Handreiking bij Samenwerkingsmodel Nazorg volwassen (ex-)gedetineerde burgers gemeenten - Justitie
ISBN 9789077195390 2009/06-082
Handreiking bij Samenwerkingsmodel Nazorg volwassen (ex-)gedetineerde burgers gemeenten - Justitie
Colofon Handreiking bij Samenwerkingsmodel ‘Nazorg volwassen (ex-)gedetineerde burgers’ gemeenten - Justitie Den Haag, juni 2009 Vereniging Nederlandse Gemeenten ISBN 9789077195390 Uitgave Vereniging Nederlandse Gemeenten Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Telefoon (070) 373 8393 Fax (070) 363 5682 www.vng.nl Ministerie van Justitie Postbus 320301, 2500 EH Den Haag Telefoon (070) 370 7911 Fax (070) 370 7900 www.minjus.nl Stichting Stimulansz Postbus 2758, 3500 GT Utrecht Telefoon (030) 2982800 Fax (030) 2982801 www.stimulansz.nl Tekst Vivian den Hartogh, Stimulansz Karel van Duijvenbooden, Dienst Justitiële Inrichtingen Geke Koppenol, Picaro Tekst en Communicatie, Tilburg Eindredactie Vivian den Hartogh, Stimulansz Projectleiding Wim Vonk, Stimulansz Vormgeving en opmaak Chris Koning, Vereniging Nederlandse Gemeenten Drukwerk Drukkerij Excelsior, Den Haag Behoudens de door de wet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Stimulansz. Aan de totstandkoming van deze publicatie is de grootst mogelijke zorg besteed. Stimulansz kan echter niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden, noch kunnen aan de inhoud rechten worden ontleend.
Inhoudsopgave 1 Inleiding
5
2 Algemeen kader
9
3 De strafrechtketen, naar samenwerking
13
4 De gemeente, naar samenwerking
21
5 Identiteitspapieren
25
6 Huisvesting
29
7 Inkomen en werk
37
8 Schulden
43
9 Zorg
47
10 Financiering
51
11 Knelpunten en creatieve oplossingen
55
12 Samenwerking en netwerkpartners
61
Bijlagen
71
1 Afkortingenlijst
73
2 Overzicht uitstroomgegevens gemeenten
75
1 Inleiding Nazorg aan ex-gedetineerden is een gedeelde zorg van rijk en gemeenten. Het is een terrein waarop de afgelopen jaren veel ontwikkelingen zijn geweest. Het rijk ziet nazorg als een belangrijke manier om de hoge recidivecijfers terug te dringen. Voor gemeenten is het belangrijk om veiligheid te vergroten en overlast terug te dringen. Deze handreiking biedt een overzicht van de laatste stand van zaken op dit gebied. Het kabinet pakt het probleem veiligheid aan met het project ‘Veiligheid begint bij Voorkomen’. Het project ‘Veiligheid begint bij Voorkomen’ is vanaf 2007 de opvolger van het afgeronde veiligheidsprogramma ‘Naar een veilige samenleving’ dat in 2002 is gestart. Eén van de ambities binnen het project is om de recidive onder (ex-)gedetineerde burgers met tien procentpunt te verlagen. Een sluitende aanpak nazorg levert hieraan een belangrijke bijdrage, doordat hierbij door Justitie, gemeenten en maatschappelijke organisaties gezamenlijk wordt gewerkt aan het vergroten van re-integratiekansen voor deze groep, op de leefgebieden identiteitsbewijs, huisvesting, inkomen, schulden en zorg. De afgelopen jaren hebben de Nederlandse gemeenten een steeds belangrijkere rol gekregen bij de nazorg aan (ex-)gedetineerde burgers, en dat heeft ertoe geleid dat een sluitende aanpak waarin gemeenten en Justitie samenwerken volop in ontwikkeling is. Vooral in de uitvoeringspraktijk is er de afgelopen drie jaar al veel bereikt. In het voorjaar van 2009 is het ‘Samenwerkingsmodel Nazorg volwassen (ex-) gedetineerde burgers, gemeenten – Justitie’ (verder aangeduid als het ‘Samenwerkingsmodel’) opgesteld. Het ‘Samenwerkingsmodel’ is separaat opgenomen en heeft betrekking op alle (ex-) gedetineerde burgers van 18 jaar of ouder met een geldige verblijfstatus, die na hun verblijf in een Nederlandse penitentiaire inrichting terugkeren in de Nederlandse samenleving. In het ‘Samenwerkingsmodel’ worden de gemeenschappelijke ambities en de wederzijdse taken en verantwoordelijkheden van de gemeenten en Justitie op het gebied van nazorg op hoofdlijnen vastgelegd. Het is de bedoeling dat alle gemeenten en het Gevangeniswezen in 2009 aan de hand van het ‘Samenwerkingsmodel’ een start hebben gemaakt met het 5
opzetten van een sluitende aanpak nazorg. Daarbij kunnen de landelijke samenwerkingsafspraken op hoofdlijnen worden vertaald en uitgewerkt naar een lokaal/regionaal niveau, dat moet leiden tot een optimale aansluiting van de maatschappelijke en de strafrechtelijke voorzieningen. Het streven is dat het ‘Samenwerkingsmodel’ in 2010 geïmplementeerd is, zodat alle gemeenten en penitentiaire inrichtingen een vergelijkbare en aansluitende werkwijze hanteren. Verbreding naar andere maatschappelijke partners, zoals de reclassering, woningcorporaties en zorginstellingen is daarbij van groot belang. Het ‘Samenwerkingsmodel’ is tot stand gekomen in samenspraak met vertegenwoordigers van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de ministeries van Justitie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Reclassering Nederland, de G4, een afvaardiging van de G27 en een aantal kleinere gemeenten.
Waarom deze handreiking? Deze handreiking is geschreven om gemeenten en maatschappelijke instanties te informeren over de huidige gang van zaken op het gebied van de nazorg voor (ex-)gedetineerde burgers. We hebben het daarbij niet alleen over de professional die zich bezighoudt met de uitvoering van het nazorgtraject, maar ook over bestuurders en vrijwilligers. De handreiking heeft in de eerste plaats tot doel om gemeenten te ondersteunen bij het vertalen van de hoofdlijnen van het ‘Samenwerkingsmodel’ naar de lokale uitvoeringspraktijk. Daarnaast wordt achtergrondinformatie en informatie over de huidige stand van zaken gepresenteerd. Deze handreiking is de eerste versie van een reeks omdat nieuwe ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht regelmatig tot actualisering van de handreiking zullen leiden. We hebben er bewust voor gekozen om in dit deel een uitgebreide beschrijving te geven van de aanleiding en de achtergrond van de sluitende aanpak nazorg. Volgende versies zullen meer ingaan op praktische tips en op de uitvoering.
Afbakening Het ‘Samenwerkingsmodel’ heeft betrekking op de doelgroep volwassen (ex-)gedetineerde burgers met een geldige verblijfsstatus. Deze handreiking dient als leidraad bij de uitwerking van het ‘Samenwerkingsmodel’ en heeft daarom betrekking op dezelfde doelgroep. Voor nazorg aan (ex-)gedetineerde burgers jonger dan achttien jaar is de handreiking ‘nazorg jeugdige exgedetineerden’ opgesteld. Deze handreiking wordt tegelijkertijd gepubliceerd. Deze handreiking is tot stand gekomen na een grondige verkenning van diverse initiatieven en pilots. Sommige daarvan zijn als voorbeeld opgenomen in deze handreiking. Belangrijk om te vermelden is dat de beschreven initiatieven en de handreiking niet de pretentie hebben om uitputtend te zijn. Er zijn immers veel manieren om de nazorg vorm te geven en al die manieren hebben hun eigen sterke en zwakke punten.
Leeswijzer Politiek-bestuurlijk is er veel gaande op het gebied van de nazorg voor (ex-)gedetineerde burgers. De belangrijkste vraag is wat deze politieke veranderingen betekenen voor uw gemeente of organisatie. Welke verantwoordelijkheden draagt de gemeente en welke verantwoordelijkheden worden door Justitie en andere partijen gedragen? Wat houdt ketensamenwerking in en op welke manier kan die worden vormgegeven? Wie doet wat? En welke wet- en regelgeving is van toepassing? Deze handreiking gaat op deze en andere vragen in. Meer informatie over de achtergrond en de politieke ontwikkelingen op het gebied van de nazorg aan volwassen ex-gedetineerde burgers vindt u in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 beschrijft de taken van de 6
Medewerkers Maatschappelijke Dienstverlening en de gang van zaken binnen de penitentiaire inrichtingen. De hoofdstukken 4 tot en met 9 gaan in op de rollen, taken en verantwoordelijkheden van de gemeente en goede voorbeelden en praktische tips. Deze hoofdstukken zijn meer op de uitvoering van de nazorg gericht. Hoofdstuk 10 geeft tips om het nazorgtraject te financieren en in hoofdstuk 11 staan mogelijke knelpunten in de uitvoeringspraktijk centraal. Tot slot beschrijft hoofdstuk 12 de ketensamenwerking en de meerwaarde die deze kan opleveren. Een aantal mensen van gemeenten, de VNG, BZK, en Justitie heeft vooraf meegelezen en ons van aanvullingen en verbeteringen voorzien, waarvoor onze dank. Wij wensen u veel inspiratie en succes bij de uitvoering! Ministerie van Justitie, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Stichting Stimulansz.
7
8
2 Algemeen kader De afgelopen jaren is er in politiek opzicht steeds prominenter aandacht gekomen voor een ‘sluitend nazorgtraject’ voor (ex-)gedetineerde burgers. De grenzen tussen de verantwoordelijkheden van Justitie en de lokale overheden (de gemeenten), werden duidelijker en goede nazorg werd steeds vaker in verband gebracht met (het terugdringen van) recidive. Factoren als het ontbreken van werk en inkomen, huisvesting en een adequaat sociaal netwerk lijken bij recidive een belangrijke rol te spelen (Moors en Balogh, 2007). Daarnaast toont onderzoek aan dat het voorkomen van recidive samenhangt met het aanpakken van criminogene factoren, zoals een psychische stoornis, een (hard)drugsverslaving, problematisch alcoholgebruik en/of dak- en thuisloosheid (Vogelvang e.a, 2003 en Braak e.a. 2003). In een brief aan de Tweede Kamer van 29 augustus 2008 met als onderwerp ‘Maatregelen recidivereductie: nadruk op nazorg’ worden de uitgangspunten en plannen zoals die zich de laatste jaren hebben gevormd in samenhang weergegeven. De verworven inzichten krijgen zo een plaats in het staand beleid. De volgende uitgangspunten zijn verwoord in een brief van directoraat-generaal Preventie, Jeugd en Sancties aan de Tweede Kamer op 29 augustus 2008. Onderwerp: Maatregelen recidivereductie: nadruk op nazorg.
Uitgangspunten ‘nazorg’ • Nazorg is een gezamenlijke taak van Justitie, de gemeenten en maatschappelijke organisaties; • Nazorg is bestemd voor alle (ex-)gedetineerden; • Op re-integratie gerichte activiteiten tijdens detentie moeten aansluiten op trajecten en activiteiten die al voor detentie in gang zijn gezet en anticiperen op de periode na de detentie (de zogenaamde levensloopbenadering1).
1 Detentie vormt in het licht van de levensloopbenadering ‘slechts’ een fase in het leven van een burger. De interventies in het kader van re-integratie tijdens de detentie, moeten daarom zo veel mogelijk aansluiten op de zorg- en dienstverlening voor en na de detentie. Continuïteit in de aanpak (voor zowel de kort- als de langverblijvenden) staat dus centraal. Alle activiteiten moeten worden verricht onder regie van de gemeenten en/of justitie.
9
In de volgende paragrafen wordt kort ingegaan op de ontwikkelingen in de afgelopen jaren, ontwikkelingen die onder meer hebben geleid tot de visie zoals neergelegd in de brief van 29 augustus 2008.
2.1 Periode 2002 - 2006 In 2002 lanceerde het kabinet Balkenende II het veiligheidsprogramma ‘Naar een veiliger samenleving’. Hierdoor werd de re-integratieproblematiek van ex-gedetineerde burgers in een breder perspectief geplaatst. Er werd meer nadruk gelegd op een nauwe aansluiting van het justitiële traject op de ‘vrije maatschappij’, en op de rol van nazorg voor ex-gedetineerde burgers daarin. Via 150 maatregelen (waarin de nazorg verweven was), wilde het kabinet bereiken dat de criminaliteit en overlast in de publieke ruimte met minimaal 20% zou afnemen. Daarnaast moest de recidive met tien procentpunt verminderen. In het programma stond ook dat het kabinet afspraken wilde maken met de gemeenten2. Een belangrijk onderdeel van het veiligheidsprogramma was het programma Terugdringen Recidive3 (TR) dat binnen Justitie werd ontwikkeld. Binnen TR stonden vier aandachtsgebieden centraal te weten: (1) een goede diagnose van de criminogene factoren bij gedetineerden; (2) het ontwikkelen van passende en effectieve interventies; (3) een model van samenwerking tussen het gevangeniswezen en de Reclassering; (4) een aansluitend nazorgtraject. Voor ieder van deze vier aandachtsgebieden werd een aparte werkgroep opgericht, zo ook voor ‘nazorg’. Het resultaat van de werkgroep Nazorg was het ‘verbeterplan aansluiting nazorg’, waarin de door de werkgroep gesignaleerde knel- en verbeterpunten werden vastgelegd. Omdat in het Programma TR het uitvoeren van (gedrags)interventies tijdens de detentie een belangrijke plaats innam en voor de uitvoering daarvan een ruime detentieduur nodig was, kon de aanpak alleen worden toegepast bij zogeheten ‘langverblijvende’ gedetineerden. Dit bleek uiteindelijk ongeveer 15% van alle gedetineerden te betreffen. Om ook voor de overige groep gedetineerden een aanbod gericht op het voorkomen van recidive te ontwikkelen, werd naast het Programma TR, in 2005 bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ook het Project Aansluiting Nazorg ingericht. In dit Project ging het niet zozeer om (gedrags)interventies maar om het realiseren van de noodzakelijke randvoorwaarden voor alle gedetineerden met oog op het vergroten van hun re-integratie kansen. In 2003 stelde de toenmalige minister van Justitie, dhr. Donner, al aan de orde dat gemeentelijke overheden en zorginstellingen medeverantwoordelijkheid zijn bij het voorkomen van herhalingscriminaliteit4. Daarvoor moest volgens hem de bestuurlijke kracht gebundeld worden en moest er interdepartementale afstemming komen. Sinds 2005 is deze zienswijze verder uitgewerkt en is daar vastgesteld dat de verantwoordelijkheid voor re-integratieactiviteiten voor (ex-)gedetineerde burgers zonder justitiële titel ligt bij de lokale overheid, en dus niet bij Justitie. Na afloop van de detentie zijn zij immers weer gewone burgers en inwoners van een gemeente. Een en ander is vastgelegd in het verantwoordelijkheidskader voor de opvang en re-integratie van ex-gedetineerden5. Hierin werd duidelijk gemaakt welke partij welke verantwoordelijkheden draagt binnen het proces. Zo is Justitie primair verantwoordelijk voor het initiëren van de aansluiting óp de nazorg en de gemeenten voor de regie op, en uitvoering van de nazorg6. Deze verantwoordelijkheidsverdeling werd vervolgens ook vastgelegd in afspraken tussen de Ministe-
2 3 4 5 6
TK 21062, nr. 108 De doelgroep van ‘TR’ bestaat uit gedetineerden met een strafrestant van minimaal vier maanden. TK 28684, nr.10 TK 27834, nr.40 o.a. beleidsbrief, 22 mei 2007
10
ries van Justitie en BZK, de VNG, de G4 en de G277. Het ontwikkelen van een zorgvuldige overdracht vanuit Justitie naar de gemeenten en/of maatschappelijke organisaties werd een speerpunt. Dat leidde tot specifieke afspraken tussen het Rijk en de grote steden (G31) over de doelgroep ‘veelplegers’ (Grote Steden Beleid 2004). Afspraken met de G4 over actieve nazorg aan dak- en thuislozen werden opgenomen in het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang, dat door het Rijk samen met de G4 is ontwikkeld. Vanuit de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Justitie en de lokale overheid richtte DJI, zoals gesteld, in 2005 het Projectbureau Aansluiting Nazorg (PAN) op. De belangrijkste doelstellingen van dit project waren; • het ontwikkelen van een goede informatieoverdracht vanuit het Gevangeniswezen naar gemeen-
ten; • het signaleren van knelpunten op de vier basisonderdelen die belangrijk zijn voor het vergroten van
re-intergratiekansen (een geldig ID-bewijs, inkomen, onderdak en zorg indien geïndiceerd); • waar mogelijk het oplossen van deze knelpunten in samenwerking met gemeentelijke diensten en
maatschappelijke instellingen. De doelgroep van het project betrof alle gedetineerden, zowel kort- als langverblijvenden. In het kader van het Programma TR kreeg de groep langverblijvenden (gedetineerden met een strafrestant van vier maanden of meer na veroordeling in eerste aanleg) ook gedragsinterventies aangeboden tijdens hun detentieperiode. Project Aansluiting Nazorg richtte zich vooral op de uitvoeringspraktijk. Het hoofddoel was het creëren van een sluitende overgang van de strafrechtelijke voorziening naar de vrije maatschappij. Daarbij stond het opzetten van een goede samenwerking tussen gemeenten, gemeentelijke diensten en maatschappelijke partijen als de Centra voor Werk en Inkomen (nu UWV-WERKbedrijf), het UWV en zorginstellingen en de penitentiaire inrichtingen (PI’en) centraal. Om de informatievoorziening vanuit het Gevangeniswezen naar de gemeenten te verbeteren, werden Medewerkers Maatschappelijke Dienstverlening (MMD’ers) in iedere PI aangesteld8. Zij zorgden voor een screening van de gedetineerden bij binnenkomst, voor het vastleggen van geconstateerde knelpunten en voor informatieoverdracht naar de ‘gemeentelijke contactpersonen nazorg’. De screening door de MMD’ers had als belangrijkste doel inzicht te krijgen in de problemen van de gedetineerden9. Tijdens de looptijd van het project werd duidelijk dat ook schulden een belangrijke belemmering vormen voor re-integratie. Daarom wordt nu bekeken welke mogelijkheden er zijn om schuldhulpverlening al tijdens de detentie op te starten.
De samenwerking met de ‘gemeentelijke contactpersoon nazorg’ had tot doel eventueel gesignaleerde knelpunten zo veel mogelijk nog voor het einde van de detentie op te lossen. Voor de screening door de MMD’ers werd een speciaal screeningsformat ontwikkeld. Daarnaast werd het Digitaal Platform Aansluiting Nazorg (DPAN) ontwikkeld: een digitale faciliteit waarmee snel en systematisch informatie kan worden overgedragen vanuit het gevangeniswezen naar de gemeenten. Het project werd eind 2007 afgerond en de evaluatie werd vastgelegd in het boekje PANklaar! Om hetgeen dat in de praktijk ontwikkeld was te verdiepen, verbreden en bestuurlijk te verankeren, werden, na de afsluiting van de 7 8 9
o.a. TK 27834, 29270, nr. 45. De G4 worden gevormd door Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Samen met 27 andere grote steden vallen zij onder het Grote Stedenbeleid. Het ging om in totaal 183 fte voor de MMD’ers. Het ging hierbij om het ‘basispakket’; de vier vastgestelde leefgebieden die een basisvoorwaarde zijn voor een geslaagde reintegratie; een geldig ID-bewijs, inkomen, onderdak en zorg. In een later stadium is een vijfde leefgebied toegevoegd; schulden.
11
projectperiode, de vervolgactiviteiten belegd binnen het Programma Sluitende Aanpak Nazorg.
2.2 Periode 2007 tot heden Bij het aantreden van het kabinet Balkenende IV in 2007 bleef het vergroten van maatschappelijke veiligheid één van de belangrijkste beleidsdoelstellingen. Zoals in de inleiding werd aangegeven, is daartoe het Project ‘Veiligheid begint bij voorkomen’ (VBBV) ingesteld. Doel van dit project is onder meer een vermindering van de criminaliteit met 25% en een vermindering van de recidive met tien procent punt ten opzichte van 200210. Het Kabinet wil deze doelstellingen behalen via een persoonsgerichte aanpak, zowel bij sanctieoplegging, de tenuitvoerlegging van sancties, en de aansluiting op maatschappelijke vervolgvoorzieningen. Om hieraan actief een bijdrage te leveren zijn binnen Justitie vanaf 2008 verschillende Programma’s ingesteld zoals: • Het Programma Justitiële Voorwaarden, dat zich richt op een veelvuldiger gebruik van voorwaarde-
lijke sancties; • Het Programma Modernisering Gevangeniswezen, waarbij een persoonsgerichte benadering, een
op maat gesneden dagprogramma, professionalisering van het personeel, samenwerking met de maatschappelijke partners en de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde11 centraal staan; • Het Programma Sluitende Aanpak Nazorg, dit is het vervolg op het Project Aansluiting Nazorg van
DJI (2005-2007) en levert een belangrijke bijdrage aan de doelstelling van de tien procentpunt recidivevermindering. Binnen dit programma wordt naast de verbetering van de uitvoeringspraktijk ook de bestuurlijke en interdepartementale samenwerking nagestreefd. Tevens werd in juni 2007 het Bestuursakkoord ‘Samen aan de slag’ gesloten. Uitgangspunt van dit akkoord tussen het Rijk en de VNG was dat de nazorg voor (ex-)gedetineerde burgers versterkt en verbreed moest worden. Het kabinet en de VNG hebben op basis hiervan afspraken gemaakt over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot een sluitende aanpak nazorg (ex-) gedetineerde burgers. Vanuit het Programma Sluitende Aanpak Nazorg heeft dit onder meer zijn beslag gekregen in het ‘Samenwerkingsmodel’. Programma Sluitende Aanpak Nazorg bestaat uit de volgende onderdelen: • Bestuurlijke verankering door middel van het ‘Samenwerkingsmodel’ en onderzoek naar benodigde middelen om de gemeentelijke nazorgtaken te kunnen uitvoeren; • Verbetering van de uitvoering door opleiding van MMD’ers, expertisebevordering bij gemeentelijke contactpersonen en het doorontwikkelen van het Digitaal Platform Aansluiting Nazorg (DPAN); • Ontwikkelen van best practices door pilots op het gebied van schuldhulpverlening, arbeidstoeleiding en continuïteit van zorg. • Monitoring; er wordt door het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie een monitor nazorg ontwikkeld die inzicht geeft in de resultaten van de justitiële en gemeentelijke nazorginspanningen (gemeten wordt hoeveel ex-gedetineerde burgers bij het verlaten van detentie beschikken over de basisvoorzieningen, waar mogelijk wordt dit uitgesplitst per gemeente).
10 TK 28 684, nr. 119 11 Interventies moeten gericht zijn op het stimuleren van de zelfredzaamheid van de gedetineerde. De detentieperiode moet zo nuttig mogelijk worden besteed. Dat betekent dat eind 2009 alle gedetineerden op een inkomstenafdeling instromen en dat aldaar een persoonlijk re-integratieplan waarin het risicoprofiel, de zorgbehoefte (indicatiestelling in het kader van forensische zorg) en noodzakelijke nazorgactiviteiten worden opgenomen wordt opgesteld. De detentieperiode moet persoonsgebonden zijn, waardoor er sprake is van maatwerk en aandacht voor de continuïteit van lopende trajecten.
12
3 De strafrechtketen, naar samenwerking In elke gemeente wonen of verblijven burgers die minder gemakkelijk aansluiting vinden bij het reguliere maatschappelijk bestaan. Deze personen kunnen op verschillende manieren problemen hebben en/of veroorzaken. Zij vragen van gemeenten extra zorg of ondersteuning (Wmo) of soms om ingrijpen via politie en Justitie. Alle interventies hebben uiteindelijk tot doel om integratie in de lokale samenleving te bevorderen en een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan te bewerkstelligen. Gemeenten en gemeentelijke instanties onderscheiden daarbij lokaal verschillende doelgroepen zoals; • dak- en thuislozen; • problematische jongeren; • verslaafden; • ‘multi-problem gezinnen’; • etnische groepen met specifieke problematiek.
Zij voeren op deze verschillende groepen vaak specifiek beleid. Soms komen personen die op deze manier bekend zijn, na het plegen van strafbare feiten en veroordeling door de rechter in detentie. Daarmee belanden ze vanuit het gemeentelijk lokale (zorg)systeem in het justitiële systeem. De aansluiting tussen deze systemen is de laatste jaren al veel verbeterd, maar het kan in veel gevallen nog beter. Verbetering is van belang omdat een betere aansluiting en een gezamenlijke aanpak van deze problematiek, betere resultaten oplevert. Dat voorkomt maatschappelijke overlast en onveiligheid. Sommige burgers worden door de politie aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Na aanhouding kan in verzekering stelling (IVS) volgen (in principe voor drie dagen, maar dit kan eventueel met drie dagen worden verlengd) en vervolgens vindt voorgeleiding aan de rechtercommissaris (RC) plaats. De RC kan besluiten dat de burger in bewaring gesteld wordt, wat na maximaal veertien dagen overgaat in gevangenhouding (duur is maximaal negentig dagen). Dat betekent dus dat de duur van een voorarrest in totaal maximaal 110 dagen is. Als de verdachte schuldig wordt 13
bevonden, volgt een gerechtelijk vonnis dat ten uitvoer wordt gelegd. In dat vonnis wordt bepaald dat er een gevangenisstraf moet worden uitgezeten, waarbij de duur van het voorarrest wordt afgetrokken van de totale duur. Zowel tijdens de fase van het voorarrest (preventieve hechtenis) als in de periode waarin het strafrestant wordt ondergaan, verblijft de verdachte/veroordeelde in een penitentiaire inrichting. In de preventieve fase gaat het daarbij om een Huis van Bewaring (HvB), in de fase van het strafrestant valt hij onder het gevangenisregime. Gang van zaken binnen de PI Als een veroordeelde wordt opgenomen in een penitentiaire inrichting, komt hij binnen bij de zogenaamde badafdeling (vroeger ging men daadwerkelijk eerst in bad). Er vindt visitatie plaats door de badmeester en eventuele persoonlijke bezittingen en kostbaarheden worden ter bewaring ingenomen. Vervolgens wordt de gedetineerde ingeschreven in de Bevolkingsadministratie (BVA) en vindt er een intake plaats bij de medische dienst. Dan volgt de daadwerkelijke plaatsing op de verblijfsafdeling en een intake met één van de Penitentiaire Inrichtingwerkers (PIW‘ers) van de afdeling, die hem de huisregels uitlegt. De gedetineerde kan nu deelnemen aan het dagprogramma. Binnen tien werkdagen vindt een screening plaats door een Medewerker Maatschappelijke Dienstverlening. Hierbij wordt in kaart gebracht welke problemen en aandachtspunten er zijn, dit wordt vastgelegd in het zogeheten basisdocument nazorg.
