De cursus
Hans Schellekens
De cursus Roman
Amsterdam · Antwerpen Em. Querido’s Uitgeverij bv 2011
Copyright © 2011 Hans Schellekens Voor overname kunt u zich wenden tot Em. Querido’s Uitgeverij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslag Esther van Gameren Omslagbeeld Getty Images Foto auteur Allard de Witte isbn 978 90 214 4018 7 / nur 301 www.querido.nl
1
Van het afgelopen jaar herinner ik me een aantal pijnlijke momenten, die me niet alleen tot het inzicht hebben gebracht dat ik iemand ben geworden die ik niet wil zijn, maar vooral dat ik moet proberen daar iets aan te veranderen. Een ongelukkige ontmoeting bij het urinoir, een druilerige ochtend in november. ‘Hé Haro, alles goed,’ vroeg de rector met zijn bekakte tongval. Hij keek me over het tussenschot aan, pissend als een jonge stier. ‘Zeker,’ zei ik. ‘Met u alles goed?’ De Wit grijnsde zonder antwoord te geven en vroeg: ‘Thuis ook alles goed?’ Nee, nu met mijn plasser in de hand was een goed moment om mijn baas daar iets over te vertellen. Hij was al bezig zijn broek dicht te ritsen, toen hij zei dat ik maar eens met hem moest komen praten. Voor ik iets terug kon zeggen, was hij de deur al uit. Ik heb nooit bekendgestaan als een vrolijke Frans, op school niet en zeker daarbuiten niet. De in mijn kringen veelgehoorde ‘frisse tegenzin’ waarmee ik de herfstvakantie uit kwam, had zich bestendigd tot een serieuze weerzin. Waar die vandaan kwam, wist ik zelf niet. Het viel me steeds moeilijker mijn chagrijn te verhullen, laat staan te onderdrukken. De enkele keer dat ik met enthousiasme iets in de les vertelde, sloeg mijn stemming al om bij de geijkte vraag: ‘Meneer, moeten we dit weten?’ ‘Ja,’ had ik vroeger gezegd, ‘anders blijf je de rest van je leven dom en ongelukkig’ – op een toon die duidelijk maakte dat ik het niet meende. Nu hoorde ik mijzelf tegen een leerling zeggen: ‘Nee, blijf jij de rest van je leven maar dom en ongelukkig.’ Niet dat ik het nu wel echt meende, maar zoiets zeg je niet tegen een jongen van veertien. Ironie, jongens en meisjes, heeft vaak het karakter van milde spot, met een goedaardig karakter; dit in tegenstelling tot sarcasme, waar niemand op zit te wachten. 5
Het overkwam me steeds vaker dat ik mezelf hoorde kletsen, grapjes hoorde maken die ik al eerder gemaakt had. Ook hoorde ik een stem die daar dan commentaar op gaf, alsof ik werd bekeken door iemand buiten mijzelf, iemand die mij niet graag zag. Geestig zeg. Heb je dat helemaal zelf verzonnen? Het gebeurde dat ik midden in een zin stilviel en rommelend in mijn aantekeningen wachtte op het einde van de les. Dat soort gedrag moet je niet te vaak vertonen voor de klas. Het gaat op school rondzingen. Toen ik niet uit mezelf bij de rector langs ging, liet hij me bij zich roepen. Hij begroette me joviaal, als het was toegestaan had hij me vast een rokertje aangeboden, een en al hartelijkheid, koetjes en kalfjes. ‘Ik heb de indruk,’ zei hij opeens, ‘dat jij de laatste tijd niet lekker in je vel zit. Heb ik gelijk?’ Hij overviel me met zijn vraag. ‘Ach, wat zal ik zeggen,’ begon ik te mompelen. ‘Het regent en het is november.’ Hij had me niet laten komen om over het weer te kletsen. Hij had signalen opgevangen. Daar had je het al. ‘Sorry dat ik ernaar vraag, maar is er de laatste tijd in je privéleven misschien iets vervelends gebeurd? Binnen je relatie, familie, vriendenkring?’ Nee hoor, niets vervelends gebeurd. Hij vond het een opluchting dat te horen en ik zag dat hij het meende. De Wit is een bal, maar geen klootzak. ‘Kijk,’ zei hij, ‘op een school als de onze verandert er voortdurend van alles.’ Ik begreep niet waar hij naartoe wilde met zijn verhaal over eisen uit de maatschappij en van de overheid, de noodzaak tot fuseren, de eisen die dit stelde aan hem en zijn team. Schoot ik tekort, was dat het? Nee, nee, nee, nee, nee, ik moest hem niet verkeerd begrijpen. Hij was blij met het talent binnen zijn schoolmuren en zag er een taak in het te behouden. Ik voelde mij gevleid. Kon hij iets doen om mijn werk aantrekkelijker te maken? Had ik ergens zin aan? Ik begreep niet waar hij op doelde. ‘Kijk,’ zei hij, ‘het is natuurlijk niet zo dat we zakken vol geld hebben, maar ik kan me zo voorstellen dat een vakdocent als jij behoefte heeft aan een stukje verdieping.’ De Wit pakte er een paar brochures bij, optimistisch doorratelend over de wens en de noodzaak mee te gaan met de tijd, kansen te benutten, ons menselijk potentieel aan te boren. Mijn imitatie viel in de smaak bij mijn collega’s. ‘Wat denk je, beste kerel, van een opfriscursus Leren Leren? Of ict, wat doe je 6
daar eigenlijk mee?’ Ik kreeg de lachers op mijn hand, maar liep uiteindelijk beschaamd weg, omdat ik wist dat ik De Wit onrecht deed en omdat ik misprijzend werd aangestaard door een collega van de lagere school. Ze keek me aan op een manier die paste bij de stem die ik steeds vaker in mijn hoofd hoorde. Sinds de fusie moesten we eraan wennen onze lerarenkamer, kweekvijver van onvrede, te delen met deze jonge dingen. Met mijn collega’s van de middelbare school vormde ik een kordon om ze buiten te houden, ik schaam me ervoor als ik eraan terugdenk. Voordat ik de lerarenkamer uit was, voelde ik een hand op mijn schouder. ‘Kan ik je heel even spreken?’ zei de collega die me misprijzend had aangekeken. Nu keek ze niet onvriendelijk. Zonder me een hand te geven stelde ze zich voor als Bepke, zonder achternaam. ‘Weet je wat mij opvalt?’ zei ze, voordat ik me kon voorstellen. ‘Het stikt hier van de leraren die denken dat ze zelf niets meer te leren hebben. Als ik jou hoor praten lijkt het zelfs wel alsof je iets tegen het hele idee hebt om ooit nog iets te leren.’ Ze stond met haar armen gekruist voor me te schudden met haar hoofd. ‘Dat moet je me echt een keer uitleggen,’ zei ze. Mijn uitgestoken hand liet ik zakken. De eerste zoemer ging; onze pauze zat erop. ‘Wat ben jij een brutaal ding,’ was het eerste wat ik tegen haar zei. Ze moest er hard om lachen. Sindsdien noemde ik haar Brutaal Bepke. Ik wilde haar graag een keer uitleggen dat ik een verkeerde eerste indruk had gewekt, dat ik juist helemaal niet tot de groep behoorde die niets meer te leren had, dat ik die collega’s ook overal om me heen zag, in de smaken zuur en bitter. Zo iemand wilde ik niet zijn. Van haar lokaal ging een aanstekelijke vrolijkheid uit, ook als haar kleuters er niet waren. Ik kwam er steeds vaker, meestal na lestijd. In het begin verzon ik redenen om bij haar aan te kloppen: kan ik even een schaar lenen, een puntenslijper, wil jij een krentenbol, tot Bepke brutaal zei dat ik ook wel zonder smoesjes bij haar langs mocht komen. Zij noemde mij afwisselend Sombermans of Hoofdman – niet, begreep ik, omdat ze in mij een leidersfiguur zag, maar omdat ze vond dat ik te veel in mijn hoofd leefde. Waar leefde zij? Zij leefde in haar bestaan als een vis in het water. Het was of in haar altijd de zon scheen, terwijl het in mijn hoofd meestal miezerde. 7
Laat ik meteen duidelijk maken dat ik geen bijbedoelingen had met Bepke. Mijn huwelijk was misschien geen categorie Spanning & Avontuur meer, maar ik was niet uit op een avontuurtje, zoals dat heet, zeker niet met een collega. Onderwijs was voor haar nog echt een roeping, waar ze enthousiast over vertelde. Ik luisterde ernaar met een mengeling van afgunst en spot. Ze genoot ervan haar kleuters te zien groeien en zag ook haar eigen bestaan als een levenslang leertraject. ‘Mijn spelen is leren, mijn leren is spelen,’ zei ik. ‘En waarom zou mij dan het leren vervelen?’ Ze kon er niet om lachen. ‘Weet je wat het met jou is?’ zei ze. ‘Jij kunt gewoon niets serieus nemen. Je doet overal zogenaamd ironisch over, maar volgens mij verhul je een grote leegte.’ Die kon ik in mijn zak steken. Du mußt dein Leben ändern. Het aanbod van De Wit zou mijn leegte niet opvullen; ik ben er niet meer op teruggekomen. Mijn onvrede kwam niet voort uit mijn werk, het lag niet aan mijn leerlingen, ik herkende me niet in het gemopper van mijn collega’s over veranderingen die alles slechter maakten, het zat in mij – en niet alleen op school. Vroeger zaten Marijne en ik nog wel eens samen op de bank als de twee oude muppets Statler en Waldorf commentaar te leveren op de televisie. Een zaterdagavond in het voorjaar zat ik daar alleen, te kijken naar een talentenjacht. ‘Natuurlijk, gewoon blijven proberen, jongen. Moedig hem vooral aan: ik heb bijna net zoveel van zijn optreden genoten als hij zelf. Heh heh heh.’ Ik zag hoe Marijne van haar laptop opkeek en hoe ze mij zag, haar man op zijn pantoffels, vals lachend tegen het scherm, de ambities van talentloze pubers afzeikend. Nee, jij trekt volle zalen, zei haar blik. Ze ging zwijgend verder met haar werk. Het was tijd om de stad in te gaan. Ik had een afspraak met Leon, die ik meer dan tien jaar niet had gezien. Hij woonde voorlopig weer in Nederland, begreep ik – ik was blij verrast geweest toen hij me belde. Ik wist dat hij na onze studie naar het buitenland was vertrokken, veel had gereisd, her en der gewerkt; meer wist ik niet van hem. We waren allebei slordige correspondenten geweest. Vanuit de kroeg zag ik hem over 8
de gracht komen aanwandelen; zijn haar kort en grijzend, allang niet meer zwart geverfd, zijn lange zwarte mantel verruild voor een winterjack. Hij negeerde mijn uitgestoken hand en omhelsde me als een beer. Het deed me goed hem te zien. Hoe vaak hadden we tijdens de studie niet in deze kroeg zitten ouwehoeren, elkaar aftroevend in eindeloze partijen citatentennis. We leken weer even begin twintig; de toon was onmiddellijk vertrouwd, al had Leon meer te vertellen dan vroeger. We hadden destijds allebei stage gelopen in het buitenland, voor hem het begin van vele Wanderjahre, voor mij een steeds fletser wordende herinnering aan een bloei waaruit nog een tijdje goede voornemens waren voortgekomen. Hij toonde zich oprecht geïnteresseerd in mij, wilde weten wat er van me was geworden, waarom ik uiteindelijk dus toch maar hier en dit en niet elders zus of zo had nagestreefd – en was niet te beroerd zijn eigen flaters en beperkingen breed uit te meten. De schuchtere boekenrups had zich ontpopt tot man van de wereld, die wist hoe hij een verhaal moest vertellen. Met van afgunst verkrampte kaken luisterde ik naar zijn belevenissen, waar ik weinig tegenover kon stellen. ‘Juffrouw, brengt u ons gauw nog een karaf van deze uitstekende wijn.’ Het was toevallig net even stil in het café, waardoor mijn stem misschien wat hard klonk. Ook op zaterdagavond was het rustig in het centrum van Utrecht. Leon dronk minder snel dan vroeger, viel me op; de eerste liter had ik bijna in mijn eentje weggepoetst. Hij bestelde er een karaf water bij en vroeg naar mensen die hij uit het oog had verloren, over wie ik evenmin iets wist te vertellen. Ik maakte me er gemakkelijk van af: ‘Alleen kleine geesten praten over mensen. Middelmatige geesten praten over gebeurtenissen.’ Leon vulde me aan. ‘Ja, ja, en grote geesten praten over ideeën. Jij bent ook niet veel veranderd, hè?’ ‘Vooruitgang bestaat niet,’ zei ik, ‘en dat is maar goed ook, want zoals het is, is het al erg genoeg.’ Vroeger had Leon gereageerd met een passend tegencitaat, nu keek hij me zwijgend aan. Ik schonk de glazen nog maar eens bij, te laat hield hij zijn hand boven het zijne. Hij veegde zijn hand af aan een handdoek die de serveerster kwam brengen. ‘Over oude kennissen gesproken,’ zei hij, wist ik waar hij die-en-die nog wel eens was tegengekomen? 9
