binnen lokale besturen ................................................................................. 18 3.2 De Talentenbank ............................................................................................................. 20 3.3 Het Lokaal Overlegplatform ............................................................................................ 20 3.4 Kind en Gezin – Kind en Preventie ................................................................................... 21 3.5 Andere actoren ............................................................................................................... 21 3.6 Vrijwilligers ..................................................................................................................... 22
4 Participatie en ontmoeting ......................................................................................... 22 4.1 Omgaan met kansarmoede ............................................................................................. 22 4.1.1 Het empoweren van kansarmen ..................................................................................... 23 4.1.2 Het laten participeren van kansarmen ........................................................................... 23 4.2 Ontmoeting ..................................................................................................................... 24 4.2.1 Ontmoeting als vorm van opvoedingsondersteuning ..................................................... 24 4.2.2 Ontmoeting binnen een Huis van het Kind ..................................................................... 25
iii
5 De pilootprojecten doorlicht ....................................................................................... 27 DEEL 2: PRAKTIJKVERKENNING ......................................................................................... 29 6 Good practices in Vlaanderen ..................................................................................... 29 6.1 6.2
Korte voorstelling van de gekozen organisaties ............................................................... 29 Bespreking van de algemene bevindingen ....................................................................... 30
7 De verwachtingen van ouders met jonge kinderen in Aarschot ................................... 33 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 7.9
Kenmerken van de respondenten .................................................................................... 34 Waar ouders zich opvoedingsgewijs vragen over stellen .................................................. 35 Het aanbod dat ouders wensen in een Huis van het Kind ................................................ 36 Verwachtingen van een Huis van het Kind ....................................................................... 38 De nood aan ontmoeting met andere ouders .................................................................. 39 De kenmerken van een aantrekkelijke ontmoetingsruimte .............................................. 40 Welke activiteiten zouden ouders laten doorgaan in een ontmoetingsruimte? ................ 41 Participatie ...................................................................................................................... 41 De bereikbaarheid en beschikbaarheid van een Huis van het Kind ................................... 42
8 Eerste aanzet tot een Huis van Het Kind Aarschot ....................................................... 44 8.1 Gesprekken met de betrokken organisaties ..................................................................... 44 8.1.1 Voorstelling organisaties ................................................................................................. 44 8.1.2 Algemene verwachtingen ............................................................................................... 44 8.1.3 Ontmoeting ..................................................................................................................... 47 8.1.4 Vrijwilligers ...................................................................................................................... 47 8.1.5 Vormelijk ......................................................................................................................... 48 8.2 Eerste vergadering rond het Huis van het Kind ................................................................ 48 8.2.1 Preventieve gezondheidszorg ......................................................................................... 49 8.2.2 Preventieve opvoedingsondersteuning .......................................................................... 49 8.2.3 Activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie ....................................................... 49 8.2.4 Het aanbod in Aarschot .................................................................................................. 50 8.2.5 Samenwerkingsverband .................................................................................................. 51
9 Het draaiboek ............................................................................................................. 52 10
Conclusies en aanbevelingen ................................................................................... 53
10.1 10.2
Aanbevelingen ............................................................................................................. 53 Conclusie ..................................................................................................................... 57
Bibliografie ....................................................................................................................... 58 Bijlage 1 ............................................................................................................................... Bijlage 2 ...............................................................................................................................
iv
Lijst van afkortingen AGB – Autonoom Gemeentebedrijf BBC – Beleids- en Beheerscyclus CAW – Centrum Algemeen Welzijn CB – Consultatiebureau CEGO – Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs CKG – Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning CLB – Centrum Leerlingenbegeleiding EVA – Extern Verzelfstandigd Agentschap EXPOO – Expertisepunt voor Opvoedingsondersteuning IVA – Intern Verzelfstandigd Agentschap JAC – Jeugd Advies Centrum LOP – Lokaal Overlegplatform OCMW – Openbaar Centrum Maatschappelijk Welzijn REAAP - Résaeux d’Ecoute, d’Appui et d’Accompagnement des Parents SARWGG - Strategische Adviesraad Welzijn Gezondheid en Gezin VVSG – Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten VZW – Vereniging Zonder Winstoogmerk
1
Inleiding Na de evaluatie van het decreet betreffende de organisatie van opvoedingsondersteuning in 2007 wil de Vlaamse Regering de preventieve opvoedingssector meer op lokaal niveau situeren en de actoren beter laten samenwerken. Vlaanderen volgt hierbij de Europese tendens van het samenbrengen van actoren (Van Crombrugge, 2012). Met deze gedachte werd op 13 juni 2013 het ontwerpdecreet inzake de organisatie van preventieve gezinsondersteuning gelanceerd door Minister Jo Vandeurzen. Eén van de drie speerpunten hierin is het concept “Huis van het Kind”. Hiermee wil men het aanbod van preventieve gezinsondersteuning bundelen in een netwerk en/of fysieke vindplaats, waarbij Kind en Gezin een cruciale rol zal spelen. De doelgroep binnen het Huis van het Kind zijn de ouders van jonge kinderen of jongeren tot en met 24 jaar. Het aanbod zal bestaan uit preventieve gezondheidszorg, opvoedingsondersteuning en activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie. Dit nieuwe decreet, dat is ingetreden op 1 april 2014, vereist een implementatie naar de sector toe en zal leiden tot een nieuw landschap binnen de preventieve gezinsondersteuning. Omdat lokale besturen een belangrijke rol spelen in het vormgeven van een lokaal gezinsbeleid, krijgen ze ook in de Huizen van het Kind een prominente rol, samen met de lokale partners. De dienst welzijn van de stad Aarschot zal als dienst van het lokaal bestuur een eerste initiatief nemen om mee in het Huis van het Kind verhaal te stappen. De dienst werkt vanuit de idee dat iedereen van de bevolking mee moet zijn. Onder de slogan ‘Iedereen mee’. Daarnaast werken zij via het talentenverhaal, waarbij men iedereen van de bevolking wil bereiken volgens zijn of haar talent. Zo’n 6,8% (Kansarmoedeindex, 2012) van de Aarschotse kinderen leeft volgens Kind en Gezin in kansarmoede. Het leven in deze kansarmoede kan voor kinderen significante gevolgen hebben voor hun ontwikkelingskansen. De dienst welzijn streeft naar het verbeteren van het welzijn van haar bevolking met specifieke aandacht voor maatschappelijk kwetsbaren. De vraag die de dienst zich vanuit deze gedachte stelt is hoe zij een kwalitatief Huis van het Kind aan haar bewoners kan aanbieden. Wanneer we deze probleemstelling breder situeren, kunnen we op microniveau stellen dat de lokale invalshoek van groot belang is. Een Huis van het Kind wordt samengesteld via organisaties uit de stad. De mening van de ouders met kinderen en wat zij verwachten, zal hierbij aangegeven worden. Vervolgens kan op mesoniveau kritisch naar de sector gekeken worden. Wat moet er nog veranderen bij de betrokken actoren om tot het gewenste resultaat te komen en wat kunnen zij leren van elkaar? Naar het beleidsdomein toe, het macroniveau, kunnen we eveneens kritisch kijken naar het nieuwe decreet. Zo kan men zich de vraag stellen of er voldoende ruimte binnen het decreet is om te creëren wat men vraagt. Dit geldt niet alleen voor de stad Aarschot, maar ook voor andere Vlaamse steden en gemeenten. De onderzoeksvraag: “Hoe kan de stad Aarschot een kwalitatief Huis van het Kind aan haar bevolking aanbieden?”, kan in twee deelvragen worden opgesplitst. Ten eerste zal er een enquête worden afgenomen bij kansrijke en kansarme ouders met kinderen tussen 0 en 3 jaar. Hierbij gaan we na wat hun vragen en noden zijn rond opvoeden, ontmoeten en dienstverlening. Wat verwachten deze ouders en is dit realistisch? Enkel het bevragen van de bevolking is echter niet voldoende. Een tweede deelvraag kan hierbij gesteld worden. Hoe gaan andere steden een gemeenten aan het werk met het
2
Huis van het Kind? Er werden vijf initiatieven over heel Vlaanderen die werken rond het Huis van het Kind bevraagd. De volgende good practices werden bezocht: VZW Storzo (Huis van het Kind Zuid-Oost Hageland), Huis van het Kind Zottegem, Huis van het Kind Lier, Huis van het Kind Leuven en IN-Zetje vzw. Er werd onderzocht wat binnen de preventieve gezinsondersteuning werkt en wat niet. Dit kan sector overschrijdend zijn. Hiervoor kunnen we kijken naar de lokale diensteneconomie en de nuttige aspecten uit parallelle projecten implementeren naar de noden en bevolkingsomvang in de stad Aarschot. De conclusies uit de bovenstaande stappen zullen resulteren in aanbevelingen gericht aan het lokale bestuur en het samenwerkingsverband. Tot slot zal er een draaiboek worden opgesteld over hoe een stad of gemeente een Huis van het Kind kan opstarten en wat voor een proces dit vereist. De stad Aarschot zal met deze aanbevelingen aan de slag kunnen gaan. Het onderzoek heeft als doel een basis te leggen, dat duidelijk maakt welke opties mogelijk zijn. Om de stad een beeld te geven van wat de bevolking nodig heeft, worden er bij vijf verschillende kinderdagverblijven over Aarschot heen 20 enquêtes rondgedeeld. De maatschappelijk kwetsbaren willen we bereiken door face-to-face interviews en informele contacten. We opteren hiervoor omdat er zo gezorgd kan worden voor een veilige ruimte waar iedereen zijn of haar verhaal kan vertellen. De contacten worden gelegd via Kind en Gezin, de lokale voedselbedeling van vzw Kommaraf, het OCMW en persoonlijke contacten van de buurtwerker. Het betrekken van de maatschappelijk kwetsbare gezinnen is een belangrijk aspect. Een onderzoek naar wat zij juist nodig hebben en/of verwachten is cruciaal. Door participatie en engagement te bevorderen, zullen zij kansen kunnen bieden aan hun kinderen, alsook meer op de hoogte zijn van wat er zich afspeelt in de stad. Al mag de focus niet alleen naar deze mensen uitgaan. Het moet een huis van iedereen worden, waar iedereen welkom is. Wat de doelgroep betreft werd er gekozen om een afgebakende hoofdcategorie te bevragen met name de ouders met kinderen van 0 tot 3 jaar. Dit omdat er geen kwaliteitsvolle bevraging mogelijk is bij alle ouders met kinderen van 0 tot 24 jaar oud. Wel kunnen we informatie vergaren bij ouders die misschien ook oudere kinderen hebben. Deze informatie zal echter in de zijlijnen worden opgenomen. Tot slot zal er een eerste aanzet worden gegeven aan het Huis van het Kind met de betrokken actoren. Dit zijn: de dienst welzijn, Kind en Gezin, Kind en Preventie, buitenschoolse kinderopvang, CAW Vlaams-Brabant, OCMW Aarschot, de jeugddienst, de lokale CLB’s, de bibliotheek, vzw De Bakermat Leuven, Arktos, Buurtwerk Aarschot, vzw Kommaraf, het lokaal overleg platform voor gelijke onderwijs kansen (LOP), de gezinsbond, Centrum Geestelijke Gezondheidszorg Aarschot (CGG), het Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs (CEGO) en de verantwoordelijke voor het loket kinderopvang. Tijdens dit evenement zal er afgestemd worden wat de verwachtingen en de vragen van de organisaties zijn. Er zal hier nagedacht worden over wat het Huis van het Kind wil betekenen voor de ouders van kinderen en jongeren en welke meerwaarde het kan bieden. Het creëren van een overkoepelende visie, waarbij elke organisatie zijn eigenheid kan behouden, lijkt opportuun. Een scheppend kader kan hier gevormd worden. Wat willen wij als organisatie aanbieden of mogelijk maken en wat niet?
3
De verdere structuur van dit werk zal bestaan uit een theoretische en een praktijkgerichte verkenning. De theoretische verkenning is opgebouwd rond het oude en het nieuwe decreet, waarna de belangrijkste elementen uit het decreet uitgelicht worden en aangevuld met andere literatuur. In de praktijkgerichte verkenning zal de onderzoeksmethodiek verklaard worden en de resultaten worden weergegeven. Uit deze twee onderdelen zullen de conclusies, de aanbevelingen en tips naar het lokale bestuur en het samenwerkingsverband voorgesteld worden.
4
Deel 1: Theoretische verkenning 1 Wat vooraf ging 1.1 Preventieve opvoedingsondersteuning Preventieve opvoedingsondersteuning wordt in Vlaanderen geregeld door Kind en Gezin, dat daarnaast ook bevoegd is voor adoptie en kinderopvang (Wouter N. en Bossuyt V., 2013). Binnen de pijler preventieve opvoedingsondersteuning zijn er drie hoofdtaken weggelegd voor Kind en Gezin. Ten eerste wordt er medische, psychosociale en pedagogische preventie voorzien. Het gaat hierbij over het verschaffen van advies en/of informatie aan aanstaande ouders en ouders met kinderen tot en met drie jaar. Dit advies kan gaan over bijvoorbeeld opvoeding, gezonde voeding, het toedienen van vaccinaties enzovoort. De hulpverlening begint bij de zwangerschap en eindigt in de huiskamer. Opvoedingsondersteuning via de opvoedingswinkel valt hier eveneens onder. Ten tweede is er opvoedingshulp voor gezinnen in crisis- en/of risicosituaties, waarbij gezinnen beroep kunnen doen op de Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG). Tot slot heeft preventieve gezinsondersteuning de taak om proactief te handelen rond kindermishandeling. Waar Kind en Gezin vroeger uitging van het preventief oplossen van crisissituaties (Van den Bruel B. en Verhegge K., 2005) proberen zij hun aanbod tegenwoordig te verschuiven naar ouders zonder problemen, waar de positieve omgang met de kinderen gestimuleerd wordt. Dit wordt positief ouderschap genoemd. Opvoedingsondersteuning kan vanuit deze gedachte opgedeeld worden in drie delen (Vandemeulebroecke L., 1995): 1. Opvoedingsondersteuning als verrijking van de opvoeding en opvoedingsmilieu 2. Opvoedingsondersteuning als pedagogische preventie bij opvoedingssituaties 3. Opvoedingsondersteuning in het kader van pedagogische hulpverlening
van
het
moeilijke
Meer recent plaatste Vandemeulebroecke (2004) opvoedingsondersteuning op een continuüm samen met opvoedingshulp, waar opvoedingsondersteuning openstaat voor elke ouder met een vraag over dagelijkse opvoeding. Deze gedachte van opvoedingsondersteuning berust op de volgende uitgangspunten: 1. De erkenning van het belang van gezinsopvoeding voor kinderen, volwassenen en de samenleving 2. De erkenning van de pedagogische verantwoordelijkheid en het verlangen en de bekwaamheid van ouder om de relatie met hun kinderen op een verantwoorde wijze vorm te geven 3. De erkenning dat ouders bij het gewone opvoeden vragen en onzekerheden kunnen ervaren en het recht hebben indien nodig hiervoor steun te ontvangen.
5
Wat houdt preventieve opvoedingsondersteuning nu precies in? Vergeer gaf hier in 1998 een concrete invulling aan onder 7 pijlers: 1. Informatie en voorlichting: algemene informatie over de ontwikkeling van kinderen of gerichte informatie over bepaalde aspecten daarvan; de ouder helpen de zaken op een rijtje te zetten en de ouder informatie geven zodat er beter inzicht ontstaat in de opvoedingssituatie; 2. Advies en begeleiding: is een vorm van gerichte ondersteuning bij opvoedingsvragen of –problemen; de aanpak richt zich op probleemverheldering, zicht krijgen op beïnvloedende factoren en samen met de ouders een plan van aanpak opstellen; 3. Emotionele steun: de ouders in een sfeer van acceptatie hun gevoelens laten uiten, zonder normering en met waardering voor de goede bedoelingen; 4. Praktische/instrumentele steun: concrete suggesties of aanwijzingen geven voor de aanpak van een bepaald probleem of ouders daadwerkelijk bijstaan in praktische aangelegenheden; 5. Modeling/voorbeeldleren: tegenover de verbale informatie- of adviesoverdracht, staat het effectieve voorbeeldgedrag dat meestal aan huis plaatsvindt; 6. Mobiliseren van sociale steun rondom de opvoeding: stimuleren van het sociale netwerk waar men steun vindt voor opvoedingsvragen; 7. Verwijzen: indien men zelf niet de nodige ondersteuning kan bieden, dient men door te verwijzen. De grootste valkuil binnen preventieve opvoedingsondersteuning wordt hierbij al snel duidelijk. De les spellen aan ouders komt vaak onbewust naar boven bij de hulpverlening, al is dit niet de bedoeling. Het kan niet de bedoeling zijn om ouders advies te geven vanuit onze eigen waarden, normen en deskundigheid. Integendeel, het gaat om het neutraal aanreiken van bepaalde mogelijkheden om kinderen op te voeden. Het ontsnappen aan deze valkuil kan alleen maar worden voorkomen wanneer de verantwoordelijkheid en de krachten van de ouders centraal worden gesteld. Ook Kristien Nys (2004) haalt deze vorm van empowerment boven als leidraad bij opvoedingsondersteuning. Empowerment is in deze context het vertrekken van of het aanspreken van de krachten van ouders.
1.2 Decreet betreffende opvoedingsondersteuning 2007 Opvoedingsondersteuning kreeg in 2007 pas echt decretaal vorm. Een vastlegging van wat de sector juist doet was volgens de Vlaamse Regering op zijn plaats.
1.2.1 Inhoud Het voorgaande decreet, wat werd goedgekeurd in 2007, beschreef de ondersteuning van de Vlaamse Regering van lokale coördinatoren opvoedingsondersteuning en het lokaal overleg opvoedingsondersteuning. Hierbij werden middelen vrijgemaakt voor opleidingen en permanente vorming voor lokale coördinatoren opvoedingsondersteuning. Daarnaast
6
regelde het decreet eveneens de subsidie-enveloppe voor de opvoedingswinkels1, mits het voldoen aan bepaalde voorwaarden. Verder werden provinciale steunpunten opvoedingsondersteuning en het steunpunt opvoedingsondersteuning van de Vlaamse Gemeenschapscommissie gesubsidieerd, alsook initiatieven inzake voorlichting, opleiding, vorming en training in verband met de opvoeding van kinderen. Tot slot werd ook het Vlaams expertisepunt voor opvoedingsondersteuning (EXPOO) opgericht.
1.2.2 Evaluatie Het is duidelijk dat de Vlaamse Regering in het decreet van 2007 haar aandacht op verschillende instanties legde en de eenheid in het opvoedingsondersteuning verhaal was. Een evaluatie drong zich op. Het decreet van 2007 plaatste opvoedingsondersteuning op de maatschappelijke agenda, maar miste opportuniteiten. Zo wordt preventieve gezinsondersteuning gekenmerkt door verschillen in middenveldorganisaties, vrije beroepen en verschillende overheden. De kracht van deze verschillen kwam echter niet tot hun recht door onder andere de versnippering van het werkveld (wie neemt welke rol en taken op zich), financiering en hiaten in het aanbod. Verder kwam in de evaluatie naar voor dat opvoedingsondersteuning optimaal functioneert op plekken waar ouders en kinderen vaak komen, op een lokale en flexibele manier uitgeoefend en ingebed in een breder geheel. De bevindingen doen het beleid zwichten voor drie nieuwe aandachtspunten binnen opvoedingsondersteuning, nl. een flexibele netwerkvorming, een aanpassing aan de lokale realiteit en de herkenbaarheid te maximaliseren2.
2 Het decreet preventieve opvoedingsondersteuning Het decretaal kader in dit werkstuk is van uiterst belang en zal daarom uitvoerig besproken worden. Sinds 1 april 2014 is het nieuwe decreet ingetreden. Het beleid staat voor verscheidene uitdagingen die ze via dit decreet willen aanpakken. Allereerst zijn er medische verschuivingen zichtbaar, van acute infectieproblemen naar chronische aandoeningen, waarbij de vaccinatiegraad (die al hoog is) nog beter kan. Ook de stijgende problematiek rond obesitas kan verder worden aangepakt. Eenvoudige maatregelen kunnen genomen worden voor vaccineerbare ziekten. Een ziekte als obesitas vraagt meer inspanning, aangezien dit een samenwerking tussen verschillende actoren op langere termijn vereist. Vervolgens ziet men een stijgende nood aan opvoedingsondersteuning en psychosociale ondersteuning, hoewel het opvoeden van een kind een leuke ervaring is voor vele ouders, blijven ouders met vragen zitten. Dit valt te verklaren door de veranderde maatschappelijke- en gezinscontext, immers families worden alsmaar kleiner en individualisering zorgt voor een afname van de sociale ondersteuning. Dit maakt
1
Een opvoedingswinkel is een plaats waar ouders terecht kunnen met vragen over het opvoeden van kinderen. Twijfels en vragen kunnen hierbij verhelderd worden door de medewerkers. Ouders die hier nood aan hebben, kunnen gratis en anoniem hulp of advies krijgen. 2 Voorontwerp van decreet (Vandeurzen J.) houdende de organisatie van preventieve gezinsondersteuning, 12 november 2013, 2131 (2012-‐2013),nr 4.
7
opvoeden niet altijd een even makkelijke klus. De bewuste keuze voor kinderen en de druk van buitenaf om de kinderen goed op te voeden, doet de vraag stijgen naar ondersteuning en tips. Door de samenwerking en aansluiting bij wat al bestaat wil het ontwerp van decreet eveneens ingaan tegen de veelheid aan overlegorganen waar Vlaanderen door gekenmerkt wordt3.