3.1 Uitstroomcijfers Voor de gemeenten is met name het aantal gedetineerden dat uitstroomt van belang. Sinds 2005 worden door DJI jaarlijks het aantal detentieverlaters van het Gevangeniswezen in kaart gebracht met daarin ook een onderverdeling naar gemeente van herkomst. Deze gegevens worden sindsdien beschikbaar gesteld aan de gemeenten. In 2008 stroomden totaal 33.733 gedetineerden uit. Daarbij ging het om 29.019 unieke personen, wat inhoudt dat 4.714 (ex-)gedetineerden meerdere keren (één zelfs negen keer) uitstroomden in één jaar. In de onderstaande tabel is het absolute aantal (ex-)gedetineerde burgers opgenomen dat in 2007 en 2008 naar deze gemeenten terugkeerden. Die uitstroom hangt uiteraard samen met het percentage uitgestroomde gedetineerden in dat jaar. Gemeenten met een uitstroompercentage dat kleiner is dan één procent (zowel in 2007 als in 2008) zijn niet opgenomen. Het totale overzicht met uitstroomcijfers van alle gemeenten vindt u in bijlage II. 2007 Gemeenten Amsterdam
2008
2007
Man 3.456
2008
2007
Vrouw 3.136
450
2008
2007
Totaal 405
3.906
2008 Percentage
3.541
12,5
12,4
Rotterdam
2.567
2.589
240
233
2.807
2.822
9,0
9,9
’s-Gravenhage
2.021
2.087
163
163
2.184
2.250
7,0
7,9
Utrecht
926
902
67
73
993
975
3,2
3,4
Eindhoven
680
579
71
69
751
648
2,4
2,3
Groningen
550
530
49
43
599
573
1,9
2,0
Enschede
501
462
42
49
543
511
1,7
1,8
Dordrecht
486
447
46
39
532
486
1,7
1,7
Tilburg
484
509
31
37
515
546
1,6
1,9
Arnhem
470
442
40
41
510
483
1,6
1,7
Nijmegen
405
346
32
34
437
380
1,4
1,3
Almere
384
446
48
55
432
501
1,4
1,7
Haarlem
391
348
36
29
427
377
1,4
1,3
Breda
372
351
36
28
408
379
1,3
1,3
Leeuwarden
372
353
29
26
401
379
1,3
1,3
Leiden
322
297
21
14
343
311
1,1
1,1
14
Apeldoorn
310
294
32
21
342
315
1,1
1,1
Maastricht
309
219
20
13
329
232
1,0
<1,0
’s-Hertogenbosch
295
307
30
40
325
347
1,0
1,2
Amersfoort
290
237
26
19
316
256
1,0
<1,0
Heerlen
269
266
34
30
303
296
1,0
1,0
Zwolle
254
274
23
10
277
284
<1,0
1,0
Verblijfsduur De gemiddelde verblijfsduur in een penitentiaire inrichting is kort. Maar liefst 12% verbleef in 2008 korter dan een week in detentie, 27% korter dan twee weken en 48% van de gedetineerden korter dan één maand. Van de gedetineerden die langer dan twee weken in detentie verblijven, wordt ongeveer 75% gescreend12. De onderstaande tabel geeft inzicht in de verblijfsduur. Jaar
Uitstroom
< 2 weken
< 2 maanden
< 6 maanden
2006
37.641
25%
62%
83%
2007
37.046
27%
61%
82%
2008
33.733
27%
63%
84%
Van de gedetineerden die korter van zes maanden in detentie verblijven, keert ongeveer een derde terug naar de G4 en bijna 60% naar de G31. Het merendeel van de gedetineerden verblijft slechts kort in detentie. Alle gedetineerden, kort- en langverblijvend worden benaderd door de Medewerkers Maatschappelijke Dienstverlening. Op hun werkproces en taken wordt in de volgende paragraaf ingegaan. Door de vaak korte detentieperiode is het niet altijd mogelijk om een re-integratietraject te starten. In dat geval wordt er naar gestreefd om de eventueel al in gang gezette aanpak te continueren en ervoor te zorgen dat de basale levensbehoeften na detentie geregeld zijn, zoals huisvesting en inkomen. Dat eerste past ook binnen de ‘levensloopbenadering’, die is beschreven in hoofdstuk 2. Het continueren van lopende trajecten betekent dat er binnen het Gevangeniswezen tijdige informatie van de externe partners over deze trajecten nodig is en een meer faciliterende opstelling van het Gevangeniswezen. Bij het relatief geringe deel ‘langverblijvende’ gedetineerden worden bovendien de eerder genoemde TR-interventies toegepast. Voor die gedetineerden die langer dan één jaar in detentie verblijven geldt ook de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling (VI). Voorwaardelijke invrijheidstelling Gedetineerden met een gevangenisstraf van meer van één jaar13 kunnen, na tweederde van hun detentieperiode, in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Een voorwaarde daarvoor is dat er geen (herhalings)delict gepleegd mag worden. Daarnaast kunnen er bijzondere voorwaarden worden opgelegd, zoals een alcohol- of locatieverbod, een meldingsplicht, een gedragsinterventie of de voorwaarde dat iemand zich laat behandelen. Al die voorwaarden zijn maatwerk en passen binnen een persoonsgerichte aanpak. Wanneer een gedetineerde deze voorwaarden niet naleeft dan kan de invrijheidstelling worden herroepen en moet hij alsnog het voorwaardelijk deel uitzitten. Hiermee draagt de (ex-)gedetineerde burger dus verantwoordelijkheid voor zijn ‘eigen toekomst’. De begeleiding en controle van de gedetineerde liggen bij de reclassering en de politie.
12 DJI heeft de ambitie uitgesproken dat in 2010 100% van de gedetineerden binnen tien dagen wordt gescreend. Het blijft moeilijk om alle gedetineerden te screenen daar kortgestraften en arrestanten meestal korter dan tien dagen vastzitten. 13 Dit geldt voor gedetineerden die veroordeeld zijn na 1 juli 2008.
15
3.2 De Medewerkers Maatschappelijke Dienstverlening (MMD’ers) Bij aanvang van detentie, zorgt het Gevangeniswezen voor bundeling van alle relevante informatie voor re-integratie in de samenleving. In dat kader is in 2005 gestart met het aanstellen van Medewerkers Maatschappelijke Dienstverlening binnen de PI’en en met het opzetten van een netwerk van gemeentelijke contactpersonen14. Uitgangspunt in het ‘Samenwerkingsmodel’ is dat zowel het gevangeniswezen als de gemeente voor een optimale wederzijdse informatie-uitwisseling zorg dragen. In het ‘Samenwerkingsmodel’ staat beschreven welke taken er binnen het gevangeniswezen (door de MMD’ers) worden vervuld in het kader van het proces van informatieoverdracht en welke taken er door de gemeenten uitgevoerd worden. Taken MMD De functiebenaming Medewerker Maatschappelijke Dienstverlening duidt al aan dat zij primair een dienstverlenende taak vervullen en niet een hulpverlenende. Ze zijn ook niet aangesteld ter vervanging van de reclassering, die voorheen binnen de penitentiaire inrichtingen hulp verleende maar met een voor het gevangeniswezen nieuwe specifieke taak. De kerntaken van de MMD’ers zijn het screenen van gedetineerden, het overdragen van deze informatie aan de gemeenten en het oplossen van gesignaleerde knelpunten samen met de gedetineerde en de betrokken gemeentelijke diensten of maatschappelijke organisaties. Dat screenen heeft betrekking op vijf specifieke aandachtspunten: 1 (Het regelen van) identiteitspapieren (bij verlaten van de inrichting); 2 (Het regelen van) onderdak (bij ontslag); 3 Inkomen (om bij ontslag in de noodzakelijke kosten van bestaan te kunnen voorzien. Gekeken wordt naar uitkerings- en werkmogelijkheden, arbeidsverleden en opleiding); 4 De aanwezigheid van schulden en de mogelijkheden van schuldhulpverlening; 5 Zorg(behoefte) op medisch- of psychiatrisch gebied en/of het gebied van verslavingszorg. Ook wordt gekeken naar de mogelijkheid lopende zorgtrajecten te continueren via een zorgplan. Tijdens het screeningsgesprek vraagt de MMD’er onder andere naar de gezinssituatie van de gedetineerde, naar zijn (voormalige) woonadres en naar de mogelijkheid om hier later weer terug te keren. Ook besteedt hij aandacht aan (het ontbreken van) identiteitspapieren, eventuele inkomsten vóór detentie en de mogelijkheid om na de detentie weer over deze inkomsten te beschikken. Verder wordt in kaart gebracht of er eventuele schulden zijn, of er al zorgtrajecten of contacten met hulpverleners lopen, de gedetineerde een veelpleger is (waar bijzondere maatregelen of voorwaarden voor gelden) en of er sprake is van een verplicht reclasseringscontact. Omdat de MMD’er alleen maar uit kan gaan van de informatie die door de gedetineerden zelf wordt gegeven, is al deze informatie echter niet altijd volledig of betrouwbaar.
14 Momenteel zijn er bij 390 van de 442 gemeenten vaste contactpersonen nazorg aangesteld (juni 2009). Het inrichten van de gemeentelijke coördinatiepunten en de vaste contactpersonen is door Justitie gestimuleerd en benadrukt in het plan van aanpak ‘maatschappelijk opvang’ (o.a. TK 27834, 29270, nr. 45).
16
Wanneer een gedetineerde kort in detentie verblijft, dan ligt de focus van de MMD’er vooral op continuïteit en op het realiseren van een zo groot mogelijk deel van het basispakket (inkomen, inzicht in schulden, zorg, huisvesting en identiteitspapieren15). De MMD’er kan bijvoorbeeld helpen bij de aanvraag van een uitkering, of bij het opstarten van een schuldhulpverleningstraject. Uiteraard is de samenwerking met de gemeente daarbij van groot belang.
Verblijft een gedetineerde langer in detentie, dan is er behalve voor het basispakket ook tijd voor gedragsinterventies, trainingen (zoals agressietraining, een training sociale vaardigheden, of leren solliciteren) en voor opleidingen binnen de PI. Ook kan dan nauwer worden samengewerkt met de reclassering. Zo kan er bijvoorbeeld op basis van een Risc16, in overleg met de reclassering, een re-integratieplan worden opgesteld.
De instrumenten / documenten (a) Het basisdocument nazorg Alle verkregen screeningsinformatie wordt vervolgens door de MMD’er vastgelegd in het zogenaamde basisdocument nazorg. Dat document wordt binnen tien werkdagen na binnenkomst beschikbaar gesteld aan de contactpersoon van de gemeente van herkomst. Zo is die gemeente al in een vroeg stadium op de hoogte van het feit dat een inwoner is gedetineerd, en welke problemen er spelen. Gegevens die voor de gemeente vooral van belang zijn, zijn de naam, geboortedatum en het burgerservicenummer (BSN) van de gedetineerde, de begin- en einddatum van de detentie (voor zover al bekend) en relevante knelpunten op het gebied van de vijf leefgebieden. De bedoeling van dit basisdocument is om al aan het begin van de detentie zoveel mogelijk informatie aan de gemeente over te dragen, zodat deze al vóór het moment van vrijlating kan meewerken aan mogelijke oplossingen voor knelpunten en aan een goede terugkeer in de maatschappij. Zodra de (ex-) gedetineerde burger de gevangenispoort uitloopt, houdt de verantwoordelijkheid van Justitie – en van de MMD’er op. Niet alleen draagt de MMD’er de ingezette zorg- en/of hulpverleningstrajecten over aan de gemeente, hij zorgt er ook voor dat de gemeentelijke contactpersoon eventuele hulpvragen tijdig kan uitzetten bij relevante gemeentelijke diensten en/of maatschappelijke instellingen. De gemeentelijke contactpersoon maakt hiervoor afspraken, en bespreekt het oplossen van de voorkomende problemen met de betreffende diensten of instellingen. Als blijkt dat tijdens detentie zorg geïndiceerd is, wordt dan al een zorgtraject ingezet (voor meer informatie zie hoofdstuk 9, zorg). (b) Het overdrachtsdocument Bij lang verblijvende gedetineerden17 kan de situatie tijdens detentie ten aanzien van de vijf deelgebieden dusdanig zijn veranderd dat de MMD’er de gegevens in het basisdocument moet actualiseren. Met deze geactualiseerde gegevens wordt een nieuw document aangemaakt: ‘het overdrachtsdocument’. De MMD’er stuurt dit ongeveer acht weken voor de invrijheidstelling naar de contactpersoon van de gemeente. Bij kortgestraften (strafrestant na vonnis, korter dan vier maanden) wordt volstaan met het eerder genoemde ‘basisdocument’. Zodra de gedetineerde met ontslag gaat, krijgt het basis- of overdrachtsdocument de status ‘ontslag’ en kan dan niet meer gewijzigd worden.
15 De MMD’ers kunnen helpen met het aanvragen van een ID-bewijs, maar laten de verantwoordelijkheid hiervoor zo veel mogelijk bij de gedetineerde liggen. Bij verlies of diefstal kan de MMD’er assisteren bij het opstellen van een proces-verbaal, waardoor de gedetineerde over nieuwe identiteitspapieren kan beschikken (zie: hoofdstuk 5, Identiteitspapieren). 16 Risc staat voor Recidive Inschattingsschalen. Meer hierover vindt u in hoofdstuk 12 ‘ketensamenwerking en ketenpartners’. 17 Lang verblijvende gedetineerden worden binnen het Gevangeniswezen gedefinieerd als gedetineerden met een strafrestant van vier maanden of meer, na vonnis door de rechter.
17
In het najaar 2008 is gestart met de herijking van de basis- en overdrachtsdocumenten. Het doel hiervan is om de documenten zo veel mogelijk aan te laten sluiten op de informatiebehoefte van de gemeenten. In 2009 wordt een nieuwe werkwijze ingevoerd waarbij de MMD’er voortaan binnen twee dagen de naam, de begindatum van de detentie en het burgerservicenummer van de gedetineerde meldt aan de gemeente van herkomst door middel van een ‘meldingsblad detentie’. Via een speciaal tabblad ‘gemeenten’ kan de gemeentelijke contactpersoon vervolgens de eventueel bekende informatie terugmelden aan de MMD’ers, of gericht vragen stellen. In plaats van informatie-overdracht van de PI naar de gemeente, is er dan sprake van informatie-uitwisseling tussen PI en gemeente.
(c) DPAN Al in een vroeg stadium is door DJI – project Aansluiting Nazorg - het Digitaal Platform Aansluiting Nazorg (DPAN) ontwikkeld: een digitale faciliteit waarmee snel en systematisch informatie kan worden overgedragen vanuit het gevangeniswezen naar de gemeenten (en vanaf het najaar 2009 ook andersom). DPAN is sinds maart 2007 beschikbaar en ondersteunt gemeenten bij het organiseren van effectieve nazorg. Dit platform bestaat uit twee delen: een algemeen deel met nieuws, discussieforums en achtergrondinformatie en een beveiligd deel dat alleen gebruikt kan worden door de MMD’ers en de hiertoe geautoriseerde gemeentelijke contactpersonen (voor meer achtergrond informatie zie het ‘Samenwerkingsmodel’). Via het algemene deel van DPAN kunnen de gebruikers informatie, kennis en ‘best practices’ uitwisselen. Binnen het extra beveiligde casusspecifieke deel kan daarnaast door de MMD’er een elektronisch nazorgdossier worden samengesteld. Op basis daarvan kan de gemeente beginnen met het organiseren van de nazorg. Iedere gemeente die aangesloten wil worden op DPAN, ondertekent het ‘protocol digitaal platform aansluiting nazorg’. Inmiddels zijn 240 gemeenten op het platform aangesloten (juni 2009). Gemeenten die hier niet op zijn aangesloten, kunnen eventueel via de e-mail informatieoverdracht voor gedetineerden ontvangen. Een en ander is afhankelijk van de afspraken die tussen de PI en de betreffende gemeente zijn gemaakt. Alleen geautoriseerde gemeentelijk contactpersonen hebben de mogelijkheid op casusniveau te kijken welke informatie over een gedetineerde is opgenomen. Belangrijke ketenpartners kunnen op het algemene deel worden aangesloten, maar niet op het casusspecifieke deel. De overgedragen informatie wordt vervolgens beheerd door de gemeente. Deze kan vanaf dat moment zelf bepalen welke ketenpartners (bijvoorbeeld politie, het Openbaar Ministerie, UWV-WERKbedrijf, woningbouwverenigingen of zorginstellingen) toegang krijgen tot welke informatie.
MMD’ers voeren hun gegevens, verkregen uit de screening, in het Digitaal Platform in. Bij de invoering hiervan gegevens doorloopt het screeningsdocument verschillende fases waarbij de status wijzigt. Gemeenten merken hier weinig van en ontvangen bericht indien er een document voor hen ter inzage in DPAN staat. Door aanpassing van DPAN wordt nog eind 2009 snellere informatie-uitwisseling mogelijk. De gemeente kan dan haar informatie in DPAN kwijt.
18
De fases van het basis- of overdrachtsdocument zijn voor de volledigheid opgenomen in onderstaande tabel: Status
Naam
Omschrijving
0
Nieuw
Beginfase, een nieuw basisdocument wordt aangemaakt en krijgt automatisch de status ‘Nieuw’.
1
Concept
De MMD’er vult het document met informatie, dit is nog niet inzichtelijk voor de gemeente.
2
Basis
Het basisdocument is gereed, de MMD’er zet het op ‘basis’ en de contactpersoon in de gemeente van herkomst krijgt automatisch een e-mail dat op DPAN een basisdocument gereed ter inzage staat. Het basisdocument kan gedurende de detentie worden aangevuld en/of aangepast.
3
Over-
Alleen bij lang verblijvende gedetineerden wordt acht weken voor einde detentie een over-
dracht
drachtsdocument opgemaakt met daarin de laatst bekende stand van zaken m.b.t. de in het basisdocument gesignaleerde knelpunten. De MMD’er kan dit dossier nog steeds wijzigen. De contactpersoon in de gemeente van herkomst krijgt automatisch een e-mail dat op DPAN een overdrachtsdocument gereed ter inzage staat.
4
Ontslag
Het basis- of overdrachtsdocument is definitief en kan niet meer worden gewijzigd. Het kan alleen nog worden geraadpleegd, gedownload en/of afgedrukt.
De inhoud van de screeningsdocumenten (basis- en overdrachtsdocument) wordt regelmatig bijgesteld op basis van overleg met gemeentelijke gebruikers. Ook is er een landelijke gebruikersgroep DPAN waarin, naast gemeentelijke vertegenwoordigers, ook MMD’ers zitten en vertegenwoordigers van het Programma Sluitende Aanpak Nazorg die onder meer het beheer van het Platform verzorgen. Het digitale nazorgdossier bestaat uit de volgende onderdelen: 1. Een voorblad met algemene informatie (NAW gegevens, BSN nummer, einddatum detentie, e.d.) 2. Informatie / hulpvragen over ‘ID-bewijs’ 3. Informatie / hulpvragen over ‘inkomen en schulden’ 4. Informatie / hulpvragen over ‘huisvesting’ 5. Informatie / hulpvragen over ‘zorg’ 6. Informatie over (contact met) de drie reclasseringsorganisaties 7. Bijzonderheden (die niet onder eerder genoemde items konden worden vermeld) 8. Samenvatting
3.3 Hulpvraag in cijfers Uit analyse van de MMD-screeningsdocumenten18 is gebleken dat gedetineerden op alle vijf de aandachtsgebieden behoorlijke problemen ervaren. Op het gebied van huisvesting is dat 30%19 van de doelgroep. Met betrekking tot een ID-bewijs is dat 22% (13% zou hier daadwerkelijk niet over beschikken). Verder heeft 8% van de gedetineerden een zorgvraag en -probleem (verslavings-, psychiatrische of medische zorg) en bijna een kwart hiervan heeft behoefte aan zorgcontact na detentie. Dit lijkt een onderschatting aangezien andere onderzoeken hebben aangetoond dat veel gedetineerden kampen met psychiatrische problemen inclusief verslavingsproblemen. Bijna één derde van de gedetineerde heeft vóór de detentie een zorgcontact gehad. De twee uitschieters zijn werk en inkomen: 40% van de gedetineerden ondervindt problemen op het gebied van werk en 60% geeft aan schulden te hebben.
18 Van Binnen naar Buiten, een behoefteonderzoek naar de aard en omvang van nazorg aan gedetineerden, Advies- en Onderzoeksgroep Beke (2008). 19 Uit onderzoek van Braak et al (2003) blijkt dat ruim de helft van de in 2003 ondervraagde gedetineerden hulp nodig heeft bij het zoeken naar onderdak. 70% hiervan zegt deze hulp niet te krijgen; 17% zegt geen onderdak te hebben na vrijlating, terwijl hulpverleners dit percentage hoger inschatten. Zij verwachtten dat 20 tot 50% geen onderdak heeft na vrijlating. Daarnaast blijkt dat hoe complexer de problematiek van de gedetineerde is, hoe kleiner de kans is om passende opvang te vinden.
19
In de praktijk blijken MMD’ers onvoldoende toegerust eventuele zorgvragen vast te stellen. Hierdoor kan geen betrouwbaar beeld worden gegeven van de daadwerkelijke zorgvraag. In het kader van ‘Modernisering Gevangeniswezen’ wordt op dit moment gewerkt aan een betere systematiek van screening en indicatiestelling op het gebied van zorg.
Uit de resultaten van de verschillende onderzoeken blijkt dat bijna alle gedetineerden op één of meerdere aandachtsgebieden problemen ervaren. Al zijn de percentages hiervan verschillend, ze zijn allemaal relatief hoog. In het kader van de nazorg gaat het om een doelgroep met een meervoudige problematiek. Voor gemeenten en andere ketenpartners die nazorg bieden, is het een lastige klus al deze probleemgebieden aan te pakken. In het kader van de vijf basisgebieden, kan de gemeente vooral materiële zaken bieden. Zoals identiteitspapieren en inkomen (uit een uitkering). Om echter een echte gedragsverandering bij de gedetineerden te bewerkstellingen en zo recidive te voorkomen, is veel meer nodig. Uit onderzoek in opdracht van de gemeente Utrecht (2008), blijkt dat 60% van de ex-gedetineerde burgers een hulpvraag heeft met betrekking tot schulden. 36% van hen ervaart een probleem met betrekking tot werk en nog eens 36% met betrekking tot verzekeringen. Bijna één vijfde van de ex-gedetineerden (19%) heeft een hulpvraag op het gebied van huisvesting, 21% op het gebied van inkomen en 21% op het gebied van zorg. Uit de tussentijdse evaluatie van de invoering van veiligheidshuizen* in de provincie Limburg (april 2008) kwam daarnaast naar voren dat er op alle onderzochte gebieden sprake was van forse problemen. Bij de 39 onderzochte cases speelden er problemen op de volgende terreinen: • Huisvesting
70%,
90%,
• Opleiding en arbeid
• Inkomen en omgaan met geld
82%,
• Sociale relaties
80%,
• Drugs
55%
• Alcohol
30%
• Psycho-emotioneel welzijn
80%
• Politie en justitie
83%
* Bovenstaande cijfers liggen hoger dan de uitkomsten van het onderzoek ‘Van binnen naar buiten’ (Beke, 2008). Mogelijk komt dit doordat veiligheidshuizen meer met een problematische doelgroep te maken hebben.
Tips en beslispunten: De dienstverlening aan ex-gedetineerde burgers vraagt om een samenhangend aanbod, waarbij alle lokale of regionale partijen worden betrokken die verantwoordelijk zijn voor: • Identiteitspapieren • Huisvesting/onderdak • Inkomen uit werk of uitkering • Schuldhulpverlening • Zorg (verslavings-, psychiatrische of medische zorg)
Binnen het beschikbare aanbod staan de begeleiding van ex-gedetineerde burgers, het leveren van nazorg en activiteiten gericht op de re-integratie centraal. Om een passend en sluitend aanbod te creëren is een goede samenwerking tussen het gevangeniswezen, de gemeente en maatschappelijke partners noodzakelijk. De invulling en intensiteit van de samenwerking kan daarbij in overleg worden afgestemd. Een handig instrument voor het overdragen van informatie en ondersteuning van dit proces is het Digitaal Platform Aansluiting Nazorg (zie: ‘de instrumenten/documenten’ onderdeel C).
20
4 De gemeente, naar samenwerking Binnen het ‘Samenwerkingsmodel’ geldt als uitgangspunt dat iedere ex-gedetineerde burger zelf verantwoordelijk is voor zijn of haar re-integratie in de maatschappij. Het gevangeniswezen, de gemeenten en betrokken maatschappelijke instanties zien het ondersteunen van ex-gedetineerden bij (en het slagen van) een re-integratietraject echter wel als een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Daarom wordt er ‘in gezamenlijk overleg’ (via afstemming met alle betrokken ketenpartners) een individueel re-integratieplan opgezet. Hierin wordt concreet invulling gegeven aan alle acties die op de relevante leefgebieden nodig zijn. Het gevangeniswezen is hierbij verantwoordelijk voor de (organisatie van) de re-integratieactiviteiten tijdens de detentie. In toenemende mate zal het gevangeniswezen externe partijen de ruimte bieden hun activiteiten tijdens detentie te kunnen aanbieden (het zogeheten importmodel). In het programma Modernisering Gevangeniswezen wordt onder meer gestreefd naar nauwe samenwerking met maatschappelijke partners en een meer faciliterende opstelling hierin. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de (daadwerkelijke) uitvoering van alle re-integratieactiviteiten na afloop van de justitiële titel. Daarbij geldt één uitzondering, namelijk wanneer er sprake is van een voorwaardelijk traject na afloop van de detentieperiode. Justitiële voorwaarden kunnen het gevolg zijn van een rechterlijk vonnis of worden toegepast als onderdeel van de detentiefasering (zie bijvoorbeeld voorwaardelijke invrijheidstelling, hoofdstuk 3.1). In dat geval is de reclassering primair verantwoordelijk voor het toezicht houden op de uitvoering van de bijzondere voorwaarden. De gemeente blijft de regie voeren op de nazorg.
