Handreiking betreffende opstelling van en advisering over ruimtelijke plannen op grond van de
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
op basis van de Nota Regels voor Ruimte (vastgesteld door GS Zuid-Holland, maart 2005) en ter vervanging van het Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur (vastgesteld door GS Zuid-Holland, februari 2000)
Vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland 13 februari 2007
Inhoudsopgave 2. ARCHEOLOGIE
3
3. LANDSCHAP
5
4. NEDERZETTINGEN
6
5. MOLENS
7
6. OVERIGE GEBOUWDE MONUMENTEN
8
Bijlage: 1. Beeldkwaliteitsaspecten 2. Kaart Topgebieden cultureel erfgoed Zuid-Holland
1
1. INLEIDING Deze Handreiking betreft de opstelling van en advisering over ruimtelijke plannen op grond van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) en vormt de herziening van het Beleidskader CHS (Geseputeerde Staten, februari 2000). In 2005 werd het provinciaal beoordelingskader voor ruimtelijke plannen geformuleerd in de nota Regels voor Ruimte. Beide zijn geactualiseerd en in 2007 opnieuw door het provinciaal bestuur vastgesteld. Bovendien is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in voorbereiding. Actualisering van het Beleidskader CHS was daarom nodig. Dit heeft geresulteerd in deze handreiking, die een hulpmiddel is bij de ontwikkeling en vormgeving van ruimtelijke plannen met inachtneming van het cultureel erfgoed. In de eerste plaats is deze handreiking - in aanvulling op de CHS - dan ook bedoeld voor provincie en gemeenteambtenaren die werkzaam zijn op het gebied van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de handreiking gebruikt worden als praktische leeswijzer door een ieder die gebruik wil maken van de CHS-kaarten. Cultuurhistorische waarden dragen bij aan de kwaliteit en identiteit van onze leefomgeving. Deze waarden zijn echter, zoals alle waarden, kwetsbaar. Hun beheer vergt zorg, ook in geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals aanleg van wegen, woningbouw, landinrichting en planvorming voor natuur, landschap, verkeer, waterstaat, recreatie en milieu. Cultureel erfgoed kan daarbij ook fungeren als inspiratiebron en kwaliteitsimpuls voor ruimtelijke opgaven. De provincie en gemeenten hebben met name via hun planologisch beleid (streekplan, bestemmingsplan) een grote (in)directe invloed op de ruimtelijke kwaliteit. De provincie betrekt de cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen en richt zich hierbij vooral op het beschermen en versterken van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd op de kaart van de CHS. Om deze reden is de CHS opgenomen in de streekplannnen en in de Nota Regels voor Ruimte. De CHS vormt de basis voor toetsing van en advisering over bestemmings- en bouwplannen van gemeenten op erfgoedaspecten. De CHS-kaart is te raadplegen via internet: www.zuid-holland.nl/chs. Een selectie van bijzonder waardevolle gebieden is opgenomen op de kaart "Topgebieden cultureel erfgoed Zuid-Holland" (november 2005). In de CHS wordt een overzicht gegeven van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De CHS bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie, te weten archeologie, historische stedenbouw (waaronder nederzettingen, molens en monumenten) en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom: de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven; de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd op drie niveaus: - Zeer hoge waarde; - Hoge waarde; - Redelijk hoge waarde. Verantwoord beheer van cultureel erfgoed vergt meer dan inventarisatie en waardering. Bovengenoemde kenmerken en waarden moeten daadwerkelijk worden betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarom worden in deze handreiking de beoordelingsaspecten genoemd die de provincie hanteert bij de toetsing van en advisering over bestemmings- en bouwplannen. Het betreft de volgende categorieën waarbij in planvorming en ontwerp voor ruimtelijke plannen rekening mee dient te worden gehouden: acheologie; nederzettingen; landschap; molens; overige gebouwde Monumenten.