2.1 Het decreet In het decreet betreffende de preventieve gezinsondersteuning worden de grote lijnen van het Huis van het Kind neergeschreven4. De Vlaamse gemeenschap en het tweetalig gebied Brussel Hoofdstad vallen binnen het toepassingsgebied van het decreet. Het betreft hier alle gezinnen met kinderen en jongeren, tot maximaal 24 jaar oud, waarbij het leeftijdsbereik wordt bepaald door het georganiseerde aanbod. De doelstelling van preventieve gezinsondersteuning beoogt het stimuleren van het welbevinden van ouders en gezinnen met kinderen en jongeren op gebied van welzijn en gezondheid. Daarnaast moet het aanbod aangepast zijn aan maatschappelijke verandering en moet het hierop een gedifferentieerd antwoord kunnen bieden. Met de vereisten dat het aanbod op een kwaliteitsvolle manier verloopt en zo laagdrempelig mogelijk gehouden wordt. Het Huis van het Kind wil het aanbod van deze preventieve gezinsondersteuning lokaal vormgeven, maar ook samenbrengen. Minimaal moeten hiervoor drie soorten van activiteiten aanwezig zijn. Het betreft preventieve gezondheidszorg, opvoedingsondersteuning en activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie. Het werkingsgebied van het Huis van het Kind zal maximum de breedte inhouden van een zorgregio. Het niveau van deze zorgregio is ‘de kleine stad’. Concreet wil dit zeggen dat het Vlaamse gewest opgedeeld wordt in 60 zorgregio’s. Toegepast op Aarschot houdt dit in dat de gemeente Begijnendijk valt onder de zorgregio Aarschot. Eén van de doelstellingen van het Huis van het Kind houdt in dat verschillende actoren worden samengebracht. Daarnaast wordt er een geïntegreerd en efficiënt aanbod beoogd zodanig dat er op inhoudelijk en organisatorisch vlak zoveel mogelijk kan bereikt worden. Het decreet maakt hier verder een opdeling in de doelstellingen voor het individu en de actoren. Op vlak van het individu wil het Huis van het Kind een afstemming maken op specifieke noden en vragen, het aanbod brengen naar maatschappelijk kwetsbare gezinnen, het aanbod ontsluiten voor professionals en de zorgafstemming faciliteren. Deze zorgafstemming houdt in dat er met meerdere hulpverleners en de cliënt een gesprek kan worden aangegaan om de knelpunten beter in kaart te brengen. Wat de actoren betreft wil het decreet zorgen voor een versterking van de competenties alsook de efficiëntie van hun dienstverlening.
3
Voorontwerp van decreet (Vandeurzen J.) houdende de organisatie van preventieve gezinsondersteuning, 12 november 2013, 2131 (2012-‐2013),nr 4. 4 Decreet (Vandeurzen J.) houdende de organisatie van preventieve gezinsondersteuning, 29 november 2013, 2131 (2012-‐2013),nr 4.
8
De organisatie van het Huis van het Kind zal een minimumaanbod moeten garanderen. Dit houdt in dat er minimum vier diensten en/of activiteiten zullen moeten plaatsvinden. Het gaat hier over preventieve medische consulenten (erkend door Kind&Gezin), consulenten bestaande uit regioteamleden van Kind&Gezin, minimaal twee andere vormen van aanbod en tot slot een actieve doorverwijzing naar diensten buiten het Huis van het Kind. Subsidiëring kan verkregen worden wanneer de organisatie aan bepaalde voorwaarden voldoet. Zo moet het aanbod beantwoorden aan de vereisten gesteld in het decreet, moet de organisatie andere actoren op vlak van preventieve gezinsondersteuning actief betrekken en moet het Huis van het Kind een vorm aannemen van een feitelijke vereniging of een vzw. Deze juridische vormen zijn echter geen evidentie en zullen daarom later in dit werkstuk worden aangekaart. Buiten het voldoen aan de normale vereisten komen er nog enkele specifieke acties bij, zoals: het bereiken van mensen die tot nu toe niet bereikt worden, de overlapping in aanbod binnen de sector wegwerken, lokale lacunes doen verdwijnen, gebruikersparticipatie lokaal verankeren, een zorgafstemming voor de individuele gebruiker garanderen en voorzien in middelen voor de coördinatie en kwaliteitsbevordering van de organisatie.
2.2 Het uitvoeringsbesluit In een uitvoeringsbesluit5 specificeert de Vlaamse Regering een aantal regels die nog niet duidelijk of concreet genoeg waren in het decreet. Hierbij vullen ze bepaalde criteria in en verfijnen ze verder de procedures. De essentiële delen van een decreet, met name de erkenningsvoorwaarden en de subsidiëring, worden hier nader verklaard (Vereniging Vlaamse Jeugddiensten, 2014). Na een laatste advisering door de Raad van State werd het definitieve uitvoeringsbesluit gelanceerd op 28 maart 2014. Het uitvoeringsbesluit beschrijft in vijf hoofdstukken hoe het decreet in uitvoering zal moeten worden gebracht. De volgende elementen worden hier besproken: de erkenning, de subsidiëring, het aanbod in preventieve gezinsondersteuning, het toezicht en de handhaving en tot slot de procedures inzake de erkenning en de subsidiëring.
2.2.1 De erkenning Ten eerste gaat het verkrijgen van een erkenning gepaard met de toelating om het logo en de naam ‘Huis van het Kind’ te mogen gebruiken. De erkenning die verkregen wordt is van onbepaalde duur. Eens men de erkenning krijgt, kan men deze op weinig manieren nog afnemen. Om een erkenning te verkrijgen moet het samenwerkingsverband: − − − − − − 5
een ontvankelijke aanvraag indienen; beschikken over een voorstel van het werkingsgebied; de voorwaarde inzake de samenwerking met het lokaal bestuur respecteren; voldoen aan het minimaal verplichte aanwezige aanbod en maximaal twee jaar na het verkrijgen van de erkenning voldoen aan de voorwaarde doorverwijzing, een aansluiting bij het lokaal sociaal beleid realiseren; het Huis van het Kind openstellen;
Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 29 november 2013 houdende de organisatie van preventieve gezinsondersteuning, Parl.St. Vl.Parl., 28 maart 2014, nr. 0.259/2
9
− −
concrete acties ondernemen; het aanbod bekendmaken.
Wat de administratieve verplichtingen betreft moet het samenwerkingsverband (de vzw of feitelijke vereniging) in staat zijn te rapporteren over de samenwerking en de werkzaamheden.
2.2.2 De subsidiëring Binnen de perken van de begroting geeft de minister een toekenning van een subsidie vrijgemaakt voor het Huis van het Kind. Wederom geeft het agentschap een subsidie van onbepaalde duur en moet er een ontvankelijke aanvraag worden ingediend. Verdere voorwaarden zijn dat het samenwerkingsverband de vorm van een feitelijke vereniging of een vzw moet aannemen, moet voldoen aan de erkenningsvoorwaarden, maximaal na twee jaar aan dezelfde voorwaarden moet voldoen als bij de erkenningsvoorwaarden en andere actoren actief moet betrekken bij het Huis van het Kind. Het samenwerkingsverband zal ook hier rapportering moeten voorleggen over de samenwerking en de werkzaamheden. Alsook zal jaarlijks, en maximaal zeven maanden na het afsluiten van het boekjaar, een financieel verslag moeten voorgelegd worden. Dit financieel verslag bevat een goedgekeurde jaarrekening en een overzicht van alle kosten en opbrengsten die te maken hebben met het Huis van het Kind. De subsidie geldt als een algemene werkingssubsidie. Dit wil zeggen dat het geld moet worden ingezet om het aanbod van het Huis van het Kind uit te werken. Het geld zal dus niet noodzakelijk ingezet worden om personeel in te schakelen en zal zeker niet genoeg zijn om één voltijds equivalent aan te werven. De subsidie zal jaarlijks herberekend worden op basis van het aantal minderjarigen binnen het werkingsgebied van het Huis van het Kind en het aandeel minderjarigen in kansarme gezinnen binnen het werkingsgebied. De eerste berekening zal uitgevoerd worden door het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie op basis van gegevens van de dienst Demografie, Algemene Directie Statistiek en Economische informatie. De berekening van het aantal kansarme kinderen zal een mix worden van gegevens uit de kansarmoedeindex van Kind en Gezin, het aantal minderjarige rechthebbende op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering ten opzichte van het totaal aantal minderjarigen en het aantal minderjarigen in een eenoudergezin ten opzichte van het totaal aantal minderjarigen.
2.2.3 Het aanbod Tot slot moet ook een erkenning verkregen worden voor het aanbod preventieve opvoedingsondersteuning dat het Huis van het Kind aanbiedt. Opnieuw zal een ontvankelijke aanvraag moeten worden ingediend waaronder: − − −
een voorstel tot het werkingsgebied, dat rekening houdt met de populatie, de schoolgrootte en de toegankelijkheid; moet het samenwerkingsverband voldoen aan de startvoorwaarden inzake kwaliteit ; maximaal één jaar na het verkrijgen van de erkenning, voldoen aan de erkenningsvoorwaarden;
10
−
voldoen aan de voorwaarden inzake de kwaliteit van de werking en moet de samenwerking aansluiten bij alle Huizen van het Kind waarmee de aanbodsvorm zijn werkingsgebied deelt.
Naar de kwaliteit toe moet de infrastructuur toegankelijk en aangepast zijn aan elke aanbodsvorm die het Huis van het Kind telt. Elk personeelslid dient voldoende opgeleid te zijn om het aanbod op een kwaliteitsvolle manier uit te voeren. Verder kan er beroep gedaan worden op vrijwilligers die op hun beurt de nodige ondersteuning van de organisator moeten krijgen. De organisator staat ook in voor de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de vrijwilligers en moet de wettelijk verplichte verzekering op zich nemen.
2.2.4 Een visie en dienstverlening Het Huis van het Kind moet beschikken over een duidelijke visie waarmee het aan de slag zal gaan om de opdrachten en doelstellingen te behalen. Methodisch moet de organisator streven om dit zoveel mogelijk te onderbouwen. Verder wordt er verwacht dat er gewerkt wordt aan maximale toegankelijkheid en laagdrempeligheid van de organisatie. Hiervoor moeten strategieën ontwikkeld worden om zowel de drempels in de eigen dienstverlening met betrekking tot de toegankelijkheid en de participatie van aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen en jongeren in een maatschappelijk kwetsbare positie te verlagen als manieren om die gezinnen zo goed mogelijk te bereiken. De diensten die binnen een Huis van het Kind hun plaats zullen krijgen, moeten laagdrempelig zijn. Het decreet beschrijft verschillende opdrachten. Het samenwerkingsverband moet minstens één van deze opdrachten binnen zijn aanbodspakket hebben: − − − − − − −
Voorzien van basisondersteuning om de opvoeding te verrijken; Ondersteuning bieden bij opvoedingsvragen; Ondersteuning bieden bij opvoedingsproblemen; Opvoedingsonzekerheden of opvoedingsproblemen vroegtijdig detecteren, en gericht doorverwijzen indien nodig; Ondersteuning bieden in het gebruik maken van andere ondersteuningsbronnen; Ten aanzien van andere actoren: sensibiliseren inzake het belang van opvoedingsondersteuning; Ten aanzien van andere actoren: expertise uitwisselen met andere actoren in het Huis van het Kind.
Wanneer men deze opdracht(en) uitvoert moet er rekening gehouden worden met het versterken van de ontwikkelingskansen van de kinderen, de vaardigheden en de draagkracht van de opvoedende ouder/partner of andere verantwoordelijken. Tevens dient men ernaar te streven de spanningen, draaglast en moeilijkheden van deze ouders moeten zo veel mogelijk verminderd worden, het sociale netwerk van de gezinnen moeten worden versterkt en moet er tot slot moet er bijgedragen worden aan het op de kaart zetten van opvoedingsondersteuning als een laagdrempelig en kwalitatief aanbod. Ten aanzien van maatschappelijk kwetsbare gezinnen moet er gezorgd worden voor een laagdrempelig, integraal en mobiel ondersteuningspakket, alsook moet er ondersteuning geboden worden in het gebruik van ander aanbod. Belangrijk is dat de organisator een
11
bijdrage levert tot de ontwikkeling van structurele oplossingen op het vlak van armoedebestrijding, die de ontwikkeling van kinderen in kansarmoede positief beïnvloedt. Naar preventieve gezinsondersteuning toe, wordt er verwacht dat het Huis van het Kind een aanbod biedt voor voor- en vroegschoolse ontwikkeling, dat het de ouders ondersteunt in de ontwikkeling van de kinderen en dat de organisatie spel en taalontwikkeling en de interactie tussen ouder en kind stimuleert. Tot slot moeten de onderwijskansen van de kinderen gestimuleerd worden. Het uitvoeringsbesluit beschrijft eveneens hoe het toezicht en de handhaving van de erkenning en de subsidie wordt geregeld. Dit zal verder niet behandeld worden omdat dit een kwestie van opvolging is.
2.2.5 Provinciale startdag Vlaams-Brabant Op 12 maart 2014 werd voor de provincie Vlaams-Brabant een infosessie gegeven over het uitvoeringsbesluit. Dit werd voorgezeten door Wannes Blondeel (persoonlijke mededeling, 12 maart 2014), hoofd programmator Huis van het Kind. De hoofdvraag die hier gesteld werd was de volgende: “Hoe kunnen we samen de (aanstaande) gezinnen met kinderen en jongeren lokaal zo goed mogelijk ondersteunen?” Het uitvoeringsbesluit heeft als doel zo regelluw mogelijk te zijn. Doch waren hier 99 artikels voor nodig om dit te bekomen. Naast het regelluwe is lokale differentiatie van uiterst belang. Een stad of gemeente kan zo voortbouwen op wat er al reeds ter beschikking is en moet zoeken naar meer. Het maken van lokale combinaties is dus de boodschap. De meerwaarde van op deze manier te werken is volgens Kind en Gezin dat er een integratie van dienstverlening plaats vindt, dat er op een vraaggestuurde manier gewerkt wordt en dat het een meerwaarde biedt voor organisaties omdat ze op deze manier elkaars aanbod beter leren kennen en gebruik maken van elkaars expertise. De doelgroep van het Huis van het Kind verschoof gaandeweg naar de leeftijd van min negen maanden tot en met 24 jaar. Hiervan weet de overheid dat dit zeer ambitieus is en op dit moment nog niet veel aanwezig in Vlaanderen. Dit omdat kinderen van drie nu eenmaal niet dezelfde noden hebben als kinderen van 13 jaar en deze weer helemaal anders zijn dan jongeren van 20 jaar oud. Een terechte kritiek hierop is dat de naam Huis van het Kind misschien niet altijd even gelukkig gekozen is. De vraag die hierbij rijst is of een 20 jarige, die bijvoorbeeld misschien vragen heeft rond studeren, zich zal aangesproken voelen om een Huis van het Kind binnen te stappen. Kind en Gezin geeft hier het antwoord op dat voor deze jeugd er nood is aan individuele profilering en dat bijvoorbeeld een organisatie als het Jongeren Advies Centrum (JAC) naar voor zal moeten treden. Tijdens het vragenrondje kwamen enkele kritische bedenkingen van verschillende diensten naar voren. Het luik subsidiëring kwam snel onder vuur te liggen. Wanneer het initiatief niet genomen wordt door een andere organisatie, komt deze bevoegdheid op de schouders van het lokale bestuur te liggen. Veel ambtenaren hebben daardoor het gevoel dat zij een extra taak op zich krijgen zonder voldoende middelen in de plaats te krijgen, om dit op een kwalitatieve manier naar hun bevolking te brengen. Nu al is geweten dat de subsidie niet van een zodanig hoge grootorde zal zijn dat er verschillende personeelsleden zullen kunnen worden aangenomen. Dit wil echter niet zeggen dat het Huis van het Kind een verloren zaak is. Creativiteit, innovatie en samenwerking is vereist om financieel de touwen aan elkaar te knopen. Het Huis van het Kind vereist positivisme
12
en enthousiasme op élk vlak anders moet een lokaal bestuur of een andere initiatiefnemer hier niet aan te beginnen. Alsook de benaming ‘Huis van het Kind’ voor de maximale leeftijd tot 24 jaar werd niet enthousiast onthaald.
2.3 Progressief universalisme Een term die belangrijk is in de opstart van het nieuwe decreet is het progressief universalisme (De Schuymer L., 2013). Dit betekent dat er een universele dienstverlening moet worden aangeboden voor en soms ook door alle gezinnen, wat echter niet wil zeggen dat het aanbod voor iedereen hetzelfde moet zijn. Men verwijst op deze manier naar de specifieke noden en vragen van een gezin. Het einddoel hierbij is maximale gezondheids- en welzijnswinsten voorzien voor alle ouders, kinderen en hun gezin. Toegepast op het Huis van het Kind wil dit zeggen dat het huis een open deur heeft voor elk gezin met kinderen. Dit kan bijvoorbeeld zijn voor een probleem of een vraag. Een inclusieve aanpak is hier op zijn plaats. Volgens de Strategische Adviesraad Welzijn Gezondheid en Gezin (SARWGG) zou deze term beter aangehaald worden als proportioneel universalisme (SARWGG, 2013). Hierbij gaat men ervan uit dat de nadruk niet alleen op kansengroepen gelegd wordt, maar dat er gewerkt wordt vanuit universele acties met een intensiteit die proportioneel is aan de mate van achterstelling die mensen ondervinden. Eeman en Nicaise verwoorden het tijdens de studio kinderarmoede in 2011 op de volgende manier: “Een beleid dat zich hierop richt, creëert een kwaliteitsvol aanbod dat voor iedereen beschikbaar is maar waarbij meer ondersteuning geboden wordt aan kinderen en gezinnen met de meeste noden.” Er kan hierbij een link gelegd worden naar het talenten en ‘Iedereen mee!’ verhaal van de stad Aarschot. Waar men focust op de individuele talenten en krachten van de bevolking. Niet alle academici zijn het met deze benadering eens en vrezen voor een aanpak zoals er al zo velen zijn geweest, zonder verandering. Schiettecat (2013) zegt het volgende hierover: “Opnieuw stelt zich daarbij echter de vraag wie bepaalt welke gezinnen met welke noden worden geconfronteerd. Wanneer deze kwestie opnieuw wordt ontweken of louter extern aan de betrokkenen behandeld wordt, is het de vraag of het progressief universalisme wel een wezenlijke koerswijziging betekent of eerder oude wijn is in nieuwe zakken.”
2.4 Kinderarmoede in Vlaanderen Verder kunnen we het Huis van het Kind plaatsen in een breder kader dat te maken heeft met kinderarmoede. Volgens de Armoedemonitor (2013) werden er tussen 2009 en 2011 9,7% kinderen geboren in een kansarm gezin. Waarbij een kansarm gezin beschouwd wordt als een huishouden dat leeft met een inkomen onder de armoederisicodrempel. Deze drempel bedroeg in september 2013 zo’n 1.089,82 euro (POD Maatschappelijke Integratie, 2013). Het Pact 2020 wil deze 9,7% herleiden naar minder dan 4% kinderen geboren in armoede. Dit beleidsdomein voor de regeringsperiode 2009-2014 ligt in handen van Ingrid Lieten, minister van Armoedebestrijding. Kinderarmoede moet aangepakt worden door het ondersteunen van maatschappelijk kwetsbare ouders, zodat deze kinderen meer ontwikkelingskansen krijgen. Ingrijpen op een jonge leeftijd geeft niet alleen persoonlijke, maar ook economisch verantwoorde
13
voordelen. De inspanningen op vlak van armoedebestrijding kunnen zorgen voor een maatschappelijke opbrengst (Groenez S., 2013).
2.4.1 Wat is kinderarmoede? In essentie kunnen we kinderarmoede beschouwen als een afgeleide van de armoede van de ouders. We kunnen stellen dat 1 op 10 kinderen in Vlaanderen al van in de wieg minder kansen krijgt dan kinderen die in een kansrijk gezin worden geboren. Omdat men kinderarmoede beschouwt als een afgeleide van gezinsarmoede zou men eveneens kunnen stellen dat dit op dezelfde manier op te lossen valt. Niet iedereen is het hier echter mee eens. Pannecouke (2013) eist specifieke aandacht voor de beleving van de kinderen zelf, omdat het voor hen andere betekenissen heeft. Concreet zal dit voor een ouder sneller gaan over het niet kunnen betalen van de rekeningen, terwijl kinderen de mentale gevolgen dragen van het bijvoorbeeld niet kunnen meegaan op schooluitstap. Volgens Steenssens en collega’s (2008) kan er gesuggereerd worden dat er noodzaak is aan een dubbele focus op kinderarmoede namelijk het gezin als een geheel en het eigen perspectief van de kinderen. Het kinderarmoede fonds dat beheerd wordt door de Koning Boudewijn Stichting geeft de volgende definitie aan kinderarmoede: “Het chronisch uitgesloten worden door reacties en attitudes, en door onbewuste én bewuste uitsluiting van participatie aan sociale processen.” De berekende 9,7% door Kind en Gezin houdt rekening met verschillende factoren naast het inkomen, zoals huisvesting, laaggeschooldheid van de ouders enzovoort. De Europese cijfers houden met deze andere factoren geen rekening. Het leven onder de armoede grens wordt in Europa bepaald door minder te verdienen dan 60% van het mediaan inkomen van het land. Het mediaan inkomen in België bedraagt 1667 euro. Een verhoogde kans op armoede ontstaat wanneer men minder verdient dan 60% van deze 1667 euro. Concreet betekent dit: • •
Alleenstaande: 1000 euro Gezin met twee kinderen: 2100 euro
Wanneer we alleen kijken naar het inkomen van de ouders zou dit in België neerkomen op 18,7% of in absolute cijfers 2.231.033 van onze kinderen die opgroeien met een verhoogde kans op armoede. Voor Vlaanderen komt dit neer op 10,4% en voor Wallonië op maar liefst 24,9% (Van Haarlem A. & Coene J., 2013). De cijfers voor Brussel zijn niet betrouwbaar, maar men gaat ervan uit dat deze nog hoger liggen.