4.1 Regierol gemeenten Goede nazorg voor (ex-)gedetineerde burgers staat of valt met communicatie, samenwerking en het voeren van regie. Het is erg belangrijk dat vooral de gemeenten die regierol goed invullen. Hierdoor ontstaat namelijk een infrastructuur voor het bieden van nazorg. De regierol van de gemeente kan op verschillende manieren worden ingevuld. Zo kunnen de kaders worden bepaald door de rijksoverheid waarbij de gemeente invulling geeft aan haar eigen beleid. Maar de gemeente kan ook zelf de kaders 21
bepalen en deze, al dan niet samen met de ketenpartners, invullen. Ook de mate van macht en sturing kan verschillen. Hoe minder mogelijkheden gemeenten hebben zaken ‘af te dwingen’, hoe meer ze zich zullen moeten richten op overtuiging en samenwerking. Regievoering is op meerdere niveaus mogelijk. Zo verschilt het voeren van regie op de uitvoering (waarbij het draait om de afstemming tussen de uitvoerende professionals) behoorlijk van het voeren van regie op bestuurlijk niveau (dat vooral gericht is op het binden van partijen aan gezamenlijke doelen en op het versterken van de samenwerking). Zowel op bestuurlijk als op uitvoerend niveau is het van belang dat de visie en doelen duidelijk zijn en dat iedereen elkaar hier op kan aanspreken. Onder regie kan worden verstaan ‘een bijzondere vorm van sturen die is gericht op de afstemming van actoren, hun doelen en handelingen tot een min of meer samenhangend geheel, met het oog op een bepaald resultaat’. Om regie te kunnen voeren is het de kunst om alle betrokken organisaties en instanties te motiveren tot samenwerking. Daarbij moet steeds gewezen worden op het gezamenlijk belang en de voordelen van de samenwerking. In het kader van nazorg is het de rol van de gemeente om alle spelers over te halen om gezamenlijk het probleem aan te pakken en gezamenlijk verantwoording te dragen (‘de gemeente als regisseur’).
Ketensamenwerking De gemeente is verantwoordelijk voor de regie op de ketensamenwerking (zie ook: hoofdstuk 12, ketensamenwerking). Die regiefunctie van de gemeente is (deels) verankerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo); deze dient om burgers mogelijk te maken ‘mee te doen’ in de Nederlandse samenleving / participatie en in de Wet Werk en Bijstand (WWB); deze dienst voor inkomensondersteuning en re-integratie (meer hierover in hoofdstuk 10 ‘financiën’). Daarnaast hebben gemeenten de taak de veiligheid te vergroten (onder andere beschreven in het Grote Steden Beleid). Binnen het vergroten van de veiligheid speelt het gevangeniswezen vooral een faciliterende rol. Justitie is niet de enige verantwoordelijke partij als het gaat om het vergroten van de maatschappelijke veiligheid. Dat is een zaak van alle ketenpartners samen. De gemeente is in dit opzicht een belangrijke speler, vooral omdat ze ook hierin de regie op de keten voert. Samenwerkingsverbanden Regievoering kan binnen verschillende samenwerkingsverbanden worden vorm gegeven. Bijvoorbeeld via casusoverleg waaraan verschillende ketenpartners deelnemen. Een andere manier is het oprichten van een veiligheidshuis. Hierin worden alle ketenpartners ‘bij elkaar gezet’ om vanuit een gezamenlijke visie en verantwoordelijkheid te handelen (meer hierover: zie hoofdstuk 12 ketensamenwerking). Tot slot kan de gemeente de nazorgtaak ook (deels) uitbesteden, maar zelf de regie blijven voeren.
4.2 Taken van de gemeente In onderstaande tabel is te zien wie voor welk basisgebied, wat op welke manier moet doen binnen de PI of de gemeente. Dit schema geeft een aantal belangrijke zaken aan maar is een eerste aanzet en niet uitputtend. Nieuwe ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht zullen tot aanvulling leiden. In de laatste kolom zijn aandachtspunten opgenomen, ook deze zullen in de loop der tijd moeten worden aangepast en/of aangevuld.
22
Onderwerp
Wie
Wat
Hoe
Aandachtspunt
Identiteitspapieren
PI
Helpen bij het doen van aangifte bij de politie in geval van vermissing. Helpen bij de aanvraag, door inschrijving bij de gemeente of door contact met de gemeente van herkomst op te nemen. In uiterste geval voorschieten kosten ID-bewijs en verhalen op gedetineerde en/of gemeente.
Verstrekken benodigde papieren aan de gedetineerde en deze doorsturen naar de politie en de gemeente. ID-bewijs bij de gemeente ophalen of laten opsturen c.q. brengen door de gemeente.
Wat te doen bij gedetineerden die stelselmatig geen identiteitspapieren hebben, doordat ze die bijvoorbeeld verkopen? Hoe bij gedetineerden vingerafdrukken te verkrijgen t.b.v. vingerscan per 1 juli 2009? Noodzaak GBA inschrijving voor het verkrijgen van een ID-bewijs.
Gemeente
Verstrekken ID-bewijs, kosten voorschieten of betalen.
Verstrekken tijdens (opsturen, brengen of laten halen) of direct na de detentie (gedetineerde haalt het zelf op).
Wat te doen met gedetineerden die worden ingeschreven in de gemeente waarin de PI staat, maar hier onbekend zijn?
PI
Inschrijven van de betrokkene als woningzoekende, helpen bij het behoud van de eigen woning. Helpen bij het inschrijven voor opvang-plekken (PGO, MO, etc.)
Inschrijven bij de gemeente, of contact opnemen met de gemeente i.v.m. doorbetalen vaste lasten.
Wat te doen als de gemeente geen regeling biedt voor het doorbetalen van eigen lasten? Wat te doen bij bezit van een koopwoning?
Gemeente
Aanbieden opvangplekken, (bijvoorbeeld MO), zorgen voor woningen via de woningbouwcorporaties en eventueel doorbetalen van de huur.
Financiering Maatschappelijke opvang en sturen op doorstroom. Doorbetalen vaste lasten of voorschieten hiervan. Afspraken maken met corporaties over ‘noodwoningen’.
Wat te doen met gedetineerden die al voor de detentie huurachterstand hadden? Wat te doen als terugkeer niet wenselijk is?
Maatschappelijke Instanties
Aanbieden opvangplekken
Gedetineerden tijdelijke opvang bieden en zorgen voor doorstroom.
Wat te doen als alle plekken bezet zijn?
Woningbouw-corporaties
Huisbewaring
Mogelijk maken voor gedetineerden
Wat te doen bij al bestaande huurachterstand die niet voldaan kan worden?
PI
Situatie onderzoeken; inschrijven bij UWV-WERKbedrijf of uitzendbureau. Gemeente benaderen voor uitkering.
Verstrekken inschrijf-formulieren aan de gedetineerden. Contact leggen met gemeente en arbeidsbureaus.
Wat als de betrokkene niet beschikt over huisvesting? (Voor inschrijving bij UWVWERKbedrijf en uitzendbureaus is dit noodzakelijk).
Gemeente
Verstrekken uitkering of voorschot/overbrugging (in geval van broodnood).
Opzetten uitkeringstraject vanuit de PI na overdracht. Verstrekken uitkering of voorschot (broodnood) op dag van ontslag.
Wat te doen met (ex-) gedetineerde burgers waarbij geen overdracht heeft plaatsgevonden? Wat te doen met ZZP-ers?
Rijk
Mogelijk maken aanvraag uitkering tijdens de detentie. Mogelijk maken arbeidstoe-leiding tijdens de detentie (zie pilot Lelystad).
Mogelijk maken om een DigiD op adres van de PI aan te vragen en om via DigiD een uitkering aan te vragen.
PI
Inventariseren schuldenproblematiek
Samen met gedetineerden uitzoeken welke problemen er spelen en eerste stappen zetten.
Is het mogelijk om tijdens de detentie de problematiek geheel in kaart te brengen (zonder papieren)?
Gemeente
Inzetten schuldhulpverlening tijdens de detentie.
Informatie overdragen aan de PI over lopende trajecten, intake tijdens detentie laten plaatsvinden.
Mogelijk maken van schuldhulpverlening tijdens de detentie.
PI
Opstellen zorgplan, regelen dat zorgverzekering wordt stopgezet en herleeft bij einde detentie.
PMO stelt een plan op en legt contact met de GGz, of bereidt gedwongen opname voor.
Wat te doen met zorgmijders of gedetineerden die niets willen meedelen over hun zorgvoorgeschiedenis?
Gemeente
Continueren zorgplan
In overleg met de ketenpartners zorgen dat het zorgplan na de detentie uitgevoerd wordt.
Regie voeren op het zorgtraject door goede samenwerking met de ketenpartners (GGz)
Huisvesting
Inkomen en werk
Schulden
Zorg
23
De rol en taken van de gemeente komen verder aan de orde in hoofdstuk 5 tot en met 9: identiteitspapieren, huisvesting, werk en inkomen, schulden en zorg. Voor elke van deze aandachtsgebieden wordt in deze hoofdstukken beschreven wat de aanbodmogelijkheden van de gemeente zijn in het kader van de nazorg, en wat de rol is van de PI en andere partijen.
Tips en beslispunten: De gemeente is de regisseur in het kader van de nazorg aan ex-gedetineerde burgers. Dat betekent niet dat de gemeente het allemaal alleen moet doen. Een belangrijke vraag is of het aantal burgers dat jaarlijks door de gemeente moet worden opgevangen, groot genoeg is om hiervoor alle benodigde specialistische kennis in huis te halen en/of een netwerk te onderhouden. Is dat niet zo, dan kan regionale samenwerking een alternatief zijn. Vooral als het gaat om relatief kleine uitstroomcijfers. Door samenwerking met ketenpartners is het mogelijk als gemeente de regie te blijven voeren en de uitvoering van de nazorg elders, of onder gedeelde verantwoordelijkheid te beleggen.
24
5 Identiteitspapieren Burgers – dus ook gedetineerden – hebben hun identiteitsbewijs voor veel verschillende zaken nodig. Bijvoorbeeld voor het inschrijven in een gemeente, voor het inschrijven als woningzoekende bij een woningbouwcorporatie, voor het inschrijven bij UWV-WERKbedrijf of een uitzendbureau, voor het openen van een rekening, het aanvragen van een uitkering of een verzekering, maar ook om tijdens detentie op verlof te kunnen gaan en daarmee de terugkeer naar de maatschappij voor te bereiden. Een identiteitsbewijs is niet alleen nodig, het is in een aantal gevallen ook verplicht. Een burger zonder geldig identiteitsbewijs is strafbaar, indien hij niet kan voldoen aan een wettelijke legitimatieplicht. Dat kan leiden tot boetes, die weer kunnen leiden tot oplopende schulden. Zonder identiteitsbewijs kan er gemakkelijk een vicieuze cirkel ontstaan; je kunt je nergens inschrijven om in de noodzakelijke levensbehoeften te voorzien (inkomen, eten en onderdak); je kunt boetes opgelegd krijgen die de situatie nog verergeren en je kunt vervallen in crimineel gedrag om toch in je bestaan te voorzien en je schulden te betalen. In het ‘Samenwerkingsmodel’ is daarom vastgelegd dat alle (ex-)gedetineerde burgers bij het verlaten van de PI in het bezit moeten zijn van een geldig identiteitsbewijs. Uit een verkennend onderzoek blijkt dat ongeveer 22% van de gedetineerden problemen heeft op het gebied van hun identiteitspapieren (zie ook hoofdstuk 3.3). Dat kan zijn omdat ze geen papieren hébben, maar ook omdat hun papieren zich ergens bevinden waar ze vanuit hun detentie niet bij kunnen, of omdat ze door het verlopen van geldigheidsdata niet meer rechtsgeldig zijn.
5.1 Nieuwe identiteitspapieren Zodra blijkt dat een gedetineerde geen identiteitspapieren (meer) heeft, zijn er twee mogelijkheden: de papieren worden door de gedetineerde tijdens de detentie aangevraagd en verstrekt, of ze worden tijdens de detentie aangevraagd en pas ná de detentie verstrekt. In beide gevallen wordt standaard een Nederlandse Identiteitskaart aangevraagd. De aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de gedetineerde als ingezetene is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie per25
soonsgegevens (GBA). Daarover kan het volgende worden opgemerkt. Volgens de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) moet een burger in beginsel staan ingeschreven in de gemeente alwaar hij of zij daadwerkelijk verblijft. Bij een gedetineerde is dat gewoonlijk de gemeente waar hij in een PI verblijft. Een dergelijke inschrijving kan het echter in de praktijk moeilijker maken voor gedetineerden om weer een maatschappelijk bestaan op te bouwen (zie het ‘Samenwerkingsmodel’). De meeste (ex-)gedetineerden blijken na hun detentie weer terug te keren naar de gemeente van herkomst en ondervinden dan moeilijkheden door het feit dat zij daar inmiddels zijn uitgeschreven uit de GBA. Onder bepaalde omstandigheden kunnen gedetineerden, ondanks hun detentie in een PI in een andere gemeente, toch ingeschreven blijven in de gemeente van herkomst. Meer hierover kunt u lezen in hoofdstuk 6, huisvesting. De MMD’ers spelen bij het regelen van een nieuw ID-bewijs een belangrijke rol. Allereerst door te screenen welke gedetineerden er wel en niet in het bezit zijn van identiteitspapieren. Ontbreken de papieren? Dan helpt de MMD’er bij het aanvragen van nieuwe, en/of bij het doen van aangifte bij vermissing of diefstal. De pasfoto’s die nodig zijn voor de nieuwe papieren kunnen binnen de inrichting worden gemaakt. Is het ID-bewijs klaar, dan kan het bij de gemeente worden opgehaald door de MMD’er of door de (ex-) gedetineerde zelf na de detentie of tijdens het verlof. Ook is het mogelijk dat een gemeenteambtenaar het ID-bewijs naar de inrichting brengt. Op dit punt zullen afspraken moeten worden gemaakt met de gemeente, waarbij nog twee punten van belang zijn. In beginsel is er een persoonlijke verschijningsplicht van de aanvrager van het document, bij de aanvraag en de uitreiking. Het is aan de gemeente om te beoordelen of en in hoeverre daarvan kan worden afgeweken. Daarnaast zullen in de loop van 2009 vingerafdrukken in de Nederlandse reisdocumenten (paspoort en Nederlandse identiteitskaart) worden opgenomen. Deze worden opgenomen met behulp van een zogenaamd aanvraagstation. Er zijn mogelijkheden voor een mobiel gebruik van het aanvraagstation, zodat het in beginsel denkbaar is dat een gemeenteambtenaar naar de PI komt om de vingerafdrukken op te nemen. Ook hier is het echter weer aan de gemeente om te bepalen of daarvan gebruik wordt gemaakt.
5.2 Kosten De kosten die de aanschaf van een nieuw identiteitsbewijs met zich meebrengt, liggen in principe bij de gedetineerde burger zelf. Als deze echter aantoonbaar niet over voldoende financiële middelen beschikt, zijn er verschillende mogelijkheden om het document tegen gereduceerd tarief of zelfs geheel gratis te verstrekken. In de eerste plaats houdt het Besluit paspoortgelden (art. 2, tweede lid) rekening met de mogelijkheid dat de gemeente aan betrokkene geheel of gedeeltelijk kwijtschelding verleent van de gemeentelijke leges voor het reisdocument. Indien de gemeentelijke legesverordening de mogelijkheid tot kwijtschelding kent en de kwijtschelding is verleend met toepassing van de regels die daarover zijn opgenomen in de eerste en tweede afdeling van het tweede hoofdstuk van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (Stcrt. 1990, 103), mag de gemeente, naar rato van de verleende kwijtschelding, afzien van het afdragen van het rijksdeel van de kosten van het desbetreffende reisdocument. Het rijk betaalt dan mee in de kwijtschelding die de gemeente aan de burger heeft verleend. Het is ook denkbaar dat er een beroep wordt gedaan op de sociale dienst van de gemeente waar de (ex-) gedetineerde burger straks terugkeert. In bijzondere gevallen kunnen de kosten ook door de PI worden voorgeschoten. Het bedrag wordt dan op de gedetineerde verhaald zodra hij weer over een inkomen beschikt. In die gevallen zal echter altijd het rijksdeel in de kosten van het reisdocument door de gemeente aan het rijk moeten worden afgedragen.
26
Gemeente Rotterdam De gemeente Rotterdam betaalt in sommige gevallen de kosten van een nieuw ID-bewijs voor gedetineerden. De reden daarvoor is dat Rotterdam een ID-bewijs een erg belangrijke randvoorwaarde vindt voor terugkeer in de maatschappij. Rotterdam vergoedt uitsluitend een identiteitsbewijs, de pasfoto’s en eventueel extra legeskosten. Er worden geen bijdragen verstrekt voor de kosten van een paspoort en/of rijbewijs. Gedetineerden krijgen hun nieuwe identiteitspapieren ook niet “zomaar”; daar zijn wel een aantal voorwaarden aan verbonden. Ten eerste moet de gedetineerde binding hebben met Rotterdam. Dat wil zeggen dat hij de laatste drie jaar voor zijn detentie minimaal twee jaar aantoonbaar in Rotterdam moet hebben gewoond. Dat moet blijken uit: • Een inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (GBA); • Inschrijving en begeleiding bij zorginstellingen.
Daarnaast moet hij langer dan zes weken in detentie verblijven in één van de PI in regio Rijnmond. Verder komen alleen ex-gedetineerde burgers in aanmerking, die; • Legaal in Nederland verblijven; • 18 jaar of ouder zijn.
Proces Via de MMD’er wordt vastgesteld of een gedetineerde over onvoldoende middelen beschikt om zelf een identiteitsbewijs te kunnen betalen. De MMD stuurt in dat geval een verzoek om een ID-bewijs aan de gemeente. Daar wordt door de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoek gedaan naar de financiële situatie van de gedetineerde en naar zijn situatie vóór de detentie. Pakt dat onderzoek gunstig uit, dan wordt - conform de afspraken tussen de PI en de deelgemeenten - een ID-bewijs aangemaakt. De PI schiet de gemaakte kosten voor en stuurt een factuur aan de dienst SoZaWe.
Gemeente Leeuwarden De gemeente Leeuwarden vindt dat gedetineerden hun identiteitsbewijs zelf moeten bekostigen. Is dat echt niet mogelijk, dan krijgt de gedetineerde toch een ID-bewijs van de gemeente, maar worden de kosten daarvan verrekend via een machtiging op de uitkering.
Tips en beslispunten: Identiteitspapieren zijn een belangrijke randvoorwaarde voor terugkeer in de maatschappij en noodzakelijk voor het regelen van de meest basale zaken als huisvesting, inkomen en zorg. De gemeente kan randvoorwaarden formuleren voor de vergoeding van de kosten van een ID-bewijs (een voorbeeld is de procedure die bij de gemeente Rotterdam wordt gehanteerd).
Om ervoor te zorgen dat (ex-)gedetineerde burgers op de dag van hun ontslag over identiteitspapieren beschikken is een goede samenwerking en informatieoverdracht vanuit het gevangeniswezen naar de gemeente nodig, en omgekeerd.
27
28
6 Huisvesting Wanneer (ex-)gedetineerde burgers na hun ontslag geen (goed) onderdak vinden, kan dat leiden tot allerlei problemen. Problemen die vaak in verband gebracht kunnen worden met recidive. Geen of gebrekkige huisvesting betekent namelijk niet alleen het ontbreken van een ‘veilige haven’, dit leidt ook tot uitsluiting. Voor veel zaken -zoals een uitkering, oproepbaar zijn voor werk of bereikbaar zijn voor het UWV-WERKbedrijf, uitzendbureaus en andere maatschappelijke instanties- is namelijk een vast woonadres nodig. Daarnaast roept iemand die in een maatschappelijke opvang verblijft, meestal een bepaald beeld op. Werkgevers zijn hierdoor minder bereid om hem of haar in dienst te nemen. Het is dus erg belangrijk dat al tijdens de detentie wordt gewerkt aan het behoud of het vinden van huisvesting. In het ‘Samenwerkingsmodel’ is opgenomen dat iedere (ex-)gedetineerde burger direct na detentie zou moeten kunnen beschikken over een vorm van onderdak. Dat is minimaal een plek in de maatschappelijke opvang, maar het liefst natuurlijk een stabiele woonsituatie. Dat is echter makkelijker gezegd dan gedaan. Veel gedetineerden zijn zowel vóór als ná detentie dak- of thuisloos. Ze kunnen weliswaar worden ingeschreven in de gemeente waar de PI staat, maar zijn daar vaak niet bekend. Hierdoor wordt het op- of voortzetten van een hulpverleningstraject en het vinden van passende woonruimte bemoeilijkt.
6.1 Inschrijving bij een gemeente Justitie streeft naar regionale plaatsing20. Dat betekent dat gedetineerden zo dicht mogelijk bij hun oorspronkelijke woonplaats worden gedetineerd. Hierdoor hoopt Justitie dat de re-integratie in de
20 Eind 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie besloten dat voor kortgestraften ‘bovenregionale plaatsing’ geldt en voor langgestraften ‘regionale plaatsing’. Dus kortgestraften kunnen niet altijd in de regio van herkomst geplaatst worden. Zij heeft dit standpunt eind 2008 gewijzigd. Regionale plaatsing geldt voor zowel kort- als langverblijvende gedetineerden. Binnen het ‘Samenwerkingsmodel’ is het uitgangspunt dat preventief gehechten zoveel als mogelijk binnen het arrondissement van vervolging worden geplaatst. Bij kortverblijvenden en langverblijvenden in de laatste vier maanden van de detentie, wordt geprobeerd hen zo veel mogelijk in het arrondissement van herkomst te plaatsen.
29
maatschappij beter verloopt21, dat er meer continuïteit ontstaat in de zorg aan gedetineerden en dat de samenwerking tussen de PI de gemeente en de ketenpartners verbetert. Ook in het ‘Samenwerkingsmodel’ staat dat iedere gedetineerde bij voorkeur blijft ingeschreven bij zijn gemeente van herkomst22. Dat is onder andere van belang voor de verworven rechten die een gedetineerde daar heeft opgebouwd, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting. Althans indien gemeenten er voor hebben gekozen deze rechten te koppelen aan de inschrijving in de GBA. Dat hoeft natuurlijk niet. Voor de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens moet iedere burger en dus ook de gedetineerde in beginsel worden ingeschreven in de GBA van de gemeente waar hij feitelijk verblijft. Het hoofd van de PI moet de gemeente waar de PI is gevestigd (ter kennisgeving) informeren over het verblijf van de gedetineerden in de PI. De gedetineerde moet zelf aangifte doen van zijn verhuizing of iemand daartoe machtigen. De gemeente kan indien de gedetineerde niet zelf zijn verhuizing doorgeeft, ambtshalve overgaan tot inschrijving in zijn GBA. Omdat de meeste (ex-)gedetineerden na hun detentie weer terugkeren naar hun gemeente van herkomst, heeft het echter niet de voorkeur dat de gedetineerde wordt ingeschreven in een andere gemeente dan de gemeente van herkomst. Een manier om ambtshalve inschrijving te voorkomen in de gemeente waar de PI gevestigd is en hem ingeschreven te laten in de GBA van de herkomstgemeente, is de gedetineerde een briefadres te laten kiezen in zijn gemeen te van herkomst. (artikel 67 Wet GBA). Zo blijven verworven rechten behouden. Overigens is het zo dat betrokkene ook in de gemeente van herkomst ingeschreven kan blijven indien betrokkene kort gestraft wordt (maximaal drie maanden) en een eigen (huur-)woning achterlaat waar hij weer terugkeert (zie artikel 1 Wet GBA, definitie ‘woonadres’, onder a). Het gekozen briefadres moet van een natuurlijke persoon zijn, die woonachtig is in de gemeente van herkomst. Dit kan overigens ook een persoon zijn die woonachtig is in de (huur-)woning die de gedetineerde achterlaat. De persoon bij wie het briefadres wordt gehouden, moet toestemming geven en de gemeente moet de reden van het aanvragen van een briefadres weten (in verband met eventuele registratie in de GBA als ‘briefadres’). Kan geen ‘briefadresgever’ worden gevonden in de gemeente van herkomst? Dan biedt de wet GBA verder geen mogelijkheden voor het ingeschreven laten van betrokkene in de gemeente van herkomst. In dat geval zou de oplossing kunnen worden gezocht in het loskoppelen van de (verworven) rechten in de gemeente van de inschrijving van betrokkene in de GBA.
Wordt een gedetineerde tijdens zijn detentie toch in de gemeente ingeschreven waar de PI is gevestigd, dan wordt er voor gezorgd dat de gedetineerde zelf of via een gemachtige aangifte doet van de verhuizing naar de gemeente waar hij zich vestigt. Bij vestiging in de gemeente van herkomst is het belangrijk dat reeds verworven rechten en/of aanspraken behouden blijven. Daarmee wordt voorkomen dat detentie leidt tot extra achterstand in mogelijkheden en zo de re-integratie bemoeilijkt. Zo kan hij na ontslag uit detentie wel weer gebruikmaken van de voorzieningen die de gemeente van herkomst hem in het kader van nazorg kan bieden.
21 Door gedetineerden regionaal te plaatsen is het bijvoorbeeld beter mogelijk om bezoek te organiseren. Sommige inrichtingen bieden speciale contactmomenten voor gedetineerde ouders en hun kinderen aan. Hierdoor blijven kinderen in contact met de ouder met als doel de gezinshereniging na detentie soepeler te laten verlopen. In PI Arnhem Noord wordt het programma ‘Ouder Kind in Detentie’ aangeboden. Dit is voor kinderen van drie tot en met zestien jaar en vindt eenmaal in de vier weken plaats. De bezoekersruimte wordt geheel kindvriendelijk ingericht. De kinderen worden opgehaald en gebracht door hulpverleners van Stichting Exodus. 22 Als gemeente van herkomst wordt aangemerkt: de gemeente alwaar de gedetineerde voor detentie in de Gemeentelijke Basis Administratiepersoonsgegevens stond ingeschreven met een woon- en/of briefadres, of gedurende drie jaar voor detentie ten minste twee jaar aantoonbaar zijn hoofdverblijf heeft gehad.
30
Vaak wil een gedetineerde na zijn detentie terug naar de gemeente van herkomst. In die gevallen moet in goed overleg worden nagegaan welke mogelijkheden er zijn. Vestigt de ex-gedetineerde burger zich in de gemeente waar hij nieuw is ingeschreven, dan kan ook dat belangrijke gevolgen hebben. Dit kan leiden tot moeilijkheden bij het op- of voortzetten van een hulpverleningstraject en het vinden van passende woonruimte. In het ‘Samenwerkingsmodel’ is de intentie opgenomen dat niemand tussen wal en schip mag vallen. Als een (ex-)gedetineerde burger om goede redenen kiest voor een nieuwe woonplaats zal dit vroegtijdig moeten worden afgestemd tussen de PI, de gemeente van herkomst en de nieuwe gemeente van vestiging (zie ook het ‘Samenwerkingsmodel’).
6.2 Vaststellen huisvestingssituatie Tijdens de screening door de MMD’er bij binnenkomst kan blijken dat een gedetineerde geen huisvesting heeft, of dat hij geen middelen heeft om zijn huisvesting te financieren of te behouden. In dat geval kan de MMD’er op verschillende manieren helpen. Welke oplossing de beste is, hangt af van de situatie: heeft de gedetineerde een eigen (huur)woning en heeft hij hulp nodig om die te behouden? Kan de gedetineerde na zijn detentie niet terugkeren naar zijn voormalige woonruimte? Of is er helemaal geen sprake van (eigen)huisvesting? Gedetineerde beschikt over eigen woonruimte
Gedetineerde beschikt niet over eigen woonruimte
De MMD’er onderzoekt of er sprake is van ach-
De MMD’er onderzoekt de mogelijkheden op het gebied van
terstand in de betaling van huur, hypotheek en/of
inschrijving bij een woningbouwcorporatie of het op een andere
vaste lasten.
manier verkrijgen van (zelfstandige) woonruimte.
