trefwoorden adolescenten brandwonden
Herstellen na de brand
psychosociale aanpassing psychopathologie
Adolescenten met ernstige brandwonden: psychosociale aanpassing en psychopathologie
s a m e n vat t i n g Er bestaat veel bezorgdheid over suïciderisico bij adolescenten die ernstige brandwonden hebben opgelopen. In dit artikel wordt een aantal wetenschappelijke inzichten hieromtrent inzichtelijk gemaakt voor de praktijk. De psychosociale aanpassing van adolescenten met brandwondenletsel verloopt over het algemeen goed. Zij ontwikkelen zich niet anders dan leeftijdgenoten. Een deel van de adolescenten ontwikkelt psychische klachten zoals een depressie of een posttraumatische stressstoornis. De omvang van deze groep is niet bekend uit wetenschappelijk onderzoek, evenmin als de kans op suïcide. Waakzaamheid op individueel niveau lijkt aangewezen, evenals screening en follow-up van posttrauma-psychopathologie. Sociale steun, school en gezin kunnen een grote bijdrage leveren aan het voorkomen van psychosociale problemen.
Maaike de Vries, Nancy van Loey en Marieke Janssen
inleiding In de nacht van 31 december 2000 op 1 januari 2001 voltrok zich een ramp in café ’t Hemeltje in Volendam. In de bar, waar op dat moment vooral jonge adolescenten aanwezig waren, brak een korte maar hevige brand uit. Het maximum aantal bezoekers was ver overschreden, de vluchtwegen waren onvoldoende en bovendien slecht gemarkeerd. Mede hierdoor waren veertien doden te betreuren en werden 203 getroffenen overgebracht naar 27 ziekenhuizen. Veel jongeren liepen inhalatieletsel en brandwonden op aan gezicht en handen (Boxma e.a., 2001). De brand in Volendam maakte pijnlijk duidelijk hoe groot de impact van branden op mensenlevens en zelfs op hele gemeenschappen kan zijn. In Volendam waren vrijwel alle inwoners van het dorp direct of indirect betrokken bij de brand. In Nederland worden per jaar ongeveer 1500 mensen met brandwonden opgenomen in een ziekenhuis. Een derde hiervan wordt behandeld in een gespecialiseerd brandwondencentrum. Kinderen in de leeftijdscategorie nul tot vierjarigen lopen het grootste risico op een ongeval met brandwonden. Vooral hete vloeistofverbrandingen komen op deze leeftijd voor. Een tweede risicogroep in de kinderleeftijd wordt gevormd door jongens van vijf tot veertien jaar. In deze groep komen vuurverbrandingen veel voor (Spindler, 2000). Jongeren lopen
kind en adolescent praktijk 4 • 2004 www.kindenadolescent.nl
relatief gezien weinig acuut brandwondenletsel op. In 1998 vielen bij een aangestoken discotheekbrand in Göteborg 63 doden en circa 200 gewonden. De meeste slachtoffers waren adolescenten. Bij de Herculesramp, in 1996, kwamen 34, meest jonge, musici uit het fanfarekorps van de Koninklijke Landmacht om het leven. Zeven personen raakten zwaar gewond. Door de ontwikkeling van de medische technologie is de overlevingskans bij brandwonden flink toegenomen. Diepe brandwonden blijven echter gepaard gaan met lichamelijke verminkingen, beperkingen, littekenvorming en amputaties (Ptacek e.a., 2002). Littekenvorming begint ongeveer zes tot acht weken na het sluiten van de wond. Een ernstige en ongewenste complicatie van brandwonden is de vorming van hypertrofische littekens. Deze littekens zijn hard, rood, verdikt en overgevoelig. Ze hebben een negatieve invloed op het uiterlijk en kunnen functieverlies en misvormingen veroorzaken (Hurren, 1995; Helm, 1992). Brandwonden bij jongeren geven extra problemen omdat zij nog in de groei zijn. De door brandwonden aangetaste huid is minder elastisch
Dr. Maaike de Vries, senior beleidsmedewerker Onderzoek & Ontwikkeling Stichting Impact, Landelijk Kenniscentrum Psychosociale Zorg na Rampen. Tafelbergweg 25, 1105 BC Amsterdam. 020-5662307/ fax 020-5669322. E-mail:
[email protected]. Dr. Nancy van Loey, senior onderzoeker, Vereniging Samenwerkende Brandwondencentra Nederland. Drs. Marieke Janssen, Onderzoeker/adviseur, Instituut voor Psychotrauma.
