Handreiking voor het onderwijs (behorend bij ‘Heeft de dood een kleur?’) Hoe doe je dat, filosoferen? Filosoferen is in de kern verwonderen: durf je te verbazen over zaken die we vaak als normaal of anderszins vanzelfsprekend zien. Daarbij zijn twee punten essentieel: 1. Begripsverheldering: wat bedoel je eigenlijk als je iets zegt? Als je zegt ‘altijd’, wat bedoel je dan precies? Oneindig? Tot je dood bent? Door begrippen nader te analyseren, kom je verder en dieper in het gesprek. Waarden als vrijheid, zelfstandigheid, waardigheid, gezondheid e.d. zijn op die manier beter te duiden. Zo kan iemand ontdekken dat zijn invulling van een begrip (bijvoorbeeld een begrip als ‘respect’) anders kan zijn dan hoe een ander het invult. 2. De dialoog: filosoferen is geen discussie, het gaat niet om ‘je gelijk halen’. Het gaat over met elkaar in gesprek zijn en sámen onderzoeken.
Het nut van filosoferen
Filosoferen helpt het leren verwoorden van gevoelens Het legt vooronderstellingen en waarden bloot Filosoferen leert samenwerken; je verkent samen een vraag. Met elkaar, en niet tegen elkaar Het vergroot zelfkennis Het helpt leren inleven in anderen, leren luisteren, leren invoelen. Kortom, het verbindt.
Filosoferen. Wat is het verschil met een ‘gewoon gesprek’? In een filosofisch gesprek ga je samen op onderzoek naar gedachten over vragen waarop eigenlijk niet echt een definitief antwoord hoeft te komen. Het onderzoeken, het samen verwonderen en de verkenning staan centraal. Het gaat over begrippen verhelderen, en in dialoog zijn. Het gaat niet om het discussiëren en het gelijk willen halen. De vorm van de – inderdaad, soms wat rare – vragen uit ‘Heeft de dood een kleur?’ nodigt expliciet uit tot een filosofisch gesprek. Een filosofische vraag heeft bepaalde kenmerken: er is géén vast antwoord op de vraag. Het antwoord vind je evenmin met Google of in een boek. Filosofische vragen gaan ook niet om feitjes (wetenschappelijke kennis). Bij een filosofisch gesprek is het doorvragen van groot belang. Kinderen/jongeren moeten continu gestimuleerd worden nóg iets verder te denken. Zoek naar verbanden, vergelijk eigen gedachten met die van anderen, vergelijk vooronderstellingen. Inzicht in het eigen denken en dat van anderen is het doel daarbij.
Voorbereiding op een filosofisch gesprek. Leg de kinderen/jongeren uit dat je gaat filosoferen, en leg uit wat het verschil is met een kringgesprek of een discussie. Vertel dat luisteren belangrijker is dan je eigen mening zeggen. Vertel ook dat ze samen moeten werken om te verkennen, en dat jij als gespreksleider geen antwoorden hebt. Je gaat ze niets leren, je gaat ze helpen onderzoeken. Na het gesprek kijk je samen terug hoe het ging. Lukte het om te filosoferen? Realiseer je dat filosoferen om oefening vraagt; neem er de tijd voor. Een gesprek verloopt volgens 4 fasen1: 1. De opening. Hier zijn de kaartjes uit ‘Heeft de dood een kleur?’ voor bedoeld. Je kunt dit inbedden in een groter thema (van bijvoorbeeld een project, een lessencyclus etc.). Ook kan een gebeurtenis aanleiding zijn om de vragen (of één vraag) in te gaan zetten. Iets uit het nieuws bijvoorbeeld. 2. Vervolgvragen: vragen die voortkomen uit de startvraag van de opening. Deze kunnen door de kinderen/jongeren spontaan bedacht en gesteld worden, maar je kunt ze zelf ook (al dan niet vooraf) bedenken aan de hand van de startvraag. Deze vragen helpen de startvraag breder te verkennen en vrijelijk allerlei opties en gedachten te opperen. Dit laat ook zien dat er vele kanten kunnen zitten aan een thema. In deze fase worden ook eigen ervaringen gedeeld die met het thema te maken hebben. Schrijf eventueel wat dingen en vragen op die gezegd/gesteld worden, op het bord of voor jezelf. Deze fase kun je kinderen/jongeren ook eerst
1
Er zijn diverse opvattingen over de te volgen fasen. De fasen die wij hier gebruiken zijn gebaseerd op het boek ‘Filosoferen doe je zo’ van Rob Bartels en Marja van Rossum.
