Handleiding waterspitsmuisinventarisatie HANDLEIDING
Waterspitsmuis
Natuur.studie
2011
Goedele Verbeylen
De natuur heeft je nodig. En vice versa.
Handleiding waterspitsmuisinventarisatie
De natuur heeft je nodig. En vice versa.
Handleiding waterspitsmuisinventarisatie
© 2011 Natuurpunt Studie (Zoogdierenwerkgroep) Coxiestraat 11 2800 Mechelen
[email protected] www.waterspitsmuis.be
Tekst:
Goedele Verbeylen
Foto’s: Patrick Floré, Wesley Overman, Goedele Verbeylen, VIlda (Rollin Verlinde en Yves Adams) Vormgeving: Goedele Verbeylen
Deze handleiding werd opgemaakt in het kader van het Bijzonder Natuurbeschermingsproject Natte Beekvalleien 20102011 Provincie Vlaams-Brabant. Met de steun van en in samenwerking met de Provincie Vlaams-Brabant, partner voor natuur.
Wijze van citeren: Verbeylen G. (2011). Handleiding waterspitsmuisinventarisatie. (Zoogdierenwerkgroep), Mechelen, België.
Natuurpunt
Studie
Meer informatie over de waterspitsmuis en referenties naar de geraadpleegde literatuur kan je vinden in Verbeylen & Marien (2009).
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Zoogdierenwerkgroep van Natuurpunt Studie vzw en de Provincie Vlaams-Brabant.
Inhoudstafel Inleiding
7
Hoe herken je een waterspitsmuis en haar sporen?
9
Waar en wanneer kan je waterspitsmuizen aantreffen?
15
Inventarisatiemethodes
19
Inventarisatiemethodes
20
Live trapping met vallen
20
Live trapping met pitfalls
23
Sporen zoeken en dieren waarnemen
24
Keutels inzamelen met lokbuizen
25
Haren inzamelen met haarvallen
28
Dieren waarnemen en keutels inzamelen via de aanleg van schuilplaatsen
29
Braakballen pluizen
30
Inventarisatieperiode
32
Habitatkenmerken
32
Literatuur
33
Bijlagen
35
Formulier Habitatkenmerken
37
Formulier Live trapping
39
Formulier Lokbuizen en haarvallen
41
Formulier Schuilplaatsen
43
Braakbalformulier
45
Braakbalformulier per braakbal
47
Inleiding
7
In 2008-2010 liep in Vlaams-Brabant een Bijzonder Natuurbeschermingsproject rond de waterspitsmuis (Verbeylen & Marien 2009). Dit project toonde aan dat het inventariseren van deze zeldzame spitsmuis niet eenvoudig is. Onderzoek met lokbuizen en live traps leverde niets op. Enkel het pluizen van braakballen gaf een beperkt resultaat. Mogelijk was het gebrek aan succes te wijten aan een lage populatiedichtheid van de soort in de onderzochte gebieden. Het zou natuurlijk ook kunnen dat de inventarisatiemethodes nog voor verbetering vatbaar zijn. We weten tot nu toe dus niet hoe efficiënt en effectief de verschillende methodes zijn om de aanwezigheid van waterspitsmuizen in een gebied aan te tonen en eventueel ook dichtheden te bepalen. Om hier een beter zicht op te krijgen, maakten we deze inventarisatiehandleiding. De verschillende inventarisatiemethodes worden hierin opgelijst met hun voor- en nadelen en er wordt een standaardaanpak voorgesteld om ze uit te testen. We hopen dat vele vrijwilligers deze aanpak zullen volgen en ons de resultaten bezorgen, zodat we op basis daarvan de bruikbaarheid van de inventarisatiemethodes kunnen evalueren en de methodiek verder verfijnen en op punt zetten. Alle info over resultaten en ervaringen vanuit het veld is dus welkom, evenals bedenkingen bij de methodiek. Zo kunnen we deze handleiding regelmatig aanvullen en up-to-date houden. Naast praktische details over hoe een inventarisatie aan te pakken, bevat deze handleiding ook informatie over hoe je waterspitsmuizen en hun sporen kan herkennen, en in welke habitats deze soort voorkomt. Dit laatste is belangrijk om geschikte inventarisatiegebieden te selecteren. De waterspitsmuis lijkt nog altijd wijdverspreid voor te komen, maar vermoedelijk in heel lokale, geïsoleerde populaties. Dichtheden zijn van nature laag, waardoor ze gemakkelijk over het hoofd gezien wordt en waarschijnlijk op meer plaatsen voorkomt dan bekend is. De status van de soort is dus onduidelijk. Aangezien de waterspitsmuis ecologisch gezien flexibel lijkt en wegens gebrek aan gegevens moeilijk te bepalen is wat haar specifieke habitatvoorkeuren zijn, is het moeilijk om duidelijke beschermingsmaatregelen aan te bevelen. Om te weten wat er nodig is om ze te behouden, moet een beter beeld gekregen worden van de lokale verspreiding en moeten populatiegroottes bepaald en gemonitord worden. Allen het veld in dus om te inventariseren en zo een steentje bij te dragen om deze verborgen soort van een gestage ondergang te redden!
8
Hoe herken je een waterspitsmuis en haar sporen?
9
© Goedele Verbeylen
De waterspitsmuis is de grootste spitsmuis in Vlaanderen (kopromplengte 61-110 mm, staartlengte 47-80 mm en gewicht 8-25 g). Net als de andere spitsmuizen heeft ze zeer kleine, zwarte ogen en een spitse snuit. Bij alle prenten van spitsmuizen vormen de 2 buitenste tenen een bijna rechte hoek met de 3 binnenste. Omdat de waterspitsmuis groter is dan de andere spitsmuissoorten, kan ze hiervan onderscheiden worden op basis van de pootafdrukken die soms in de modder van oevers te vinden zijn. Bij volwassen dieren is de voorvoetlengte en -breedte gemiddeld 1,2 cm, de achtervoetlengte 1,4 cm, de paslengte (afstand tussen 2 opeenvolgende prenten van dezelfde voet in een spoor) 4,5 cm en de spreiding (afstand tussen de buitenzijden van de prenten van de linker- en de rechtervoet) 2,5 cm (maten zonder nagels meegerekend). De spreiding is bij de voorvoeten iets groter dan bij de achtervoeten. Soms is ook de afdruk van de staart en nagels zichtbaar.
© Goedele Verbeylen
De waterspitsmuis behoort tot de roodtandspitsmuizen, die zich van de wittandspitsmuizen onderscheiden door hun rode tandpunten, oren die verborgen zitten in de vacht en het ontbreken van lange zilverwitte haren tussen de korte staartbeharing.
© Goedele Verbeylen
De fluwelige vacht van de waterspitsmuis heeft een donkerbruine of leigrijze tot (git)zwarte bovenzijde en een lichtgrijze tot witte buikzijde, met meestal een scherpe scheidingslijn tussen beide. Ook de lange staart is meestal tweekleurig. Achter de oren en/of boven de ogen is vaak een witte vlek te vinden. Regelmatig worden volledig donkere (melanistische) exemplaren aangetroffen of dieren met donkere vlekken op de buikzijde. Dergelijk melanisme kan voordelen bieden, zoals een snellere opwarming wat energetisch positief is (maar als nadeel dan ook een snellere afkoeling) en kan zich in lokale populaties uitbreiden tot deze volledig uit melanistische dieren bestaan. De buikzijde kan soms ook volledig grijsbruin, geelbruin of roodbruin zijn. Jonge dieren hebben een doffere vacht.
10
Alle spitsmuizen (en andere zoogdieren) kunnen zwemmen, maar de waterspitsmuis is de enige die onder water foerageert. Op haar verlengde snuit staan lange, witte, gevoelige, beweeglijke snorharen waarmee ze onder water prooien kan vinden in de modder en onder steentjes. De in de vacht verborgen oren kan ze bij het duiken afsluiten via 2 huidflapjes die de uitwendige gehoorgang bedekken.
© Goedele Verbeylen © Goedele Verbeylen
© Goedele Verbeylen
De waterspitsmuis heeft nog allerlei andere aanpassingen aan deze semi-aquatische levenswijze, waardoor ze snel en behendig is onder water en goed kan duiken en zelfs over de waterbodem lopen. De poten zijn kort met lange tenen. Op de achterpoten en in mindere mate op de voorpoten bevindt zich een franje van stijve, zilverwitte borstelharen die helpen bij het zwemmen. Aan de onderzijde van de staart (bij jonge dieren enkel aan de staartpunt) heeft ze een kiel: een dubbele rij stijve haren die als roer dient.
De waterspitsmuis heeft een korte, dichte vacht. Ze maakt deze waterafstotend door hem in te smeren met afscheiding uit haar vetklieren. Door de specifieke bouw van de pels blijven er luchtbelletjes in kleven, die ervoor zorgen dat de hierdoor zilverkleurige pels bijna geen water absorbeert en ze goed geïsoleerd is tegen koude watertemperaturen. Zo kan ze in zeer koud water (-10 à -15 °C) duiken zonder sterk af te koelen, wat zeker tijdens de wintermaanden van pas kan komen. Ze blijft er echter wel gemakkelijker door drijven en moet met alle 4 de ledematen hard peddelen om onder water te duiken, of dit doen met een sprong waardoor de oppervlaktespanning gebroken wordt. De haren op de poten helpen hierbij, en ze houdt zich soms ook vast aan stenen en planten om onder water te blijven. Bij het zoeken naar voedsel hangt ze onder water schuin voorover en zoekt met snuit en voorpoten terwijl ze zwemt met achterpoten en staart. Wegens de grote inspanning die dit alles vraagt, kan ze per duik maar enkele seconden (gemiddeld 3-10 sec., maximaal 24 sec.) onder water blijven. Ze duikt gemakkelijk tot 2 m diep naar de bodem van het water en de diepste duikafstand ooit waargenomen bedraagt 8 m. Na het duiken verwijdert ze het overtollige water uit haar pels door zich te schudden, te krabben met de achterpoten en zich door de nauwe ingang van haar tunnels te wringen. De waterspitsmuis heeft roodgekleurde tandpunten, net als de andere roodtandspitsmuizen (beide bosspitsmuizen en de dwergspitsmuis). Het speeksel van de waterspitsmuis bevat een giftige (neurotoxische) stof, die de ledematen van de meeste prooien verlamt en voor bloed- en ademhalingsstoornissen zorgt. Zo kan ze ook grote prooien vangen (zelfs groter dan zichzelf), zoals salamanders. Bij de mens veroorzaakt een beet huidirritatie, die enkele dagen kan aanhouden.
11
© Rollin Verlinde
Alle spitsmuizen maken een goed hoorbare, hoge piepgeluiden in een snelle, continue, herhalende sequentie, die vaak verward worden met geluiden van vogels of sprinkhanen. Hun repertorium bestaat uit schril krijsende en sissende geluiden, fluitende kreten en trillers. Als een spitsmuis een andere tegenkomt, ontstaat er een hevig gepiep dat dient als dreiging of waarschuwing en dit kan vergezeld gaan van achtervolgingen en vechtpartijen. Geluiden zijn vooral te horen tijdens het voortplantingsseizoen en als de jongen op dispersie zijn op zoek naar nieuwe territoria. Het geluid van waterspitsmuizen is moeilijk te onderscheiden van dat van andere spitsmuizen, maar het is minder hoog en kan mits wat ervaring goed herkend worden.