In overleg met de gemeente van herkomst wordt
Is er geen zicht op woonruimte direct na detentie? Dan wordt
gekeken naar de mogelijkheden om deze door te
onderzocht wat de mogelijkheden zijn op het gebied van maat-
betalen, of voor te schieten.
schappelijke opvang, PGO en/of DEMO-instellingen (zie ‘geen eigen woonruimte’).
Daarnaast wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn op het gebied van onderverhuur of huisbe-
Ook bekijken de MMD’er en de gemeente samen wat de mogelijk-
waring.
heden zijn op het gebied van huisvesting voor bijzondere groepen.
Wel eigen woonruimte Wanneer een gedetineerde (zelfstandige) woonruimte heeft, gaat het meestal om een huurwoning. Soms heeft hij of zij een koopwoning. In beide gevallen moeten betalingsachterstanden, uitruimingen en het verlies van de woning worden voorkomen. Binnen het ‘Samenwerkingsmodel’ is vastgelegd dat gemeenten bij een kortdurende detentie zoveel mogelijk moeten zorgen voor continuïteit in de bestaande huisvesting. Daarnaast wordt van hen gevraagd dat ze zich inspannen om passende (alternatieve) huisvesting voor (ex-)gedetineerde burgers te organiseren. Doorbetaling woonlasten Bij diverse gemeenten kan een aanvraag worden ingediend voor het doorbetalen van de huur en/of vaste lasten tijdens de detentieperiode. Gemeenten die daartoe bereid zijn, stellen dan vaak als eis dat het om kortdurende detentie moet gaan. De vergoedingen voor het doorbetalen van de vaste lasten, worden vaak bekostigd uit gelden voor reintegratie, via een lening, leenbijstand of ‘bijstand om niet’. Formeel zijn hiervoor binnen de Wet Werk en Bijstand (WWB) echter geen mogelijkheden. Gemeenten die de vaste lasten doorbetalen op grond van de WWB, hebben daarmee dus een regeling ingevoerd die feitelijk strijdig is met het uitgangspunt van de wet. Gemeenten mogen wel op grond van artikel 108 van de Gemeentewet beleid opstellen voor het doorbetalen van de vaste lasten tijdens detentie. Op landelijk niveau wordt op dit moment onderzocht of het mogelijk is om huur en overige vaste lasten (tijdens een korte detentieperiode) 31
door te betalen op basis van een krediet. Hierover vindt overleg plaats tussen DJI en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Gemeentewet, artikel 108 1. De bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente wordt aan het gemeentebestuur overgelaten. 2. Regeling en bestuur kunnen van het gemeentebestuur worden gevorderd bij of krachtens een andere dan deze wet ter verzekering van de uitvoering daarvan, met dien verstande dat het geven van aanwijzingen aan het gemeentebestuur en het aan het gemeentebestuur opleggen of in zijn plaats vaststellen van beslissingen, slechts kan geschieden indien de bevoegdheid daartoe bij de wet of krachtens de wet bij provinciale verordening is toegekend. 3. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 110, vijfde lid, 119, vierde lid en 120, tweede lid, worden de kosten, verbonden aan de uitvoering van het tweede lid, voor zover zij ten laste van de betrokken gemeenten blijven, door het Rijk aan hen vergoed.
Regelingen en voorzieningen De regelingen en voorzieningen die gemeenten gedetineerden bieden op het gebied van huisvesting, zijn er in vele soorten en maten. Zo zijn de gemeenten Arnhem, Schiedam en Utrecht bereid om bij een detentieperiode van maximaal zes maanden de huur en/of vaste lasten (gas, water, licht en hypotheekrente) door te betalen. In de gemeente Utrecht wordt hier bijzondere bijstand voor verstrekt. In beide gevallen is de voorwaarde dat de gedetineerde of over zelfstandige woonruimte beschikt, of zijn niet-zelfstandige woonruimte huurt via een ‘begeleid wonen instelling’.
De gemeente Rotterdam vergoedt maximaal één jaar huur. Dit wordt gefinancierd door bijzondere bijstand ‘om niet’ toe te kennen. Als bij aanvang detentie nog niet duidelijk is voor welke duur de huur betaalt moet gaan worden, vergoedt de gemeente de kosten tot de uitspraak. Ook gemeente Krimpen aan den IJssel betaalt tijdens de detentie de vaste lasten door. In dit geval tot maximaal één jaar als het gaat om een zelfstandige woonruimte. Betaling vindt plaats in de vorm van bijzondere bijstand mits er sprake is van dringende redenen. De bijstand wordt als geldlening verstrekt, tenzij er sprake is van ontbrekende afloscapaciteit. De gemeente Amsterdam betaalt maximaal zes maanden huur. Gemeente Horst aan de Maas vergoedt alleen huur als het gaat om een acute noodsituatie en de gedetineerde niet langer dan twee maanden vast zit.
Onderverhuur Een andere mogelijkheid om een gedetineerde zijn woning te laten behouden, is onderverhuur. Dat kan alleen als het gaat om een langere detentieduur en als de verhuurder daarmee akkoord gaat. Voor korte perioden is daarom huisbewaring een goed en relatief goedkoop alternatief. Hierbij betalen mensen die voor korte tijd woonruimte nodig hebben, de huur. Zo zijn zij geholpen, kan de gedetineerde zijn woning behouden en wordt het oplopen van huurachterstand en schulden voorkomen. Daarnaast komt er op deze manier een tijdelijk extra aanbod op de krappe woningmarkt, waardoor nijpende huisvestingproblemen (tijdelijk) opgelost kunnen worden. Zowel huisbewaring als onderverhuur is alleen mogelijk als woningcorporaties hieraan willen meewerken! Hier ligt dus een belangrijke motiverende en coördinerende rol voor de gemeenten. Via het project ‘huisbewaring’ van Bonjo (Belangen Overleg Niet Justitiegebonden Organisaties), kan een gedetineerde zijn woning voor minimaal drie maanden en maximaal twee jaar laten bewaren door een derde. Bonjo heeft hiervoor overeenkomsten gesloten met diverse woningbouwverenigingen. Het uiteindelijke doel is dat het project landelijk wordt uitgerold, zodat alle gedetineerden hiervan gebruik kunnen maken. Is er sprake van problemen met doorbetaling van een eigen woning? Dan kan de MMD’er bemiddelen in huisbewaring door Bonjo in te schakelen.
32
Geen eigen woningruimte Heeft een (ex-)gedetineerde burger na zijn detentie geen plek om te wonen? dan kan hij zich, met hulp van de MMD’er, (laten) inschrijven als woningzoekende. Helaas hanteren de meeste woningcorporaties een puntensysteem en zijn de wachtlijsten lang. (Ex-)gedetineerde burgers die net ingeschreven staan maken nauwelijks kans op korte termijn een woning te vinden. Sommige corporaties tellen de detentieduur mee als jaren van inschrijving. Dat kan voordelig zijn wanneer je lang vastzit, maar bij een kortdurende detentie helpt dat niet veel. Sommige gemeenten hebben daarom afspraken gemaakt met woningcorporaties over het huisvesten van bijzondere groepen. Daarbij wordt er op jaarbasis een vast aantal woningen beschikbaar gesteld. De gemeente (SoZaWe) kan deze woning zelf toebedelen, waardoor er toch huisvestingsmogelijkheden ontstaan. ’s-Hertogenbosch heeft aparte afspraken gemaakt met de woningbouwcorporaties over het huisvesten van bijzondere doelgroepen. Deze houden ondermeer in dat de woningbouwcorporaties actief meewerken aan het vinden van locaties en het realiseren van projecten voor dak- en thuislozen, verslaafden en (ex-)gedetineerde burgers.
SoZaWe van de gemeente Rotterdam heeft afspraken gemaakt met woningbouwcorporaties, voor het huisvesten van bijzondere groepen. Daarnaast is er een klein aantal woningen ingericht voor tijdelijk onderdak voor (ex-)gedetineerde burgers.
Maatschappelijke Opvang Is er geen huisvesting beschikbaar na detentie? dan kan de gedetineerde een beroep doen op de Maatschappelijke Opvang. Deze wordt gefinancierd vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en is bedoeld voor opvang op korte termijn. De Maatschappelijke Opvang kán een maximale verblijfsduur hanteren, maar dat is per gemeente verschillend. Voor sommige groepen, zoals de vrouwenopvang, geldt geen maximale verblijfsduur. Prison Gate Office’s Omdat de Maatschappelijke Opvang vaak niet is berekend op de instroom van (ex-)gedetineerde burgers, ondervinden vooral kortgestraften problemen na hun uitstroom. Daarom zijn er de Prison Gate Office’s (PGO’s)23; waarbinnen wordt samengewerkt tussen de PI, het Leger des Heils en verschillende woningcorporaties. Het programma Prison Gate Office is opgezet door het Leger des Heils en heeft tot doel te voorkomen dat iemand de PI verlaat zonder dat hij of zij een verblijfplaats heeft. De PGO’s zijn verbonden aan een PI. Een PGO is géén onderdakvoorziening op zichzelf maar slechts een bemiddelingsinitiatief. Via de PGO worden (ex-)gedetineerde burgers voor maximaal twee maanden in een opvangvoorziening (meestal een opvangvoorziening van het Leger des Heils) geplaatst waar de medewerkers zich inspannen om alsnog passend onderdak te vinden. Aanmelding hiervoor loopt via de MMD’er in nauwe samenwerking met de gemeenten. Uiteraard wordt hierbij eerst gekeken of er echt geen andere opvang mogelijk is. Zodra de ex-gedetineerde bij de PGO is aangemeld en toegelaten, begeleidt de MMD’er hem hier naartoe. DEMO-instellingen Er zijn ook nog andere initiatieven en opvanghuizen voor (ex-)gedetineerde burgers zonder huisvesting. Een voorbeeld daarvan zijn de DEMO-instellingen, zoals ‘Door’, ‘Exodus’, ‘Moria’, ‘Ontmoeting’ en verschillende lokale initiatieven. Meestal speelt de MMD’er maar een beperkte rol bij het toeleiden van gedetineerden naar deze instellingen. De gedetineerde moet zich namelijk zelf inschrijven en beargumenteren waarom hij er wil verblijven. Sommige instellingen houden een aparte intake om te 23 De kick-off was in oktober 2005 en sinds februari 2006 is de PGO daadwerkelijk begonnen met het bemiddelen van aankomende ex-gedetineerden naar huisvesting (Zwemmer en Van Vliet, 2007).
33
beoordelen of iemand opgenomen kan worden. De hulpverlening die deze initiatieven bieden, gaat vaak ook verder dan alleen het bieden van onderdak. Stichting Exodus verwacht bijvoorbeeld dat exgedetineerden een minimale duur verblijven en zich houden aan het dagprogramma. Exodus gaat daarbij uit van ‘vier sleutels’: wonen, werken, relaties en zingeving24. Die sleutels moeten uiteindelijk leiden tot een niet criminele toekomst. Aangezien het aanbod per regio en per gemeente heel erg verschilt, is het belangrijk dat zowel de gemeente als de MMD’ers goed op de hoogte zijn van de regionale sociale kaart. Zo kan optimaal gebruik worden gemaakt van de beschikbare mogelijkheden.
6.3 Huisvesting voor ex-gedetineerde burgers met een ernstige delictachtergrond Als een gedetineerde na het ondergaan van straf voor een ernstig delict (bijvoorbeeld zedendelinquenten) terugkeert naar de oude woonplaats vraagt dat om extra zorgvuldigheid bij het zoeken naar woonruimte. Het kan zijn dat het, met oog op slachtoffers van het delict of vanwege te verwachten maatschappelijke onrust, beter is dat de ex-gedetineerde burger niet naar de oude woonomgeving terugkeert. Dan moet elders in de gemeente woonruimte worden gezocht of wellicht in een andere gemeente. Hierbij gaat het niet alleen om het voorkomen van maatschappelijke onrust maar ook om een verstandige keuze met oog op de re-integratiekansen van de ex-gedetineerde burger zelf. Goede communicatie en afstemming zijn in dit soort situaties heel erg belangrijk. Vaak heeft de Reclassering hier nog een toezichthoudende en begeleidende rol. In het kader van het project ‘Bestuurlijke Informatievoorziening Gemeenten inzake ex-gedetineerden’ worden afspraken gemaakt tussen Justitie en de gemeenten over de informatieoverdracht bij het ontslag (en de terugkeer) van ernstige zeden- of geweldsdelictdelinquenten. Hierbij wordt vastgelegd wanneer (bij welke delicten) en hoe bestuurders in dat geval door Justitie worden geïnformeerd. Zo moet worden voorkomen dat burgers met een ernstige delictachtergrond onverwacht en onvoorbereid terugkeren in de vrije maatschappij. Het informeren van bestuurders wordt belegd in een aparte informatiestroom en gebeurt nadrukkelijk niet door de MMD’ers. Zij mogen geen delictspecifieke informatie doorspelen. In het najaar van 2009 wordt een proef gedaan met het informeren van bestuurders. Op basis van deze proef waaraan ook de G4 deelnemen, wordt een standaard procedure ontwikkeld. Binnen de gemeente wordt hierbij ook nagegaan hoe het voorkomen van risico’s op maatschappelijke onrust kan worden afgestemd op het bieden van re-integratiekansen juist voor deze ingewikkelde doelgroep. Executie-indicator Welke partijen precies geïnformeerd moeten worden, als er iets verandert in de situatie van een risicogedetineerde, wordt vastgelegd in een executie-indicator. Deze wordt opgesteld door het Openbaar Ministerie. Is er een executie-indicator aanwezig? Dan moet de MMD’er de gemeenten hierover inlichten. Het werken met deze indicator blijkt in de praktijk niet altijd waterdicht. Soms is deze informatie niet bekend bij de MMD’er, terwijl het Openbaar Ministerie er wel één heeft afgegeven.
24 (Ex-)gedetineerden burgers wonen minimaal drie tot twaalf maanden in het Exodushuis alwaar zij leren zelfstandig hun huishouding te voeren. Tegelijkertijd wordt gewerkt aan het vinden van huisvesting, wordt een eventueel schuldhulpverleningstraject uitgezet, het hebben van een dagbesteding en begeleiding naar werk. De gedetineerde wordt tevens begeleid in het (her)opbouwen van relaties en de zingeving van het leven. Dat door deelname aan groeps- en individuele gesprekken.
34
Executie-indicator Een executie-indicator wordt meestal aangevraagd bij zedenzaken, of zaken waarbij verwacht wordt dat er een gevangenisstraf wordt opgelegd. De executie-indicator is een aantekening van het OM bij het aanbieden van het vonnis ter executie aan de Minister van Justitie. In deze executie geeft het OM aan dat het wil adviseren over besluiten met betrekking tot het eventueel te verlenen verlof, of overplaatsing naar een ander regime of andere inrichting. Daarnaast geeft het OM erin aan dat het geïnformeerd wil worden over de invrijheidstelling van de betreffende gedetineerde en dat het wil adviseren over het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke invrijheidstelling. Een goed gebruik van de executie-indicator is erg belangrijk, omdat het informeren van slachtoffers over de executiefase van de delinquent hieraan gekoppeld is.
Tips en beslispunten: Het is aan te raden dat iedere gemeente een duidelijk beleid voert ten aanzien van: • De eventuele doorbetaling van woonlasten tijdens detentie, op basis van art. 108 Gemeentewet (voor financieringsmogelijkheden, zie hoofdstuk 10); • De mogelijkheden om huisvesting te verkrijgen na detentie. Bijvoorbeeld door afspraken te maken met ketenpartners als woningbouwcorporaties over de huisvesting van bijzondere doelgroepen; • De opvang van (ex-) gedetineerden die uit de gemeente afkomstig zijn, maar waarvoor geen huisvesting beschikbaar is. Bijvoorbeeld door te sturen op voldoende maatschappelijke opvangplekken.
Voor een goed overzicht van alle maatschappelijke instellingen en opvangplekken is een sociale kaart het meest geëigende middel. Deze kaart zou voor iedere ketenpartner toegankelijk moeten zijn.
35
36
7 Inkomen en werk Het ontbreken van inkomen wordt vaak direct in verband gebracht met het voorkomen van recidive. Wanneer een ex-gedetineerde burger niet kan beschikken over middelen om in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan te voorzien, is hij afhankelijk van anderen. Het kan ook zijn dat hij leningen aangaat, waardoor zijn schulden oplopen, of dat hij meer open staat voor ‘aanbiedingen’ uit het criminele circuit. Hierdoor is de kans op een (herhalings)delict groter en wordt de kans dat hij zelfstandig zijn leven op de rails zet, steeds kleiner. Binnen het ‘Samenwerkingsmodel’ zijn er twee uitgangspunten vastgesteld; • Alle ex-gedetineerde burgers moeten direct na hun detentie kunnen beschikken over de voor hen noodzakelijke bestaansmiddelen en – als dat mogelijk is – inkomsten uit arbeid. • Alle ex-gedetineerde burgers moeten na hun detentie beschikken over een vorm van (betaalde) arbeid, scholing en/of dagbesteding.
7.1 Mogelijkheden om inkomsten te regelen Het regelen van een inkomen begint al tijdens de detentieperiode. Allereerst wordt door de MMD’er gekeken naar de situatie van de gedetineerde. Vooral het strafrestant is daarbij van belang, omdat een langere tijd in detentie meer tijd creëert om een inkomen te regelen. Overigens bestaat er bij een (heel) korte detentieduur weer de mogelijkheid voor een uitkerende instantie om de uitkering tijdelijk te ‘bevriezen’ en niet te beëindigen. Waardoor er minder administratieve rompslomp ontstaat. Er zijn grosso modo vier mogelijkheden: 1 De gedetineerde had een inkomen voor zijn detentie en kan hier ook over beschikken na de detentie. 2 De gedetineerde had voor zijn detentie een inkomen, maar kan hier na de detentie niet meer over beschikken. 3 De gedetineerde had geen inkomen voor zijn detentie en na de detentie is er ook geen zicht op een inkomen. 37
4 De gedetineerde beschikte voor zijn detentie niet over een inkomen, maar kan door scholing tijdens zijn detentie, erna wel beschikken over een inkomen. Als een gedetineerde zicht heeft op een inkomen na zijn detentie Tijdens de screening vraagt de MMD’er of de gedetineerde voor zijn detentie inkomsten had uit een baan of een uitkering. Mogelijk runde de gedetineerde een eigen bedrijf. Sommige gemeenten bieden in dat geval een lening aan om dit bedrijf in stand te houden. Onder bepaalde voorwaarden kan iemand ook een beroep doen op het ’Besluit Bijstandverlening Zelfstandigen’ (BBZ). Volgens het BBZ zijn er in een aantal situaties mogelijkheden voor het verlenen van bijstand aan starters en zelfstandigen zonder personeel (ZZP). Op deze regeling kan een beroep worden gedaan als er sprake is van tijdelijke financiële problemen. Was de gedetineerde in loondienst, dan is het mogelijk dat hij naar zijn oude werkgever terugkeert. Kan dat niet, dan is het zaak dat hij zich inschrijft bij UWV-WERKbedrijf en/of een uitzendbureau, en dat wordt gekeken wat de mogelijkheden zijn op het gebied van een uitkering na de detentie. Bijvoorbeeld een WW- of een bijstandsuitkering. Inschrijven bij UWV-WERKbedrijf kan al tijdens de detentie gebeuren. Dat is echter wel afhankelijk van de afspraken die er tussen de gemeente, de PI en UWV-WERKbedrijf zijn gemaakt. Soms vinden er zogenaamde ‘duo’ gesprekken plaats met de gedetineerde. Hieraan neemt dan naast de consulent van UWV-WERKbedrijf een ambtenaar van de gemeente deel. Het voordeel is dat er dan gelijk gekeken kan worden naar de mogelijkheden van het aanvragen van een uitkering (in relatie tot inschrijving bij UWV-WERKbedrijf) en het verstrekken van een voorschot daarop, al dan niet als lening. In het ‘Samenwerkingsmodel’ is vastgelegd dat de gemeente ervoor moet zorgen dat een eventuele WWB-uitkering op de dag van ontslag herleeft, waardoor de ex-gedetineerde burger direct kan beschikken over de noodzakelijke bestaansmiddelen. Het is dus belangrijk dat de MMD’er telefonisch contact zoekt met de gemeente om te controleren of een gedetineerde in het verleden over inkomsten uit een uitkering beschikte, en om te inventariseren wat de mogelijkheden zijn voor het laten herleven van deze uitkering. Gedetineerden met een lang strafrestant kunnen, zodra ze in aanmerking komen voor persoonsgebonden verlof, dit verlof aanwenden activiteiten ten behoeve van hun re-integratie. Gemeente Leeuwarden In de gemeente Leeuwarden herleeft het oude recht op een WW-uitkering of een uitkering via UWV automatisch als iemand korter dan zes maanden gedetineerd is. Tijdens de detentie kan een verkorte aanvraag worden ingediend. Ook is het mogelijk om een voorschot te krijgen van UWV-WERKbedrijf.
Pilot Werk&Opleiding Op dit moment loopt er een pilot van DJI, waarbij de PI Lelystad samenwerking heeft gezocht met het UWV-WERKbedrijf: de pilot Werk&Opleiding. Deze pilot is gestart in mei 2008 en loopt door tot najaar 2009. Het doel van de pilot is het verkennen van de mogelijkheden om gedetineerden al tijdens hun detentie te plaatsen in een arbeidstoeleidingstraject. Bij positieve resultaten wordt deze werkwijze – al dan niet gefaseerd – landelijk geïmplementeerd. Binnen de pilot zijn tot nog toe de volgende processtappen uitgewerkt: • De doelgroep wordt door de MMD’er in de PI zowel bij de gemeente als bij het UWV-WERKbedrijf aangemeld als er aanleiding is voor arbeidstoeleiding; • De doelgroep krijgt in de PI een intake door een medewerker van het UWV-WERKbedrijf, volgens een vast protocol; • Indien er aanleiding toe is wordt een competentietest (CTC) afgenomen op een PC met internetverbinding in de PI; • Per gedetineerde wordt een arbeidstoeleidingsplan opgesteld, als dat kan in combinatie met een opleiding die zo mogelijk al tijdens de detentie start. Deze opleiding wordt gefinancierd vanuit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB-gelden) en aangeboden door het locale Regionale Opleidingscentrum (ROC).
38
Als een gedetineerde geen zicht heeft op een inkomen na zijn detentie Heeft een gedetineerde geen zicht op inkomen na zijn detentie? Dan moet er zo snel mogelijk een uitkering worden aangevraagd. Het Ministerie van Justitie heeft in een brief aan de Tweede Kamer (29 augustus 2008), laten weten dat zij afspraken wil maken met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de VNG en de gemeenten. Het doel daarvan is dat bijstandsgerechtigde gedetineerden vanaf 2010, direct bij het verlaten van de inrichting kunnen beschikken over de meest dringende bestaansmiddelen. Er zijn overigens nu al gemeenten die ex-gedetineerden met ‘broodnood’ een eenmalige uitkering geven (een voorschot op de reguliere uitkering al dan niet als lening), zodat ze de meest noodzakelijke zaken kunnen aanschaffen. Gemeente Leeuwarden In de gemeente Leeuwarden kan een ex-gedetineerde met broodnood dezelfde dag een voorschot krijgen, of de hij nu over huisvesting beschikt of niet. Tussen de gemeentelijke sociale dienst Leeuwarden en de PI de Marwei in Leeuwarden zijn afspraken gemaakt waarbij het voorschot door de gemeente aan de PI wordt verstrekt en de PI het aan de gedetineerde meegeeft bij ontslag. Momenteel wordt onderzocht of dit in het vervolg kan via een zogenaamde debet-kaart.
7.2 Arbeidstoeleiding In het ‘Samenwerkingsmodel’ is ook opgenomen dat de PI en de gemeenten voor langgestraften samen een re-integratieplan moeten opstellen voor alle leefgebieden. Het voornemen is om dat binnen het programma Modernisering Gevangeniswezen uit te breiden met de groep die korter dan vier maanden in detentie zit. Detentieduur De mogelijkheden op het gebied van arbeidstoeleiding tijdens de detentie hangen grotendeels af van de detentieduur. Binnen Justitie worden op dit gebied drie groepen onderscheiden. De eerste groep bestaat uit de preventief gehechten. Deze groep zit in het huis van bewaring, in afwachting van het vonnis. Voor deze groep geldt dat de duur van de detentie niet bekend is, en dat ze vaak onverwacht vrij komen. De tweede groep is de groep kortverblijvenden. Dat is de groep waarvan het strafrestant na vonnis minder dan vier maanden is. De derde groep is de groep langverblijvenden waarvan het strafrestant na vonnis langer dan vier maanden is. Deze groep valt onder het project Terugdringen Recidive. Binnen dit project wordt, in samenwerking met de Reclassering, een traject uitgezet en een re-integratieplan voor hen opgesteld.
Het is belangrijk om al bij de start van de detentie te kijken of er al een re-integratietraject loopt voor de betreffende gedetineerde en in hoeverre dat tijdens de detentie voortgezet kan worden. Dat geldt ook voor zaken die al door gemeente of UWV-WERKbedrijf in gang zijn gezet met betrekking tot arbeidstoeleiding of zinvolle dagbesteding. Loopt er geen traject en is de gedetineerde preventief gehecht of kortverblijvend, dan kan gekeken worden wat er tijdens de detentie mogelijk is en wat er afgesproken kan worden over de periode na de detentie. Om dit voor toeleiding tot arbeid te realiseren is het belangrijk dat er meteen bij de start van de detentie afspraken worden gemaakt tussen de gedetineerde, de MMD’er en de nazorgcoördinator van de gemeente. Deze afspraken worden vervolgens opgenomen in het re-integratieplan. Dat wat in gang wordt gezet binnen de PI moet goed aansluiten op de mogelijkheden na de detentie. Daarnaast moeten de verwachtingen van de gedetineerde goed gemanaged worden, om teleurstelling te voorkomen. Om de contacten tussen nazorgcoördinator, PI en gedetineerde zo goed mogelijk te faciliteren, wordt onderzocht of het mogelijk is om meer gebruik te maken van moderne communicatiemiddelen, zoals een videoconferentie.