Hij noemde de naam van iemand bij wie ik me geen gezicht meer kon voorstellen. Nee, ik had geen idee waar Leon hem nog wel eens was tegengekomen, afgaand op zijn verhalen kon het overal ter wereld zijn. Leon ontsluierde zijn raadsel door iets te zeggen wat ik niet verstond. ‘Wáár?’ ‘In een ashram in Kerala,’ zei Leon nog een keer. ‘Zuid-India,’ zei hij erbij, alsof ik helemaal achterlijk was. ‘Zo zo,’ zei ik, ‘je hebt in een ashram in Zuid-India gezeten. Wanneer was dat? Ben je ook al terug in de tijd gereisd?’ Leon vond dat ik niet zo lullig moest doen. Hij had in Azië dingen gevonden die hij hier, eerlijk gezegd, miste. Ik vroeg erop door, niet, moet ik bekennen, omdat ik echt wilde weten wat hij aan inzichten had opgedaan, maar omdat ik hoopte mijn oude vriend uitspraken te ontlokken waarvan hij, als ik hem erop wees, ook wel zou inzien dat ze nergens op sloegen. ‘Ik denk bijvoorbeeld,’ zei Leon, ‘aan de vanzelfsprekendheid waarmee veel Aziaten accepteren dat ze deel uitmaken van een groep, niet alleen van hun familie, maar echt van een gemeenschap, waar hun identiteit van afhangt en mee samenvalt. Dat heeft mij aan het denken gezet over mijn eigen identiteit en waar ik die op gebaseerd heb.’ Een scherpe repartie had ik zo een-twee-drie niet klaar. De keuzevrijheden die wij hadden waren voor de ene helft maar schijn en voor de andere helft een last, vond Leon. Nee, dan de oosterse medemens – die hing veel minder aan de valse romantiek van originaliteit en zelfbestemming; die zocht zich niet van zijn buurman te onderscheiden. ‘Ja, ja,’ zei ik, ‘je zou dus eigenlijk het liefst ook bij ons in het avondland een, ja hoe zal ik het noemen, een zekere gelijkschakeling zien?’ Nee, ik vatte zijn woorden verkeerd op, hij probeerde iets waardevols dat hij had gevonden met me te delen en ik maakte daar ‘expres’ iets lelijks van. En dat terwijl er zoveel moois in de wereld te vinden was. Wat kregen we nu? Ik kon het niet laten te doen of ik kokhalsde bij zijn gedweep. ‘Jezus, man,’ zei hij, ‘jij hebt toch ook wel iets waar je in gelooft, waar je enthousiast over bent?’ Daar kon ik alleen maar misprijzend om grinniken. Zelden vond ik een geschikter moment om een geliefde uitspraak van Frans Coenen aan te halen: ‘Daar zijn mensen – laat ons maar individuen zeggen – die alles: idealen, 10
principes, geestdrift, grootse plannen, letterlijk alles bespotten, afkeuren, honen. Geef hun het reinste, subliemste, het fijnste en zij zullen het besmeuren. Niets is hun heilig, niets bij hen veilig, ze maken alles kapot.’ Leon nam een slok water. ‘Daar spreekt de schoolmeester?’ zei hij. ‘Nee,’ zei ik, ‘dezelfde eeuw, maar later.’ We begrepen elkaar verkeerd. Ik dacht dat hij mijn uitspraak toeschreef aan de Schoolmeester en meende hem in de goede richting te helpen. Leon maakte duidelijk dat hij geen zin had in kinderachtige raadspelletjes. Hij vond het ongezond dat een ‘schoolmeester’, zoals hij me noemde, zich met zulke cynische lulkoek vereenzelvigde. Op dat moment had ik er beter aan gedaan zijn gelijk te erkennen, mijn excuses aan te bieden, van de avond te redden wat ervan te redden viel, maar in plaats daarvan bestelde ik nog een karaf wijn, wat te knabbelen erbij, en beledigde zowel Leon als de serveerster met een sneer toen hij zich bij haar verontschuldigde voor mijn geblaf en van mijn karaf ‘een laatste glaasje’ maakte. Naar de nootjes konden we fluiten. Anders dan de serveerster, werd Leon niet kwaad. Hij legde even zijn hand op de mijne. ‘Haro, jongen, ik schrik van je.’ Hem waren een paar dingen opgevallen, die hij graag met me wilde delen, ‘uit zorg’. Over alles liet ik me negatief uit. Over alles wat hij vertelde, had ik meteen een oordeel klaar. Mijn conversatie bestond voornamelijk uit citaten en stekelige opmerkingen; hij had weinig zin de vriendschap te hernieuwen met iemand die zo weinig te bieden had. De serveerster zette een halfvol glas wijn met een klap op tafel. Ik sloeg het in een teug achterover en haalde met enige moeite mijn portemonnee tevoorschijn. ‘Men kan weg moeten, zonder dat men ergens heen moet. Dat zijn de gevallen, dat men ergens vandaan moet.’ Geïrriteerd zei Leon dat ik eens moest ophouden te pas en te onpas Gerard Reve te citeren. Mijn jas had ik al aan. Het laatste wat ik hem hoorde zeggen, was: ‘For fuck’s sake, jongen, grow up.’ Onderweg naar huis sloeg mijn roes om in een kater. Marijne en Leon hadden allebei een punt. Zoals mijn eigen vrouw eerder die avond naar me had gekeken, zo keek ik tijdens een koffiepauze wel eens naar een collega, wanneer die stond te schateren om zijn eigen opmerking, met zichzelf ingenomen dinosaurus. Zo zag zij 11
mij dus. De stem in mijn hoofd wreef het me in. Nee hoor, Haro, jij bent niets veranderd. Mijn lijf krampte ineen van de zure oprispingen, tranen liepen over mijn gezicht. Het was niet mijn geweten dat daar klonk, noch was het een ‘beter ik’ dat mij bemoedigend toesprak. Het was niet alleen een stem, het was een observator, die mij onvast het stadhuisplein zag oversteken, bijna opbotsend tegen een fietser zonder licht. ‘Kijk uit, eikel,’ hoorde ik. Dat was niet de stem in mijn hoofd. Die fluisterde me in dat ik me de afkeuring van wie dan ook niet aan hoefde trekken. Maar op een tóón. Ik moest toegeven dat ik het ook met mijzelf steeds minder goed kon vinden. Hoe kon ik het Leon kwalijk nemen dat hij mijn vriendschap niet meer hoefde? Ik vond in mijzelf ook geen vriend. In een prullenbak bij de daklozenopvang kwam de avond in golven uit mijn maag. Er was niemand op straat, de hele binnenstad lag er uitgestorven bij. Koud en klam van het zweet liep ik door naar de singel, waar ik een paar keer in spuugde. Een eend kwaakte. Verzuurd en verbitterd was ik geworden, als de smaak in mijn mond. Daar moest ik iets aan doen. Marijne was niet meteen overtuigd toen ik haar de volgende ochtend vertelde over mijn voornemen. ‘Jij, jezelf veranderen? Hm-m.’ Mijn onvrede was haar niet ontgaan, ze had er meer last van dan ze had willen zeggen, ik schrok ervan. Ze zei: ‘Soms denk ik bij mezelf: met die lul ben ik toch niet getrouwd?’ Ze was haar koffer aan het pakken voor een klus waarvoor ze drie dagen van huis zou zijn. ‘Weet je dat ik de laatste tijd gewoon blij ben wanneer ik een paar dagen weg kan? Het zou verdomme eens tijd worden dat jij met je reet van de bank komt en iets van je leven gaat maken. In elk geval van ons leven samen, want ik weet niet hoe lang ik dit nog volhoud.’ Lang nadat ze de deur achter zich dicht had getrokken, zat ik te rillen op de bank. Te vaak had ik mij iets voorgenomen zonder iets te ondernemen; ik kon Marijne haar scepsis niet kwalijk nemen. Toch bemerkte ze de maanden erop een zekere verandering in mijn opstelling: ik deed mijn best minder nurks te zijn, meer interesse te tonen, minder te mopperen. Leon stuurde ik twee keer een kaart met een verzoenende tekst. Op de laatste kreeg ik een mailtje te12
rug dat hij een baan had gevonden in Singapore, helaas geen tijd meer had afscheid te nemen, we zouden elkaar wel weer eens zien. Dag, Leon. Ook op mijn werk stelde ik me wat socialer op. Ik probeerde aansluiting te zoeken bij mijn collega’s, sloot me minder op in mijn lokaal en ging wat vaker bij iemand buurten. Wel hield ik de angst dat de ander de onoprechtheid van mijn pogingen zou doorzien en me zou wegsturen. Alleen in Bepkes lokaal kwam ik echt graag. Ik vertelde haar over de miezer in mijn hoofd, waar de lente niet tegenop kon. ‘Hé, Sombermans,’ zei ze, ‘heb jij eigenlijk wel eens hulp gezocht?’ Ik deed mijn best niet meteen afwijzend te reageren, maar wist niet wat te zeggen. ‘Hnnn,’ zei ik, ‘misschien zou ik wel – maar ik zou niet zo goed weten...’ Bepke onderbrak mijn gemompel: ‘Heb jij wel eens van Milestone gehoord?’ Nee, dat had ik niet. Ze had er verschillende cursussen gevolgd en deed er vrijwilligerswerk, waar ze gepassioneerd over vertelde, zonder duidelijk te maken wat dat werk inhield. Ze had er zelf al heel veel aan gehad, begreep ik. Als ik wilde, mocht ik wel een keer met haar mee naar een voorlichtingsavond. Ze kwam er verschillende keren op terug. Ik wilde niet mee naar een voorlichtingsavond van haar opleidingsinstituut, al maakte ze me wel nieuwsgierig. ‘Wat doe je dan op zo’n cursus?’ vroeg ik. Ze wilde er niets concreets over zeggen, behalve dat ze er enorm door veranderd was – op een manier die ze van tevoren niet voor mogelijk had gehouden. ‘Ik stel me gewoon open en laat alles over me heen komen,’ zei ze. Ik had meteen spijt van de reactie die ik eruit flapte: ‘Je bent toch geen mossel?’ Bepke keek gepikeerd, maar vond het bij nader inzien helemaal niet zo’n slechte vergelijking. ‘Nou,’ zei ze, ‘misschien ben ik wel een mossel, maar dan in elk geval wel een die af en toe iets binnenlaat en die iets van zichzelf durft te laten zien.’ Tja, daar had ze me weer. Men moet zich openstellen: een merkwaardige opvatting, die natuurlijk is afgeleid van open minded. Sommige dingen klinken beter in het Engels. Ik herinner me de uitspraak van een wetenschapper, die stelde dat men een geest wil hebben die open genoeg is om radicale nieuwe ideeën toe te laten, maar niet zo open dat je hersens eruit vallen. Voor dat laatste ben ik niet zo bang. Waar ik 13
wel bang voor ben, is dat ik niet in staat blijk te veranderen. Brutaal Bepke heb ik niet verteld over mijn inschrijving voor de beginnerscursus bij Milestone. De laatste paar weken verheugde ik me vooral op het eind van het schooljaar omdat ik niet kon wachten om aan de First Mile te beginnen. Het is zomerdag. De doodstille straat ligt te blakeren in de zon. De fabrieksgebouwen waar ik tussendoor fiets, zijn verlaten; iedereen is met vakantie. Ik ga een lange straat door, die moet leiden naar de Energieweg. Zie mij daar nou toch zitten, een volwassen kerel op zijn herenrijwiel, vlees geworden wilskracht, recht afgaand op zijn doel. Was het maar waar. Ik heb kramp in mijn buik en ben de hele dag in zenuwachtige opwinding tot niets gekomen. De ringweg naar de stad loopt vlakbij over een viaduct, maar ik ben langs de andere kant het industrieterrein op gekomen en besluit, als ik de Energieweg op draai, dat ik over de ring naar huis zal fietsen. Een eigenlijke weg is de Energieweg niet; het is een besloten zijstraatje, dat met een schuifhek kan worden afgesloten. Er staan vier in de jaren zestig of zeventig opgetrokken bedrijfspanden, veel parkeerruimte eromheen. Het straatje zelf loopt dood; aan het eind staat een hek, waarachter de uitgestorven parkeerterreinen van weer andere bedrijven liggen. Het wit en grijs beton steekt af tegen een strakblauwe lucht. Voor zover ik kan zien, zitten in elk gebouw – allemaal twee verdiepingen hoog; gespiegelde ramen, witte kozijnen – meerdere bedrijven. Het Low Meadow Institute for Personal and Professional Development deelt een gebouw met een boekhoudersfirma en een automatiseerder, maar heeft een eigen opgang en nog een ingang aan de zijkant. Het is me niet duidelijk of Milestone deel uitmaakt van dit instituut of omgekeerd. Bij de ingang staat een wat oudere man die me vriendelijk de weg wijst: de trap op, dan naar links de gang door om me te melden. In de hal zitten minstens twintig mensen achter lange tafels, meest vrouwen van middelbare leeftijd, met blauwe naamplaatjes. De dame achter de eerste tafel spreekt me aan met iets tussen Nederlands en Engels in, het kan zijn dat ze ‘Hello, welcome’ zegt of gewoon ‘Hallo, welkom’. Wanneer ik in het Nederlands antwoord, 14