In België (maar niet in Vlaanderen) komt nog een andere soort waterspitsmuis voor: de Millers waterspitsmuis (Neomys anomalus), ook wel moeraswaterspitsmuis of moerasspitsmuis genoemd. Deze lijkt sterk op onze waterspitsmuis, met een zwarte bovenzijde die duidelijk gescheiden is van de bleke buik. Ze is echter kleiner (kop-romplengte 64-88 mm, staartlengte 42-67 mm en gewicht 7,5-16,5 g) en minder aan water gebonden en dus ook minder aangepast aan het aquatische leven: de kiel onder de staart ontbreekt of is enkel zwak ontwikkeld onder het einde van de staart en de franje van stijve borstelharen op achter- en voorpoten is hoogstens zwak ontwikkeld. Haar speeksel is ook minder giftig. Ze eet vooral insecten, slakken en wormen. Millers waterspitsmuis Kenmerken van de verschillende soorten spitsmuizen die in Vlaanderen voorkomen. Roodtandspitsmuizen: rode tandpunten oren verborgen in vacht, geen lange haren op staart
waterspitsmuis
gewone (driekleurige) en tweekleurige bosspitsmuis
dwergspitsmuis
huisspitsmuis
veldspitsmuis
gewicht
8-25 g
5-14 g
2,4-6,1 g
7-15 g
7-14 g
kop-romp
61-110 mm
48-85 mm
40-64 mm
60-90 mm
60-90 mm
45-80 mm
32-57 mm
33-47 mm
33-46 mm
27-43 mm
staart
meestal tweekleurig, dubbele rij stijve haren (= kiel) op onderzijde
rug donkerbruin en buik grijs, bij gewone bosspitsmuis soms lichtbruine overgang tussen rug en buik (nooit bij tweekleurige bosspitsmuis)
rug bruin en buik donkergrijs
rug donkergrijs en buik lichtgrijs, geen scherpe overgang tussen beide
rug donker en buik bleek tot wit, scherpe overgang tussen beide
soms witte vlek achter oor
sterk geprononceerde en opvallende snuit met hoog voorhoofd
rug donker tot zwart en buik lichtgrijs tot wit (soms ook donker, grijsbruin, geelbruin pelskleur of roodbruin of met donkere vlekken), meestal scherpe overgang tussen beide vaak witte vlek achter oog en
overige oor, achterpoten met lange
tenen en franje van stijve borstelharen
12
Wittandspitsmuizen: witte tandpunten goed zichtbare oorschelpen, lange haren op staart
lang in verhouding tot lichaam, vrij dik, insnoering aan basis
verspreidt penetrante muskusgeur
in Wallonië komt ook de Millers waterspitsmuis voor, die kleiner en minder aan water gebonden is dan onze waterspitsmuis
Net als de andere spitsmuizen eet de waterspitsmuis vooral ongewervelden, maar ook kleine visjes. Waterspitsmuizen zijn goede zwemmers en zoeken hun voedsel in het water. Ze jagen door langs het wateroppervlak te zwemmen en regelmatig naar de bodem te duiken om tussen stenen en waterplanten te zoeken naar prooien. Ze wroeten in de bodem en draaien steentjes en takjes om met poten en snuit. In heldere waterlopen kan je hierdoor soms plekken met troebel water zien. Andere prooien die in het water worden gevangen zijn kokerjufferlarven, steenvliegenlarven, waterpissebedden (Asellus sp.), vlokreeftjes (Gammarus sp.) en mosselkreeftjes, maar ook kikkervisjes, salamanders en eieren van amfibieën. Kikkers worden enkel gegeten als de omstandigheden slecht zijn. De prooien worden niet in het water opgegeten, maar in de mond meegenomen naar een droge plek op de oever, die te herkennen is aan prooiresten zoals slakkenhuisjes, lege kokers van kokerjufferlarven en vissenskeletjes, en zelfs kleine twijgjes en stenen die als prooi aanzien werden tijdens het duiken. Deze plekken zijn meestal kleine aarde- of kiezelstrandjes of platte stenen onder overhangende oevers of in een verborgen holte. De prooien worden vaak pas op land gedood en soms ook in het hol opgegeten. Dergelijke prooiresten op de oever kunnen echter ook door andere dieren achtergelaten zijn, zoals de woelrat (die soms insecten, schelpdieren, amfibieën of vis eet), de muskusrat (die soms vis, zoetwatermosselen of zoetwaterkreeften eet), de bruine rat (die langs het water veel schelpdieren eet) of de bosmuis (die allerlei ongewervelden eet, zoals kevers, regenwormen, slakken en vlinderlarven). In tegenstelling tot de herbivore woelrat of aardmuis, laat deze insectivoor echter geen afgebeten plantenresten achter. Afhankelijk van de omstandigheden, het voedselaanbod en de aanwezigheid van concurrerende spitsmuissoorten, wordt een deel van het voedsel op het land gevangen (onder andere vliegen en muggen, slakken, regenwormen, kevers, spinnen, duizendpoten en pissebedden), vooral langs de waterlijn. Ze eet ook regelmatig miljoenpoten, iets wat gewone bos- en dwergspitsmuizen niet doen. Gewone bosen dwergspitsmuizen eten zelden aquatische prooien, die ze vlakbij de oever vangen zonder te moeten duiken. De waterspitsmuis eet soms ook de ogen van aangespoelde vissen aan. Op het land gedraagt de waterspitsmuis zich zoals de andere spitsmuissoorten en zoekt ze haar voedsel in de humuslaag en onder de vegetatie. Hier worden de prooien meestal ter plaatse opgegeten. In de winter wordt vaak aas gegeten en treedt zelfs kannibalisme op. Wegens haar hoog metabolisme zou de waterspitsmuis elke 2-3 u moeten eten en dagelijks minstens 50 % van haar lichaamsgewicht opeten. Soms legt ze voedselvoorraden aan en als het echt moet kan ze tot 48 u zonder voedsel. Door de specifieke prooikeuze kunnen keutels van waterspitsmuizen onderscheiden worden van die van andere spits- en (woel)muizensoorten (zie tabel p. 14). Spitsmuizen eten dierlijk voedsel, terwijl woelmuizen enkel plantaardig voedsel eten en ware muizen (huismuis en bosmuis) zowel dierlijk als plantaardig voedsel. Als de waterspitsmuizen enkel terrestrische ongewervelden gegeten hebben, is het onderscheid met keutels van andere spitsmuizen niet betrouwbaar te maken. Als keutels met het blote oog niet duidelijk van waterspitsmuis zijn, dan kunnen ze natgemaakt worden met een druppel water in een Petri-schaaltje en de prooifragmentjes gedetermineerd onder de binoculair. Soms kan er ook verwarring zijn met keutels van slakken, maar deze zijn vrij eenvoudig te herkennen omdat ze heel lang (meerdere cm) en dun zijn en opgerold tot kleine kronkeltjes die gemakkelijk breken en verpulveren. Keutels van waterspitsmuizen kunnen alleen of in hoopjes gevonden worden op stenen langs het waterlichaam, nabij foerageerplaatsen, op wissels of dichtbij de nestingangen.
13
© Goedele Verbeylen
© Goedele Verbeylen
Keutels van huis- of waterspitsmuis, met prooifragmentjes van terrestrische ongewervelden
Onderscheid tussen keutels van verschillende soorten (woel)muizen en spitsmuizen (naar Carter & Churchfield 2006, aangevuld met huisspitsmuis). woel- en ware muizen
gewone bosen dwergspitsmuis
waterspitsmuis
huisspitsmuis
zwart/bruin zowel nat als droog
zwart/grijs(donkerbruin?) zowel nat als droog
zwart/grijs als nat, bleek grijs/zilverachtig als droog
zwartbruin
glad
oneffen en onregelmatig
oneffen en onregelmatig
oneffen en onregelmatig
vorm
cylindrisch met een puntje aan 1 uiteinde
verlengd met een scherpe punt aan 1 uiteinde
ovaal en met eerder stompe uiteinden, geen vaste vorm na eten van slakken en wormen
vaak brijig, waardoor ze minder op keutels lijken
lengte
3-8 mm
2-5 mm
(2)3-10(15) mm
2-15 mm
breedte
1-2 mm
1-2 mm
2-3(4) mm
1-4 mm
kleur buitenzijde
verkruimelt gemakkelijk verkruimelt gemakkelijk als droog, korrelige textuur zeer hard als verkruimelt gemakkelijk als droog, korrelige textuur wegens vele fragmentjes van droog, als droog, korrelige textuur wegens vele fragmentjes van resten van terrestrische arthrosamenstelling verkruimelt wegens vele, fijne fragresten van aquatische en terpoden, vaak in grote aantallen niet, vezelige mentjes van resten van ter- restrische prooien, glimmenbijeen in latrines en soms tegen textuur restrische arthropoden de fragmenten van slakkenmuurtjes en stenen gekleefd, schelpen, larvenhulsjes e.a. typische ranzige geur
Het gangenstelsel van de waterspitsmuis bevindt zich gewoonlijk naast het water, met ingangen boven en onder water, verborgen in de vegetatie en vergezeld van wissels. De vegetatie rond de ingang blijft intact, in tegenstelling tot de kale ingangen van kleine knaagdieren. De ingangen en tunnels zijn meestal vrij smal (2 cm diameter). In plaats van perfect symmetrisch, zouden de holen een kenmerkende vorm bezitten: ovaal en verticaal afgeplat. De nestholte zelf, die gebruikt wordt om in te rusten en zich voort te planten, is relatief groot en bekleed met een compacte bol van bladeren, mos, wortels, bast en gras. Deze bevindt zich meestal voldoende boven het waterniveau om onderlopen te vermijden. Nesten kunnen ook in graspollen, holle boomstammen of andere holten aangetroffen worden. Naast zelf gegraven gangen, gebruiken ze ook gangen van andere kleine zoogdieren, zoals mollen, woelratten, (woel)muizen en bruine ratten.
14
Waar en wanneer kan je waterspitsmuizen aantreffen?
15
Waterspitsmuizen kunnen zowel in traag als snel stromende waterlichamen aangetroffen worden, op voorwaarde dat er iets aan voedsel te vinden is. Bij traag stromende en stilstaande waterbiotopen zal het substraat eerder slibachtig zijn, met veel waterpissebedden en verschillende soorten kokerjufferlarven. Bij snel stromende waterlichamen is het substraat eerder stenig, met onder andere vlokreeftjes die lage zuurstofgehaltes kunnen verdragen. Ze komen zelfs voor langs kanalen en in brak water en getijdenzones. De waterspitsmuis is een opportunist en foerageert vooral op de meest voorkomende prooidieren. Ook de waterdiepte is niet echt belangrijk voor het al dan niet voorkomen van waterspitsmuizen en kan variëren van minder dan 25 cm tot meer dan 2 m. De waterbreedte blijkt eveneens onbelangrijk, van minder dan 1 m tot meer dan 10 m. Aangezien de waterspitsmuis goed kan springen en klimmen, kan ze ook via steil hellende oevers (> 45°) het water in en uit gaan (zelfs verticale rotsen worden gebruikt), en oeverhoogtes overbruggen van minder dan 1 m tot meer dan 2 m. In gebieden met een hoog overstromingsrisico zal ze ook eerder hogere oevers verkiezen om haar holen in te maken om de kans op onderlopen te verminderen. Aarden oevers zijn geschikt om in te graven, maar stenige oevers zijn ook bruikbaar, want daar kan ze schuilen of nestelen in holtes tussen de stenen. Ze komt meestal voor waar watervegetatie aanwezig is (meer voedsel, schuilplaatsen, ...), maar soms ook waar deze afwezig is. Teveel watervegetatie kan echter de stroming vertragen, waardoor er slibophopingen komen die het vinden van prooien bemoeilijken. Er blijkt geen verband te zijn tussen het voorkomen van waterspitsmuizen en gelijk welk type of dichtheid van watervegetatie. Bij de oevervegetatie is een dichte kruidlaag belangrijk, om veilig in te foerageren, prooien gevangen in het water op te eten en de ingangen van haar tunnels in te verbergen. Ook de aanwezigheid van riet en gras- of zeggenpollen in het gebied is positief. Bladeren van planten en bomen langs de oever zorgen voor een dikkere bladlaag in het water en op land, wat weer een hele range van invertebraten met zich meebrengt. Bomen mogen aan- of afwezig zijn en struiken kunnen een positief effect hebben, maar een te dichte struik- en boomlaag is dan weer nadelig, omdat deze door teveel beschaduwing een goede ontwikkeling van de kruidlaag tegengaat en de beschaduwing ook kan zorgen voor minder voedsel voor de aquatische invertebraten. De waterkwaliteit is heel belangrijk. Veel zuurstof in het water, lage nitraatgehalten en een pH van 7-8 doen de ongewervelde prooipopulaties groeien. Schadelijke stoffen (zoals zware metalen) in het water kunnen de waterspitsmuizen direct beïnvloeden via opname tijdens het poetsen na het zwemmen. Ook insecticiden en mollusciciden worden geaccumuleerd door de ongewervelde prooien van de waterspitsmuis. Waterspitsmuizen worden ook aangetroffen in beheerde gebieden, zeker als dit beheer het aanbod aan voedsel en schuilgelegenheid voor de waterspitsmuis positief beïnvloedt. Habitats onderhevig aan menselijke verstoring (vissen, wandelen, fietsen, roeien, …) worden niet vermeden. Deze recreatie valt meestal niet samen met de meest intensieve foerageerperiodes van de waterspitsmuis bij zonsopgang en zonsondergang. Ze wordt ook gevonden langs akkers, al dan niet ontwikkeld grasland, weiland met grazende runderen en schapen, (loof)bos en bebouwde gebieden (onder andere tuinen, sportvelden en gebieden in de buurt van autosnelwegen), waaruit blijkt dat ze veel kan verdragen. Langs waterlopen omvat het leefgebied van een waterspitsmuis zowel de oevers van de waterloop als de waterloop zelf en heeft het dus een langgerekte vorm. De lengte bedraagt ongeveer 20-24 m in voedselrijke biotopen, maar in voedselarme biotopen kan dit veel groter zijn.
