Helpen en zorgen Klaas Jager en Jan Kuiper <27 september 2013>
1. Inleiding 2 2. Vuistregels 3 2.1 Geef de hulp waarom wordt gevraagd 3 2.2 Laat de ander zelf zijn/haar probleem onder woorden brengen 5 2.3 Niet 'vissen' naar (eventuele) achtergrondproblemen 5 2.4 Neem/accepteer de ander zoals hij/zij is 8 2.5 Veroordeel niet, geef eventueel je eigen mening 8 2.6 Houd rekening met weerstand 9 2.7 Onderken overdracht en tegenoverdracht 10 2.8 Bewaar afstand 11
© copyright 2013 Praktijkcentrum voor onderzoek en dienstverlening in de kerken Alle rechten voorbehouden
pagina 2 v. 12 | Helpen en zorgen
1. Inleiding
In dit hoofdstuk proberen we een aantal vuistregels voor helpen in de kerk te geven. Helpen in de kerk gebeurt op veel manieren en veel niveaus. Binnen de kring, door pastorale bezoekers en ambtsdragers, al dan niet beroepsmatig. Dit artikel is geschreven vooral met de niet-professionals in de kerk, al gelden de vuistregels voor iedereen. Heel belangrijk is daarbij bescheidenheid over je mogelijkheden en je doelstelling. We herinneren aan een definitie van pastoraat. Daarin gaat het over een ander begeleiden op de weg van God1. Niet meer en niet minder. Je kunt een eindje met iemand meelopen. Soms moet je waarschuwen dat hij of zij de verkeerde afslag neemt. Je kunt de keuzes van een ander echter niet overnemen. Die blijven voor rekening van de betrokkene. Juist hier is het belangrijk om goed te onderscheiden. Het kan voorkomen dat je pastorant jou wel verantwoordelijk stelt voor de keuzes die hij zelf maakt. Je bent toch je broeders hoeder? Hij vindt dat je hem verkeerd begeleid hebt. Misschien wel verwaarloosd hebt. Daarom kan het niet anders of hij moet wel een vanuit de Bijbel ongewenste keuze maken, bijvoorbeeld zich onttrekken aan de gemeenschap van de kerk. Dat we in dit artikel uitgaan van de pastorale ontmoeting wil uiteraard niet zeggen dat het onbruikbaar zou zijn voor een diaconaal of anders gekleurd gesprek. Grenzen In dit artikel gaat er om, dat je leert omgaan met je eigen grenzen. Dat heeft te maken met de begrenzing van de taak die je binnen de gemeente ontvangen hebt. Dit heeft ook te maken met de grenzen die je bij jezelf aantreft, juist ook in de ontmoeting met de ander. Het gaat het er dus niet om dat je de fouten die je ongetwijfeld maakt, leert goedpraten. Het is goed om toe te geven dat je verkeerd bezig was. Belijden van de zonde heet dat in de bijbel. Het verzwakt je positie niet, al zijn er velen die dat denken. Gods kracht wordt in de zwakheid van Zijn medewerkers openbaar. Het plaatst je zelf en de pastorant voor het aangezicht van je hemelse Vader, die van vergeven weet en barmhartig is. Overigens kan wat Hij uit genade geeft (vergeving) nooit als een recht van een ander geëist worden2. Dit bewaken van je grenzen is dus geen trucje dat je even kunt leren. Wel zijn er een aantal vuistregels te geven. In het onderstaande worden die uitgewerkt. De kopjes boven de paragrafen geven deze regels aan; in de tekst worden ze uitgewerkt.