33
en groeit niet mee. Dit probleem is het meest uitgesproken in functionele gebieden zoals gewrichten. Dit betekent dat de huid als het ware te klein is. Om functieverlies te verbeteren en om esthetische redenen is veelvuldig operatief ingrijpen noodzakelijk. Ondanks verbeterde medische technieken, drukkledij en siliconenproducten is het niet mogelijk om uitgebreide littekens te voorkomen of ongedaan te maken. Brandwonden zijn vooralsnog levenslang zichtbaar, wat aanzienlijke psychosociale consequenties kan hebben. Pas de laatste decennia is er groeiende aandacht voor psychosociale zorg. Verschillende factoren kunnen aanleiding geven tot het ontstaan van psychosociale problemen bij mensen met brandwonden (Van Loey, 2003). Ten eerste is een brandwondenongeval een vaak levensbedreigende, schokkende en ingrijpende gebeurtenis die tot een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) of tot andere posttrauma-psychopathologie kan leiden. Ten tweede vindt de behandeling van brandwonden geïsoleerd plaats, ter preventie van infecties. De behandeling is bovendien extreem pijnlijk. Tot slot kunnen de lichamelijke en esthetische veranderingen tot reïntegratie- en aanpassingsproblemen leiden (Bernstein e.a., 1988). Het ontstaan van psychosociale problemen is van meerdere factoren afhankelijk, waaronder kwetsbaarheid van het individu. In de praktijk blijken ouders, schoolbegeleiders en hulpverleners bezorgd te zijn dat uitgebreide brandwonden die gepaard gaan met beperkingen, verminkingen en ‘anders zijn dan anderen’ zouden kunnen leiden tot suïcide bij adolescenten (zie ook box 1). Doelstelling van dit artikel is een aantal wetenschappelijke inzichten rondom deze bezorgdheid inzichtelijk te maken voor de praktijk. Wat is er in de literatuur beschreven over psychosociale aanpassing en psychopathologie bij jongeren met ernstige brandwonden? En welke rol spelen
34
Box 1: twee voorbeelden Katinka Katinka is zestien jaar en zit op het gymnasium. Tijdens de jaarwisseling heeft ze met vrienden vuurwerk afgestoken, met als dramatisch gevolg een ernstige tweedegraads verbranding van haar bovenbenen, knieën en buik. Katinka weet niet wat er mis is gegaan, was het lontje te kort of stond ze toch te dicht bij? Katinka werd enkele weken opgenomen in een gespecialiseerd ziekenhuis. De daarop volgende maanden moest ze nog vaak terugkomen voor behandeling van de wonden. Het is nu achttien maanden later. Katinka gaat nog regelmatig naar de fysiotherapeut. De komende jaren staan nog meerdere cosmetische operaties gepland. Katinka heeft school en hobby’s maar gedeeltelijk opgepakt. Ze is somber en teruggetrokken. Haar ouders hebben het gevoel dat ze het contact met haar zijn kwijtgeraakt. Via het brandwondenziekenhuis hebben ze contact gelegd met een psycholoog. De huisarts is (nog) niet in beeld. Tijdens het eerste gesprek met de psycholoog geeft Katinka aan dat ze geen behoefte heeft aan psychologische hulp, ondanks psychische klachten. Ze heeft last van slapeloosheid, vindt niets meer leuk en zegt regelmatig het ‘filmpje van die bewuste nacht’ opnieuw te zien in haar hoofd. De ouders van Katinka zijn bang dat zij zich iets aan zal doen en zorgen daarom dat er altijd iemand in haar buurt is. Dit tot ongenoegen van Katinka; kan ze dan nooit met rust worden gelaten? De mentor op school is ook bezorgd over haar somberheid, en heeft de ouders van Katinka benaderd.