16
© Goedele Verbeylen
Waterspitsmuizen kunnen dus voorkomen in een brede range van habitattypes en omgevingscondities, wat suggereert dat ze zich gemakkelijk kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden en gelijk welk aquatisch habitat kunnen gebruiken als er maar voedsel en dekking is. Beekoevers, oevers van vijvers en meren, poelen, sloten, kwelzones, overstromingszones van grote rivieren, moerassige gebieden en rietkragen vormen in Vlaanderen het biotoop bij uitstek van deze soort, die ook wel ‘de otter onder de spitsmuizen’ wordt genoemd.
Het Dunbergbroek, een geschikt waterspitsmuisbiotoop
Dieren die in gebieden leven met weinig of geen concurrentie van andere spitsmuissoorten, en ook jonge dieren op dispersie, kunnen soms vrij ver van het water (tot 3 km) worden gevonden in zeer uiteenlopende biotopen, maar wel steeds met een bodembedekkende vegetatie waarin ze veilig kunnen schuilen. In Noord-Europa en Groot-Brittannië is de binding met water minder sterk en worden waterspitsmuizen ook aangetroffen in loofbossen, houtkanten, (vochtige) graslanden, graanakkers, maaiselhopen en zelfs in heidegebied. Aanwezigheid van veel aquatische prooien zal de aanwezigheid van waterspitsmuizen dus beïnvloeden, maar omdat ze zowel allerlei aquatische als terrestrische prooien eten en ook nomadische neigingen hebben, kunnen ze waarschijnlijk zelfs overleven als de waterlopen droog komen te staan en ze naar een ander gebied moeten trekken. Deze nomadische neigingen treden vooral op tijdens de zomer, wanneer populatiedichtheden hoog zijn en er veel dispersie is. Dan kunnen ze ook aangetroffen worden in suboptimale gebieden die ze later weer verlaten. Af en toe kan men ook dode (water)spitsmuizen vinden langs oevers, wandelpaden, wissels en in wegbermen. Dit komt doordat de klieren langs hun flanken (die een stinkende, olieachtige stof uitscheiden) spitsmuizen onsmakelijk maken voor predators met een goed ontwikkelde geurzin (zoals marterachtigen, vos en kat), waardoor de predators ze na de vangst achterlaten in plaats van op te eten. De kans om waterspitsmuizen of hun sporen aan te treffen, is het grootste in de zomer. De voortplantingsperiode loopt van april tot september, uitzonderlijk tot oktober, met een piek in mei-juni. De eerste jongen verlaten het ouderlijk nest in mei en zwermen, eens ze onafhankelijk zijn, ver uit op zoek naar een eigen leefgebied om zich te vestigen. Populaties volgen dus een seizoenale cyclus, met een piek in de zomer (als de jongen uit het nest komen), een afname in de herfst (als oude dieren sterven en jonge dieren disperseren) en lage dichtheden tijdens de winter. Per etmaal zijn waterspitsmuizen ongeveer 12 u actief, waarbij periodes van enkele minuten tot 2 u activiteit (continu op zoek naar voedsel) worden afgewisseld met pauzes van maximaal 1 u. De dieren zijn zowel overdag als ’s nachts actief, maar de dagactiviteit neemt toe naarmate er meer concurrentie is met andere spitsmuizen. Waterspitsmuizen doen geen winterslaap, maar blijven tijdens de winter wel langer in het nest om minder energie te verliezen. Buiten het winterseizoen, wanneer de activiteit zich beperkt tot de ochtendschemering, situeren de activiteitspieken zich zowel tijdens de ochtendals tijdens de avondschemering.
17
De waterspitsmuis wordt verspreid over gans Vlaanderen gemeld, maar nergens in grote aantallen. Op basis van de braakbalgegevens kunnen we besluiten dat deze soort sterk achteruitgegaan is vanaf de jaren ’70. Dit hangt waarschijnlijk samen met habitatverlies en -versnippering, kanalisatie van waterlopen, verdroging, verzuring en vervuiling (pesticiden, meststoffen, lozingen). De recente ommekeer in het gevoerde waterbeleid leidt tot een verbetering van de waterkwaliteit en het herstel van natuurlijke rivieroevers. Dit lijkt hier en daar al een positief effect te hebben op de waterspitsmuis, zoals in de zuidelijke Dijlevallei.
Bekende verspreidingsgegevens van de waterspitsmuis in Vlaanderen. Voor meer recente gegevens, kan je terecht op www.waarnemingen.be. Het grootste probleem bij het behoud van de waterspitsmuis is het gebrek aan informatie over verspreiding, populatiestatus en habitatvoorkeuren. De soort heeft een verborgen levenswijze met moeilijk te detecteren veldsporen, een versnipperde verspreiding en vermoedelijk lage dichtheden. Aangezien voor deze soort geen duidelijk voorkeurhabitat gekend is tijdens de zomer (juni-augustus) en ze dan de neiging heeft om een meer nomadisch bestaan te leiden en te disperseren via suboptimale habitats, is het moeilijk om inventarisatiegebieden te selecteren. Tijdens de winter (novemberjanuari), wanneer de populatie meer stabiel is en de dieren vooral de optimale gebieden bezetten, is selectie van inventarisatiegebieden eenvoudiger, maar zijn de dieren veel moeilijker te vinden dan in de zomer. Selectie van een inventarisatiegebied is dus niet eenvoudig. Op basis van voorgaande bespreking van habitatvoorkeuren kan je een gebied selecteren dat potenties heeft voor waterspitsmuis. Wil je de kans op succes nog groter maken, dan kan je een gebied kiezen waarvan historische of recente waarnemingen van waterspitsmuis bekend zijn. Voor deze informatie kan je terecht bij de Zoogdierenwerkgroep. Vergeet ook geen toelating te vragen aan de eigenaar of beheerder van het gebied vooraleer je met inventariseren begint!
18
Inventarisatiemethodes
19
Inventarisatiemethodes Live trapping met vallen Je kan waterspitsmuizen inventariseren door ze levend te vangen. Je moet er wel rekening mee houden dat de kans op succes vrij laag kan zijn gezien de lage dichtheden waarin waterspitsmuizen voorkomen. Andere soorten die in veel hogere dichtheden voorkomen kunnen ook bijgevangen worden, wat de vangstkans van waterspitsmuis nog verlaagt. Aangezien de waterspitsmuis (en alle andere spitsmuizen die je kan bijvangen) beschermd is, heb je een vergunning nodig om ze te vangen. Deze kan je bekomen via de Zoogdierenwerkgroep, die het aanvragen van dergelijke vergunningen bij het Agentschap voor Natuur en Bos coördineert voor al haar actieve medewerkers. Er bestaan heel wat types vallen die voor het vangen van waterspitsmuizen kunnen gebruikt worden. Hier enkele voorbeelden: • Triptrap: Deze val is van doorzichtige plastic en geeft goede vangstresultaten. Het nadeel is dat ze bij onvoorzichtig gebruik snel sneuvelt en dat het gevoelige valmechanisme bij regenweer niet optimaal werkt (valdeurtje blijft door nattigheid tegen de bovenzijde van de val plakken). Het voordeel van Triptraps is dat ze goedkoop zijn (o.a. verkrijgbaar bij de Natuur.winkel).
• Omgebouwde Triptrap: De kleine leefruimte van de Triptrap werd door de Zoogdierenwerkgroep vervangen door een ruimer houten bakje met een vloer en achterwand van gaas. Hierdoor neemt de overlevingskans van de gevangen dieren toe en stijgt ook het vangstsucces. Deze vallen kunnen gratis uitgeleend worden bij de Zoogdierenwerkgroep.
20
• Sherman-val: Deze val is groter dan de Triptrap, maar ook duurder (zie www.shermantraps.com). Ze is opvouwbaar (eenvoudig te vervoeren), de gevoeligheid kan ingesteld worden afhankelijk van de doelsoort, en ze geeft eveneens goede vangstresultaten. Je kan deze val schoonmaken door het ijzeren pinnetje dat de val onderaan opzij samenhoudt eruit te trekken (kijk uit waar je dit neerlegt, want je kan het gemakkelijk verliezen). Zo kan je de val volledig openplooien en gemakkelijk overal aan om resten van lokaas e.d. te verwijderen. De val weer in elkaar steken vraagt wel wat knutselwerk. Er bestaan geperforeerde types waardoor de val beter verlucht wordt (maar gevangen dieren kunnen er dan wel gemakkelijker gaten in bijten). Nadeel bij dit valtype is dat lokaas en nestmateriaal onder het valmechanisme kunnen terechtkomen en de val blokkeren. • Longworth-val: Deze val is zeer geschikt voor kleine zoogdieren. Ze heeft een grote levensruimte (waardoor het nestmateriaal het valmechanisme niet kan blokkeren) en is redelijk regenbestendig. Nadelen zijn de hoge prijs en het grote volume.
We raden aan om de vallen in de vegetatie te plaatsen, volgens een transect van 25 punten langs de oever of volgens een 7x7-grid (49 punten), met 15 m interval tussen de punten. Een alternatieve opstelling die in Nederland wordt toegepast, is een transect van 10 punten langs de oever met 10 m tussen de punten (totale lengte van de opstelling is dan 90 m). Plaats 2 vallen per punt om de kans te verlagen dat alle vallen vol zitten met bijvangsten van andere soorten. In geval van een transect langs een oever plaats je de vallen best zo dicht mogelijk tegen het water (ten hoogste 2-3 m van het water). Vanaf dat de vallen meer dan 0,5 m van het water staan, vermindert de vangstkans aanzienlijk. Zorg dat de vallen niet onder water kunnen komen te staan moest het waterniveau stijgen, en zet ze goed vast (bv. met een gebogen ijzerdraad of een paar takjes die je aan weerszijden van de val in de grond steekt) zodat ze niet in het water vallen.