2
2. ARCHEOLOGIE Zuid-Holland is een rijk archeologisch gebied. Kenmerkend is een stapeling van landschappen die ieder hun eigen bewonersgeschiedenis kennen. Onder archeologisch erfgoed verstaan wij alle fysieke overblijfselen die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. Deze overblijfselen kunnen zowel in de grond (in situ) als boven de grond (ex situ, in een depot of museum) bewaard zijn gebleven. Bewoningslagen zijn vaak bedekt met klei- en zandafzettingen. In de natte bodem zijn veel vergankelijke organische materialen, zoals hout, leer, botten en zaden, bewaard gebleven. Verlaging van het waterpeil, ruilverkaveling, diepploegen en natuurinrichting kunnen dit bodemarchief bedreigen. Woningbouw en infrastructurele projecten kunnen leiden tot onherstelbare schade. Een groot deel van de bekende voorraad bewoningssporen is in het verleden al opgegraven of verloren gegaan. Toch bevindt zich nog steeds een aanzienlijke hoeveelheid archeologische sporen in de bodem van Zuid-Holland. Het is van belang hier zeer zorgvuldig mee om te gaan. Uitgangspunten t.a.v. archeologie in ruimtelijke planvorming 1. Verstoring van het gebied is niet toegestaan. 2. behoud en bescherming. Zeer hoge archeologische waarde 3. geen vrijstelling. 4. opname in de voorschriften, toelichtingen en plankaarten. 1. 2. 3. Bekende archeologische waarden Hoge archeologische waarde
4. 5.
6. 1. 2. 3.
4. Zeer grote kans op archeologische sporen
5.
6. 7.
Archeologische trefkans/verwachting
1. 2.
3. Redelijk tot grote kans op 4. archeologische sporen
5. 6.
Lage kans op archeologische sporen
1.
in principe geen verstoring. behoud en bescherming staan voorop. Als verstoring onvermijdelijk is zorgdragen voor een afdoende beschermende regeling in plankaart en voorschriften met daarbij een aanlegvergunningstelsel. Verplicht verkennend archeologisch onderzoek als verstorende plannen gaan plaatsvinden (zie onderdeel B, pagina 4). In ruimtelijke plannen in de toelichting de uitkomsten van het verkennend onderzoek vermelden en de conclusies en aanbevelingen t.a.v. de ruimtelijke consequenties opnemen in plankaart en voorschriften. Bij verstorende plannen dienen beperkende maatregelen te worden genomen om archeologisch erfgoed in situ te bewaren. in principe geen verstoring. behoud en bescherming staan voorop. Als verstoring onvermijdelijk is zorgdragen voor een afdoende beschermende regeling in plankaart en voorschriften met daarbij een aanlegvergunningstelsel. Verplicht verkennend archeologisch onderzoek als verstorende plannen gaan plaatsvinden (zie onderdeel B, pagina 4). In ruimtelijke plannen in de toelichting de uitkomsten van het verkennend onderzoek vermelden en de conclusies en aanbevelingen t.a.v. de ruimtelijke consequenties opnemen in plankaart en voorschriften. Bij verstorende plannen dienen beperkende maatregelen te worden genomen om archeologisch erfgoed in situ te bewaren. Aangetroffen archeologische waarden worden gemeld aan B&W van de gemeente. De burgemeester informeert de RACM en de provincie in principe geen verstoring. Als verstoring onvermijdelijk is zorgdragen voor een afdoende beschermende regeling in plankaart en voorschriften met daarbij een aanlegvergunningstelsel. Verplicht verkennend archeologisch onderzoek als verstorende plannen gaan plaatsvinden (zie onderdeel B, pagina 4). In ruimtelijke plannen in de toelichting de uitkomsten van het verkennend onderzoek vermelden en de conclusies en aanbevelingen t.a.v. de ruimtelijke consequenties opnemen in plankaart en voorschriften. Bij verstorende plannen dienen beperkende maatregelen te worden genomen om archeologisch erfgoed in situ te bewaren. Aangetroffen archeologische waarden worden gemeld aan B&W van de gemeente. De burgemeester informeert de RACM en de provincie. Geen beperkende maatregelen.
