HANDLEIDING. Handleiding 1

��

kt un [P

d e]

1

HANDLEIDING

– Handleiding

1–

Auteur: Martine Roose Taaladvies: Dr. B. Hederer Opmaak en lay-out: die Keure Tekeningen: Pieter Van Eenoge www.punktde.diekeure.be

ISBN 978 90 8661 869 9 Bestelnr.: 98 202 0202 KB: 0147/2008/46 NUR: 117-118 Verantw. uitgever: die Keure, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge, H.R. Brugge 12.225, www.diekeure.be © Copyright by die Keure, Brugge, 2008 Met uitzondering van de extra oefeningen, toetsen en taken, mag niets uit deze uitgave verveelvoudig en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. With the exception of the extra exercises, exams and tasks, no part of this book may be reproduced in any form by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.

INLEIDING

1

JAARPLAN

4

DEEL1: DIDACTISCHE WENKEN EN LESSUGGESTIES

7

ALGEMENE WERKWIJZE KAPITEL 0 DAS BIN ICH! KAPITEL 1 SCHON IM REISEFIEBER? KAPITEL 2 FAHRKARTEN BITTE! KAPITEL 3 IST ES NOCH WEIT? KAPITEL 4 ANGENEHMEN AUFENTHALT! KAPITEL 5 EINKAUFEN GEHEN IST TOLL! KAPITEL 6 SPIEL, SPAß UND SPORT

8 11 13 000 000 000 000 000

DEEL 2: OPLOSSINGEN OEFENINGEN LEERWERKBOEK KAPITEL 0 DAS BIN ICH! KAPITEL 1 SCHON IM REISEFIEBER? KAPITEL 2 FAHRKARTEN BITTE! KAPITEL 3 IST ES NOCH WEIT? KAPITEL 4 ANGENEHMEN AUFENTHALT! KAPITEL 5 EINKAUFEN GEHEN IST TOLL! KAPITEL 6 SPIEL, SPAß UND SPORT

21 23 35 000 000 000 000 000

DEEL 3: UITBREIDING KAPITEL 0 DAS BIN ICH! KAPITEL 1 SCHON IM REISEFIEBER? KAPITEL 2 FAHRKARTEN BITTE! KAPITEL 3 IST ES NOCH WEIT? KAPITEL 4 ANGENEHMEN AUFENTHALT! KAPITEL 5 EINKAUFEN GEHEN IST TOLL! KAPITEL 6 SPIEL, SPAß UND SPORT TAALSPELLETJES DEEL 4: TOETSEN EN OPLOSSINGEN PROBE KAP. 0 WORTSCHATZ PROBE KAP. 1 WORTSCHATZ PROBE KAP. 1 SCHREIBEN PROBE KAP. 1 WORTSCHATZ + GRAMMATIK PROBE KAP. 2 VERB SEIN PROBE KAP. 3 PROBE KAP. 4 PROBE KAP. 5 WORTSCHATZ PROBE KAP. 5 WORTSCHATZ

57 58 62 000 000 000 000 000 64 67 68 70 72 76 000 000 000 000 000

Beste leerkracht, .de1 (Punkt de) is een nieuwe methode Duits voor de derde graad BSO Kantoor en Verkoop en voor beginners in TSO-richtingen met één uur Duits. Het is gegroeid uit mijn jarenlang intensief zoeken en experimenteren om deze derde vreemde taal zo eenvoudig, praktisch en aangenaam mogelijk aan te brengen. Opbouw van het leerwerkboek Inhoud Het leerwerkboek bestaat uit zeven hoofdstukken: - Kapitel 0

Einstieg: Das bin ich Dit instaphoofdstukje is bedoeld als smaakmaker: we willen de leerlingen gemotiveerd laten beginnen aan het leren van een derde vreemde taal. In deze Einstieg ervaren de leerlingen dat ze al heel wat Duits begrijpen.

- Kapitel 1

Schon im Reisefieber? o.a. reiskaartje kopen, naar prijzen vragen, groeten en afscheid nemen, informatie DB opzoeken op het Internet.

- Kapitel 2

Fahrkarten bitte! o.a. infobord met vertrekuren lezen, tijd aangeven, Duitse biersoorten.

- Kapitel 3

Ist es noch weit? o.a. de weg vragen, uitleggen en aanduiden op een plan, enkele gebouwen en transportmiddelen benoemen.

- Kapitel 4

Angenehmen Aufenthalt! o.a. telefonisch een kamer bestellen, informatie vragen over een jeugdherberg, een kampeerplaats zoeken op het Internet.

- Kapitel 5

Einkaufen gehen ist toll! o.a. kopen en verkopen, winkels benoemen, klanten bedienen.

- Kapitel 6

Spiel, Spaß und Sport Dit ‘gelegenheidshoofdstuk’ vormt een losstaand geheel, waar volgens de tijd van het jaar uit geplukt kan worden: Weihnachten, Valentinstag en Sport.

- Miniwörterbuch Een alfabetische lijst (Duits-Nederlands) van de woorden uit alle hoofdstukken sluit het leerwerkboek af. Er wordt verwezen naar het hoofdstuk waar het woord voor het eerst in voorkomt. Het Miniwörterbuch is bedoeld als naslagwerk bij o.a. zelfstandig leren; de leerling hoeft de woordsoort niet te kennen om toch de betekenis van het woord te vinden. Gebruik van het Nederlands Elke instappagina geeft de leerinhoud in het Nederlands. Daarnaast zijn alle titels en opdrachten tweetalig. Hierdoor wordt een verkeerde interpretatie vermeden en kan alle aandacht naar de oefening gaan.

– Handleiding

1–

Vormgeving Het leerwerkboek is volledig in kleur met een mooie, hippe lay-out en veel functionele foto’s en tekeningen die het geheel aantrekkelijk zullen maken voor de leerlingen. De blauwe studiepagina’s zijn snel terug te vinden. Het leerwerkboek is een invulboek met voldoende schrijfruimte. Het is een uitscheurbaar, geperforeerd blok, zodat de leerlingen enkel het nodige materiaal in een ringmapje moeten meebrengen naar de les. Opbouw van een hoofdstuk De foto op de instappagina leidt het thema in. De leerlingen kunnen hier de leerdoelen lezen. Elk hoofdstuk gaat van start met een levensecht dialoogje, gevolgd door een hele reeks vaardigheidstrainingen. De nadruk ligt op het luisteren en begrijpen, maar ook spreken, lezen en schrijven komen telkens aan bod. Dit alles binnen de context van het thema. Dialog Alle dialogen vind je terug op de luister-cd, de transcripties vind je in deze handleiding. Je kunt de leerlingen de dialogen laten beluisteren met open of gesloten boek. Door vragen te stellen over de tekst controleer je telkens of de leerlingen alles goed begrepen hebben. De nieuwe woordenschat wordt gepresenteerd in Beispielsätze; het Nederlandse woord wordt opgegeven, de leerlingen zoeken de vertaling in de dialoog en vullen de voorbeeldzinnen aan. Hören Zowel de woordenschat als de functionele grammatica worden aangereikt via luisteropdrachten (luister-cd). Daar hoort in de meeste gevallen een kleine invuloefening bij om de leerlingen gericht te doen luisteren. De illustraties zijn daarbij bedoeld als verduidelijking van de situatie. Sprechen De oefeningen uit Hören kunnen mondeling per twee ingeoefend worden: eerst gewoon lezen, daarna vraag en antwoord oefenen met de afdekmethode. Deze fase vormt de ‘ontspannen’ overgang naar Üben. Transferoefeningen, variaties op een thema, goed afgebakende spreekoefeningen, minidialogen met rollenspel zijn andere spreekoefeningen die geregeld aan bod komen. Üben Hier wordt schriftelijk vastgelegd, wat in de vorige oefeningen behandeld werd. Schreiben Een greep uit de soorten schrijfoefeningen: woorden correct overschrijven met aandacht voor de hoofdletters en Umlaut, ontbrekende letters invullen, bouwstenen en puzzelstukjes gebruiken om zinnen te vormen, logische volgorde vinden in losse zinnen. Ook de sterkere leerlingen kunnen hun schrijfvaardigheid verbeteren; bijvoorbeeld bij opdrachten waar met slechts enkele woorden een aanzet gegeven wordt tot het schrijven van correcte zinnen, of bij oefeningen waar het werkwoord in de infinitief opgegeven is en waar ze dus zelf de juiste werkwoordsvorm moeten kennen. Hiervoor kun je telkens aanraden de blauwe bladzijden Weißt du es noch? te raadplegen. Deze differentiatieoefeningen zullen vooral in de Kantoorafdeling en TSO-richtingen nuttig zijn.

– Handleiding

2–

Lesen In het leerwerkboek vind je authentiek tekstmateriaal zoals folders, ticketjes, infoborden, korte tekstjes van het internet enz. Waar dat nodig is, komt er een Kleine Hilfe om het leesproces te ondersteunen. De verschillende onderdelen worden doorlopend genummerd; bijv. Hören 1, 2 gevolgd door Üben 1, 2, 3, gevolgd door Sprechen 1, gevolgd door Hören 3, gevolgd door Schreiben 1, 2, gevolgd door Üben 4 enz. Op die manier kun je in één oogopslag zien hoeveel Hören, Üben, Sprechen, Schreiben, Lesen er per hoofdstuk voorkomen. Daarnaast zijn er in elk hoofdstuk een aantal vaste rubrieken: Kreativ Kreativ is speciaal bedacht voor beroepsleerlingen. Ze worden uitgenodigd iets te ontwerpen vb. een reclameposter of een kerstkaartje. Interaktiv Bij Interaktiv moeten de leerlingen zelf informatie opzoeken op het internet. Aussprache Typische Duitse uitspraakmoeilijkheden worden ingeoefend in Aussprache. Lerntipps Lerntipps geeft enkele studietips en aandachtspunten in het Nederlands. Kennst du die deutsche Welt? In Kennst du die deutsche Welt? gaat de aandacht naar Landeskunde. Welche Wörter brauchst du? Welche Wörter brauchst du? bevat de woordenlijsten in vier kleuren: mannelijke zelfstandige naamwoorden zijn zwart, vrouwelijke rood, onzijdige groen en de andere woordsoorten blauw. Zelfstandige naamwoorden die enkel in het meervoud voorkomen, staan ook in het rood. Wie sagst du auf Deutsch? Wie sagst du auf Deutsch? geeft de Wortfelder en Redemittel. Weißt du es noch? Weißt du es noch? vat gestructureerd de spraakkunst samen en sluit elk hoofdstuk af. Ook in deze rubriek worden systematisch de kleuren zwart, rood of groen gebruikt. Ik heb namelijk bewust gekozen om de drie geslachten afzonderlijk aan te brengen: in Kapitel 2 zijn dat de mannelijke zelfstandige naamwoorden (zwart), in Kapitel 3 ligt de klemtoon op de vrouwelijke (rood), Kapitel 4 belicht de onzijdige (groen) en pas in Kapitel 5 wordt het meervoud (dus weer rood) geleerd. Alles gebeurt heel geleidelijk om het zo eenvoudig mogelijk te maken. Het is dus belangrijk dat je de leerlingen wijst op het gebruik van die kleuren en dat je hen ook uitnodigt om zelf de correcte kleur te gebruiken als ze bijvoorbeeld woordjes leren. Weißt du es noch? kan gemakkelijk geraadpleegd worden als de leerlingen individueel of per twee oefenen. Het is ook een handig instrument voor zelfstandig leren. Welche Wörter brauchst du?, Wie sagst du auf Deutsch? en Weißt du es noch? zijn de blauwe ‘studiebladzijden’. Vraag de leerlingen om die pagina’s altijd in hun map te laten zitten, zodat ze er nadien altijd kunnen naar teruggrijpen. Veel plezier met .de! De auteur: Martine Roose

– Handleiding

3–

– Handleiding

4–

TIMING

Kap. 2

Oktober

Kap. 1

November

Zahlen ankreuzen

Um Auskünfte bitten im Bahnhof

Minidialoge: Am Kiosk, In der Schwimmhalle, im Kino

Wer sagt es?

Im Zug

FAHRKARTEN BITTE!

Kennst du diese Personen?

Kuckucksuhren aus dem Schwarzwald

Wann sind wir dort?

Buchstaben ergänzen

Fragen beantworten

Haben sie genug Geld/ Zeit?

Puzzleteile ordnen

Sätze aus Dialog

Reaktion geben

Im Zug

Railplus, BahnCard

Wie viel kostet eine Fahrkarte?

Wann sind wir dort?

Rollenspiel: Eintrittskarten kaufen - Zoo, Zirkus, Rockkonzert

Welche Reaktion ist richtig?

‘st’, ‘sch’

Variationen zum Dialog im Bahnhof

Seit wann wartest du?


Richtig schreiben

Wortpuzzle

Informationen über mich selbst

Steckbrief

Sätze ergänzen

Kreuzworträtsel

SCHREIBEN

Minidialoge: Am Kiosk, Zahlenschlange In der Schwimmhalle, im Kino

Fragen stellen

Im Bahnhof

Zahlen und Städte ergänzen

Im Bahnhof

Minidialoge: Am Kiosk, Richtig oder falsch In der Schwimmhalle, im Kino

‘z’

Das bin ich

LESEN

Die Uhrzeit

Im Bahnhof

SCHON IM REISEFIEBER?

Rollenspiel: sich vorstellen

Richtige Reihenfolge

SPRECHEN

Meine Familie

AUSSPRACHE

Das bin ich

DAS BIN ICH

HÖREN

Herfstvakantie

September

Kap. 0

1e TRIMESTER

KAP.

JAARPLAN .DE

sein, haben: E/M

Männl. Substantive

Wann?

Einzahl

Regelmäßige Verben (Achtung: Stamm auf -t, -ß oder z)

haben: Einzahl/ Mehrzahl

die/eine

der/ein

sein: Einzahl

wer, wo, was, wie?

GRAMMATIK

Trier und Köln

Kuckucksuhren aus dem Schwarzwald

7 Wege zur Fahrkarte

Einige Städte

4711, BMW, FC Bayern-München

DIE DEUTSCHE WELT

Postkarte/Plakat entwerfen: Werbung Bier

Im Internet suchen: deutsche Biersorten

die DB: Preise, Fahrkarten, deutsche Wörter und Information über Gruppenreisen suchen

Städte, Bundesländer, deutsche Fahne, Nachbarländer, Einwohner

INTERAKTIV / KREATIV / AKTIV

– Handleiding

5–

December

Kap. 6

Kap. 3

Kap. 6

Januari

2e TRIMESTER

Kerstvakantie

TIMING

KAP.

Sätze mit ‘sondern’

Sich entschuldigen

Wo ist es?

Können wir … ?

Wer ist das?

E-Mail vervollständigen

Minidialog: den Weg Erklären

Wie sagt man auf Deutsch?

Fragen zum Dialog beantworten

Wörter ergänzen

Lindlar

Regelmäßige Verben

Im Dezember, am Montag, um 7 Uhr

Im Winter

Am fünfundzwanzigsten ist Weihnachten

Kunjunktion ‘sondern’

welche, wie, wer, was, wann, wo?