2.4.2 STUDIO Kinderarmoede Ondanks meerdere initiatieven van de Vlaamse Regering in het verleden, leken deze niet te werken. Daarom bracht minister Lieten acht deelnemers uit het werk- of kennisveld samen onder leiding van Eeman en Nicaise (2011). Deze acht vormden samen de STUDIO en probeerde na te denken over een meer innovatieve en strategische aanpak van kinderarmoede in Vlaanderen. Kinderarmoede tussen 0 en 3 jaar wordt in België geregistreerd door Kind en Gezin. Dit wordt multidimensioneel in kaart gebracht, aan de hand van zes indicatoren. Wanneer een gezin op minstens drie indicatoren minder scoort worden zij als kansarm beschouwd. De volgende factoren worden in acht genomen: het maandinkomen van het gezin, de opleiding en de arbeidssituatie van de ouders, de
14
ontwikkeling van de kinderen, de huisvesting en de gezondheidssituatie van het gezin. Deze staan niet los van elkaar, maar gaan samen hand in hand. Armoede wordt meestal omschreven als “een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaardbare leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen” (Vrancken & De Boyser, 2005). Met deze definitie wordt nog eens benadrukt hoe armoede samenhangt met een netwerk van verschillende factoren. Systematisch bekeken hangt kinderarmoede niet alleen af van het kind en zijn familie. Hun situatie kan ook beïnvloed worden door de omgeving waarin de ouders werken en de maatschappij waarin ze leven. De invloed van deze factoren is niet altijd even zichtbaar, maar vormt wel een kans om het probleem structureel aan te pakken. De STUDIO somt in dit verband volgende kritieke punten op: de balans tussen zorg voor de materiële en immateriële kant van armoede, gebrek aan ruimte zowel fysiek als sociaal, onvoldoende tegemoetkoming aan de noden van ouders, kwaliteit van het aanbod, gebrek aan continuïteit van ondersteuning zonder afhankelijkheid te creëren, vastzitten in de armoedecyclus, gebrek aan een aanpak op systematisch niveau en tot slot een beperkte centrale beschikbaarheid van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens voor bestuur. Om Vlaanderen op de kaart te zetten, wat kindgericht beleid betreft binnen Europa, geeft de STUDIO een voorstelling van beleidsaanbevelingen. Op deze manier zou Vlaanderen kinderarmoede kunnen halveren. Allereerst is er nood aan het uitbouwen van excellent bestuur. Hierbij wil de STUDIO verder werken aan bestaande (goede) instituties en instrumenten, maar er is meer vereist dan dit. Om de aanbevelingen te verantwoorden gaat de STUDIO uit van een gedeelde visie. Hierbij komen twee principes naar voor. In de eerste plaats gaat men uit van een proactief beleid, dat bestaat uit een combinatie van preventie en promotie. Dit om de overerving van armoede te vermijden. Ten tweede haalt men ook hier progressief universalisme aan. Naar beleidscoördinatie toe, merkt de STUDIO op dat het zorgsysteem in België te complex is. Zo vallen kinderen tussen 0 en 3 jaar binnen het welzijnsbeleid en schoolgaande 3 tot 6 jarigen onder het onderwijsbeleid. Afstemming tussen beiden blijkt niet altijd evident te zijn. Eén dienst die alle acties tegen kinderarmoede zou coördineren, wordt wenselijk geacht. Verder kunnen Vlaamse actieplannen aangevuld worden met een society case. Deze houdt kernargumenten voor een beleidsplan in, met een economische dimensie, via een kosten-baten analyse. De society case zou ervoor moeten zorgen dat tegenstanders overtuigd worden. Tot slot moet er werk gemaakt worden van samenwerking tussen verschillende actoren uit het beleid en de praktijk. Kinderarmoede verdrijven kan op twee manieren aangepakt worden. Men kan proberen het aantal kinderen die in een kansarm gezin opgroeien te verminderen. Dit kan verkregen worden door de werksituatie en het loon van de ouders te verbeteren om zo het gezin uit de armoede te halen. Vervolgens kan men ook investeren in het kind zelf en de ontwikkeling, hierdoor probeert men de gevolgen van het opgroeien in armoede te verbeteren. Het effect van dit laatste is echter pas in de volgende generatie voelbaar. In Vlaanderen ligt de focus voornamelijk op de tweede aanpak, terwijl dit op beide zou moeten liggen. Naar aanstaande ouders toe wil de STUDIO een preventief beleid
15
uitwerken. Zij bevinden zich in een overgangsperiode tussen twee generaties en vormen de ouders van morgen. Door hen beter voor te bereiden op het ouderschap kan voorkomen worden dat de volgende generatie in armoede opgroeit. Hiervoor moeten zij de nodige informatie en ondersteuning krijgen. Niet alleen informatie is belangrijk, ook armoede zelf moet bespreekbaar gemaakt worden. Vaak hebben mensen in armoede een gevoel van waardeloosheid of kampen ze met sociaal pessimisme. Dit is negatief voor hen zelf, maar ook voor hun kinderen waar ze dit bewust of onbewust op kunnen overdragen. Deze interne kant van armoede moet aandacht krijgen in het beleid en de hulpverlening. Specifiek raadt de STUDIO aan dat zo weinig mogelijk moeders zonder een diploma de schoolbanken verlaten. Dit is van uiterst belang omdat de kans op armoede vijf maal zo groot is voor moeders zonder diploma, dan voor moeders met diploma. Om dit te bekomen moet ingezet worden op school- en gelijke kansenbeleid. Vervolgens moeten werkgevers aangespoord worden om aanstaande ouders flexibel werk aan te bieden en moeten tienermoederschappen een wel overwogen keuze vormen om ouder te worden. Naar belastingen en uitkeringen stelt de STUDIO vast dat er een gouden kans is om een aanpassing van het kinderbijslagsysteem te eisen. Dit omdat binnen de zesde staatshervorming het kinderbijslagsysteem wordt overgeheveld naar de gemeenschappen. Het systeem zou een basisbedrag moeten inhouden voor iedereen met een supplement voor lagere-inkomensgroepen. Verder zou een vereenvoudiging en centralisering van de administratie kostenbesparend werken, dit geld zou dan in andere regelingen gestopt kunnen worden. Verder werd tijdens de STUDIO nagedacht over het huisvestingsbeleid. Hier zal echter niet verder op worden ingegaan. Tot slot werd gekeken naar een herziening van het systeem van de zorg en de educatie die aan jonge kinderen en ouders wordt gegeven. Zo moet er meer aandacht gegeven worden aan de perinatale periode en het promoten van de positieve effecten van borstvoeding. Alsook zou de periode van bevallingsverlof verlengd kunnen worden. Verder is de versnippering van de dienstverlening en het aantal dienstverleners dat zoiets met zich meebrengt niet goed voor de vertrouwensband tussen de ouder en de dienstverlener. Het idee van het Huis van het Kind of een gezinscoach om meer eenheid te creëren komt hier naar boven. Ten laatste pleit de STUDIO voor een betere afstemming tussen kinderopvang en de kleuterscholen, dit om een betere zorg en vaardigheidsontwikkeling voor de kinderen te garanderen. De aanbevelingen die gemaakt werden hebben als doel om het huidige beleid kritisch te doorgronden en te onderzoeken. Zeer duidelijk wordt naar voor geschoven dat armoede meer geïntegreerd moet worden aangepakt en dit niet gaat zolang de bevoegdheden versnipperd blijven. Het effectief halveren van kinderarmoede tegen 2020 is niet evident, toch zal het naar de toekomst toe grote economische en sociale gevolgen met zich meebrengen wanneer er nu niets zou veranderen. Actie is hier dus de boodschap.
2.4.3 Kinderarmoede in Aarschot Aarschot had in 2012 6,8% kinderen die geboren waren in een maatschappelijk kwetsbaar gezin. In vergelijking met grootsteden valt dit cijfer best mee, de stad wil echter het cijfer zo laag mogelijk houden en inzetten op manieren om dit weg te werken.
16
De volgende figuur verduidelijkt het aantal kansarme geboorten in Vlaams-Brabant (cijfers 2009-2011).
Bron: Dossier Kinderen en jongeren in Vlaams-Brabant 2013
In het najaar van 2013 deelde minister Lieten subsidies uit aan steden om kinderarmoede weg te werken in hun stad. In totaal werd een bedrag van 4,5 miljoen euro verdeeld over Vlaanderen heen. Jammer genoeg was Aarschot hier als stad niet bij. Enkel gemeenten en steden die voldoende getroffen worden door kinderarmoede kwamen hiervoor in aanmerking. Dit maakt dat een stad zonder subsidies hier ook werk van moet maken op een innovatieve en creatieve manier. Minister Lieten verwacht van steden en gemeenten hierbij: “We denken aan acties rond huiswerkbegeleiding, taalstimulering, kwalitatieve huisvesting, kinderopvang en integrale gezinsondersteuning. Op die manier zal er lokaal langdurig en intensief kunnen gewerkt worden aan het bestrijden van kinderarmoede waarbij uiteraard niet alleen de kinderen maar heel het gezin mee uit de armoede wordt getild” (Lieten I. 2014). Dit integreren binnen een Huis van het Kind biedt een mooie kans om als stad hieraan te werken.
2.5 Het Huis van het Kind internationaal Wanneer we kijken naar onze Europese buurlanden zien we tendensen rond preventieve gezinsondersteuning verschijnen. Volgens Katz en Hetherington (2006) kunnen we in Europa een onderscheid maken tussen twee benaderingen betreffende gezin en opvoeding. De eerste holistische benadering gaat uit van vroegtijdige en preventieve maatregelen, waarbij de nadruk ligt op het ondersteunen van gezinnen. Tegenover dit holistische systeem staat de dualistische benadering, hierbij ziet men twee hoofdlijnen. Ten eerste een beleid ter bescherming van het kind met aandacht voor preventie van mishandeling en verwaarlozing. Ten tweede een beleid van ondersteuning van gezinnen. Dit kenmerkt zich in de Angelsaksische landen. De positie van Vlaanderen ligt in de holistische visie. Algemeen kunnen we zeggen dat er in grote lijnen de volgende verschillen tussen bepaalde landen spelen. Het Franse gedachtegoed gaat voornamelijk uit van de burger en zijn eigen verantwoordelijkheid, waarbij het Duitse gedachtegoed uitgaat van de verhouding tussen de autonomie van het gezin en de rechten van de
17
overheid, terwijl het Crombrugge, 2012).
Engelse
beleid
uitgaat
van
vrijheid
en
het
individu (Van
De drie bovengenoemde landen hebben elk hun eigen Huis van het Kind ontwikkeld. Engeland ontwikkelde Childrens Centres waarbij de nadruk ligt op het verbeteren van de ontwikkelingskansen van jonge kinderen en hun gezinnen, met aandacht voor de minder gegoeden. De rol van de ouders hierbij is het respecteren en mee engageren. In Duitsland werd de preventieve gezinsondersteuning gebundeld in Eltern-Kind-Zentren. Hierbij worden kinderdagverblijven gekoppeld aan instellingen voor oudervorming. De nood aan echte ondersteuning van ouders werd nog niet vervuld, men kijkt hiervoor nog naar mogelijke theorieën. Verder zijn er in Frankrijk de Résaeux d’Ecoute, d’Appui et d’Accompagnement des Parents (REAAP). De grootste overweging bij het ontwikkelen van de REAAP was het structureren en het coherent maken van het grote aanbod gezinsondersteuning dat Frankrijk te bieden had. De rol van de ouders en betrokkenheid is cruciaal in dit REAAP verhaal. Ouders zijn hierbij niet de gebruikers van deze diensten, maar actieve participanten. Tot slot werd in de Vlaamse ‘Studio Armoede’ door Eeman en Nicaise (2011) gekeken naar de Zweedse Family Centres. In Vlaanderen zien we dat het ontwerpdecreet uitgaat van de ouder als gebruiker. Wat participatie concreet inhoud wordt voorlopig opengelaten. Dit biedt echter kansen om de participatie die wel vereist is, maar nog niet bepaald, naar lokale noden in te vullen. Vlaanderen stapt met deze wetgeving mee in een internationale evolutie waarbij men ziet dat er alsmaar vaker op vlak van preventieve gezinsondersteuning een samenwerkingsverband ontstaat tussen verschillende betrokken actoren. Zo zijn Frankrijk, Griekenland, Engeland, Ierland, Australië, Nederland en Nieuw-Zeeland actief bezig met zulke initiatieven te ondernemen. Toonaangevend in Europa zijn de Scandinavische landen zoals Zweden, Noorwegen, Denemarken en Finland. Deze landen werken al sinds de jaren 90 aan hun zogenoemde Family Centres. De wetgeving en uitvoering van deze Family Centres verschillen in elk land door hun sociale context en wetgeving. Toch kunnen er een aantal grote gelijkenissen gevonden worden binnen al deze initiatieven. Allereerst streven ze allemaal een samenwerking tussen gezinsondersteunende actoren na. Ten tweede willen elk van deze landen een multidisciplinair, gelaagd en divers aanbod garanderen onder één herkenbare plek voor de doelgroep. In de praktijk betekent dit dat er onder één naam en logo gewerkt wordt. Ten derde is een van de algemene doelstellingen het gezin ondersteunen op vlak van algemene ontwikkeling en opvoeding, fysieke gezondheidszorg en een netwerk creëren tussen de gezinnen onderling. De keuze om het gezin integraal te bekijken in het belang van het kind staat hierbij centraal. Tot slot wordt internationaal gebruikersparticipatie naar voor geschoven. Onder gebruikersparticipatie verstaat men het vraaggestuurd werken om gezinnen inspraak te geven in het aanbod. Op deze manier worden gezinnen tegemoet gekomen in hun persoonlijke vragen en noden. Internationaal wordt er erkenning gegeven aan de meerwaarde van het werken volgens deze idee. Zo kwamen Tunstill, Blewett en Meadows in 2009 tot de conclusie dat ouders via Family Centres een positieve perceptie ontwikkelen over de dienstverleningsvorm en ondervond Lindskov in 2010 dat de variëteit van het aanbod zorgt voor een betekenis die van belang is voor meerdere soorten van gezinnen.
18
3 Betrokken actoren in het Huis van het Kind Aarschot 3.1 De dienst welzijn De stad Aarschot gelegen in Vlaams-Brabant vertegenwoordigt 28 989 inwoners (cijfers op 1 januari 2013). Het stadsbestuur bestaat uit diensten verdeeld over verschillende levensdomeinen. Een van deze diensten is de dienst welzijn. Zij staat in voor het coördineren van het lokaal sociaal beleid en is het aanspreekpunt voor algemene vragen rond welzijn. Daarnaast verzorgen ze het secretariaat van de stedelijke welzijnsraad, het lokaal overleg kinderopvang en de gemeentelijke raad voor ontwikkelingssamenwerking. Jaarlijks voorziet de dienst in haar begroting budget om verenigingen, organisaties met een goed doel en adviesraden te ondersteunen in hun dagelijkse werking. Naast deze vaste taken verzorgen zij ook activiteiten en evenementen gerelateerd aan het welzijn van de bevolking.
3.1.1 Beleidsplanning 2014-2019 De lokale besturen worden momenteel geconfronteerd met de overschakeling van verschillende sectorale beleidsplannen naar een beleid- en beheerscyclus, ook wel BBC genoemd. In deze meerjarenplanning 2014-2019 worden verscheiden doelstellingen die de dienst graag wil verwezenlijken neergeschreven (Vanpée K., persoonlijke mededeling, 12 februari 2014). De overgang van de beleidsplannen naar de beleid- en beheerscyclus beoogt het horizontaal werken tussen diensten, waar voorheen per sector een eigen beleidsplan werd opgesteld, gebeurt dit nu op een geïntegreerde manier. Op 30 december 2013 werd het meerjarenplan voor de stad Aarschot goedgekeurd door de gemeenteraad. Hierbij probeert de stad een financieel evenwicht te bekomen zonder aanvullende belastingen te moeten verhogen, dit o.a. door ambtenaren die op pensioen gaan niet langer te vervangen. Daarnaast opteert de stad voor een gezond investeringsritme, een duurzaam energie beleid en tracht ze kwalitatieve dienstverlening te verschaffen. Hierbij streeft Aarschot er naar een ‘stad voor iedereen’ te zijn (onder de slogan Iedereen mee!). Eén van de beleidsdoelstellingen voor deze legislatuur is het aanbieden van een kwalitatief en gevarieerd (vrijetijds)aanbod voor een gezond en actief leven. Onder deze beleidsdoelstelling worden verschillende actieplannen opgesteld zoals het organiseren van het vrijetijdsaanbod, lokaal samenwerken aan gezonde levensjaren en levenskwaliteit en tot slot het ondersteunen van kinderen, jongeren en gezinnen bij het ‘opgroeien in Aarschot’. Onder dit laatste actieplan vallen vijf concrete acties, gaande van het ondersteunen van de buitenschoolse kinderopvang tot het organiseren van een lokaal loket kinderopvang. Ook het organiseren van het ‘Huis van het Kind’ behoort tot dit actieplan. Hierbij worden vragen gesteld over de mogelijke huisvesting van zo’n huis en de budgetten die hier naar toe zouden kunnen gaan.
3.1.2 Tendensen binnen lokale besturen Zoals beschreven in de meerjarenplanning van de stad Aarschot, heeft het bestuur het financieel niet makkelijk. Besparingen die worden doorgevoerd hebben zowel effect op
19
het stadspersoneel als op de budgetten die worden uitgedeeld per dienst. Concreet werd in september 2013 gevraagd aan elke dienst 25% te besparen. Aarschot is hier als stad zeker niet de enige in Vlaanderen die dit meemaakt. De Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten (VVSG) gaven hierbij een informatiesessie op 4 mei 2013 (Suykens M., 2013) om steden en gemeenten een beeld te geven, wat de maatschappelijke en financiële uitdagingen zullen zijn voor lokale besturen in de toekomst. Allereerst komen er verschillende fenomenen op lokale besturen af. Zo is er de vergrijzing die zorgt voor extra uitgaven voor de pensioenen van statutaire en contractuele medewerkers, voor bijkomende diensten en infrastructuur die betrekking hebben op ouderen en een veranderende samenleving die zorgt voor meer gezonde en actieve, kritische en hoogopgeleide zestig- en zeventigplussers. Naast de vergrijzing is er ook sprake van vergroening. Dit is volgens de VVSG een onverwacht fenomeen dat zorgt voor een nood aan bijkomende capaciteit in voorschoolse kinderopvang, scholen, buitenschoolse opvang en een uitgebreider vrijetijdsaanbod voor kinderen en jongeren. Vervolgens speelt de economische crisis een rol in het feit dat mensen hierdoor sneller aangewezen zijn op het OCMW. Door de snellere afbouw van de werkloosheidsuitkeringen wordt dit nog eens versterkt. Eveneens zorgt de economische crisis voor een minder snelle stijging van de belastingsontvangsten. Vervolgens was het vroeger acceptabel om met begrotingstekorten een lokaal bestuur te laten functioneren, waar dit nu onder druk komt te staan. Er worden, eveneens door Europa, budgettaire evenwichten verwacht. Dit kan in de toekomst effect hebben op lokale besturen, waar vandaag de BBC al voor een strenger evenwicht zorgt. Als gevolg van de bankencrisis is het bovendien moeilijker geworden om leningen aan te gaan. Leningen worden aangegaan op een kortere termijn. Dit zorgt ervoor dat dit budgettair zwaarder wordt voor de lokale besturen. Lokale besturen en OCMW’s zullen hierdoor hun financiën meer zichtbaar moeten maken. Op deze manier verkrijgen banken meer zekerheid dat de leningen zeker afgelost kunnen worden. Tot slot ziet de VVSG verschillende maatschappelijke tendensen. Hierbij voorzien zij dat de verkleuring van de samenleving in de toekomst voor verandering zal zorgen binnen lokale besturen. Dit is natuurlijk sterk afhankelijk van gemeente tot gemeente. Verder is er een verandering van gezinssamenstelling zichtbaar. Het gaat over kleinere gezinnen, eenverdieners en nieuw samengestelde gezinnen. Deze nieuwe types van gezinnen hebben een effect op de huisvestingsnood en maatschappelijke kwetsbaarheid binnen de stad. Een opsomming van deze tendensen kan leiden tot een doembeeld waar binnen lokale besturen niets meer mogelijk zal zijn. Niets is minder waar. Door deze financiële zichtbaarheid zullen lokale besturen meer vertrouwen genieten van de bevolking. Doordat meer beleid zoals bijvoorbeeld de uitwerking van het Huis van het Kind op de schouders komt te liggen van de lokale besturen, betekent dit dat er sneller zichtbare effecten zijn voor de bevolking. Naast deze zichtbare effecten kunnen politieke verkozen schepenen en organen, die om de 6 jaar worden verkozen door de bevolking, terug vallen op een professioneel apparaat van medewerkers en verscheidene instrumenten zoals subsidies en belastingen om de kassa te spijzen. De verplichte soberheid kan de creativiteit van medewerkers bevorderen. De VVSG verwoordt dit alsof deze creativiteit
20
een leuk gevolg is van minder financiën, wat ook zo is, maar beleidsmedewerkers worden weliswaar verplicht om creatief te zijn.
3.2 De Talentenbank Een onderdeel van de dienst welzijn is de Talentenbank (Plasmans W., persoonlijke mededeling, 15 maart 2014). Dit is een initiatief van de stad Aarschot, Riso VlaamsBrabant en het ACW. De bank is een punt waar verenigingen en vrijwilligers vacatures op een heel eenvoudige manier bekend maken en bewoners op zoek gaan naar hun talenten. Talenten die op hun beurt gestimuleerd worden. Het initiatief is een experiment en moet aanzetten om mensen op een alternatieve manier te benaderen. De Talentenbank stimuleert talenten en geeft een extra duwtje aan bewoners om met hun talenten aan de slag te gaan. Zo wordt het sociaal netwerk van de deelnemers verbreed door samen dingen te doen en wordt er extra aandacht gegeven aan de meer kwetsbare vrijwilligers. In de praktijk is de buurtwerker de aan te spreken figuur in verband met de Talentenbank en trekt hij rond met de mobiele zitbank om mensen aan te sporen zich mee te engageren. Dit gebeurt op markten of sociale evenementen die georganiseerd worden in de stad. De talenten van de mensen die hij ontmoet slaat hij op in de digitale bank. Dit is een website met een overzichtelijke database waar organisaties en verenigingen vacatures kunnen plaatsen alsook vrijwilligers met talenten kunnen zoeken naar een gepaste vacature. De bank mobiliseert mensen om tijdelijk actie te ondernemen.