Wesley Wesley is zeventien jaar en is op het eerste gezicht populair en optimistisch, een echte ‘popie-jopie’. Hij is handig, slim en charmant en krijgt veel aandacht van de meiden. Pieken en dalen, daar zou je hem psychologisch mee kunnen typeren. Drie jaar geleden heeft Wesley een diepe verbranding opgelopen tijdens een gasexplosie op de camping. Hierdoor is de rechterkant van zijn gezicht ernstig beschadigd. Hij heeft een half oor en een fors beschadigde huid. Oppervlakkig gezien lijkt het goed te gaan met Wesley, maar zijn ouders, vrienden en docenten maken zich ernstige zorgen. Wesley gebruikt namelijk veel alcohol en drugs. De laatste tijd gebruikt hij bijna wekelijks cocaïne, soms dagen achter elkaar. Zijn emoties en gedrag zijn dan somber. Hij twijfelt aan de zin van het leven, heeft er geen zin meer in en zegt dat hij er maar uit moet stappen. Wesley wil het er niet over hebben, tot wanhoop van zijn ouders. De tekenleraar op school heeft wel eens een voorzichtig gesprek met hem. Praten is dan eigenlijk een te groot woord. Hij laat zich vooral somber uit en iedere vorm van dialoog of confrontatie beëindigt de conversatie. De tekenleraar vraagt om tips en adviezen en wil weten hoe groot het suïciderisico is.
gezin, sociale steun en school hierbij? De literatuur die wordt besproken, is verzameld met behulp van een search in PubMed. De literatuur over adolescenten met brandwonden is echter schaars. De meeste onderzoeken betreffen adolescenten die als kind brandwonden opliepen. Aangezien adolescenten op de rand
kind en adolescent praktijk 4 • 2004 www.kindenadolescent.nl
van volwassenheid zitten, en de reacties van adolescenten en volwassenen redelijk overeen komen, worden gegevens van volwassenen en kinderen gecombineerd. De link tussen wetenschappelijk onderzoek en praktijk wordt geïllustreerd in box 1 en 2.
p syc h o s o c i a l e a a n pa s s i n g
brandwonden. Ze scoorden hoger op teruggetrokken gedrag, somatische klachten, denkproblemen, agressief gedrag en delinquentie (Meyer e.a., 2004). De impact van brandwonden op adolescenten wordt geïllustreerd door resultaten van onderzoek naar de discotheekbrand in Göteborg. Ruim anderhalf jaar na de brand werd een follow-up onderzoek uitgevoerd onder jongeren die in of rond de zaal waren toen de brand uitbrak. In het onderzoek geeft ruim een kwart van de jongeren aan dat ze gestopt waren met school, het jaar hadden overgedaan of overwogen het jaar over te doen. Ook de schoolcijfers werden sterk negatief beïnvloed door de aanwezigheid van posttraumatische stresssymptomen (Broberg, 2002). In onderzoek onder Volendamse jongeren werden 15 maanden na de cafébrand meer ge-
foto: richard monquil
De psychosociale aanpassing na brandwonden is relatief goed, zo blijkt uit onderzoek. Er wordt veel geschreven over de veerkracht die mensen bezitten. Slachtoffers van ernstige brandwonden lijken zich op de lange duur niet anders te ontwikkelen dan hun leeftijd- en seksegenoten. Verschillende onderzoeken toonden geen verschillen aan op dimensies als algemene reïntegratie of socialisatie na een ongeluk (Sheridan e.a., 2000), psychopathologie (Blakeney e.a., 1988) en het ontwikkelen van seksuele ideeën, gevoelens en gedrag (Robert e.a., 1998). Hoewel de meeste jongeren met brandwonden de overstap naar volwassenheid goed maken, bestaat tijdens de adolescentie een verhoogde kans op emotionele problemen (Sawyer e.a., 1983). Kenmerkende problemen in de adoles-
centie zijn angst, depressie, agressie, pesten, manipulatie, isolatie, school- en leerproblemen, alcoholmisbruik en een negatief zelfbeeld (Stoddard, 1982; Dise-Lewis, 2001). Ouders benoemen doorgaans vooral problemen zoals depressie, lichamelijke klachten, angst en terugtrekgedrag. Leraren benoemen eerder problemen zoals agressief gedrag, niet aan maatschappelijke regels voldoen of slecht contact met leeftijdgenoten. Bovendien lijkt er verschil te zijn tussen de reacties van meisjes en jongens. In een recent onderzoek werden jongeren met brandwonden vergeleken met seksegenoten zonder brandwonden. Jongens met brandwonden hadden meer lichamelijke klachten dan jongens zonder brandwonden, terwijl meisjes met brandwonden over het algemeen meer problemen hadden dan meisjes zonder
Wesley wil het er niet over hebben, tot wanhoop van zijn ouders.