Weibliche Substantive

Dialog vervollständigen Einzahl

Sätze machen mit Bausteinen

Sich entschuldigen

Jugendherberge

Berlin Welcome Card

Weihnachtsgrüße

Richtung andeuten

Dialogvariationen & Rollenspiel

2 Tennisstars nach irher Sportkarriere: wer ist es?

Fakten & Zahlen zum Nachdenken

Weihnachtsgedichte

Ravensburger Christkindlesmarkt

Karten illustrieren & Quiz-fragen auf Karte notieren

Daten eingeben: Kinokarte kaufen im Internet

Antwort im Dialog suchen und richtig notieren

Minidialog: den Weg erklären

[g]

Über Sport reden

Sagen, was man am Silvesterabend macht

Eine Krippe kaufen

wer, was, wo, wie, wann?

GRAMMATIK

Fragen schreiben mit Regelmäßige Verben Hilfe einiger Bausteine

Antwort schreiben

SCHREIBEN

Sätze ordnen

Nach dem Weg fragen

IST ES NOCH WEIT?

Georg übt Skispringen

SPORT

Ravensburger Christkindlesmarkt

WEIHNACHTEN UND SILVESTER

Minidialoge: Am Telefon

Telefonnummern kontrollieren und verbessern

Wie lange dauert es?

Uhrzeit

Über Weihnachtsgewohnheiten sprechen

Minidialoge: Am Telefon und Variationen

Alter

Zahlen

Köln Filmpalast: sagen Schokolademuseum wann Filme anfängen Köln

Kombiticket Trier

LESEN

Was, wie, wer, wann?

SPRECHEN Dialogvariation mit Abfahrttafel

AUSSPRACHE

Richtige ankreuzen

HÖREN

JAARPLAN .DE

deutsche Marken & Namen u.A. Adidas, Bosch, Haribo …

Kölsch (Bier)

DIE DEUTSCHE WELT

Internet-Café in Köln

Jugendherberge in Passau

Eine Weihnachstkarte entwerfen

Das Spiel mit dem Adventskalender


– Handleiding

6–

Maart

Kap. 5

Mei-Juni

April

3e TRIMESTER

Kap. 4

Februari

Kap. 6

Liebeslied: Du

VALENTINSTAG

Ordinalzahlen

Minidialog: den Weg erklären

HÖREN

AUSSPRACHE

‘au/äu’

Richtig oder falsch?

Gedicht: Versprechen

Über Liebe reden

Auf dem Bio-Markt Edeka-Prospekt

Obst & gemüse kaufen Nach Preisen fragen und Preise geben

Auf dem Bio-Markt

Video: You Tube, N. Ruf im Aldi Supermarkt

über Essgewohnheiten Im Schuhgeschäft sprechen

Im Schuhgeschäft

In der Boutique

Sportschuhe kaufen

In der Boutique

Interview: Talkshow über Essgewohnheiten

Ein T-Shirt / Hemd kaufen

Interview: Talkshow ‘ü/ä/ö’ über Essgewohnheiten

EINKAUFEN GEHEN IST TOLL!

Einkaufen und Bummeln in Neheim

Pommes frites & einen Im McDonald’s Hamburger bestellen und zahlen

Im McDonald’s

Video: You Tube, Aldisong

Verben ergänzen

Sätze machen mit Puzzleteilen

Fehlende Buchstaben ergänzen

Wörter/Sätze richtig schreiben

Sätze beenden mit Gegenteil

Im italienischen Imbiss Einkaufszettel schreiben

ein Brötchen kaufen und zahlen

Im italienischen Imbiss

EINKAUFEN GEHEN IST TOLL!

Telefongespräch: eine Reservierung

In der Boutique

In der Boutique

Wo? Im Supermarkt

Substantive

Mehrzahl der

Mehrzahl

Regelm. Verben

Personalpronomen

Wann? Wie lange?

Sätze machen mit Puzzleteilen

Eine Reservierung machen

Wörter ergänzen

heißen: Einzahl

Fragen zu Antworten schreiben

Welches Hotel meinst du?

Mahlzeiten, Uhrzeit, Tage, Monate

haben: Einzahl/ Mehrzahl

Telefongespräch: Regelmäßige Verben Informationen notieren

Dialog vervollstänständigen

Sächliche Substantive: das, ein, welches, dieses

GRAMMATIK

Einzahl

Zeichenerklärung

Jugendherberge

Münchener Hotelführer

Sätze mit ‘sondern’

SMS-Sprüche

Verben, Fragewörter ergänzen

SCHREIBEN

Anmeldeformular ausfüllen

ein Hotel / Hotelzimmer beschreiben

Partnerarbeit: Was fragst du?

Minidialog: Hotel Ludwig

Dialog vervollständigen Im Gasthof

SMS-Sprüche

LESEN

Sagen, was man sich wünscht zum Valentinstag

SPRECHEN

Farben

ein/mein/kein

‘a/ä’

Im Gasthof

ANGENEHMEN AUFENTHALT!

Krokusvakantie

TIMING

KAP.

JAARPLAN .DE

Die Brezel

DIE DEUTSCHE WELT

Preise notieren im Supermarkt

Esprit: Selbständig lernen (Mehrzahl + Wortschatz Kleidung)

Einkaufen bei Aldi

Camping in Wien: einen Campingplatz suchen

Valentinskarte herstellen & Valentinsspruch notieren


DEEL 1

Didactische wenken en lessuggesties ALGEMENE WERKWIJZE KAPITEL 0 DAS BIN ICH! KAPITEL 1 SCHON IM REISEFIEBER? KAPITEL 2 FAHRKARTEN BITTE! KAPITEL 3 IST ES NOCH WEIT? KAPITEL 4 ANGENEHMEN AUFENTHALT! KAPITEL 5 EINKAUFEN GEHEN IST TOLL! KAPITEL 6 SPIEL, SPASS UND SPORT

– Handleiding

7–

8 11 13 000 000 000 000 000

Deel 1 Didactische wenken en lessuggesties

Algemene werkwijze Een woordje uitleg bij de verschillende vaardigheden die in elk hoofdstuk terugkeren: Hören, Lesen & verstehen, Hören, Üben, Schreiben, Sprechen, Lesen.

Hören, lesen & verstehen De oefeningen onder deze noemer vertrekken telkens vanuit de korte dialoog die elk hoofdstuk opent. Voor je de leerlingen de dialoog laat beluisteren, bekijk je eerst samen met hen de foto’s. Vraag hen in het Nederlands wat ze zouden kunnen vertellen over de inhoud van de dialoog. Geef hen daarna de Duitse woorden die bij de dialoog horen. Bv. bij Im Bahnhof: die Abfahrt, der Schalter, die Fahrkarten kaufen. Als je deze fase hebt afgerond, kun je de dialoog klassikaal beluisteren met open leerwerkboek (LWB). Stel enkele algemene vraagjes in het Duits. Aangezien die vragen willen testen wat de leerlingen van de tekst begrepen hebben, mogen de leerlingen zelf in het Nederlands antwoorden. Beluister de tekst van de dialoog nog eens, maar dit keer in korte stukjes. Stel telkens detailvragen. Laat de leerlingen het antwoord opzoeken in het LWB en vraag hen ook om in het Duits te antwoorden. Schenk van in het begin veel aandacht aan de uitspraak. Verbeter de leerlingen en laat hen de correcte uitspraak herhalen. Ga op die manier door, tot de hele dialoog in detail beluisterd is en alle leerlingen de tekst volledig hebben begrepen. In een volgende fase kunnen de leerlingen een rol lezen. Let ook hier weer op de uitspraak en de intonatie en verbeter waar dat nodig is. Na de dialoog volgen telkens een aantal Beispielsätze: voorbeeldzinnetjes die de woordenschat uit de dialoog vastleggen. Het Nederlandse woord staat in de linkerkolom en de leerlingen moeten de vertaling telkens in de dialoog zoeken en invullen. Dit kan klassikaal, per twee of individueel gebeuren. Vraag hen om veel aandacht te hebben voor de spelling. Dit houdt in dat ze de dialoog met veel aandacht moeten lezen en de woorden correct moeten overschrijven. Vestig geregeld hun aandacht op het feit dat zelfstandige naamwoorden altijd met hoofdletter geschreven worden, zelfs in het midden van een zin. Hoe kunnen de leerlingen de Beispielsätze het best instuderen? 1. Het Nederlandse woord en de Duitse zin lezen. 2. Het Duitse woord afdekken. 3. Het Nederlandse woord bekijken en het Duitse opschrijven op een kladblad. 4. De spelling van het Duitse woord controleren en eventueel verbeteren. Hören, lesen & verstehen wordt afgesloten met het beluisteren van de dialoog zonder hulp van LWB. Nadien kun je een aantal oefeningen maken, zoals Richtig/Falsch?, Kreuze den richtigen Satz an, Wer sagt es? enz. De leerlingen zouden die oefeningen nu zonder problemen moeten kunnen oplossen.

Hören In dit onderdeel worden de woordenschat en de spraakkunst aangebracht. Het zijn korte luisteroefeningen waarbij de leerlingen telkens een kleine opdracht krijgen. Het is de bedoeling dat ze gericht luisteren. Ook hier zijn de illustraties erg belangrijk. Wat ze moeten invullen, wordt

– Handleiding

8–

Didactische wenken en lessuggesties Deel 1

steeds op de een of andere manier voorgesteld. Er worden tekeningen gebruikt, maar ook foto’s, cijfers of woorden. Bij de Hören-oefeningen mag de spelling geen enkel probleem geven; de oefeningen zijn trouwens geen schrijfoefeningen! Nadat de oefeningen beluisterd en ingevuld werden, gaan de leerlingen ze mondeling inoefenen. De ene leerling leest de vraag, de andere leest het antwoord. Nadat ze de oefening een paar keer ingeoefend hebben, kunnen ze het Duits afdekken en de oefening opnieuw doen aan de hand van het Nederlands, de illustraties of hun correct ingevulde antwoorden. Ga rond in de klas, controleer of de leerlingen de oefeningen juist maken en of ze geconcentreerd bezig zijn met de opdracht. Het onderdeel Hören vormt een ‘ontspannen’ overgang naar Üben.

Üben In dit gedeelte worden de woordenschat en functionele grammatica ‘vastgelegd’. De sterkste leerlingen kunnen sommige oefeningen misschien maken zonder hulp van het LWB, maar dit is absoluut niet verplicht. Op het einde van een hoofdstuk vind je telkens een aantal ‘blauwe bladzijden’, die bedoeld zijn als naslagwerk. Leg de leerlingen uit hoe ze die kunnen gebruiken en laat hen er ook geregeld gebruik van maken.

Lesen Authentieke teksten kunnen aanvankelijk wat moeilijk overkomen. De leerlingen worden in hun leesproces geholpen met een blokje Kleine Hilfe: hierin vinden ze de woordenschat terug die niet tot de basiswoordenschat van het boek hoort. De vragen bij die teksten staan vaak ook in het Nederlands geformuleerd en de leerlingen mogen ze ook in het Nederlands beantwoorden (zeker tot en met Kapitel 3). Het is niet noodzakelijk dat alle teksten behandeld worden. Wat je niet klassikaal doorneemt, kun je eventueel gebruiken als leestoets of kan geschikt zijn als differentiatiemateriaal: sterke leerlingen die vlug klaar zijn met een opdracht kunnen een leesopdracht uitvoeren. De gedichten zijn in de eerste plaats bedoeld om van te genieten. Je kunt ze vanzelfsprekend ook uit het hoofd laten leren. Elke leerling krijgt een paar regeltjes toegewezen en daarna kunnen ze het geheel in groep voordragen. Hierbij kun je uiteraard ook de creativiteit van de leerlingen aanspreken; ze kunnen het gedicht bv. op hun manier illustreren.

Sprechen Spreken komt voortdurend aan bod. Dit kan gaan van het louter nazeggen van woorden en/of zinnen in Aussprache, over het mondeling inoefenen van de Hör-oefeningen, het variëren van de begindialoog, per twee mondeling een schrijfoefening voorbereiden, Minidialoge spelen tot zelf een dialoog maken en spelen. Blijf op elk moment aandachtig voor de uitspraak, maar onderbreek de leerlingen nooit tijdens hun dialoog of oefening. Noteer je opmerkingen en geef achteraf je commentaar. Laat de leerlingen ook thuis verder oefenen. Ze kunnen de tracks die tijdens de lessen gebruikt werden thuis opnieuw beluisteren en alles hardop nazeggen. Vraag hen om kritisch te zijn voor hun eigen uitspraak en intonatie.

– Handleiding

9–

Deel 1 Didactische wenken en lessuggesties

Schreiben Ook de schrijfoefeningen zijn perfect geschikt om te differentiëren. Alle leerlingen moeten de eenvoudige oefeningen aankunnen: Such das Wort im Dialog, Kreuzworträtsel, Beantworte die Fragen zum Dialog. Andere vragen al wat meer inspanning en kun je door de ‘snelle’ werkers laten maken. Zowel de puzzelzinnen (waar de leerlingen het werkwoord in de juiste vorm moeten zetten), als de oefeningen Benutze die Bausteine (waarin ze m.b.v. enkele woorden een vraag moeten schrijven) kunnen door de sterkere leerlingen gemaakt worden. Je kunt hen hiervoor de ‘blauwe bladzijden’ laten raadplegen. Wie sagt man auf Deutsch? zijn de moeilijkste en het meest geschikt voor leerlingen in de technische richtingen. Ook voor die oefeningen kunnen ze gebruik maken van de naslagbladzijden.

Miniwörterbuch Het LWB wordt afgesloten met het Miniwörterbuch. Dit is een alfabetische lijst van Duitse woorden, die in vier kleuren aangeduid worden: zwart voor de der-woorden, rood voor de die-woorden, groen voor de das-woorden en blauw voor de andere woordsoorten. Vraag de leerlingen dat ze bij het studeren systematisch aandacht geven aan dit visuele geheugensteuntje en dat ze zelf ook deze kleuren gebruiken. Vraag hen bij het begin van het schooljaar dat ze vier kleurstiften aanschaffen voor de Duitse lessen. Zorg ervoor dat het voor de leerlingen een gewoonte wordt om bij de minste twijfel het Miniwörterbuch te raadplegen. Wijs hen erop dat ze er terecht kunnen voor het geslacht van het woord, de spelling en de vertaling en dat ze er ook terugvinden in welk hoofdstuk van het LWB een bepaald woord voor het eerst gebruikt werd.

Kennst du die deutsche Welt? Je kunt de leerlingen in het begin van het schooljaar vragen een map aan te leggen met foto’s, folders, artikels over Duitse producten die ze in hun dagelijkse leven tegenkomen: elektronica, technologie, vervoermiddelen, audio, video, hifi, eetwaren, snoep, sport enz. Zowel thuis als op hun stageplaats of weekend- en vakantiejob zullen ze tal van voorbeelden vinden. Als de leerlingen Duitse liedjes kennen, kunnen ze een opname laten horen in klas. Vraag hen de tekst op te zoeken op het Internet en af te drukken. Laat ze vertellen over een reis naar Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, wat ze daar gegeten of gedronken hebben, welke gebruiken ze daar hebben leren kennen …. Maak gebruik van alle aangeboden middelen om de ‘liefde voor de Duitse taal’ te stimuleren bij je leerlingen.