39
De rollen op een rij: • Nazorgcoördinator van de gemeente: voert de regie op het proces buiten de PI. Voor arbeidstoeleiding is het daarbij van belang dat de nazorgcoördinator goede contacten heeft met het UWV-WERKbedrijf. Gemeenten die zelf geen nazorgcoördinatoren (kunnen) inzetten, kunnen deze capaciteit inkopen bij een andere gemeente in hun regio of externe partijen zoals de reclassering. • MMD’er: is de schakel tussen nazorgcoördinator en de gedetineerde. Is verantwoordelijk voor inventarisatie en goede informatieoverdracht aan de nazorgcoördinator van de gemeente. Ook is de MMD’er adviseur voor het interne Multi Disciplinair Overleg (MDO). • MDO: het interne overleg waarin, mede op basis van het advies van de MMD’er een re-integratieplan wordt opgesteld. • PIW-er: Penitentiaire Inrichtingswerker en mentor voor de gedetineerde en vanuit die positie degene die op basis van het opgestelde re-integratieplan afspraken maakt met de gedetineerde voor de periode binnen detentie, toeziet op deze afspraken en hierover rapporteert aan het MDO.
7.3 Opleiding In het ‘Samenwerkingsmodel’ is vastgelegd dat tijdens de detentie (1) de arbeidssituatie, (2) eventuele re-integratie en/of activeringtrajecten en (3) de gevolgde opleidingen van de gedetineerde in kaart worden gebracht. Die informatie wordt vervolgens doorgegeven aan de gemeentelijke contactpersoon. De bedoeling is dat de gedetineerde in overleg met de gemeente en het gevangeniswezen aan de hand van deze informatie wordt aangemeld bij UWV-WERKbedrijf. Indien mogelijk (gezien het strafrestant van de gedetineerde) wordt dan al tijdens de detentie een arbeidstoeleidingstraject opgestart. Het gevangeniswezen faciliteert dit door (vak)opleidingen en/of scholing aan te bieden die in dienst staat van de arbeidstoeleiding. Het kan gaan om het volgen van basisonderwijs of het voortzetten van een opleiding. Aandachtspunten: Er wordt gewerkt aan de oplossing van enkele knelpunten, zoals het mogelijk maken een aanvraag tot uitkering binnen detentie op te starten (en daarmee het verstrekken van een DigiD binnen detentie). Een ander belangrijk punt is dat een gedetineerde voor zowel het zoeken naar werk als het aanvragen en ontvangen van een uitkering een bankrekening nodig heeft. De in 2004 gemaakte landelijke afspraken (convenant voor ‘basisbankrekening’) bieden dak- en thuislozen de mogelijkheid om een bankrekening te openen, zonder dat zij een vast briefadres hebben. Deze afspraken gelden ook voor ex-gedetineerden. Tot slot zijn voor het inschrijven bij het UWV-WERKbedrijf of het aanvragen van een uitkering een geldig legitimatiebewijs en een woonadres (GBA-adres) noodzakelijk.
‘Convenant voor ‘basisbankrekening’ In 2004 is het convenant voor ‘basisbankrekening’ in werking getreden. Dit convenant heeft als doel om dak- en thuislozen van een bankrekening te voorzien. Dit is belangrijk om hen op een zo laagdrempelig mogelijke manier toegang te bieden tot betalingsverkeer. Het convenant is in te zien via; http://www.nvb.nl/scrivo/asset.php?id=121608. De uitvoeringsinstructie is te vinden op: http://www.nvb.nl/scrivo/asset.php?id=121609.
Samenwerkingspartners zijn de Nederlandse Vereniging van Banken, het Leger des Heils en de Minister van Financiën. Meer informatie over de ‘basisbankrekening’ vindt u op; http://www.nvb.nl/scrivo/asset.php?id=11560
40
Tips en beslispunten: Gemeenten moeten keuzes maken op het gebied van: • Het te voeren inkomstenbeleid, zodat een ex-gedetineerde op de datum van zijn ontslag beschikt over een uitkering, een voorschot of een ander geldbedrag in het kader van broodnood; • De voorwaarden waaronder een uitkering kan worden opgeschort of worden herleefd; • Mogelijkheden om zelfstandig ondernemers te ondersteunen die gedetineerd raken; • Afspraken met UWV-WERKbedrijf en de PI over de mogelijkheden van opleiding tijdens detentie en een baan(garantie) na de detentie (zie pilot PI Lelystad).
41
42
8 Schulden Uit verkennend onderzoek blijkt dat veel gedetineerden kampen met problemen als gevolg van schulden (ruim 60%). Vaak bestaan deze schulden al voor de detentie, maar soms worden ze ook tijdens de detentie (verder) opgebouwd. Zo kan bijvoorbeeld een huurschuld ontstaan door het behoud van huisvesting, maar het niet kunnen voldoen aan de vaste lasten. Vanuit detentie kan er vaak geen betalingsafspraak worden gemaakt, of iets anders worden geregeld met de schuldeisers. Het gevolg is dat de vorderingen doorlopen, dat de eisen steeds hoger worden en dat de schulden steeds verder oplopen. Na de detentie wordt de ex-gedetineerde dan geconfronteerd met zijn schulden, en dat kan erg demotiverend werken bij de opbouw van een nieuw bestaan. Er is dus dringend behoefte aan schuldhulpverleningstrajecten die kunnen worden opgestart tijdens de detentie, en aan de mogelijkheid om afspraken te maken met schuldeisers. Voor gedetineerden die vóór hun detentie al in een schuldhulpverleningstraject zaten, geldt dat het lopende traject vaak wordt stopgezet en dat er pas na de detentie een nieuwe aanvraag kan worden ingediend. De schulden zijn dan dus nog niet afgelost en kunnen ook weer verder oplopen. Ook hier moet een oplossing voor komen. Schuldsanering is nodig voor de weg naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid. In het ‘Samenwerkingsmodel’ staat dat men ernaar streeft om schulden al tijdens de detentie zoveel mogelijk in kaart te brengen en hiervoor een schuldsaneringsplan op te stellen. Dit waar mogelijk in afstemming met partners, als de gemeentelijke kredietbank en het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB).
8.1 Mogelijkheden op het gebied van schuldsanering Tijdens de detentie worden alle gedetineerden gescreend op het hebben van schulden. De MMD’er neemt hiervoor contact op met de gemeentelijke kredietbank en met het CJIB. Daarnaast vraagt hij via deze organisaties de hoogte van het bedrag aan openstaande boetes op. Vervolgens wordt in overleg met de gemeentelijke contactpersoon nazorg vastgesteld of er vóór de detentie al een schuldsaneringtraject liep. Zijn er schulden? Dan wordt idealiter al tijdens de detentie met een schuldhulpverlenings43
traject gestart, of wordt ervoor gezorgd dat de schulden in ieder geval niet verder kunnen oplopen. Loopt er al een schuldhulptraject? Dan is het belangrijk dat dit traject tijdens de detentie wordt stopgezet. In beide gevallen ligt de regie bij de gemeente, vooral omdat zij meestal zelf de schuldsanering uitvoert. “Gedetineerd zijn” is bij het opstarten van een schuldhulpverleningstraject vaak een contraindicatie. Daardoor is het in de praktijk toch vaak niet mogelijk om al tijdens de detentie actie te ondernemen. Belangrijk is dan om de gedetineerde op zijn eigen verantwoordelijkheid te wijzen. Hij kan bijvoorbeeld vast starten met het inventariseren van zijn schulden, een schuldenoverzicht maken, of contact leggen met schuldeisers. Mogelijk kunnen er zo al betalingsafspraken worden gemaakt, die na de detentie worden voldaan. De MMD’er kan de gedetineerde helpen, door een ‘detentieverklaring’ te verstrekken. Daarmee kan de gedetineerde bewijzen dat hij gedetineerd is, en voor welke periode. Pilot Momenteel wordt een pilot ‘samenwerking Gemeentelijke Kredietbank’ voorbereid. Hierbij is het de opzet dat medewerkers van de Gemeentelijke Kredietbank (GKB) tijdens de detentieperiode gedetineerden met schulden bezoeken in de PI, de schuldsituatie zo goed mogelijk in kaart brengen en een opzet maken voor een schuldhulpverleningstraject. Zo’n traject kan pas starten na detentie omdat dan een inkomenssituatie vereist is. Als van tevoren de situatie in kaart is gebracht en de mogelijkheden tot schuldhulpverlening zijn verkend kan sneller en effectiever worden gestart met het effectueren ervan.
8.2 Rol CJIB Vaak is ook het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) partij in een schuldhulpverleningstraject. In augustus 2007 is er een samenwerkingsverband tussen het CJIB en de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) afgesloten, waarbij het CJIB incasso’s opschort om de NVVK-schuldhulpverleningstrajecten een kans te geven. Het convenant maakt afbetaling van CJIB-boetes over een langere termijn mogelijk. Dat biedt ruimte om de afbetaling van CJIB-boetes mee te nemen in een minnelijke schuldregeling tussen de gedetineerde en zijn schuldeisers. Het CJIB ontvangt dan een maandelijkse vaste betaling op haar vordering gedurende 36 maanden. De restschuld moet de schuldenaar wél alsnog voldoen. Voor veelplegers die de ISD-maatregel25 (plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders) opgelegd hebben gekregen en dit programma na twee jaar met succes hebben afgerond, geldt een speciale regeling ten aanzien van schulden bij het CJIB. Na afronding van het programma worden CJIB-boetes bevroren. Als de ex-ISD’er twee jaar recidivevrij blijft worden de boetes kwijtgescholden. Uit evaluatie van de WSNP 2008 blijkt dat er vragen zijn gesteld over het moeten voldoen van het hele boetebedrag aan het CJIB. De overheid zou hiermee een machtigere positie claimen dan andere schuldeisers. Uit de evaluatie komt naar voren dat het CJIB wel degelijk moet meewerken aan het minnelijke traject. Waar het gaat om een gedwongen schuldregeling kan geen enkele schuldeiser worden uitgesloten (nota maart 2006); het lijkt er echter op dat het CJIB toch haar totale vordering kan opeisen nadat de ‘schone lei’ is afgegeven.
25 Met de ISD-maatregel kunnen meerderjarige, actieve veelplegers, al dan niet met of zonder verslavings- of psychiatrische problematiek, voor de maximale duur van twee jaren worden vastgehouden. Dit heeft tot twee doelen. Ten eerste de gedetineerde uit de maatschappij te houden en daarmee te voorkomen dat er delicten worden gepleegd. Ten tweede het doorbreken van het ‘draaideur patroon’; vastzitten, vrijkomen en terugvallen in oud gedrag.
44
Tips en beslispunten: In het kader van schuldenproblematiek en schuldhulpverlening is het aan te raden dat gemeenten: • In overleg met de PI kijken naar de mogelijkheden van (het opstarten van) schuldhulpverlening tijdens de detentie; • In overleg met de PI kijken naar de mogelijkheid om al lopende saneringstrajecten op te schorten; • Informatie overdragen aan de PI (en andersom) in verband met lopende saneringstrajecten; • Afspraken maken met de PI over wie de schuldeisers informeert; • Afspraken maken met de ketenpartners (zoals woningbouwcorporaties die een signalerende functie kunnen vervullen) om verdere schulden te voorkomen.
45
46
9 Zorg In het ‘Samenwerkingsmodel’ wordt zorg omschreven als: ‘geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en medische zorg’. Een exact beeld van de aard en omvang van deze problematiek onder gedetineerden is er echter niet. Wel kunnen we op basis van onderzoeken de volgende punten vaststellen: • Ongeveer 60% van de gedetineerden heeft één of meer vormen van problematisch middelengebruik of problematisch gokgedrag. • 4 tot 10% van de gedetineerden heeft een psychotische stoornis. Bij 10-20% is dat een depressieve stoornis, en bij 10-20% een angststoornis. Bij maar liefst 60-70% lijkt sprake te zijn van een persoonlijkheidsstoornis. • De precieze omvang van de groep gedetineerden met een licht verstandelijke handicap (LVG) is niet bekend, maar geschat wordt dat het om 15-25% van alle gedetineerden gaat. Als een ex-gedetineerde burger zonder (na)zorg op straat komt te staan, dan is de kans groot dat hij afglijdt en er een (herhalings)delict wordt gepleegd. Die kans is nog veel groter als het zorgtraject tijdens de detentie, ná de detentie niet wordt voortgezet, en de ex-gedetineerde burger zijn medicatie niet meer inneemt, niet meer begeleid wordt, en niet meer op medicatiegebruik gecontroleerd wordt. Het wegvallen van structuur, zorg en medicijnen kan ook leiden tot demotivatie. Hierdoor kan een negatieve houding ten opzichte van zorginstellingen en zorgverleners ontstaan, waardoor toekomstige zorgverlening niet meer geaccepteerd wordt. De ex-gedetineerde burger kan zo een ‘zorgmijder’ worden die nauwelijks te bereiken is, maar wél overlast veroorzaakt. Voor zichzelf en voor anderen. Er zijn uiteraard mogelijkheden om personen met deze problematiek door middel van een Inbewaringstelling of Rechterlijke Machtiging gedwongen op te nemen in een psychiatrische setting. Maar een dergelijk ingrijpend middel kan vaak heel simpel voorkomen worden door te zorgen voor een goed aansluitend zorgtraject. Op dit punt bevat het ‘Samenwerkingsmodel’ twee belangrijke uitgangspunten: • Alle ex-gedetineerde burgers zijn na het verlaten van de detentie in het bezit van een zorgverzekering; 47
• Als er tijdens de detentie geestelijke gezondheidszorg is geïndiceerd, dan wordt deze zorg op dat moment georganiseerd en na de detentie gecontinueerd.
9.1 Zorg tijdens de detentie Een goed aansluitend zorgtraject wordt al tijdens de detentie geregeld. Omdat geestelijke gezondheidszorg vooral is gericht op het herstel van de maatschappelijke participatie, moet het zorgtraject tijdens de detentie goed worden afgestemd met de gemeente en de maatschappelijke zorgverlening. De gemeente moet dus voortdurend op de hoogte zijn van het lopende zorgtraject. Daarnaast moet er tijdig een indicatiestelling plaatsvinden, zodat de zorg na de detentie kan doorlopen. Een goede manier om afstemming te waarborgen is een regulier overleg waaraan de gemeente, een contactpersoon van de inrichting en de lokale zorginstellingen aan deelnemen. Tijdens dit overleg kan al in een vroeg stadium casuïstiek, informatie en kennis worden uitgewisseld, en kan het verdere verloop van het zorgtraject worden gepland. Rol MMD’er Tijdens de screening vraagt de MMD’er onder andere of de gedetineerde vóór zijn detentie contact heeft gehad met zorginstellingen26. Als de gedetineerde hierop ontkennend antwoord, dan is er nog een aantal andere mogelijkheden om vast te stellen of deze informatie inderdaad klopt. Zo kan samen met de gemeente worden achterhaald of iemand opgenomen is geweest in een inrichting. Zo kan bijvoorbeeld uit de GBA-gegevens blijken dat iemand in een zorginstelling heeft gezeten; alleen als er sprake was van een kortdurend verblijf, is dit niet altijd te achterhalen. Verder kan via het Psycho Medisch Overleg (PMO) van de PI contact worden opgenomen met collega zorginstellingen. Het voordeel hiervan is, dat er zo informatie-uitwisseling kan plaatsvinden zonder belemmering van ’het medisch geheim’. Bij uitwisseling van zorggegevens wordt altijd vooraf toestemming van de gedetineerde gevraagd. Rol Psycho Medisch Overleg (PMO) Als tijdens de detentie een zorgprobleem/vraag wordt vastgesteld dan wordt het PMO ingeschakeld. De psychiater of psycholoog van het PMO denkt dan mee over wat er met een gedetineerde moet gebeuren, nadat hij zijn straf heeft uitgezeten. Daarnaast kunnen ze in dit kader overleggen met zorginstellingen, psychologen of psychiaters van de Geestelijke Gezondheidszorg (GGz). Om een vervolgtraject vloeiend te laten verlopen kan tijdens het verlof van de gedetineerde al een intake bij de zorginstelling worden geregeld. De gedetineerde heeft de instelling hierdoor al een keer gezien, waardoor hij al in een vroeg stadium op zijn plaatsing na de detentie wordt voorbereid. Volgens het ‘Samenwerkingsmodel’ zorgt het gevangeniswezen er tijdens de detentie voor dat een gedetineerde passende zorg ontvangt. Loopt er voor de detentie al een zorgtraject? Dan moet het traject tijdens de detentie hier zoveel mogelijk op aansluiten. Daarnaast moet de gemeente tijdig over het zorgtraject worden geïnformeerd zodat ook het vervolgtraject aansluit. Binnen het gevangeniswezen wordt in het kader van het project ‘screening forensische zorg’ een methodiek ontwikkeld om zorgvragen tijdig(er) en beter in beeld te krijgen. Het gericht inwinnen van informatie over zorgtrajecten die vóór de detentieperiode al liepen neemt daar een belangrijke plaats in.
26 Binnen het Gevangeniswezen is momenteel een betere ‘screening forensische zorg’ in ontwikkeling, waarmee de zorgbehoeften van een gedetineerde op een systematischer wijze in beeld worden gebracht.
48
9.2 Zorg na de detentie Omdat na het uitzitten van een straf het strafrechtelijke kader meestal vervalt, moet opname in een zorginstelling doorgaans op vrijwillige basis plaatsvinden. Is dat niet mogelijk door onwil, de stoornis zelf, of omdat de gedetineerde niet inziet dat hij hulp nodig heeft, dan kan er een Rechterlijke Machtiging worden aangevraagd. Dit traject kan al vanuit de PI in overleg met de gemeente voorbereid. Hierdoor kan, zodra de justitiële kaders wegvallen, direct gedwongen opname op grond van de Wet Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) plaatsvinden en komt er geen onnodige druk te liggen op de gemeente om snel iets te realiseren als de gedetineerde al op straat staat. Zeker voor gedetineerden waarbij ernstige psychiatrische problemen zijn vastgesteld, is het erg belangrijk dat er al voor het einde van de detentie een goede en veilige oplossing wordt gevonden voor ná de detentie. Dat moet gebeuren in nauw overleg tussen de PI, de zorginstelling en de gemeente. Voorkomen moet worden dat deze (ex-)gedetineerde burgers zich zonder begeleiding en zorg in de gemeente vestigen.
Verantwoordelijkheid Bij elke overdracht vanuit de PI naar een zorginstelling of zorgprogramma in de gemeente moet er goed worden gekeken wat er precies aan de hand is en of er een speciaal traject opgestart moet worden. Daarbij draagt de gemeente de verantwoordelijkheid niet alleen. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid, waarbij de gemeente de regie voert. Ook de ex-gedetineerde burger voert voor een deel de regie op zijn eigen nazorg. Daarbij heeft hij zijn eigen verantwoordelijkheden. Als de ex-gedetineerde hulp wil, dan moet hij ook bereid zijn om mee te werken aan re-integratie en aan het aanpakken van de problemen. Het is belangrijk om alle afspraken met de ex-gedetineerde vast te leggen in een overeenkomst tussen de gemeente en de andere partijen binnen het nazorgtraject. Van belang is dat de gedetineerde zelfredzaam wordt, als dit mogelijk is, en daarbij hoort het dragen van eigen verantwoordelijkheid.
9.3 Zorgverzekering Tijdens zijn detentie is de gedetineerde zorgverzekerd via Justitie. Dit geldt alleen voor de basisverzekering. Wil de gedetineerde een aanvullende verzekering houden, dan kan hij er voor kiezen om deze op eigen kosten door te laten lopen. In het ‘Samenwerkingsmodel’ staat dat het gevangeniswezen de (ex-)gedetineerde helpt bij het opschorten van de zorgverzekering tijdens de detentie en bij het weer laten herleven ervan ná de detentie. Dat is een taak van de MMD’er. Hij zorgt ervoor dat de gedetineerde het juiste formulier en een detentieverklaring krijgt, die beide aan de zorgverzekeraar moeten worden overlegd. Sommige zorgverzekeringen betalen vervolgens het teveel betaalde premiebedrag terug. Een eventuele zorgtoeslag wordt tijdens de detentie niet meer uitgekeerd, omdat de gedetineerde zelf geen zorgpremie hoeft te betalen. De toeslag is immers bedoeld als tegemoetkoming in de premiekosten. Wanneer de datum van invrijheidstelling bekend is, moet uiterlijk zes weken voor het einde van de detentie een aanvraag voor het herleven van de zorgtoeslag door de gedetineerde worden ingediend, ook hierin kan een MMD’er ondersteunen. Soms kan dat niet, door de korte detentieduur of door een onverwacht vroegere invrijheidstelling. In dat geval moet de gedetineerde zelf direct na ontslag uit detentie zo snel mogelijk een herleving van de zorgpremie aanvragen bij de Belastingdienst. Ook moet hij zich weer aanmelden bij een zorgverzekering.
49
BONJO meldt dat veel (zorg)verzekeraars geen verzekeringen afsluiten voor ex-gedetineerden. Het gaat hierbij niet alleen om zorgverzekeringen maar ook om verschillende andere soorten verzekeringen (zoals inboedel-, opstal- en opslagverzekeringen). Als verzekeren wel mogelijk is, dan wordt er echter vaak niets uitgekeerd bij een claim. Bij de zorgverzekeringen kunnen verzekeraars niemand een basisverzekering weigeren. Vaak blijkt er wel een verschil tussen het beleid en de praktijk als het gaat om de aanvullende verzekeringen. Dit punt verdient politiek bestuurlijk nog wel aandacht en interdepartementaal overleg.
Tips en beslispunten: Om een sluitend zorgtraject te kunnen vormgeven, is samenwerking nodig. De gemeente kan die samenwerking stimuleren vanuit haar rol als regievoerder. Daarnaast kan ze sturen op een naadloze (zorg)overdracht. Vanuit de PI kan al veel voorbereidend werk worden verricht. Bijvoorbeeld vanuit het Psycho Medisch Overleg (PMO), in samenwerking met (ambulante) zorgverleners. Voor de gemeente is het belangrijk om een ‘zorgoverleg’ of een overleg over probleemgevallen te faciliteren. Daarbij kan de gemeente de regie voeren, door bijvoorbeeld het voorzitterschap op zich te nemen. Bij een dergelijk overleg zijn idealiter alle relevante ketenpartners aanwezig. Een andere mogelijkheid is, om de relevante ketenpartners bij elkaar te brengen via een zogenaamd ‘veiligheidshuis’ (zie: hoofdstuk 12, ‘ketensamenwerking’).
50
10 Financiering Van oudsher gaven gemeenten indirect nazorg aan ex-gedetineerden, ook toen het nog niet als specifieke gemeentelijke taak werd gezien. Ex-gedetineerden kregen een uitkering en als dat nodig was, werd er een voorschot gegeven om direct na het ontslag de meest noodzakelijke kosten te kunnen betalen. Veel zaken die nu onder de noemer nazorg ex-gedetineerde burgers worden geschaard zijn immers reguliere gemeentelijke taken. Nieuw bij het realiseren van een sluitende aanpak nazorg is dat de gemeente vroegtijdig de op re-integratie gerichte activiteiten signaleert en coördineert. Dat vraagt om extra inspanningen van gemeenten. Veel gemeenten hebben aangegeven dat voor deze coördinatie aanvullend budget van het rijk nodig is. Om die reden heeft de VNG bij het afsluiten van het Bestuursakkoord ‘Samen aan de slag’ in 2007 bedongen dat er een onderzoek zou komen naar de extra middelen die voor deze nieuwe taak noodzakelijk zijn.27 Dat onderzoek is inmiddels gereed28. Het voeren van de coördinatie rond nazorg moet gemeenten overigens ook voordelen opleveren. Als MMD’ers vroegtijdig melden dat een burger gedetineerd is, kunnen tijdig maatregelen worden genomen zoals het stopzetten of opschorten van de uitkering, (dit voorkomt oplopende schuld wegens uitkeringsfraude) of het doorbetalen huur indien geïndiceerd (dit voorkomt huisuitzetting wegens niet betalen van huur en daarmee gepaard gaande kosten). Voor bijvoorbeeld de gedetineerden, die reeds bekend zijn bij de gemeente van herkomst, is het mogelijk om een passend aanbod te bieden omdat men over veel voorkennis beschikt. Voor het aanvragen of doen herleven van uitkeringen is deze voorkennis erg handig en kan het proces van beoordeling en/of toekenning ook versneld worden. Als de gemeente goed op de hoogte wordt gehouden van de gedetineerdenpopulatie (door de PI’en), is het zelfs mogelijk om hierin een efficiëntie slag te maken. Tevens kan nazorg leiden tot een vermindering van de instroom in maatschappelijke voorzieningen, zoals een Maatschappelijke Opvang die ook door gemeenten worden gefinancierd. 27 Tussen rijk en gemeenten geldt de afspraak dat nieuwe taken voor gemeenten vergezeld moeten gaan met extra middelen. 28 Quick-scan Cebeon 2009
51
10.1 Financieringsbronnen voor gemeenten De nazorg (in het algemeen, maar ook specifieke trajecten of zorg voor specifieke doelgroepen) kan vanuit verschillende bronnen bekostigd worden. In de onderstaande tabel zijn die bronnen opgenomen. Financieringsbron
Te gebruiken voor…
GSB (alleen G31)
Veiligheidsgelden aanpak veelplegers, financiering begeleidingstrajecten en verbetering doorstroom maatschappelijke opvang.
Participatiebudget
Re-integratie, opleiding, arbeidsparticipatie, schuldhulpverleningstrajecten.
Specifieke uitkering Maat-
Regionale verzorging van de Maatschappelijke Opvang (MO) en het versla-
schappelijke Opvang
vingsbeleid (Vb).
Wmo (o.a. OGGz gelden)
Participatie, maatschappelijke opvang, verslavings- en geestelijke gezondheidszorg, bestrijden overlast, kosten behoud huisvesting.
WWB
Inkomen voor ex-gedetineerden, inrichtingskosten, voorheen trajecten voor re-integratie.