3.3 Het Lokaal Overlegplatform Verder werkt het Lokaal Overlegplatvorm (LOP), dat elk kind gelijke kansen probeert te geven om te leren en zich te ontwikkelen, eveneens met een talentenverhaal. Binnen de basisscholen van Aarschot introduceerden zij het Lopke-verhaal. Lopke is de naam van een meisje dat opgroeit in een kansarm gezin. Lopke is echter een sterk meisje dat kansen haalt uit haar situatie. Via didactisch materiaal zoals boekjes en liedjes probeert men de kinderen van de klas kansarmoede op een positieve manier te laten bekijken. Dit zorgt voor een sensibilisering naar de kinderen toe, maar ook naar de leerkrachten. Ze leren hierdoor beter om te gaan met kinderen in hun klas die vertellen over hoe het er bij hen thuis aan toegaat. Naast sensibiliseren wil men hierbij ook de bril van hoe mensen naar kansarmoede kijken, veranderen. Hieruit vloeide het talentenverhaal binnen de basisscholen voort, waarbij de kinderen samen met de leerkracht op zoek gaan naar hun talent. Dit gebeurt via het talentenarchipel, een tekening in de vorm van een kind. Elk deel van het kind staat voor een talent bv. de arm staat voor rekenkundig talent en een ander stukje bestaat uit taalkundig talent. De kinderen verkennen zo hun talent, maar worden ook bevraagd naar wat zij zelf graag doen. Deze principes worden meegenomen in de les. Waarbij een kind de keuze gelaten wordt om iets zelfstandig te doen, omdat hij of zij voor de taak een talent heeft of om met behulp van de leerkracht de taak de volbrengen. De manier van aanpak binnen de scholen is echter zeer verschillend (Branders M., persoonlijke mededeling, 18 december 2013). Hierbij kan een school tijd maken voor het talentenverhaal in een atelierwerking, waarbij ze de ouders betrekken door zelf een atelier voor te bereiden.
21
3.4 Kind en Gezin – Kind en Preventie Naast het lokale bestuur neemt het consultatiebureau (CB) van Kind en Gezin een belangrijke rol op binnen de werking van een Huis van het Kind. We zullen hierbij dieper ingaan op de werking van Kind & Gezin en de uitbouw de opvoedingsondersteunende werkingen binnen de organisatie. Kind en Gezin is een Vlaamse openbare instelling. Via decretale weg kreeg zij de opdracht om het welzijn van het jonge kind (voornamelijk kinderen tot 3 jaar, maar soms ook tot 12 jaar) te behartigen. Dit doen zij voornamelijk door medische preventie om bv. infectieziekten te voorkomen, maar ook door het ondersteunen bij de voeding en verzorging van het kind. Dit om zo vroeg mogelijk ontwikkelingsstoornissen op te sporen en op te lossen. Recentelijk ondervindt Kind en Gezin een stijging in het gebruik van psychosociale ondersteuning. Naast de medische functie van Kind en Gezin binnen het Huis van het Kind zal de psychosociale begeleiding, namelijk het beantwoorden van opvoedingsvragen en het wegnemen of bevestigen van onzekerheden een hoofdrol spelen. Een beschrijving van wat deze diensten exact uitvoeren zal een duidelijker beeld scheppen over wat er juist gaande is binnen een Huis van het Kind. Kind en Gezin bestaat uit een grote diversiteit aan dienstverlening (Van den Bruel B. en Verhegge K., 2005). Deze diversiteit kan men opdelen in drie elementen: laagdrempelige opvoedingsondersteuning, Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG) en de vertrouwenscentra kindermishandeling. Deze twee laatste dienstverleningen worden door Kind en Gezin uitbesteed. Vlaanderen bezit zo’n 338 consultatiebureaus, waar artsen en regioteamleden gratis preventieve consultaties aanbieden aan gezinnen met jonge kinderen. In de praktijk worden er 2 tot maximaal 4 huisbezoeken verricht en krijgen de ouders 10 afspraken op het consultatiebureau, waarvan 7 in het eerste levensjaar, 2 in het tweede levensjaar en 1 in het derde levensjaar. Een consultatie heeft drie aspecten: het bezoek aan de consultatiebureau-arts waar de hoofdtaak ligt in het vaccineren van de kinderen, een bezoek aan de regioverpleegkundige waar kan worden ingegaan op vragen en behoeften van ouders en tot slot het wegen en meten van de kinderen bij de aanwezige vrijwilligers. Waar Kind en Gezin instaat voor de subsidiëring van het consultatiebureau is Kind en Preventie het verantwoordelijk organiserend bestuur. Zij staan in voor de functioneringskosten, de professionele omkadering, de vorming van vrijwilligers enz. Kind en Preventie is niet het enige organiserende bestuur in Vlaanderen, zo bestaat Reddie Teddy (deze organisatie doet hetzelfde als Kind en Preventie) ook als organiserend bestuur. Aarschot heeft als stad een consultatiebureau dat gerund wordt door Kind en Preventie.
3.5 Andere actoren Naast het consultatiebureau worden zoals het decreet beschrijft, andere kindvriendelijke organisaties verwacht in een Huis van het Kind. Omdat het niet nuttig is om elke organisatie uitgebreid te beschrijven, wordt hier slechts een opsomming van mogelijke organisaties die betrokken zouden kunnen worden in het project gegeven. Over heel Vlaanderen zijn momenteel al verschillende initiatieven genomen voor de opstart van hun Huis van het Kind. Een gevolg van het lokale verhaal is dat de
22
samenstelling van organisaties in elke stad of gemeente verschillend is. Naast het minimale aanbod dat het Huis van het Kind moet aanbieden, zoals hierboven beschreven, kunnen er andere initiatieven of andere organisaties bij betrokken worden. De dienst preventieve gezinsondersteuning van Kind en Gezin maakte een opsomming van andere organisaties die betrokken werden door de zogenaamde pilootprojecten en geregistreerde initiatieven. Het betreft hier: buurtwerkingen, centra voor algemeen welzijnswerk (CAW), OCMW’s, centra voor leerlingenbegeleiding (CLB), expertisecentra kraamzorg (voor VlaamsBrabant De Bakermat vzw), de gezinsbond, huisartsen, huistaakbegeleiding, initiatieven van gezinnen en burgers, sociale restaurants, inloopteams, kinderopvang, het loket kinderopvang, mobiele en ambulante ondersteuning voor kinderzorg en gezinszorg, speelpleinwerkingen, opvoedingswinkels, oudergroepen, ruilwinkels, socio-cultureel werk en een spelotheek. De mogelijkheden voor de samenstelling van het Huis van het Kind zijn hierbij eindeloos, doch afhankelijk van wat de zorgregio te bieden heeft.
3.6 Vrijwilligers Om een Huis van het Kind vlot te laten functioneren moet er beroep gedaan worden op vrijwilligers. Dit voor het ondersteunen van de diensten zoals dit bijvoorbeeld nu al gebeurt in het consultatiebureau, waar elke consultatie twee vrijwilligers aanwezig zijn om de kinderen te wegen en meten. Deze vrijwilligers worden ondersteund door het organiserend bureau zoals bijvoorbeeld Kind en Preventie of Reddie Teddy. Zij staan in voor de vorming en mogelijke vergoeding. Het consultatiebureau in Aarschot telt zo’n 15 vrijwilligsters. Naast het wegen en meten moeten de vrijwilligers zorgen voor een vlot verloop van de consultatie, ontvangen zij de gezinnen en noteren zij de gegevens in het Kinderboekje. Daarnaast staan zij in voor het in orde maken van de administratie, het ontsmetten van het speelgoed, het opstellen en opruimen van het materiaal en zorgen zij voor een drankje dat de ouders kunnen consumeren. Eén van de uitdagingen voor de vrijwilligers van het consultatiebureau houdt in dat zij moeten inzetten op het stimuleren van jongere vrijwilligers. Dit is natuurlijk niet evident omdat jongere vrijwilligers bijvoorbeeld zelf nog kinderen hebben op te voeden of moeten werken. In een Huis van het Kind kunnen deze vrijwilligers worden ingeschakeld (persoonlijke mededeling, Monika Smets, 17 februari 2014), maar dit zal echter niet genoeg zijn. Een nieuw huis betekent nieuwe diensten en dit zal niet zomaar kunnen worden opgevangen door de huidige vrijwilligers. Het actief op zoek gaan naar nieuwe geëngageerde vrijwilligers is hierbij de boodschap. Het zoeken naar een variatie tussen mannelijke en vrouwelijke vrijwilligers zou daarbij opportuun zijn.
4 Participatie en ontmoeting 4.1 Omgaan met kansarmoede Dit hoofdstuk wil specifieke aandacht schenken aan het omgaan met maatschappelijke kwetsbaren. Omdat Aarschot een stad is met de slogan ‘Iedereen mee’, willen zij dit vertalen naar alle organisaties en dus ook naar het Huis van het Kind. Belangrijk hierbij
23
is dat maatschappelijk kwetsbaren niet als een kwetsbare groep worden aanschouwd, maar een groep die een duwtje in de rug nodig heeft. De literatuur heeft hier vele beschrijvingen over. Het doel is om enkele begrippen duidelijk te maken en te schetsen. Vlaanderen in Actie beschreef in het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014 dat armoede kan worden tegengegaan door te focussen op verschillende uitgangspunten (Vlaanderen in Actie, 2010). Onderstaand worden twee van deze uitgangspunten uitgelicht namelijk een participatief en empowerend beleid.
4.1.1 Het empoweren van kansarmen Wat betekent empoweren van maatschappelijk kwetsbaren? Tine Van Regenmortel (2002) beschreef het op de volgende manier: “Empowerment is een proces van versterking op drie niveaus, waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen greep krijgen op de eigen situatie en hun omgeving, en dit via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie.” Dit empoweren is een van de belangrijkste voorwaarden om armoede zo klein mogelijk te maken. Maatschappelijk kwetsbaren of mensen in armoede verliezen vaak de handvaten van het eigen leven en zijn niet altijd in staat zijn om dit in handen te nemen. Hierbij dient hulp- en dienstverlening zich te richten op de aanwezige krachten en mogelijkheden van deze mensen. Dit met aandacht voor wat zij eerder meemaakten en wat zij daaruit leerden. Een recent gebruikte term daarvoor is een ervaringsdeskundige. Met deze methodiek probeert het beleid de kloof tussen mensen in armoede en hulpverleners en beleid kleiner maken. Om empowerment en het aanspreken van de krachten van deze mensen mogelijk te maken moet er positief aan de slag gegaan worden in combinatie met het toegankelijk maken van hulp- en dienstverlening. Die laatste term is van essentieel belang om maatschappelijk kwetsbaren tot inziens van hun eigen krachten te laten komen. Concreet wil dit zeggen dat wanneer mensen minder zorgen aan het hoofd hebben of een toekomstperspectief krijgen, het werken vanuit die krachten of talenten vlotter zal verlopen. Het belang van het empoweren, alsook het participeren van maatschappelijk kwetsbaren, ligt in het feit dat op deze manier de kinderen ook meer kansen kunnen gegeven worden. Hiervoor heeft Kind en Gezin een draaiboek opgesteld voor het omgaan van de hulpverlener met kansarmen om zo de kinderen meer kansen te kunnen bieden.
4.1.2 Het laten participeren van kansarmen Als tweede uitgangspunt werd participatie aangehaald. Participatie kan worden verdeeld in twee vormen. Ten eerste bestaat er instrumentele participatie. Deze is gericht op beleidsvorming en hoe we door het participeren van kansarmen aan dit beleid meer draagvlak kunnen creëren. Ten tweede kan er gesproken worden van participatie als een doel op zich in het zogenaamde kader van democratisch burgerschap, wat gedefinieerd wordt als “alle manieren om sociale verantwoordelijkheid en engagement op te nemen, met de bedoeling om bij te dragen aan de democratische, inclusieve samenleving” (Stroobants V. et al., 2001). Zo kan men participatie verdelen in een luik beleidsparticipatie en het vormen van sociale netwerken. Bij deze twee vormen van participatie kan de bedenking gemaakt worden of beide methodieken normerend zijn.
24
Wat met mensen die simpelweg niet participeren? Vallen zij buiten dit verhaal? Moeten zij extra gestimuleerd worden of met rust gelaten worden? Een direct antwoord ligt voor deze mensen niet direct op tafel (OCMW Gent, 2014).
4.2 Ontmoeting 4.2.1 Ontmoeting als vorm van opvoedingsondersteuning Zoals eerder vermeld is het modern om opvoedingsondersteuning te organiseren via ontmoeting. Deze ontmoetingsplaats probeert het gemis van het gedeeltelijk verdwijnen van sociale netwerken op te vangen (Noens, P. en Ramaekers, S., 2011). Mensen kunnen hierbij elkaar opnieuw vinden, netwerken uitbouwen en steun vinden bij elkaar. Uit onderzoek blijkt dat er bij jonge ouders een openheid is voor laagdrempelige, informele opvoedingsondersteuning. Buysse (2008) stelt hierbij “dat er één steunbron is die voor alle ouders in alle groepen als ondersteunend wordt ervaren: het sociaal netwerk.” De laatste jaren ontwikkelden verschillende initiatieven zich in Vlaanderen zoals bijvoorbeeld de Speelodroom in Leuven. Een ontmoetingsruimte waar ouders van kinderen tussen 0 en 3 jaar elkaar kunnen ontmoeten om ervaringen uit te wisselen, tips en bezorgdheden te delen. Dit in een setting waar kinderen kind kunnen zijn, zonder hulpverlening. Niet alleen ontmoetingsruimten ontstonden, maar ook moeder- en babycafés en dergelijke vonden het licht. De idee dat ouders van jonge kinderen elkaar kunnen ontmoeten en ervaringen uitwisselen klinkt als muziek in de oren van elke hulpverlener. Toch moeten hier enkele kanttekeningen bij gemaakt worden. Daar waar het opzet is om geen professioneel binnen deze initiatieven in te schakelen, blijkt dit niet evident om een persoon te vinden die over de nodige competenties beschikt om ouders te ontvangen en de ontmoeting in de juiste banen te leiden. Verder blijkt uit aanbevelingen dat de benadering waar ouders tekort schieten niet zo makkelijk te verdrijven is. In de realiteit komt dit neer op het feit dat de nadruk niet gelegd mag worden op het ontmoeten zelf en dat ontmoeten in principe bijkomstig wordt. De klemtoon moet eerder liggen op wat bijkomstig plaatsvindt en niet op de ontmoeting. Toegepast op een babycafé bereikt opvoedingsondersteuning sneller zijn doel, wanneer er niets vermeld wordt over het uitwisselen van informatie en ervaring, omdat dit sommige gezinnen afschrikt. Wanneer een babycafé gepromoot wordt in functie van een leuke tijd samen hebben, zal die ervarings- en informatieuitwisseling vanzelf komen. Wanneer we dit koppelen aan theorie komen we al snel terecht bij Ruth Soenen en haar kleine ontmoeten. In 2006 onderzocht zij de meerwaarde van het kleine ontmoeten, gekenmerkt door vluchtige contacten. Haar pleidooi biedt mensen de kans om mensen te laten kiezen tussen het vermijden van sociaal contact of elkaar te ontmoeten. Gemeenschapsvorming hoeft niet enkel te bestaan op basis van duurzame contacten in homogene sociale groepen. Het biedt een kans op contacten tussen mensen uit diverse groepen en zal leiden tot een vluchtigere gemeenschapsvorming, een light versie van gemeenschap. Belangrijk is dat in de keuze tot contact mensen geheel vrij zijn en geen verplichtingen moeten nakomen. Soenen ondervond hierbij dat kinderen de beste aanzet vormen tot kleine ontmoetingen en gesprekken. Iedereen herkent hierbij het fenomeen dat je heel snel in de kinderwagen van een jonge mama kijkt en je naar elkaar glimlacht. Tot slot beschrijft ze een tegenstrijdigheid tussen herkenbaarheid en anonimiteit. Waar je
25
als deelnemer je begeeft in het onbekende en waar je jezelf evengoed anoniem kan opstellen, door alles wat rondom je gebeurt te negeren. Evenzeer is er herkenbaarheid om dat je kortstondig zaken kan bespreken. Buysse (2008) beschrijft ontmoeten als volgt: “In een ideaal scenario komt vaak een soort sociale ruimte naar voor met gedeelde verantwoordelijkheid voor het opvoeden van kinderen, veel interacties en bij elkaar terecht kunnen.” Deze sociale ruimte biedt veel mogelijkheden in ruimte en de vorm waaronder ontmoeten kan gebeuren. Zo kan de zogenaamde ruimte zowel een fysieke als een virtuele plek zijn, kan deze structureel of pop-up gewijs aanwezig zijn. De focus ligt hierbij op het ontmoeten van ouders onderling, zonder dat de vorm, de begeleider of dergelijke een rol spelen. De ruimte waar dit plaatsvindt dient wel een onbegrensde plek te zijn, waar openheid gegarandeerd is, zodanig dat ouders mee vorm kunnen geven aan het concept. Deze onbegrensde ruimte mag zeker niet een ruimte worden waarin vastligt wat gaat gebeuren (of met andere woorden een begrensde ruimte zijn). Tot slot moet deze ontmoeting niet vormend zijn voor de ouders, maar kan deze wel vorming geven aan de gemeenschap. Er kan besloten worden dat ontmoeten het pedagogische en het sociale wil laten samenkomen, waarin opvoeden de vorm krijgt van een gemeenschappelijk gebeuren.
4.2.2 Ontmoeting binnen een Huis van het Kind De ontmoetingsfunctie binnen een Huis van het Kind lijkt een delicaat concept te zijn, waar vooraf met zorg over moet worden nagedacht (Hulpia H. & Van der Mespel S., 2013). Om deze reden bestudeerde Vernieuwing in Basisvoorzieningen voor Jonge Kinderen, kortweg VBJK, de ontmoetingsfunctie binnen de pilootprojecten Huis van het Kind en organisaties die werken rond ontmoeting. Dit werd uitgevoerd in opdracht van Kind en Gezin, met als doel praktijkgerichte modellen voor de ontmoeting tussen kinderen en ouders in de Huizen van het Kind te ontwikkelen. Er werd hiervoor één jaar lang intensief samengewerkt met de betrokken pilootprojecten en organisaties: de proeftuin Oostende, proeftuin Boom, inloopteam Pothoek, inloopteam De Nieuwe Weg, De Sloep, Reddie Teddy Oost-Vlaanderen, CAW Metropool Samik, Huis van het Kind Leuven en Huis van het Kind Zottegem. De setting, de ouders, de medewerkers en gesprekken met niet-gebruikers werden hiervoor aangegaan. Zoals hiervoor reeds beschreven, dient een ontmoetingsplek een vrije, open ruimte te zijn. Om dit voor elkaar te krijgen moet er over verschillende elementen diep nagedacht worden. De volgende figuur geeft deze elementen weer in de vorm van bouwstenen. Wanneer een van deze bouwstenen mist of er roekeloos mee wordt omgesprongen, kan het zijn dat de vrije ruimte niet bereikt kan worden.
26
Bron: Ontmoetingsfunctie voor kinderen en ouders in de Huizen van het Kind
Per element dient grondig nagedacht te worden, hoe je dit als Huis van het Kind in wording wil aanpakken. Men moet er van uit gaan dat bezoekers alle gezinnen met kinderen van de stad kunnen zijn: moeders, vaders, maar ook grootouders, tantes, nonkels, enz. Na de fundamenten beantwoordt te hebben, kan men verder beslissingen maken bv. werken we met vrijwilligers of betaalde krachten, welke openingsuren willen wij voorzien, hoe maken we ons aanbod bekend, wat zal ons aanbod zijn enzovoort. Via deze fundamenten werden de organisaties doorgelicht. Verschillende besluiten kwamen hierbij naar voor. Waar het beleid vaak de nadruk legt op het ontmoeten en het leggen van sociale contacten, mag zeker het spelelement niet vergeten worden. De basis van een goede ontmoetingsplek is een goed en gastvrij onthaal. Immers, wanneer iedere betrokkene zich goed voelt kan een open, vrije plek gecreëerd worden. Naast een warm onthaal kan men ook specifiek kiezen om een afzonderlijk spel- en ontmoetingsinitiatief op te richten. Waarbij blijkt dat deze een absolute meerwaarde bieden voor de socialisering van de kinderen door het verbreden van het opvoedingsmilieu. Niet alleen de kinderen onderling, ouder-kind of ouder-ouder kunnen hier rustig quality time doorbrengen. De spel- en ontmoetingsinitiatieven worden duidelijk warm aanbevolen om een kwalitatief Huis van het Kind te ontwikkelen.
27
5 De pilootprojecten doorlicht In de periode tussen het ontwerpdecreet en het definitieve decreet onderzocht het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin enkele pilootprojecten in Vlaanderen. Dit om lessen te trekken uit de praktijkervaring en beleidsaanbevelingen te doen naar het kabinet van Welzijn (Frees W. & De Peuter B., 2013). Zowel de organisatorische aspecten van de samenwerking, de schaal en scope van de samenwerking als de inhoudelijke meerwaarde en impact van de samenwerking tussen verschillende actoren werden hierbij onderzocht. Om zo tot beleidsaanbevelingen te komen. Deze zullen worden weergegeven omdat het van belang is deze informatie mee te nemen in de opstart van een Huis van het Kind. Wat betreft de opstart werd vastgesteld dat deze sterk beïnvloed wordt door vorige samenwerkingen van betrokken actoren. Deze kunnen de nieuwe samenwerking zowel bevorderen als belemmeren. Het is dan ook van uiterst belang dat de initiatiefnemer hiermee rekening houdt. De aard van de opstart, met name het beginnen vanuit een visie om zo over te gaan naar actie of net omgekeerd, maakt volgens het onderzoek niet veel uit. Men ondervindt dat er in de praktijk meerdere methodieken gebruikt worden afhankelijk van: toevalligheden, de regio, het aanwezige aanbod, de match met bestaande noden, goodwill tot samenwerking en de capaciteit van de betrokken actoren. De coördinatie van een Huis van het Kind vereist zowel netwerkvaardigheden, inhoudelijke expertise en dient ervoor om actoren naar elkaar toe te laten groeien en tot een gezamenlijke actie te komen. Belangrijk hierbij is dat de trekker van het verhaal zowel een neutrale positie inneemt en eveneens gelijkwaardig wordt beschouwd door de andere actoren. Na het engagement van verschillende actoren moeten eveneens de gemeenschappelijke doelen bewaakt worden. De pilootprojecten verkregen financiële middelen voor de opstart van de organisatie. Hierbij volgde een besteding van de middelen aan: coördinatie van het geheel, de personeelsomkadering, promotiemiddelen en infrastructuur. Het verkrijgen van middelen voor ½ VTE werd ervaren als onvoldoende. De vraagt rijst of er voldoende financiële middelen voorzien zijn om de werking kwalitatief te laten verlopen. De taart kan eventueel verdeeld worden. Zo speelt het CB in de personeelsomkadering van vrijwilligers een grote rol, aangezien zij vandaag de dag reeds de vorming van hun vrijwilligers organiseert. Verder legt het decreet twee juridische structuren op. Zo kan er gekozen worden om een vzw op te starten of een feitelijke vereniging. De pilootprojecten brachten verschillende nadelen aan het licht voor beide vormen. Aan het opstarten van een vzw hangt een prijskaartje vast en dit vereist zowel juridische als administratieve expertise om de vzw te managen. Vaak is dit wel aanwezig, maar ontbreekt de tijd hiervoor. Daarnaast mag een vzw niet worden opgericht door een lokaal bestuur. Waar vroeger gemeentelijke vzw’s werden opgestart, is dit nu veranderd in een extern verzelfstandigd agentschap (EVA), een intern verzelfstandigd agentschap (IVA) of een autonoom gemeentebedrijf (ABG) (VVSG, 2010). Het initiatief zal voor deze juridische structuur bij een andere organisatie dan het lokale bestuur moeten liggen. Bij een feitelijke vereniging werd opgegeven dat het grootste nadeel van deze structuur een persoonlijke aansprakelijkheid is.