– Handleiding

10 –

Didactische wenken en lessuggesties Deel 1 Schon im Reisefieber? K1

EINSTIEG KAPITEL 0

Das bin ich

Werksuggesties Extra materiaal In deel 3 van deze handleiding werd wat extra materiaal opgenomen voor Kapitel 0.

TRACK 3

Een extra hör-oefening vind je terug op pagina 58. Bij de transcriptie van die luisteroefening (TRACK 3 op de luister-cd) vind je ook een extra oefening. Daarnaast is er een extra Internetübung voorzien (p. 60), waarin de leerlingen op de site van Aachen het antwoord moeten vinden op een reeks vragen. Beide oefeningen kun je gebruiken als uitbreidingsoefening voor de sterkere leerlingen, maar je kunt ze natuurlijk ook meegeven als huistaak of gebruiken als tussentijdse test. In deel 4 van de handleiding vind je op p. 68 ook een woordenschattoets. Uiteraard vind je voor zowel de extra oefeningen als de test telkens de oplossingen terug.

Transcriptie luisterteksten werkboek LWB p. 2 1 Hallo TRACK 1 Hallo. Mein Name ist Ilse Müller. Ich wohne in Passau. Ich bin 16 Jahre alt. Mein Hobby ist Musik. Ich habe eine kleine Familie: meine Mutter, meine Schwester und meine Katze. Ich bin Peter Braun. Mein Vater heißt Stephan und meine Mutter heißt Marie. Ich bin Einzelkind. Ilse ist meine Kusine. Ich bin 17 Jahre alt. Ich bin in München geboren, aber jetzt wohne ich in Köln. Das ist eine schöne Stadt. Ich spiele gern Computerspiele. Ich bin Jürgen Schulze und wohne auch in Köln. Ich habe Geschwister. Mein Bruder heißt Thomas, er ist 12. Meine Schwester heißt Lotte und sie ist 14. Ich bin 18. Ich habe kein Hobby. Ich jobbe am Wochenende. Ich brauche Geld. Ich will ein Auto kaufen.

– Handleiding 11 –

Deel 1 Didactische wenken en lessuggesties K0 Das bin ich!

Ich heiße Helga Hoffmann. Ich bin 17 und wohne in der Bahnhofstraße in Aachen. Ich schwimme und tanze gern. Ich gehe nicht gern in die Schule. Ilse ist meine Freundin. Zusammen machen wir eine Reise in Deutschland. Kommst du mit? LWB p. 7 Schreib die Sätze in der richtigen Reihenfolge TRACK 2

1. Ich bin Ernst Klein. 2. Ich bin 17 Jahre alt. 3. Ich wohne in Düsseldorf bei meinen Eltern. 4. Ich habe keine Geschwister. 5. Ich habe eine Freundin. 6. Sie heißt Evy. 7. Fußball ist mein Hobby. 8. Ich jobbe am Wochenende. 9. Ich gehe gern in die Schule.



KAPITEL 1

Schon im Reisefieber?

Werksuggesties LWB p. 26 Railplus Deze oefening kun je door sterkere leerlingen. laten uitbreiden. Vraag hen om op een afzonderlijk cursusblad twee kolommen te maken. Daarop noteren ze alle Duitse namen van landen en schrijven er de Nederlandse benaming bij. Controleer de spelling van zowel Duitse als Nederlandse benaming. Geef ze onderstaande correctiesleutel. De oefening kunnen ze nadien in hun ringmap stoppen. Correctiesleutel Duitse benaming

Nederlandse benaming

Duitse benaming

Nederlandse benaming

Belgien

België

Österreich

Oostenrijk

Bulgarien

Bulgarije

Polen

Polen

Dänemark

Denemarken

Rumänien

Roemenië

Finnland

Finland

die Schweiz

Zwitserland

Griechenland

Griekenland

die Slowakei

Slowakije

Großbritannien

Groot-Brittannië

Slowenien

Slovenië

Italien

Italië

Tschechien

Tsjechië

Serbien

Servië

Ukraine

Oekraïne

Montenegro

Montenegro

Ungarn

Hongarije

Mazedonien

Macedonië

Frankreich

Frankrijk

Kroatien

Kroatië

Norwegen

Noorwegen

Litauen

Litouwen

Schweden

Zweden

Lettland

Letland

Portugal

Portugal

Luxemburg

Luxemburg

Spanien

Spanje

die Niederlande

Nederland

Irland

Ierland


Deel 1 Didactische wenken en lessuggesties K1 Schon im Reisefieber?

LWB p. 27 Hören 9 Bij deze oefening kun je zeggen dat de leerlingen enkel het cijfer noteren als ze de dialoog voor de eerste maal beluisteren. Dat gaat sneller en zo kunnen ze blijven volgen. Als ze voor de tweede maal luisteren kunnen ze dan het woord noteren. LWB p. 29 Interaktiv die Deutsche Bahn www.bahn.de Bekijk deze site eerst zelf. Je kunt zeker nog andere oefeningen maken, dan wat er in het LWB opgegeven is. 2. Freizeit-Ticket 2.1 De oplossing kan hier variëren. Je kunt hier best zelf checken welke steden in aanmerking komen 3. Surf & Rail Angebote 3.1 De oplossing kan hier variëren. Je kunt hier best zelf checken welke steden in aanmerking komen 3.2 De oplossing kan hier variëren. Je kunt hier best zelf checken welke steden in aanmerking komen Extra materiaal TRACK 19 Ook voor dit Kapitel werd in deel 3 van de handleiding een extra luisteroefening opgenomen (TRACK 19, p. 62). Naast de transcriptie van de luistertekst, vind je er ook de oefening met oplossing. Bovendien zijn er drie toetsen voorzien voor dit hoofdstuk: een woordenschattest (p. 70), een schrijftest (p. 72) en een overkoepelende toets (p. 76), telkens gevolgd door de oplossingen.

Transcriptie luisterteksten werkboek LWB p. 14 1 Dialog TRACK 4

I = Ilse

H = Helga

B = der Beamte

I H

Der Zug nach Köln geht um 8.00 Uhr. Wir haben nicht mehr viel Zeit. Nein, und wir haben noch keine Fahrkarten. Komm, da links ist ein Schalter, wo niemand wartet.

H B H B

Guten Morgen, wir möchten 2 Fahrkarten nach Köln, bitte! Hin und zurück oder einfach? Hin und zurück, bitte. Wie viel kostet das? Zweite Klasse, € 20 (zwanzig Euro), zusammen macht das € 40 (vierzig Euro), bitte. Hier haben Sie die Fahrkarten.



I. H. B. H.

Hast du das Geld, Helga? Ja. Bitte schön, € 40. Auf Wiedersehen. Auf Wiedersehen und gute Fahrt ! Danke schön.

LWB p. 15 TRACK 5

a) Zug, Zeit, zwei, zweite Klasse, zehn, zwanzig, Zirkus, Zoo, zusammen, zum b) Der Zug nach München geht um zwanzig Uhr. Hast du noch etwas Zeit? Wir möchten zwei Fahrkarten, zweite Klasse. Wir gehen zusammen zum Bahnhof. Gehst du mit in den Zirkus? Da ist der Kölner Zoo.

LWB p. 16 1 Die Uhrzeit TRACK 6

Wie spät ist es? Es ist ein Uhr. Es ist zwei Uhr. Es ist drei Uhr. Es ist vier Uhr. Es ist fünf Uhr. Es ist sechs Uhr. Es ist sieben Uhr. Es ist acht Uhr. Es ist neun Uhr. Es ist zehn Uhr. Es ist elf Uhr. Es ist zwölf Uhr.

LWB p. 16 2 Wann? TRACK 7

* Wann geht der Zug nach Köln, bitte? - Er geht um neun Uhr. * Wann geht der Bus nach Aachen, bitte? - Er geht um sieben Uhr. * Wann geht der Zug nach Bonn, bitte? - Er geht um ein Uhr. * Wann gehst du zum Bahnhof, Laurenz? - Ich gehe um fünf Uhr. * Wann gehst du nach Hause, Peter? - Ich gehe um sechs Uhr nach Hause. * Wann gehst du schlafen, Helga? - Ich gehe um zwölf Uhr schlafen.

– Handleiding

15 –


LWB p. 18 3 Ich möchte … / Wir möchten TRACK 8

1. * Ja bitte? - Ich möchte 3 Fahrkarten nach Bonn. 2. * Sie wünschen? - Wir möchten 5 Fahrkarten nach Düsseldorf. 3. * Kann ich Ihnen helfen? - Ich möchte 6 Fahrkarten nach Frankfurt. 4. * Ja bitte? - Wir möchten 9 Fahrkarten nach Hamburg. 5. * Sie wünschen? - Ich möchte 4 Fahrkarten nach Berlin. 6. * Kann ich Ihnen helfen? - Wir möchten 2 Fahrkarten nach Trier.

LWB p. 18 4 Seit wann wartest du? TRACK 9

1. * Lisa, seit wann wartest du auf Günther? - Ich warte schon seit 1 Uhr. 2. * Jens, seit wann wartest du auf Hannah? - Ich warte seit 8 Uhr. 3. * Stephen, wartest du noch immer auf Amina? - Ja, ich warte schon seit 10 Uhr. 4. * Seit wann wartet Uwe auf Jürgen? - Er wartet seit 12 Uhr. 5. * Lena, wartest du noch auf Jochen? - Ja, ich warte schon seit 7 Uhr. 6. * Seit wann wartet Karl auf Emmy? - Er wartet seit 11 Uhr.

LWB p. 19 5 Welche Reaktion ist richtig? TRACK 10

1. * Wann geht der Zug nach Bonn? - Um 10 Uhr. * Dann habe ich noch ein wenig Zeit 2. * Wann geht der Bus nach Frankfurt? - Um 12 Uhr. * Dann hast du nicht mehr viel Zeit. 3. * Wann kommt der Zug? - Um 6 Uhr. * Dann hat Mario noch etwas Zeit. 4. * Wann kommt der Bus? - Um 2 Uhr. * Dann haben wir nicht mehr viel Zeit. 5. * Wann geht der Zug nach Hamburg? - Um 5 Uhr. * Dann habt ihr noch ein wenig Zeit. 6. * Wann geht der Bus nach Trier? - Um 3 Uhr. * Dann haben sie nicht mehr viel Zeit.



LWB p. 20 7 Wie viel kostet eine Fahrkarte? TRACK 11

1. * Wie viel kostet eine Fahrkarte nach Köln? - € 10 2. * Wie viel kostet eine Fahrkarte nach Passau? - € 20 3. * Wie viel kostet eine Fahrkarte nach Aachen? - € 30 4. * Wie viel kostet eine Fahrkarte nach München? - € 40 5. * Wie viel kostet eine Fahrkarte nach Berlin? - € 50

LWB p. 21 8 Haben sie genug Geld/Zeit? TRACK 12

1. * Hast du genug Geld für eine Kinokarte? - Ja, ich habe noch zwanzig Euro. 2. * Hat Karl noch Zeit für ein Glas? - Nein, er hat nicht mehr viel Zeit. 3. * Habt ihr etwas Zeit für mich, Max und Elisa? - Ja, für dich haben wir immer Zeit. 4 * Haben Ilse und Helga genug Geld für die Fahrkarten? - Nein, sie haben nicht genug Geld.

LWB p. 20 4 Hör zu und kreuze die Zahlen an, die du hörst TRACK 13

LWB p. 24

10

-

1

-

6

-

9

-

40

-

0

-

30

Hören, lesen und sprechen: Minidialoge Dialog 1 am Kiosk

TRACK 14

Ilse kauft noch schnell eine Zeitschrift und einen Snack für unterwegs I = Ilse VK = Verkäufer am Kiosk VK I VK I VK I VK I VK I VK

Ja bitte? Ich nehme diese Zeitschrift hier. € 2.50. Sonst noch etwas? Haben Sie Milchschokolade? Mit Nüssen? Nein. Bitte schön. Das ist alles. Also das macht € 4. Bitte sehr. Auf Wiedersehen. Danke. Auf Wiedersehen.

– Handleiding

17 –


TRACK 15

Dialog 2 In der Schwimmhalle G = Gerhardt G F G F G F G

TRACK 16

F = Fräulein

Guten Tag, wie viel kostet eine Eintrittskarte, bitte? Für Erwachsene € 5 und für Kinder € 3. Wie alt bist du? 15. Dann brauchst du eine Karte für Erwachsene. Gut. Hier haben Sie € 10. Und fünf Euro zurück. Auf Wiedersehen. Auf Wiedersehen.

Dialog 3 Im Kino B = Herr Braun B F B F B F B

F = Fräulein

Guten Abend, wir möchten 3 Karten für Spiderman 3. Für Erwachsene? 2 Erwachsene und 1 Kind. Wann fängt der Film an? Um 8 Uhr. Zwei mal € 7 und ein mal € 4. Zusammen macht das € 18 Euro bitte. Bitte schön. Danke. Viel Vergnügen ! Danke.

LWB p. 26 RAILPLUS TRACK 17

Das BahnCard-Extra für Europa Sparen Sie mit Ihrer BahnCard auch bei Reisen ins Ausland! Zusätzlich zur BahnCard-Ermäßigung auf der DB-Strecke erhalten Sie als BahnCard-Inhaber bei Reisen in 30 europäische Länder 25% Ermäßigung auf den gewöhnlichen Fahrpreis der Auslandsstrecke - für nur 15,- EUR Aufpreis jährlich. Dieses Angebot gilt nicht für Globalpreise (z.B. Thalys). Länder mit RAILPLUS-Vorteil Alle Inhaber einer BahnCard mit RAILPLUS erhalten die RAILPLUS-Ermäßigung bei Bahnfahrten nach Belgien, Bulgarien, Dänemark, Finnland, Griechenland, Großbritannien, Italien, Serbien, Montenegro, Mazedonien, Kroatien, Litauen, Lettland, Luxemburg, Niederlande, Österreich, Polen, Rumänien, Schweiz, Slowakei, Slowenien, Tschechien, Ukraine und Ungarn. Jugendliche unter 26 Jahren, die Inhaber einer BahnCard mit RAILPUS sind, profitieren zusätzlich bei Reisen nach Frankreich, Norwegen, Schweden, Portugal und Spanien Senioren (ab 60 Jahre) genießen die Ermäßigung auch nach Frankreich, Irland, Schweden, Spanien, Norwegen, Portugal.



LWB p. 27 9 Wohin passen diese Wörter? TRACK 18

H= Hannah H B H B H B

H B H B H B

B=Beamte

Guten Tag. Ich möchte ins Ausland fahren. Es scheint, dass die DB verschiedene interessante Angebote hat. Ja, für junge Leute unter 26 gibt es mehrere Möglichkeiten. Wo wollen Sie hin? Nach Schweden. Dann haben wir die BahnCard für Sie. Können Sie mir sagen welche Vorteile es gibt? Die Preise liegen zwischen € 125 für 3 Tage und € 194 für 8 Tage. Als BahnCard-Inhaber bekommen Sie Ermäßigung in Deutschland. Aber wenn Sie auch RailPlus nehmen, erhalten Sie noch 25 % im Ausland. Wie viel kostet das? Der Preis ist günstig. Nur € 15 im Jahr. Das kann interessant für Sie sein! Ja, das glaube ich auch. Ich gebe Ihnen einen Prospekt mit. Gut, dann kann ich erst noch mal zu Hause mit meinem Bruder überlegen. Vielen Dank für die Auskunft. Auf Wiedersehen.