3
Nadere informatie bij uitgangspunten archeologie A. Verkennend archeologisch onderzoek In ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan de conclusies en de eventuele ruimtelijke consequenties van een eventueel inventariserend booronderzoek/verkennend onderzoek. Wij hanteren als provincie de volgende minimumeisen voor inventariserend booronderzoek, te weten 10 boringen per hectare, minimaal tot 2m –MV (maaiveld), iedere tiende boring doorgezet tot 4m –MV. De aanwezigheid van houtskool, botmateriaal, bewerkt vuursteen en/of artefacten e.d. beschouwen wij als indicatoren voor een archeologische vindplaats. Archeologisch onderzoek is niet nodig als: - aangetoond is dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn; - werkzaamheden vergunningvrij op basis van het Bouwbesluit kunnen worden uitgevoerd; - werkzaamheden niet dieper worden uitgevoerd dan 30 cm onder het maaiveld met uitzondering van AMK-terreinen - het plan een omvang kent van minder dan 100 m2. Deze plannen zijn in beginsel vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Binnen historische stads- en dorpskernen zoals weergegeven in kaart 1A Archeologie, Kenmerken van de CHS kan geen vrijstelling worden verleend. B. Ondersteuning Wat betreft de ondersteuning van gemeenten maken wij onderscheid tussen zogenaamde vergunninghoudende gemeenten met een eigen archeologische dienst en opgravingsbevoegdheid en niet-vergunninghoudende gemeente . Op basis van de tussen het Rijk en de provincie gemaakte werkafspraken treedt de provincie vooralsnog op als bevoegd gezag inzake de beoordeling van archeologisch onderzoek voor niet-vergunninghoudende gemeenten.
4
3. LANDSCHAP Voor zover gelegen binnen topgebieden Cultureel Erfgoed gelden de volgende uitgangspunten voor gewaardeerde landschappen of landschapselementen in de CHS. Uitgangspunten t.a.v. landschap in ruimtelijke planvorming 1. Per plangebied moet - in aanvulling op de CHS - een analyse worden opgesteld van de cultuurhistorische kenmerken en waarden, haar kansen en bedreigingen. 2. Kenmerken van de CHS-kaart zijn uitgangspunt voor de ruimtelijke Landschapselementen planvorming. van zeer hoge waarde 3. Uitgangspunten voor het behoud en/of inpassing van de cultuurhistorische kenmerken en waarden opnemen in voorschriften, toelichting en plankaart. 4. Behoud van in de CHS gewaardeerde punt-, lijn- en vlakelementen, alsook van de samenhang tussen deze elementen. 1.
Landschappen
Landschapselementen van hoge waarde
2. 3.
4. 1.
2. Landschapselementen van redelijk hoge 3. waarde 4.
Per plangebied moet - in aanvulling op de CHS - een analyse worden opgesteld van de cultuurhistorische kenmerken en waarden, haar kansen en bedreigingen. Kenmerken van de CHS-kaart zijn uitgangspunt voor de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten voor het behoud en/of inpassing van de cultuurhistorische kenmerken en waarden opnemen in voorschriften, toelichting en plankaart. Behoud van in de CHS gewaardeerde punt-, lijn, en vlakelementen. Per plangebied moet - in aanvulling op de CHS - een analyse worden opgesteld van de cultuurhistorische kenmerken en waarden, haar kansen en bedreigingen. Kenmerken van de CHS-kaart zijn uitgangspunt voor de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten voor het behoud en/of inpassing van de cultuurhistorische kenmerken en waarden opnemen in voorschriften, toelichting en plankaart. Inpassing van - in de CHS gewaardeerde punt-, lijn- en vlakelementen bij nieuwe ontwikkelingen.