kind en adolescent praktijk 4 • 2004 www.kindenadolescent.nl
35
dragsproblemen, emotionele problemen en verhoogd alcoholgebruik gevonden dan bij vergelijkingsgroepen (Reijneveld e.a., 2003). Hierbij moet echter worden opgemerkt dat een minderheid van de onderzochte Volendamse jongeren direct getroffene was van de cafébrand. Er is veel onderzoek verricht naar de invloed van typische letselkenmerken op psychosociale aanpassing. Er blijkt geen sterk verband te bestaan tussen zichtbare littekens en allerlei aspecten van lichaamsbeeld en sociale en emotionele aanpassing jaren na het ongeval. Zo werd er geen relatie gevonden tussen de mate van functieverlies of verminking en de adaptatie op de lange duur (Riis e.a., 1992) of de psychosociale aanpassing na verloop van tijd (Blakeney e.a., 1998). Behalve de ernst van het letsel lijkt ook de plaats van het letsel niet van invloed op de psychosociale aanpassing op de lange termijn. Jonge slachtoffers met verminkingen aan het gezicht of hoofd bleken niet agressiever te zijn of meer gedragsproblemen te hebben dan jonge slachtoffers met verminkingen of littekens op andere delen van het lichaam (Landolt e.a., 2000). Ook leidden zwaardere verminkingen aan het gezicht, de borst en de genitale streek niet tot ander (verminderd) seksueel gedrag van jongeren (Robert e.a., 1998).
sief bevonden (Stoddard e.a., 1992). Na de cafébrand in Volendam is het psychosociaal welbevinden van Volendamse middelbare scholieren in kaart gebracht. Van de jongeren die direct getroffen waren of dierbaren hadden verloren, had 2% van de jongens en 7% van de meisjes klinische scores op de angst/depressie subschaal van de Youth Self Report (GGD Zaanstreek Waterland, 2003). Een depressie kan onmiddellijk na het ongeluk optreden, echter ook jaren later. Het eerste jaar na het oplopen van de brandwonden wordt vaak als zeer stressvol beschreven. Gedurende de maanden na het ongeval voltrekken zich allerlei lichamelijke veranderingen die de aandacht opeisen. Vaak wordt gesteld dat depressieve klachten overgaan en verminderen in de loop van de tijd. Dit is echter niet terecht. Depressie blijkt relatief stabiel te zijn over de tijd. Depressiescores na ontslag uit het ziekenhuis zijn een goede voorspeller voor depressie zes maanden later (Ptacek e.a., 2002). In de algemene traumaliteratuur wordt depressie vaak in één adem genoemd met PTSS. In de brandwondenliteratuur zijn de empirische bevindingen hieromtrent beperkt. In onderzoek van Bryant (1996) en van Maes e.a. (2001) onder slachtoffers van een hotelbrand werd een positief verband tussen PTSS
Ernst of plaats van het letsel heeft geen invloed op de psychosociale aanpassing p syc h o pat h o l o g i e Alhoewel de psychosociale aanpassing na brandwonden over het algemeen gunstig verloopt, ontwikkelt een aantal slachtoffers psychische klachten. Een jaar na het ongeval, is 13 tot 23% van de volwassenen met brandwonden depressief. Er is weinig onderzoek gedaan naar het voorkomen van depressie bij kinderen en adolescenten met brandwonden. In een studie bij een kleine groep jonge kinderen werd ruim een kwart depres-
36