1 2
Deze definitie is er één van dr. P.W. v.d. Kamp Zie het artikel over vergeving.
pagina 3 v. 12 | Helpen en zorgen
2. Vuistregels
2.1
Geef de hulp waarom wordt gevraagd
Wordt er wel om hulp gevraagd? Het eigene van pastoraat is dat de bijbelse boodschap in een gesprek naar voren komt. In het helpende gesprek zal de helper in de eerste plaats goed dienen te luisteren en zich moeten afvragen of er 'vraag om hulp' aanwezig is. Het kan zijn dat een dergelijke vraag niet aanwezig is. Het kan ook zijn dat een dergelijke vraag nog niet aanwezig is, met andere woorden, dat de vraag om hulp er bij de ander wel is, maar nog verborgen is. Je kunt je hulp dan niet opdringen. Het is belangrijk om hier op te letten. Het kan dat je in het kader van je pastoraat mensen opzoekt, die hun nood helemaal niet erkennen. Soms is dat een zondige nood. Dan geldt wat boven vermeld is over de noodzaak om soms waarschuwend te spreken. Maar altijd geldt: eerbiedig de grenzen die je bij de pastorant tegenkomt. Zie hoofdstuk 2.5: veroordeel niet, geef eventueel je eigen mening en 2.6: houd rekening met weerstand. Opvallend is hoe Christus in de geschiedenis van Maria en Martha wacht op de hulpvraag van Martha, voor Hij zijn onderwijs over het ene nodige geeft. In lied 427 (liedboek 1972 ) wordt dit ook onder woorden gebracht voor onze hulpvraag aan God: door geen bekommeringen; geen klagen en geen pijn, laat God zich iets ontwringen; Hij wil gebeden zijn. Werpt Hij hiermee een drempel op voor mensen die om hulp willen vragen? Dat is niet zo. Hij staat met open armen klaar om zijn barmhartigheid te tonen. Denk aan de gelijkenis van de verloren zoon en de barmhartige vader. Als mensen God zo kennen, kunnen ze ook over de drempel stappen om hulp te vragen. Bovendien prikkelt Christus in die gelijkenis om zelf net zo'n ruime houding aan te nemen: God staat voor ons klaar, dus wij ook voor elkaar. De tegemoetkomende houding komt ook uit in het volgende: wie om hulp vraagt, is actief bezig om onder woorden te brengen wat voor hulp hij vraagt, al gebeurt dat soms gebrekkig. Die activiteit mag je stimuleren door begrijpend te luisteren.
pagina 4 v. 12 | Helpen en zorgen
Beperk je Je moet alleen hulp geven die gevraagd wordt, omdat ongevraagde hulp iemand tot passief voorwerp maakt van wat anderen (de helper bijvoorbeeld) goed achten voor hem/haar. Betutteling is daar een mooi woord voor. Als er dus geen vraag om hulp is, kan en moet er dus geen hulp worden gegeven. Wel kan er natuurlijk een vrijblijvend aanbod tot hulp worden gedaan. Hier zit nog iets aan vast. Het volgende voorbeeld maakt dit duidelijk: hoofdpijn hangt vaak samen met spanningen, maar als iemand vraagt om vanwege hoofdpijn even op de kinderen te passen, moet je dat doen (of regelen) en niet vragen gaan stellen over de veronderstelde spanningen. Voorop staat, dat je de pastorant helpt om zijn eigen probleem op te lossen. In andere artikelen komen Godsbeeld en mensbeeld aan de orde.3 Daaruit is voldoende aan te voeren om iemand te helpen positief over zijn eigen mogelijkheden te denken. De gelijkenis van de talenten4 laat ook zien dat activiteit geboden is. Het kan echter ook zijn, dat je al pratend, samen concludeert dat de hulpvrager een probleem onder woorden brengt dat hij zelf niet kan oplossen. Dat is niet erg: als helper hoef je alles niet te kunnen; als hulpvrager dus ook niet. De helper mag dan in het gesprek middelen aanreiken om verder te komen. Eerste middel is een inventarisatie. Inventarisatie Het probleem kan op verschillende gebieden liggen: 1.
Op instrumenteel - technisch gebied: problemen van meer zakelijke aard; gebrek aan kennis met betrekking tot het probleem; gebrek aan middelen om het probleem op te lossen.
2.
Op emotioneel gebied: problemen over de verwerking van de handicap; problemen tussen ouder en kind; problemen bij het leren hanteren van verdriet enz. Deze gebieden moet je goed van elkaar onderscheiden. Als iemand met een zakelijk probleem aankomt (bijvoorbeeld financiële problemen, het verkrijgen van aanpassingen e.d.) moet je hem geen emotionele problemen in de schoenen schuiven. Soms liggen deze gebieden in elkaars verlengde.