21
Om het vangstsucces te verhogen, kan je de vallen best al een aantal dagen (bv. 3) vooraleer je echt gaat vangen in het veld plaatsen met lokaas erin (‘prebaiten’). Zo kunnen de aanwezige dieren wennen aan de aanwezigheid van de vallen. De vallen dienen dan geblokkeerd te zijn, zodat ze niet dichtklappen en de dieren vrij in en uit kunnen lopen. Bij omgebouwde Triptraps kan je dit bv. doen door het plastic valletje ondersteboven in het houten ombouwbakje te plaatsen, en bij geperforeerde Sherman-vallen kan je een takje door de perforatie-gaatjes steken en zo het klapluikje omhoog houden. Omdat waterspitsmuizen zowel overdag als ‘s nachts actief zijn, kan je de ganse dag door vangen. Heb je niet de ganse dag tijd, dan kan je de vangstsessies best houden op de tijdstippen dat er activiteitspieken zijn (in het winterseizoen rond de ochtendschemering en daarbuiten zowel tijdens de ochtend- als de avondschemering). Je vangt best meerdere dagen (3 tot 5) na elkaar om het vangstsucces te verhogen. Aangezien (water)spitsmuizen een hoog metabolisme hebben, kunnen ze niet meer dan 3 uur overleven zonder voedsel. Voorzie daarom voldoende lokaas in de val, bv. een handvol casters (poppen van vleesvliegen) of meelwormen (o.a. verkrijgbaar in hengelsportzaken, best eerst even in de diepvries stoppen om te vermijden dat ze verpoppen en/of uit de val kruipen). Daarnaast kan je ook gehakt (of tonijn of zalm in eigen nat, of kattenvoer) gebruiken, maar dat bederft snel bij warm weer. Je kan best ook een stukje appel of wortel toevoegen zodat de gevangen dieren wat vocht binnenkrijgen. Omdat (water)spitsmuizen klein zijn, verliezen ze snel warmte als het nat en koud is, waardoor ze kunnen sterven. Plaats de val daarom beschut in de vegetatie en voorzie ze van nestmateriaal. In de zomer kan je hooi of stro gebruiken. In de winter en bij nat weer is niet-absorberende katoenwol een beter isolatiemiddel. In de zomer moet er ook voldoende beschaduwing door de vegetatie zijn om oververhitting te vermijden. Omdat de dieren zeer gevoelig zijn aan verhongering, koude en hitte (vooral in metalen vallen), nattigheid en shock als ze in de val zitten, moeten de vallen elke 2-3 uur nagekeken worden. Bij slechte weersomstandigheden kan je beter niet vangen. Bij het gebruik van live traps kan je best ook goed noteren hoeveel en waar ze geplaatst werden (eventueel op kaart aanduiden) om te vermijden dat vergeten vallen slachtoffers maken. Vaak is het ook nodig om de vallen tussen/onder de vegetatie te verbergen om te vermijden dat ze gestolen worden. Je kan de locaties markeren (bv. door een stokje in de grond te steken of een wit plakbandje aan de struiken te hangen), zodat je de vallen gemakkelijker terugvindt. Hou de verstoring bij het controleren van de live traps zo minimaal mogelijk. Vermijd zoveel mogelijk de dieren aan te raken indien dit niet noodzakelijk is voor de bepaling van de soort en eventueel extra parameters (zoals geslacht). Als je de muizen wil wegen of van dichterbij bekijken, kan je ze vanuit de val in een grote plastic zak of in een speciaal vangzakje laten lopen. Wil je niet enkel kijken naar aan/afwezigheid maar ook aantallen schatten, dan kan je de dieren individueel merken, bijvoorbeeld voor een korte periode door de bovenharen op rug of zijkant weg te knippen in een bepaald patroon. Voor meer invasieve methodes (oornummers, transponders, zenders, …) dient een afzonderlijke vergunning bij ANB te worden aangevraagd. Let erop dat de waterspitsmuizen niet bijten, want ze hebben een gifstof in hun speeksel die gedurende enkele dagen roodheid en irritatie van de huid kan veroorzaken. Laat de gevangen dieren na bepaling van de nodige parameters onmiddellijk ter plaatse weer vrij. Zamel na het vangen alle materiaal weer in en maak het schoon en laat het drogen vooraleer je het opbergt. Gebruik voor het schoonmaken enkel lauw water en zeker nooit detergenten, want de geur daarvan schrikt de dieren af bij een volgende vangbeurt. Een emmer om het materiaal in te leggen en een oude tandenborstel kunnen handig zijn bij het schoonmaken. Meer info over het vangen van kleine zoogdieren kan je vinden in Gurnell & Flowerdew (2006).
22
Live trapping met pitfalls
Graaf de pitfall langs de oever of op slibplaten in de grond in, zodat de bovenrand gelijk komt met het grondniveau. Omdat ze door de waterdruk vaak terug omhoog geduwd wordt, moet je ze verankeren met een stuk ijzerdraad of door een steen op de rand te leggen.
© Goedele Verbeylen
Een goedkoop alternatief voor vallen zijn pitfalls. Deze kan je maken van een tinnen blik of een petfles waar je het bovenste gedeelte van afsnijdt. Zorg dat de pitfall diep genoeg is, zodat de gevangen dieren er niet kunnen uitspringen (25-30 cm zou voldoende moeten zijn).
Ingegraven petfles
De dieren kunnen erin vallen doordat ze over de oever lopen en de pitfall niet opgemerkt hebben (op dezelfde manier worden regelmatig waterspitsmuizen bijgevangen in de ingegraven emmers bij paddenoverzetacties), of doordat ze proberen bij het lokaas te geraken. Je kan ook op de steen nog wat lokaas leggen om ze te lokken. Een voordeel is dat er meerdere dieren tegelijk kunnen gevangen worden. Door de regelmatig vereiste controles is de methode echter even tijdsintensief als live traps. Je kan de pitfalls ook prebaiten net als live traps. In dat geval moet je ervoor zorgen dat de dieren die erin vallen er weer uit kunnen kruipen (bv. door er een voldoende ruw plankje in te zetten dat uit de pitfall steekt, of enkele takjes met voldoende houvast). Omdat het ingraven van de pitfalls wel wat werk vraagt, kan je ze in periodes dat ze niet gebruikt worden gewoon laten zitten en volledige afsluiten (bv. door er een grote steen op te leggen). Voor de rest gelden voor pitfalls dezelfde richtlijnen (qua vergunning, locaties, lokaas, nestmateriaal, controletijdstip enzomeer) als voor vallen.
Resultaten van live trapping met vallen of pitfalls kan je invullen op het ‘Formulier Live trapping‘ (zie bijlage).
23
Sporen zoeken en dieren waarnemen Omdat sporen van waterspitsmuizen goed verborgen kunnen zijn in de vegetatie en dus vaak moeilijk te vinden zijn, kunnen ze niet gebruikt worden als grootschalige inventarisatiemethode. Welke sporen zou je kunnen aantreffen? • Uitwerpselen (soms in kleine hoopjes) worden gevonden op wissels doorheen de vegetatie, langs oevers (onder andere op strandjes), op stenen of rotsen naast waterlopen of aan ingangen van holen. Een nadeel is dat de uitwerpselen zeer klein zijn en hierdoor moeilijk te vinden, zeker als je er weinig ervaring mee hebt en in dichtbegroeide habitats. • Op oevers en rotsen langs waterlopen kan je ook voedselresten en gedeeltelijk opgegeten voedselvoorraden terugvinden. • Op modderige oevers kan je soms ook pootafdrukken aantreffen. • Ingangen van holen zijn ook een bruikbare aanwijzing, maar kunnen verward worden met holen van woelratten (die ook gebruikt worden door waterspitsmuizen), en het is vaak niet mogelijk om een onderscheid te maken tussen holen die in gebruik of verlaten zijn. Voor een goede veldgids over sporen van waterspitsmuizen en andere dieren, zie van Diepenbeek (1999). Waterspitsmuizen worden ook regelmatig levend waargenomen. Je kan ze soms langs de oever zien lopen of in het water springen en onderduiken. Andere soorten spitsmuizen en (woel)muizen kunnen ook zwemmen, maar bewegen zich hierbij voort aan het wateroppervlak en gaan zeker niet voor langere tijd dieper onder water duiken. Regelmatig gebeuren dergelijke waarnemingen tijdens beheerwerken, als de dieren opgeschrikt worden en vluchten. Opvallend is ook dat deze waarnemingen binnen een gebied vaak op exact dezelfde locatie gebeuren. Er is niet geweten of dit mogelijk te maken heeft met het feit dat er vaak op dezelfde locaties beheerd wordt, of doordat de dichtheden zo laag zijn dat ze enkel heel lokaal voorkomen (en dan vermoedelijk op de meeste geschikte plaatsen van het gebied).
Daarnaast worden ook af en toe dode waterspitsmuizen gevonden, die door predators achtergelaten werden wegens hun slechte smaak.
© Patrick Floré
Ook kan je spitsmuizen soms geluid horen maken, maar het onderscheid tussen waterspitsmuis en andere soorten valt hier niet altijd te maken en vereist de nodige ervaring.
Dode waterspitsmuis gevonden in de Doode Bemde
Meer informatie hierover kan je eerder in deze handleiding vinden onder ‘Hoe herken je een waterspitsmuis en haar sporen’. Vind je sporen die mogelijk van waterspitsmuis zijn, dan kan je er best enkele duidelijke foto’s van maken (met een meetlatje erbij) en die bezorgen aan de Zoogdierenwerkgroep of invoeren in www.waarnemingen.be ter beoordeling. Ook waarnemingen (al dan niet met foto’s) van levende en dode waterspitsmuizen mogen via deze weg doorgegeven worden. Stop dode dieren in je diepvries en bezorg ze aan de Zoogdierenwerkgroep voor verder onderzoek. De hier besproken ‘losse waarnemingen’ tonen aan dat er waterspitsmuizen aanwezig zijn in het gebied, maar het ontbreken van waarnemingen wil niet zeggen dat ze er niet zitten.
24
Keutels inzamelen met lokbuizen Waterspitsmuizen inventariseren via lokbuizen is een methode die in Groot-Brittannië goede resultaten gaf, maar in Vlaanderen en Nederland tot nu toe weinig opleverde. Dit komt zeker niet doordat er nergens waterspitsmuizen voorkomen, want ze werden op sommige plaatsen wel vastgesteld via andere methodes. Een mogelijke verklaring is dat de waterspitsmuizen hier nog slechts zeer lokaal en in lage dichtheden voorkomen en de kans dus klein is dat de lokbuizen op exact de juiste locatie worden uitgelegd.
Lokbuizen kan je gemakkelijk zelf maken. Het zijn pvc-buizen met een diameter ca. 4 cm, 20-25 cm lang, wit (uitwerpselen erin duidelijk zichtbaar, gemakkelijk terug te vinden in het veld) en aan 1 uiteinde afgesloten met een katoenen of nylon gaas (bijvoorbeeld oude nylonkous of vliegengaas) met een rekker of kleefband errond (hierdoor valt het lokaas er niet uit maar wordt toch maximaal de geur ervan verspreid, en worden de dieren ook gedwongen om volledig in de buis te kruipen om aan het lokaas te geraken). Soms bijten de dieren het gaas stuk om het voedsel uit de buis te halen zonder er te moeten inkruipen. Als dit vaak gebeurt, is het afsluiten van de buis met een plastic dop een alternatief.