5
4. NEDERZETTINGEN Voor zover gelegen binnen topgebieden Cultureel Erfgoed of beschermde dorps-/stadsgezichten gelden voor gewaardeerde nederzettingen in de CHS de onderstaande uitgangspunten. De hieronder genoemde beeldkwaliteitsaspecten (zie ook bijlage 1) dienen betrokken te worden bij planvorming: - samenhang met omgeving (bestaande bebouwing, openbare ruimte, landschap) - nederzettingsstructuur, rooilijn, oriëntatie - massa, maat en schaal - Vorm en gebaar - stijl, detaillering, materiaalkeuze en kleurstelling Uitgangspuntent t.a.v. CHS Nederzettingen in planvorming 1. Per plangebied moet - in aanvulling op de CHS - een analyse worden opgesteld van de cultuurhistorische kenmerken en waarden, haar kansen en bedreigingen. In geval van nederzettingen dienen bovengenoemde beeldkwaliteitsaspecten (zie ook bijlage) aan bod te komen. 2. Kenmerken van de CHS-kaart zijn uitgangspunt voor de ruimtelijke planvorming. 3. Uitgangspunten voor het behoud en/of inpassing van de cultuurhistorische kenmerken en waarden opnemen in voorschriften, toelichting en plankaart. zeer hoge waarde 4. In het bestemmingsplan uitgangspunten aangeven voor de zorgvuldige inpassing van nieuwbouw in haar omgeving, bijvoorbeeld d.m.v. een beschrijving in hoofdlijnen. 5. Ingrepen ten nadele van gewaardeerde CHS-structuren zijn niet toegestaan. Nieuwbouw dient verbetering te zijn van de bestaande structuur. 6. nieuwbouw dient versterking te zijn van de bestaande structuur met inachtneming van de onder 1. genoemde beeldkwaliteitsaspecten. 1.
2. Nederzettingen hoge waarde
3.
4.
5. 6. 1.
2. redelijk hoge waarde
3.
4.
Per plangebied moet - in aanvulling op de CHS - een analyse worden opgesteld van de cultuurhistorische kenmerken en waarden, haar kansen en bedreigingen. In geval van nederzettingen dienen bovengenoemde beeldkwaliteitsaspecten (zie ook bijlage) aan bod te komen. Kenmerken van de CHS-kaart zijn uitgangspunt voor de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten voor het behoud en/of inpassing van de cultuurhistorische kenmerken en waarden opnemen in voorschriften, toelichting en plankaart. In het bestemmingsplan uitgangspunten aangeven voor de zorgvuldige inpassing van nieuwbouw in haar omgeving, bijvoorbeeld d.m.v. een beschrijving in hoofdlijnen. Ingrepen ten nadele van gewaardeerde CHS-structuren zijn in principe niet toegestaan. Nieuwbouw dient te worden ingepast binnen de bestaande structuur. Per plangebied moet - in aanvulling op de CHS - een analyse worden opgesteld van de cultuurhistorische kenmerken en waarden, haar kansen en bedreigingen. In geval van nederzettingen dienen bovengenoemde beeldkwaliteitsaspecten (zie ook bijlage) aan bod te komen. Kenmerken van de CHS-kaart zijn uitgangspunt voor de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten voor het behoud en/of inpassing van de cultuurhistorische kenmerken en waarden opnemen in voorschriften, toelichting en plankaart. In uitgangspunten aangeven voor de zorgvuldige inpassing van nieuwbouw in haar omgeving, bijvoorbeeld d.m.v. een beschrijving in hoofdlijnen. Geen grote ingrepen in gewaardeerde CHS-structuren. Enige verdichting is toegestaan.