Middelen in het kader van het Grote Steden Beleid (GSB) De grote steden (de G31) hebben, in het kader van het Grote Steden Beleid, financiële middelen ontvangen voor onder andere (1) het integrale veiligheidsbeleid en (2) de aanpak van de veelplegers. In de nota ‘Samenwerken aan de krachtige stad’ (2004) worden deze gelden voor het eerst vermeld, en sinds 2005 zijn ze ook daadwerkelijk beschikbaar gesteld. Gemeenten kunnen ervoor kiezen om het geld in te zetten voor begeleidingstrajecten van ex-gedetineerden, die worden uitgevoerd door ketenpartners als de reclassering. Met ingang van 1 januari 2010 komen deze GSB-gelden te vervallen. De gelden voor de Maatschappelijke Opvang worden voortaan in een decentralisatie-uitkering aan de 43 centrumgemeenten voor de Maatschappelijke Opvang betaald. Gouda zet een deel van de GSB-gelden die bedoeld zijn om de gemeente veiliger te maken, in voor de nazorg aan exgedetineerden. Dat gaat aan de ene kant ten koste van andere projecten (zoals camera’s in de openbare ruimte), maar levert aan de andere kant óók een belangrijke bijdrage aan het vergroten van de veiligheid in de stad
Specifieke uitkering Maatschappelijke Opvang en Verslavingsbeleid De centrumgemeenten voor Maatschappelijke Opvang die geen GSB-middelen ontvangen krijgen middelen voor hun regionale functie via de specifieke uitkering MO en Vb. Deze middelen zijn bedoeld voor de regionale verzorging van de Maatschappelijke Opvang en het verslavingsbeleid in brede zin. De ambities uit het Stedelijk of Regionaal Kompas moeten met deze middelen worden gerealiseerd. De modelprocedure aansluiting nazorg bij ontslag uit detentie is één van de instrumenten uit het Kompas. De praktijk is overigens dat veel gemeenten extra middelen aan deze uitkering toevoegen om hun doelen te bereiken. Met ingang van 1 januari 2010 wordt de onderlinge verdeling van deze middelen gewijzigd, maar het totale budget blijft ongewijzigd. Middelen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) Nazorg(trajecten) voor ex-gedetineerden kunnen ook gefinancierd worden via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het leveren van nazorg aan ex-gedetineerden valt in dat geval onder ‘participatie en het geven van kansen om mee te doen aan de maatschappij’. De Wmo kent negen prestatievelden en nazorg aan ex-gedetineerde burgers (zowel volwassen, jeugdigen en veelplegers) kan onder de prestatieveld één, twee, vijf, zeven, acht en negen worden ondergebracht:
52
Prestatieveld één:
Het bevorderen van de sociale samenhang in, en de leefbaarheid (bijvoorbeeld veiligheid) van dorpen, wijken en buurten. Het gaat hierbij om de inzet van professionals, maar ook de buurt zelf.
Prestatieveld twee:
Op preventie gerichte ondersteuning van jongeren met opgroeiproblemen, en hulp aan ouders met problemen met opvoeden. Dit prestatieveld is vooral belangrijk voor de nazorg aan jeugdige ex-gedetineerden. Let op: binnen de Wmo is ‘jeugdig’ gedefinieerd als 0 tot en met 23 jaar, terwijl dit bij justitie 0 tot en met 18 jaar is. Daarom is dit prestatieveld ook belangrijk voor de nazorg aan volwassen ex-gedetineerden.
Prestatieveld vijf:
Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychiatrisch (of psychosociaal) probleem. Het doel hiervan is om maatschappelijke uitval (bijvoorbeeld door dakloosheid of verslaving) te voorkomen.
Prestatieveld zeven: Het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang, en beleid om huiselijk geweld te bestrijden. Het gaat hierbij ook om opvang van mensen die zich op de reguliere woningmarkt niet kunnen handhaven, zoals (ex-)psychiatrische patiënten. Prestatieveld acht:
Het bieden van openbare geestelijke gezondheidszorg. Hierbij is onder andere aandacht voor risicogroepen met complexe hulpbehoeften (die lang niet altijd door de betrokkene zelf worden gesignaleerd!).
Prestatieveld negen: Het bevorderen van verslavingsbeleid. Hierbij gaat het om ambulante hulpverlening, gericht op (het voorkomen van) verslavingsproblemen en het bestrijden van daaraan gerelateerde overlast.
Voor prestatieveld zeven, acht en negen (dak- en thuislozen, verslaafden, zorgmijders en de maatschappelijke opvang) kunnen de 43 centrumgemeenten zoals eerder vermeld de gelden uit de Specifieke Uitkering Maatschappelijke Opvang en Verslavingsbeleid inzetten. Gelden vanuit de Wmo kunnen ook worden ingezet voor het financieren van vaste lasten, om gedetineerden zo hun huisvesting te laten behouden. De gemeente kan er in dat geval een regeling ‘kortstondige ondersteuning gedetineerden’ van maken, op basis van de gemeentelijke bevoegdheid om zelf regels te stellen met betrekking tot hun huishouding. De kosten komen hierbij ten laste van het gemeentefonds, wat ook het geval zou zijn als de ondersteuning via de WWB gefinancierd zou worden (wat wettelijk niet mogelijk is). Sinds 2008 beschikt gemeente Assen over een vast coördinatiepunt voor de opvang van ex-gedetineerde burgers. Dat coördinatiepunt biedt ondersteuning bij de aanvraag van identiteitspapieren, en bij het regelen van huisvesting, inkomen, werk en/of zorg. De gemeente ziet het als haar taak om die ondersteuning te bieden, en vindt dat deze goed past binnen de uitgangspunten van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Middelen in het kader van het participatiebudget Re-integratietrajecten kunnen worden gefinancierd uit het participatiebudget. Dit budget, dat sinds 1 januari 2009 van kracht is, kan gebruikt worden voor trajecten in het kader van re-integratie, inburgering en volwassenen-educatie voor alle inwoners ouder dan achttien jaar29. Bepaalde trajecten kunnen hierdoor ook gecombineerd worden aangeboden (bijvoorbeeld re-integratie en educatie). Re-integratie kan breed worden gezien, denk aan het opleiden van de ex-gedetineerde en het toeleiden naar betaald werk. Ook in het kader van schuldhulpverlening kan een beroep worden gedaan op het participatiebudget. Denk bijvoorbeeld aan budgetcursussen en cursussen gericht op de zelfredzaamheid (educatie) en 29 Op grond van artikel 1 van de Wet participatiebudget, kunnen participatievoorzieningen worden ingezet voor een beperkte groep van jongeren van 16 en 17 jaar. Het gaat daarbij om: • jongeren die door de leerplichtambtenaar zijn ontheven van de kwalificatieplicht omdat zij om lichamelijke of psychische redenen geen startkwalificatie kunnen behalen; • jongeren die al aan de kwalificatieplicht hebben voldaan.
53
schuldhulpverleningstrajecten (re-integratie). De gemeente kan deze cursussen inkopen bij een onderwijsinstelling of Regionale Opleidingscentra (ROC). Omdat het mogelijk is om de voorzieningen in het kader van re-integratie, educatie en inburgering gecombineerd aan te bieden, zijn er mogelijkheden voor gemeente om deze gelden aan te wenden voor de nazorg aan ex-gedetineerden. De gemeenten bepalen zelf of zij het participatiebudget voor deze doelgroep willen inzetten. Voor de inwerkingtreding van het participatiebudget konden trajecten in het kader van re-integratie uit het werkdeel van de WWB worden gefinancierd. Daarvoor golden echter wel striktere regels dan binnen het huidige participatiebudget: • De ex-gedetineerde moest inwoner zijn van de gemeente en uitkeringsgerechtigd zijn;
Binnen het participatiebudget is het geen eis dat iemand inwoner van de gemeente moet zijn, waardoor samenwerking tussen gemeenten op het gebied van re-integratie mogelijk wordt.
• Was de ex-gedetineerde niet uitkeringsgerechtigd, dan moest hij of zij ingeschreven staan bij UWV-WERKbedrijf als werkzoekende.
Bij het participatiebudget is dit geen vereiste meer.
Het overschot op het WWB-werkdeel van 2008 kan worden meegenomen naar het participatiebudget. Dat wil zeggen, als het budgetoverschot niet meer bedraagt dan 75% van het voor het jaar 2008 toegekende WWB-werkdeel. Deze gelden zijn alleen bedoeld voor participatievoorzieningen en zijn inzetbaar voor alle drie de participatiedoelen (of combinaties daarvan).
Tips en beslispunten: Welke financieringsbron een gemeente ook aanspreekt om de nazorg aan ex-gedetineerde burgers te bekostigen, het gaat altijd om het maken van keuzes. Moet het geld ten goede komen aan nazorg of aan andere projecten? Belangrijk is dat er steeds goed gekeken wordt naar het aantal ex-gedetineerden dat jaarlijks terugkeert naar (of zich vestigt in) de gemeente. Zijn dat er in verhouding maar weinig, dan kan het lucratiever zijn om aan te sluiten bij andere of grotere gemeenten in de regio, dan om zelf iets op te zetten.
54
11 Knelpunten en creatieve oplossingen In 2007 bleek dat veel gemeenten moeite hadden met het inrichten van hun taak in het kader van de nazorg aan ex-gedetineerde burgers. Ze liepen tegen knelpunten aan, zoals een gebrek aan kennis en problemen in de uitvoering30. De SP-werkgroep ‘Morgen beter’ constateert dat veel gemeenten niet goed weten hoe ze de nazorgtaak precies moeten uitvoeren, of dat onvoldoende doen. In sommige gevallen wordt er ook geen prioriteit gegeven aan de nazorg, omdat de financiële middelen als onvoldoende worden ervaren. Vooral in kleine centrumgemeenten blijkt het kennisniveau van de gemeentelijke contactpersonen niet altijd voldoende en functioneren de medewerkers soms vooral instrumenteel. Dat wil zeggen, ze organiseren alleen de contacten. Een enkele keer komt het voor dat de gemeentelijke contactpersoon onvoldoende mandaat heeft om de processen echt (aan) te sturen31. Daarnaast komt het vaak voor dat het aantal gedetineerden dat na detentie terugkeert in kleinere gemeenten, erg gering is (meestal minder dan tien personen per jaar), waardoor het erg lastig is om een goed sluitend nazorgtraject op te zetten. Er zijn ook nog steeds veel verschillen tussen de gemeenten onderling, wanneer het gaat om de manier waarop de nazorg vorm wordt gegeven. De Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) constateerde dit al in 2005 en adviseerde toen om de gesignaleerde knelpunten landelijk aan te pakken (advies RSJ, 2005). Dit advies is inmiddels ter harte genomen en krijgt nu vorm binnen het project ‘Veiligheid begint bij Voorkomen’ en meer specifiek binnen het Programma Sluitende Aanpak Nazorg. Onder andere via het opzetten van pilots die tot doel hebben om een landelijke werkwijze te ontwikkelen. Ook het ‘Samenwerkingsmodel’ dat binnen het Programma Sluitende Aanpak Nazorg in samenwerking met gemeenten en VNG tot stand is gekomen beoogt een meer uniforme aanpak. In dit model zijn de gezamenlijke ambities beschreven en wordt een aanzet gedaan tot een meer uniforme aanpak op basis van de taakverdeling tussen gemeenten en Justitie. Het ‘Samenwerkingsmodel’ beschrijft de 30 Zwemmer, J., Jager, J. en Vliet, J.A. van, ‘Nazorg in ontwikkeling; werk in uitvoering!’ 2007. 31 Moors, H. en Balogh, L. ‘Warme overdracht of koude kermis? Wat goed en slecht gaat in de nazorg voor ex-gedetineerden’. Justitiële verkenningen, 2007.
55
werkwijze en taakverdeling op hoofdlijnen en moet uitgewerkt worden naar de lokale situatie. Die lokale situatie kan, afhankelijk van de relevante samenwerkingspartners en de reeds bestaande samenwerkingsverbanden op onderdelen verschillen. Het ‘Samenwerkingsmodel’ schept duidelijkheid over hoe de samenwerking (met de ketenpartners) in het kader van de nazorg vormgegeven kan worden en welke visie op nazorg mogelijk is. De levensloopbenadering is één van de centrale uitgangspunten; er wordt bijvoorbeeld geen onderscheid meer gemaakt tussen het traject voor, tijdens en na detentie. Het justitiële traject is ‘slechts’ een onderdeel van een reeds eerder ingezet traject, waarbij gericht moeten worden op maatwerk en continuïteit om tot een geslaagde re-integratie te komen.
11.1 Gemeentelijk initiatieven Veel gemeenten hebben intussen zelf actie ondernomen om hun nazorgtaak beter in te richten. In de grote steden werd daarbij vaak de al lopende ‘veelplegers aanpak’ als basis gebruikt, waardoor een beroep kon worden gedaan op de gelden van ‘het Grote Steden Beleid’ of het veiligheidsbeleid. Die mogelijkheid hebben de kleinere gemeenten niet. Zij moeten zonder (extra) financiering, en zonder de mogelijkheid van extra personeel, tóch iets opzetten. Sommige gemeenten zijn daarin erg creatief gebleken. Bijvoorbeeld door integrale samenwerkingsverbanden op te zetten waar de hele regio gebruik van kan maken. Andere gemeenten hebben aangeboden om de nazorgtaak voor en/of samen met kleinere buurtgemeenten uit te voeren. De gemeente Hoorn biedt omliggende gemeenten de mogelijkheid om de nazorg aan hun cliënten, door Hoorn te laten uitvoeren. Deze gemeenten dragen dan – naar rato van het aantal aangemelde cliënten – mee in de kosten. Zo wordt voorkomen dat kleinere gemeenten iets ingewikkelds moeten opzetten, voor een relatief klein aantal ex-gedetineerden. Een bijkomend voordeel is dat de gemeente Hoorn expertise opbouwt, nu ze vaker nazorg verleent. In het oosten van Noord-Brabant heeft een dertiental gemeenten gezamenlijk één veiligheidshuis opgericht, Maas & Leijgraaf. Hier wordt naast huiselijk geweld en veelplegers ook de nazorg voor (ex-)gedetineerde burgers opgepakt. Naar rato van het aantal terugkerende (ex-)gedetineerde burgers dragen de deelnemende gemeenten bij aan de kosten voor de coördinatie van de nazorg.
11.2 Van informatieoverdracht naar informatie-uitwisseling Het opzetten van een goed nazorgtraject begint met een goede screening. Eerst moet worden vastgesteld op welke onderdelen zorg- en/of dienstverlening nodig is. Alleen dan kan een passend re-integratieprogramma worden aangeboden. Om er achter te komen welke problemen er allemaal bij een gedetineerde spelen, is de huidige vorm van screenen door MMD’ers via de screeningsformulieren van de PI niet (altijd) voldoende. De informatie die hierin staat, wordt namelijk door de gedetineerde zelf gegeven. Daardoor is die informatie niet altijd betrouwbaar en vaak onvolledig. Soms is een gedetineerde vooral bezig met ‘het overleven’ in de gevangenis en niet zozeer met zijn vrijlating en problemen die dan kunnen spelen. Het komt zelfs voor dat gemeenten daarom zelf de intake en probleemanalyse overdoen om inzicht in alle hulpvragen te krijgen, zodra de gedetineerde is vrijgekomen. Daarnaast is het op dit moment nog niet goed mogelijk om als gemeente feedback te geven op de (digitaal of op andere wijze) overgedragen informatie, zodat er een sluitende overdracht kan plaatsvinden. Om dit probleem op te lossen, wordt het screeningsformulier, het zogeheten basisdocument nazorg, op dit moment uitgebreid met een ‘meldingsblad detentie’ en een ‘gemeenteblad’. De MMD’er in de PI meldt de gemeente via het ‘meldingsblad detentie’, binnen twee werkdagen na binnenkomst, dat een burger uit de gemeente gedetineerd is. De gemeente kan vervolgens zelf informatie toevoegen via het ‘gemeenteblad’. Zo ontstaat er een betrouwbaarder en vollediger beeld. Bovendien kan de gemeente 56
straks via het ‘gemeenteblad’ aangeven op welke onderdelen zij bepaalde diensten van de MMD’ers verwachten. Voor de MMD’ers is de informatie die de gemeenten kunnen geven erg belangrijk voor het complementeren van het basisdocument en het opzetten of starten van een (na)zorgtraject. MMD’ers moeten dan ook bereid zijn én in staat worden gesteld om met de aangeleverde informatie aan de slag te gaan. Een ander probleem is dat gemeenten en andere welzijnsorganisaties soms niet op tijd op de hoogte zijn van de komst van een (ex-)gedetineerde burger. Daarnaast zijn er soms moeilijkheden met het verkrijgen van specifieke informatie, door de beperkingen die de wet bescherming persoonsgegevens oplegt. Intussen is er een speciale commissie ‘Veiligheid en Persoonlijke Levenssfeer’ ingesteld die hierover moet adviseren32. Omdat de informatie die nu al tussen het gevangeniswezen en gemeenten wordt uitgewisseld specifiek bedoeld is voor het bevorderen van re-integratiemogelijkheden, is het uitwisselen van deze informatie wettelijk toegestaan. ‘Bureau Nazorg’ van de gemeente Rotterdam ontvangt haar informatie via het Samenwerkingsverband Persoonsgerichte Aanpak volwassenen Rotterdam (SPAR), dat alle informatie vanuit de PI doorstuurt. Bij elke aanvraag die in behandeling wordt genomen, wordt de betreffende ex-gedetineerde uitgenodigd voor een intakegesprek. Bureau Nazorg Rotterdam is volledig afhankelijk van de informatie van derden, en dat wordt in de praktijk wel eens als een struikelblok ervaren. De ervaring leert dat de screenings- of aanmeldingsformulieren van de PI onvolledig zijn, en in de praktijk komt het er op neer dat er vaak nader onderzoek gedaan moet worden om alle hulpvragen boven tafel te krijgen.
De PI’en in Limburg, Noord-Brabant maar ook vanuit Arnhem hebben goede ervaringen met het veiligheidshuis in Eindhoven. Het gaat hier om een goed voorbeeld van soepele samenwerking en goede (informatie)overdracht. Ook de contactpersonen van de gemeente zijn vaak al goed op de hoogte van de situatie van de gedetineerde. Dat komt omdat ze hun bestanden hebben gekoppeld aan die van alle andere partijen die bij het nazorgtraject betrokken zijn. Zo kunnen ze veel informatie al op voorhand krijgen. Andere gemeenten waarbij de communicatie met en overdracht vanuit de PI goed verlopen, zijn Rotterdam, Tilburg, Apeldoorn, Ede, Den Bosch, Groningen, Tiel en Roermond.
Gemeente Utrecht De gemeente Utrecht heeft voor de opvang van ex-gedetineerden een convenant afgesloten met haar ketenpartners. In dit convenant worden zes gebieden benoemd waarop nazorg wordt verleend: uitkering, schuldsanering, opleiding, toeleiding naar werk, huisvesting en zorg. De informatievoorziening vanuit de PI naar de gemeente werd in eerste instantie als knelpunt ervaren, maar sinds januari 2008 is de gemeente aangesloten op het Digitaal Platform Aansluiting Nazorg, en verloopt de informatieoverdracht veel soepeler.
Kennisdeling In het kader van goede nazorg is kennisdeling van groot belang. Niet alleen kennisdeling op casusniveau, maar ook als het gaat om best practices. Het Digitaal Platform Aansluiting Nazorg (zie hoofdstuk 3) heeft behalve een besloten ‘portal’ waarmee informatie over gedetineerden kan worden overgedragen, ook een informatief gedeelte. Hier is veel algemene informatie over nazorg te vinden, en een aantal best practices. De gemeente bepaalt, samen met het gevangeniswezen, wie er toegang krijgen tot het digitale platform. Hierbij is een belangrijk aandachtspunt het beheer van informatie. De gemeenten moeten een duidelijk standpunt innemen over wat zij doen met de informatie. Om meer inzicht te krijgen in de resultaten van de gezamenlijke inspanningen van gemeenten en gevangeniswezen wordt op dit moment door het Wetenschappelijke Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)van het Ministerie van Justitie een monitorinstrument ontwikkeld. Ook veel gemeenten hebben hun eigen monitoring-systematiek. De bedoeling is dat de verschillende systemen elkaar zoda32 TK 28684, nr. 119
57
nig gaan aanvullen dat een integraal beeld verkregen van de gezamenlijk behaalde resultaten
11.3 Doelgroepen De VNG heeft in het bestuursakkoord van 4 juni 2007 vast laten leggen dat in 2009 alle gemeenten afspraken moeten hebben gemaakt over het organiseren van de nazorg aan alle ex-gedetineerde burgers. Voor sommige gemeenten betekent dat, dat het huidige aanbod voor veelplegers uitgebreid moet worden naar alle ex-gedetineerden. Daar vallen ook minderjarige delinquenten onder. Het verlenen van nazorg aan alle ex-gedetineerden is in de praktijk soms lastig te verwezenlijken. Sommige groepen zijn namelijk lastig te bereiken en soms is onduidelijk welke vorm van nazorg het beste aangeboden kan worden. Onder ‘alle ex-gedetineerden’ worden naast volwassen justitiabelen ook minderjarige justitiabelen verstaan. Voor jeugdigen is het verantwoordelijkheidskader nazorg jeugd van toepassing. In tegenstelling tot volwassenen, voert bij jeugdigen de Raad voor de Kinderbescherming de regie op de nazorg. Dit moet wel altijd worden afgestemd met gemeentelijke initiatieven. Op 1 september 2008 werd landelijk het zogenaamde netwerk- en trajectberaad uitgerold. In dit beraad werken ketenpartners, justitiële jeugdinrichtingen, de Raad voor de Kinderbescherming, de Jeugdreclassering en de gemeenten samen aan een goede en sluitende begeleiding voor alle jongeren die in een Justitiële Jeugd Inrichting (JJI) terecht komen. Door de invoering van het netwerk- en trajectberaad wordt een betere en intensievere samenwerking tussen de ketenpartners in de regio mogelijk. Door de wetswijziging van 1 april 2009 is het daarnaast nu mogelijk om iedere minderjarige justitiabele nazorg te bieden. De algemene voorwaarde die bij het beëindigen van iedere maatregel geldt, wordt voortaan het volgen van een nazorgtraject. Daarmee heeft de nazorg voor jeugdige delinquenten nu een verplicht karakter gekregen. Meer informatie over nazorg aan jeugdige ex-gedetineerden vindt u in de handreiking nazorg jeugdige ex-gedetineerden.
In bijvoorbeeld de gemeenten Rotterdam, Eindhoven, Tilburg en Gouda wordt op dit moment al nazorg geboden aan alle (ex-) gedetineerden burgers. Daarbij hebben in de gemeente Tilburg veelplegers voorrang. Aanmeldingen voor nazorg vinden plaats via de PI, maar de ex-gedetineerde kan de gemeente ook zélf met een hulpvraag benaderen (jaarplan 2008, veiligheidshuis district Tilburg). De gemeente Utrecht heeft in haar collegeprogramma 2006-2010 verwoord dat zij de ambitie heeft dat in 2010 alle exgedetineerden detentie verlaten met uitzicht op huisvesting, inkomen en zorg.
Kortverblijvenden Een zeer grote groep waaraan nazorg moet worden verleend, zijn de kortverblijvenden. Juist deze groep heeft veel behoefte aan aandacht, omdat het recidivepercentage hierbinnen heel hoog ligt. Kortverblijvenden verblijven echter té kort binnen detentie om effectief te kunnen worden voorbereid op hun terugkeer in de samenleving. In het ‘Samenwerkingsmodel’ ligt de focus bij deze groep daarom vooral op continuïteit. Het zou in dat kader heel mooi zijn als kortverblijvenden zich binnen de PI in ieder geval al zouden kunnen inschrijven voor werk en inkomen. Helaas is een digitale inschrijving vaak alleen mogelijk via een DigiD, en daar beschikken de meeste gedetineerden niet over. Ook is het niet mogelijk om die DigiD op het adres van de PI aan te vragen. De Gemeente Tilburg besteedt specifiek aandacht aan (ex-)gedetineerde burgers die maar kort in detentie verblijven, en heeft zelfs een folder uitgegeven waarin de mogelijkheden op het gebied van nazorg beschreven staan. De inhoud van het nazorgaanbod wordt in Tilburg bepaald door de vraag én motivatie van de (ex-)gedetineerde burger zelf.
58
Geen bestaande juridische titel / zorgmijders Een andere moeilijk bereikbare groep bestaat uit gedetineerden die niet (meer) onder juridische titels vallen. Daardoor vallen ze vaak ook buiten het bereik van de mogelijkheden op het gebied van nazorg. Het gaat hier om gedetineerden met veelal een psychische stoornis die geen passende sanctie opgelegd hebben gekregen. De Rechtbank kan die sanctie niet opleggen omdat er ‘niks’ ligt, dat wil zeggen, geen rapportage waaruit blijkt dat behandeling of interventies nodig zijn. Daarom wordt in plaats daarvan een gevangenisstraf opgelegd, terwijl iemand juist dringend psychische – en/of verslavingszorg nodig heeft. Die zorg kan vervolgens alleen op vrijwillige basis worden geleverd. Voor deze groep is dat geen oplossing want een deel van deze (ex-) gedetineerde burgers behoort tot de zogenaamde zorgwekkende zorgmijders. Vaak geven zij al tijdens hun screening aan dat ze geen problemen ervaren. Ze staan niet open voor zorg en hulpverlening en na hun detentie is de kans dan ook groot dat ze terugvallen in hun oude delinquent gedrag. In Tilburg worden veelplegers, die bekend staan als zorgmijders, aangemeld bij het stedelijk ‘bemoeizorgteam’ van de gemeente Tilburg. Dit team spoort ex-gedetineerden met complexe en vaak meervoudige problematiek op en leidt hen toe naar zorg. Het doel daarbij is dat er een leefbare situatie voor de ex-gedetineerde en zijn of haar omgeving ontstaat.
Ongewenste vreemdelingen Een andere lastige doelgroep bestaat uit ongewenste vreemdelingen, die niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. Formeel valt deze doelgroep buiten het bereik van nazorg, het ‘Samenwerkingsmodel’ en deze handreiking. Dat neemt echter niet weg dat gemeenten wél met deze doelgroep te maken hebben. Aan deze vreemdelingen wordt wel opvang aangeboden, maar ze kunnen geen programma volgen gericht op integratie in de Nederlandse samenleving. Ook de PI kan deze doelgroep niet veel bieden. Ze vallen buiten het bereik van de screening. Daarnaast beheersen ze de Nederlandse taal slecht of helemaal niet. Als de vreemdelingen uitzetbaar zijn, dan is er geen probleem. Kan een vreemdeling echter (tijdelijk) niet worden uitgezet, dan moet er toch opvang geregeld worden, ondanks dat iemand onrechtmatig in Nederland verblijft. Datzelfde geldt ook voor EU-burgers die niet uitzetbaar zijn, maar ook niet resocialiseren in de Nederlandse maatschappij. Mogelijk worden voor deze doelgroep in de toekomst specifieke afspraken gemaakt. Specifieke doelgroepen Tot slot hebben veel gemeenten ook nog specifieke doelgroepen die veel overlast veroorzaken. Vaak zijn er wel specifieke (financiële) middelen om deze groepen aan te pakken en zorg te bieden. Dat gaat dan echter wel ten koste van andere doelgroepen en projecten. Voor de aanpak van specifieke doelgroepen is samenwerking met ketenpartners onmisbaar. Meer daarover leest u in het volgende hoofdstuk. Gemeente Amsterdam Gemeente Amsterdam besteedt veel aandacht aan specifieke doelgroepen, zoals probleemjeugd - vooral Antilliaanse jongeren. Onlangs is er ook een loket voor ex-gedetineerden geopend, waardoor het mogelijk is om vanuit detentie hulptrajecten op te zetten en aandacht te besteden aan specifieke doelgroepen. De ex-gedetineerde krijgt in dit geval een begeleider toegewezen die belast is met het organiseren van hulp voor de gesignaleerde problemen.
Gemeente Rotterdam De gemeente Rotterdam maakt op het gebied van specifieke doelgroepen onderscheid in vier doelgroepen: jongeren tot 27 jaar, volwassen vanaf 27 jaar, vrouwen, en Antilliaanse ex-gedetineerden. Op de laatste groep wordt de maatregel ‘persoonsgebonden aanpak’ (vaak ingezet bij veelplegers) toegepast.