© Goedele Verbeylen
Het doel van lokbuizen uitleggen is het inzamelen van keutels. (Water)spitsmuizen zijn namelijk nieuwsgierig en inspecteren graag nieuwe objecten in hun leefgebied, zeker als er een voedselbron wordt bespeurd. Ze laten hierbij regelmatig uitwerpselen achter op dergelijke objecten om hun territorium te markeren. Door hun hoog metabolisme zullen ze ook keutels achterlaten in de buizen terwijl ze van het lokaas eten. Waterspitsmuizen foerageren in aquatische habitats op aquatische invertebraten. Hierdoor zijn hun uitwerpselen te onderscheiden van andere spitsmuissoorten, die slechts zeer zelden aquatische invertebraten eten. Gebruik lokbuizen dus best enkel in habitats waar waterspitsmuizen toegang hebben tot waterprooien, want in andere habitats vind je enkel terrestrische invertebraten in hun keutels. Soms worden er in de keutels haren gevonden, die de dieren binnengekregen hebben bij het poetsen. Deze kunnen tot op soortniveau gedetermineerd worden.
Lokbuizen voor waterspitsmuis
© Goedele Verbeylen
Je kan natuurlijk ook alternatieve lokbuistypes uittesten. Wie weet hebben lokbuizen met een grotere diameter meer succes, omdat de dieren die erin kruipen door de grotere ruimte meer de neiging hebben om in de buis te blijven zitten eten en keutels achter te laten. Je zou de lokbuis ook aan weerszijden open kunnen laten, zodat de dieren een volledige doorkijk hebben en er daardoor gemakkelijker inkruipen (dan best lokaas middenin de lokbuis leggen zodat ze verplicht zijn erin te kruipen om ervan te eten). Waterspitsmuislokbuis
25
© Goedele Verbeylen
Als lokaas wordt best een handvol (20-30) diepgevroren casters (poppen van vleesvliegen, verkrijgbaar in hengelsportzaken) in het afgesloten uiteinde van de lokbuis gelegd. Ook bruikbaar, maar iets minder succesvol, zijn gedroogde of diepgevroren meelwormen. Een koffielepeltje visvoer geeft ook goede resultaten, en dan vooral korreltjes voor sluierstaarten, omdat deze dierlijke bestanddelen bevatten die aantrekkelijk zijn voor spitsmuizen en niet meer in herkenbare vorm aanwezig zijn waardoor ze de determinaties niet bemoeilijken. Dit visvoer Mogelijk lokaas: casters, meelwormen en viskorrels is best zo goed mogelijk bestand is tegen vocht. In een Nederlands onderzoek leek Tetra Animin Gold in dit opzicht beter dan Nerus sluierstaartvoer, plus dat dit door zijn staafvorm minder gemakkelijk uit de buis zal rollen dan de ronde korrels. Daarnaast kunnen ook droge kattenkorrels gebruikt worden. Je kan er ook nog ander sterk geurend lokaas aan toevoegen (zoals tonijn/zalm in eigen nat, gehakt of kattenvoer uit blik), maar dit wordt soms – zeker bij warm weer – snel herleid tot een rottende brij. De beste periode om lokbuizen te gebruiken bleek in Groot-Brittannië eind juni tot oktober (voortplantingsseizoen in de zomer, hoogste populatiedichtheid en mate van dispersie in de herfst), terwijl de methode in december-april (winter-lente) minder succes kende. Het is aangeraden om per locatie minstens 4 lokbuizen uit te zetten, indien mogelijk op beide oevers. Hoe meer lokbuizen er worden gebruikt, hoe groter het geïnventariseerde gebied en hoe groter de kans dat waterspitsmuizen de lokbuizen vinden, waardoor de kans dus groter wordt om waterspitsmuizen te detecteren. In Nederland werkt men met 10 lokbuizen per locatie. Plaats de lokbuizen (die je op voorhand met een alcoholstift genummerd hebt) met lokaas erin op een onderlinge afstand van 10 m dicht bij het water (bij voorkeur binnen 2-3 m van het water, best binnen 0,5 m van het water) in/onder de vegetatie (indien afwezig: lokbuizen bedekken met gras of bladeren). De lokbuizen worden indien mogelijk naast kleine zoogdierenwissels gelegd en met de ingangsopening gelijk met de grond, zodat dieren er gemakkelijk in kunnen kruipen. De gladde binnenzijde kan het moeilijk maken voor kleine zoogdieren om erin te kruipen, en daarom moeten ze goed stabiel neergelegd worden. Leg de lokbuizen met de ingangsopening iets lager dan het andere uiteinde, zodat er geen water in kan lopen (maar niet te laag want dan rollen het lokaas en de keutels er mogelijk uit). Ze moeten ook voldoende ver boven de waterlijn gelegd worden, want als ze onderlopen kan de inhoud eruit spoelen en kunnen ze gevuld worden met slib waardoor keutels moeilijk terug te vinden zijn. Leg de lokbuizen niet op een steile helling of een plaats waar het waterpeil sterk kan stijgen, want dan spoelen ze misschien weg. Omdat er onverwachte piekdebieten kunnen optreden na hevige regenval en er in vlakke, moerassige gebieden niet altijd hogere oevers aanwezig zijn om de lokbuizen veilig te leggen, kan je de lokbuizen best verankeren met ijzerdraad of takjes die je in de grond steekt om te vermijden dat ze wegspoelen (of verplaatst worden door grotere dieren).
26
Om de lokbuizen gemakkelijk terug te vinden, kan je best ook goed noteren hoeveel en waar ze geplaatst werden (eventueel op kaart aanduiden). Werden de lokbuizen goed onder de vegetatie verstopt, dan kan markeren van de locaties (bv. door een stokje in de grond te steken of een wit plakbandje aan de struiken te hangen) handig zijn. Zamel de lokbuizen 2 weken na het uitleggen weer in. Kijk hierbij of er geen uitwerpselen bovenop de lokbuis liggen, wat waterspitsmuizen soms doen. Het handigste is dat je de lokbuizen rechtop in een doos mee naar huis neemt, daar een tijdje laat drogen (om te vermijden dat de inhoud begint te schimmelen of de keutels verdwijnen in een ondetermineerbare brij) en dan de inhoud bekijkt. Tussen 2 inventarisatiebeurten kan je de lokbuizen best schoonmaken door ze met warm water goed uit te spoelen (geen detergenten gebruiken want die geur schrikt de dieren af). Soms zijn de lokbuizen bij het ophalen volledig leeg. Lokaas zoals casters is namelijk populair bij alle kleine zoogdieren (vooral bosmuizen) en het gebeurt regelmatig dat ze dit meenemen om er een voorraad in een nest in de buurt mee aan te leggen en geen keutels in de lokbuis achterlaten. Tref je wel keutels of keutelfragmenten aan in de lokbuis, tracht dan te bepalen van welke soort deze afkomstig zijn (meer info hierover vind je eerder in deze handleiding onder ‘Hoe herken je een waterspitsmuis en haar sporen?’). Zijn er keutels bij die mogelijk van waterspitsmuis zijn, dan dienen deze verder onder de binoculair bekeken te worden om na te gaan of er aquatische prooien in aanwezig zijn. Neem eerst een paar duidelijke foto’s van de keutels (met een meetlatje ernaast). Maak ze dan nat met een druppel water in een Petri-schaaltje waardoor ze uiteenvallen en probeer de prooifragmentjes te determineren onder de binoculair. Dit vergt de nodige ervaring. Een goede hulp hierbij zijn de foto’s van prooiresten die je kan vinden in Carter & Churchfield (2006) en Overman et al. (2007). Je kan ook altijd zelf een vergelijkende collectie aanleggen van de invertebraten die voorkomen in je studiegebied. Soms kan je ook haren in de keutels aantreffen. Via de methodiek beschreven in de haaratlas van Teerink (1991) kunnen deze tot op soortniveau gedetermineerd worden. Voor meer info hierover en voor contacten met experts die je kunnen helpen bij het determineren, kan je terecht bij de Zoogdierenwerkgroep. Als je prooifragmenten of haren van waterspitsmuis denkt gevonden te hebben, bezorg deze dan aan de Zoogdierenwerkgroep zodat zij de determinatie kunnen bevestigen. De lokbuismethode heeft dus zowel voor- als nadelen. Ze is eenvoudig, goedkoop en niet erg tijdsintensief, omdat er slechts 2 veldbezoeken nodig zijn. Het materiaal is licht en kan gemakkelijk en snel geplaatst worden, maar kan ook gemakkelijk weg- en leegspoelen bij stijgende waterstand. Het determineren van keutels en haren onder de binoculair is tijdsintensief en vergt de nodige ervaring. Er kunnen met deze methode ook enkel uitwerpselen (en eventueel haren) gevonden worden, terwijl via de methode die hierna beschreven wordt (het uitleggen van schuilplaatsen) ook de dieren zelf kunnen aangetroffen worden. Het aantreffen van keutels en/of haren in de lokbuizen toont aan dat er waterspitsmuizen aanwezig zijn in het gebied, maar het ontbreken van keutels en haren wil niet zeggen dat ze er niet zitten. Deze methode is niet geschikt om populatiedichtheden te schatten, omdat niet geweten is hoeveel verschillende individuen de lokbuizen bezocht hebben. Aangezien een waterspitsmuis tot 200 m per dag kan afleggen langs een oever, kan deze alle lokbuizen bezocht hebben als deze slechts 10 m uit elkaar liggen. Binnen een groter gebied zou je een schatting kunnen maken van de minimale dichtheid door meerdere reeksen lokbuizen uit te leggen (met binnen elke reeks onderlinge afstanden van 10 m tussen de lokbuizen) die minstens 200 m uit elkaar liggen, en alle keutels aangetroffen binnen eenzelfde reeks te beschouwen als afkomstig van één waterspitsmuis.
Resultaten van deze methode kan je invullen op het ‘Formulier Lokbuizen en haarvallen‘ (zie bijlage).
27
Haren inzamelen met haarvallen Ook haarvallen zijn bruikbaar als inventarisatiemethode, maar het op soort brengen van de haren onder de microscoop een tijdsintensief werkje waar de nodige expertise voor nodig is. Haarvallen die men in Groot-Brittannië voor deze soort aanraadt, zijn pvc-buizen van 12 cm lang met een diameter van 35 mm. Ze worden overlangs doorgesneden en in de bovenste helft wordt bovenin dubbelzijdige kleefband (bv. tapijt-kleefband) geplakt. De 2 helften worden dan weer aaneengeplakt met kleefband en de haarval wordt op de grond gelegd. Als er een dier door de haarval kruipt, blijven er haren in de kleefband hangen.
In Nederland gebruikt men tot haarvallen omgebouwde lokbuizen, waarbij de kleefband bovenin de lokbuis (aan de ingang of achterin) wordt geplakt of aan de onderzijde van een aluminium plaatje. Door ook lokaas in deze haarval te leggen, kan je beide methodes combineren en zowel haren als keutels inzamelen.
© Wesley Overman
Voor de haarvallen volg je dezelfde methodiek als voor de lokbuizen.
Lokbuis omgebouwd tot haarval Het natte habitat van de waterspitsmuis zal er voor zorgen dat de kleefband om de haren in te zamelen veel sneller niet meer plakt. Gebruik dus een type kleefband dat bestendig is tegen vochtige omstandigheden. Als er haren in de kleefband hangen, dan kan je deze via de methodiek beschreven in de haaratlas van Teerink (1991) tot op soortniveau determineren. In tegenstelling tot bij lokbuizen, kan Je met haarvallen dus stalen inzamelen van meerdere soorten tegelijk. De bovenharen van waterspitsmuizen zijn te onderscheiden bij een dwarsdoorsnede door hun meer uitgesproken H-vorm met vele kammen in de laterale groeven. Ook de afdruk van een haar in een laagje gelatine zou voldoende moeten zijn om te bepalen of het om een waterspitsmuis gaat of niet. Voor meer info hierover en voor contacten met experts die je kunnen helpen bij het determineren, kan je terecht bij de Zoogdierenwerkgroep. Als je haren van waterspitsmuis denkt gevonden te hebben, bezorg deze dan aan de Zoogdierenwerkgroep zodat zij de determinatie kunnen bevestigen.