en depressie aangetoond. PTSS komt voor bij 15 tot 45% van volwassenen met brandwonden (Van Loey & Van Son, 2003). Studies naar PTSS bij kinderen en adolescenten met brandwonden zijn schaars, maar het is niet ondenkbaar dat de percentages bij adolescenten en volwassenen vergelijkbaar zijn. Meer onderzoek bij deze specifieke groep is echter nodig. Er is weinig geschreven over de relatie tussen brandwonden bij jongeren,
kind en adolescent praktijk 4 • 2004 www.kindenadolescent.nl
depressie en suïcide. Voor zover er al studies zijn, gaat het vaak om brandwonden als gevolg van een suïcidepoging. Stoddard e.a. (1992) namen bij 30 kinderen en hun ouders klinische interviews af, gemiddeld ruim acht jaar na het oplopen van brandwondenletsel. Depressieve kinderen met brandwondenletsel hadden een verhoogd suïciderisico. Er lijkt geen verband te bestaan tussen de ernst van de verbranding en het suïciderisico. Echter, gezien de geringe omvang van de steekproef zijn de gegevens uit deze studie niet te generaliseren. Er zijn aanwijzingen dat PTSS bij jongvolwassenen samenhangt met een verhoogd risico op suïcide (Brady e.a., 2000). Ook jongeren die zowel getraumatiseerd als depressief zijn, lijken een hoog risico te lopen. Personen met PTSS en depressie hebben bijvoorbeeld meer suïcidale gedachten dan personen met enkel PTSS (Ferrada e.a., 1998). s o c i a l e st e u n , g e z i n e n s c h o o l In de brandwondenliteratuur worden gezin, sociale steun en school als factoren genoemd die het psychosociale herstel kunnen bevorderen. Het bufferende effect van sociale steun is in de psychologische literatuur alom bekend. Uit onderzoek naar de brand in Göteborg blijkt dat de steun van familie en vrienden voor de meeste jongeren de belangrijkste hulp is geweest om het leven na de brand aan te kunnen (Broberg, 2002). Het sociale steunsysteem is voor het brandwondenslachtoffer van belang ter vergroting van het gevoel van eigenwaarde en tevredenheid met het leven. Binnen de hulpverlening kunnen (groeps)therapie, zelfhulpgroepen ‘by e-mail’, kampen en steungroepen voor ouders als sociaal steunsysteem fungeren (Gilboa, 2001). Onderzoek in Volendam (GGD Zaanstreek Waterland, 2003) en Göteborg (Broberg, 2002) toont aan dat de school een belangrijke rol kan spelen bij het in contact brengen
Box 2: psychische problemen na brandwondenletsel: risicofactoren • Lichamelijk letsel • Psychiatrische voorgeschiedenis • Eerste reacties op het trauma: angst, dissociatie • Vroegtijdige aanwezigheid van PTSS-symptomen • Angst gerelateerd aan pijn tijdens de ziekenhuisperiode • Vrouwelijk geslacht • Toekenning van de verantwoordelijkheid voor het ongeval aan anderen • Eerdere traumatische gebeurtenissen • Ernst en duur van het trauma
Box 3: verder lezen (met literatuur voor de praktijk) Brunenberg, W., Kruyt, S. & Schnabel, P. (1991). Doodsoorzaak: suïcide. Een overzicht van onderzoek naar suïcidaal gedrag in de samenleving en in de GGZ. NCGV-reeks; 1991, ISBN 90-5253-057-2. Nederlands Huisartsen Genootschap (2001). En nu wilt u het lot een handje helpen…? Over het omgaan met suïcide en pogingen daartoe. Nederlands Huisartsen Genootschap, ISBN 90-5793-105-2. Diekstra, R. (1981). Over suïcide. Zelfdestructie, zelfbehoud en hulpverlening. Alphen a/d Rijn/Brussel: Samsom, ISBN 90-14-02974-8. Heeringen, C. van & Kerkhof, A. J. F.M. (2000). Behandelingsstrategieën bij suïcidaliteit. Houten/Diegem: Bohn, Stafleu, Van Loghum, ISBN 90-313-3210-0.