– Handleiding

19 –


DEEL 2

Oplossingen leerwerkboek KAPITEL 0 DAS BIN ICH! KAPITEL 1 SCHON IM REISEFIEBER? KAPITEL 2 FAHRKARTEN BITTE! KAPITEL 3 IST ES NOCH WEIT? KAPITEL 4 ANGENEHMEN AUFENTHALT! KAPITEL 5 EINKAUFEN GEHEN IST TOLL! KAPITEL 6 SPIEL, SPASS UND SPORT


23 35 000 000 000 000 000

22

– Handleiding

22 –

EINSTIEG 0 L E T I P A K

Das bin ich WAT LEER JE IN DIT HOOFDSTUK?

1 > In dit minihoofdstukje maak je kennis met enkele jongeren. Ze komen uit verschillende steden in Duitsland. 2 > Je vertelt welke Duitse auto’s, Duitse producten, Duitse sportartikelen je kent. 3 > Je leert jezelf en je familie voorstellen in het Duits.


ein 1

Deel 2 K0

Oplossingen leerwerkboek Das bin ich!

Das bin ich Hören, lesen und verstehen Hallo. Mein Name ist Ilse Müller. Ich wohne in Passau. Ich bin 16 Jahre alt. Mein Hobby ist Musik. Ich habe eine kleine Familie: meine Mutter, meine Schwester und meine Katze. Ich bin Peter Braun. Mein Vater heißt Stephan und meine Mutter heißt Marie. Ich bin Einzelkind. Ilse ist meine Kusine. Ich bin 17 Jahre alt. Ich bin in München geboren, aber jetzt wohne ich in Köln. Das ist eine schöne Stadt. Ich spiele gern Computerspiele. Ich bin Jürgen Schulze und wohne auch in Köln. Ich habe Geschwister. Mein Bruder heißt Thomas, er ist 12. Meine Schwester heißt Lotte und sie ist 14. Ich bin 18. Ich habe kein Hobby. Ich jobbe am Wochenende. Ich brauche Geld. Ich will ein Auto kaufen. Ich heiße Helga Hoffmann. Ich bin 17 und wohne in der Bahnhofstraße in Aachen. Ich schwimme und tanze gern. Ich gehe nicht gern in die Schule. Ilse ist meine Freundin. Zusammen machen wir eine Reise in Deutschland. Kommst du mit?

1

Was verstehst du?

Wat begrijp je?

Je hebt hier beslist veel van begrepen. Duits lijkt erg goed op het Nederlands. Er zijn zelfs veel woorden die in de beide talen gelijk zijn. Onderstreep ze in de tekst in het rood en schrijf ze hier correct over. Let op: er wordt altijd een hoofdletter geschreven aan een zelfstandig naamwoord, ook in het midden van de zin!

Hallo, Hobby, Familie, geboren, Geld, Auto, kleine Er zijn ook woorden die bijna hetzelfde zijn als in het Nederlands. Zoek die op en onderstreep ze met groen. Schrijf ook die woorden correct over. Zeg wat je denkt dat ze betekenen.

Name, bin, wohne, Jahre, Musik, mein, Mutter, Katze, Vater, heißt, Stadt, Computerspiel, Bruder, tanze, Schule, Freundin, Reise, spiele, kaufen, schwimmen, gern, nicht, Deutschland, kommst Lerntipp

Leertip Alle zelfstandige naamwoorden worden met een hoofdletter geschreven, ook in het midden van een zin. Geef daar aandacht aan vanaf het begin.

2 zwei

– Handleiding

24 –

Oplossingen leerwerkboek Deel 2 Das bin ich! K0

2

Was weißt du über die deutsche Welt?

Wat weet je over de Duitse wereld?

Welche deutschen Städte werden erwähnt?

Welke Duitse steden worden vermeld?

Passau, München, Köln, Aachen Kennst du noch andere?

Ken je nog andere?

Bonn, Berlin, Düsseldorf ...

Hast du schon in einem anderen Land Urlaub gemacht, wo man Deutsch spricht? In welchem?

Ben je al in een ander land op vakantie geweest waar men Duits spreekt? In welk?

Vrij antwoord In welchen Ländern spricht man noch Deutsch?

In welke landen wordt er nog Duits gesproken?

In der Schweiz, in Liechtenstein, in Österreich, in den Ostkantonen in Belgien

Welche deutschen Autos kennst du?

Welke Duitse auto’s ken je?

BMW, Mercedes, Opel, Volkswagen

Kennst du andere deutsche Marken oder Produkte?

Ken je nog andere Duitse merken of producten?

Kärcher, Siemens, Miele, Birkenstock ...

3

Schreib eine Antwort. 1. Wer wohnt in Passau? 2. Wer ist Einzelkind? 3. Wer hat Geschwister? 4. Wer jobbt am Wochenende? 5. Wer ist 17 Jahre alt? 6. Wo ist Peter geboren? 7. Wo wohnt er? 8. Wo wohnt Helga? 9. Wo wohnt Ilse? 10. Wie alt ist sie? 11. Wie alt ist Jürgens Bruder? 12. Wie alt ist seine Schwester?

Schrijf een antwoord.

Ilse Peter, Helga Ilse, Jürgen Jürgen Peter, Helga in München in Köln in Aachen in Passau 16 Jahre alt 12 Jahre alt 14 Jahre alt

– Handleiding

25 –

drei 3

Deel 2 K0


4

Schreib die 3 Fragewörter zu der richtigen Gruppe.

Schrijf de 3 vraagwoorden bij de juiste groep.

Passau

Köln

w

Jahre alt

Wo?

w

Wer?

w

Wie viel?

alt?

Ik onthoud: WER vraagt naar WO vraagt naar WIE vraagt naar

personen een plaats een kenmerk

en betekent dus en betekent dus en betekent dus

WIE? WAAR? HOE?

. . .

Sprechen zu zweit 1

Meine Familie

Mijn familie

Such ein Familienfoto oder mach eine Zeichnung von deiner Familie. Zeig deinem Partner/deiner Partnerin das Foto/ die Zeichnung.Er/sie stellt Fragen, du antwortest.

Wer ist das? Wie heißt dein Vater/Bruder/Stiefbruder? Wie heißt deine Mutter/Schwester/Stiefschwester? Wie alt ist er? Wie alt ist sie?

2

Zoek een familiefoto of maak een tekening van je familie. Toon de foto/de tekening aan je partner. Hij/zij stelt vragen, jij antwoordt.

Das ist mein Vater. Er heißt … Sie heißt … Er ist … Sie ist …

Rollenspiel: Stell dich vor. 1. Wie heißt du? 2. Wo wohnst du? 3. Wie alt bist du? 4. Hast du Hobbys? 5. Was ist dein Hobby?

4 vier

Rollenspel: stel jezelf voor.

Ich heiße ... Ich wohne in ... Ich bin ... Jahre alt. Ja/Nein, ich habe keine Hobbys. Mein Hobby ist ...

– Handleiding

26 –


Üben 1

Such die Übersetzung im Text und schreib das deutsche Wort ins Worträtsel. Zoek de vertaling in de tekst en schrijf het Duitse woord in het kruiswoordraadsel. 1 zus 5 vriendin 9 zwemmen 13 school

2 hobby 3 moeder 6 stad 7 vader 10 ? 11 familie 14 computerspel

4? 8 broer 12 dansen

4 und 10 sind identisch.

4 en 10 zijn identiek. 14 1 2

5

F R 6

7

V A 8

F A T A N S C H 11

12 13

2

S C H H O B 3 M U 4 P E U N S T A T E R B R U 9 S C 10 P M I L Z E N U L E

W E S T E R B Y T T E R D I N D T D E R H W I M M E N I E

Vervollständige diese Sätze. 1. Mein 2. I

ch

Name

5. 6. 7. 8.

in

ahre Mein Hobby i st Mein V ater Meine M utter I ch b in I ch w ohne

3. Ich bin 16 J 4.

b

Vul deze zinnen aan. ist Rolf. a

lt

in Monschau geboren.

usik hören h eißt h eißt

.

M

. Ulrich. Sofie.

Einzelkind. in Belgien.

– Handleiding

27 –

fünf 5

Deel 2 K0


3

Füll den Steckbrief von Peter Braun aus.

Name: Wohnort: Alter: Hobby(s): Familie: Haustiere:

4

Vul de fiche van Peter Braun in.

Peter Braun Passau 17 Jahre alt Computerspiele Vater: Stephan, Mutter: Marie keine

Schreib jetzt die Informationen über dich selbst.

Schrijf nu de informatie over jezelf.

Eltern Geschwister Stadt

ICH

Lieblings-CD

Land

Hobby(s)

Alter

Hobbys Sport Musik hören Musik downloaden Computerspiele spielen Faulenzen Ausgehen Ins Kino gehen Chatten Fernsehen …

6 sechs

– Handleiding

28 –


Schreiben Wortpuzzle: Schreib gute Sätze. 1. Name

Ulrich

ist

Woordpuzzel: schrijf goede zinnen.

mein Kohl

Mein Name ist Ulrich Kohl. 2. Einzelkind

bin

ich

Ich bin Einzelkind. 3.

achtzehn

ich

Jahre bin

alt

Ich bin achtzehn Jahre alt. 4.

in

ich

Monschau

wohne

Ich wohne in Monschau. 5.

gern

Fußball

spiele ich

Ich spiele gern Fußball.

Hören Schreib die Sätze in der richtigen Reihenfolge auf und übersetze. Ich höre Folgendes:

Nr. Nederlands

Ich habe keine Geschwister. Ich jobbe am Wochenende. Fußball ist mein Hobby. Ich bin Ernst Klein. Ich wohne in Düsseldorf bei meinen Eltern. Ich bin 17 Jahre alt. Sie heißt Evy. Ich habe eine Freundin. Ich gehe gern in die Schule.

Schrijf de zinnetjes in de juiste volgorde en vertaal.

4 Ik heb geen broers of zussen. 8 Ik werk in het weekend. 7 Voetbal is mijn hobby. 1 Ik ben Ernst Klein. 3 Ik woon in D. bij mijn ouders. 2 Ik ben 17. 6 Zij heet Evy. 5 Ik heb een vriendin. 9 Ik ga graag naar school.


sieben 7

Deel 2 K0


Kennst du die deutsche Welt? 4711 Kölnisch Wasser

= Eau de Cologne Wist je dat Cologne de Franse naam is voor Keulen?

BMW Bayerische Motoren Werke

autofabriek in Bayern (= Beieren)

FC Bayern-München

Voetbalploeg uit München, hoofdstad van Beieren

Interaktiv Touristische Informationen We zoeken informatie op het Internet over - Duitsland in het algemeen en - de vier steden uit dit hoofdstuk: Aachen, Köln, München, Passau. Je mag in het Nederlands zoeken. 1. Situeer deze steden op de kaart van Duitsland. 2. Hoe heet de deelstaat (Bundesland) waar de stad ligt? 3.

Köln & Achen: Nordrhein-Westfalen, München & Passau: Bayern Hoeveel deelstaten (Bundesländer) heeft Duitsland? 16

4. Welke zijn de buurlanden van Duitsland?

Polen, Tschechische Republik, Österreich, die Schweiz, Frankreich, Luxemburg, Belgien, die Niederlande, Dänemark 5. Hoeveel inwoners zijn er in elke stad?

Aachen: ruim 258 000, Köln: bijna 1 miljoen, Müchen: 1,3 miljoen, Passau: 50 500 6. Welke van de vier steden is een hoofdstad?

München 7. Welke kleuren heeft de Duitse vlag? Teken en kleur deze hierboven.

zwart, rood, geel 8 acht

– Handleiding

30 –


8. Kies nu zelf een van de steden en lees wat informatie. Noteer in het kort wat je leuk of interessant vond.

vrije keuze

• •

Aachen

Köln

•


München

•

Passau

neun 9

Deel 2 K0


Welche Wörter brauchst du? die Familie (n)

de familie, het gezin

die Geschwister

broers en zussen

der Bruder (¨)

de broer

die Schwester (n)

de zus

das Einzelkind

het enig kind

die Eltern

de ouders

der Vater (¨)

de vader

die Mutter (¨)

de moeder

die Großeltern

de grootouders

der Opa (s)

de opa

der Großvater (¨)

de grootvader

die Oma (s)

de oma

die Großmutter (¨)

de grootmoeder

der Stiefbruder (¨)

de stiefbroer

die Stiefschwester (n)

de stiefzus

die Stiefmutter (¨)

de stiefmoeder

der Stiefvater (¨)

de stiefvader

die Freundin (nen)

de vriendin

die Kusine (n)

de nicht

das Haustier (e)

het huisdier

die Katze (n)

de poes

das Auto (s)

de auto

das Computerspiel (e)

het computerspel

der Fußball

het/de voetbal

das Hobby (s)

de hobby

schwimmen

zwemmen

spielen

spelen

tanzen

dansen

die Musik

de muziek

machen

maken, doen

die Reise (n)

de reis

die Lieblings-CD (s)

de lievelings-cd

kaufen

kopen

das Geld

het geld

jobben

werken

die Schule (n)

de school

Deutschland

Duitsland

das Land (ër)

het land

10 zehn



die Stadt (ë)

de stad

wohnen

wonen

der Wohnort (e)

de woonplaats

alt

oud

das Alter

de leeftijd

das Jahr (e)

het jaar

heißen

heten

der Name (n)

de naam

und

en

auch

ook

nicht

niet

jetzt

nu

gern

graag

bei

bij

brauchen

nodig hebben

wollen

willen

gehen

gaan

haben

hebben

klein(e)

klein

schön(e)

mooi

er

hij

sie

zij

wir

wij

zusammen

samen

ein(e)

een

kein(e)

geen

dein(e)

jouw

mein(e)

mijn

sein(e)

zijn

was

wat

wer

wie

wie

hoe

wo

waar


elf 11

Deel 2 K0


Wie sagst du auf Deutsch? 1

Sich vorstellen Mein Name ist …. Ich wohne in … Mein Hobby ist … Meine Hobbys sind … Ich bin Einzelkind. Ich habe Geschwister. Ich bin 16 Jahre alt. Ich gehe (nicht) (gern) in die Schule.

2

Mijn naam is … Ik woon in … Mijn hobby is … Mijn hobby’s zijn … Ik ben enig kind. Ik heb (een) broer(s) en (een) zus(sen). Ik ben 16 jaar. Ik ga (niet) (graag) naar school.

Fragen Wer ist das? Wie heißt du? Wo wohnst du? Hast du Hobbys? Was ist dein Hobby?

3

Zich voorstellen

Vragen Wie is dat? Hoe heet je? Waar woon je? Heb je hobby’s? Wat is je hobby?

Wortfeld

Woordveld

Die Familie

De familie

der Opa / Großvater

die Großeltern

die Oma / Großmutter

der Vater / Stiefvater

die Eltern

die Mutter / Stiefmutter

der Bruder / Stiefbruder

die Geschwister

die Schwester / Stiefschwester

12 zwölf


KAPITEL 1

Schon im Reisefieber? WAT LEER JE IN DIT HOOFDSTUK?