6
5. MOLENS Om de vrije windvang en het zicht op traditionele molens in het Zuid-Hollands landschap te garanderen hanteert de provincie het begrip "molenbiotoop" In het gebied rondom een molen is een molenbeschermingszone ingesteld met een straal van 400 meter vanuit het middelpunt van de molen. Er zijn model-bestemmingsplanvoorschriften voor de bescherming van molenbiotopen opgesteld om de uitvoering te vergemakkelijken. Richtlijnen t.a.v. molens in ruimtelijke planvorming Binnen de straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. Binnen de straal van 100 tot 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen, moet voor wat betreft bebouwing en beplanting het volgende zijn geregeld: Algemeen
Molen in stedelijk gebied
- In het buitengebied mag de maximale hoogte niet meer bedragen dan 1/100 van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 100 regel); - In het stedelijk gebied mag de maximale hoogte van bebouwing/beplanting niet hoger zijn dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30 regel. Tot de grens van het buitengebied geldt de 1 op 30 regel. De maximaal toegestane bebouwings-/beplantingshoogte op deze grens wordt in het buitengebied horizontaal doorgetrokken tot daar, waar op grond van de berekening voor het buitengebied een grotere hoogte kan worden toegestaan (1 op 100 regel, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek). Tot de grens van het stedelijk gebied geldt de 1 op 100 regel, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek. De maximaal toegestane bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens is het vertrekpunt voor de 1 op 30 lijn (vanaf dit punt dient een schuine lijn te worden getrokken met een stijging van telkens 1 meter hoogte per 30 meter afstand).
Molen in buitengebied
In situaties waarin de vrije windvang en het zicht op de molen reeds beperkt zijn door bebouwing is afwijking van bovengenoemd criterium mogelijk, mits de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder beperkt worden. Verdere afwijking van de toegestane bouwhoogte is slechts mogelijk na schriftelijke verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten, gehoord de eigenaar en eventuele beheerder van de molen.
Afwijkende afspraken infrastructurele knopen / HOV-locaties Indien er sprake is van nieuwe intensieve ontwikkelingen op knopen en overige HOV-locaties, niet zijnde beschermde stadsof dorpsgezichten, kunnen, op basis van onderling overleg, afwijkende afspraken worden gemaakt. Onderdeel van deze afspraken kan een financiële compensatieregeling zijn voor maatregelen om de vrije windvang van de molen te handhaven (bijvoorbeeld ophoging of verplaatsing van de molen). Het afsprakenkader dient te zijn voorzien van een financiële dekking. De vrije windvang van de molen, gebaseerd op een wind(vang)onderzoek, dient zoveel als mogelijk gehandhaafd te blijven.
Brochure Molenbiotoop De brochure De Molenbiotoop Zuid-Holland geeft de vastgestelde 'goedkeuringscriteria molenbiotoop' weer en ook een toelichting met voorbeelden op het hoe, waarom en de handhaving van de molenbiotoop. Deze folder is verkrijgbaar via de Uitgeverij van Provincie Zuid-Holland (tel. 070 - 441 60 82).
7
6. OVERIGE GEBOUWDE MONUMENTEN De provincie voert geen eigen objectbeleid ten aanzien van andere gebouwde monumenten dan traditionele windmolens. De verantwoordelijkheid voor gemeentelijke en rijksmonumenten ligt respectievelijk bij gemeenten en het Rijk. De provincie ziet wel toe op bescherming van monumentale en karakteristieke objecten, met name zogenaamde MIP(Monumenten Inventarisatie Project) objecten in CHS-topgebieden. Uitgangspunten t.a.v. monumenten in ruimtelijke planvorming - Alle monumentale en karakteristieke objecten en MIP-objecten dienen te worden opgenomen in de voorschriften, toelichtingen, plankaarten van ruimtelijke plannen. Monumenten gelegen in (zie voor een overzicht van rijksmonumenten en MIP-objecten: www.kich.nl) CHS-Topgebieden, beschermde dorps- en - Een adreslijst van alle in het plangebied aanwezige monumenten (zowel MIP, stadsgezichten gemeentelijk, provinciaal als rijksmonument) dient in het plan te worden opgenomen. (zie voor een overzicht van rijksmonumentenen MIP-objecten: www.kich.nl)
8
Bijlage 1: Beeldkwaliteitsaspecten Samenhang met omgeving Een nieuw bouwwerk heeft een relatie met haar omgeving. De wijze waarop de samenhang tussen het bouwwerk en de omgeving wordt vormgegeven hangt nauw samen met de overige hieronder genoemde aspecten. Het gaat hierbij om de invulling van deze aspecten met respect voor de bestaande waarden en kenmerken van het gebied, Massa, vorm, structuur, stijl, detail, etc. vormen derhalve geen op zichzelf staande elementen ter verfraaiing van het nieuwe bouwwerk, maar worden toegepast in relatie tot de streekeigen kenmerken en waarden.