Zie de artikelen God en mens en in het artikel Psychische moeiten het gedeelte over Godsbeeld en mensbeeld 3
4
Matteüs 25: 14-30
pagina 5 v. 12 | Helpen en zorgen
2.2 Laat de ander zelf zijn/haar probleem onder woorden brengen Als de hulpvrager de probleemstelling niet helder kan maken aan de helper, moet deze proberen te helpen bij het formuleren daarvan. Daarbij moet je bedacht zijn op:
Wat wil de hulpvrager, wat is het doel dat hij wil bereiken?
Welke belemmeringen zijn er om dat doel te bereiken?
Welke middelen ontbreken om bij dat doel te komen?
Als je op deze wijze als helper met de hulpvrager bezig bent, kom je tot een soort gemeenschappelijke analyse van het probleem. De dingen op een rijtje zetten in een logische volgorde is een eerste stap naar de oplossing van het probleem. Oplossingen die vaak eerst te maken hebben met verandering van inzicht en daarna uitmonden in veranderingen van gedrag. Belangrijk daarbij is dat zo'n logische onderscheiding niet betekent dat het daarmee simpel wordt. Leren blijft een zaak van vallen, leren van je val, opstaan, weer vallen enz. Maar wie bereid is om deze weg te gaan, die vaak weer nieuwe pijn brengt, laat zien dat hij zich niet bij de zonde of de macht van het kwade heeft neergelegd - en de bijbel laat juist zien dat terugdeinzen je nergens brengt (Hebr. 10: 38,39).
2.3 Niet 'vissen' naar (eventuele) achtergrondproblemen Wanneer je zicht hebt gekregen op de problemen, krijg je met het volgende te maken: er zijn problemen op de voorgrond en problemen op de achtergrond. Een voorbeeld kan dit het beste duidelijk maken:
De moeder in een gezin is overbelast met de zorg voor een gehandicapt kind. Ze weet niet hoe ze haar aandacht moet verdelen tussen het gehandicapte kind en de andere kinderen. Dat is een duidelijk waarneembaar en door haar duidelijk onder woorden te brengen huishoudelijk probleem, waar de helper op kan inspelen als hem daarbij om hulp wordt gevraagd. Op de achtergrond kan de vader staan, die zich uit het gezin terugtrekt, omdat hij de handicap niet kan verwerken. Hij kan dat duidelijk aangeven of alleen maar in zijn opstelling laten merken
Hulp In bovenstaande situatie is het duidelijk aanwijsbare probleem van de overbelaste moeder het probleem op de voorgrond. Het probleem op de achtergrond is de vader die zich uit zijn gezin terugtrekt en op die manier problemen schept in de huwelijksrelatie.
pagina 6 v. 12 | Helpen en zorgen
Helaas worden achtergrondproblemen vaak niet duidelijk uitgesproken. Terwijl je popelt om het eigenlijke probleem te bespreken, is het toch goed om je in te houden. Juist om ze op de duur bespreekbaar te krijgen, is dit nodig. Het is uiteraard wel goed om door te vragen, zeker als in eerste instantie de hulpvraag niet helder is. De bedoeling van deze regel is dat je op de aangedragen vraag antwoord geeft. Het is niet goed om het probleem op de voorgrond te laten liggen, omdat je vindt dat het achtergrondprobleem de eigenlijke oorzaak is. Als je het even heel kort zegt: bij ’vissen’ ben jij het die de agenda van het gesprek probeert te bepalen; bij doorvragen is het je gesprekspartner. Wat kan wel? Wat kun je dan wel? Ook al komen de achtergrondproblemen niet direct aan de orde, toch kun je veel doen. Een aantal mogelijkheden zijn: Informatie verstrekken aan de hulpvrager (over medische, huishoudelijke, verpleegkundige mogelijkheden e.d.). Je hoeft dit niet ter plekke uit je mouw te schudden. Je kunt ook - voor jezelf - eerst de mogelijkheden uitzoeken. Misschien kan de diaken erbij helpen.