28
Omdat de juridische structuur van essentiële aard is, worden de verschillen in onderstaande tabel duidelijk weergegeven (Federale overheid, 2014) :
Vereniging Zonder Winstoogmerk
1. Natuurlijke of rechtspersonen die een belangeloos doel nastreven, zonder dat het een eigen voordeel kan opleveren. 2. Het eigen vermogen wordt niet verbonden aan de VZW
Feitelijke vereniging
1. Groepering van minimaal twee personen, die beslissen om een gezamenlijke activiteit te ondernemen, zonder rechtspersoonlijkheid
3. Beperkte aansprakelijkheid
2. Eigen vermogen mag worden verbonden, er zijn geen goederen op naam van de vereniging.
4. Administratieve verplichtingen:
3. Persoonlijke aansprakelijkheid
• • • •
Statuten Publicatie Staatsblad Algemene vergadering Raad van Bestuur
4. Geen oprichtingsvereisten, geen statuten, geen publicatie. Fiscaal worden de regels van de personenbelasting gevolgd.
Daarnaast kunnen er over de pilootprojecten heen directe en indirecte effecten van samenwerking worden opgemerkt. Zo kan gesteld worden dat de directe effecten de kennismaking tussen actoren, een sterke kennisoverdracht en inventarisatie van het aanbod inhoudt. Indirecte effecten verbonden aan het samenwerken tussen verschillende actoren zijn: de mogelijkheid tot efficiëntere en gerichte doorverwijzing, de wegwerking van eventuele overlap van aanbod en het doorsluizen meer informatie over gezinnen tussen partners. Het Huis van het Kind komt zowel voor in fysieke als in conceptuele vorm. De voordelen van een fysiek Huis van het Kind zijn de zichtbaarheid, herkenbaarheid en overzichtelijkheid voor de doelgroep. Daarnaast kunnen door het samenhuizen met een CB, dat een groot doelgroep bereik heeft, ook andere organisaties profiteren van deze bereikbaarheid. Het samenhuizen kan ook leiden tot intensiever overleg. Dit is niet altijd overal effectief het geval. Waar we zien dat in de zogenaamde Sociale Huizen in Vlaanderen ook verschillende organisaties samen zitten, zijn dit vaak diensten die los van elkaar functioneren. Tot slot kan geopteerd worden om zowel beiden vormen te voorzien, één kleiner fysiek huis met een breed netwerkverband. De keuzes die hier gemaakt moeten worden hangen volledig af van de lokale samenstelling en mogelijkheden. Aangezien sommige beleidsaanbevelingen al werden opgenomen in het uiteindelijke decreet en een loutere opsomming hiervan geen meerwaarde heeft, zal dit niet verder worden besproken. Verder informatie kan in het bronnenmateriaal gevonden worden.
29
DEEL 2: PRAKTIJKVERKENNING 6 Good practices in Vlaanderen Om de mogelijkheden of valkuilen aan te geven die bestaande Huizen van het Kind of organisaties hebben, werden vijf zogenaamde good practices bezocht en bevraagd over Vlaanderen heen. Deze werden geselecteerd op basis van jarenlange ervaring, stadscontext, samenwerkingsverbanden en vernieuwende ideeën. Hierbij zal per organisatie een beschrijvend stuk volgen waarbij wordt uitgelegd wie de organisaties zijn, waarvoor ze staan en wat ze doen, om dan over te gaan tot kritieke punten, die Aarschot mee kan nemen in haar verhaal. De volgende organisaties werden bezocht: VZW Storzo (Huis van het Kind Zuid-Oost Hageland), Huis van het Kind Zottegem, Huis van het Kind Leuven, Huis van het Kind Lier, IN-Zetje vzw.
6.1 Korte voorstelling van de gekozen organisaties Vzw Storzo staat voor Scholing, Tewerkstelling en Ontwikkeling in de Regio Zoutleeuw en was een van de eerste pilootprojecten in het Huizen van het Kind verhaal (Van der Velpen M., persoonlijke mededeling, 19 februari 2014). De vzw is zowel een dienstencheques organisatie als een kinderdagverblijf en heeft in zijn lokalen een spelotheek, waar net zoals in een bibliotheek spellen gehuurd kunnen worden. In samenwerking met verschillende lokale besturen in de buurt, namelijk Zoutleeuw, Kortenaken, Linter, Geetbets en Landen, vormen zij het Huis van het Kind Zuid-Oost Hageland. Een intergemeentelijke samenwerking die kostenbesparend werkt. Zij vormen samen één Huis van het Kind, met twee consultatiebureaus in Budingen en Landen. In de plattelandscontext was het niet makkelijk om één fysiek Huis te creëren omdat de afstanden hiervoor te groot waren. Het Huis biedt naast het consultatiebureau, een spelotheek, een ontmoetingsruimte en een peuterspeelpunt ook een kinderkledingbank aan waar goedkoop kleding kan gekocht worden. Het OCMW van Zottegem kreeg in 2010 naar aanleiding van het Europees jaar ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting de opdracht om een project op te richten rond het bestrijden van kinderarmoede (Decanck K., persoonlijke mededeling, 26 februari 2014). Zij leggen hierbij de aandacht op vier factoren: het recht op een veilige thuis, recht op onderwijs, recht op gezondheid en recht op vrije tijd. Vanuit deze gedachte werd reeds voor het decreet betreffende preventieve gezinsondersteuning een lokaal plan opgesteld dat de meerwaarde van samenwerken tussen verschillende organisaties en het creëren van netwerken een aanpak zou vormen in de strijd tegen kinderarmoede. In een oud klooster iets buiten de stad werden verschillende organisaties samen gezet, het consultatiebureau van Kind & Gezin als ook het regiohuis van Kind en Gezin, een dienst voor onthaalouders, het steunpunt opvoedingsondersteuning, ZIBO (Zottegems Initiatief voor Buitenschoolse Opvang), het ZIBOkaffee (een ontmoetingsplek), de ZIBOtheek (spelotheek) en een spreekuur voor familiale bemiddeling. Het Huis van het Kind wordt aanschouwd als één van de belangrijkste en meest geslaagde voorbeelden in Vlaanderen. De reden hiervoor is dat zij een fysiek Huis
30
van het Kind voorstellen met organisaties dat sectorbreed gaat.
een
samenwerkingsverband
tussen
verschillende
Het Huis van het Kind Leuven is een fysiek huis net naast Museum M en bevat verschillende antennepunten over Leuven heen (van Hemmen M., persoonlijke mededeling, 5 maart 2014). Het fysieke huis bestaat uit het consultatiebureau van Kind en Gezin, de Leuvense opvoedingswinkel, een opvoedbibliotheek en een spel- en ontmoetingsruimte. Hun missie is: “de uitbouw van een meer versterkt, gestroomlijnd, behoeftegestuurd, participatief en behoeftedekkend ondersteuningsaanbod voor alle aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen tot 24 jaar, met bijzondere aandacht voor kwetsbare gezinnen.” Het Huis van het Kind Leuven is een netwerk vzw bestaande uit Leuvense lokale organisaties en heeft als doel de regierol van de preventieve gezinsondersteuning op zich te nemen. Lier is een stad met zo’n 34.276 inwoners en valt zo qua inwoners ongeveer te vergelijken met Aarschot (Van Itterbeek M., persoonlijke mededeling, 14 maart 2014). Het Huis van het Kind Lier ontstond toen de stad, het OCMW, het consultatiebureau en CKG De Kleine Kameel de handen in elkaar hebben geslagen. Het Huis van het Kind Lier heeft één fysieke plek waar het CB gevestigd is, samen met een ontmoetingsplek. Alles wat extra is aan dit aanbod, wordt Kinnebaba genoemd. Vandaag de dag is dit een peuterspeelpunt voor peuters tussen 0 en 3 jaar oud en een mobiele spelotheek. Tot slot werd IN-Z vzw bezocht. IN-Z is een dienstverlenende organisatie (Beutels C. en Gielen K., persoonlijke mededeling, 19 maart 2014). Zij concentreren zich voornamelijk op huishoudende taken en de zorgbehoevende senior. In Beringen startte IN-Z sinds 2012 met een nieuw initiatief rond preventieve opvoedingsondersteuning, namelijk INZetje. Dat staat voor preventieve en voorschoolse werking rond ontwikkelingstimulering en opvoedingsondersteuning voor ouders met kinderen tussen 0 en 3 jaar. IN-Zetje bestaat uit een ontmoetingsruimte, waar kinderen kunnen wennen samen met hun ouders aan het klassysteem en een oudersalon, waar laagdrempelige ontmoetingen tussen (groot)ouders van kinderen tussen 0 en 18 jaar worden verwezenlijkt. We kozen voor IN-Zet vzw als laatste voorbeeld omdat zij werken vanuit de insteek lokale diensteneconomie, of hoe je als vzw doelgroepmedewerkers (mensen met een achterstand tot het normaal economisch circuit) te werk kan stellen binnen preventieve opvoedingsondersteuning.
6.2 Bespreking van de algemene bevindingen Elk van bovenstaande beschreven organisaties werd bevraagd via dezelfde vragenlijst. De bedoeling van deze vragenlijst was om te weten te komen hoe zij hun organisaties hebben opgestart, draagvlak gecreëerd, welke diensten zij voorzien, hoe zij omgaan met maatschappelijk kwetsbaren enz. Een loutere opsomming van de resultaten zou hier niet op zijn plaats zijn, daarom geven we u een algemene deler die geldt voor alle organisaties. De meeste organisaties geven aan dat het creëren van draagvlak voor het Huis van het Kind bijna automatisch gebeurt, door het samenwerken met het consultatiebureau van Kind en Gezin, dat bijna 98% van haar doelpubliek bereikt. Verder is het consultatiebureau een goed startpunt om mensen andere organisaties/initiatieven voor te stellen. Het bekend maken van het Huis van het Kind is een belangrijk item. De ene
31
organisatie zet hiervoor hard in op sociale media, de andere eerder op face to face informatie (de zogenaamde mond aan mond reclame). Afhankelijk van de doelgroep wordt een bepaalde strategie gekozen. Het bereiken van maatschappelijk kwetsbare ouders wordt zo vaker face to face aangepakt. Waar men er vanuit gaat dat jonge gezinnen sneller te bereiken zijn via sociale media, blijkt dit volgens STORZO vzw niet altijd zo evident te zijn, wegens het tijdsgebrek van de ouders om het internet af te schuimen naar initiatieven. Wanneer we bekijken welke organisaties deel uitmaken van een Huis van het Kind, kunnen we de volgende gemene deler meegeven: − − − − − − −
Consultatiebureau Kind&Gezin Centrum Algemeen Welzijn Openbaar Centrum Maatschappelijk Welzijn Centrum voor Leerlingen Begeleiding Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning Gezinsbond Steunpunt opvoedingsondersteuning
Deze organisaties vormen de sleutelpartners van een Huis van het Kind en deze kunnen aangevuld worden met specifieke lokale diensten die een stad of gemeente bezit. Bijvoorbeeld: buitenschoolse kinderopvang, huisartsenkring, spelotheek, ontmoetingsruimtes, kinderkledingbank, opvoedingswinkel, jeugdwerkingen, enz. Echter, een Huis van het Kind vereist duidelijk enkele basisorganisaties, zoals een CB, OCMW, CLB,… in zijn werking. Dit hoeft niet perse een actieve rol te zijn, maar deze kunnen in de visie die een Huis van het Kind wil uitdragen een absolute meerwaarde bieden. Daarnaast vullen lokale initiatieven een Huis van het Kind aan, om het een extra lokale toets te geven. Spontaan kan men in Aarschot denken aan de Talentenbank. Wat het overige aanbod in Aarschot betreft, kan overweging om een spelotheek of een kinderkledingbank op te richten zeker een meerwaarde zijn. Hoe de organisaties omgaan met maatschappelijk kwetsbare ouders werd eveneens bevraagd. Hier geven alle organisaties aan (buiten IN-Zetje vzw) dat het werken met een CB een groot voordeel biedt, omdat zij bijna alle ouders bereiken en dus ook maatschappelijk kwetsbare ouders. Dit is echter niet genoeg, het afleggen van huisbezoeken en het creëren van één vertrouwd gezicht als herkenningspunt bleek cruciaal te zijn. Het werken zonder stempel en het initiatief zo laagdrempelig mogelijk houden werd eveneens aangehaald om tot een zo groot mogelijke bereikbaarheid van de bevolking te komen. Zo dient een Huis van het Kind geen geproblematiseerd Huis te zijn, waardoor middenklassers afgeschrikt zouden kunnen worden, maar ook het omgekeerde geldt. Een Huis van het Kind mag geen duur en exclusief initiatief zijn, waar kwetsbare ouders zich niet welkom voelen. Iedereen dezelfde behandeling geven is volgens IN-Zetje vzw voornaam. Zij concluderen dat wanneer er speciale acties ondernomen worden voor maatschappelijk kwetsbaren deze niet altijd even goed aanslaan als wanneer zij dit niet vermelden. Wat het bereiken van een toegankelijk Huis van het Kind betreft, geven de organisaties aan dat het samenhuizen in één fysieke plek belangrijk is. Een ouder met een vraag heeft zo één algemeen aanspreekpunt, waar hij of zij weet dat ze ermee terecht kan. Om dit vlot te laten verlopen moeten de vrijwilligers/professionals zelf kennismaken met de
32
verschillende diensten die een Huis van het Kind aanbiedt, om zo warm te kunnen doorverwijzen. De openingsuren van de aanwezige diensten, moeten eveneens worden afgestemd op elkaar en dienen verder te gaan dan de openingsuren van het consultatiebureau. Een ontmoetingsruimte of speelomgeving dient in het weekend open te gaan, als het echt succesvol wil zijn. Het bevorderen van de sociale cohesie zoals het decreet beschrijft, wordt in de praktijk voornamelijk als een ontmoetingsruimte uitgewerkt. De ene organisatie verkiest om dit te koppelen aan het consultatiebureau, terwijl de andere organisatie resoluut kiest om dit gescheiden te houden. Binnen deze ruimte kan ervaringsuitwisseling gebeuren tussen ouders, kunnen er infoavonden doorgaan, workshops en ga zo maar door. Een ontmoetingsplek is niet altijd even makkelijk te creëren. Het ontbreken van een ontmoetingstraditie in België, het tijdsgebrek en de ligging van zo’n ontmoetingsruimte bleken cruciaal te zijn voor het slagen van dit opzet. Volgens IN-Zetje vzw mag de focus niet liggen op het ontmoeten zelf, maar wel op de randactiviteit. Bijvoorbeeld het bakken van cupcakes samen met andere ouders en de kinderen. De uitwisseling van informatie komt daarna vanzelf wel. Het functioneel in gebruik krijgen van zo’n ruimte blijkt niet evident te zijn. Praktisch gezien is een ontmoetingsruimte een speelpunt voor kinderen met een gezellige zithoek voor de ouders waar iets wordt aangeboden om te drinken. Er dient goed nagedacht te worden wat precies past bij de eigen bevolking en waar die eigen bevolking precies nood aan heeft. Tot slot werd aan elke organisatie gevraagd een SWOT-analyse, wat staat voor Strengths, Weaknesses, Opportunities en Threats, te maken van de eigen werking. Enkel het Huis van het Kind Leuven en het Huis van het Kind Lier reageerden op deze vraag. De lauwe respons valt te verklaren door het tijdsgebrek in het werkveld en het niet beantwoorden tijdens het gesprek. In de onderstaande tabel vindt u een overzicht van de gegeven respons.
Strenghts (sterkten)
Weaknesses (zwaktes)
−
Veel partnerorganisaties
− Veel partners is tijdrovend
−
Divers aanbod in verschillende wijken, op maat van elke gezin, in groep maar ook individueel.
− Te weinig zichtbare herkenning in het concept
−
Diverse organisatoren
− Onderfinanciering
−
Participatieve samenwerking
− Grotere focus nodig op de wijken
−
Een fysieke plek
− Verschillende locaties
−
CB als laagdrempelige instap
− Te weinig tijd van het personeel
−
Geëngageerde vrijwilligers
−
Toegankelijkheid
33
−
Engagement van het lokale bestuur in verband met het zoeken naar een locatie en de financiële middelen.
Opportunities (kansen)
−
Nieuwe projecten om deelthema’s verder uit te werken
−
Door elk gezin gekend zijn
−
Ontmoetingsruimte als een vernieuwende netwerk plek
−
Preventie centraal krijgen
Threats (bedreigingen)
−
Wat als de subsidie wegvalt?
−
De strijd tussen organisaties onderling, die samenwerking en efficiëntie tegengaat.
Aarschot dient als lokaal bestuur met deze bevindingen rekening te houden wanneer ze zelf beginnen aan de opstart van het Huis van het Kind. Het kan voor hen tijdsbesparend zijn indien ze op verschillende domeinen rekening houden met het advies of de valkuilen die andere organisaties aanhaalden. De vragenlijst die werd gehanteerd om deze bevindingen te kunnen vaststellen kan u vinden in bijlage 1.
7 De verwachtingen van ouders met jonge kinderen in Aarschot Na het verkennen van de pilootprojecten Huis van het Kind werden de meningen en verwachtingen van ouders met kinderen tussen 0 en 3 jaar onderzocht. Hierbij werden 30 maatschappelijk kwetsbaren face-to-face geïnterviewd aan de hand van een vooropgestelde vragenlijst. Deze ouders werden geselecteerd op advies van Kind en Gezin (aan de hand van de kansarmoede index), het OCMW en de buurtwerker. We vertrekken vanuit de veronderstelling dat zij de expertise hebben om deze mensen aan te duiden. Daarnaast probeerden we 100 kansrijke ouders te bereiken via vijf kinderdagverblijven in Aarschot en Rillaar. Er werden namelijk enquêtes verdeeld aan kinderdagverblijf De Trapperkes, De Stekelbees, Ukkepuk, De Winnie Kids en Bibabeloe. Deze enquêtes werden door de verzorgsters afgegeven aan de ouders met kinderen tussen 0 en 3 jaar en konden vrijblijvend terug worden ingeleverd in het kinderdagverblijf. De gegevens werden verwerkt in het programma Excel. De enquête werd in samen spraak opgesteld met de dienst welzijn om het maximale uit de bevragingen te halen. De vragenlijst bevatte zowel open als gesloten vragen. We peilden hierbij naar: − − −
Kenmerken van de respondenten. Waar ouders zich opvoedingsgewijs vragen over stellen of meer informatie over zouden willen. Het aanbod dat ouders wensen in een Huis van het Kind.
34
− − − − −
Wat zij verwachten van een ontmoetingsplek binnen een Huis van het Kind De nood aan ontmoeting met andere ouders. De kenmerken van een aantrekkelijke ontmoetingsruimte. Of zij wilden participeren aan dit verhaal. De bereikbaarheid en beschikbaarheid van een Huis van het Kind
Bovenstaand overzicht geeft slechts een beperkt overzicht van wat precies gevraagd werd in de enquête. De volledige versie hiervan kan u vinden in bijlage 2 achteraan dit werkstuk. Het onderzoek verliep niet altijd even soepel. Zo kroop er enorm veel tijd en energie in het bevragen van de 30 maatschappelijk kwetsbare ouders. Waar het bij de ene ouder een plezier was om langs te gaan, duurde het een lange tijd voor we sommige ouders te pakken kregen. Desalniettemin volgen hieronder de resultaten van onze afgenomen enquêtes.
7.1 Kenmerken van de respondenten Van de 84 ouders die participeerden aan onze enquête kunnen we 30 maatschappelijk kwetsbaren en 54 kansrijke ouders onderscheiden. Van de 30 kansarme deelnemers waren er 27 moeders en 3 vaders die deelnamen. Bij de kansrijke ouders (54) waren er 43 moeders en 11 vaders die de vragenlijst ingevuld hebben. In totaal werden 70 moeders en 14 vaders ondervraagd. Bij deze ouders kon men verschillende gezinssamenstellingen noteren. Alleenstaande mama’s en papa’s, twee oudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen. Waar de kansrijke gezinnen eerder 1 tot 3 kinderen hadden, merkten we bij de kansarme gezinnen dat dit soms kan gaan van 1 tot 6 kinderen. De deelnemers gaven eveneens hun verblijfplaats aan. Hierbij probeerden we mensen van elke deelgemeente te bereiken. In de onderstaande taartgrafiek vindt u de gegevens van de deelnemende ouders. Omdat we de enquêtes uitdeelden bij verschillende kinderdagverblijven hebben we ook resultaten teruggekregen van ouders die buiten Aarschot wonen. Toch wilden we deze informatie opnemen, omdat elke mening van een potentiële gebruiker van het Huis van het Kind telt.
Woonplaats van alle bevraagde ouders 1%
1%
Aarschot (56) Betekom (2)
16%
Gelrode (4)
7%
1% 5% 2%
Herselt (1) 67%
Langdorp (6) Nieuwrode (1) Rillaar (13) Tielt-‐Winge (1)
Grafiek 1: Woonplaats van de bevraagde ouders.