in duo’s laten doen, waarna vervolgens klassikaal geïnventariseerd wordt wat er besproken is. 3. Verdiepingsvragen of doorvraagvragen stellen. Dit zijn de vragen die helpen dieper op het onderwerp in te gaan. Hierbij focus je op een bepaald aspect dat voortkomt uit de startvraag en dat in het gesprek met de vervolgvragen omhoog komt. In deze fase ga je ook verder in op het verhelderen van begrippen en het verder onderzoeken van beweringen en redeneringen. Omdat je nooit vooraf weet hoe een gesprek gaat, is ook niet vooraf te zeggen wélke doorvraagvragen zinnig gaan zijn. Het is handig om enkele algemene doorvraagvragen op een papier bij de hand te hebben. Voorbeelden van doorvraagvragen zijn: Is dat altijd zo geweest? Hoe bedoel je dat? Heb je een voorbeeld? Kun je daar nog iets aan toevoegen? Wat betekent dat voor jou? Zou het ook anders kunnen zijn? Méér doorvraagvragen zijn te downloaden via onze website www.gamesthatmatter.nl (Onder het kopje ‘Gratis downloads’) In de verdieping is ook het ‘redeneren’ van belang. Hierbij gaat het erom dat voortdurend gekeken wordt of het klopt wat iemand zegt. Kloppen oorzaak en gevolg? Voorbeeld: als ik zeg, op de vraag of de dood een kleur heeft, dat de dood zwart is omdat iedereen zwarte kleding bij een uitvaart draagt, dan kijk je samen of die redenering wel klopt. Is dat zo? Of draagt iemand ook wel eens witte of kleurige kleding? Aan de hand van ervaringen of bijvoorbeeld filmpjes kun je kijken of die redenering klopt, of juist niet, of deels klopt. 4. De afronding. Een definitieve conclusie of een definitief antwoord hoeft niet. Dat vinden gespreksleiders vaak lastig, omdat de neiging tot een dergelijke afronding in andere situaties vaak groot is. Afronden kun je doen door een samenvatting van het gezegde te geven, of door kinderen/jongeren te vragen wat ze geleerd hebben van het gesprek. Als er wel conclusies getrokken worden, zijn het er meerdere, niet slechts één definitieve conclusie. Vragen die helpen bij de afronding: Welke vraag was ook al weer het beginpunt? Welke gedachten kwamen op en hebben we besproken? Welke mogelijkheden/overwegingen bekeken we? Welke overeenkomsten vonden we? En welke verschillen? Je kunt als afronding ook vragen of ieder(e) kind/leerling in één zin kan zeggen wat hij/zij nu denkt over de startvraag In de afronding is het belangrijk dat er een logische link is met het besprokene en de startvraag. Ook moet er door de gespreksleider opgepast worden dat hij/zij
niet zelf een extra conclusie verbindt aan het geheel, vanuit de wens om de kinderen/jongeren iets te willen leren. Ook op dit punt is de eigen mening van de gespreksleider niet nodig. De afronding geeft het gesprek structuur en overzicht. 5. Verwerking van het gesprek. Dit is geen deel van het gesprek zelf, maar kan soms wel een zinvolle vijfde stap zijn. Verwerking kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld – bij kinderen – door te tekenen of te knutselen. Bij de creatieve verwerking gaat het in feite over het vastleggen van inzichten en gedachten die gevormd zijn.
Tips voor als het gesprek vastloopt of stilvalt Loopt het stroef, of loopt het zelfs vast? Geef altijd eerst ruimte om toch iets te zeggen, een korte stilte kan goed helpen. Een andere manier om het gesprek weer op gang te brengen is door te veranderen van perspectief. Dat kan door de vraag om te draaien bijvoorbeeld, of door een andere insteek te kiezen. Met het omdraaien van de vragen krijg je bijvoorbeeld de vraag: ‘Is de dood kleurloos?’ of ‘Hoe weet je dat er géén hemel is?’. Met het kiezen van een andere insteek, kunnen vragen ontstaan als: ‘Hoe weet je of iets een kleur heeft of heeft alles een kleur?’ Belangrijk om in het achterhoofd te houden: het hoeft niet perfect te gaan. Hoofddoel van dit kaartspel is het spreken met elkaar over leven en dood. Dat het wellicht niet direct lukt om er een volwaardig filosofisch gesprek van te maken, is geen probleem. Oefening baart kunst. Je zult zien dat het na elke keer beter gaat.
Tips voor de rol van gespreksleider
Het gaat om een dialoog tussen de kinderen/jongeren, niet tussen jou en de kinderen/jongeren. Geef niet zelf jouw mening, maar stimuleer hen hun eigen mening te uiten. Jij bent neutraal. Laat ze niet door elkaar praten, naar elkaar luisteren is belangrijk Baken het gesprek duidelijk af, geef begin en eind aan. Filosoferen betekent niet dat het zomaar alle kanten op mag gaan. Stuur dusdanig dat verdieping bereikt wordt. Begin met korte gesprekjes als kinderen/jongeren nog niet gewend zijn aan filosoferen. Als het moeilijk gaat, prikkel de kinderen/jongeren dan door zelf iets concreter te worden. Je wordt dan even iets minder neutraal, met als doel het gesprek (weer) op gang te helpen. Concreet worden doe je door voorbeelden te geven, of door een tegenvoorbeeld geven om een vraag te verduidelijken. Ook je eigen mening geven kan in dit geval helpen. Je poneert je mening dan niet als feit, maar als vraag, om te kijken wat ze ervan vinden.