Verwijzen als het probleem van de hulpvrager je kennis en/of vaardigheid te boven gaat. Let op: hoewel je hetzelfde woord gebruikt als de huisarts doet wanneer hij verwijst naar een specialist, heeft het niet hetzelfde dwingende karakter. Je geeft je eigen grenzen aan en wijst mensen op andere mogelijkheden voor wellicht beter passende hulp dan jezelf zou kunnen geven. Je kunt verwijzen naar bijvoorbeeld:
- een maatschappelijk werker; - medische instanties; - anderen binnen de kerk; denk aan de predikant, ouderling of diaken, misschien een psychopastoraal werker of een 'klaagvrouw';
- lotgenotengroepen.
Als je bezig bent in het pastoraat heb je de unieke kans om de ander uit te nodigen zijn levensweg te herkennen in de weg die God met zijn volk in Christus gegaan is, door het verhaal van Gods grote daden naar voren te brengen5.
In ieder geval mag je emotionele steun verlenen door:
- Geduldig luisteren, ook als hetzelfde verhaal voor de
zoveelste keer verteld wordt en je het zelf al zou kunnen aanvullen.
- Eigen ervaringen op gepaste wijze naar voren brengen.
5
Zie het artikel over pastoraat.
pagina 7 v. 12 | Helpen en zorgen
Doorgeven eigen ervaringen We werken dit laatste nog wat uit. Het doorgeven van je eigen ervaringen kan herkenning oproepen en dus het gesprek gemakkelijker maken. De pastorant beseft: hij/zij weet waarover ik het heb. Tegelijk zijn er twee valkuilen: 1. De eerste is dat geen situatie gelijk is. Als je te snel zegt dat je ook zoiets meegemaakt hebt als je pastorant, kan dat weer bevreemding wekken. 2. De tweede valkuil ligt daarin dat je eigen ervaringen ook kunnen gaan over mensen die jou geen toestemming gegeven hebben om erover te praten (bijv. je eigen kinderen). Die mag je niet zomaar inbrengen. Een pastorale ontmoeting onderscheidt zich immers van de vele andere.
Diep gaan Daarom zul je dieper moeten gaan, als je je eigen ervaringen naar voren wilt brengen. Sinds de val in zonde hoort pijn bij het menselijke bestaan. Verdriet om de gebrokenheid. Juist in de relaties (die een mens nodig heeft, Gen 2: 18) komt deze pijn naar voren. Sinds de zondeval probeert de mens echter ook die pijn te ontkennen of via een achterdeur het paradijs weer binnen te komen. In allerlei vormen wordt een namaakparadijs voorgesteld. Ook in idealen over de volmaakte gemeente, waar de (pijn van) de zonde niet meer hoeft voor te komen. In feite is dit een oorzaak van nieuwe pijn, die voortkomt uit teleurstelling over het weer niet bereikte paradijs. Je zult samen terug moeten naar de beginpijn van de pastorant. Confrontatie met je eigen pijn doet echter zeer. Dat geldt van de pastorant; dat geldt ook van jezelf. Het hoort wel bij de heling die je zoekt in Christus. Juist als je in je kwetsbaarheid naast de pastorant wilt staan, kan hem/haar dat helpen om open te zijn over zijn eigen pijn en verdriet. Dat is de kern van de eigen ervaring die je door mag geven als emotionele steun. Ook hier speelt dus het bijbelse uitgangspunt dat in jouw zorg de zorg van Christus openbaar wordt, die precies weet wat onze pijn is, omdat Hij in die van Hem alles heeft meegemaakt (vgl. Hebr. 4: 14-16). Denk aan je eigen invalshoek: je komt als belangstellende, met de bedoeling de ander te helpen en niet als professional. Dat je zo komt, maakt je hulp niet minder belangrijk. Juist je intentie is, mits goed gehanteerd, de sleutel tot het welslagen van effectieve hulpverlening. Geen therapie Je komt niet als beroepsbeoefenaar. Je hoeft dus geen therapie te bedrijven, ook al zou je ervan overtuigd zijn dat je pastorant een of andere vorm van (psycho)therapie nodig heeft en je dat zelf in huis hebt. In het wijzen op andere mogelijkheden van hulpverlening mag je dus ook je eigen grenzen handhaven. Deze opstelling is dus ook van belang voor de gereedschappen die je zelf meeneemt.