35
7.2 Waar ouders zich opvoedingsgewijs vragen over stellen Om een beeld te krijgen waarover ouders zich in en rondom Aarschot vragen stellen of meer informatie over willen, stelden we een lijst op verdeeld in onderwerpen. Het gaat over vragen rond kinderopvang, de gezondheid, de groei en de ontwikkeling van de kinderen, het gedrag dat zij vertonen, enzovoort. Daarnaast mochten de ouders zelf nog een aanvulling geven als zij vonden dat de lijst voor hen niet volledig was. Bij de interpretatie van de volgende grafiek moet rekening gehouden worden met de percentages. We geven de resultaten afzonderlijk voor de kansrijke ouders (KR) en de maatschappelijk kwetsbare ouders (MK).
Ik heb me al eens vragen gesteld over: KR Infoavonden over opvoeden
MK 20%
Grabbelpas
30%
27%
Jeugdverenigingen.
33%
Vakan_ewerkingen.
13%
De zindelijkheidstraining van mijn kind. Posi_ef opvoeden.
50%
27% 28% 33%
De veiligheid van mijn kind. Hoe mijn kind omgaat met eten en drinken.
54%
37%
26% 33%
Andere broers of zussen. De persoonlijkheid van mijn kind.
30% 24%
Gedrag van mijn kind dat mij tot het uiterste drija. Het straffen van mijn kind.
31% 23%
De hech_ng van mijn kind. Overgangen (bv. een scheiding, verhuizen, De ontwikkeling van mijn kind. De gezondheid van mijn kind.
Waar mijn kind naar de creche kan.
46%
33% 33% 27%
Op stap gaan met mijn kind.
De betaalbaarheid van mijn creche.
54%
41% 33% 46% 37% 30%
Temperament van mijn kind.
Hoe regel ik de belas_ngskor_ng van mijn creche.
44%
27%
Tijd voor jezelf. Bed_jd.
37%
30%
13%
23% 17%
Grafiek 2: Waar stellen de ouders zich opvoedingsgewijs vragen over?
44% 57% 50% 44% 43%
73%
74% 63% 67% 60%
52% 59%
36
Wat kunnen we uit deze gegevens halen? Allereerst zien we tussen beide groepen verschillen in aangeduide items. Zo zien we dat kansrijken zich meer vragen stellen over de opvang van hun kinderen dan dat maatschappelijk kwetsbaren dit doen. Verder kan ook afgeleid worden dat maatschappelijk kwetsbare ouders zich meer vragen stellen over hoe zij hun kinderen correct kunnen straffen en het gedrag van de kinderen dat hen tot het uiterste drijft. Wel is het belangrijk om te vermelden dat de maatschappelijk kwetsbare ouders face-to-face werden geïnterviewd en er door deze methodiek meer persoonlijke zaken naar boven kwamen dan bij de kansrijke ouders die deze enquête zelf invulden. Aan de hand van deze cijfers kan nagedacht worden over bepaalde thema’s die kunnen worden aangekaart binnen het Huis van het Kind. Daarenboven dient er bij het organiseren van infoavonden rekening gehouden worden met deze specifieke informatie per doelgroep. Vervolgens vroegen we de ouders of ze een bundeling van verschillende diensten voor kinderen in één huis handig zouden vinden. Hier werd er door 79 ouders ja geantwoord en slechts door 5 ouders neen. Deze laatste gaven aan dat ze het niet nodig vinden om financiële middelen in zulk project te investeren en dat ze het aanbod zoals het nu is goed vinden. De antwoorden van de andere 79 ouders kunnen gebundeld worden in vijf punten: − − − − −
Ouders willen dit voor hun eigen comfort Het lijkt efficiënt Het centraliseert en schept duidelijkheid Het lijkt tijdsbesparend Ouders moeten niet langer van her naar der gaan
7.3 Het aanbod dat ouders wensen in een Huis van het Kind Vervolgens vroegen we de ouders welke diensten zij in een Huis van het Kind verwachten. We maakten hierbij een opsomming van organisaties die reeds aanwezig zijn binnen Aarschot en initiatieven die er nog niet zijn. Een voorbeeld hiervan is een spelotheek, waar je net zoals in een bibliotheek iets kan huren, alleen gaat het hier over spelletjes. Bij het interpreteren van de onderstaande tabel moet rekening gehouden worden met het feit dat we het percentage apart berekenden voor de instemmende antwoorden per dienst in de groep van maatschappelijk kwetsbare en kansrijke ouders afzonderlijk. De besproken grafiek vindt u op de volgende pagina. Zonder dat we meegaven dat de aanwezigheid van het consultatiebureau van Kind en Gezin verplicht is binnen een Huis van het Kind gaf 96% (dus 96% van 54 ouders) van de kansrijke (KR) ouders aan dat zij dit verwachten, alsook 90% van de maatschappelijk kwetsbaren gaf dit aan. Voor ouders met kinderen tussen 0 en 3 is Kind en Gezin het eerste duidelijk herkenbare aanspreekpunt wanneer ze met vragen zitten. Het is dan ook logisch dat zij dit verwachten binnen een Huis van het Kind. Wanneer de kinderen ouder zijn dan 3 jaar en schoolplichtig worden, verwachten zij dat dit aanbod wordt verder gezet door het CLB. Opmerkelijke cijfers zien we bij het CAW, OCMW, de nood naar huisartsen (specifiek kinderpediaters). Bij deze organisaties zien we dat de verhouding instemmende
37
responsen bij de maatschappelijk kwetsbare ouders hoger ligt dan bij de kansrijke. Hierbij gaan we ervan uit dat de mensen die we interviewden meestal cliënt zijn bij deze organisaties en een mooie kans zien om niet meer op verschillende tijdstippen naar verschillende organisaties te moeten gaan. De vraag blijft echter of het Huis van het Kind op deze manier een geproblematiseerd huis zal worden. Dit mag in eerste instantie niet de bedoeling zijn. Daarnaast zien we ook hoge percentages responsen voor initiatieven als een kinderkledingbank, waar ouders aan een goedkope prijs kinderkledij kunnen aankopen en een spelotheek waar ze spelletjes kunnen huren. Deze initiatieven zijn echter nog niet aanwezig of niet in gevestigde waarden. Er kan nagedacht worden om dit naar de toekomst toe op te starten. Opvallend is dat beide groepen aangeven dat ze de inschrijvingen voor jeugd- en sportkampen graag op een herkenbare plek zouden willen zien.
Verwachte diensten in een Huis van het Kind: KR
MK 74% 73%
inschrijvingen voor jeugd-‐ en sportkampen 30%
huisartsen
57%
loket kinderopvang infoavonden buitenschoolse kinderopvang
50% 50%
huistaakbegeleiding
43% 50%
78% 70% 65% 67% 65% 67%
peuterspeelpunt ontmoe_ngsplek 39%
kinderkledingbank
67% 61% 70%
spelotheek 33% 33% 39%
CGG Bibliotheek
30%
Arktos
53%
43%
Opvoedingswinkel OCMW
76%
60%
53% 13%
CAW CLB Kind en Gezin
Grafiek 3: De verwachte diensten in een Huis van het Kind.
65%
50% 28%
43% 78% 77% 96% 90%
38
Omdat Aarschot een stad is die rond talenten werkt zowel in de scholen als daarbuiten, vroegen we de ouders of zij dit interessant vonden om dit ook te voorzien binnen een Huis van het Kind. De responsen zijn weergegeven in onderstaande grafiek. Op deze vraag gaf 70% van de maatschappelijk kwetsbare en 76% van de kansrijke ouders aan dat ze dit graag geïntegreerd zouden zien. Verdere verklaringen hiervoor waren: “Het lijkt ons interessant om zo je kind te kunnen stimuleren.” “Het is gewoonweg belangrijk.” “Als ouder zelf sta je daar niet altijd bij stil door de dagelijkse hetse.” “Ik vind dat mijn kind zich buiten de school ook moeten kunnen ontplooien.” “Een objectief iemand, die buiten het gezin staat, zal meer opmerken of verborgen talenten kunnen observeren. Alsook de juiste begeleidingsmethodiek hierbij vind ik interessant.”
Aanwezigheid van een talentenaanbod binnen een Huis van het Kind MK
KR
76%
70%
30%
Ja
24%
Neen
Grafiek 4: Talentenaanbod binnen een Huis van het Kind.
7.4 Verwachtingen van een Huis van het Kind Om een objectief beeld te behouden gaven we de ouders zo min mogelijk informatie over wat een Huis van het Kind precies moet inhouden. We stelden daarbij de vraag aan wat ouders dachten bij het horen van ‘Het Huis van het Kind’. Omdat het onmogelijk is om 84 verschillende antwoorden weer te geven, maakten we een korte opsomming van de tien meest gegeven resultaten. “Een gezellig, warm en welkom huis waar je met de kinderen terecht kan voor allerlei vragen, maar ook activiteiten voor peuters/kleuters of grotere kinderen.”
39
“Een huis waar je hulp kan vinden, spelen en knutselen.” “Ergens waar we welkom zijn.” “Waar het kind centraal staat.” “Een plek om samen te zijn.” “Een huis waar mensen klaarstaan om ouders en kinderen te helpen bij eventuele vragen of problemen.” “Alles wat met kinderen te maken heeft waarbij ouders ondersteuning nodig hebben, zo laagdrempelig mogelijk!” “Kind en Gezin, boeken, praatcafé, binnen- en buitenspeeltuin, vormingen en lezingen.” “Ik heb geen idee waarvoor dit zou kunnen staan.” “Een plek waar je naar toe kan met vragen, problemen of gewoon zonder oordeel even je hart luchten.”
7.5 De nood aan ontmoeting met andere ouders Waar in deel 7.3 zo’n 67% van de kansarme ouders en 65% van de kansrijke ouders aangaven dat ze een ontmoetingsplek verwachten in een Huis van het Kind, zien we in de onderstaande tabel dat minder dan de helft van beide bevraagde groepen aangeeft dat ze nood hebben aan ontmoeting met andere ouders. De onderstaande percentages kunnen als volgt verklaard worden. We zien dat de maatschappelijk kwetsbare ouders minder geneigd zijn om te zeggen dat zij nood hebben aan ontmoeting met andere ouders en hun kinderen. Wanneer we vroegen waarom dit zo was, kwamen vaak antwoorden als: ik zal beoordeeld worden of ik durf niet alleen naar zoiets te gaan. Om deze mensen toch te overtuigen zal dus een veilige plek gecreëerd moeten worden. De redenen waarom iets meer dan de helft van de bevraagde kansrijke ouders neen antwoordden op deze vraag, valt te verklaren vanuit een tijdsgebrek. Wanneer deze vrije tijd dan wel beschikbaar is, wilden de meeste van onze deelnemer deze tijd alleen met het gezin doorbrengen. Anderzijds kunnen we ook vaststellen dat ongeveer de helft van de ouders wel nood heeft aan ontmoeting en ervaringsuitwisseling met andere ouders. Vanuit deze bevindingen lijkt het relevant om dit concept mee te integreren in het Huis van het Kind.
40
Hebben ouders nood aan ontmoeZng? MK
KR 63%
56%
44%
37%
Ja
Neen
Grafiek 5: Hebben ouders nood aan ontmoeting met andere ouders?
7.6 De kenmerken van een aantrekkelijke ontmoetingsruimte Na het bevragen van de ouders of ze nood hadden aan ontmoeting, legden we hen de vraag voor hoe ze zo’n plek zouden inrichten. Deze vraag ging als volgt: “Wanneer we je 20 m² geven, waar niets aanwezig is en enkel witte muren zijn, hoe zou jij dit inrichten als een leuke ontmoetingsplek waar jij en je kinderen graag zouden komen?” Eveneens worden hier opnieuw de tien meest gegeven resultaten opgesomd: “Een huiselijk gevoel.” “Iets kunnen drinken.” “Naar kinderen toe, iets kleurrijk, veilig om te spelen.” “Tafels, stoelen, speelgoed.” “Gezellig, speelgoed, kleuren, iets om te drinken.” “Felle kleuren, waar de kinderen zich goed voelen, zitzakken, koffie en fruitsap.” “Speelpunt voor kinderen.” “Verschillende hoeken voor verschillende leeftijden.” “Een plaats waar je je goed voelt, waar je zonder remming naar toe kan, zodanig dat ouders ook even kunnen praten en luisteren naar andere ouders.” “Gezellige cafetaria, met bedjes/speelgoed voor de kinderen.”
41
7.7 Welke activiteiten zouden ouders laten doorgaan in een ontmoetingsruimte? Binnen een ontmoetingsruimte kan veel georganiseerd worden. Om te weten te komen wat onze ouders interessant vinden vroegen we hen wat voor activiteiten zij zouden plaatsen binnen een ontmoetingsruimte. De volgende zaken kwamen naar voor: − − − − − − − − −
Workshops Bakken en koken, samen met de kinderen. Infoavonden Contacten leggen met andere ouders Spelen EHBO cursus Café, rommelmarkten, kinderturnen Activiteiten voor kinderen parallel aan activiteiten voor ouders Themamomenten
7.8 Participatie In dit onderdeel bekijken we participatie vanuit twee ooghoeken. Ten eerste vroegen we de mensen of ze gebruik zouden maken van het Huis van het Kind als het in Aarschot aanwezig was. In grafiek 5 kan u waarnemen dat 97% van de maatschappelijk kwetsbaren en 94% van de kansrijke ouders hier postief op antwoordden.
Gebruik maken van een Huis van het Kind MK 97%
KR
94%
6%
3% Ja
Neen
Grafiek 6: Effectief gebruik maken van een Huis van het Kind.
De volgende verklaringen werden als reden gegeven: “Wanneer een consultatiebureau aanwezig is, moeten we er eigenlijk verplicht zijn.” “Omdat het kan bijdragen tot een adequatere opvoeding.”
42
“Ik zou er alleen maar naar toe gaan als er leuke activiteiten te beleven vallen en er nuttige informatie te vinden is.” “Indien er instanties aanwezig zijn die wij willen consulteren.” “Het zou plezant zijn voor mij en mijn kinderen om nieuwe mensen daar te leren kennen.” “Dit zou een extra kunnen betekenen voor de kinderen, wij hebben niet veel dusja…” Ten tweede vroegen we de ouders of zij mee een handje zouden willen toesteken eenmaal een Huis van het Kind op poten staat. Hierbij vroegen we niet naar een direct engagement, maar peilden we naar de bereidwilligheid van de 84 bevraagde Aarschotse ouders. Meer dan de helft van beiden groepen geeft aan dat zij hiervoor geen interesse hebben. Zij verklaarden dit door te meden dat ze geen zin hadden in dit project of dat ze gewoonweg geen tijd hebben om na het werk en het huishouden zich voor iets te engageren.
ParZcipaZe in Huis van het Kind MK
KR 74% 53%
47% 26%
Ja
Neen
Grafiek 7: Participatie binnen een Huis van het Kind.
7.9 De bereikbaarheid en beschikbaarheid van een Huis van het Kind Tot slot peilden we bij beiden groepen waar zij het Huis van het Kind verwachten binnen Aarschot en wat de verwachtingen zijn qua openingsuren. Hierbij verwacht 66% van alle bevraagde ouders dat het Huis van het Kind binnen de stadskern terug te vinden is. Daarbij gaven ze aanvullend aan dat een groene omgeving, met voldoende parking en makkelijke bereikbaarheid met het openbaar vervoer pluspunten zouden zijn. Het is voor hen niet evident om met de buggy en Maxi-Cosi aan de stadsrand te moeten parkeren, met het openbaar vervoer te moeten komen en dan de resterende verplaatsing te voet te moeten afleggen. Verder vond 27% van alle bevraagde ouders het niet belangrijk waar
43
het huis zou komen. Dit waren meestal mensen met een eigen vervoersmiddel. In de onderstaande grafiek vindt u alle gegeven antwoorden.
Bereikbaarheid Huis van het Kind Binnen de stadskern
In één van de deelgemeenten
Ik vind dit niet belangrijk
27% 66%
7%
Grafiek 8:Bereikbaarheid van het Huis van het Kind
In grafiek 9 kan u de resultaten terugvinden van wat ouders verwachten van de beschikbaarheid van een Huis van het Kind. Naar de openingsuren van een Huis van het Kind toe verwacht 58% van alle bevraagde ouders dat het enkele dagen per week opent. Hierbij benadrukten zij dat het zeker niet alle dagen moet openen voor hen, maar dat er bijvoorbeeld voor de ontmoetingsruimte andere openingsuren zouden zijn dan voor de organisaties. Tijd om te spelen met kinderen komt immers het meest voor in het weekend of na de werkuren. Over deze flexibele aanpak zal door het samenwerkingsverband zeker nagedacht moeten worden. Daarnaast antwoordde 38% van alle bevraagde ouders dat zij verwachten dat een Huis van het Kind elke dag zou openen.
Beschikbaarheid Huis van het Kind Elke dag opent
Enkele dagen per week opent 4%
38%
58%
Grafiek 9: Beschikbaarheid van het Huis van het Kind.
Een dag per week opent
44
8 Eerste aanzet tot een Huis van Het Kind Aarschot 8.1 Gesprekken met de betrokken organisaties In de aanloop naar een eerste vergadering werd elke organisatie die iets te maken kon hebben met het Huis van het Kind bevraagd. Hier werd een eerste keer afgetoetst wat de verwachtingen waren van de organisaties i.v.m. dit nieuwe concept. Daarnaast werd eveneens afgetoetst of de organisaties mee wilden participeren in dit verhaal. Omdat deze gesprekken voornamelijk verkennend waren, werd niet bij elke organisatie dezelfde thema’s aangehaald. Alleen de meest interessante opmerkingen zullen hier vermeld worden verdeeld over gemeenschappelijke punten.
8.1.1 Voorstelling organisaties Bert Lambeir (Lambeir B., persoonlijke mededeling, 12 februari 2014) was als algemeen directeur van het CAW Oost-Brabant en medeoprichter van het Huis van het Kind Leuven het perfecte startpunt om een eerste verkennend gesprek mee te voeren. Vervolgens werd het consultatiebureau bevraagd, tijdens dit gesprek waren Monika Smets (coördinator Kind en Preventie Vlaams-Brabant), Inge Meulemans (regio verantwoordelijke Kind en Gezin), Claudia Scherf en Griet Van Eyken (lokale verpleegkundigen Kind en Gezin) en enkele geëngageerde vrijwilligsters aanwezig (Consultatiebureau Aarschot, persoonlijke mededeling, 21 februari 2014). Om meer informatie te verkrijgen over de oudere kinderen en jongeren van Aarschot werden gesprekken aangegaan met Dirk De Rijdt als algemeen directeur van Arktos, dit is een vormingsorganisatie voor kinderen van 6 tot en met 25 jaar (De Rijdt, D., persoonlijke mededeling, 24 februari 2014). Verder werden de jeugddienst van Aarschot (Vuerinckx, K., persoonlijke mededeling, 11 februari 2014) en schepen van Jeugd Mattias Paglialunga (Paglialunga, M., persoonlijke mededeling, 27 februari 2014) bevraagd. Vanuit het opzicht om maatschappelijk kwetsbaren mee te hebben in dit verhaal werden Kommaraf vzw bevraagd als lokaal voedselverdeelpunt (Valvekens, B., persoonlijke mededeling, 13 februari 2014) en de buurtwerker Wout Plasmans (Plasmans, W., persoonlijke mededeling, 3 maart 2014). Om het lokale bestuur te bevragen werden ideeën uitgewisseld met schepen van welzijn Geert Schellens (Schellens, G., persoonlijke mededeling, 27 maart 2014) en de dienst welzijn zelf (Vanpée, K., persoonlijke mededeling, 3 maart 2014). Tot slot werd contact opgenomen met de directrice van het vrije CLB met name Hilde Boonants (Boonants, H., persoonlijke mededeling, 21 februari 2014).
8.1.2 Algemene verwachtingen In eerste instantie werd er afgetoetst wat de verwachtingen zijn van de organisaties naar een Huis van het Kind toe. 1. Naar het lokale bestuur Het CAW geeft hierbij aan dat de steun van het lokale bestuur en de politiek een absolute vereiste is. Ze verwachten dat een het Huis van het Kind het doel heeft om het
45
opvoedingsproces te normaliseren en het een plek wordt waar de druk op ouders verlaagd kan worden. Het consultatiebureau verwacht eveneens dat het lokale bestuur een duidelijk kader kan scheppen rond dit nieuwe concept, maar vreest politieke inmenging. Dit mag absoluut niet het geval zijn, het Huis van het Kind mag enkel draaien rond het kind en de ouders en moet neutraal zijn. Naar de financiële kant van het verhaal toe, vindt Kind en Gezin het interessant om contact te leggen met andere steden en gemeenten binnen de zorgregio. Dit zou kostenbesparend kunnen werken. 2. Het aanbod voor jongeren Volgens Arktos mag een Huis van het Kind niet geproblematiseerd worden, daarom opteren zij voor een niet fysieke aanwezigheid binnen het Huis van het Kind. De verwachting draait eerder rond het sporadisch aanbieden van bijvoorbeeld een trainingsatelier en stevige doorverwijzing van het Huis van het Kind naar hen toe en andersom. Ook verwachten zij betere samenwerking met het Jeugd Advies Centrum (JAC) een onderdeel van het CAW. 3. Maatschappelijk kwetsbare kinderen De jeugddienst ziet het als een van de taken van het Huis van het Kind om het opstarten van een kortingssysteem voor maatschappelijk kwetsbare jeugd aan te moedigen. Zij merken dat ondanks de lage tarieven van bijvoorbeeld jeugdkampen/daginitiatieven, het niet altijd even makkelijk is voor iedereen om het bedrag te kunnen betalen. Ook Kommaraf vzw merkt op dat maatschappelijk kwetsbare kinderen weinig contact hebben met kinderen buiten de familie. Het stimuleren om dit wel mogelijk te maken is zeker aan te bevelen. Om de ouders ook een kans te bieden op een goedkope manier speelgoed te kunnen huren, zou het oprichten van zo’n initiatief een absolute meerwaarde vormen. Volgens de schepen van Jeugd biedt het Huis van het Kind een mogelijkheid om kinderarmoede centraal aan te pakken vanuit preventieve gezinsondersteuning. Hiermee bevestigt hij wat de STUDIO kinderarmoede theoretisch weergaf om kinderarmoede via één dienst gezamenlijk aan te pakken. Hierbij gaf de schepen aan dat zo’n concept niet het zoveelste forum mag worden dat niet doelgericht werkt. Een stevige visie uitbouwen is dus op zijn plaats. Het samenwerken van verschillende diensten kan in het voordeligste scenario ook kostenbesparend werken. Dat kan alleen maar worden aangemoedigd in financieel moeilijke tijden. 4. Aarschot een jonge gemeente Schepen van Welzijn Geert Schellens erkent het belang van een Huis van het Kind zeker en vast. Dit uit de optiek om van Aarschot een aantrekkelijke plek te maken voor jonge gezinnen en één herkenbaar punt te vormen voor hen. Financieel liggen de zaken wat moeilijker. Een duurzame oplossing naar de toekomst toe voor meerdere organisaties is echter wel mogelijk.