1 > Een reiskaartje, een tijdschrift, snoep en een toegangsticket (zwembad, bioscoop, rockconcert, circus, zoo, rollerskatebaan) kopen. 2 > Naar prijzen vragen. 3 > Iemand groeten en afscheid nemen. 4 > Vragen en zeggen wanneer de trein of de bus vertrekt. 5 > Zeggen of je tijd hebt voor iets.


dreizehn ein 13 35

Deel 2 K1

Oplossingen leerwerkboek Schon im Reisefieber?

Im Bahnhof Hören, lesen und verstehen 1

Dialog

Dialoog

I = Ilse H = Helga B = der Beamte I H

Der Zug nach Köln geht um 8.00 Uhr. Wir haben nicht mehr viel Zeit. Nein, und wir haben noch keine Fahrkarten. Komm, da links ist ein Schalter, wo niemand wartet.

H B H B

Guten Morgen, wir möchten zwei Fahrkarten nach Köln, bitte! Hin und zurück oder einfach? Hin und zurück, bitte. Wie viel kostet das? Zweite Klasse, € 20 (zwanzig Euro), zusammen macht das € 40 (vierzig Euro), bitte. Hier haben Sie die Fahrkarten. Hast du das Geld, Helga? Ja. Bitte schön, € 40. Auf Wiedersehen. Auf Wiedersehen und gute Fahrt! Danke schön.

I H B H

2

Beispielsätze

Voorbeeldzinnetjes

Such das Wort im Dialog. vertrekt hebben Kom is zouden willen kost naar geen links

14 vierzehn

geht Wir haben Komm Da ist Wir möchten

Zoek het woord in de dialoog.

Der Zug

um 9.00 Uhr. Zeit. Hans, da ist der Zug! ein Schalter.

kostet Wann geht der Zug nach Ich habe kein Da links

drei Fahrkarten.

Eine Fahrkarte

€ 20 (zwanzig Euro). Frankfurt? Geld. ist ein Schalter.


Oplossingen leerwerkboek Deel 2 Schon im Reisefieber? K1

tweede

Wir möchten 2 Fahrkarten,

om

Kommt der Zug

niet veel Waar Hoeveel of enkel

3

zweite

Klasse.

8 Uhr an? um Der Bus ist noch nicht da. Die Fahrkarte kostet viel . ist der Bahnhof? Wo kostet die Fahrkarte? Wie viel nach Berlin? Fahren Sie nach Bonn oder Hin und zurück oder einfach ?

Kreuze ‘richtig’ oder ‘falsch’ an.

Kruis ‘juist’ of ‘verkeerd’ aan.

1. Der Bus geht um 8.00 Uhr. 2. Ilse und Helga haben nicht mehr viel Zeit. 3. Ilse und Helga haben schon (=al) eine Fahrkarte. 4. Der Schalter ist links. 5. Ilse und Helga möchten 4 Fahrkarten. 6. Eine Fahrkarte kostet € 5. 7. Zusammen macht das € 20.

Richtig

Falsch

❏ X❏ ❏ X❏ ❏ ❏ ❏

X❏ ❏ X❏ ❏ X❏ X❏ X❏

Aussprache We schrijven ‘z’ maar we spreken ‘ts’ uit, zoals in “’t Zal wel gaan!” Luister goed en zeg na. a) Zug, Zeit, zwei, zweite Klasse, zehn, zwanzig, Zirkus, Zoo, zusammen, zum b) Der Zug nach München geht um zwanzig Uhr. Hast du noch etwas Zeit? Wir möchten zwei Fahrkarten, zweite Klasse. Wir gehen zusammen zum Bahnhof. Gehst du mit in den Zirkus? Da ist der Kölner Zoo.

– Handleiding

37 –

fünfzehn 15

Deel 2 K1


Hören 1

Die Uhrzeit

De tijd

Wie spät ist es?

2

Hoe laat is het?

Es ist ein Uhr.

Es ist zwei Uhr.

Es ist drei Uhr.

Es ist vier Uhr.

Es ist fünf Uhr.

Es ist sechs Uhr.

Es ist sieben Uhr.

Es ist acht Uhr.

Es ist neun Uhr.

Es ist zehn Uhr.

Es ist elf Uhr.

Es ist zwölf Uhr.

Wann?

Wanneer?

Schreib die Uhrzeit. 1 Uhr

9 Uhr 7 Uhr 1 Uhr 5 Uhr 6 Uhr 12 Uhr 16 sechzehn

Schrijf het uur op. 5 Uhr

6 Uhr

7 Uhr

* Wann geht der Zug nach Köln, bitte? - Er geht um neun Uhr. * Wann geht der Bus nach Aachen, bitte? - Er geht um sieben Uhr. * Wann geht der Zug nach Bonn, bitte? - Er geht um ein Uhr. * Wann gehst du zum Bahnhof, Laurenz? - Ich gehe um fünf Uhr. * Wann gehst du nach Hause, Peter? - Ich gehe um sechs Uhr nach Hause. * Wann gehst du schlafen, Helga? - Ich gehe um zwölf Uhr schlafen.

– Handleiding

38 –

9 Uhr

12 Uhr


Üben 1

Ergänze die Substantive.

Vul de zelfstandige naamwoorden in.

1. Der (trein) nach Köln geht um 8 Uhr. 2. Guten (morgen), wir möchten 3 (reiskaartjes) nach Frankfurt. 3. Erste oder zweite (klasse)? 4. Wir haben nicht viel (tijd) mehr. 5. Auf (weerziens) und gute (reis). 6. Da rechts ist ein (loket).

2

Zug Morgen Fahrkarten Klasse Zeit Wiedersehen Fahrt Schalter

Was gehört zusammen?

Wat hoort samen?

1. Wir möchten

a. nicht mehr viel Zeit.

2. Der Zug nach Köln

b. wo niemand wartet.

3. Wie viel kostet

c. ein Schalter.

4. Wir haben

d. zweite Klasse?

5. Da rechts ist

e. 3 Fahrkarten, bitte.

6. Erste oder

f. geht um 7 Uhr.

7. Hier ist ein Schalter,

g. eine Fahrkarte?

1

e

2

f

3

g

– Handleiding

4

5

6

7

a

c

d

b

39 –

siebzehn 17

Deel 2 K1


Hören 3

Ich möchte … Wir möchten …

Ik zou … willen. We zouden … willen.

Ergänze die Zahl und die Stadt. 1. * Ja bitte? - Ich möchte

3

Vul het getal en de stad in.

Fahrkarten nach

2. * Sie wünschen? - Wir möchten

5

Fahrkarten nach

3. * Kann ich Ihnen helfen?

6

- Ich möchte 4. * Ja bitte?

Fahrkarten nach

9

Fahrkarten nach

Düsseldorf

.

��

��

Frankfurt

.

4

Fahrkarten nach

6. * Kann ich Ihnen helfen? - Wir möchten

Hamburg

.

��

��

5. * Sie wünschen?

4

.

��

- Wir möchten - Ich möchte

Bonn

2

Fahrkarten nach

Berlin

.

Trier

.

��

Seit wann wartest du?

Sedert wanneer wacht je?

Sieh auf die Uhr nebenan und notiere die Uhrzeit.

Kijk op de klok hiernaast en noteer de tijd.

1. * Lisa, seit wann wartest du auf Günther? - Ich warte schon seit

ein

Uhr.

��

2. * Jens, seit wann wartest du auf Hannah? - Ich warte seit

acht

Uhr.

��

��

��

3. * Stephen, wartest du noch immer auf Amina? - Ja, ich warte schon seit

zehn

Uhr.

��

��

4. * Seit wann wartet Uwe auf Jürgen? - Er wartet seit

zwölf

Uhr.

5. * Lena, wartest du noch auf Jochen? - Ja, ich warte schon seit

sieben

Uhr.

6. * Seit wann wartet Karl auf Emmy? - Er wartet seit

18 achtzehn

elf

Uhr.


��

��

��


Üben 3

Schreib diese Wörter richtig und übersetze.

Schrijf deze woorden correct en vertaal.

Bahnhof 2. HFARTEKRA = die Fahrkarte 3. SAHLCETR = der Schalter 4. ROMNEG = der Morgen 5. SLAEKS = die Klasse 6. LGDE = das Geld 1. HBNAOFH = der

station reiskaartje loket morgen klasse geld

het het het de de het

Hören 5

Welche Reaktion ist richtig? A. B. C. D. E. F.

Welke reactie is juist?

Dann habt ihr noch ein wenig Zeit. Dann haben wir nicht mehr viel Zeit. Dann haben sie nicht mehr viel Zeit. Dann hast du nicht mehr viel Zeit. Dann habe ich noch ein wenig Zeit. Dann hat Mario noch etwas Zeit.

e d f b a c

1 2 3 4 5 6

1. * Wann geht der Zug nach Bonn? - Um 10 Uhr. *

Dann habe ich noch ein wenig Zeit.

2. * Wann geht der Bus nach Frankfurt? - Um 12 Uhr. *

Dann hast du nicht mehr viel Zeit.

3. * Wann kommt der Zug? - Um 6 Uhr. *

Dann hat Mario noch etwas Zeit.

4. * Wann kommt der Bus? - Um 2 Uhr. *

Dann haben wir nicht mehr viel Zeit.

5. * Wann geht der Zug nach Hamburg? - Um 5 Uhr. *

Dann habt ihr noch ein wenig Zeit.

6. * Wann geht der Bus nach Trier? - Um 3 Uhr. *

6

Dann haben sie nicht mehr viel Zeit.

Schreib die Reaktion in Übung 5 und lies zu zweit.

Schrijf de reactie in oefening 5 en lees met z’n tweeën.

– Handleiding

41 –

neunzehn 19

Deel 2 K1


7


Hoeveel kost een reiskaartje?

Schreib die Preise.

Schrijf de prijzen.

1. * Wie viel kostet eine Fahrkarte nach Köln?

zehn

-

Euro.

2. * Wie viel kostet eine Fahrkarte nach Passau?

zwanzig

-

Euro.

3. * Wie viel kostet eine Fahrkarte nach Aachen?

dreißig

-

Euro.

4. * Wie viel kostet eine Fahrkarte nach München?

vierzig

-

Euro.

5. * Wie viel kostet eine Fahrkarte nach Berlin?

fünfzig

-

Euro.

Üben 4

Hör zu und kreuze die Zahlen an, die du hörst.

❏ ❏ ❏ X ❏ X ❏ 5

5 2 10 1 3

Luister en kruis de getallen aan die je hoort.

❏ X ❏ X ❏ ❏ ❏ X

6 9 20 7 40

Unterstreich der, ein, die oder eine.

0 11 8 30 4

Onderstreep der, ein, die of eine.

1. Was ist das? Das ist die/eine Fahrkarte. 2. Wann geht der/ein Zug? 3. Was ist das? Das ist der/ein Zug. 4. Der/ein Bus fährt nach Wien. 5. Was ist das? Das ist der/ein Bus. 6. Hier ist der/ein Bahnhof. 7. Was ist das? Das ist der/ein Euro. 8. Die/eine Fahrkarte kostet € 30. 9. Wann kommt der/ein Bus? 10. Der/ein Schalter ist da rechts.

20 zwanzig

❏ X ❏ ❏ ❏ X ❏



Schreiben 1

Zahlenschlange

Getallenslang

Finde die Zahlen in der Schlange und schreib sie richtig.

zwanzig

Vind de getallen in de slang en schrijf ze juist.

c h s a c h te i n s z e h n n u nd neunvierdreise l l f ü n f z we i s i e b e

reißig

zwanzig, neun, vier, drei, sechs, acht, eins, zehn, null, fünf, zwei, sieben, dreißig

Hören 8

Haben sie genug Geld/Zeit?

Hebben ze genoeg geld/tijd?

Hör zu und ergänze die richtige Form von ‚haben’.

Luister en vul de juiste vorm van ‘haben’ in. hat hast habe habt haben

1. *

Hast

- Ja, ich 2. *

Hat

habe hat

- Nein, er 3. *

Habt Haben

- Nein, sie

noch zwanzig Euro. Karl noch Zeit für ein Glas? nicht viel Zeit mehr. ihr etwas Zeit für mich, Max und Elisa?

- Ja, für dich 4 *

du genug Geld für eine Kinokarte?

haben haben

wir immer Zeit.

Sharyn und Mathias genug Geld für die Fahrkarten? nicht genug Geld.

Üben 6

Wähl die richtige Form.

Kies de juiste vorm.

gehe, hat, kostet, hat, geht, haben, hast, wartest, gehst, warte, kosten, gehe

geht kostet hast

1. Der Bus nach München (gehen) um 2 Uhr. 2. Wie viel (kosten) eine Fahrkarte? 3. Du (haben) kein Glück.

– Handleiding

43 –

einundzwanzig 21

Deel 2 K1


gehe wartest warte haben hat gehst gehe hat kosten

4. Ich (gehen) zum Schalter. 5. (Warten) du schon lange? Ja, ich (warten) seit 5 Uhr. 6. Ibrahim und Siham (haben) nicht mehr viel Zeit. 7. Heinz (haben) schon eine Fahrkarte. 8. (Gehen) du zum Bahnhof? Nein, ich (gehen) zum Zoo. 9. Arno (haben) nicht viel Geld. 10. Drei Fahrkarten (kosten) € 90.

7

Verbinde, was passt und schreib dann das Verb in den Satz.

Verbind wat past en schrijf dan het werkwoord in de zin.

ich

du

gehst

wartest

der Bus

hat

niemand

hast

geht habe

warte

wartet

ist

kostet

Fabian

der Schalter

1. Der Bus (gehen) um 9 Uhr. 2. (warten) du schon lange? 3. Ja, ich (warten) seit 1 Uhr. 4. Die Fahrkarte (kosten) viel. 5. Fabian (haben) nicht mehr viel Zeit. 6. Hier (sein) der Schalter. 7. (gehen) du mit? 8. Ich (haben) kein Glück. 9. Da (warten) niemand. 10. Wie viel Fahrkarten (haben) du?

8

die Fahrkarte

geht wartest warte kostet hat ist Gehst habe wartet hast

Spiel: Rate mal!

Spel: raad eens!

Ein Schüler schreibt eine Zahl zwischen null und zwölf auf. Die anderen raten auf Deutsch. Wer die Zahl geraten hat, kann das Spiel wiederholen.

22 zweiundzwanzig



Schreiben 2

Such die Übersetzung im Dialog ‘Im Bahnhof’.

Zoek de vertaling in de dialoog ‘Im Bahnhof’.

Wir haben noch keine Fahrkarten. Hoeveel kost een reiskaartje? Wie viel kostet eine Fahrkarte? Heb je het geld? Hast du das Geld? We hebben niet veel tijd meer. Wir haben nicht mehr viel Zeit.

1. We hebben nog geen reiskaartjes. 2. 3. 4.

5. Daar links is een loket waar niemand wacht.

Da links ist ein Schalter, wo niemand wartet.

3

Leg die Puzzleteile in der richtigen Reihenfolge und mache gute Sätze.