pagina 8 v. 12 | Helpen en zorgen
2.4
Neem/accepteer de ander zoals hij/zij is
In het gewone alledaagse gesprek doe je dat niet altijd. Let er maar eens op. Je bent in zo'n gesprek dikwijls bezig met je eigen gedachten en belangen, zonder de ander de ruimte te geven om hem in dat gesprek echt te ontmoeten. Je bent dan in feite meer met jezelf bezig dan met die ander, terwijl het juist om die ander gaat, want dat is de (mogelijke) hulpvrager. Goed luisteren naar de ander zal ons duidelijk maken wie die ander is, wat hij van ons verwacht en hoe wij hem/haar tot steun kunnen zijn. Het is best mogelijk dat de ander heel andere problemen heeft dan wijzelf of op een andere wijze tegen dezelfde problemen aankijkt. Daarom kan niet genoeg de nadruk gelegd worden op de noodzaak om eerst en vooral echt en goed naar de ander te luisteren. Daarbij moet de helper selectief bezig zijn, zodat hij uit het gesprek kan halen wat voor hem bestemd is en een passend hulpaanbod mogelijk maakt. Hierbij kan helpen wat in het artikel over het voeren van pastorale gesprekken opgemerkt is over samenvatten en reflecteren. Uitgangspunt De basis voor deze vuistregel ligt in de artikelen waarin Godsbeeld en mensbeeld aan de orde komen. Als God ons neemt zoals we zijn en van daaruit met zijn heilige Geest in ons gaat werken, is dat voor ons ook een prima uitgangspunt.
2.5
Veroordeel niet, geef eventueel je eigen mening
Om de ander echt te ontmoeten, moet hij in het gesprek openhartig kunnen zijn. Dit zal de ander pas kunnen, als hij door je is aanvaard. Een veroordeling van de ander in dat gesprek past daarom zeker niet. Dat zal de ander meer tot geslotenheid aansporen, dan tot openheid. Ook in het geven van je eigen mening moet je heel terughoudend zijn. Je moet de gevoelens van de ander immers ontzien. Het kan gebeuren dat de ander eindelijk openhartig is over de zwakke kanten van zijn leven. Als je hem dan afstraft door je eigen normen over hem heen te storten, houdt hij de volgende keer wel zijn mond. Bovendien: die normen kent hij waarschijnlijk ook wel. Vertroosten en vermanen Het is goed om hier nog even over door te denken. De oproep om niet te oordelen (zie Mattheüs 7) lijkt in te gaan tegen de oproep om elkaar te vermanen, die je ook in de bijbel tegenkomt. Dat is echter maar schijn. Allereerst moet je bedenken dat in onze vertaling van de bijbel twee dingen
pagina 9 v. 12 | Helpen en zorgen
uit elkaar getrokken zijn, die bij elkaar horen. Voor ons zijn vermanen en vertroosten twee dingen, die elkaar bijna uitsluiten. In de taal van het nieuwe testament zijn het echter twee aspecten van dezelfde zaak. In vertroosten zit ook het appel om de aangeboden troost te accepteren; in vermanen zit de zorg voor de ander ingebakken. In de tweede plaats herinneren we aan wat we in het begin opmerkten over de Bijbel als uitgangspunt. Het kan dan even lijken dat wie slechts zijn eigen mening geeft, het gezag van de Bijbel relativeert. Toch is dat niet zo. In feite doe je zelf een stap terug en gaat het niet meer om jouw stelligheid van spreken, jouw macht, maar om het gezag van de Bijbel zelf. God heeft onze bevestiging niet nodig. Het is vaak ons gebrek aan vertrouwen in Hem, waarin we ons laten verleiden tot grote woorden. Die lokken vaak alleen maar een 'ja maar' reactie op, die je steeds verder van Gods huis brengt, waar je juist samen wilt binnen gaan. We komen zo vanzelf bij de zesde vuistregel:
2.6
Houd rekening met weerstand
Loop niet te hard van stapel. Heb geduld. Laat de ander het tempo aangeven. Als iemand in dit gesprek, dat je nu met hem voert, niet alles wil zeggen, moet je niet gaan dwingen. Weerstand die er op dat punt is, moet je niet doorbreken. Misschien komt dat andere dat nog niet gezegd is, dan de volgende keer wel. Dring in geen geval jezelf op. Oorsprong van weerstanden In het gesprek met de ander kan er van verzet sprake zijn, waardoor men het doel van het gesprek niet bereikt. Het is dus zaak aandacht te geven aan dat verzet, voor je verder gaat. Je moet je eerdere doel even loslaten om aandacht aan de weerstand te schenken. Weerstanden bij de ander beluisteren heeft als doel een belemmering een plek te geven zodat je verder met elkaar kunt spreken. Vooral in situaties waarin weerstanden een rol spelen, is het van belang, dat de helper het doel van zijn bezoek niet uit het oog verliest. De weerstanden die in een gesprek kunnen voorkomen kunnen van verschillende aard zijn:
Weerstand tegen de persoon: men heeft slechte ervaringen met desbetreffende persoon.