46
5. Een laagdrempelige plek Naar het aanbod toe vindt het CAW dat het Huis van het Kind een laagdrempelig initiatief moet zijn en bevorderend voor de sociale cohesie, dit zien zij in de vorm van themaavonden en ontmoeting. Het consultatiebureau ziet wegens tijdsgebrek geen trekkersrol weggelegd voor hen. Daar waar zij hun dienstverlening sowieso moeten aanbieden, vinden ze net zoals het CAW, dat het Huis van het Kind een laagdrempelige plek wordt, dat gratis advies en hulpverlening kan aanbieden. Het Huis van het Kind moet volgens het CLB daarenboven een breed onthaal aanbieden. Dat brede onthaal moet dan instaan voor vraagverheldering, doorverwijzing, advisering en kortdurende begeleiding. Tot slot vermeldt de buurtwerker dat hij het Huis van het Kind ziet zonder een onthaal, maar eerder een soort van café waar iemand aanspreekbaar is. Een huis zonder drempels. 6. Sterke doorverwijzing Het CAW ziet vooral een rol weggelegd in een sterke doorverwijzing van cliënten naar elkaar en het vormen van een zogenaamd antennepunt. Arktos ziet zoals eerder al vermeld een beperkte rol voor zichzelf weggelegd. Zo kunnen zij niet permanent aanwezig zijn binnen zo’n werking, maar is het sporadisch aanbieden van trainingsateliers wel mogelijk. Ook bij deze organisatie dient ingezet te worden op een sterke doorverwijzing. De werking vindt het belangrijk om de linken tussen de betrokken organisaties bloot te leggen. Een opsomming van het aanbod lijkt hen dan ook noodzakelijk. Omdat de doelgroep van Arktos net verlaagd is van 12 naar 6 jaar oud, is Arktos als organisatie zelf nog erg zoekende. 7. Het aanbod Naar het Huis van het Kind toe vindt de jeugddienst het samenwerken rond de inschrijvingen van jeugdkampen belangrijk, dit omdat zij merken dat dit nog niet door iedereen gevonden wordt op dit ogenblik. Daarnaast geven zij de bedenking mee dat kinderen tussen 12 en 16 jaar niet makkelijk te bereiken zijn. Wanneer dit zal moeten binnen een Huis van het Kind, zal hier zeker aandacht aan moeten worden besteed. Tot slot kan Kommaraf vzw haar expertise aanbieden in het omgaan met maatschappelijk kwetsbare gezinnen en kan er nagedacht worden om de kledingverkopen die reeds bestaan op een regelmatigere basis door te laten gaan. De dienst welzijn wil daarenboven mee de sturende kracht zijn van het Huis van het Kind. Zij zien het als een meerwaarde om het loket kinderopvang, dat door hen zal worden uitgebouwd eind 2014, mee op te nemen in het aanbod van het Huis van het Kind. Het volledige aanbod binnen een Huis van het Kind moet niet op ieder moment ter beschikking zijn, maar dit moet gewoon goed ingepland worden. De buurtwerker verwacht daarbij dat hij een spreekbuis kan vormen binnen het Huis van het Kind voor de maatschappelijk kwetsbaren binnen de stad, waar hij een link kan leggen tussen de organisaties en de mensen. 8. Samenwerken Het CLB veronderstelt dat een Huis van het Kind een extra bekendmaking van hun aanbod kan betekenen. Daarbij zien zij een opportuniteit in de werking van andere organisaties beter te leren kennen. Ook vinden zij het belangrijk een continuüm te
47
vormen na de leeftijd van 3 jaar, waar zij als organisatie de taken van Kind en Gezin dan overnemen. Naar het samenwerken tussen verschillende partners verwacht de buurtwerker de start van een nieuw proces in Aarschot. Waar elk talent van elke organisatie in de verf kan worden gezet. En dat dit een nieuwe dynamiek kan creëren binnen de stad. De dienst welzijn wil van het Huis van het Kind graag een mooi, open, voor iedere inwoner toegankelijk huis maken, waar ze met meerdere partners de schouders onder zetten. Samenwerking met deze partners lijkt hen een heel belangrijke voorwaarde om dit project te laten slagen
8.1.3 Ontmoeting Zoals de theorie vermeldt dient een ontmoetingsplek een vrije ruimte te zijn. Het CAW denkt hier als volgt over: “Zo’n ontmoetingsplaats moet aantrekkelijk gemaakt worden voor ouders. Ergens waar men rustig iets kan drinken, waar je gezellig kan neerzitten en een plek dat ook iets inhoudelijks kan aanbieden.” De bedoelde vrije ruimte wil dan zeggen, dat ze los staat van het consultatiebureau en bijvoorbeeld niet alleen overlappende openingsuren hebben, maar dat de ruimte zou kunnen opengaan in het weekend. Wanneer een ontmoetingsruimte opent in het weekend, betekent dit een absoluut pluspunt voor werkende ouders. Daar waar soms tijd in de week ontbreekt om gerichte aandacht te kunnen geven aan de kinderen, vinden ouders dit vaak wel in het weekend. Een uitstap naar een spel- en ontmoetingsruimte kan dan een optie worden voor ouders. Volgens de dienst welzijn zou dit een plek moeten zijn waar ouders, zonder verplichtingen, met elkaar kunnen praten over hun kinderen. Waar de kleine en grote zorgen aan mekaar verteld kunnen worden en er tips kunnen worden uitgedeeld. Op het moment wanneer kinderen met elkaar spelen op een fijne en speelse plek.
8.1.4 Vrijwilligers Het CAW raadt aan dat er voor het organiseren van een ontmoetingsplek voldoende vrijwilligers moet worden aangenomen. Een Huis van het Kind of een ontmoetingsplek kan immers niet verwezenlijkt worden zonder de hulp van vrijwilligers. Het is echter moeilijk om deze vrijwilligers grote engagementen te verwachten. Beperkte engagementen van een groter aantal vrijwilligers valt daarbij aan te raden. Momenteel werken er in het consultatiebureau van Aarschot zo’n 15 tal vrijwilligers. Het overhevelen van vrijwilligers naar de werking van een Huis van het Kind vinden zij dan ook prima, in de mate dat de vrijwilligers het zelf zien zitten. Het enkel overhevelen zal echter niet genoeg zijn. Er zal actief op zoek moeten worden gegaan naar nieuwe geëngageerde mensen. Het consultatiebureau ziet daar een rol in weggelegd voor de Talentenbank van Aarschot.
48
8.1.5 Vormelijk Als laatste thema kunnen we de vorm van een Huis van het Kind onderscheiden. Verschillende organisaties, met name het CLB, het consultatiebureau, het CAW, de dienst welzijn en de buurtwerker geven aan dat een Huis van het Kind moet beschikken over een fysieke locatie, aangevuld met antennepunten. Deze antennepunten zijn dan organisaties zoals een OCMW, CAW en CLB die zeker deel uit maken van het grotere geheel maar niet effectief fysiek aanwezig moeten zijn binnen een Huis van het Kind. Doorverwijzing dient dus hoog in het vaandel gehouden te worden. Het CAW merkt daarbij op dat een afstemming van verschillende functies van de verschillende organisaties afgestemd moeten worden, om mogelijke overlap weg te werken. Wat absoluut vermeden moet worden is het zogenaamde supermarkt idee, waar je enkel informatie kan shoppen. Het Huis van het Kind moet een plaats zijn waar je een bepaalde meerwaarde kan vinden, naast de gegeven informatie. De dienst welzijn zegt hierover het volgende. Idealiter zou het Huis van het Kind een fysieke plek moeten zijn waar het consultatiebureau gevestigd is en waar andere organisaties een zitdag kunnen houden, zodat ouders voor hun vragen rond opvoeden en opgroeien weten waar ze naartoe kunnen. De reeds bestaande website ‘Opgroeien in Aarschot’, waar het aanbod van de organisaties en hun dienstverlening in opgenomen is, zou in het Huis van het Kind een meerwaarde moeten betekenen om doorverwijzing naar de juiste dienst mogelijk te maken.
8.2 Eerste vergadering rond het Huis van het Kind Na het uitvoeren van de bovenstaande fasen werd een eerste vergadering georganiseerd met alle betrokken actoren in Aarschot. Tijdens deze bijeenkomst werd er een eerste aanzet gegeven tot het Huis van het Kind Aarschot. De aanwezige organisaties waren: − − − − − − − − − − − − − −
Dienst welzijn Consultatiebureau (Kind en Preventie, Kind en Gezin) CLB CAW Oost-Brabant OCMW Aarschot Jeugddienst Aarschot Arktos Vlaams-Brabant Lokaal Overleg Platform (LOP) Buitenschoolse kinderopvang Stekelbees De Bakermat Leuven Centrum Geestelijke Gezondheidszorg Verantwoordelijke (toekomstig) loket kinderopvang Buurtwerker / Talentenbank Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs (CEGO)
Tijdens de vergadering werd een vergelijking gemaakt tussen de bekomen resultaten uit de gesprekken die gevoerd werden met de good practices in Vlaanderen en de antwoorden die Aarschotse ouders ons gaven. Enerzijds had de vergadering een informatieve doelstelling, anderzijds werd er getracht een concrete opstart te maken. De vergadering werd op gedeeld in 5 onderwerpen met name preventieve gezondheidszorg,
49
preventieve opvoedingsondersteuning, activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie, het aanbod in Aarschot en tot slot het samenwerkingsverband.
8.2.1 Preventieve gezondheidszorg Preventieve gezondheidszorg wordt in Aarschot verzorgd door Kind en Gezin (met name de verpleegkundigen) en Kind en Preventie (de arts en vrijwilligers). Het consultatiebureau is verplicht aanwezig binnen een Huis van het Kind en zorgt voor een hoog bereik van de doelgroep 0 tot 3 jarigen. In enkele bezochte Huizen van het Kind maakt ook de huisartsenkring (HAK) en de Bakermat vzw deel uit van het luik ‘preventieve gezondheidszorg binnen het Huis van het Kind. Eerste aanzet tot een Huis van het Kind Aarschot: Het CLB is nog onvoldoende gekend bij ouders met kinderen tussen 0 en 3 jaar. Er zijn wel reeds samenwerkingsakkoorden tussen het CB en het CLB, maar deze kunnen nog verder uitgebouwd worden in kader van een zorgcontinuüm. Hierbij is er nood aan een warme overdracht. De bekendmaking van het CLB hoort eveneens binnen de preventieve gezondheidszorg. De huisartsenkring van Aarschot is momenteel bezig met een herstructurering, van zodra dit rond is, moet er opnieuw contact met hen worden opgenomen. Verder wil de Bakermat vzw met hun organisatie het pré- en postnataal luik ondersteunen binnen het Huis van het Kind. Zij kunnen niet zelf fysiek aanwezig zijn in het Huis van het Kind Aarschot, maar zijn absoluut bereid om mee het netwerk te ondersteunen en dus mee in te stappen in het samenwerkingsverband Huis van het Kind Aarschot.
8.2.2 Preventieve opvoedingsondersteuning In grafiek 2 waar werd weergeven waar ouders zich vragen over stellen, werd eveneens tijdens de vergadering besproken. Er werd vastgesteld dat veel ouders zich over de volgende zaken veel vragen stellen: Waar mijn kind naar de crèche kan? De gezondheid van mijn kind? De ontwikkeling van mijn kind? Het straffen van mijn kind, hoe mijn kind omgaat met eten en drinken, het temperament van mijn kind,… Eerste aanzet tot een Huis van het Kind Aarschot: De organisaties willen dit graag meenemen naar de toekomst toe. Dit om gerichte thema-avonden te kunnen organiseren en een sterke visie naar voor te kunnen brengen.
8.2.3 Activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie In de pilootprojecten wordt dit vaak verwezenlijkt door een ontmoetingsplek/speelruimte. Hier wordt er rond ervaringsuitwisseling gewerkt, worden er mama cafés georganiseerd enzovoort. Wel blijkt het voorzien van een zo’n plek in geen enkel Huis van het Kind een evidentie. Er zijn Huizen van het Kind die gekozen hebben om hun ontmoetingsplek bij het consultatiebureau te plaatsen, anderen dan weer niet. In Leuven is de ontmoetingsplek de wachtruimte van het consultatiebureau, maar is op andere momenten open dan het consultatiebureau, ‘ontmoeting’ volgt hier dan uit.
50
Eerste aanzet tot een Huis van het Kind Aarschot: Uit ervaring in het Huis van het Kind Leuven blijkt dat er heel actieve toeleiding nodig is naar ontmoeting. Iedere aanwezige organisatie beaamde dit en wil hier actief aan meewerken. Voor ontmoeting heb je ook begeleiding nodig. Daarnaast moet er ook contact gehouden worden. Er is dus nood aan een ‘vertrouwd’ gezicht. De groep is van mening dat het goed is om in te zetten op ‘goede plekken’ die als reeds bestaan. Voorbeelden hiervan zijn: voorleesmomenten in de bibliotheek (waar reeds een gemengd publiek op afkomt), ontmoeting verder stimuleren binnen Kommaraf vzw, een crea-ruimte waar van alles kan doorgaan. Ook werd er gedacht aan het aanbieden van gerichte workshops. Op deze manier kunnen er immers mensen samengebracht worden. Dit kan met kind en ouder samen, maar ook bijvoorbeeld workshops voor mama’s of papa’s alleen.
8.2.4 Het aanbod in Aarschot Via grafiek 3, waar het verwachte aanbod van een Huis van het Kind werd gegeven door de ouders, werd het punt aanbod besproken tijdens de vergadering. Hieruit bleek dat Kind en Gezin en de opvoedingswinkel (enkel aanwezig in Leuven) er boven uit sprongen. Een opvoedingswinkel wordt door de ouders gezien als een plek waar je met je eerste vragen terecht kan. Het CAW en het OCMW moet voor ouders in mindere mate fysiek aanwezig zijn in een Huis van het Kind, toch merken we dat maatschappelijk kwetsbare ouders hun aanwezigheid in een Huis van het Kind wel belangrijk vinden. Ook verwachten veel ouders het volgende aanbod: info-avonden, een spelotheek, een peuterspeelpunt, inschrijvingen voor sport- en jeugdkampen, een ontmoetingsplek en een kinderkledingbank. Een CGG moet niet noodzakelijk aanwezig zijn in het Huis van het Kind, ouders willen er geen ‘problematisch huis’ van maken. Eerste aanzet tot een Huis van het Kind Aarschot: Volgens de aanwezige organisaties is het uitbouwen van een haalbaar en mooi aanbod voor het Huis van het Kind mogelijk. Bovendien bereikt een spelotheek zeker en vast ook maatschappelijk kwetsbare gezinnen. In Diest bestaat er een zeer mooie werking van een spelotheek. Deze moet zeker verder verkend worden. De kledingbank, die sporadisch doorgaat bij Kommaraf vzw, werkt zeer goed. Dit kan verder uitgewerkt worden. De christelijke mutualiteit organiseert in Aarschot ‘kleuterturnen’. Samen met de CM organiseert het consultatiebureau ook reeds babymassages, gratis voor CM leden. De valkuil bij mutualiteiten ligt in het feit dat er gekozen wordt voor een bepaalde zuil en CM leden meer kunnen krijgen dan niet CM leden. Tot slot is het noodzakelijk een eerste opsomming te maken van het aanwezige aanbod in Aarschot, vooraleer verdere stappen ondernomen kunnen worden.
51
8.2.5 Samenwerkingsverband Ten eerste zal er een samenwerkingsverband worden opgericht. Bijna alle aanwezige organisaties wilden zich mee engageren in dit project. Verschillen in engagement tussen de organisaties lagen in het feit dat niet elke organisatie fysiek vertegenwoordigd wil worden en daarom eerder een afstandelijkere rol zal opnemen. Een goed voorbeeld hiervan is het CGG. Deze mensen zien eerder een doorverwijsfunctie voor zichzelf weggelegd dan een actieve rol. Om zoveel mogelijk organisaties te betrekken voorziet de groep dat er nog andere actoren gecontacteerd zullen moeten worden (bv. speelpleinen Bekaf, CM, FEMMA, huisartsenkring en het lokale medisch centrum). 1. Stuurgroep Daarnaast moet er werk gemaakt worden van een stuurgroep. Afhankelijk van de juridische structuur zal dit bij een vzw een Raad van Bestuur en Algemene vergadering worden. Dit zal een beperktere groep van organisatorische mensen worden die sterk betrokken zullen zijn bij de opstart van het Huis van het Kind. Hierbij denken we aan de erkenning- en subsidieaanvraag, het uitwerken van een visie enzovoort. Omdat er nog niet voldoende informatie is vanuit de overheid, werd dit voorlopig uitgesteld. 2. Opmaak inventarisatie van het aanbod Verder zal er een inventarisatie gemaakt worden van wat welke organisatie exact aanbiedt. Dit zal gebeuren aan de hand van de huidige website ‘Opgroeien in Aarschot’ (de lokale sociale kaart voor zwangere vrouwen, ouders van kinderen en jongeren, jongeren zelf) en de laatste opdracht binnen de stagecontext. 3. De locatie Wat betreft de locatie opteerden de organisaties voor zowel een fysieke plek als een conceptueel kader. De belangrijkste voorwaarde hier is de steun van het lokale bestuur. Om deze definitief te verkrijgen zal er een charmeoffensief moeten worden ingezet naar alle schepenen, waarmee zij overtuigd moeten worden van de noodzakelijkheid en het opzet van dit verhaal. 4. Financiering Wat betreft de financiering wilt de groep intekenen voor de subsidie van de provincie en de subsidie die Vlaanderen zal uitschrijven. Het subsidiedossier moet tegen 31 juli 2014 ingediend worden, kandidaten om dit dossier te schrijven werden eveneens gevonden. 5. Conclusie Voorlopig blijft het nog even afwachten voor de organisaties om concreet van start te gaan. Het Huis van het Kind is een project van lange adem, waar het samenbrengen van organisaties het doorlopen van een proces vraagt. Wel vonden we engagement en enthousiasme en een absolute zin tot samenwerking in deze vergadering. Hierbij is het belangrijk om de talenten van elke organisatie te benutten.
52
9 Het draaiboek Tot slot kan uit de reis die we in dit onderzoek maakten een draaiboek worden opgesteld. Dit draaiboek heeft als doel beginnende steden of gemeenten die willen werken rond het Huis van het Kind een duwtje in de rug te geven. Deze gegevens zijn echter niet zalig makend. Er werd getracht een beeld te schetsen van hoe het proces in Aarschot verliep en hoe dit bepaalde resultaten opleverde. Het draaiboek dat op dvd te vinden is, achteraan in dit werkstuk, bevat een aantal stappen die kunnen worden uitgevoerd door een lokaal bestuur of een andere initiatiefnemer.