Massa, en schaal De massa van een bouwwerk dient ‘op maat’ te zijn in relatie tot de omgeving, dus niet te groot of te klein. Schaal is een aspect waarbij het gaat om de onderverdeling van een bouwwerk in kleinere eenheden; dat kunnen volumes zijn of gevelverdelingen of zelfs kleinere dingen als stenen, pannen of kozijnstijlen. Het bepaalt de eenvoud / complexiteit van een bouwwerk.
Nederzettingstructuur, rooilijn, oriëntatie Streekeigen bebouwing heeft zich in de loop van de geschiedenis gevormd binnen structuren die het beeld van Zuid-Holland nu bepalen; voorbeelden hiervan zijn bijv. Boerderijlinten en dijklinten. Deze structuren dienen zo veel mogelijk gehandhaafd te blijven zodat nieuwe bebouwing op een verantwoorde wijze ingepast dient te worden. De wijze waarop het front van de bebouwing, de rooilijn, zich hierbij toont is van belang, waarbij nieuwe bebouwing ingepast dient te worden binnen de bestaande rooilijn, zodat deze zoveel mogelijk intact blijft. Onder oriëntatie wordt verstaan de positionering van het object ten opzichte van de omliggende bebouwing en/of structuren, waarbij de richting van de lengteas van de nieuwe bebouwing zo min mogelijk dient af te wijken van die van naastliggende gebouwen Vorm en gebaar Vorm heeft te maken met recht schuin of rond, dus met kap of plat, vlak of plastisch, en dergelijke. Het gebaar of de 'houding’ van een gebouw wordt bepaald door allerlei aspecten samen, zoals de positie van een gebouw, de entree en het gezicht, symmetrie of asymmetrie en dynamiek. Vorm en gebaar spelen vaak samen een rol en dragen vaak bij aan de betekenis van een gebouw.
Detaillering, materiaal en kleurstelling Beeldbepalende details bepalen juist als bij alle andere producten, de ‘stijl’. Hierdoor verraadt het bouwwerk zijn leeftijd, het beschikbare materiaal en de bouwwijze. Naast details die de stijl bepalen zijn er ondergeschikte details aan een bouwwerk te onderscheiden; deze zijn vooral belangrijk als er hoge eisen aan een bouwwerk gesteld worden; het zijn bijvoorbeeld materiaalovergangen, ontmoetingen van materialen op de hoek. Het toegepaste materiaal bepaalt het karakter van een bouwwerk; de wijze waarop het wordt toegepast, bepaalt de kwaliteit (ook letterlijk: weerbestendigheid). De kleur is een laatste maar erg belangrijk beoordelingsaspect: namelijk Licht of donker, en de kleursoort als rood, geel, blauw, e.d. kan praktisch nooit buiten beschouwing worden gelaten. Ook op grote afstand kan juist een kleur invloed hebben op de omgeving.
9
Bijlage 2: Kaart Topgebieden cultureel erfgoed Zuid-Holland
10