van jongeren met professionele hulpverlening aangezien jongeren deze over het algemeen liever vermijden. Een indirecte benadering, via school of vriendenkring, is dan effectiever. Binnen de gezinscontext blijken de kenmerken van het gezin en de reacties van de ouders bepalend voor de psychosociale aanpassing van adolescenten met brandwonden. Gezinskenmerken die het aanpassingsproces van kinderen bevorderen zijn bijvoorbeeld het als geheel
optrekken van het gezin, toewijding en steun in het gezin; een goede organisatie, minder conflicten en waarde hechten aan prestaties. Als het gaat om kenmerken van de ouders, dan wordt regelmatig de emotionele toestand van de ouders genoemd en hun kwetsbaarheid voor stress. Gemiddeld is het depressie- en angstniveau van ouders zes tot acht maanden na het trauma weer terug op het oude niveau. Bij de ramp in Volendam verkeerden de ouders en overige gezinsleden van de getroffen jongeren in een langdurige stresserende situatie. De slachtoffers lagen verspreid over ziekenhuizen in Nederland en het buitenland. In veel gezinnen was dus sprake van een opname ver van huis, wat tot een langdurige ontwrichting van het gezinsleven leidde. De invloed op het hele gezin en vooral ook op de andere kinderen was groot. beschouwing De brandwondenliteratuur is relatief positief over de psychosociale aanpassing op langere termijn. Echter, harde conclusies over de prevalentie van posttrauma-psychopathologie bij adolescenten zijn moeilijk te trekken. Dit heeft een aantal redenen. Allereerst komen acute brandwonden bij een relatief kleine groep jongeren voor. Daarnaast zijn de uitgevoerde onderzoeken over het algemeen methodologisch niet zo
kind en adolescent praktijk 4 • 2004 www.kindenadolescent.nl
sterk. De onderzoeksgroepen zijn vaak klein en controlegroepen ontbreken. Om een beter beeld te krijgen van de oorzakelijke relatie tussen brandwonden en psychopathologie bij jongeren, zijn langdurige multicenter prospectieve onderzoeken nodig bij grote groepen adolescenten met brandwonden. Dit soort onderzoek is ook zeker van belang wanneer het gaat om het vergroten van kennis rondom het suïciderisico. In het eerste jaar na het oplopen van brandwondenletsel staat de medische kant voorop. Er vinden reconstructieve ingrepen plaats en de littekens veranderen. Er is nog hoop op verbetering. Suïcidale gedachten zullen in veel gevallen pas op langere termijn optreden. Bij psychosociale problematiek na brandwondenletsel spelen namelijk tal van factoren een rol: zowel prognostisch ongunstige als beschermende factoren. Sociale steun, school en gezin kunnen een grote bijdrage leveren aan het voorkomen van problemen. Vanwege de complexiteit is het moeilijk algemene uitspraken te doen over de kans op suïcide bij jongeren met brandwonden. Naast alert zijn op suïcidale uitingen, en het niet verder willen leven actief onderwerp van gesprek maken, is het belangrijk te screenen op posttrauma-psychopathologie zoals angst, depressie en posttraumatische stress-stoornis. Bij alle brandwondenslachtoffers, maar vooral bij kinderen en adolescenten die volop in ontwikkeling zijn, is het van groot belang de psychosociale aanpassing zo optimaal mogelijk te laten verlopen om zo eventuele psychische aandoeningen te voorkómen. Littekens en herinneringen kunnen helaas niet ongedaan worden gemaakt, maar op het gebied van psychosociale zorg valt zeker winst te behalen. l i t e r at u u r Bernstein, N., Breslau, A.J. & Graham, A.J. (1988). Coping strategies for burn survivors and their families. New York: Praeger Publishers. Blakeney, P., Herndon, D.N., Desai, M.H., Beard, S.