vraagt ze naar mijn naam, die ze op een lijst aankruist. Ze verwijst me door naar een tweede tafel, waar ik te horen krijg dat mijn inschrijfgeld nog niet binnen is. De mevrouw twijfelt er niet aan dat ik betaald heb, maar de administratie heeft het blijkbaar nog niet verwerkt. Aan een derde tafel teken ik een schuldbekentenis die ik bij een vierde tafel mag inleveren. De schuldbekentenis wordt verscheurd zodra mijn geld binnen is. De mevrouw achter deze tafel probeert me gerust te stellen door te zeggen dat het zojuist door mij getekende papier waarschijnlijk niet eens rechtsgeldig is. Ze verwijst me door naar een tafel waar me gevraagd wordt een contract te ondertekenen. Ook hier wordt me op het hart gedrukt dat de organisatie niets aan dit contract kan ontlenen. Glimlachend neem ik het papier aan, lees dat ik plechtig beloof niets wat ik tijdens de cursus zie of hoor op wat voor wijze ook naar buiten te brengen en de privacy van iedereen die ik hier tegenkom te respecteren. Met mijn handtekening eronder geef ik het terug. Ik zie andere deelnemers die, net als ik, van de ene tafel naar de andere worden gestuurd door de vriendelijke dames met hun moderne brillen en gemakkelijke kapsels. Bij de laatste tafel mag ik mijn voornaam zoeken uit de alfabetisch gerangschikte naamplaatjes. ‘Als je hier de deur door gaat,’ zegt een stralende mevrouw, ‘kun je in de kantine een lekker kopje koffie pakken. De First Mile begint pas over veertig minuutjes.’ Bij het laatste kijkt ze even op haar horloge. ‘Mag ik je daarbij heel veel plezier wensen, Haro?’ ‘Ja hoor, Tetsje, heel graag,’ zeg ik, terwijl ik mijn naam op mijn hemd speld. Brutaal Bepke zie ik nergens, al moet ze hier de komende dagen zijn, ik kan me niet voorstellen haar niet tegen te komen. Ze heeft me verteld dat ze deze vakantie – de ‘grote vakantie’, zei ze, de lieverd – veel zou ‘facilitaten’. In haar jargon, begreep ik, een term voor het vrijwilligerswerk dat ze doet. Ik stel me voor dat ze me hier opeens aantreft en aangenaam verrast zal zijn. Zonder mezelf iets wijs te maken durf ik te zeggen dat ik hier niet ben voor haar, maar wel omdat ik stiekem meer wil zijn zoals zij. Het heeft lang genoeg gemiezerd in mijn hoofd.
15
De zaal die ik betreed, is ongeveer drie keer zo groot als een klaslokaal. Op een tafel achterin zit een vrouw nonchalant met een bil op tafel, een voet op de grond, de andere bungelend in de lucht. ‘Please come in,’ wuift ze naar de binnenkomers, ‘and have a seat.’ Er staan zo’n tachtig tuinstoelen van wit plastic in keurige rijen. Als ik op een van de stoeltjes ga zitten, zie ik dat de voorpoten precies tegen een op de vloerbedekking geplakte reep wit plakband aan staan. Een bleke jongeman met rossig haar buigt glimlachend naar me over en vraagt in het Engels of ik een paar plaatsen wil opschuiven, zodat er geen lege plaats blijft tussen mij en mijn buurvrouw. Mensen die achteraan gaan zitten, vraagt hij naar voren te schuiven. Hij duwt voortdurend met zijn mollige handen in de lucht om zijn verzoek te verduidelijken. Zijn Engels is beperkt. Ondanks de zomerhitte draagt hij een dikke, ribfluwelen broek die als een zak om hem heen hangt. Over zijn bontgeruite overhemd, dat tot de bovenste knoop dicht zit, draagt hij een mouwloos roze kledingstuk, waarvan ik me niet kan herinneren hoe het heet. Op zijn blauwe naamplaatje staat in vet geprinte letters: Wobbe. Wanneer iedereen tegen elkaar aan zit, stapelt Wobbe de achterste rij stoeltjes op elkaar. Hij trekt de overtollige repen plakband van de grond en gooit de prop achter de tafel. Voordat de deuren dichtgaan, glipt hij met zijn stoeltjes naar buiten. Er zitten zo’n zestig, zeventig mensen in de zaal, van zeer uiteenlopende leeftijden. Ik zie twee meisjes die niet ouder kunnen zijn dan zestien, zeventien, maar ook een man van minstens diep in de zestig. Nooit te oud om iets te leren. In het midden van de rijen is een opening uitgespaard. Door dit pad komt de zojuist nog vriendelijk wuivende vrouw naar voren gezweefd. Ze is klein en slank en heeft een huid van karamel. Ze kijkt lachend de zaal in, parelende tanden in een liefelijke mond, lippen als een scharlaken draad. Iedereen die naar haar kijkt werpt ze een zwoele blik toe vanonder haar wilde bos zwarte krullen. Ze zal een paar jaar ouder zijn dan ik, een jaar of veertig. ‘Are you sitting comfortable?’ vraagt ze aan niemand in het bijzonder. De ‘r’ komt diep uit haar keel. Engels is ook haar moedertaal niet, maar wat een verschil met de rossige hork Wobbe. 16
‘Zoals jullie kunnen zien,’ zegt ze, terwijl ze het naamplaatje op haar borst even tussen duim en wijsvinger neemt, ‘is mijn naam Nashwa.’ Haar nagels zijn dezelfde kleur rood als haar lippen. Ze praat in de microfoon die voor haar op een standaard staat. Naast haar staat een eenvoudige stalen lessenaar met een opengeslagen map erop. Achter haar hangen twee witte schoolborden. Ze wil iedereen van harte welkom heten bij deze First Mile en zegt ernaar uit te zien de komende vier dagen met ieder van ons aan het werk te gaan. Voordat ze zichzelf en haar collega aan ons wil voorstellen, wil ze weten of er iemand in de groep is die haar niet verstaat. Ze stelt de vraag in het Nederlands: ‘Is er iemand die heeft vertaling nodig?’ Een paar handen gaan aarzelend omhoog. ‘Als jij hebt vertaling nodig,’ zegt Nashwa, ‘jij kunt gaan zitten aan de zijkant of achteraan en jij krijgt vertaling.’ Ze zegt het voor de zekerheid nog een keer in het Engels. Ongeveer tien deelnemers staan op en schuifelen naar de zijkant van hun rij, andere schuiven naar binnen op om plaats te maken. De oudere man vraagt iemand op de achterste rij of hij met hem van plaats wil ruilen. De deelnemers die geen Engels verstaan moeten nu voor de zekerheid nog een keer hun hand opsteken. Jonge vrijwilligers maken zich los van de zijwand om bij hen neer te hurken. Ah, daar zie ik Bepke, achter de heer op leeftijd. Ze heeft haar haar geknipt, ik herkende haar bijna niet. Het korte haar staat haar leuk, vind ik: een leuk popje met haar korte bobje. Zou ze me niet gezien hebben? Als Nashwa verdergaat met haar verhaal, wordt aan alle kanten een vertaling meegefluisterd. Ze komt oorspronkelijk uit Egypte, heeft haar opleiding tot trainer twaalf jaar geleden in de Verenigde Staten voltooid en werkt nu bijna acht jaar bij Milestone in Nederland. Deze basistraining geeft ze niet in haar eentje; het is gebruikelijk, legt ze uit, dat de senior trainer wordt bijgestaan door een assistent-trainer, die intern wordt opgeleid. ‘Het is een onderdeel van onze filosofie,’ zegt ze, ‘dat iedereen die in dit huis werkt ook in dit huis is opgeleid.’ Behalve door haar assistent Fook-Ya zal Nashwa worden bijgestaan door een grote groep facilitators, die ze niet allemaal aan ons gaat voorstellen, maar die we ongetwijfeld zullen leren kennen. 17
Deelnemers dragen witte naamplaatjes, Milestone-medewerkers blauwe. ‘Wat kunnen jullie van deze training verwachten?’ vraagt Nashwa. ‘Jullie hebben vast en zeker bepaalde verwachtingen, die misschien wel gewekt zijn door iemand die je kent en die de First Mile al doorlopen heeft.’ Er wordt instemmend gemompeld. ‘Misschien zijn jullie al naar een voorlichtingsavond van Milestone geweest?’ Veel deelnemers hoorbaar wel. Ik ben niet ingegaan op Bepkes voorstel een keer met haar mee te gaan en vind dat nu eigenlijk wel jammer. De voorgelichte deelnemers lijken minder zenuwachtig dan ik ben. Voordat Nashwa zal uitleggen waar we ons de komende vier dagen mee zullen bezighouden, wil ze even stilstaan bij het eigenlijke doel van deze training. ‘Heeft iemand een idee wat het doel van de training is?’ Ze kijkt uitdagend naar haar publiek. ‘Work on our self,’ zegt een blonde jongeman op de voorste rij. Nashwa kijkt blij verrast op bij deze respons uit de zaal. ‘Wie zei dat?’ vraagt ze vriendelijk, waarbij ze haar blik over de voorste twee rijen laat dwalen. De spreker steekt aarzelend zijn hand op. Van waar ik zit, kan ik alleen zien dat hij tot achter zijn oren kleurt. Hij wordt bedankt voor het beantwoorden van de vraag en ja, het is de bedoeling dat hij aan zichzelf gaat werken, hij is hier duidelijk met de juiste instelling naartoe gekomen, al is het werken aan jezelf op zich niet het doel van de training. ‘Met welk doel wil jij aan jezelf werken?’ vraagt Nashwa aan de jongen. Voordat hij iets kan zeggen, geeft Nashwa aan dat hij zijn antwoord nog even voor zich moet houden. ‘Please stand up, Johan,’ zegt ze. De jongen staat op. ‘Jullie zullen merken,’ zegt Nashwa tegen de hele groep, ‘dat je veel van elkaar te leren hebt. Vandaar dat ik je vraag om op te staan als je een vraag stelt of een antwoord geeft, zodat de hele groep je kan horen en zien. Okay?’ Ze kijkt vragend rond. ‘Met welk doel wil jij aan jezelf werken?’ vraagt ze nog eens aan de blozende jongen. Johan begint te stamelen. Nashwa schudt haar donkere krullen naar achteren en houdt 18
theatraal een hand bij haar oor. ‘Please speak up,’ zegt ze vriendelijk. Hij schraapt zijn keel. ‘Ik heb wat problemen thuis en op mijn werk,’ zegt hij hardop in zijn beste Engels, ‘en ik hoorde van een collega dat deze training me zou kunnen helpen meer voor mezelf op te komen.’ Hij zegt: ‘come up more for myself’. Naast hem hoor ik een vrouw zeggen: ‘stánd up’. ‘Please don’t do that,’ zegt Nashwa fel in de microfoon, waarna ze haar breedste glimlach laat zien. ‘Laten we de volgende afspraak maken,’ zegt ze, waarbij ze de vrouw indringend aankijkt: ‘als ik iemand iets vraag, dan wil ik alleen van die persoon iets horen. Als ik hem niet begrijp, zal ik dat zeggen en hem vragen het me uit te leggen. Ook mijn Engels is niet perfect en je zult merken dat ik wel eens een fout maak. Heel veel fouten, zelfs.’ Ze laat haar stralendste glimlach nog eens zien. ‘Ik hoop alleen dat iedereen begrijpt wat ik zeg, ook als ik een fout maak. Okay? Je kunt hier veel leren, maar dit is geen taalcursus. Als je een woord niet begrijpt, steek je je hand op en zal ik of Fook-Ya proberen het woord te vertalen. Als je vertaling nodig hebt, ga je aan de zijkant of de achterkant van de zaal zitten en dan komt er een facilitator bij je zitten om vertaling te geven. Zijn er vragen over dit?’ Ik zie alleen de achterkant van Johans buurvrouw. Tussen haar opgestoken haar en parelketting kleurt haar nek dieproze. ‘Mag ik je wat vragen?’ vraagt Nashwa vriendelijk aan Johan. Ze wil alles weten over zijn problemen thuis en op zijn werk. De antwoorden die hij geeft, gaan niet veel verder dan ‘ja’ of ‘nee’, maar Nashwa vraagt geduldig verder tot ik meer van deze Johan weet dan van de meeste mensen die ik ken. Hij heeft zijn opleiding niet afgemaakt, dankzij een contact van zijn overleden vader heeft hij nu een onbenullige kantoorbaan waarmee hij net genoeg verdient voor zichzelf en zijn familie, die bestaat uit een moeder en een zus die altijd ruziemaken. Hij weet zich tussen de beide vrouwen nauwelijks staande te houden. Zijn dagen verlopen in doffe regelmaat, het leven valt hem zwaar en wordt hem soms tot een benauwing. Op kantoor doet hij dag aan dag dezelfde dingen, zich vaak afvragend of het wel genoeg is wat hij doet en wel goed genoeg. Hij zou 19