Een andere determinatiemethode is DNA-analyse, maar dit is zeer duur. Anderzijds is het zeker interessant om haren van waterspitsmuizen (evenals diepgevroren dode dieren) te bewaren (best in 90-100 % ethanol) voor het geval iemand hier ooit genetisch onderzoek naar wenst te doen. Resultaten van deze methode kan je invullen op het ‘Formulier Lokbuizen en haarvallen‘ (zie bijlage).
28
Dieren waarnemen en keutels inzamelen via de aanleg van schuilplaatsen Waterspitsmuizen kunnen ook waargenomen worden via het creëren en controleren van schuilplaatsen, geconstrueerd uit platen. In Groot-Brittannië heeft men verschillende methodes vergeleken. Schuilplaatsen gemaakt van metalen golfplaten hadden hier een groter succes dan Longworth-vallen, schuilplaatsen van zwarte bitumen golfplaten en houten vezelplaten en lokbuizen (in dalende volgorde van succes).
We raden dus aan om metalen golfplaten te gebruiken, en hiervoor gewoon een standaardmaat te nemen die in de winkel verkocht wordt (bij het Brits onderzoek gebruikte men platen van 1 x 0,75 m, 1,06 x 0,66 m of 1,5 x 0,5 m).
De platen worden langs waterlopen gelegd (op grassige oevers en grotendeels in de zon, voor aantallen en onderlinge afstanden: zelfde als bij lokbuizen) en zorgen voor warme en beschutte omstandigheden, waardoor ze nieuwsgierige kleine zoogdieren aantrekken. Door de platen regelmatig te controleren, kan bij het opheffen gekeken worden welke dieren eronder zitten. Let hierbij wel op, want de dieren kunnen zo snel in de vegetatie wegspurten dat je niet gezien hebt om welke soort het ging. Hoewel waterspitsmuizen zowel overdag als ’s nachts actief zijn, is de activiteit ’s nachts hoger, vooral vlak na zonsondergang en vlak voor zonsopgang, en laagst in de namiddag. Daarom kan je de schuilplaatsen best in de vroege morgen controleren. Er kan bijkomend ook lokaas aangebracht worden om dieren onder de plaat te lokken. Hiervoor leg je een wit plastic vel of een wit plastic deksel van een emmer (30 cm diameter) onder de plaat. Daarop wordt best geaasd met een handvol diepgevroren casters (voor meer info over bruikbaar lokaas: zie ‘Keutels inzamelen met lokbuizen’). Bij de controle van de schuilplaats kan je zo, naast dieren waarnemen, ook keutels en eventueel haren inzamelen die op de witte plastic liggen. Bij ‘Keutels inzamelen met lokbuizen’ vind je meer info over hoe deze keutels te determineren. De methode heeft wel enkele belangrijke nadelen: het materiaal is groot en zwaar, dus onhandig om te dragen, opvallend (waardoor verstoring of verwijdering door mensen kan optreden) en kan gevoelige vegetatie beschadigen. Met deze methode kan echter gelijktijdig ook de herpetofauna en andere kleine zoogdieren geïnventariseerd worden. Als je geen waterspitsmuizen ziet (hiervoor moet je regelmatig controles doen), maar enkel keutels of haren aantreft, zal er ook nog vrij veel tijd kruipen in het determineren hiervan. Voordeel van schuilplaatsen tegenover lokbuizen is wel dat de kans kleiner is dat de keutels vertrappeld worden en daardoor minder goed herkenbaar zijn. Resultaten van deze methode kan je invullen op het ‘Formulier Schuilplaatsen‘ (zie bijlage).
29
Braakballen pluizen
Via het pluizen van braakballen op grote schaal kunnen veranderingen in verspreiding en aantallen van kleine zoogdieren opgevolgd worden. Er wordt hierbij ook informatie verkregen over soorten die met andere methodes (zoals live traps) heel moeilijk te inventariseren zijn. Voor zeldzame soorten zoals de waterspitsmuis geeft het aandeel in de braakbalpartij een idee van de grootte van de populatie in de omgeving. Bovenop gegevens van waterspitsmuis worden hiermee ook een heleboel verspreidingsgegevens van spitsmuizen, ware muizen en woelmuizen verkregen.
© Goedele Verbeylen
Braakballen van kerkuil bevatten vaak veel kleine zoogdieren, waaronder ook veel spitsmuizen. Ze zijn gemakkelijk in te zamelen door de mensen van de Kerkuilwerkgroep, die de kerkuilnest(bakk)en controleren tijdens de zomer om de jonge kerkuilen te ringen. Kerkuilbraakballen zijn dus uitermate geschikt voor onderzoek naar kleine zoogdieren. Regelmatig worden schedeltjes van waterspitsmuis aangetroffen in braakballen van kerkuil.
Waterspitsmuisschedel gevonden in een kerkuilbraakbal
Om voldoende zekerheid te hebben dat er geen soorten gemist worden, kan je best pluizen tot je 250 prooidieren gevonden hebt. In de regel is de kans klein dat er daarna nog nieuwe soorten gevonden worden en dat de soortensamenstelling nog sterk verandert. Het heeft dus vermoedelijk weinig zin om daarna nog verder te pluizen, zeker gezien dit een tijdrovend en stoffig werkje is (gemiddeld 3 u voor ca. 100 prooidieren). Als een bepaalde soort niet aangetroffen wordt, zou het toch nog kunnen dat ze aanwezig is, maar dan vermoedelijk in lage dichtheden waardoor ze gemakkelijker gemist wordt. Mogelijk zijn de dichtheden van waterspitsmuis hier zo laag geworden dat er toch nog verder geplozen moet worden om haar aanwezigheid aan te tonen. Het percentage waterspitsmuizen t.o.v. andere prooien ligt meestal een pak lager dan 1 %. Als je enkel geïnteresseerd bent in aan/afwezigheid van waterspitsmuis en niet in schommelingen in populatiegrootte over de jaren heen, dan kan je natuurlijk al stoppen nadat je je eerste waterspitsmuisschedel gevonden hebt (als je heel veel geluk hebt, is dit al na enkele braakballen). Omdat de kerkuil in de verschillende seizoenen op verschillende prooisoorten kan jagen en als hij jongen heeft de grotere prooien eerder aan hen zal geven, zit er veel variatie in de samenstelling van de braakballen. Om vergelijkingen te maken en de populatiegrootte van de waterspitsmuis in de omgeving op te volgen over de jaren heen, moeten de braakballen dus telkens in hetzelfde seizoen verzameld worden op dezelfde locatie. Bij de interpretatie van de gegevens moet ook rekening gehouden worden met het feit dat de kerkuil liefst woelmuizen (en dan zeker veldmuizen) eet, waardoor in jaren met veel veldmuizen relatief minder andere soorten zullen aangetroffen worden. Het aandeel aan huisspitsmuizen in zijn dieet is de voorbije decennia sterk toegenomen wegens uitbreiding van het areaal van deze soort.
30
Ben je vooral geïnteresseerd in de aanwezigheid van waterspitsmuis in de nabije omgeving van de nestlocatie, dan kan je waarschijnlijk best braakballen pluizen die verzameld werden tijdens het broedseizoen (wanneer de kerkuil minder ver gaat jagen). Wil je daarentegen gegevens inzamelen uit een zo ruim mogelijke regio, dan kan je beter braakballen van buiten het broedseizoen bekijken. Een voordeel is dat kerkuilen ook jagen in gebieden die moeilijk toegankelijk zijn voor mensen (bijvoorbeeld moerasgebieden) en dus moeilijk op een andere manier geïnventariseerd kunnen worden. Kerkuilen komen echter niet overal in de omgeving van geschikte waterspitsmuisgebieden voor, waardoor een gebiedsdekkende inventarisatie op deze manier vaak niet mogelijk is. Daarbij komt nog dat het jachtgebied van een kerkuil vrij groot is en de exacte locatie waar hij zijn prooi gevangen heeft niet of moeilijk te achterhalen is. Bij interpretatie van de gegevens moet er ook rekening mee gehouden worden dat de kerkuil niet altijd even ver van zijn nestplaats gaat jagen. Dit kan variëren van slechts 500-1500 m in het broedseizoen bij een hoog voedselaanbod tot 3 km (geen muizenschaarste) en verder (laag voedselaanbod: tot 5 km, met uitschieters tot meer dan 10 km) tijdens de rest van het jaar. Om er zeker van te zijn in welke periode de braakballen geproduceerd werden, mogen enkel de verse braakballen ingezameld worden. Droog verse braakballen altijd in een papieren zak of krantenpapier, want in een plastic zak gaan ze schimmelen en rotten.
© Goedele Verbeylen
Deze methode is goedkoop en ervaring kan je snel opdoen bij het pluizen, zeker als je twijfelgevallen nog eens extra laat controleren door meer ervaren pluizers. De methode is minder tijdsintensief dan vangen met live traps en het pluizen kan gelijk waar en wanneer gebeuren. Materiaal dat je hiervoor nodig hebt: een pincet, oude tandenborstel, goede determinatiesleutel, schuifpasser, binoculair en/ of loep (10x), gripzakjes/potjes (bv. plastic filmpotjes)/enveloppes (om alles te waren voor latere controles en als vergelijkingsmateriaal) en invulformulieren. Determinatiesleutels (bv. Kapteyn et al. 1999) kan je verkrijgen bij de Zoogdierenwerkgroep. Op www.braakballen.be kan je verschillende Excel-formulieren downloaden om je gegevens digitaal in te vullen en door te geven (zie ook bijlage). We kunnen hier meer informatie uithalen als je de resultaten per braakbal afzonderlijk noteert. Dit is natuurlijk niet altijd mogelijk, bv. wanneer de braakballen pas lang na het inzamelen geplozen worden en al uiteengevallen zijn. Hou de schedeltjes van de vetgedrukte soorten (zeldzaam of moeilijk te determineren) zeker bij en bezorg de Zoogdierenwerkgroep indien mogelijk alle resten (schedeltjes en pluisresten liefst per braakbal in 2 aparte zakjes of potjes), zodat we in geval van twijfel alles kunnen dubbelchecken en we de schedeltjes eventueel kunnen gebruiken voor meer diepgaand onderzoek. Je kan je braakbalgegevens ook invoeren via www.kerkuilwerkgroep.be/ingavebraakbal.html.
Onderkaak van waterspitsmuis (onder) en bosspitsmuis (boven)
31
Inventarisatieperiode De populatiedichtheden van de waterspitsmuis zijn het hoogste in de zomer, waardoor haar aan/afwezigheid gemakkelijker zou moeten kunnen vastgesteld worden. Aangezien voor deze soort geen duidelijk voorkeurhabitat gekend is tijdens de zomer (juni-augustus) en ze dan de neiging heeft om een meer nomadisch bestaan te leiden en te disperseren via suboptimale habitats, is het in deze periode echter moeilijk om inventarisatiegebieden te selecteren. In de periode januari-maart (met lagere dichtheden, kleinere territoria en meer tijd doorgebracht in het nest) zijn waterspitsmuizen zeer moeilijk te vinden, wat het inventariseren benadeelt. Tijdens de winter (november-januari), wanneer de populatie meer stabiel is en de dieren vooral de optimale gebieden bezetten, is selectie van inventarisatiegebieden echter wel eenvoudiger. Omdat het voedselaanbod in de winter lager is, kunnen methodes waarbij lokaas gebruikt wordt, soms wel meer succes hebben. Bij het inventariseren moet ook rekening gehouden worden met de voorkeur voor een dichte kruidvegetatie op de oevers, waardoor dus best niet geïnventariseerd wordt tijdens periodes dat er pas beheerd (gemaaid, gebrand, …) is en de vegetatie kort is. Als er onverwacht beheerd wordt tijdens de inventarisatie of er wordt onverwacht vee (bv. koeien) in het gebied losgelaten, dan kan het materiaal omvergegooid of beschadigd worden. Informeer je dus op voorhand hierover bij de beheerder van het gebied.