53
10 Conclusies en aanbevelingen 10.1 Aanbevelingen Vanuit dit onderzoek werden er aanbevelingen geformuleerd naar het samenwerkingsverband toe. Op deze manier kunnen zij hier mee rekening houden bij de uitbouw van het Huis van het Kind Aarschot. 1. Het uitdragen van een positieve visie Het samenwerkingsverband dient een positief Huis van het Kind op te richten, gebaseerd op de gedachte van positief ouderschap. Het Huis van het Kind zou een plek moeten worden die openstaat voor elke ouder met een vraag over de dagelijkse opvoeding. Waarbij ouders niet beoordeeld worden op wie ze zijn en waarvoor ze staan. Het niet beoordelen van ouders en hun manier van opvoeden wil zeggen dat de dienstverlening moet vertrekken vanuit de krachten en talenten van de ouders en kinderen, om zo een mogelijke vraag of een probleem mee richting te kunnen geven. Het lokaal bestuur van Aarschot gaat uit van de gedachte dat ‘Iedereen mee’ moet zijn, waar dus ook naar gestreefd moet worden bij de uitbouw van het Huis van het Kind. ‘Iedereen mee’ betekent dat iedere Aarschotse ouder de weg naar het Huis van het Kind moet vinden en positief ontvangen en geholpen moet worden. Om ook de maatschappelijk kwetsbare ouders te bereiken dient er een voor actieve toeleiding te worden gezorgd. Waar organisaties als de Talentenbank Aarschot, de buurtwerking, het OCMW en Kommaraf vzw zijn hierbij belangrijke partners in het toeleiden van de meest maatschappelijk kwetsbare ouders naar het Huis van het Kind. 2. Het concept mee laten evolueren met maatschappelijke tendensen De politieke drijfveren achter het nieuwe decreet zijn zeker correct en aan te moedigen. Het aanpakken van de versnippering van het bestaande aanbod en het afstemmen van de actoren wordt zeker en vast verwezenlijkt door een Huis van het Kind. Een eerste stap in dit proces is een volledige opsomming van het bestaande aanbod van de betrokken actoren. Dit kan de organisaties een beeld geven van waar iedereen mee bezig is, wat bijvoorbeeld samen kan worden aangepakt of waar er van overlap sprake is. De memorie van toelichting merkte in dit verband op dat de maatschappij in verandering is en dat chronische aandoeningen de bovenhand nemen t.o.v. acute infectieziekten, dat obesitas in op mars is en ouders meer nood hebben aan ondersteuning en tips. Het Huis van het Kind dient dan ook rekening te houden met deze veranderende tendensen. Een belangrijke rol is weggelegd bij organisaties als Kind en Gezin, het CLB en de huisartsenkring. Niet alleen dienstverlening is belangrijk, maar ook bewustwording. Het promoten van gezonde voeding en dergelijke kan verwezenlijkt worden door een dienst welzijn. Het opvolgen van deze maatschappelijke tendensen is eveneens belangrijk, zodanig dat een Huis van het Kind geactualiseerd blijft. 3. Decretale verandering Wat de decretale evolutie betreft, heeft de vaagheid van het decreet tot gevolg dat het werkveld niet altijd even goed weet waarvoor ze staan. Er dient een verdieping te gebeuren waar niet elke initiatiefnemer de tijd voor heeft. Dit zal effecten hebben voor
54
de uitwerking van de Huizen van het Kind over Vlaanderen heen. De decretale onduidelijkheid heeft wel het positieve gevolg dat er op lokaal vlak heel veel mogelijk is en de creativiteit grotendeels los gelaten kan worden. Verder kan er opgemerkt worden dat er vanuit het oogpunt van een lokaal bestuur er op decretaal niveau verder moet worden nagedacht over de juridische structuren van een Huis van het Kind. Wanneer het lokale bestuur de initiatiefnemer is en dit in verscheidene steden en gemeenten het geval zal zijn, rijst de vraag waarom er geen andere juridische, meer voordelige structuren, kunnen gekozen worden. We denken hierbij aan bijvoorbeeld een coöperatief of een vereniging met sociaal oogmerk. Dit zal verderop nog worden aangehaald. 4. Het samenwerkingsverband en de juridische structuur Het decreet beschrijft dat wanneer er geen initiatief genomen wordt door een bepaalde organisatie omtrent het Huis van het Kind, deze verantwoordelijk op de schouders van het een lokale bestuur komt te liggen. Er mag echter niet alleen gekeken worden naar het lokale bestuur. In een optimale situatie is het Huis van het Kind een samenwerkingsverband dat van elke betrokken organisatie een minimaal engagement verwacht. Het samenwerken aan een concept betekent dat de extra draaglast voor elke partner verlicht zal worden. De coördinatie van het concept zal blijvend opzoek moeten gaan naar nieuwe partners en zullen de banden die met de huidige partners bestaan zullen verstevigd moeten worden. Dit vraagt een enorme tijdsinvestering, maar loont op lange termijn. Verder is een advisering betreffende de juridische structuur van het samenwerkingsverband op zijn plaats. Volgens het decreet kan enkel gekozen worden tussen een vzw of een feitelijke vereniging. De keuze van het beleid voor deze twee structuren is echter niet logisch. Wanneer men opteert voor een feitelijke vereniging weet men dat er iemand een persoonlijke aansprakelijkheid op zich zal moeten nemen. Realistisch gezien zal dit door niemand worden opgenomen. Er zijn dan ook geen voorbeelden bekend binnen Vlaams-Brabant die opteerden voor een feitelijke vereniging. Vervolgens kan het samenwerkingsverband kiezen voor een vzw. Dit houdt meer administratief werk in zoals bijvoorbeeld het aanduiden van een algemene vergadering en een raad van bestuur. Voor zover het lokale bestuur de initiatiefnemer blijft kan een gemeentelijke vzw niet meer worden opgestart. Deze optie is alles behalve aantrekkelijk. Wanneer er voor een vzw geopteerd wordt, zal een andere organisatie dan het lokale bestuur het initiatief moeten nemen. Verdere verdieping is hier dus op zijn plaats. Het is dan ook bijzonder jammer aan dit decreet dat het beleid geen ruimte laat voor andere vormen van structuren. 5. Een verdieping in de financiële mogelijkheden Op dit ogenblik is de definitieve grootorde van subsidiëring nog niet bekend. Men weet wel dat deze berekend zal worden op basis van het aantal kinderen en aantal maatschappelijk kwetsbare kinderen in de stad. Tussen de lijnen door is wel bekend dat deze som niet voldoende hoog zal zijn om bijvoorbeeld een voltijds equivalent aan te nemen of de huur van een gebouw mee te kunnen betalen. Er zal in dit verband gezocht moeten worden naar voldoende financiële middelen om een kwalitatief concept te kunnen aanbieden.
55
De stad Aarschot moet net zoals andere steden besparingen doorvoeren. Het ter beschikking stellen van een gebouw dat eigendom is van de stad, zou een kleinere financiële last betekenen en kan eveneens besparend werken voor de stad wegens een efficiëntere samenwerking. De dienst welzijn en het samenwerkingsverband dient mijn inziens meer werk te maken van het politiek ‘verkopen’ van het project. Naar het samenwerkingsverband toe zijn er nog enkele andere mogelijkheden. Het decreet beschrijft namelijk dat een Huis van het Kind een bereik mag hebben van de zorgregio kleine stad. Het samenwerkingsverband kan onderzoeken welke opties mogelijk zijn om een samenwerking met de gemeente Begijnendijk tot stand te brengen, om zo de financiële kosten te kunnen delen. Begijnendijk wordt in dit verband aangehaald omdat zij de enige gemeente zijn buiten Aarschot zelf, die binnen de zorgregio ligt. Verder dient er ook permanent uitgekeken te worden naar projectfondsen zoals bijvoorbeeld de Koning Boudewijn Stichting of de Nationale Loterij, waar eenmalige grote bedragen kunnen worden binnengehaald. Het samenwerkingsverband zal hierbij een gedetailleerde duurzame analyse moeten maken. 6. Het Huis van het Kind biedt een meerwaarde wanneer het kinderarmoede bestrijdt Het Huis van het Kind biedt een platform aan om met meerdere organisaties een visie te ontwikkelen over het tegengaan van kinderarmoede, waar dit zich op dit ogenblik op meerdere domeinen bevindt. Het bestrijden van kinderarmoede gaat over het, zoals de theorie beschreef, het kansen geven aan zowel ouder als kind. Er valt hier een duidelijke link te maken met reeds bestaande initiatieven als de Talentenbank en het LOP’ke verhaal. Deze initiatieven dienen mee opgenomen te worden in het Huis van het Kind Aarschot. Het uitdrukkelijk vermelden van de belangrijkheid van het blijven ondersteunen van de meest maatschappelijk kwetsbaren in onze maatschappij is hier op zijn plaats. Dit ook in het kader van het ‘Iedereen Mee’ verhaal. Er dient met deze mensen omgegaan te worden vanuit een empowerende visie, die vertrekt vanuit de krachten en talenten van deze mensen en kinderen. 7. Het Huis van een Kind dient een fysiek huis te hebben met zogenaamde antennepunten De meest aangegeven vorm van een Huis van het Kind is een fysieke locatie met antennepunten. Volgens de good practices vormt het huis zo één groot aanspreekpunt en na bevraging van de ouders vinden zij dit efficiënter, gebruiksvriendelijker en centraliseert het de diensten. Of dit haalbaar is in Aarschot zal de toekomst moeten uitwijzen, maar hier dient wel naar gestreefd te worden. Bij het bedenken van een locatie voor het Huis van het Kind moet stil gestaan worden bij de bereikbaarheid met bijvoorbeeld bus of trein, zodat ook ouders zonder wagen er terecht kunnen. Wat de aanwezigheid van organisaties in een Huis van het Kind betreft moet er voldaan worden aan de decretale minimumvoorwaarden, zoals beschreven in de theoretische verkenning. Het fysieke Huis van het Kind vertegenwoordigt in een optimale situatie: − − −
het consultatiebureau een ontmoetingsruimte/creatieve ruimte lokaal voor mogelijke spreekuren (CAW, OCMW, Talentenbank,…)
56
Naast het fysieke Huis van het Kind dienen er ook antennepunten gecreëerd te worden. Deze antennepunten vertegenwoordigen organisaties die belangrijk zijn in het (kinder)verhaal, maar daarvoor niet noodzakelijk aanwezig moeten zijn in het fysieke Huis van het Kind. Het gaat hier over organisaties als: het CAW, het OCMW, Arktos, de jeugddienst, de Bakermat, de bibliotheek, de buitenschoolse kinderopvang en het CGG. Om eenheid te creëren in het kindbeleid kan het toekomstige loket kinderopvang en de inschrijvingen voor jeugdkampen en de grabbelpas doorgaan in het Huis van het Kind. Tot slot zijn er enkele initiatieven die aangehaald werden door de ouders en nog niet aanwezig of niet uitgebreid aanwezig zijn in Aarschot. Er kan nagedacht worden over het verder uitbreiden van de kinderkledingbank van Kommaraf vzw, het opstarten van een spelotheek en het creëren van een ontmoetingsruimte binnen een Huis van het Kind of in samenwerking met Bekaf speelpleinen. Deze pistes moeten verder onderzocht worden. 8. Ontmoeting is een sterk concept wanneer het door gaat in een ‘vrije ruimte’, waar iedereen welkom is en de nadruk niet ligt op ontmoeten zelf Het deel ontmoeting werd in dit werkstuk meerdere keren aangehaald. We haalden aan dat de ontmoetingsruimte een setting dient te zijn waar kinderen kind kunnen zijn en dit zonder aanwezige hulpverlening. Daarenboven zal de nadruk het best liggen op de randactiviteit bijvoorbeeld kleuterturnen of een praatcafé, dan op het ontmoeten zelf. We zagen dat sommige organisaties het ontmoeten koppelden aan het consultatiebureau en anderen niet. Daarbij wordt er geadviseerd om dit zowel samenlopend als apart te organiseren. Dit om het ontmoeten in een neutrale setting te laten doorgaan. Ouders die niet graag bij het consultatiebureau langs gaan zullen op deze manier ook niet afgeschrikt worden. Bij het uitwerken van het bevorderen van de sociale cohesie dient rekening gehouden te worden met de resultaten van de verwachtingen van de ouders over ontmoeten. Wanneer zal geluisterd worden naar hen en het initiatief dan ook dichter ligt bij hun leefwereld, zal dit concept beter aanslaan. Omdat de good practices aangaven dat het bereiken van ouders geen evidentie is, zal tot slot een promotiecampagne moeten worden doorgevoerd om dit opzet te laten slagen. 9. Vrijwilligers en participatie Om een Huis van het Kind goed te kunnen laten functioneren zal er werk gemaakt moeten worden van een aanwerving en begeleiding van nieuwe vrijwilligers. Aarschot heeft hier voor het aanwerven een goed forum voor, met name de Talentenbank. Op de website van de Talentenbank kunnen vacatures worden geplaatst om extra vrijwilligers aan te spreken. De vrijwilligers van het consultatiebureau moeten eveneens mee worden opgenomen in het Huis van het Kind. Dit zal nog verder concreet moeten afgestemd worden met het consultatiebureau en de vrijwilligers in welke mate zij dit zelf zien zitten. De vrijwilligers kunnen dan ingeschakeld worden voor verschillende zaken zoals het onthaal, de ontmoetingsruimte enzovoort. Tot slot moet er over gewaakt worden dat de vrijwilligers beperkte engagementen opnemen. Dit omdat het beter is mensen kleine taken te geven bijvoorbeeld om de 14 dagen één keer helpen, zodanig dat het voor hen ook niet een te tijdsrovende aangelegenheid wordt en ze sneller zullen afhaken. Zoals de theorie beschreef kunnen we participatie verdelen in twee delen: het participeren aan het beleid en het participeren op zich. Belangrijk is dat deze twee methodieken voorkomen in het Huis van het Kind verhaal. De stad laat via het
57
enquêteren van zowel kansarme als –rijke ouders, maatschappelijk kwetsbaren participeren aan het beleid dat wordt gevormd, door actief naar de mening en ervaringen te polsen. Daarenboven deze meningen meenemen in de opstart van het Huis van het Kind en die visie die het wilt uitdragen. Naar de toekomst toe, wil Aarschot een huis aanbieden waar een plek voor iedereen is en zo maatschappelijk kwetsbare ouders een groter sociaal netwerk proberen aan te bieden. Dit is echter geen evidente opdracht. We zagen bij het onderzoek hoge resultaten betreffende het effectief gebruik maken van een Huis van het Kind, dit valt alleen maar aan te moedigen. Hoe dichter het Huis van het Kind bij de bevolking staat en past binnen hun eigen leefomgeving, hoe aantrekkelijker het voor hen zal worden. Hoe meer mensen het Huis van het Kind bereiken hoe hoger de kans zal zijn dat deze mensen effectief kunnen participeren aan het beleid. Zo kunnen er bijvoorbeeld door het Huis van het Kind tendensen worden opgemerkt wanneer verschillende ouders met dezelfde vragen naar het huis komen. Op deze manier kan het beleid of het samenwerkingsverband hierop reageren en inspelen.
10.2 Conclusie Aarschot heeft als stad een uitdagende taak voor zich liggen, die een delicate evenwichtsoefening vergt tussen het financiële aspect en het brengen van een kwalitatief concept naar haar bevolking. Waar Aarschot al actief bezig is tijdens de werkgroep gezin en jongeren, lijkt het samenbrengen van talenten in een nieuwe werking geen onoverkomelijke opdracht mits de juiste geëngageerde en gemotiveerde mensen aan boord. De stad en het samenwerkingsverband zal wel realistisch moeten zijn en beseffen dat het Huis van het Kind geen project is dat binnen enkele maanden recht zal staan. Na het bevragen van de organisaties en de jonge ouders in Aarschot staat het buiten kijf dat een Huis van het Kind een absolute meerwaarde zou kunnen bieden voor de stad. Het centraliseert, maakt herkenbaar en kan de bevolking samenbrengen wat alleen maar kan aangemoedigd worden. Aarschot heeft voldoende talent om van het Huis van het Kind een open, toegankelijk huis te maken waar iedereen mee is. Want het Huis van het Kind Aarschot is er één voor iedereen!
58
Bibliografie Beutels, C. en Gielen, K. (19 maart 2014). Persoonlijk interview. Blondeel, W. (12 maart 2014). Persoonlijk interview. Branders, M. (18 december 2013). Persoonlijk interview. Buysse, A. (2008). Opvoedingsondersteuning. Ondersteuning van gezinnen vandaag: een onderzoek. Gezinsbond. Consultatiebureau Aarschot (21 februari 2014). Persoonlijk interview. Decanck, K. (26 februari 2014). Persoonlijk interview. De Maesschalck, F., De Ryck, T. en Louberghs, B. (2013). Dossier Kinderen en jongeren in Vlaams-Brabant 2013. Leuven: steunpunt sociale planning, 40. De Rijdt, D. (24 februari 2014). Persoonlijk interview. De Schuymer, L. (2012). De Huizen van het Kind, een instrument voor lokale actoren in de ondersteuning van (aanstaande) gezinnen met kinderen en jongeren. Gezinsbeleid in 2012 : de rol van het gezin, de buurt en de burger in de Huizen van het kind, 165. Eeman, L. & Nicaise, I. (red.) (2011) Studio kinderarmoede: verslag. Federale overheid (2014). Economie: ondernemingen. Geraadpleegd op 14 mei 2014, http://www.belgium.be/nl/economie/onderneming Frees, W. & De Peuter, B. (2013). Huizen van het Kind als nieuw model voor preventieve gezinsondersteuning: lessen uit de pilootprojecten. Geraadpleegd op 24 april 2014, http://steunpuntwvg.be/images/rapporten-en-werknotas/huizen-van-het-kind-als-nieuwmodel-voor-preventieve-gezinsondersteuning Groenez, S. (2013). Gelijk aan de start, dossier kinderarmoede. Weliswaar, 111, 2. Hulpia,H.en Van der Mespel, S. (2013). Ontmoetingsfunctie voor kinderen en ouders in de Huizen van het Kind. Gent: VBJK. Katz, I. & Hetherington, R. (2006). Co-operatin and communicating: A European perspective on integrating services for children. Child Abuse Review, 15, 429-439. Kind en gezin (2012). Kansarmoedeindex 2012. Geraadpleegd op 20 oktober 2013, http://www.kindengezin.be/brochures-en-rapporten/rapporten/diversiteit-enkinderrechten/ - Kansarmoederegistratie Lambeir, B. (12 februari 2014). Persoonlijk interview. Lieten, I. (2014). Ingrid Lieten geeft concrete invulling aan de 4,5 miljoen euro voor kinderarmoedebestrijding. Geraadpleegd op 15 maart 2014, http://www.ingridlieten.be/articles/armoede/ingrid-lieten-geeft-concrete-invulling-aande-45-m
59
Lindskov, C. (2010). Family centre practice and modernity, A qualitative study from Sweden. Doctoral thesis, Liverpool John Moores University. Noens, P. en Ramaekers, S. (2011). Opvoedingsondersteuning in ontmoeten: Onderzoeksverslag ter ontwerp van een bronnenboek. Leuven: Laboratorium voor Educatie en Samenleving, K.U.Leuven. Nys, K. (2004). Empowerment als leidend beginsel. In L. Vanmeulebroecke & A. De Munter (Eds.). Opvoedingsondersteuning. Visie en kwaliteit (p 43-58). Leuven: Universitaire Pers Leuven. OCMW Gent (2014). Armoedebeleidsplan 2014-2020: wetenschappelijk kader. Geraadpleegd op 15 april 2014, http://www.ocmwgent.be/assets/documents/Armoedebestrijding/Armoedebeleidsplan_W etenschappelijk%20onderzoek.pdf Paglialunga, M. (27 februari 2014). Persoonlijk interview. Pannecoucke, I. (2013) Opgroeien in armoede, een ongeliujke start vanuit diverse posities. In: Lahaye, W., Pannecoucke, I., Vranken, J. & Van Rossem, R. (eds) Armoede in België 2013: jaarboek 2013. (pp. 181-199). Plasmans, W. (12 februari 2014). Persoonlijk interview. Plasmans, W. (3 maart 2014). Persoonlijk interview. POD Maatschappelijke Integratie (2013). Feiten & cijfers. Geraadpleegd op 18 mei 2014, http://www.mi-is.be/be-nl/armoedebeleid/armoedebestrijdingsbeleid SARWGG (2013). Advies over de organisatie van de preventieve gezinsondersteuning in de Huizen van het Kind, 10. Schellens, G. (27 maart 2014). Persoonlijk interview. Schiettecat, T. (2013). Een inventaris van voorschoolse voorzieningen voor gezinnen met kinderen tussen 0 en 3 jaar, Antwerpen: Vlaams Armoedesteunpunt, VLAS-Studies 2. Smets, M. (17 februari 2014). Persoonlijk interview. Soenen, R. (2006). Het kleine ontmoeten. Over het sociale karakter van de stad. Garant. Steenssens, K., Aguilar, L.M., De Meyer, B. & Fontaine, P., (2008). Kinderen in armoede. Leuven. Stroobants, V., Celis, R., Snick, A., & Wildemeersch, D. (2001). Actief burgerschap: Een leerproces. Sociale Interventie, 10 (4), (p 13-22). Studiedienst Vlaamse Regering (2013). Vlaamse Armoedemonitor 2013. Suyskens, M. (2013). Lokale besturen: maatschappelijke en financiële uitdagingen. Geraadpleegd op 28 april 2014, http://brussel.acw.be/attachments/article/495/LOKALE%20BESTUREN.ppt%204%20mei %202013.ppt.
60
Tunstill, J., Blewett, J., & Meadows, P. (2009). Evaluating the Delivery by Action for Children of Targeted Family Support. Synergy Research & Consulting Ltd Valvekens, B. (13 februari 2014). Persoonlijk interview. Van Crombrugge, H. (2012). Zijn ‘ouders’ (als burgers) welkom in het Huis van het Kind? Gezinsbeleid in 2012 : de rol van het gezin, de buurt en de burger in de Huizen van het kind, 224-251. Vandemeulebroecke, L. (1995). Opvoedingsondersteuning en pedagogische preventie als beleidsterrein. In H. Daerden & D. Janssen (Eds.), Pedagogische preventie: een antwoord op kansarmoede? Leuven: Garant. Vandemeulebroecke, L. & De Munter, A. (2004). Opvoedingsondersteuning: Visie en kwaliteit. Leuven: Universitaire pers. Van den Bruel, B. & Verhegge, K., (2005). Kind & Gezin, kinderen en gezinnen…een preventieve aanpak. In H. Grietens, J. Vanderfaeillie & W. Hellinckx (Eds.), Handboek orthopedagogische hulpverlening. Nieuwe ontwikkelingen in het zorgveld (p 19-85). Leuven/Voorburg:Acco. Van der Velpen, M. (19 februari 2014). Persoonlijk interview. Van Haarlem, A. & Coene, J., (2013). Armoede en sociale uitsluiting ontcijferd. In Dierckx, D., Coene, J., Van Haarlem, A. & Raeymaekers, P. (Red.), Armoede en sociale uitsluiting: Jaarboek 2013 (p 357-408). Leuven: Acco. van Hemmen, M. (5 maart 2014). Persoonlijk interview. Van Itterbeeck, M. (14 maart 2014). Persoonlijk interview. Van Lancker, W., (2013, mei 15). Armoedebestrijding moet veel meer investeren in kinderen. De Morgen Opinie. Geraadpleegd op zaterdag 5 oktober 2013, http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1634653/2013/05/17/Armoe debestrijding-moet-veel-meer-investeren-in-kinderen.dhtml Vanpée, K. (12 februari 2014). Persoonlijk interview. Vanpée, K. (3 maart 2014). Persoonlijk interview. Van Regenmortel, T. (2002) Empowerment psychologische kijk op Armoede. Leuven: Acco.
en
maatzorg.
Een
krachtgerichte
Vereniging Vlaamse Jeugddiensten, (2014). Wat is een uitvoeringsbesluit? Geraadpleegd op 15 maart 2014, van http://www.vvj.be/faq/wat-een-uitvoeringsbesluit Vergeer, M.(1998). Het forum van opvoedingsondersteuning. Utrecht:NIZW. Vlaanderen in Actie. (2010) Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014. Geraadpleegd op 24 maart 2014, http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/armoede/vlaamsactieplan/Documents/VAPA20102014.pdf
61
Vranken, J., & De Boyser, K. (2005). Het jaarboek in perspectief. In J. Vrancken & K. De Boyser (Eds.), Armoede en sociale uitsluiting: Jaarboek 2005 (p25-39). Leuven:Acco. Vuerinckx, K. (11 februari 2014). Persoonlijk interview. Wouters, N. & Bossuyt, V., (2013). IVA Kind en Gezin. Welzijn en zorg in Vlaanderen 2013-2014. (p 111-137).
Bijlage 1
Bijlage 2