Der Zug

um

Leg de puzzelstukjes in de juiste volgorde en maak goede zinnen.

geht neun Uhr.

Der Zug geht um neun Uhr. Wir noch

haben

Fahrkarten keine.

Wir haben noch keine Fahrkarten. ist

ein Schalter

rechts

Da.

Da rechts ist ein Schalter. Auf

gute

Wiedersehen

Fahrt und.

Auf Wiedersehen und gute Fahrt. Wie viel

eine Fahrkarte

kostet?

Wie viel kostet eine Fahrkarte? Sie

Hier

die Fahrkarten

haben.

Hier haben Sie die Fahrkarten. genug du

Hast Geld?

Hast du genug Geld?

– Handleiding

45 –

dreiundzwanzig 23

Deel 2 K1


Hören, lesen und sprechen 1

Minidialoge

Minidialogen

Am Kiosk

Aan de kiosk Ilse kauft noch schnell eine Zeitschrift und einen Snack für unterwegs I = Ilse VK = Verkäufer am Kiosk

VK I VK I VK I VK I VK I VK

Ja bitte? Ich nehme diese Zeitschrift hier. € 2.50. Sonst noch etwas? Haben Sie Milchschokolade? Mit Nüssen? Nein. Bitte schön. Das ist alles. Also das macht € 4. Bitte sehr. Auf Wiedersehen. Danke. Auf Wiedersehen.

In der Schwimmhalle

In het zwembad G = Gerhardt F = Fräulein G F G F G F G

Guten Tag, wie viel kostet eine Eintrittskarte, bitte? Für Erwachsene € 5 und für Kinder € 3. Wie alt bist du? 15. Dann brauchst du eine Karte für Erwachsene. Gut. Hier haben Sie € 10. Und fünf Euro zurück. Auf Wiedersehen. Auf Wiedersehen.

Im Kino

In de bioscoop B = Herr Braun F = Fräulein B F B F

B B F

24 vierundzwanzig

Guten Abend, wir möchten 3 Karten für Spiderman 3. Für Erwachsene? 2 Erwachsene und 1 Kind. Wann fängt der Film an? Um 8 Uhr. Zweimal € 7 und einmal € 4. Zusammen macht das € 18 Euro bitte. Bitte schön. Danke. Viel Vergnügen ! Danke.

– Handleiding

46 –


2

Beispielsätze

Voorbeeldzinnen

Such das Wort im Dialog. neem

Zoek het woord in de dialoog.

nehme ein Stück Schokolade. Milchschokolade mit Nüssen esse ich nicht gern. Flair ist eine Zeitschrift Ich brauche noch € 2 für eine Eintrittskarte Der Erwachsene bezahlt € 25. Wann fängt der Zirkus an ? Ich wünsche dir viel Vergnügen ! Ich

Melkchocolade, noten tijdschrift heb nodig, toegangskaartje volwassene begint plezier

.

Schreiben 4

Was kannst du sagen? Schreib Sätze mit (nicht) genug, (nicht) viel.

Wat kun je zeggen? Schrijf zinnen met (niet) genoeg, (niet) veel.

1. Es ist beinahe 10 Uhr. Der Zug geht um 10 Uhr. (Zeit) Dann

habe ich nicht mehr viel Zeit.

.

2. Die Fahrkarte kostet € 20. Ich habe nur € 11. (Geld) Dann

hast du nicht genug Geld.

.

3. Der Bus geht um 6 Uhr. Jetzt ist es 5 Uhr. (Stefan, Zeit) Dann

hat Stefan noch viel Zeit.

.

4. Lukas möchte eine Kinokarte kaufen. Die Karte kostet € 8. Lukas hat € 20. (Lukas, Geld) Dann 5

hat Lukas genug Geld.

.

Beantworte diese Fragen zum Dialog ‘Im Bahnhof’.

Beantwoord de vragen over de dialoog ‘Im Bahnhof’.

1. Um wie viel Uhr geht der Zug nach Köln?

Der Zug nach Köln geht um 8 Uhr.

2. Wo wartet niemand?

Da links wartet niemand.

3. Wie viel Fahrkarten kaufen Ilse und Helga?

Sie kaufen 2 Fahrkarten.

4. Wie viel kostet eine Fahrkarte?

Sie kostet 20 Euro.

5. Wie viel macht das zusammen?

Zusammen macht das 40 Euro.

– Handleiding

47 –

fünfundzwanzig 25

Deel 2 K1


Lesen Kleine Hilfe das Ausland: het buitenland die europäischen Länder: de Europese landen die Ermäßigung: de korting der BahnCard-Inhaber: de houder van een BahnCard der Aufpreis: de toeslag der Inhaber: de houder die Strecke: het traject erhalten: krijgen gelten, es gilt: gelden genießen: genieten, ontvangen zusätzlich zu: naast, bovenop

Railplus Das BahnCard-Extra für Europa Sparen Sie mit Ihrer BahnCard auch bei Reisen ins Ausland! Zusätzlich zur BahnCard-Ermäßigung auf der DB-Strecke erhalten Sie als BahnCard-Inhaber bei Reisen in 30 europäische Länder 25% Ermäßigung auf den gewöhnlichen Fahrpreis der Auslandsstrecke - für nur 15 Euro Aufpreis jährlich. Dieses Angebot gilt nicht für Globalpreise (z.B. Thalys). Länder mit RAILPLUS-Vorteil • Alle Inhaber einer BahnCard mit RAILPLUS erhalten die RAILPLUS-Ermäßigung bei Bahnfahrten nach Belgien, Bulgarien, Dänemark, Finnland, Griechenland, Großbritannien, Italien, Serbien, Montenegro, Mazedonien, Kroatien, Litauen, Lettland, Luxemburg, Niederlande, Österreich, Polen, Rumänien, Schweiz, Slowakei, Slowenien, Tschechien, Ukraine und Ungarn. • Jugendliche unter 26 Jahren, die Inhaber einer BahnCard mit RAILPUS sind, profitieren zusätzlich bei Reisen nach Frankreich, Norwegen, Schweden, Portugal und Spanien. • Senioren (ab 60 Jahre) genießen die Ermäßigung auch nach Frankreich, Irland, Schweden, Spanien, Norwegen, Portugal. Online bestellen! Bestellen Sie das internationale Plus zur BahnCard für nur 15 Euro zusammen mit Ihrer BahnCard 25 oder BahnCard 50. Beantworte diese Fragen.

Beantwoord deze vraagjes.

15 euro Hoelang blijft deze toeslag geldig? 1 jaar

1. Hoeveel bedraagt de toeslag? 2.

3. Waar krijg je nog korting als je een BahnCard hebt en de toeslag betaald hebt?

BahnCard-Extra Hoeveel korting krijg je in het buitenland? 25 %

in 30 Europese landen

4. Hoe heet deze formule? 5.

6. In welke landen kunnen jongeren onder de 26 deze korting krijgen?

Frankrijk, Noorwegen, Zweden, Portugal, Spanje � vorige landen

26 sechsundzwanzig

– Handleiding

48 –


Hören 9

Wohin passen diese Wörter? Hör zu und notiere, was fehlt. Sag auf Niederländisch, was du verstanden hast. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

Waar passen deze woorden? Luister en noteer het ontbrekende woord. Zeg in het Nederlands wat je begrepen hebt.

Vorteile: voordelen Ausland: buitenland Auskunft: informatie Preis: prijs Angebote: aanbiedingen Leute: mensen Ermäßigung: korting

Hannah ist 20 Jahre alt. Sie möchte im Sommer mit ihrem Bruder nach Schweden fahren. Sie bittet aber zuerst um Auskunft im Bahnhof. Hannah is 20. Zij zou in de zomer naar Zweden willen reizen, samen met haar broer. Zij vraagt eerst informatie in het station. H = Hannah B = der Beamte H Guten Tag. Ich möchte ins interessante B Ja, für junge

Angebote Leute

Ausland

fahren. Es scheint, dass die DB verschiedene

hat. unter 26 gibt es mehrere Möglichkeiten. Wo wollen Sie hin?

H Nach Schweden. B Dann haben wir die BahnCard für Sie. H Können Sie mir sagen welche

Vorteile

es gibt?

B Die Preise liegen zwischen € 125 für 3 Tage und € 194 für 8 Tage. Als BahnCard-Inhaber bekommen Sie

Ermäßigung

in Deutschland. Aber wenn Sie auch RailPlus nehmen,

erhalten Sie noch 25 % im Ausland. H Wie viel kostet das? B Der

Preis ist günstig. Nur € 15 im Jahr.

Das kann interessant für Sie sein! H Ja, das glaube ich auch. B Ich gebe Ihnen einen Prospekt mit. H Gut, dann kann ich erst noch mal zu Hause mit meinem Bruder überlegen. Vielen Dank für die

Auskunft

.

B Auf Wiedersehen.


siebenundzwanzig 27

Deel 2 K1


Sprechen und schreiben 1

Frag deinen (deine) Partner(in)

Vraag aan je buur

1. of hij/zij een reiskaartje koopt. (eine Fahrkarte kaufen) 2. of hij/zij genoeg geld heeft voor een reiskaartje. (genug Geld) 3. of hij/zij nog wat tijd heeft. (noch Zeit) 4. of de trein naar Düsseldorf om 10 uur vertrekt. (der Zug, gehen) 5. hoeveel een ticket naar Berlijn kost. (kosten) 6. hoelang hij/zij al wacht. (warten) 7. hoe laat het is. (spät) 8. wanneer hij/zij vertrekt. (gehen)

1. Kaufst du eine Fahrkarte? 2. Hast du genug Geld für eine Fahrkarte? 3. Hast du noch etwas Zeit? 4. Geht der Zug nach Düsseldorf um 10 Uhr? 5. Wie viel kostet eine Fahrkarte nach Berlin? 6. Wie lange wartest du schon? 7. Wie spät ist es? 8. Wann gehst du? 2

Jetzt bist du dran!

Nu is het jouw beurt!

Lies den Dialog ‚Im Bahnhof’ zu dritt mit Variationen und mit deinem Namen.

Lees de dialoog ’Im Bahnhof’ met z’n drieën met variaties en met je naam.

Variationsmöglichkeiten Bonn – Frankfurt - Düsseldorf 9 Uhr - 5 Uhr - 7 Uhr rechts - vorne - hinten

3

Variatiemogelijkheden Abend - Mittag - Nachmittag 3 - 4 – 6 Fahrkarten € 20 - 10 - 30 - 50

Rollenspiel

Rollenspel

Du kaufst eine Eintrittskarte für den Zoo oder für die Rollerskatehalle. Lies ‚In der Schwimmhalle’ (Seite 24) als Beispiel. Du kaufst eine Eintrittskarte für den Zirkus oder für das Rockkonzert. Lies ‚Im Kino’ (Seite 24) als Beispiel.

Eingang Kölner Zoo 28 achtundzwanzig

Rollerskates


Rockkonzert


Interaktiv die Deutsche Bahn www.bahn.de Lies die Startseite und ‚Preise & Angebote’. 1 Wie sagt man auf Deutsch? 1.1

Prijzen

1.2

Plannen & boeken

1.3

Mobiliteit

1.4

Reisbureau

1.5

Aanbod

Lees de startpagina en ‘Preise & Angebote’

Preise Planen & buchen Mobilität Reisebüro Angebot

2 Freizeit-Ticket 2.1

Wie viel kostet eine Fahrkarte München-Salzburg hin & zurück (heen & terug)?

2.2

In welcher Klasse?

2.3

Wie lange ist dieses Angebot gültig (geldig)?

29 Euro zweite 13.12.2008

3 Surf & Rail Angebote 3.1

Wie viel kostet eine Fahrkarte von Berlin nach Hannover?

3.2

Wie viel kostet eine Fahrkarte von Heidelberg nach Köln?

3.3

Wie sagt man auf Deutsch? Zolang de voorraad strekt Laatst mogelijke terugreis

solange Vorrat reicht letztmögliche Rückfahrt

4 Bahn.Corporate-Online 4.1

Wie sagt man auf Deutsch? 1. Voordelen 2. Reiskaartjes rechtstreeks van pc afdrukken 3. Internetaansluiting 4. Flexibel boeken 5. Gemakkelijk en veilig betalen 6. Met enkele kliks naar een onlineticket 7. Een reis zoeken 8. Een reis uitkiezen 9. Gemakkelijk reizen 10. Kleine en middelgrote onderneming

Sitzplatzreservierung

Vorteile Fahrkarten direkt am PC ausdrucken Internetanschluss flexibel buchen bequem & sicher Zahlen Mit einigen Klicks zum Onlineticket Eine Reise suchen Eine Reise auswählen bequem reisen Kleine und mittelständische Unternehmen

4.2

Die

kostet € 1,50.

4.3

Hoeveel personen kunnen samen reizen met zo’n onlineticket?

Tot max. 5

5 Gruppenreisen 5.1 5.2 5.3 5.3 5.4

groepsreizen Hoeveel korting krijg je als je een ticket koopt 14 dagen voor vertrek? 70 % Vanaf hoeveel personen is deze formule voordelig? 6 Gruppe & Spar 50 Welche Karte kostet nur 50 %? Wie sagt man auf Deutsch? Vroeg boeken – minder betalen Früh buchen - weniger bezahlen Sparen Sie bis 70 % Spaar tot 70 % korting Ermäßigung Wat betekent dit in het Nederlands?


neunundzwanzig 29

Deel 2 K1


Welche Wörter brauchst du? der Bahnhof (“e)

het station

der Zug (“e)

de trein

der Schalter (-)

het loket

die Fahrkarte (n)

het reiskaartje

die Fahrt (en)

de reis

einfach

enkel

die Klasse (n)

de klasse

zweite

tweede

der Euro

de euro

das Geld

het geld

kosten

kosten

viel

veel

wie viel

hoeveel

brauchen

nodig hebben

haben

hebben

gehen

vertrekken, gaan

kommen

komen

nehmen

nemen

sein

zijn

wir möchten

we zouden willen

die Zeit (en)

de tijd

die Zeitschrift (en)

het tijdschrift

die Milchschokolade

de melkchocolade

die Nuss (ë)

de noot

der Snack (s)

de snack

unterwegs

onderweg

anfangen, es fängt an

beginnen, het begint

die Eintrittskarte (n)

het toegangsticket

der Erwachsene (n)

de volwassene

das Kind (er)

het kind

der Film (e)

de film

das Rockkonzert (e)

het rockconcert

die Rollerskatehalle (n)

de skeelerhal

die Schwimmhalle (n)

het zwembad

30 dreißig



der Zirkus (se)

het circus

der Zoo (s)

de zoo

das Vergnügen

het plezier

das Wiedersehen

het weerzien

kein(e)

geen

links

links

nach

naar

nicht

niet

oder

of

um

om

wo

waar

Wie sagst du auf Deutsch? 1

Die Uhrzeit

Het uur, de tijd

Wie spät ist es? Es ist ein Uhr. 2

Hoe laat is het? Het is één uur.

Auskünfte

Inlichtingen

Wann kommt der Zug? Er kommt um 5 Uhr. Um wie viel Uhr geht der Bus zum Bahnhof? Um 6 Uhr. Wie viel kostet eine Fahrkarte? € 50. Wann fängt der Film an? Um 8 Uhr. 3

Wendungen Wie alt bist du? Zwei Euro zurück. Viel Vergnügen. Sonst noch etwas? Bitte schön. Das macht € 4.