Houd het gesprek filosofisch, ofwel, blijf samen gedachten verkennen en ga niet alleen maar ervaringsverhalen uitwisselen. Ervaringen zijn persoonlijk, daar kan een ander geen mening over hebben. Ervaringen mogen wel met elkaar vergeleken worden, om te onderzoeken of er een gemeenschappelijkheid in zit. Je doordenkt samen de ervaringen en vergelijkt ze met elkaar zonder oordeel. Concreet: op de vraag ‘Heeft de dood een kleur?’ kunnen meerdere ervaringen laten zien dat de dood misschien wel wit is (‘Oma zag er wit uit toen ze dood was’). Trek de ervaring die verteld wordt altijd door naar de filosofische vraag die er aan vooraf ging (‘Dus: is de dood altijd wit van kleur?’. Ook hier geldt: oefening baart kunst! Dit mag je de kinderen/jongeren ook uitleggen. Ook zij moeten vaak nog leren filosoferen.
Tips voor het praten over de dood Praten over de dood, ook als het al filosoferend is, kan emoties oproepen. Dat is niet erg. Realiseer je dit van te voren wel, en weet van jezelf of je dan in staat bent er mee om te gaan en kinderen/jongeren hierin te begeleiden. Praten en filosoferen over de dood is alleen dan goed te doen, als je als gespreksleider zelf geen ongemak voelt bij het onderwerp. Dat betekent dat er zelf al op z’n minst nagedacht moet zijn over de eigen visie op leven en dood, en hoe zich ertoe te verhouden. Het betekent niet dat er geen angst voor de dood meer mag zijn, of twijfel over wat de dood is en betekent. Integendeel. Het betekent wel dat je erover nagedacht hebt en erover durft te spreken. Alleen dan staat de weg open voor onbevangen in gesprek gaan met kinderen/jongeren over dit onderwerp. Waarmee uiteindelijk de kinderen/jongeren én jij als gespreksleider groeien in het vormen van gedachten over de eindigheid die iedereen uiteindelijk wacht.
Wat is een goed moment? Vaak komt het onderwerp ‘dood’ aan de orde als er iets gebeurt is: een ouder van een leerling is overleden, of één van de kinderen/jongeren in de klas is zelf ernstig ziek (geworden). Enerzijds is dit goed, anderzijds kan het zijn dat de situatie dan te emotioneel is. Voor een filosofisch gesprek is het geen probleem als er zonder enige aanleiding over de dood gesproken wordt. De afstand is op dat moment veilig, hoewel het altijd mogelijk blijft dat ervaringen aangehaald worden die emotioneel maken. Berrie Heesen, grondlegger van de kinderfilosofie in Nederland, schreef in 1998 al: ‘Filosoferen over de dood zal voor velen makkelijker zijn als de ervaring van het wegvallen van een bekende niet heel dichtbij is. Het omgaan met onze emoties tijdens een sterfgeval valt meestal niet samen met het nadenken over de plaats van de dood in ons leven’.
Over het filosoferen over de dood met kinderen is hij overigens eveneens duidelijk: ‘Het lijkt me raar om met kinderen niet te praten over dingen die ze bezighouden. Het lijkt me eveneens raar als kinderen niet nadenken over de dood. Zulke kinderen ken ik niet. Praten over de dood hoort bij het groot worden’. Wil je meer weten? Wil je een workshop op je werk, waarbij we je leren te filosoferen over leven en dood, met het spel? Vraag naar meer informatie via
[email protected]
Verantwoording Er kan op verschillende manieren gefilosofeerd worden. Afhankelijk van leeftijd en niveau van de groep kan er ook gekozen worden voor bijvoorbeeld het wél inbedden van een filosofisch gesprek in theoretische kennis over filosofie, of voor het aanleren van een filosofisch begrippenkader. In onze handleiding kiezen we voor een uitleg die gebaseerd is op de visie van Berrie Heesen op filosoferen met kinderen, waarbij het filosoferen als vragenstellen en samen nadenken centraal staat. Hierbij is geen filosofische kennis verreist en hoeft er geen begrippenapparaat aangeleerd te worden. Daarnaast is voor ons het primaire doel: de dood (en het leven) bespreekbaar maken. Filosoferen is één manier. Een prachtige manier, dat wel. Mariska, één van de twee mensen achter Games That Matter, was filosofiedocent op de PABO (Filosofie & Filosoferen met kinderen) en schreef mee aan de methode levensbeschouwing voor openbaar onderwijs: ‘Heb ’t lef’. In enkele lessen daarin voegde ze het element filosoferen in. Een spel dat iets met filosoferen te maken had, kon dan ook niet uitblijven. Oude liefde roest niet. De grote persoonlijke drive achter dit spel, juist voor kinderen, is de dood van haar broertje Donny, in 1991, toen zijzelf 21 jaar was en hij 17. Het spel ‘Heeft de dood een kleur?’ is opgedragen aan hem.