59
Gemeente Gouda De gemeente Gouda heeft het centrum voor jeugd en gezin een rol gegeven in het voorkomen van recidive onder Marokkaanse probleemjongeren33. Gouda wil nazorg aan alle (ex-)gedetineerden burgers, en aandacht besteden aan specifieke doelgroepen. Hierbij laat de gemeente het, in ontwikkeling zijnde, veiligheidshuis een belangrijke rol spelen.
Gemeente Venlo In de gemeente Venlo is in 2008 ‘moedermaatjes’ van start gegaan, een project van Humanitas, gezin in balans. Het moedermaatje biedt een gezin, voor een periode van een jaar ongeveer vier uur per week ondersteuning en begeleiding op het gebied van werk, inkomen, wonen, opvoeden en het herstellen van de gezinssituatie.
Tips en beslispunten: Voor het organiseren van een sluitende nazorg is het informeren van (en communiceren met) ketenpartners ontzettend belangrijk. Dit kan uiteenlopen van het maken van mondelinge afspraken, tot het opstellen van convenanten waarbij de taken en verantwoordelijkheden van elke partij worden vastgelegd. Belangrijk is vooral dat er wordt samengewerkt en dat de ketenpartners met elkaar in overleg treden. Informatieoverdracht hoeft niet te stuiten op bezwaren in het kader van privacy wetgeving en is dus ook geen belemmering voor samenwerking. Een goed instrument in het kader van samenwerking is het Digitaal Platform Aansluiting Nazorg (DPAN) waarmee via een besloten netwerk, rechtstreeks tussen de PI en de gemeente kan worden gecommuniceerd (zie ook hoofdstuk 3). Ieder gemeente kan hierop aangesloten worden.
Het verlenen van nazorg aan ‘alle’ ex-gedetineerde burgers kan op problemen stuiten als het gaat om groepen die lastig te bereiken zijn (kortgestraften, grote overlastveroorzakers, zorgmijders) of niet mogen re-integreren in de Nederlandse samenleving (ongewenste vreemdelingen). Ook bij deze specifieke groepen geldt dat de gemeente zich kan opstellen als regisseur om samen met de relevante ketenpartners een sluitende aanpak of passende oplossing te bedenken. Handig is om best practices, uit de buurt of elders in Nederland, als voorbeeld te laten dienen of aan te sluiten bij bestaande (regionale) overleggen (in het kader van zorg-, multiproblematiek, etc.).
33 ‘Gouda gaat nóg harder werken aan veiligheid’ Hoe een gezamenlijke extra inspanning van gemeente en Rijk kan zorgen voor een doorbraak in de aanpak van de Goudse Marokkaanse probleemjongeren en hun ouders. Oktober 2008
60
12 Samenwerking en netwerkpartners Inmiddels is in 390 gemeenten een gemeentelijk contactpersoon nazorg aangesteld (peildatum 01 juni 2009). Deze 390 contactpersonen zijn vooral voor de MMD’ers, dé aanspreekpunten voor het ontwikkelen van samenwerking en (informatie)overdracht. De status van de contactpersonen verschilt nogal per gemeente. Bij sommige (vaak kleinere) gemeenten maakt de gemeentelijke contactpersoon deel uit van een bestaande dienst. Het leveren van nazorg is dan een extra taak. Andere (vaak grotere) gemeenten hebben een apart nazorgpunt opgezet, waaruit de nazorg aan ex-gedetineerden wordt geregeld. Zo’n nazorgpunt is wel onderdeel van de gemeentelijke organisatie, maar functioneert zelfstandig en niet vanuit een bestaande afdeling. Gemeenten kunnen ervoor kiezen om het nazorgpunt zelf te bemensen, maar kunnen dat ook uitbesteden. Soms speelt de Reclassering daarbij een belangrijke rol. Ook wordt de nazorg steeds vaker ondergebracht bij een veiligheidshuis. Gemeente Emmen Gemeente Emmen heeft al geruime tijd een coördinatiepunt voor de opvang van (ex-)gedetineerde burgers. Zij hanteren daarbinnen de ‘voor wat hoort wat’ regel. Dat betekent dat (ex-)gedetineerde burgers alleen van het aanbod gebruik kunnen maken als ze meewerken aan een individueel functioneringsplan. Hierdoor wordt de eigen verantwoordelijkheid van de hulpvrager benadrukt.
Gemeente Rotterdam In de gemeente Rotterdam komen alle nazorgaanmeldingen vanuit de PI binnen bij wat tot voor kort het Samenwerkingsverband Persoongerichte Aanpak Rotterdam (SPAR) heette. SPAR is een samenwerkingsverband van de justitieketen, diverse zorginstellingen en gemeentelijke instellingen, dat moet leiden tot een effectieve en efficiënte aanpak van de criminaliteit en overlast van veelplegers. Sinds 1 januari 2009 is het SPAR een veiligheidshuis. SPAR zet alle hulpvragen uit bij de GGD (de zorgvragen) en bij SoZaWe (de hulpvragen op alle overige leefgebieden). Binnen twee werkdagen wordt vervolgens aan de MMD’ers gerapporteerd welke dienst welke hulpvraag heeft opgepakt. Bij de dienst SoZaWe is een apart ‘Steunpunt Basisvoorzieningen ex-gedetineerden’ ingericht, omdat er erg veel vragen bij deze dienst binnen kwamen. Het steunpunt onderzoekt onder andere of gedetineerden voor hun detentie contact hadden met SoZaWe, of met
61
andere hulpverlenende instanties. Het Steunpunt streeft ernaar om samen met de MMD’ers knelpunten op het gebied van huisvesting en inkomen zoveel mogelijk voor het einde van de detentie op te lossen. Mocht een gedetineerde onverwacht eerder in vrijheid worden gesteld, dan meldt de MMD’er dat telefonisch bij het steunpunt. Vervolgens wordt daar bekeken welke hulp op korte termijn geboden kan worden.
Gemeente Hoorn Ook in de gemeente Hoorn is een apart nazorgpunt ingericht. Dit punt is ondergebracht in het gemeentehuis en daardoor herkenbaar als onderdeel van de gemeente Hoorn. Het nazorgpunt is een gemeentelijk project, waarbij onder andere gebruik wordt gemaakt van de expertise van Reclassering Nederland. Vanuit het nazorgpunt zijn er intern afspraken gemaakt met diverse relevante afdelingen, als burgerzaken, arbeidsmarktre-integratie en schuldhulpverlening. Zo wordt binnen een kort tijdsbestek gezorgd voor de noodzakelijke bestaansbehoeften voor de ex-gedetineerde, zoals een voorschot op een uitkering. Behalve met de interne afdelingen, zijn er ook afspraken gemaakt met externe instanties. Bijvoorbeeld de GGz en de GGD.
Welke vorm gemeenten ook kiezen om uitvoering te geven aan hun nazorgtaak, met één belangrijk aspect hebben ze allemaal te maken: samenwerking. Tussen de afdelingen van de gemeente onderling, tussen de gemeente en de PI, maar ook met alle andere instanties die een bijdrage leveren aan het nazorgtraject. Deze ketensamenwerking is onontbeerlijk. Een goede ketensamenwerking staat of valt met praktische samenwerkingsafspraken. Daarbij moeten de verantwoordelijkheid en de taken goed zijn verdeeld. Daarnaast is een infrastructuur binnen de keten nodig op basis van een ‘persoonsgerichte aanpak34’. Regionale plaatsing is in dat kader erg belangrijk, omdat de gedetineerde dan al in een heel vroeg stadium ondersteuning kan krijgen van hulpverleners uit zijn eigen regio. Welke netwerkpartners zijn belangrijk voor de gemeente? Gevangeniswezen; penitentiaire inrichting, justitie
Openbaar Ministerie
Reclasseringsorganisaties en reclasseringsbalie
Politie (wijkagent)
Bureau Slachtofferhulp / zorg
Bureau Schadebemiddeling
Raad voor de Kinderbescherming
Bureau Jeugdzorg
Bureau Halt
Centra voor Jeugd en Gezin
UWV-WERKbedrijf
Uitzendbureaus
Sociale werkplaatsen
Arbeidsre-integratiebureaus
Midden- en Kleinbedrijf
Woningbouwcorporaties
Opvangtehuizen
Crisisopvang
Kerkelijke / pastorale instellingen en stichtingen
Onderwijsinstellingen / ROC
Maatschappelijk Werk
GGD / RIAGG
Zorginstellingen
Verslavingsklinieken
Regionale Instellingen voor Begeleid Wonen (RIBW’s)
Geestelijke Gezondheidszorg
Binnen de gemeente: Gemeentelijke contactpersoon nazorg
Ambtenaar integraal veiligheidsbeleid
Leerplicht ambtenaar
Dienst Burgerzaken
Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Afdeling Huisvesting
Klantmanager (WWB)
Consulent Wmo
Schuldhulpverlener / Budget Advies Centrum
Gemeentelijke Krediet Bank
34 Bij een persoonsgerichte aanpak worden interventies en zorg- en dienstverlening, voor, tijdens en na detentie op elkaar afgestemd. Met als doel een verandering in de levensloop, waardoor recidive wordt voorkomen.
62
12.1 Levensloopbenadering De detentieperiode wordt vooral gezien als onderdeel van een ‘levensloop’, waarbij het verblijf in de PI een ‘door de rechtsgang noodzakelijke interventie’ is, die al ingezette interventies zo min mogelijk moet onderbreken. De tijd vóór, tijdens en na de detentie wordt dus niet meer als gescheiden onderdelen gezien, maar als één geheel. Dat maakt de rol van het Gevangeniswezen heel anders. Binnen de PI moet het dagprogramma dan ook zo worden ingericht dat terugkeer in de maatschappij centraal staat. Daarnaast moet intern worden afgestemd welke re-integratieactiviteiten er kunnen worden ingezet. Binnen de gemeente Tilburg zijn niet alleen de gemeente, de politie en justitie onderdeel van de ketensamenwerking, maar ook de (maatschappelijke) zorginstellingen en de reclassering. Centraal staat de nazorg aan alle (ex-)gedetineerde burgers met als specifieke groepen jeugdigen (harde kern jongeren), veelplegers en plegers van huiselijk geweld. De ketenpartners werken niet alleen samen, zij hebben ook een gezamenlijke locatie waar ze fysiek bijeen kunnen komen: het veiligheidshuis.
12.2 Het veiligheidshuis In het beleidsprogramma ‘samen werken, samen leven’ (2007-2011) presenteerde het kabinet Balkenende IV het beleidsvoornemen om in alle grote steden veiligheidshuizen op te zetten. Binnen deze veiligheidshuizen kunnen gemeenten, politie, justitie, reclassering, de Raad voor de Kinderbescherming en zorginstellingen samenwerken om criminaliteit aan te pakken en overlast te verminderen. De filosofie van het veiligheidshuis is dat veiligheid bestaat uit verschillende componenten die je niet los van elkaar kunt zien. Binnen ieder veiligheidshuis worden de zorgketen en de justitiële keten met elkaar verbonden, waardoor gezamenlijk problemen op het gebied van inkomen, huisvesting en zorg (verslaving) kunnen worden aangepakt. Binnen het veiligheidshuis staan naast samenwerking ook het delen van informatie en het adequaat omgaan met preventie, repressie en nazorg centraal. De gemeente is binnen het veiligheidshuis een belangrijke partner. Veel criminaliteit leidt immers tot overlast op lokaal niveau. Daarnaast heeft de gemeente een centrale rol bij het vergroten van de veiligheid. Ook in het ‘Samenwerkingsmodel’ wordt vastgesteld dat veiligheidshuizen een goede infrastructuur vormen voor het vormgeven van nazorgtrajecten. Het streven is dat, daar waar gemeenten participeren binnen veiligheidshuizen, de ex-gedetineerde burgers bij het veiligheidshuis worden aangemeld. Zo kan er aan de hand van criteria gekeken worden of de (ex-)gedetineerde, voor het verlaten van de detentie, besproken moet worden binnen het casusoverleg. Eind 2009 moet er een landelijk dekkend netwerk van veiligheidshuizen zijn voor alle grote gemeenten (o.a. actieplan ‘overlast en verloedering’, 2008 en TK 28684, nr. 119). Het veiligheidshuis Een veiligheidshuis is een lokaal of regionaal samenwerkingsverband tussen verschillende veiligheidspartners gericht op een integrale, probleemgeoriënteerde aanpak van criminaliteit en het bevorderen van de sociale veiligheid35. Veiligheidshuizen moeten een oplossing bieden voor maatschappelijke problemen (de overlast van bijvoorbeeld risicojeugd en veelplegers) maar ook voor organisatorische problemen. Apart bieden de deelnemende instanties namelijk vaak niet genoeg oplossingen om het probleem te laten verdwijnen; samen kan er veel meer bereikt worden.
Uit de ‘tussentijdse evaluatie naar de veiligheidshuizen in Limburg’ (2008) blijkt dat de meerwaarde van het veiligheidshuis het ontstaan van een supportsysteem is. Dat supportsysteem zorgt voor meer continuïteit in de begeleiding en zorg, doordat het klanten blijft volgen. Bijvoorbeeld op het gebied van onderdak, dagelijkse bezigheden en toegang tot zorg.
35 Quick Scan Veiligheidshuizen, uitgebracht door het instituut voor veiligheids- en crisismanagement, 8 mei 2008.
63
Voordelen Veiligheidshuizen hebben een aantal belangrijke voordelen36: • Veiligheidshuizen werken binnen een netwerkstructuur, waardoor afzonderlijke (bestuurlijke-, zorgen strafrechtelijke) netwerken met elkaar worden verbonden. • Veiligheidshuizen functioneren als een informatieknooppunt waar ketendossiers worden opgebouwd en waar informatie wordt gedeeld. Je kunt er makkelijk bij elkaar binnenlopen waardoor iedereen vooraf beter geïnformeerd is, en snel handelen mogelijk wordt. Binnen het veiligheidshuis wordt preventie, repressie en (na)zorg voor individuele zaken (casusoverleg), groepen en gebieden verbonden. • Omdat de ketenpartners fysiek bij elkaar zitten, wordt de samenwerking gestimuleerd en zal men elkaar (eerder) aanspreken op de gemaakte (werk)afspraken. Daarnaast blijkt dat gemaakte afspraken minder snel verzanden in de reguliere uitvoeringspraktijk. • Binnen het veiligheidshuis leren ketenpartners elkaar beter kennen, waardoor het onderlinge vertrouwen verbetert en er beter wordt samengewerkt. Het leveren van een bijdrage aan de veiligheid wordt als een gezamenlijke verantwoordelijkheid ervaren. Daarnaast is er beter zicht op wat er wel en niet gebeurt. • De persoonsgerichte aanpak komt goed tot haar recht binnen een veiligheidshuis omdat de ketenpartners op de hoogte zijn van elkaars mogelijkheden. Dit versterkt het integrale karakter van de interventies en de hulpverlening. Door de gezamenlijke aanpak wordt daarnaast sneller en efficiënter gewerkt. • De ketenpartners maken samen risicoanalyses en er worden vooraf scenario’s voor de aanpak ervan besproken en vastgelegd. • Binnen het veiligheidshuis worden verschillende doelgroepen onderscheiden. Daarbij kunnen voor al deze groepen en al hun fasen binnen het ‘levenslooptraject’, afspraken worden gemaakt. Hierdoor wordt het mogelijk om vooraf trajecten af te spreken. • De ketenpartners kunnen al in een vroeg stadium een afweging maken in de mate waarin dwang, drang of extra zorg moet worden ingezet. Binnen het veiligheidshuis vindt informatiedeling plaats. Door het Ministerie van Justitie is een handreiking en een modelprotocol opgesteld om informatiedeling in het kader van de privacywetgeving mogelijk te maken.
Organisatie Er bestaat geen vast model voor een veiligheidshuis; het gaat om het samenwerkingsverband en om de manier waarop daarbinnen wordt samengewerkt. En dat kan op veel verschillende manieren. Wel zijn er een aantal gemeenschappelijke kenmerken: • De drie kernthema’s: veelplegers, huiselijk geweld en risicojeugd; • Een probleemgeoriënteerde benadering; • Een integrale aanpak; • De vaste kernpartners: het Openbaar Ministerie, de politie, de Raad voor de Kinderbescherming, de reclassering en de gemeente zelf. Volgens de ‘Quick Scan Veiligheidshuizen’ zitten de belangrijkste verschillen in: • De overige samenwerkingspartners; per gemeente kan het verschillen welke partners er naast de vaste ketenpartners aan het veiligheidshuis deelnemen. • De omvang (geografisch bereik); per regio of gemeente is het mogelijk om heel kleinschalig of heel grootschalig te werken. Zo kan bij sommige gemeenten per wijk een veiligheidshuis nodig blijken, terwijl voor andere gemeente één veiligheidshuis een gehele regio dekt. 36 Brochure ‘veiligheidshuizen, naar een landelijk dekkend netwerk van veiligheidshuizen’, juni 2008, lokale aanpak zeer actieve veelplegers; nazorgtraject, 2007 en de nazorgkrant, 2006.
64
• De Thema’s; afhankelijk van welke problemen er spelen in een gemeente of een regio kunnen er aparte thema’s worden bepaald. Bijvoorbeeld het uitvoeren van nazorg, de aanpak van veelplegers, huiselijk geweld of jeugdoverlast, et cetera. • Het type samenwerkingsverband; er bestaat geen vast type samenwerkingsverband als het gaat om veiligheidshuizen. Ook worden niet alle samenwerkingsverbanden formeel bekrachtigd (bijvoorbeeld via een convenant). Dat kan onder andere afhangen van het geografische bereik (wijk, gemeente, district, regionaal). • Het ontwikkelingsstadium; omdat de verschillende veiligheidshuizen in Nederland op verschillende momenten zijn gestart, zijn sommige al jaren (Eindhoven en Tilburg) en andere nog maar heel kort operationeel of in oprichting (Arnhem en Nijmegen). De gemeente Ede is op dit moment bezig met het opzetten van een veiligheidshuis. Hierbij werkt de gemeente met zes omliggende gemeenten en met een groot aantal ketenpartners samen. Een van die ketenpartners is Stichting Exodus. Exodus zorgt niet alleen voor de opvang van de (ex-)gedetineerde burgers, maar ook voor hun begeleiding. Het veiligheidshuis van Ede heeft een bredere scoop dan alleen (ex-)gedetineerde burgers. Het is niet alleen bedoeld voor het organiseren van nazorg, maar ook voor de aanpak van (jeugd)criminaliteit. Doordat er periodiek overleg plaatsvindt, kent iedereen elkaar en zijn de lijnen kort.
Het regionaal veiligheidshuis ‘Maas en Leijgraaf’ is gevestigd in de gemeente Oss en heeft een bereik van dertien gemeenten. Binnen het regionaal veiligheidshuis werken verschillende ketenpartners intensief samen op het gebied van Jeugd, Veelplegers en Huiselijk geweld. Daarbij staan een sluitende, persoons- en probleemgerichte aanpak centraal.
Regierol gemeente De gemeente kan zelf de regie voeren op het veiligheidshuis. Zo houdt zij het overzicht en legt ze een verbinding naar andere gemeentelijke taken, zoals de tenuitvoerlegging van de Wmo in relatie tot de nazorg aan (ex-) gedetineerde burgers37. De gemeente kan echter ook kiezen voor een gedeelde regie, waarbij zij zich alleen richt op het hulpverleningstraject, op de samenwerking en op de zorgketen. Het Openbaar Ministerie en de kinderbescherming kunnen in dat geval de (jeugd)strafrechtketen38 voor hun rekening nemen. In dit geval houdt elke partij zijn eigen verantwoordelijkheid om de wettelijke taken ten uitvoer te leggen, en verplicht iedereen zich alleen om intensief samen te werken in het kader van de maatschappelijke veiligheid. Gezien de ontwikkelingen op het gebied van het jeugdbeleid is het belangrijk dat de gemeente haar regierol goed afstemt op de nog te ontwikkelen centra voor jeugd en gezin. De regierol van de gemeente ten aanzien van de jeugdketen wordt daarnaast wettelijk verankerd in de Wet op de Jeugdzorg. Binnen een samenwerkingsverband is het erg belangrijk om vast te leggen welke partij de gemaakte afspraken bewaakt en hoe de verantwoordelijkheid precies wordt gedeeld. Iedere gemeente kan zelfstandig besluiten welke partners er deelnemen aan het veiligheidshuis en hoe de organisatiestructuur ervan is opgebouwd. Daarbij zijn drie niveaus te onderscheiden: strategisch, tactisch en operationeel39. • Op strategisch niveau worden de beleidsdoelstellingen en de lange termijn visie bepaald. Dat gebeurt door de lokale driehoek: de district- of korpschef, de (hoofd)officier van Justitie en de burgemeester. • Op tactisch niveau wordt vastgesteld wat de aard is van het samenwerkingsverband. Daarnaast wordt bepaald wie welke inzet levert en hoe de strategische beleidsdoelstellingen worden vertaald naar een operationele werkwijze. De deelnemers op tactisch niveau zijn de direct leidinggevenden van de instanties die deel uit maken van de keten en de officier(en) van Justitie.
37 Ministerie van BZK, De gemeente als regisseur. Lokale daadkracht mobiliseren, 2006 38 Quick Scan Veiligheidshuizen, 2008 39 Quick Scan Veiligheidshuizen, 2008
65
• Op operationeel niveau wordt het samenwerkingsverband uitgevoerd. Daarbij vindt casusoverleg plaats onder leiding van de ketenmanager, die ook aanschuift op tactisch niveau. Voor het inbrengen van cases worden vooraf duidelijke selectiecriteria vastgelegd. Tijdens het casusoverleg wordt niet alleen afgesproken welke partij wat doet, maar wordt ook gemonitord hoe dit verloopt. Het gaat daarbij om een persoongerichte aanpak en er is sprake van maatwerk. Gemeente Tilburg In de gemeente Tilburg is sinds enkele jaren een veiligheidshuis actief. De partners binnen dit veiligheidshuis zijn de Politie Midden en West Brabant, de Jeugdreclassering, de Raad voor de Kinderbescherming, Stichting Reclassering Nederland, de gemeente Tilburg, UWV-WERKbedrijf, diverse onderwijsinstellingen, Bureau Jeugdzorg, Novadic-Kentron (verslavingszorg), Bureau Halt, Bureau Slachtofferhulp en het Openbaar Ministerie. Het veiligheidshuis is bedoeld voor zowel daders als slachtoffers. De gemeente voert de regie op het stedelijk sociale veiligheidsbeleid; daarbij wordt naar aanleiding van signalen vanuit het veiligheidshuis actie ondernomen op buurt- en wijkniveau. Als pluspunten van het veiligheidshuis worden in Tilburg vooral de open communicatie en de mogelijkheid om elkaar direct aan te spreken ervaren.
Gemeente Heerlen In de gemeente Heerlen is in het kader van de persoonsgerichte aanpak een convenant (2006) tussen de ketenpartners van het veiligheidshuis gesloten. De partners hebben daarbij verklaard dat ze allemaal hun eigen wettelijke verantwoordelijkheid hebben en tot intensieve samenwerking bereid zijn onder de regie van de gemeente. De gemeente voert de regie op de (na)zorgketen, waar deze niet binnen wettelijke kaders van andere organisaties valt, en voert de regie op de integrale veiligheid. Het Openbaar Ministerie voert de regie op de strafrechtketen, en de Raad voor Kinderbescherming voert de regie op de jeugdstrafrechtketen.
Kosten De kosten van het veiligheidshuis kunnen door de gemeente worden gedeeld, bijvoorbeeld met de provincie en/of het Openbaar Ministerie. In sommige gemeenten bekostigt de provincie een aanzienlijk deel van het veiligheidshuis. In dat geval is meestal sprake van een tijdelijke geldstroom, in de vorm van subsidie. Provincies kunnen subsidies verstrekken om regionale samenwerking te bevorderen, of als financiële prikkel om management systemen op te zetten en effectmetingen te verrichten. Ook kan de provincie subsidie geven vanuit haar wettelijke verplichting in het kader van de jeugdzorg. Het veiligheidshuis heeft namelijk óók als doel om zorg te verlenen aan (overlastgevende) jeugd.
12.3 De Reclassering In Nederland zijn drie landelijke reclasseringsorganisaties; ‘Reclassering Nederland’, het ‘Leger des Heils, Jeugdzorg en Reclassering’ en de ‘Stichting Verslavingsreclassering GGz’. Daarnaast wordt voor minderjarige delinquenten jeugdreclassering aangeboden door Bureau Jeugdzorg. De reclassering speelt in tegenstelling tot enige jaren geleden niet automatisch een rol bij de nazorg van ex-gedetineerden, omdat de gemeenten tegenwoordig verantwoordelijk zijn voor de nazorg voor ex-gedetineerden, waaronder hun re-integratie in de samenleving. Gemeenten kunnen wel de reclassering opdracht verlenen om de nazorg in te richten en uit te voeren. De belangrijkste taken van de reclassering zijn advisering aan het Openbaar Ministerie, de rechtbank en het gevangeniswezen, toezicht op daders en verdachten, en de uitvoering van gedragsinterventies en werkstraffen. De gemeenten kunnen de diensten die de Reclassering aanbiedt desgewenst gebruiken in het kader van de nazorg. De financiering ervan komt dat wel voor rekening van de gemeente, omdat (1) zij de opdrachtgever is en (2) er geen justitiële titel meer bestaat. Daarnaast voert de gemeente ook formeel de regie. 66
Gemeenten worden rechtstreeks door medewerkers maatschappelijke dienstverlening van een penitentiaire inrichting geïnformeerd over de problemen die spelen op de relevante leefgebieden. De gemeente kan vervolgens de reclassering vragen deze informatie te beoordelen om te bepalen of het nodig is dat er nazorg georganiseerd wordt of niet. De reclassering kan bepalen waar risico’s op herhaling van crimineel gedrag zitten en welke aanpak nodig is om die risico’s te beperken. Daarna kunnen gemeenten de andere diensten die de reclassering aanbiedt, inzetten voor de nazorg. Vooral toezicht en gedragstrainingen zijn dan bruikbaar. Trainingen De trainingen die de reclassering geeft, zijn gebaseerd op het ‘what works’ principe en zijn wetenschappelijk erkend: • CoVa-trainingen. Een CoVa-training is gericht op de cognitieve vaardigheden, en leert om rationeel en creatief te denken. Daarnaast worden er nieuwe vaardigheden aangeleerd, zodat iemand niet meer terugvalt in eerder impulsief of agressief gedrag. CoVa is gericht op minder begaafden. • ArVa-training. De ArVa-training is gericht op het leren van arbeidsvaardigheden. In de training wordt aandacht besteed aan houding, motivatie en zelfvertrouwen. • ART. De Agressietraining leert deelnemers ander gedrag om agressieve delicten te voorkomen, risicovolle situaties te vermijden en verantwoordelijkheid te leren nemen voor eigen gedrag. • Budgetteringstrainingen. Een training voor daders die (op basis van de Risc) criminogene tekorten hebben op het gebied van omgaan met geld en schulden.