4

Wanneer komt de trein? Hij komt om 5 uur. Hoe laat vertrekt de bus naar het station? Om 6 uur. Hoeveel kost een reiskaartje? € 50. Wanneer begint de film? Om 8 uur. Uitdrukkingen Hoe oud ben je? Twee euro terug. Veel plezier. Verder nog iets? a.u.b. (als je iets geeft) Dat is € 4.

Genug / viel Ich habe nicht genug Geld. Du hast genug Geld. Er hat noch viel Zeit. Wir haben nicht viel Zeit. Sie haben viel Zeit.

Genoeg / veel Ik heb niet genoeg geld. Jij hebt genoeg geld. Hij heeft nog veel tijd. Wij hebben niet veel tijd. Zij hebben veel tijd.


einunddreißig 31

Deel 2 K1


5

Wo?

Waar?

Da links ist der Zoo. Da rechts ist der Bahnhof. Da vorne ist ein Schalter. Da hinten ist ein Schalter.

6

Wie grüßt man? Wie nimmt man Abschied? Guten Tag Guten Morgen Guten Mittag Guten Nachmittag Guten Abend Auf Wiedersehen Gute Nacht

7

Daar links is de zoo. Daar rechts is het station. Daar vooraan is een loket. Daar achteraan is een loket.

Hoe groet je? Hoe neem je afscheid? Goeie dag Goedemorgen Goedemiddag Goedenamiddag Goedenavond Tot ziens Goedenacht

Wortfeld

Woordveld

Im Bahnhof

In het station der Bahnhof

die Fahrkarte

der Schalter

der Zug

erste/zweite Klasse

das Gleis

32 zweiunddreißig


die Fahrt


Weißt du es noch? 1

Verben

Werkwoorden

Regelmäßige Verben > gehen

Regelmatige werkwoorden Stam = werkwoord – en

Stamm = geh

ich

gehe

ich

stam +

e

du

gehst

du

stam +

st

er/sie/es

geht

er/sie/es

stam +

t

Konjugieren wie gehen kaufen wohnen brauchen machen spielen kommen schwimmen

Vervoegen zoals gehen kopen wonen nodig hebben maken, doen spelen komen zwemmen

> Achtung: Stamm auf t

Opgelet: stam op t

warten

Stamm = wart

ich

warte

ich

stam +

e

du

wartest

du

stam +

est

er/sie/es

wartet

er/sie/es

stam +

et

Als de stam op t eindigt, komt er een e bij voor de uitspraak in de tweede en derde persoon enkelvoud. kosten er/sie/es

vervoegen zoals warten kostet

> Achtung: Stamm auf ß oder z

Opgelet: stam op ß of z

heißen ich

heiße

ich

stam +

e

du

heißt

du

stam +

t

er/sie/es

heißt

er/sie/es

stam +

t

Als de stam op een sisklank eindigt, komt er geen s bij in de tweede persoon enkelvoud. Tanzen wordt vervoegd zoals heißen.


dreiunddreißig 33

Deel 2 K1


Unregelmäßige Verben

Onregelmatige werkwoorden

haben = hebben

sein = zijn

ich habe

ich bin

du hast

du bist

er/sie/es hat

er/sie/es ist

wir haben ihr habt sie/Sie haben

2

Die Zahlen

De getallen

0 = null

3

1 = eins

7 = sieben

2 = zwei

8 = acht

20 = zwanzig

3 = drei

9 = neun

30 = dreißig

4 = vier

10 = zehn

40 = vierzig

5 = fünf

11 = elf

50 = fünfzig

6 = sechs

12 = zwölf

Artikel

Lidwoord de, het

een

männlich (mannelijk)

DER

EIN

weiblich (vrouwelijk)

DIE

EINE

Der Bahnhof ist groß. Dort ist ein Bahnhof. Der Koffer ist schwer. Die Fahrkarte kostet viel. Ich kaufe eine Fahrkarte.

Het station is groot. Daar is een station. De koffer is zwaar. Het reiskaartje kost veel. Ik koop een reiskaartje.

Lerntipp 1. Schrijf alle zelfstandige naamwoorden met een hoofdletter. 2. Leer altijd het zelfstandig naamwoord met het bepaald lidwoord erbij. Er zijn 3 groepen: Mannelijk = DER, zwarte woorden in de lijst Vrouwelijk = DIE, rode woorden in de lijst Onzijdig = DAS, groene woorden in de lijst Let op de kleuren bij het studeren. Dat kan je helpen om de woorden te onthouden.

34 vierunddreißig


DEEL 3

Uitbreiding KAPITEL 0 DAS BIN ICH! KAPITEL 1 SCHON IM REISEFIEBER? KAPITEL 2 FAHRKARTEN BITTE! KAPITEL 3 IST ES NOCH WEIT? KAPITEL 4 ANGENEHMEN AUFENTHALT! KAPITEL 5 EINKAUFEN GEHEN IST TOLL! KAPITEL 6 SPIEL, SPASS UND SPORT. TAALSPELLETJES


58 62 000 000 000 000 000 64

Deel 3 Uitbreiding K0 Das bin ich!

EXTRA Übung Kapitel 0

Hören TRACK 3

Ich bin Louise Beckmann. Meine Eltern sind Karl und Marie. Ich habe einen Bruder; er heißt Rolf. Ich bin 17 Jahre alt und er ist 1 Jahr älter als ich. Ich bin in Dresden geboren, und wohne da auch. Das ist eine schöne Stadt. Ich spiele gern Volleyball. Ich bin Hans Kümpel und wohne in Hamburg bei meinem Vater. Meine Eltern sind geschieden. Ich habe Geschwister. Meine Schwester heißt Lotte und sie ist 17, mein Bruder heißt Max, er ist 12 und ich bin 15. Ich habe ein Hobby: Reiten. Mein Pferd heißt Uruch. Ich heiße Hanna Wagner. Ich bin 18 und wohne in Trier. Ich spiele Tennis und singe gern. Ich gehe in eine Technische Schule. Ich habe keine Geschwister. Mein Name ist Stephan Burgmüller. Ich wohne in Linz, das ist eine Stadt in Österreich. Ich bin 19 Jahre alt. Mein Hobby ist Basteln. Ich lese auch gern Comics. Ich habe einen jüngeren Bruder, Uwe. Er ist 13 Jahre alt.

Kreuze an Louise

Hans

Ihr Bruder heißt Rolf. Er ist 15. Er ist 19. Seine Schwester ist 17. Ihr Bruder ist 18. Er/sie hat Geschwister. Sie wohnt in Trier. Er mag Tiere. Er wohnt nicht in Deutschland. Er/sie mag Sport.


Hanna

Stephan

Uitbreiding Deel 3 Das bin ich! K0


LÖSUNG

Kreuze an Louise Ihr Bruder heißt Rolf.

Hans

Hanna

X X

Er ist 15.

X

Er ist 19.

X

Seine Schwester ist 17. Ihr Bruder ist 18. Er/sie hat Geschwister.

X X

X

X X

Sie wohnt in Trier.

X

Er mag Tiere. Er wohnt nicht in Deutschland. Er/sie mag Sport.

Stephan

X X

– Handleiding

X

59 –

X

Deel 3 Uitbreiding K0 Das bin ich!

EXTRA Internetübung Kapitel 0

Interaktiv www.aachen.de 1

In welchem Bundesland liegt Aachen?

2

Wie viel Einwohner hat diese Stadt?

3

Wo und wann findet der Weihnachtsmarkt statt?

4

Wie viel Besucher kommen zum Weihnachtsmarkt?

5

Aus welchen Ländern kommen die meisten Touristen?

6

Wie heißt das älteste Aachener Café?

7

In welchem Stil ist es eingerichtet?

8

Was ist das Symbol der Kurstadt?

9

Was ist CHIO?

10

Wer hat den Dom bauen lassen?

11

Warum kamen damals die alten Römer nach Aachen?

12

An welchem Brunnen kann man heute noch das Aachener Thermalwasser kosten?

13

An welcher Schule lernen die Studenten überwiegend technische Berufe?

14

Welche Fabrikation hat in Aachen eine lange Tradition?

15

Wie heißt der Aachener Gruß?

16

Was sind Printen?

17

Wo befindet sich das Casino?

18

Wie ist das Wetter heute in Aachen?

19

In welches Museum kann ich gehen wenn ich mich für Pop-Art interessiere?

Kleine Hilfe Das Bundesland Der Einwohner stattfinden Die Kurstadt Der Dom Die Römer damals überwiegend alt, das älteste der Gruß kosten der Brunnen heute


de deelstaat de inwoner plaatsvinden kuuroord kathedraal de romeinen vroeger voornamelijk oud, het oudste de groet proeven fontein, bron vandaag

Uitbreiding Deel 3 Das bin ich! K0

EXTRA Internetübung Kapitel 0

LÖSUNG

www.aachen.de

18

Nordrhein-Westfalen Wie viel Einwohner hat diese Stadt? 252000 Wo und wann findet der Weihnachtsmarkt statt? Um Rathaus + auf dem Markt 23/11 - 23/12 Wie viel Besucher kommen zum Weihnachtsmarkt? 1.5 Million Aus welchen Ländern kommen die meisten Touristen? Belgien Frankreich, Holland Wie heißt das älteste Aachener Café? Leo Van den Daele In welchem Stil ist es eingerichtet? Aachener Lütticher Stil, 18 – 19 Jh Was ist das Symbol der Kurstadt? Universitätsklinikum Was ist CHIO? Internationales Treffen für Reitsport Wer hat den Dom bauen lassen? Karl der Große Warum kamen damals die alten Römer nach Aachen? Heilquellen An welchem Brunnen kann man heute noch das Aachener Thermalwasser kosten? Elisenbrunnen An welcher Schule lernen die Studenten überwiegend technische Berufe? RWTH Welche Fabrikation hat in Aachen eine lange Tradition? Nadeln Wie heißt der Aachener Gruß? Klenkes Was sind Printen? Nationalgebäck Wo befindet sich das Casino? Im ehemaligen Neuen Kurhaus 0 Wie ist das Wetter heute in Aachen? Regnerisch, Schauer, 8

19

In welches Museum kann ich gehen wenn ich mich für Pop-Art interessiere?

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17

In welchem Bundesland liegt Aachen?

Ludwig Forum für Internationale Kunst

– Handleiding

61 –

Deel 3 Uitbreiding K1 Schon im Reisefieber?


hören TRACK 19

Im Thüringer Bratwurstmuseum FL = Frau Ludwig H FL H FL H FL H FL

H = Herr

Guten Tag. Guten Tag, ich möchte 3 Eintrittskarten, bitte. Für Kinder unter 4 ist der Eintritt frei. Schön, also geben Sie mir dann 2 Karten für meinen Mann und mich. Bitte sehr, 2 Erwachsene, das macht € 6. Danke. Viel Vergnügen. Danke.

Hör zu und beantworte diese Fragen. Wie viel Personen sind sie? Wie viel Eintrittskarten kauft Frau Ludwig? Wie viel kostet eine Eintrittskarte für Erwachsene? Für wen ist der Eintritt kostenlos? Geht die Familie Ludwig Bratwurst essen?

– Handleiding

62 –

Uitbreiding Deel 3 Schon im Reisefieber? K1


LÖSUNG

Hör zu und beantworte diese Fragen.

3 2

Wie viel Personen sind sie? Wie viel Eintrittskarten kauft Frau Ludwig? Wie viel kostet eine Eintrittskarte für Erwachsene? Für wen ist der Eintritt kostenlos? Geht die Familie Ludwig Bratwurst essen?

– Handleiding

63 –

€3

Uitbreiding - Schon im Reisefieber? K1

Kinder bis 4 Nein

Taalspelletjes Gebruik je wel eens gezelschapspelletjes tijdens je lessen Duits? Die kunnen heel interessant zijn, als ze op de juiste manier geselecteerd en gebruikt worden. Al te vaak worden spelletjes enkel gebruikt om de tijd te vullen als er nog vijf minuutjes over zijn voor het einde van een lesuur. Maar spelletjes kunnen zoveel meer bijdragen aan je lessen. Het spel is het beste middel om telkens opnieuw authentieke communicatiesituaties te introduceren in de lessen. Door het spelen van een spel kunnen de leerlingen hun woordenschat uitbreiden, grammatica inoefenen, vaardigheden trainen en algemene, culturele kennis opdoen. Het is echter niet altijd even gemakkelijk om het juiste spel te kiezen voor het doel dat je voor ogen hebt. Om je hierbij te helpen, verzamelden we een aantal sites met suggesties, online spelletjes en algemene informatie. Hou er wel rekening mee dat het altijd mogelijk is dat internetadressen tijdelijk niet toegankelijk of veranderd zijn. De lijst is zeker niet volledig, maar kan je zeker op weg helpen om de juiste spelletjes voor jouw klas te ontdekken. Veel plezier!

Achtergrondinformatie Gemakkelijk uitvoerbare suggesties om gewone lesactiviteiten in een speelse vorm te gieten, vind je hier: www.goethe.de/hs/bue/bachm/despvbac.htm. Klik bovenaan rechts om de pagina in het Duits te zien. Op de site van het Goethe Verlag kun je de poster ‘Deutsch nach English’ downloaden of bestellen. Je kunt er ook terecht voor didactisch materiaal, suggesties en ideeën. www.goethe-verlag.com/poster Boekentips over het thema spel vind je terug op deze site: www.digischool.nl/du/lehrer/dms/dblatt/19/buechertipps_spiele.php Op de volgende site kun je eenvoudige kruiswoordraadsels downloaden: www.land-der-woerter.de/lernen/index.html

Online spelletjes www.goethe.de/dll/pro/mediterrania/index.htm Mediterrania is een intercultureel e-mailspelletje dat door het Goethe Instituut aangeboden wordt. In dit spel sturen klassen van over de hele wereld mailtjes naar elkaar, zonder te weten uit welke landen de andere deelnemers afkomstig zijn. Elke spelgroep bevat 3 à 4 klassen, die een maand lang elke week een mailtje naar elkaar sturen. Het is de bedoeling dat de deelnemers ontdekken uit welke landen de andere deelnemende klassen afkomstig zijn. Naast het e-mailspel op zich, is er voor elk spel heel wat extra materiaal beschikbaar. Uitgebreide info vind je terug op de sites. In 2003 won Mediterrania de wedstrijd ‘Neue Medien in Bildung und Kultur’ van Netd@ys: ‚Discover Diversity – Dialog zwischen den Kulturen’. Netd@ys is een initiatief van de Europese Commissie.


Uitbreiding Deel 3 Taalspelletjes

www.lernspiele.de Klik op de link onderaan: ‘Links: Deutsch als Fremdsprache’. Daar kun je een aantal spelletjes/ oefeningen downloaden. www.goethe.de/ins/be/bru/lhr/mat/deindex.htm Een memospel dat de basiswoordenschat van Duits inoefent.