niet weten hoe hij iets aan zichzelf of aan zijn leven zou kunnen verbeteren; hij is nu eenmaal wie hij is en aan zijn omstandigheden kan hij toch niets veranderen. ‘Misschien,’ zegt Nashwa, ‘zie je dat over een paar dagen anders. Zou je dan niet al iets gewonnen hebben?’ Johan trekt zijn schouders op; hij lijkt er weinig vertrouwen in te hebben. Nashwa complimenteert hem uitvoerig met zijn moed om dit alles met de groep te delen en wenst hem alle succes toe in zijn groeiproces. ‘Please give him a hand,’ zegt ze, en ze begint onmiddellijk zelf te klappen. De mensen achter in de zaal klappen enthousiast mee. Het applaus van de deelnemers is lauw en onwennig. Toch kijkt Johan geroerd om zich heen. Hij mag weer gaan zitten. ‘Het kan zijn,’ zegt Nashwa, ‘dat sommigen van jullie zich ongemakkelijk voelen wanneer ik jullie vraag voor iemand te applaudisseren. Misschien doet het je te veel denken aan Amerikaanse televisieshows, waarin het publiek voortdurend zit te klappen? Wie van jullie heeft daar moeite mee?’ Ze steekt zelf haar hand in de lucht en knikt de deelnemers bemoedigend toe. Een paar mensen steken een hand op, ook ik. Ik vind het spannend om aan deze training mee te doen, maar ik vind dat klappen inderdaad gênant. Ik voel iets terugkomen van de buikkramp die ik op de fiets had. ‘In dit huis,’ zegt Nashwa, ‘vinden we het belangrijk om iemand die iets wil delen daarvoor te belonen. Dat doen we, heel eenvoudig, door even voor hem te klappen. That’s it. Heeft iemand daar een probleem mee?’ Ze kijkt de mensen die net nog hun hand opstaken een voor een indringend aan. Als ze mij aankijkt, word ik een beetje kleiner. Niemand heeft een probleem met het klappen. ‘Zo meteen zal ik aan meer van jullie vragen met welk persoonlijk doel je hier gekomen bent,’ gaat Nashwa verder, ‘maar eerst wil ik vertellen wat het doel van deze training is zoals wij dat zelf zien. Dat doel is in één zin uit te leggen en die zin zul je nog vaak horen de komende dagen: de First Mile is de eerste stap om te leren meer uit je leven te halen en beter om te gaan met alle omstandigheden van je leven. Learning to get more out of your life and to cope better with all circumstances in your life. Dat is het hoofddoel van deze training. Wie van jullie spreekt dat doel aan, wie denkt dat hij daar wel iets aan heeft?’ Ook na deze vraag steekt Nashwa haar eigen hand op. Alle deelnemers volgen haar voorbeeld. Een 20
beter leven, wie wil dat niet? Ach, wat zou ik het heerlijk vinden om wat minder somber tegen alles aan te kijken. Ik vraag me af of ik het straks ga durven dit als mijn persoonlijke doel in de groep te gooien. Mijn doel is, zie ik mijzelf zeggen, de miezer in mijn kop te laten ophouden en de zon binnen te laten. Applaus. Ik geloof dat ik voorlopig maar mijn mond houd. ‘Hoewel ik kan zien dat iedereen gedreven is om aan de training te beginnen,’ zegt Nashwa, ‘kan ik me voorstellen dat jullie met vragen zitten. Misschien heb je iets over ons gehoord of gelezen in de media? Voordat ik iets vertel over de opbouw van de training wil ik graag jullie eventuele twijfels wegnemen voor zover mij dat mogelijk is. Wie wil mij iets vragen?’ Een paar handen gaan omhoog. Nashwa wijst naar een jonge vrouw vooraan. ‘Yes, Elle, please stand up.’ Zodra ze staat, lijkt het of er een ventiel aan haar wordt opengedraaid. ‘Mijn boyfriend is op het internet gaan kijken toen hij hoorde dat ik de First Mile wilde gaan doen want hij maakte zich zorgen en toen vond hij een documentaire die op televisie was geweest en daarin zeiden ze dat mensen die ook op zo’n soort training waren geweest helemaal de kluts waren kwijtgeraakt, een man was zelfs psychotisch geworden en had zijn buurman vermoord. Mijn vriend ging verder googelen en kwam heel veel kritiek tegen op Milestone en op andere organisaties die ook persoonlijkheidstrainingen en zo gaven dus nou ik vraag ik me af hoe serieus ik die kritiek eigenlijk moet nemen of liever gezegd hoe kan ik mijn vriend zeggen dat hij zich geen zorgen moet maken?’ Nashwa kijkt de vrouw vreugdevol aan en bedankt haar uitgebreid voor deze uitstekende vraag. Ze is blij dat het onderwerp ter sprake komt, want er circuleert inderdaad enorm veel kwaadaardige onzin op het wereldwijde web. Om te beginnen wil ze benadrukken dat niets wat op het internet te lezen valt is geschreven door iemand die haar training van begin tot eind heeft gevolgd. Ze begrijpt niet goed wat Elle bedoelt met ‘een soortgelijke training’; ze kan alleen spreken over Milestone en de trainingen die in dit huis worden aangeboden. Voor zover zij weet, is na afloop van haar training nog nooit iemand de kluts kwijtgeraakt. Het is haar een raadsel waarom mensen zulke destructieve kritiek leveren en 21
het bedroeft haar te zien wat sommige mensen, meestal anoniem, durven beweren. Het maakt alleen wel duidelijk dat je lang niet alles wat op het internet staat kunt geloven, toch? Elle knikt instemmend. ‘Over Milestone,’ zegt Nashwa, ‘worden vreselijke leugens verspreid. Een van de vervelende aspecten van die leugens op het internet is dat ze heel hardnekkig zijn en een eigen leven gaan leiden. We treden hard op tegen websites die ongefundeerde kritiek leveren.’ Nashwa haalt een keer diep adem en valt dan fel uit: ‘We are fed up with their lies.’ Ook nu zijn ze in een slepende rechtszaak verwikkeld. Het is de eerste niet. ‘We zijn het meer dan beu,’ zegt ze, ‘dat lieden proberen ons te schaden. De tegenpartij heeft nog nooit een proces gewonnen. Nogmaals: die onzin wordt alleen geschreven door mensen die nooit een training hebben afgerond.’ Daarbij begrijpt ze hun rancune niet goed, want als je de training afrondt en je bent niet tevreden, kun je gewoon je geld terugvragen. ‘Dus wat is nou eigenlijk hun probleem?’ Nashwa wordt nog mooier als ze boos is, met een vurigheid die ik bewonder, maar waar ik tegelijkertijd bang voor ben. Ze richt zich weer tot Elle met haar bezorgde vriend. ‘Om jouw vraag te beantwoorden hoe je je vriend gerust kunt stellen,’ zegt ze, ‘wil ik je het volgende voorleggen. Als je hem vraagt wie hij meer vertrouwt, jou of een anonieme bron op het internet, wat zal hij dan antwoorden?’ ‘Mij,’ zegt Elle. ‘Heb ik daarmee je vraag beantwoord?’ vraagt Nashwa. Ze haalt even haar schouders op alsof ze wil zeggen dat ze eigenlijk geen echt probleem ziet. Een andere vrouw mag gaan staan en haar vraag stellen. Ik zit twee rijen achter haar en kan haar naam en gezicht niet zien. Niet dat zij er zelf bang voor is, zegt ze, maar mensen in haar omgeving hebben haar ervoor gewaarschuwd dat Milestone lijkt op een sekte. Ze lijkt zelf te schrikken van deze uitspraak en wappert paniekerig met haar handen. Nashwa kijkt haar geamuseerd aan. ‘Je vraag is dus,’ zegt ze, ‘of wij een sekte zijn of deel uitmaken van een sekte? Een uitstekende vraag.’ Ze houdt even haar kin vast alsof ze nadenkt en zegt dan: ‘Het antwoord op deze vraag is: don’t be ridiculous. Natuurlijk zijn wij geen sekte!’ Bij haar toelichting steekt ze drie vingers in de lucht om haar punten te verduidelijken; dit heeft 22
ze vaker verteld. Ten eerste is Milestone gewoon een opleidingsinstituut, zonder religieus of spiritueel doel; ten tweede doen de vrijwilligers alles echt vrijwillig en ten derde heeft zij helemaal niet de intentie iemand te vertellen wat hij moet denken of doen. Bij haar eerste punt wijst Nashwa naar een banier dat boven de twee borden hangt, waarop het motto van haar opleidingsinstituut te lezen is: Working Together Towards A Loving World For Everyone. ‘Heb ik je vraag zo beantwoord?’ vraagt ze aan de jonge vrouw, die nog steeds staat. Die knikt opgelucht en mag gaan zitten terwijl iedereen voor haar klapt. ‘Zijn er andere vragen?’ vraagt Nashwa, en ja, een man die een paar stoelen naast me zit, staat alvast op met zijn hand omhoog, en zegt dat zijn vraag aansluit op de vorige. Hij mag zijn vraag stellen. ‘Jullie zijn dan misschien geen sekte,’ zegt hij, ‘maar waarin verschilt wat jullie doen met het hersenspoelen dat in sommige sektes gebeurt?’ Nashwa kijkt hoogst verbaasd wanneer ze de man voor zijn vraag bedankt. Mag zij hem een wedervraag stellen? Dat mag. Heeft hij tot dusverre op enig moment de indruk gekregen dat zij moeite deed om hem te hersenspoelen? Nee, die indruk heeft hij nog helemaal niet gehad, maar, zegt hij, we zijn ook nog nauwelijks begonnen. Nashwa kijkt geamuseerd voor zich uit, alsof ze een binnenpretje heeft. Ze kijkt de man zwoel aan. ‘Wat stel jij je eigenlijk voor bij een hersenspoeling?’ ‘Dat iemand anders mijn manier van denken wil veranderen,’ zegt de man, ‘zonder dat ik dat zelf wil.’ ‘Right,’ zegt Nashwa. ‘Luister: Kan ik jou iets laten denken dat je zelf niet wilt denken? Of laat ik de vraag anders stellen: Who is in charge of your mind?’ ‘Eh, ikzelf,’ zegt de man. ‘Precies,’ zegt Nashwa, ‘en wat ik net al tegen die jongedame daar zei: ik ben helemaal niet plan om jou of wie dan ook te vertellen hoe jij je leven moet leiden. Ik ken je niet, ik ken je problemen niet, ik weet niet hoe ik je problemen zou moeten oplossen. Dat zul je echt zelf moeten doen. Bovendien: als jij wilt dat ik jouw problemen oplos, zul je me echt veel meer moeten betalen dan je hebt gedaan voor de First Mile.’ Er wordt royaal om haar gelachen. De man met de kritische vraag lacht hartelijk mee. Nashwa kijkt weer ernstig en zegt dat hij zojuist iets belangrijks te berde heeft gebracht. 23
Hij mag eerst onder applaus gaan zitten en dan wil ze graag toelichten wat haar opviel aan zijn woorden. ‘Voor mij is het verlangen om je denken te veranderen het begin van elk leerproces, van alle groei,’ zegt ze. ‘All personal breakthroughs begin with a change in beliefs.’ Er wordt instemmend geknikt; er zijn geen vragen meer. Nashwa kan verder met haar verhaal. ‘Zoals jullie weten, zegt ze, duurt de First Mile vier dagen: vanavond, morgenavond en de hele zaterdag en zondag.’ Ze slaat een bladzijde om in de map die naast haar ligt. Op het linker bord schrijft ze zo hoog mogelijk: Themes. Ze strekt zich helemaal uit en komt net over de helft. Zij is niet te klein, zegt ze, het bord hangt te hoog. Er wordt welwillend gegrinnikt, vooral door de facilitators. Onder Themes schrijft ze de thema’s van de komende vier dagen: 1. Self-knowledge 2. Authenticity 3. Spontaneity 4. Realization Aan het eind van mijn rij hurkt Lubbert, een grote kerel met brede schouders en een donkerbruin bloempotkapsel. Hij gluurt wantrouwig naar de deelnemers, onderwijl gedwee Nashwa’s tekst vertalend voor een van hen. Hij draagt een te korte lange broek en sokken waar de rek uit is. Doordat hij op zijn hurken zit, is een stuk van zijn kaasbleke, met zwarte haren begroeide benen te zien. Naast hem zit Sippy; een slungelige jongen met een lang gezicht, die om Nashwa zit te lachen als een briesend paard. Zijn nagels zijn tot de riem afgekloofd. Die jongens hebben natuurlijk allemaal de meest ranzige fantasieën over deze kleine Egyptische, bedenk ik en ik veroordeel ze niet. Mijn eigen fantasie is vooralsnog heel keurig. Sinds ze heeft gezegd dat ze uit Egypte komt, stel ik mij haar voor op een grote fleurige badhanddoek, in de zon liggend als een tevreden poes. Ze legt uit wat men in dit huis onder spontaniteit verstaat en ik begrijp dat het iets te maken heeft met beseffen welke keuzes je hebt en daarnaar handelen. Als even later iedereen om mij heen een hand opsteekt, merk ik 24