Weerstand tegen de manier: de manier waarop de ander zich gedraagt, roept verzet op.
Weerstand tegen het thema: het onderwerp van gesprek wil men liever niet bespreken. Het kan nog te pijnlijk zijn of te intiem. Misschien wil iemand zijn zonde niet onder ogen zien.
In veel gevallen speelt een combinatie van bovenstaande vormen.
pagina 10 v. 12 | Helpen en zorgen
Hoe ga je er mee om In ieder geval is het niet goed om te preken, moraliseren, op je strepen gaan staan, bevelen, chanteren met gevoel. Dit zijn even zovele hinderpalen in de communicatie. Aan te bevelen is: Goed luisteren om te begrijpen waar de ander zich tegen verzet. (Zie hierboven over mogelijke vormen van weerstand.) Is er sprake van onmacht of onwil? Als het weerstand is tegen je persoon moet je misschien wel plaatsmaken voor een ander.
Hoe is de weerstand tot stand gekomen en gegroeid? Spelen vooroordelen een rol? Slechte ervaringen met de kerk? Pas op voor het spitten naar achtergrondproblemen.
Veel weerstanden hebben met emotie te maken. Voor een goed contact en een vervolg op het gesprek is het belangrijk je te verplaatsen in de ander en gevoelens van de ander weer te geven.
Wil de ander wel/niet er aan werken om over zijn verzet heen te komen?
Zo ja, zoek samen een weg om dat te verwerkelijken.
Belangrijk is, hoe je eigen houding is: Belangstellend, geïnteresseerd, moeite doen om het te begrijpen.
Bereidheid om hand in eigen boezem te steken in geval van terechte kritiek.
Niet in de tegenaanval gaan.
Bij confronterende acties in het gesprek, dit in een uitnodigende vorm proberen, in plaats van in de sfeer van een opdracht of veroordeling. Geef 'ik-boodschappen'.
Een aparte vorm van weerstand in een gesprek komt naar voren in het pastoraat aan zieke mensen. Als iemand de tijding krijgt, dat hij ongeneeslijk ziek is, heeft hij tijd nodig om zo'n bericht een plaats te geven in zijn levensverhaal. Dan kan er zomaar ontkenning of agressie naar boven komen. Juist dan is het belangrijk om de ander het tempo te gunnen waarin hij de dingen verwerkt. Je kunt de ene dag weg gevloekt worden en de volgende dag welkom zijn.