37
& Wales-Seale, P. (1988). Long-term psychosocial adjustment following burn injury. Journal of Burn Care and Rehabilitation, 9, 661-665. Blakeney, P., Meyer, W., III, Robert, R., Desai, M., Wolf, S. & Herndon, D. (1998). Long-term psychosocial adaptation of children who survive burns involving 80% or greater total body surface area. Journal of Trauma, 44, 625-632. Boxma, H., Dokter, J. & Welvaart, W.N. (2001). De inzet van traumatriageteams bij de cafébrand in Volendam. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 145, 2321-2326. Brady, K.T., Killeen, T.K., Brewerton, T. & Lucerini, S. (2000). Comorbidity of psychiatric disorders and posttraumatic stress disorder. Journal of Clinical Psychiatry, 61 Suppl 7, 22-32. Broberg, A. (2002). Hoe gaat het nu met je. Follow-up van de jongeren die ten prooi vielen aan de discotheekbrand op Hisingen, Göteborg. Göteborg: Queen Silvia Children's Hospital. Bryant, R.A. (1996). Predictors of post-traumatic stress disorder following burns injury. Burns, 22, 89-92. Dise-Lewis, J.E. (2001). A developmental perspective on psychological principles of burn care. Journal of Burn Care and Rehabilitation, 22, 255-260. Ferrada-Noli, M., Asberg, M., Ormstad, K., Lundin, T. & Sundbom, E. (1998). Suicidal behavior after severe trauma. Part 1: PTSD diagnoses, psychiatric comorbid-
ity, and assessments of suicidal behavior. Journal of Traumatic Stress., 11, 103-112. GGD Zaanstreek Waterland (2003). Het psychosociaal welbevinden van jongeren na de cafébrand. Signaleringsonderzoek middelbare scholieren Volendam. Zaandam: GGD Zaanstreek Waterland. Gilboa, D. (2001). Long-term psychosocial adjustment after burn injury. Burns, 27, 335-341. Helm, P.A. (1992). Burn rehabilitation: dimensions of the problem. Clinics in Plastic Surgery, 19, 551-559. Hurren, J.S. (1995). Rehabilitation of the burned patient: James Laing Memorial Essay for 1993. Burns, 21, 116-126. Landolt, M.A., Grubenmann, S. & Meuli, M. (2000). Psychological long-term adjustment in children with head burns. Journal of Trauma, 49, 10401044. Loey, N.E.E. van (2003). Beyond burns. Identification and impact of posttraumatic stress disorder. Proefschrift. Utrecht: Universiteit Utrecht. Loey, N.E. van & Son, M.J. van (2003). Psychopathology and psychological problems in patients with burn scars: epidemiology and management. American Journal of Clinical Dermatology, 4, 245-272. Maes, M., Delmeire, L., Mylle, J. & Altamura, C. (2001). Risk and preventive factors of post-traumatic stress disorder (PTSD): alcohol consumption and intoxication prior to a traumatic event diminishes the
Box 4: betrokken organisaties In Nederland bestaat niet zozeer een gebrek aan kennis, maar aan verbindingen tussen personen en organisaties die de beschikking hebben over deze kennis. Om die reden is dit artikel geschreven door auteurs vanuit drie verschillende organisaties: • Impact, Landelijk Kenniscentrum Psychosociale Zorg na Rampen. Impact heeft tot doel het bevorderen van kwalitatief hoogwaardige en adequaat