Habitatkenmerken Om meer te weten te komen over habitatvoorkeur en beste locatie voor het plaatsen van vang- of lokmateriaal, is het belangrijk om ook een reeks kenmerken van habitat en waterlichaam te noteren. Op het ‘Formulier Habitatkenmerken’ (zie bijlage) kan je meer informatie invullen over elementen als het landgebruik in de omgeving, de aanwezigheid van een kruid-, struik- en boomlaag, het type waterlichaam, de waterdiepte, de breedte van het waterlichaam, de stroomsnelheid, de hellingsgraad en de hoogte van de oever, de aanwezigheid en dichtheid van de watervegetatie en de waterkwaliteit. Een kaart en foto’s van het gebied en de inventarisatiepunten kunnen bijkomende informatie over de habitatkenmerken opleveren en mogen dus ook steeds toegevoegd worden. Je kan ook zelf proberen het voedselaanbod voor de waterspitsmuis te bepalen via een staalname van de zoetwaterinvertebraten (meer info hierover in het standaardwerk van De Pauw & Vannevel 1990). Aangezien waterpissebedden (Asellus sp.), vlokreeftjes (Gammarus sp.), larven van schietmotten en weekdieren de voorkeursprooien van de waterspitsmuis zijn, is het vooral belangrijk om te kijken welke van deze soorten in welke hoeveelheden aanwezig zijn. Een mogelijke methode hiervoor is ‘kick sampling’, waarbij je het sediment beroert met de voet terwijl je stroomafwaarts een langstelig visnet houdt om de opgejaagde invertebraten te vangen. Je kan ook het visnet doorheen het water en de vegetatie onder water slepen. Door dit telkens op dezelfde manier gedurende een vaste tijdsduur (bv. 2 minuten per staal) te doen, krijg je een maat voor de talrijkheid van de prooien.
32
Literatuur
33
Carter P. & Churchfield S. (2006). The water shrew handbook. The Mammal Society, London, UK. De Pauw N. & Vannevel R. (1990). Macro-invertebraten en waterkwaliteit: determinatiesleutels voor zoetwatermacro-invertebraten en methoden ter bepaling van de waterkwaliteit. Dossiers Stichting Leefmilieu 11, Stichting Leefmilieu, Antwerpen, België. Kapteyn K., Verbeek J., van der Vliet F., Mostert K. & Twisk P. (1999). Braakballen pluizen. Een eenvoudige handleiding voor het herkennen van zoogdierschedels in braakballen van uilen. Noord-Hollandse Zoogdierstudiegroep (NOZOS) in samenwerking met de KNNV Uitgeverij, Oudorp, Nederland. Overman W., Tomlow J. & van der Zee G. (2007). Overzicht aquatische prooidieren waterspitsmuis. Zoogdiervereniging VZZ en Hogeschool Van Hall Larenstein, Arnhem/Velp, Nederland. Teerink B.J. (1991). Hair of West-European Mammals. Cambridge University Press, Cambridge, New York. van Diepenbeek A. (1999). Veldgids diersporen. Stichting Uitgeverij van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht, Nederland. Verbeylen G. & Marien G. (2009). Inventarisatie van en maatregelen voor de waterspitsmuis (Neomys fodiens) in Vlaams-Brabant. Rapport Natuur.studie 2009/12, Natuurpunt Studie (Zoogdierenwerkgroep), Mechelen, België.
34
Bijlagen
35
Ingevulde formulieren mogen samen met keutels, haren, schedels en pluisresten, een kaartje met de inventarisatiepunten en foto’s van het gebied, de inventarisatiepunten, de dieren en de keutels bezorgd worden aan Natuurpunt Studie (Zoogdierenwerkgroep), Coxiestraat 11, 2800 Mechelen. Opmerkingen en aanvullingen die kunnen helpen bij de optimalisatie van de formulieren en inventarisatiemethodes zijn ook welkom.
36
FORMULIER HABITATKENMERKEN Naam + gemeente gebied: ............................................................................................................... Eigenaar/beheerder gebied: ............................................................................................................. Naam inventariseerder: .................................................................................................................... Adres: ................................................................................................................................................... Tel.nr.: .............................................................. E-mail: ...................................................................... HABITATTYPE rivier rietveld
kanaal vijver/meer gracht veen moeras/ven anders: ...............................................................................................................
WATERDIEPTE (schatting, gemiddeld) < 0,25 m 0,25-0,5 m 0,5-1 m
1-2 m
>2m
BREEDTE VAN HET WATERLICHAAM (schatting, gemiddeld) < 1 m 1-2 m 2-5 m 5-10 m > 10 m STROOMSNELHEID stilstaand (0 m/s, geen zichtbare stroming) snel (>0,5 m/s) SUBSTRAAT TYPE (overwegend) rotsen/stenen (>20 mm diameter) slib (<2 mm) OEVER TYPE (overwegend): HELLING OEVER:
steen
< 15°
traag (0,1-0,5 m/s)
kiezel (2-20 mm) 90° 45°
aarde
15-44°
45-89°
≥ 90°
HOOGTE OEVER (schatting, gemiddeld): ............ cm OEVERVEGETATIE percentage bedekking dominant (81-100 %) abundant (61-80 %) frequent (41-60 %) af en toe (21-40 %) zelden (1-20 %) geen (0 %)
bomen
15°
0°
struiken(1) kruiden(2) grassen
(1) houtige planten die geen hoofdstam hebben en vertakken vanaf de basis (2) zaadplanten met niet-houtige groene stam
FORMULIER HABITATKENMERKEN BEHEER OEVERVEGETATIE onbekend af en toe regelmatig nooit type beheer: ........................................................................................................................................ WATERVEGETATIE percentage bedekking dominant (81-100 %) abundant (61-80 %) frequent (41-60 %) af en toe (21-40 %) zelden (1-20 %) geen (0 %)
boven water(1)
onder water(2)
drijvend(3)
(1) met grootste vegetatieve deel groeiend boven het wateroppervlak, zoals riet en bies (2) met groeiende delen hoofdzakelijk onder het wateroppervlak, zoals waterranonkel en vederkruid (3) zoals eendenkroos en waterlelie
MENSELIJKE ACTIVITEIT wandelen/fietsen vissen varen geen anders: ...................................................................................................................................... licht gebruik zwaar gebruik OMLIGGEND LANDGEBRUIK weiland loofbos naaldbos gemengd bos heide ven akkerland bebouwing ruigte anders: ...................................................................................................................................... AQUATISCHE INVERTEBRATEN abundantie aanwezig afwezig zeer veel of aantal waterpissebedden ........... vlokreeftjes ........... larven van schietmotten ........... weekdieren ........... ............................................ ........... ............................................ ........... methodiek (bv. ‘kick sampling’): ..................................................................................................... Indien beschikbaar, informatie over WATERKWALITEIT: ............................................................ ................................................................................................................................................................ ................................................................................................................................................................
FORMULIER LIVE TRAPPING Naam + gemeente gebied: ............................................................................................................... Eigenaar/beheerder gebied: ............................................................................................................. Naam inventariseerder: .................................................................................................................... Adres: ................................................................................................................................................... Tel.nr.: .............................................................. E-mail: ...................................................................... VALTYPE Triptrap omgebouwde Triptrap Sherman-val Longworth-val anders: ...................................................................................................................................... pitfall: tinnen blik petfles diepte: ............ cm anders: ............................................................................................................... OPSTELLING transect 25 punten transect 10 punten grid 7 x 7 punten anders: ...................................................................................................................................... onderlinge afstand tussen valpunten: 15 m 10 m anders: ............ m aantal vallen per punt: 1 2 anders: ................................................................. LOKAAS casters meelwormen droge kattenkorrels appel wortel anders: ...................................................................................................................................... NESTMATERIAAL geen hooi stro katoenwol anders: ...................................................................................................................................... ACTIE Code PB PS CS CB
Actie geplaatst en geblokkeerd (prebaiting) geplaatst en op scherp gezet scherpe val gecontroleerd en op scherp laten staan scherpe val gecontroleerd en geblokkeerd (prebaiting)
Code S NG CV AN
Actie val die er al stond op scherp gezet val niet gevonden scherpe val gecontroleerd en verwijderd anders (specificeer)
Code GBM BM HM DM BR ZR HZ EM WZ HR WRS WRA AN OP
Soort grote bosmuis (Apodemus flavicollis) bosmuis (Apodemus sylvaticus) huismuis (Mus musculus) dwergmuis (Micromys minutus) bruine rat (Rattus norvegicus) zwarte rat (Rattus rattus) hazelmuis (Muscardinus avellanarius) eikelmuis (Eliomys quercinus) wezel (Mustella nivalis) hermelijn (Mustella erminea) woelrat (terrestrisch) (Arvicola scherman) woelrat (semi-aquatisch) (A. amphibius) andere soort (specificeer) val open en leeg
RESULTAAT Code HSP VSP WSP DSP BSP GSP TSP RW VM AM OW WR NS LE
Soort huisspitsmuis (Crocidura russula) veldspitsmuis (Crocidura leucodon) waterspitsmuis (Neomys fodiens) dwergspitsmuis (Sorex minutus) bosspitsmuis spec. (Sorex araneus/coronatus) gewone bosspitsmuis (Sorex areaneus) tweekleurige bosspitsmuis (Sorex coronatus) rosse woelmuis (Clethrionomys glareolus) veldmuis (Microtus arvalis) aardmuis (Microtus agrestris) ondergrondse woelmuis (Microtus subterraneus) woelrat spec. (Arvicolla scherman/amphibius) naaktslak val dicht maar leeg
FORMULIER LIVE TRAPPING valnr. actie tijdstip resultaat meer details* code dd/mm/jjjj code uu:mm
* zoals leeftijd, gewicht, geslacht, pelskleur, merkteken (via pelsknippen), afstand tot het water (per valpunt hoeft dit slechts eenmaal gegeven te worden) Voeg een detailkaartje toe met genummerde valpunten. Foto’s van de valpunten en de gevangen dieren mogen ook toegevoegd worden.