2.7
Onderken overdracht en tegenoverdracht
In deze vuistregel worden begrippen genoemd die je misschien niet kent. Ze worden daarom hier toegelicht en dat is eigenlijk al voldoende om duidelijk te maken waar het hier om gaat. We kennen allemaal het verschijnsel, dat de ander zijn agressie afreageert op een derde. Je zou zelf die derde kunnen zijn. Die agressie kan door van alles en nog wat veroorzaakt zijn: hij voelt zich miskend door hulpverleningsorganisaties; ambtsdragers in de kerk hebben hem verkeerd
pagina 11 v. 12 | Helpen en zorgen
behandeld; hij heeft zijn handicap niet goed verwerkt en is eigenlijk boos op God, e.d. Daar is een term voor bij de mensen van de hulpverlening: iemand wisselt zijn zegelboekjes in. Als dit gebeurt, ziet zo iemand je als verlengstuk van de gehate hulpverleningsorganisatie, van de maatschappij die hem in de steek laat enz. en krijg je de volle laag. De agressie tegen de betreffende instanties wordt overgedragen op jou. Daarom heet dit verschijnsel overdracht. Als je werkt in het pastoraat, moet je dit doorzien en er rekening mee houden. Tegenoverdracht is het verschijnsel dat je de ander helemaal bekijkt vanuit je eigen oogpunt, ideeën of problemen. Je bent dan als het ware niet bezig met de moeiten van de pastorant, maar met die van jezelf. In een gesprek kan zowel sprake zijn van overdracht en tegenoverdracht. Dat maakt de communicatie heel ingewikkeld. Probeer je er dus van bewust te zijn, dat de ander dingen op jou projecteert en dat jezelf misschien wel dingen op die ander projecteert. Wanneer je van dat laatste je bewust bent, is het goed om daarmee te stoppen.6
2.8
Bewaar afstand
Wanneer je voor jezelf als doel geformuleerd zou hebben om een perfecte pastor te zijn (liever niet), kan het zijn dat je zo meegetrokken wordt in de ellende van een ander, dat die jouw probleem geworden is. Dat helpt niet. De laatste vuistregel is daarom: bewaar afstand. Als je werkt in het pastoraat, moet je er voor zorgen dat je niet even vol wordt van het probleem van de ander als die ander zelf. Op die manier raak je samen in de put. Het resultaat is dan dat je niet de verwachte hulp verleent, maar het probleem van de ander slechts bekrachtigt. Het kan ook andersom, dat de hulpvrager emotioneel afhankelijk van je raakt. Misschien ben je wel de enige die met hem over de problemen praat. Hoe vleiend het wellicht ook voor je is om dat te horen; het staat het doel dat je wilt bereiken in de weg. Ook hierin is afstand belangrijk, die bijvoorbeeld hierin kan uitkomen dat je duidelijk afspreekt dat je met anderen, die ook een opdracht binnen de kerk hebben, over de problemen mag praten. Duidelijkheid over de grenzen in de relatie die je opbouwt, helpt ook om deze relatie zuiver te houden. De afstand moet uiteraard ook weer niet zo groot worden, dat er van een ontmoeting van de ander geen sprake kan zijn. Er moet van de helper uit een zo groot mogelijke toenadering naar de hulpvrager zijn met behoud van afstand. Die afstand is dus zowel nodig voor de helper als voor de hulpvrager. Zonder afstand wordt geen hulp geboden.
Zie hierover breder S.de Jong,in de gereformeerde Kerkbode voor Groningen, Fryslan en Drenthe, 3 en10 september 2004 (op www.handboekgkv.nl ) 6
pagina 12 v. 12 | Helpen en zorgen
Eigen verantwoordelijkheid In de regel om afstand te bewaren, komen we weer terug bij het begin. Het gaat erom, dat je de ander - met de gereedschappen die je hebt - helpt verantwoordelijkheid voor zijn eigen leven te nemen. Bedenk daarbij dat het eerste dat God aan de mens na de zondeval terug gaf, zijn eigen verantwoordelijkheid was. Hij moest afleren zich te verschuilen achter wat of wie dan ook. Uiteraard mag dit uitgangspunt niet ontaarden in een 'eigen schuld dikke bult' houding. Soms kan dat betekenen dat mensen uit hun schulp mogen komen; je nodigt hem dan uit zijn grenzen te verleggen. Soms kan dat inhouden dat iemand die nogal overheersend aanwezig is, een aantal stappen terug moet doen, alleen al om niet over jouw grenzen te gaan. Juist daarin komt de echte liefde voor de ander uit, die beslist niet inhoudt dat je je moet laten leegzuigen, maar die wel de grenzen opzoekt, waarbinnen de ontmoeting plaats vindt.