relative risk to develop PTSD in response to that trauma. Journal of Affective Disorders, 63, 113-121. Meyer, W.J.,III, Blakeney, P., Russell, W., Thomas, C., Robert, R., Berniger, F. & Holzer, C. (2004). Psychological problems reported by young adults who were burned as children. Journal of Burn Care and Rehabilitation, 25, 98-106. Ptacek, J.T., Patterson, D.R. & Heimbach, D.M. (2002). Inpatient depression in persons with burns. Journal of Burn Care and Rehabilitation, 23, 1-9. Reijneveld, S.A., Crone, M.R., Verhulst, F.C. & Verloove-Vanhorick, S.P. (2003). The effect of a severe disaster on the mental health of adolescents: a controlled study. Lancet, 362, 691-696. Riis, A., Andersen, M., Pedersen, M.B. & Hall, K.W. (1992). Long-term psychosocial adjustment in patients with severe burn injuries: a follow-up study. Burns, 18, 121-126. Robert, R.S., Blakeney, P.E., & Meyer, W.J., III (1998). Impact of disfiguring burn scars on adolescent sexual development. Journal of Burn Care and Rehabilitation, 19, 430-435. Sawyer, M.G., Minde, K.& Zuker, R. (1983). The burned child – scarred for life? A study of the psychosocial impact of a burn injury at different developmental stages. Burns, 9, 205-213. Sheridan, R.L., Hinson, M.I., Liang, M.H., Nackel, A.F., Schoenfeld, D.A., Ryan, C.M. , Mulligan, J.L. & Tompkins, R.G. (2000). Long-term outcome of children surviving massive burns. Journal of the American Medical Association, 283, 69-73. Spindler, J.K.H. (2000). Epidemiologie van brandwonden. In R.F.Brand-van Tilburg, R.M. Baljon, H.J. Klasen, K.C. van der Sijde & D.H.J. de Vries (red.), Brandwondenzorg. Een multidisciplinaire benadering (pp. 61-70). Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg. Stoddard, F.J. (1982). Coping with pain: a developmental approach to treatment of burned children. American Journal of Psychiatry, 139, 736-740. Stoddard, F.J., Stroud, L. & Murphy, J.M. (1992). Depression in children after recovery from severe burns. Journal of Burn Care and Rehabilitation, 13, 340-347.
georganiseerde psychosociale zorg na rampen. Tot het takenpakket van Impact horen het bundelen van ervaring en wetenschappelijke kennis, het inzichtelijk maken en beschikbaar stellen hiervan voor uiteenlopende doelgroepen en het bevorderen van samenwerking tussen betrokken partijen. • Vereniging Samenwerkende Brandwondencentra Nederland.
Dit artikel kwam mede tot stand door inzet van de volgende Impact medewerkers:
De VSBN heeft ten doel de brandwondenzorg in Nederland te bevorderen door sa-
drs. Josée Netten, beleidsmedewerker Cultuur
menwerking tussen de drie brandwondencentra, door onder meer het verwerven
en Psychosociale Zorg na Rampen; drs. Arielle
van de erkenning als kenniscentrum, het faciliteren van onderzoek (waaronder epi-
de Ruijter, senior beleidsmedewerker Zorg;
demiologisch onderzoek), belangenbehartiging, onderwijs en alles wat verder in
drs. Madelon Bronner, projectmedewerker en
dienst staat van de brandwondenzorg.
drs. Magda Rooze, MBA, directeur. Met dank
• Instituut voor Psychotrauma.
aan drs. Gerda Buijs, psycholoog te Volendam,
Het IvP is het expertisecentrum in Nederland voor traumazorgorganisaties. Onderzoekers, trainers en adviseurs staan medewerkers van organisaties bij in het voorkomen, begeleiden en verwerken van ingrijpende gebeurtenissen. Het is een instituut met een unieke deskundigheid: hij begeleidt en adviseert organisaties op het gebied van agressie, geweld, ongevallen en calamiteiten.
38
kind en adolescent praktijk 4 • 2004 www.kindenadolescent.nl
voor het delen van ervaring en inzicht.