FORMULIER LOKBUIZEN EN HAARVALLEN Naam + gemeente gebied: ............................................................................................................... Eigenaar/beheerder gebied: ............................................................................................................. Naam inventariseerder: .................................................................................................................... Adres: ................................................................................................................................................... Tel.nr.: .............................................................. E-mail: ...................................................................... TYPE LOKBUIS OF HAARVAL maat: diameter: ............ mm lengte : ............ cm kleur: wit anders: ........................................................................................ materiaal: pvc anders: ........................................................................................ afsluiting één uiteinde: pvc-dop vliegengaas nylonkous niets anders: ........................................................................................ kleefband (bij haarval): bovenin over ganse lengte bovenin open uiteinde bovenin afgesloten uiteinde op aluminium plaatje aan open uiteinde anders: ...................................................................................................................................... OPSTELLING aantal lokbuizen/haarvallen: ............................... onderlinge afstand: 10 m anders: ............ m LOKAAS casters meelwormen droge kattenkorrels niets (bij haarval) anders: ...................................................................................................................................... PERIODE plaatsing: ................................. (dd/mm/jjjj) ophaling: .................................. (dd/mm/jjjj) RESULTAAT Code KON KWA KBD KWS GK LE HAK HAH GH NG
Verklaring Code Verklaring keutels aanwezig, soort(groep) onbekend KWO keutels aanwezig van woelmuis keutels aanwezig van ware muis (huismuis of bosmuis) KSP keutels aanwezig van spitsmuis sp. keutels aanwezig van bos- of dwergspitsmuis KHS keutels aanwezig van huisspitsmuis keutels aanwezig van waterspitsmuis KSL keutels aanwezig van slak geen keutels aanwezig DE lokaas (deels) aangevreten lokaas verdwenen VO lokaas onaangeroerd haren aanwezig in keutels (specificeer van welke soort, voor soortcodes zie ‘Formulier Live trapping’) haren aanwezig op kleefband (specificeer van welke soort, voor soortcodes zie ‘Formulier Live trapping’) geen haren aanwezig AN anders (specificeer) lokbuis niet gevonden (specificeer indien geweten waarom, bv. weggespoeld)
DETERMINATIE Code UIT KEB HAB AN
Verklaring enkel uiterlijke kenmerken keutels bekeken prooien in keutels bekeken onder de binoculair haren bekeken onder de binoculair anders (specificeer)
FORMULIER LOKBUIZEN EN HAARVALLEN lokbuis/ resultaat determinatie meer details* haarvalnr. code code
* zoals afstand tot het water, of de afsluiting aan één uiteinde (vliegengaas, nylonkous, ...) kapotgebeten was, of de determinatie bevestigd werd door een expert (en wie dat was) Voeg een detailkaartje toe met genummerde lokbuis/haarvalpunten. Foto’s van de punten en eventuele keutels mogen ook toegevoegd worden. Keutels en haren mogen ook toegevoegd worden om de determinatie te kunnen bevestigen.
FORMULIER SCHUILPLAATSEN Naam + gemeente gebied: ............................................................................................................... Eigenaar/beheerder gebied: ............................................................................................................. Naam inventariseerder: .................................................................................................................... Adres: ................................................................................................................................................... Tel.nr.: .............................................................. E-mail: ...................................................................... TYPE SCHUILPLAATS maat: breedte: ............ cm lengte : ............ cm kleur: metaal anders: ........................................................................................ materiaal: metalen golfplaat anders: ................................................................. OPSTELLING aantal schuilplaatsen: ............................... onderlinge afstand: 10 m anders: ............ m LOKAAS casters meelwormen droge kattenkorrels niets anders: ...................................................................................................................................... geaasd op: wit plastic vel wit plastic deksel niets anders: ............................................................................................................... ACTIE Code PB PN CV AN
Actie geplaatst en geaasd geplaatst en niet geaasd gecontroleerd en verwijderd anders (specificeer)
Code CB CN NG
Actie gecontroleerd en geaasd gecontroleerd en niet geaasd schuilplaats niet gevonden
RESULTAAT Code ZI KON KWA KBD KWS GK LE HAK HAH GH NG
Verklaring Code Verklaring dier(en) aanwezig (specificeer van welke soort, voor soortcodes zie ‘Formulier Live trapping’) keutels aanwezig, soort(groep) onbekend KWO keutels aanwezig van woelmuis keutels aanwezig van ware muis (huismuis of bosmuis) KSP keutels aanwezig van spitsmuis sp. keutels aanwezig van bos- of dwergspitsmuis KHS keutels aanwezig van huisspitsmuis keutels aanwezig van waterspitsmuis KSL keutels aanwezig van slak geen keutels aanwezig DE lokaas (deels) aangevreten lokaas verdwenen VO lokaas onaangeroerd haren aanwezig in keutels (specificeer van welke soort, voor soortcodes zie ‘Formulier Live trapping’) haren aanwezig op kleefband (specificeer van welke soort, voor soortcodes zie ‘Formulier Live trapping’) geen haren aanwezig AN anders (specificeer) schuilplaats niet gevonden (specificeer indien geweten waarom)
DETERMINATIE Code UIT KEB HAB AN
Verklaring enkel uiterlijke kenmerken keutels bekeken prooien in keutels bekeken onder de binoculair haren bekeken onder de binoculair anders (specificeer)
FORMULIER SCHUILPLAATSEN schuil- actie tijdstip resultaat deter- meer details* plaats code dd/mm/jjjj code minatie nr. uu:mm code
* zoals leeftijd, gewicht, geslacht, pelskleur, afstand tot het water (per punt hoeft dit slechts eenmaal gegeven te worden), of de determinatie bevestigd werd door een expert (en wie dat was) Voeg een detailkaartje toe met genummerde schuilplaatspunten. Foto’s van de punten, dieren en eventuele keutels mogen ook toegevoegd worden. Keutels en haren mogen ook toegevoegd worden om de determinatie te kunnen bevestigen.
BRAAKBALFORMULIER
Pluizer: Pluisdatum: Verzamelaar: Verzameldatum: Plaats: UTM: Prooivogel: Aantal braakballen: Enkel verse braakballen? J/N !! Vetgedrukte soorten apart houden !!! Soort Bovenkaak Linkeronderkaak Rechteronderkaak Totaal ZOOGDIEREN Mol Bosspitsmuis sp. Gewone bosspitsmuis Tweekleurige bosspitsmuis Dwergspitsmuis Waterspitsmuis Millers waterspitsmuis Huisspitsmuis Veldspitsmuis Crocidura sp. Rosse woelmuis Ondergrondse woelmuis Veldmuis Aardmuis Microtus sp. Woelrat Dwergmuis Huismuis Bosmuis Grote bosmuis Murus sp. Bruine rat Zwarte rat Rattus sp. Eikelmuis Hazelmuis Relmuis (zevenslaper) Hamster Konijn Wezel Vleermuizen ANDERE Soort Bovenkaak Onderkaak Andere Vogel (bv. huismus) Vogel sp. Amfibie Andere TOTAAL AANTAL PROOIDIEREN Terugsturen (samen met schedels, zeker die van vetgedrukte soorten) naar: Zoogdierenwerkgroep, Coxiestraat 11, 2800 Mechelen,
[email protected]
Dank!
BRAAKBALFORMULIER
Pluizer: Pluisdatum: Verzamelaar: Verzameldatum: Plaats: UTM: Prooivogel: Aantal braakballen: Enkel verse braakballen? J/N !! Vetgedrukte soorten apart houden !!! Soort Bovenkaak Linkeronderkaak Rechteronderkaak Totaal ZOOGDIEREN Mol Bosspitsmuis sp. Gewone bosspitsmuis Tweekleurige bosspitsmuis Dwergspitsmuis Waterspitsmuis Millers waterspitsmuis Huisspitsmuis Veldspitsmuis Crocidura sp. Rosse woelmuis Ondergrondse woelmuis Veldmuis Aardmuis Microtus sp. Woelrat Dwergmuis Huismuis Bosmuis Grote bosmuis Murus sp. Bruine rat Zwarte rat Rattus sp. Eikelmuis Hazelmuis Relmuis (zevenslaper) Hamster Konijn Wezel Vleermuizen ANDERE Soort Bovenkaak Onderkaak Andere Vogel (bv. huismus) Vogel sp. Amfibie Andere TOTAAL AANTAL PROOIDIEREN Terugsturen (samen met schedels, zeker die van vetgedrukte soorten) naar: Zoogdierenwerkgroep, Coxiestraat 11, 2800 Mechelen,
[email protected]
Dank!
BRAAKBALFORMULIER PER BRAAKBAL Pluizer: Verzamelaar: Plaats: UTM: Enkel verse braakballen? J/N ZOOGDIEREN Soort Mol Bosspitsmuis sp. Gewone bosspitsmuis Tweekleurige bosspitsmuis Dwergspitsmuis Waterspitsmuis Millers waterspitsmuis Huisspitsmuis Veldspitsmuis Crocidura sp. Rosse woelmuis Ondergrondse woelmuis Veldmuis Aardmuis Microtus sp. Woelrat Dwergmuis Huismuis Bosmuis Grote bosmuis Murus sp. Bruine rat Zwarte rat Rattus sp. Eikelmuis Hazelmuis Relmuis (zevenslaper) Hamster Konijn Wezel Vleermuizen ANDERE Soort Vogel (bv. huismus) Vogel sp. Amfibie Andere Opmerkingen:
Pluisdatum: Verzameldatum: Prooivogel: !! Vetgedrukte soorten apart houden !!!
BB nr. BB nr. BB nr. BB nr. BB nr. BK OKL OKR BK OKL OKR BK OKL OKR BK OKL OKR BK OKL OKR
BK OK AN
BK OK AN
BK OK AN
BK OK AN
BK OK AN
BK=bovenkaak OKL=linker onderkaak OKR=rechter onderkaak OK=onderkaak AN=andere
Terugsturen (samen met schedels, zeker die van vetgedrukte soorten) naar: Zoogdierenwerkgroep, Coxiestraat 11, 2800 Mechelen,
[email protected]
Dank!
BRAAKBALFORMULIER PER BRAAKBAL Pluizer: Verzamelaar: Plaats: UTM: Enkel verse braakballen? J/N ZOOGDIEREN Soort Mol Bosspitsmuis sp. Gewone bosspitsmuis Tweekleurige bosspitsmuis Dwergspitsmuis Waterspitsmuis Millers waterspitsmuis Huisspitsmuis Veldspitsmuis Crocidura sp. Rosse woelmuis Ondergrondse woelmuis Veldmuis Aardmuis Microtus sp. Woelrat Dwergmuis Huismuis Bosmuis Grote bosmuis Murus sp. Bruine rat Zwarte rat Rattus sp. Eikelmuis Hazelmuis Relmuis (zevenslaper) Hamster Konijn Wezel Vleermuizen ANDERE Soort Vogel (bv. huismus) Vogel sp. Amfibie Andere Opmerkingen:
Pluisdatum: Verzameldatum: Prooivogel: !! Vetgedrukte soorten apart houden !!!
BB nr. BB nr. BB nr. BB nr. BB nr. BK OKL OKR BK OKL OKR BK OKL OKR BK OKL OKR BK OKL OKR
BK OK AN
BK OK AN
BK OK AN
BK OK AN
BK OK AN
BK=bovenkaak OKL=linker onderkaak OKR=rechter onderkaak OK=onderkaak AN=andere
Terugsturen (samen met schedels, zeker die van vetgedrukte soorten) naar: Zoogdierenwerkgroep, Coxiestraat 11, 2800 Mechelen,
[email protected]
Dank!
49
De Zoogdierenwerkgroep van Natuurpunt legt zich toe op de inventarisatie en de bescherming van alle inheemse zoogdieren in Vlaanderen. Voor heel wat projecten werken we samen met overheden, instituten of universiteiten. Bescherming van een bedreigde soort begint echter steeds bij het in kaart brengen van de verspreiding. Het zijn de gegevens uit het veld, geleverd door de vrijwilligers, die de basis vormen voor wetenschappelijk onderzoek of voor het opstellen van soortbeschermingsplannen. Hamsterburchten en hazelmuisnesten opsporen, braakballen pluizen, met behulp van valletjes kleine zoogdieren inventariseren in een natuurgebiedje, met een zaklamp op zoek naar grote zoogdieren op een avondlijke tocht… Het is maar een greep uit de activiteiten van de Zoogdierenwerkgroep. Daarnaast trachten we zoveel mogelijk informatie te verzamelen rond ecologie, inventarisatiemethodes, bescherming en zelfs bestrijding van allerlei zoogdiersoorten, zowel via literatuur als door eigen onderzoek. Om vrijwilligers hierover te informeren worden er ook allerlei educatieve activiteiten georganiseerd, zoals infoavonden en thematische excursies. De vele inventarisaties die we uitvoeren, leiden na opslag van alle gegevens in de Zoogdierendatabank en na verwerking onder andere tot allerlei publicaties, zoals dit rapport.