Voor de reclassering betekent het werk buiten de justitiële kaders, een andere aanpak. De nadruk ligt daarbij op motiverende gesprekken en drang, aangezien van dwang geen sprake kan zijn. Dat is echter geen belemmering voor effectieve nazorg. De reclassering kan nog steeds toezicht houden en gedrag trainen. Met een plan van aanpak waarin de afspraken met de ex-gedetineerde worden vastgelegd, en een daarbij horende samenwerkingsovereenkomst worden stap voor stap die activiteiten uitgevoerd die nodig zijn voor een veilige re-integratie van de ex-gedetineerde. De reclassering laat de ondertoezichtgestelde zich regelmatig melden op haar kantoor, of bezoekt hem thuis om de voortgang en uitvoering van het plan in de gaten te houden. Daarnaast kan de reclassering iemands arbeidsre-integratie ondersteunen, bijvoorbeeld door hem werkervaring op te laten doen op zogenaamde (leer)werkplaatsen. Het gaat daarbij niet alleen om het werk zelf, maar ook om arbeidsritme, verbetering van mentaliteit en het leren van algemene arbeidsvaardigheden. Nazorg is bij uitstek iets wat aan effectiviteit wint als continuïteit en samenhang bewaard wordt. De reclassering kan ingeschakeld worden om het casemanagement van iemands terugkeer uitvoeren en houdt dan een vinger aan de pols van bij andere uitgezette activiteiten rond de ex-gedetineerde. Reclassering Nederland kan ook het coördinatiepunt nazorg van de gemeente bemensen. Dan zet de reclassering een infrastructuur voor een goede ketensamenwerking en sluitende nazorg op, en komen alle screeningsformulieren en overdrachtsdocumenten van de medewerkers maatschappelijke dienstverlening bij Reclassering Nederland binnen. Hoewel zoals gezegd dwang en verplichting niet aan de orde zijn, is dit alles niet vrijblijvend. Ook toezicht als nazorg bestaat uit begeleiding en controle en als de ex-gedetineerde zich niet aan de afspraken houdt, dan worden het contact en de begeleiding verbroken. Gemeenten die de reclassering hebben betrokken bij het nazorgtraject zijn bijvoorbeeld; Den Bosch, Hoorn, Tilburg en Gouda. Hier organiseert Stichting Reclassering Nederland de nazorg aan ex-gedetineerden. Voor de gemeente Gouda en Rijswijk heeft Reclassering Nederland niet alleen het nazorgpunt opgezet, maar bemant ze het ook.
67
In het geval van gemeente Delft voert Reclassering Nederland specifieke opdrachten uit. Zo neemt zij deel aan het casusoverleg nazorg, waar ook de gemeente en de maatschappelijke opvang aan deel neemt. Blijkt tijdens het overleg dat er onvoldoende informatie is over een bepaalde casus, dan krijgt de reclassering de opdracht om de zaak verder uit te zoeken en hierover te adviseren.
In Leiden vervult de reclassering een vergelijkbare rol. Hier is het coördinatiepunt nazorg ondergebracht bij de Geestelijke Gezondheidszorg. Reclassering Nederland wordt daarbij ingeschakeld bij langdurige trajecten.
In gemeente Den Haag spelen alle drie de reclasseringsorganisaties een rol. Daarbij wordt goed gecommuniceerd door de organisaties onderling. Is er sprake van een dubbel contact? Dan neemt één van de drie organisaties het contact over. Reclassering Nederland wordt in Den Haag vooral ingeschakeld bij vrijwillige begeleidingstrajecten van veelplegers.
In de Breda, Middelburg, Limburg en Den Haag werkt Reclassering Nederland in het kader van de arbeidstoeleiding samen met speciale re-integratiebedrijven. De reclassering biedt daarbij de mogelijkheid om het traject te ondersteunen en te begeleiden, maar kan ook optreden als bemiddelaar naar een vaste werkplek.
Stichting Reclassering Nederland Reclassering Nederland richt zich op het terugdringen van recidive om zo de samenleving veiliger te maken. Haar uitgangspunt is dat delictplegers verantwoordelijk zijn voor hun eigen gedrag en dat gedrag beïnvloedbaar is. Reclassering Nederland is een landelijke organisatie, met tien regio’s. Zij beschikt over een uitgebreid netwerk van justitiële en sociale partners zoals de politie, behandelinstellingen en woningbouwcorporaties. Met een groot deel van de doelgroep is de reclassering bekend in het kader van vroeghulp40, advies en/of toezicht (controleren en begeleiden). Uit onderzoek van de gemeente Utrecht (2008) blijkt dat de meeste ex-gedetineerden (94%) voorkomen in de registratiesystemen van de drie reclasseringsorganisaties. Dit betekent niet per definitie dat ze ook nazorg hebben ontvangen van de reclassering. Meestal komt de registratie voort uit een vroeghulpcontact. Op basis van deze uitkomst is gemeente Utrecht gestart met een pilot, waarbij de reclassering al in een vroeg stadium informatie overdraagt aan de PI en de gemeente. Vooral bij kortgestraften is deze informatieoverdracht erg belangrijk.
Leger des Heils De reclassering van het Leger des Heils richt zich vooral op jongeren en op dak- en thuisloze ex-gedetineerden. Het Leger des Heils biedt gemotiveerde ex-gedetineerden niet alleen een opvangplek, maar ook intensieve begeleiding. Daarbij wordt een traject op maat aangeboden, dat bijvoorbeeld bestaat uit trainingen, schuldhulpverlening en een zorgaanbod. In het kader van opvang kan het Leger des Heils verschillende mogelijkheden bieden. Bijvoorbeeld kortdurende opvang, nachtopvang, opvang in sociale pensions of opvang met intensieve 24-uurs begeleiding (waarbij de dagbesteding onderdeel is van het begeleidingstraject). Het Leger des Heils biedt niet alleen zelf opvangplekken aan, maar onderhoudt ook nauwe contacten met verschillende opvangvoorzieningen als ‘Vast en Verder’ of ‘Domus’. In Noord Holland zijn verschillende woningbouwverenigingen een samenwerkingsverband aangegaan met het Leger des Heils, zorginstellingen en de gemeente. Het doel daarvan is ex-gedetineerden te voorzien van huisvesting op het moment dat ze de PI verlaten. Het Leger des Heils heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid en de volgende visie: • Structuur bieden die op een humane manier een acceptabele bestaanszekerheid biedt; • Het laten afnemen van maatschappelijke gevoelens van ‘overlast en onveiligheid’ en het verminderen van recidive.
40 Vroeghulp wordt door de reclassering geboden voor het oplossen van acute problemen in verband met het gezin, werk en inkomen, school en dergelijke) aan burgers die net gearresteerd zijn. Ook wordt er een eerste inschatting gemaakt van de kans op recidive. De reclassering kan adviseren om de verdachte vast te houden of tot aan de zitting (onder voorwaarden) vrij te laten.
68
Stichting Verslavingsreclassering GGz De verslavingsreclassering valt onder de Geestelijke Gezondheidszorg en heeft daardoor direct toegang tot alle voorzieningen in het kader van de verslavingszorg. Tijdens het justitiële traject voert de verslavingsreclassering vooral taakstraffen uit. Daarnaast is zij betrokken bij gedetineerden die op de verslaving begeleidingsafdeling (VBA) van de PI zijn ondergebracht. De expertise van de verslavingsreclassering ligt op het terrein van middelen, gokken en psychische stoornissen. De doelgroep bestaat voor het grootste deel uit (zeer actieve) veelplegers. Deze zijn vaak niet gemotiveerd en staan ook niet open voor hulpverlening. De verslavingsreclassering maakt gebruikt van justitiële drang, door vroeg in te grijpen. Daarbij wordt maatwerk geleverd via interventies die zijn afgestemd op de gedetineerde. In Friesland stemmen de verslavingsreclassering en de casemanager van de opvang- en zorginstellingen goed met elkaar af. De rolverdeling is daarbij als volgt: de reclasseringswerker van de verslavingsreclassering rapporteert en houdt toezicht, en de casemanager treedt als zorgbemiddelaar en begeleider van het nazorgtraject op.
Tips en beslispunten: Netwerksamenwerking is een vérstrekkende vorm van samenwerking. Daarbij is het erg belangrijk om vast te leggen wie welke taken uitvoert en wie welke verantwoordelijkheden draagt. Ook moet vastgelegd worden wie de gemaakte afspraken bewaakt. Dat hoeft niet per se de gemeente zelf te zijn. De gemeente kan als regisseur die taak ook overdragen en vervolgens toezien op het strategische, tactische en/of operationele proces. Een mogelijke structuur waarbinnen met ketenpartners samengewerkt kan worden is het veiligheidshuis. Deze vorm heeft als meerwaarde dat alle partijen ook echt ‘fysiek’ bij elkaar zitten. Dat maakt zaken als een casusoverleg gemakkelijker. Afhankelijk van de lokale situatie, de gemeentegrootte en het aantal nazorg kandidaten, c.q. de problematieken van deze ex-gedetineerden, kan de benodigde omvang en het bereik (mede bepaald door de betrokken ketenpartners) van een veiligheidshuis worden afgestemd. Deze overwegingen spelen ook een rol bij het al dan niet formaliseren van afspraken binnen het veiligheidshuis. Al eerder is benoemd dat de gemeente het uitvoeren van nazorg niet zelf of niet alleen hoeft te verrichten. Een mogelijkheid om de taak uit te besteden, is door bijvoorbeeld de reclassering in te schakelen.
Tenslotte Deze handreiking wordt na verloop van tijd geactualiseerd en aangevuld op basis van voortschrijdend inzicht en nieuwe ontwikkelingen. In de loop van 2009 en 2010 worden ook informatiebijeenkomsten en werkconferenties over dit thema georganiseerd. Voor informatie over de betrokken organisaties kunt u terecht op de websites (zie colofon). Voor vragen over samenwerking is ook een apart e-mailadres ingesteld:
[email protected]
69
70
Bijlagen
71
71
72
1 Afkortingenlijst art.
(wets)artikel
BAD
binnenkomst afdeling delinquenten
BIS
Bestuurlijke en Interdepartementale Samenwerking
BSN
Burger Service Nummer
BVA
Bevolkingsadministratie
BZK
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
CJIB
Centraal Justitieel Incasso Bureau
DigiD
Digitale Identiteit
DJI
Dienst Justitiële Inrichtingen
DPAN
Digitaal Platform Aansluiting Nazorg
GBA
Gemeentelijke Basis Administratie
GGz
Geestelijke Gezondheidszorg
GKB
Gemeentelijke Krediet Bank
GSB
Grote Stedenbeleid
ID
Identiteitsbewijs
MDO
Multi Disciplinair Overleg
MMD(‘ers)
Medewerkers Maatschappelijke Dienstverlening
OGGz
Openbare Geestelijke Gezondheidszorg
OM
Openbaar Ministerie
PI
Penitentiaire Inrichting
PIW
Penitentiaire Inrichting Werker
PMO
Psycho Medisch Overleg
Risc
Recidive inschattingschalen
ROC
Regionaal Opleidingscentrum
SoZaWe
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
SPAR
Samenwerkingsverband Persoongerichte Aanpak Rotterdam 73
TR
Terugdringen Recidive
UWV
Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen
VbbV
Veiligheid begint bij Voorkomen
VI
Voorwaardelijke Invrijheidstelling
VNG
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VUN
Verbetering Uitvoering Nazorg
WEB
Wet Educatie en Beroepsonderwijs
Wet BOPZ
Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen
Wmo
Wet maatschappelijke ondersteuning
WWB
Wet Werk en Bijstand
74
2 Overzicht uitstroomgegevens gemeenten Deze cijfers betreffen de uitstroom van de doelgroep voor nazorg. Het gaat om Nederlandse meerderjarige ex-gedetineerden, met een geldige verblijfstatus, die na verblijf in één van de Nederlandse Penitentiaire Inrichtingen terugkeren in een gemeente (van herkomst).
75
Gemeente Aa en Hunze
Man
Vrouw
Totaal
11
2
13
Aalburg
8
1
9
Aalsmeer
12
0
12
Aalten
5
0
5
Abcoude
3
0
3
Achtkarspelen
19
1
20
Alblasserdam
12
0
12
Albrandswaard
20
0
20
5
0
5
Alkemade Alkmaar
215
8
223
Almelo
169
21
190
Almere
446
55
501
93
9
102
Alphen-Chaam
3
0
3
Ambt Montfort
7
1
8
237
19
256
Alphen aan den Rijn
Amersfoort Amstelveen
43
9
52
Amsterdam
3.136
405
3.541
Andijk
2
0
2
Anna Paulowna
7
1
8
294
21
315
8
2
10
Apeldoorn Appingedam Arcen en Velden
3
0
3
442
41
483
Assen
86
7
93
Asten
8
1
9
Baarle-Nassau
4
0
4
Baarn
31
2
33
Barendrecht
24
1
25
Barneveld
Arnhem
22
0
22
Bedum
5
0
5
Beek
9
0
9
Beesel
8
0
8
Bellingwedde
5
1
6
Bergambacht
2
0
2
Bergeijk
10
8
18
Bergen (L)
5
3
8
Bergen (NH)
6
3
9
98
9
107
8
0
8
Bergen op Zoom Bergschenhoek Berkel en Rodenrijs
8
0
8
Berkelland
16
3
19
Bernheze
27
2
29
1
0
1
Best
16
0
16
Beuningen
10
1
11
Beverwijk
50
7
57
8
0
8
Bernisse
Binnenmaas
76
Gemeente
Man
Vrouw
Totaal
Bladel
7
0
7
Blaricum
3
1
4
Bleiswijk
5
0
5
Bloemendaal
7
1
8
Boarnsterhim
12
0
12
Bodegraven
14
3
17
1
1
2
Boekel Bolsward
5
0
5
13
0
13
Borne
9
0
9
Borsele
9
0
9
Boskoop
18
2
20
Boxmeer
18
2
20
Borger-Odoorn
Boxtel
40
2
42
Breda
351
28
379
15
1
16
Breukelen Brielle
4
1
5
Bronckhorst
15
0
15
Brummen
11
0
11
Brunssum
44
5
49
Bunnik
2
1
3
Bunschoten
9
1
10
Buren
12
0
12
Bussum
31
3
34
Capelle aan den IJssel
82
12
94
Castricum
8
1
9
Coevorden
22
2
24
Cranendonck
10
1
11
2
0
2
Cuijk
36
1
37
Culemborg
18
1
19
Dalfsen
10
0
10
Dantumadeel
13
0
13
De Bilt
16
2
18
4
1
5
24
2
26
8
0
8
203
20
223
Cromstrijen
De Marne De Ronde Venen De Wolden Delft Delfzijl Den Helder Deurne
36
2
38
120
12
132
10
2
12
219
19
238
33
2
35
4
2
6
Dirksland
5
0
5
Doesburg
16
2
18
Doetinchem
98
3
101
Dongen
15
0
15
Deventer Diemen Dinkelland
77
Gemeente Dongeradeel Dordrecht Drechterland
Man
Vrouw
Totaal
14
3
17
447
39
486
5
2
7
Drimmelen
10
1
11
Dronten
35
1
36
Druten
11
0
11
Duiven
11
0
11
Echt-Susteren
18
2
20
Edam-Volendam
12
1
13
131
11
142
7
1
8
13
1
14
7
0
7
Ede Eemnes Eemsmond Eersel Eijsden Eindhoven Elburg Emmen
7
0
7
579
69
648
9
0
9
150
14
164
Enkhuizen
20
0
20
Enschede
462
49
511
Epe
22
1
23
Ermelo
16
3
19
Etten-Leur
43
7
50
Ferwerderadiel
6
1
7
Franekeradeel
26
2
28
GaasterlÔn-Sleat
3
1
4
Geertruidenberg
16
2
18
Geldermalsen
19
1
20
Geldrop-Mierlo
29
8
37
Gemert-Bakel
24
0
24
Gennep
6
1
7
Giessenlanden
3
3
6
Gilze en Rijen
18
3
21
3
0
3
Goes
42
1
43
Goirle
11
0
11
Goedereede
Gorinchem Gouda Graafstroom Graft-De Rijp Grave
58
4
62
130
14
144
4
0
4
3
0
3
10
3
13
Groenlo
5
1
6
Groesbeek
7
1
8
Groningen
530
43
573
Grootegast
3
0
3
Gulpen-Wittem
3
1
4
Haaksbergen
8
1
9
Haaren Haarlem
78
3
1
4
348
29
377
Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude Haarlemmermeer Haelen
Man
Vrouw
Totaal
1
0
1
107
7
114
6
1
7
Halderberge
30
0
30
Hardenberg
27
2
29
Harderwijk
55
3
58
Hardinxveld-Giessendam
5
0
5
Haren
1
1
2
Harenkarspel
8
1
9
16
2
18
3
0
3
Harlingen Hattem Heel
7
0
7
Heemskerk
37
5
42
Heemstede
16
1
17
2
1
3
45
6
51
Heerde Heerenveen Heerhugowaard Heerlen Heeze-Leende Heiloo Helden Hellendoorn Hellevoetsluis Helmond Hendrik-Ido-Ambacht
55
5
60
266
30
296
6
1
7
12
1
13
7
1
8
18
2
20
41
5
46
190
16
206
9
0
9
Hengelo
133
13
146
het Bildt
12
1
13
Heumen
6
0
6
Heusden
38
4
42
3
1
4
17
0
17
Heythuysen Hillegom Hilvarenbeek Hilversum Hof van Twente
5
0
5
128
19
147
8
1
9
Hoogeveen
60
4
64
Hoogezand-Sappemeer
55
4
59
Hoorn
94
8
102
Horst aan de Maas
15
0
15
Houten
17
4
21
Huizen
29
3
32
Hulst
23
3
26
6
0
6
43
4
47
5
0
5
Kampen
47
2
49
Kapelle
6
0
6
Katwijk
34
1
35
Kerkrade
94
13
107
Hunsel IJsselstein Jacobswoude
79
Gemeente Kessel Kollumerland en Nieuwkruisland Korendijk Krimpen aan den IJssel Laarbeek Landerd
Man
Vrouw
Totaal
1
0
1
14
0
14
5
0
5
90
2
92
7
1
8
3
0
3
59
3
62
Landsmeer
3
1
4
Langedijk
19
0
19
Laren
1
0
1
Leek
14
0
14
Landgraaf
Leerdam Leeuwarden Leeuwarderadeel Leiden Leiderdorp Leidschendam-Voorburg Lelystad Lemsterland
25
3
28
353
26
379
2
0
2
297
14
311
15
1
16
81
11
92
157
29
186
7
2
9
Leusden
12
0
12
Liemeer
2
0
2
Liesveld
2
0
2
Lingewaal
6
0
6
Lingewaard
21
2
23
Lisse
10
1
11
Lith
1
1
2
Littenseradiel
3
0
3
Lochem
20
1
21
Loenen
4
1
5
13
1
14
7
0
7
Loon op Zand Lopik Loppersum
6
0
6
Losser
12
3
15
Maarssen
29
7
36
Maasbracht
6
0
6
Maasbree
4
2
6
Maasdonk
4
1
5
Maasdriel
17
0
17
Maassluis
29
3
32
Maastricht
219
13
232
Margraten
10
0
10
Marum
10
2
12
Medemblik
12
0
12
2
0
2
Meerlo-Wanssum Meerssen
13
0
13
Meijel
4
0
4
Menaldumadeel
5
0
5
Menterwolde
7
0
7
80
Gemeente
Man
Vrouw
Totaal
Meppel
24
1
25
Middelburg
43
3
46
Middelharnis
6
0
6
Midden-Delfland
10
0
10
Midden-Drenthe
17
2
19
Mill en Sint Hubert
3
0
3
Millingen aan de Rijn
1
0
1
Moerdijk
27
2
29
Montferland
17
0
17
Montfoort
5
0
5
Mook en Middelaar
3
0
3
10
0
10
1
0
1
Moordrecht Muiden Naarden
7
0
7
13
1
14
Nederlek
2
0
2
Nederweert
6
1
7
Neerijnen
4
0
4
Neder-Betuwe
Niedorp
2
0
2
79
10
89
Nieuwerkerk aan den IJssel
8
3
11
Nieuwkoop
5
1
6
Nieuw-Lekkerland
3
1
4
Nijefurd
8
0
8
Nieuwegein
Nijkerk
33
0
33
346
34
380
3
0
3
20
1
21
6
0
6
Noordoostpolder
39
2
41
Noordwijk
15
3
18
Nijmegen Noord-Beveland Noordenveld Noorder-Koggenland
Noordwijkerhout
7
0
7
Nuenen, Gerwen en Nederwetten
18
1
19
Nunspeet
19
1
20
Nuth
16
2
18
Obdam
1
0
1
Oegstgeest
7
1
8
Oirschot
7
0
7
Oisterwijk
15
1
16
Oldebroek
7
0
7
Oldenzaal
25
0
25
Olst-Wijhe
7
0
7
Ommen
7
0
7
Onderbanken
8
2
10
Oosterhout
58
4
62
Oostflakkee
2
0
2
31
1
32
5
0
5
Ooststellingwerf Oostzaan
81
Gemeente Opmeer Opsterland Oss
Man
Vrouw
Totaal
6
0
6
14
1
15
116
10
126
Oud-Beijerland
19
0
19
Oude IJsselstreek
27
3
30
Ouder-Amstel
5
0
5
Ouderkerk
1
0
1
Oudewater
2
1
3
Overbetuwe
14
4
18
Papendrecht
26
0
26
Pekela
14
2
16
Pijnacker-Nootdorp
22
1
23
105
8
113
Putten
11
0
11
Raalte
11
2
13
6
0
6
Reiderland
13
0
13
Reimerswaal
11
0
11
Renkum
30
4
34
1
1
2
Purmerend
Reeuwijk
Renswoude Reusel-De Mierden
7
0
7
Rheden
45
6
51
Rhenen
19
0
19
Ridderkerk
31
3
34
Rijnwaarden
5
1
6
Rijnwoude
6
0
6
Rijssen-Holten
8
1
9
Rijswijk
70
9
79
Roerdalen
6
2
8
Roermond
115
9
124
4
0
4
Roggel en Neer Roosendaal
100
3
103
Rotterdam
2.589
233
2.822
Rozenburg
19
1
20
Rucphen
27
0
27
Schagen
3
1
4
Scheemda
6
1
7
Schermer
1
0
1
Scherpenzeel Schiedam Schiermonnikoog
5
0
5
176
14
190
1
0
1
27
0
27
Schinnen
3
0
3
Schoonhoven
6
0
6
30
2
32
1
0
1
Schijndel
Schouwen-Duiveland Sevenum s-Gravendeel s-Gravenhage
82
7
0
7
2.087
163
2.250
Gemeente s-Hertogenbosch Simpelveld Sint Anthonis Sint-Michielsgestel Sint-Oedenrode Sittard-Geleen
Man
Vrouw
Totaal
307
40
347
2
0
2
4
0
4
20
0
20
8
1
9
145
14
159
SkarsterlÔn
12
1
13
Sliedrecht
13
1
14
Slochteren
13
0
13
Sluis
10
3
13
Smallingerland
67
5
72
Sneek
52
2
54
Soest
45
10
55
Someren
10
0
10
6
0
6
Spijkenisse
91
11
102
Stadskanaal
49
7
56
3
0
3
Stede Broec
13
1
14
Steenbergen
12
2
14
Steenwijkerland
25
1
26
Stein
11
1
12
Strijen
1
0
1
Swalmen
7
0
7
Ten Boer
1
0
1
Ter Aar
4
0
4
89
6
95
Son en Breugel
Staphorst
Terneuzen
9
0
9
Teylingen
Texel
18
2
20
Tholen
11
1
12
Thorn
3
0
3
Tiel Tilburg
46
6
52
509
37
546
Tubbergen
3
0
3
Twenterand
16
0
16
Tynaarlo
30
0
30
Tytsjerksteradiel
17
2
19
5
0
5
Ubbergen Uden
49
2
51
Uitgeest
3
1
4
Uithoorn
21
1
22
9
0
9
902
73
975
39
2
41
Urk Utrecht Utrechtse Heuvelrug
7
0
7
Valkenburg aan de Geul
Vaals
14
2
16
Valkenswaard
34
4
38
Veendam
37
2
39
83
Gemeente Veenendaal
Man
Vrouw
Totaal
64
6
70
Veere
7
0
7
Veghel
20
2
22
Veldhoven
28
2
30
Velsen
85
9
94
Venlo
225
42
267
Venray
44
0
44
Vianen Vlaardingen Vlagtwedde
18
3
21
128
17
145
10
1
11
137
4
141
Vlist
1
0
1
Voerendaal
8
1
9
Voorschoten
Vlissingen
13
0
13
Voorst
9
0
9
Vught
27
2
29
2
0
2
Waalre
W¹nseradiel
10
0
10
Waalwijk
40
5
45
Waddinxveen
24
2
26
Wageningen
33
0
33
8
4
12
Wassenaar
5
0
5
Weert
Waterland
70
2
72
Weesp
20
0
20
Werkendam
14
2
16
Wervershoof
3
0
3
West Maas en Waal
15
0
15
Wester-Koggenland
1
0
1
Westerveld
11
2
13
Westervoort
11
0
11
Westland
77
2
79
Weststellingwerf
23
3
26
Westvoorne
6
0
6
Wierden
6
1
7
Wieringen
2
0
2
Wieringermeer
2
0
2
Wijchen
14
0
14
Wijdemeren
17
0
17
9
0
9
21
3
24
5
0
5
Winterswijk
22
6
28
Woensdrecht
10
0
10
Woerden
30
3
33
Wognum
2
0
2
Wormerland
9
0
9
Woudenberg
4
0
4
Wijk bij Duurstede Winschoten Winsum
84
Gemeente
Man
Vrouw
Totaal
Woudrichem
3
1
4
Wymbritseradiel
7
0
7
Zaanstad
201
16
217
Zaltbommel
25
1
26
Zandvoort
38
4
42
Zederik
4
0
4
Zeevang
2
0
2
Zeewolde
17
1
18
Zeist
97
6
103
Zevenaar
39
2
41
7
0
7
Zevenhuizen-Moerkapelle Zijpe Zoetermeer Zoeterwoude
4
0
4
131
17
148
4
0
4
Zuidhorn
11
1
12
Zundert
12
0
12
Zutphen
90
10
100
Zwartewaterland
14
0
14
Zwijndrecht Zwolle Uitstroom Nazorgkandidaten
51
10
61
274
10
284
30.912
2.821
33.733
85
86
87
88
Handreiking bij Samenwerkingsmodel Nazorg volwassen (ex-)gedetineerde burgers gemeenten - Justitie
ISBN 9789077195390 2009/06-082