Gezelschapspellen Spielbox is een online magazine over gezelschapsspellen. Op hun site vind je de adressen van spelproducenten, speltips en onder ‘Einkaufsquellen’ ook de verkoopsadressen www.spielbox-online.de Op www.elionline.com/en/catalog/showcatprod.php?id=190 vind je een selectie van spellen die speciaal voor het vreemdetalenonderwijs ontworpen werden, en een besteladres in Nederland. In het Brusselse Goethe Institut kan je een aantal gezelschapsspellen inkijken en uitproberen. Contacteer het taalsecretariaat om een afspraak te maken: Sprachsekretariat Goethe Institut Brüssel: Denise Wilde (Tel.: 02/234.57.85, Fax: 02/230.77.25, [email protected]) a Das Spiel der Berufe

(ISBN 88-8148-086-7)

• voor beginners • drie stapels kaarten, om 40 beroepen te leren (tekening, titel beroep, zinnen) • het spel leert nieuwe woordenschat en grammatica aan • met handleiding voor leerkrachten

b Das Tagesablauf-Domino

(ISBN 88-8148-302-5)

• voor beginners • op basis van het dominoprincipe worden zinnen vervoegd over het dagelijkse leven van de familie Schumann

– Handleiding

65 –

Deel 3 Uitbreiding Taalspelletjes

• vervoeging van regelmatige en onregelmatige werkwoorden in het heden, verleden en voltooid verleden tijd • met handleiding voor leerkrachten c Das große Spiel der Verben

(ISBN 88-8148-312-2)

• voor beginners en gevorderden • 100 kaarten met werkwoorden, dobbelstenen met persoonlijke voornaamwoorden, dobbelstenen met symbolen (mededelende en vragende zin) • vervoeging van regelmatige en onregelmatige werkwoorden • met handleiding voor leerkrachten d Das Ratespiel

(ISBN 88-8148-758-6)

• voor beginners • 30 spelkaarten, spelplan, dagelijkse objecten • vragen ivm eigenschappen, doel, materiaal, plaats • handleiding met afbeelding van 30 onderwerpen en gebruiksaanwijzing e Linguissimo

• Het taalspel Linguissimo wil de doeltaal op een speelse manier te gebruiken. De interesse voor de taal wordt bevorderd, woordenschat wordt uitgebreid en passieve woordenschat wordt geactiveerd en bevestigd. • voor beginners met basiskennis en voor gevorderden • geschikt voor 6 tot 24 personen vanaf 10 jaar Vrij naar I. Beilfuss, Goeth Instituut


DEEL 4

Toetsen en oplossingen PROBE KAP. 0 WORTSCHATZ PROBE KAP. 1 WORTSCHATZ PROBE KAP. 1 SCHREIBEN PROBE KAP. 1 (VOLLEDIG) PROBE KAP. 2 VERB SEIN PROBE KAP. 3 PROBE KAP. 4 PROBE KAP. 5 WORTSCHATZ OBST & GEMÜSE PROBE KAP. 5 WORTSCHATZ ESSEN & KLEIDUNG


68 70 72 76 000 000 000 000 000

Deel 4 Toetsen K0 Das bin ich!

Name Klasse

Datum Nr.

PROBE Kap. 0 Das bin ich! Wortschatz

1 Schreib das übereinstimmende Wort wie im Beispiel. Schrijf het overeenkomstige woord zoals in het voorbeeld Der Großvater

die Großmutter Die Schwester

Der Opa Der Vater

2 Wie sagt man auf Deutsch?

Hoe zeg je in het Duits?

De ouders Broers en zussen Enig kind Het gezin, de familie De vriendin


Toetsen Deel 4 Das bin ich! K0

Name Klasse

Datum Nr.

PROBE Kap. 0 Das bin ich! Wortschatz

LÖSUNG

1 Schreib das übereinstimmende Wort wie im Beispiel. Schrijf het overeenkomstige woord zoals in het voorbeeld Der Großvater

Der Bruder

Der Opa Der Vater

die Großmutter Die Schwester

Die Oma Die Mutter

2 Wie sagt man auf Deutsch? De ouders Broers en zussen Enig kind Het gezin, de familie De vriendin

Hoe zeg je in het Duits?

Die Eltern Die Geschwister Das Einzelkind Die Familie Die Freundin

– Handleiding

69 –

Deel 4 Toetsen K1 Schon im Reisefieber?

Name

Datum

Klasse

PROBE Kap. 1 Schon im Reisefieber? Wortschatz: im Bahnhof

Nr.

Schreib die deutschen Wörter in die Sätze. I = Ilse I

H = Helga

Schrijf de Duitse woorden in de zinnen.

B = der Beamte

Der (trein)

nach Bonn fährt um 9.00 Uhr. Wir haben nicht mehr viel (tijd) .

H Nein, und wir haben noch keine (reiskaartjes)

Komm, da links ist ein (loket)

wo niemand wartet. H Guten Morgen, wir möchten 2 (reiskaartjes)

nach Bonn, bitte!

B Hin und zurück? H Ja, bitte. Wie viel (kost)

das?

B (tweede)

Klasse?

H Ja. B € (20)

Euro, zusammen macht das € (40)

Hier haben sie die (reiskaartjes) I

.

Hast du das Geld, Helga?

H Ja, hier ist es. (aub)

schön, € 40. Auf Wiedersehen.

B Auf Wiedersehen und gute (reis)

!

H Danke schön.


Euro, bitte.

Toetsen Deel 4 Schon im Reisefieber? K1

Name

Datum

Klasse

PROBE Kap. 1 Schon im Reisefieber? Wortschatz: im Bahnhof

Nr.

Schreib die deutschen Wörter in die Sätze. I = Ilse I

H = Helga

Zeit

Schrijf de Duitse woorden in de zinnen.

B = der Beamte

Zug

Der (trein)

nach Bonn fährt um 9.00 Uhr. Wir haben nicht mehr viel (tijd)

.

H Nein, und wir haben noch keine (reiskaartjes)

Schalter

B Hin und zurück?

kostet

H Ja, bitte. Wie viel (kost) H Ja. B € (20)

Zweite

Fahrkarten

zwanzig

Euro, zusammen macht das € (40)

Fahrkarten

.

H Ja, hier ist es.

Bitte

nach Bonn, bitte!

das?

Hast du das Geld, Helga? (aub)

Komm, da links ist ein (loket)

Klasse?

Hier haben sie die (reiskaartjes) I

Fahrkarten

wo niemand wartet.

H Guten Morgen, wir möchten 2 (reiskaartjes)

B (tweede)

LÖSUNG

schön, € 40. Auf Wiedersehen.

B Auf Wiedersehen und gute (reis)

Fahrt

!

H Danke schön.

– Handleiding

71 –

vierzig

Euro, bitte.


Name Klasse

Datum Nr.

PROBE Kap. 1 Schon im Reisefieber? Schreiben

1 Schreib Sätze wie im Beispiel der Zug / Köln / 9 Uhr 1 der Bus / Aachen 7 Uhr 2 der Zug / Bonn 1 Uhr 3 du, gehen / Bahnhof 5 Uhr

Maak zinnen zoals in het voorbeeld

Wann fährt der Zug nach Köln, bitte? Der Zug fährt um neun Uhr. Wann Der Bus Wann Der Zug Wann Ich

4 Sie, gehen / nach Hause Wann 6 Uhr 5 Tim, gehen / schlafen 12 Uhr

Sie Wann Er

2 Wann fährt / kommt der Bus? Mach wie im Beispiel. Wanneer vertrekt of komt de bus toe? Maak zinnen zoals in het voorbeeld. fahren / Zug / Bonn 10 Uhr Ich / noch ein wenig Zeit 1 fahren / Bus

a) Wann fährt der Zug nach Bonn? b) Um zehn Uhr. c) Dann habe ich noch ein wenig Zeit. a)

12 Uhr

b)

du / nicht mehr viel Zeit

c)

2 kommen / Zug

a)

6 Uhr

b)

Fritz / noch etwas Zeit

c)

3 kommen / Bus

a)

2 Uhr

b)

Wir / nicht mehr viel Zeit

c)

4 fahren / die Straßen bahn

a)

5 Uhr

b)

sie / noch ein wenig Zeit

c)

5 fahren / Bus

a)

3 Uhr

b)

sie / nicht mehr viel Zeit

c)



Name Klasse

Datum Nr.


3 Wie viel kostet eine Fahrkarte? eine Fahrkarte / Köln/ €

Hoeveel kost een treinkaartje?

Wie viel kostet eine Fahrkarte nach Köln? Eine Fahrkarte kostet zehn Euro

1. Frankfurt / € 20 2. nach Hamburg / € 30 3. nach München / € 40 4. nach Berlin / € 50

4

Hast du genug Geld? du /Geld /eine Kinokarte + / noch viel

Heb je genoeg geld? Hast du genug Geld für eine Kinokarte? Ja, ich habe noch viel Geld.

1. Karl / Zeit /ein Glas – / nicht viel 2. Helga /Glück + / viel 3. Peter + Helga /Geld /Fahrkarten – / nicht genug 4. Sie / noch Zeit + / noch ein wenig

– Handleiding

73 –


Name Klasse

Datum Nr.


1 Schreib Sätze wie im Beispiel der Zug / Köln / 9 Uhr 1 der Bus / Aachen 7 Uhr 2 der Zug / Bonn 1 Uhr 3 du, gehen / Bahnhof 5 Uhr 4 Sie, gehen / nach Hause 6 Uhr 5 Tim, gehen / schlafen 12 Uhr

LÖSUNG

Maak zinnen zoals in het voorbeeld

Wann fährt der Zug nach Köln, bitte? Der Zug fährt um neun Uhr.

fährt der Bus nach Aachen, bitte? Der Bus fährt um sieben Uhr. Wann Wann fährt der Zug nach Bonn, bitte? Der Zug fährt um ein Uhr. Wann gehst du zum Bahnhof, bitte? Ich gehe um fünf Uhr. Wann gehen Sie nach Hause, bitte? Sie geht um sechs Uhr. Wann geht Tim schlafen? Er geht um zwölf Uhr schlafen. Wann

2 Wann fährt / kommt der Bus? Mach wie im Beispiel. Wanneer vertrekt of komt de bus toe? Maak zinnen zoals in het voorbeeld. fahren / Zug / Bonn 10 Uhr Ich / noch ein wenig Zeit 1 fahren / Bus

a) Wann fährt der Zug nach Bonn? b) Um zehn Uhr. c) Dann habe ich noch ein wenig Zeit. a)

12 Uhr

b)

du / nicht mehr viel Zeit

c)

2 kommen / Zug

a)

6 Uhr

b)

Fritz / noch etwas Zeit

c)

3 kommen / Bus

a)

2 Uhr

b)

Wir / nicht mehr viel Zeit

c)

4 fahren / die Straßen bahn

a)

5 Uhr

b)

sie / noch ein wenig Zeit

c)

5 fahren / Bus

a)

3 Uhr

b)

sie / nicht mehr viel Zeit

c)

Wann fährt den Bus? Um zwölf Uhr. Dann hast du niet mehr viel Zeit. Wann kommt der Zug? Um sechs Uhr. Dann hat Fritz noch etwas Zeit. Wann kommt der Bus? Um zwei Uhr. Dann haben wir nicht mehr viel Zeit. Wann fährt die Straßenbahn? Um fünf Uhr. Dann hat sie noch ein wenig Zeit. Wann fährt der Bus? Um drei Uhr. Dann hat sie nicht mehr viel Zeit. – Handleiding 74 –


Name Klasse

Datum Nr.


3 Wie viel kostet eine Fahrkarte? eine Fahrkarte / Köln/ €

1. Frankfurt / € 20 2. nach Hamburg / € 30 3. nach München / € 40 4. nach Berlin / € 50

4

LÖSUNG

Hoeveel kost een treinkaartje?

Wie viel kostet eine Fahrkarte nach Köln? Eine Fahrkarte kostet zehn Euro

Wie viel kostet eine Fahrkarte nach Frankfurt? Eine Fahrkarte kostet zwanzig Euro. Wie viel kostet eine Fahrkarte nach Hamburg? Eine Fahrkarte kostet dreißig Euro. Wie viel kostet eine Fahrkarte nach München? Eine Fahrkarte kostet vierzig Euro. Wie viel kostet eine Fahrkarte nach Berlin? Eine Fahrkarte kostet fünfzig Euro.

Hast du genug Geld? du /Geld /eine Kinokarte + / noch viel 1. Karl / Zeit /ein Glas – / nicht viel 2. Helga /Glück + / viel 3. Peter + Helga /Geld /Fahrkarten – / nicht genug 4. Sie / noch Zeit + / noch ein wenig

Heb je genoeg geld? Hast du genug Geld für eine Kinokarte? Ja, ich habe noch viel Geld.

Hat Karl Zeit führ ein Glas? Nein, er hat nicht viel Zeit. Hat Helga Glück? Ja, sie hat viel Glück. Haben Peter und Helga Geld für die Fahrkarten? Nein, sie haben nicht genug Geld. Haben Sie noch Zeit? Ja, ich habe noch ein wenig Zeit.

– Handleiding

75 –


Name Klasse

Datum Nr.

PROBE Kap. 1 Schon im Reisefieber? Wortschatz + Grammatik: im Bahnhof

1 Schreib das Verb richtig

Schrijf het werkwoord juist

1

Der Mann (geht, gehst) um 20 Uhr ins Kino.

2

wie viel (kost, kostet) eine Buskarte?

3

Du (hat, hast) kein Glück.

4

Ich (gehen, gehe) zum Schalter.

5

(Wart, wartest) du schon lange? Ja, ich (warte, warten) seit 5 Uhr.

6

Thomas und Ellen (haben, hat) nicht mehr viel Zeit.

7

Heinz (habt, hat) noch keine Fahrkarte

8

(Gehst, geht) Inge nach Hause? Nein, sei (gehen, geht) in die Schwimmhalle.

9 10

Kristina (habe, hat) nicht mehr viel Geld. Drei Fahrkarten (kosten, kostet) € 90.

2 Schreib diese Zahlen

Schrijf deze getallen voluit

6:

9:

12:

10:

20:

30:

3 Wähl das richtige Fragewort

Kies het juiste vraagwoord wer

was

wo

wann

wie

wie viel

1

gehst du schlafen? Um 11 Uhr.

2

ist der Bahnhof? Da links, sehen Sie?

3

Uhr ist es? Es ist 5 Uhr.

4

ist das? Das ist meine Fahrkarte.



Name Klasse

Datum Nr.

PROBE Kap. 1 Schon im Reisefieber? Wortschatz + Grammatik: im Bahnhof

LÖSUNG

1 Schreib das Verb richtig

Schrijf het werkwoord juist

1

Der Mann (geht, gehst) um 20 Uhr ins Kino.

2

wie viel (kost, kostet) eine Buskarte?

3

Du (hat, hast) kein Glück.

4

Ich (gehen, gehe) zum Schalter.

5

(Wart, wartest) du schon lange? Ja, ich (warte, warten) seit 5 Uhr.

6

Thomas und Ellen (haben, hat) nicht mehr viel Zeit.

7

Heinz (habt, hat) noch keine Fahrkarte

8

(Gehst, geht) Inge nach Hause? Nein, sei (gehen, geht) in die Schwimmhalle.

9 10

Kristina (habe, hat) nicht mehr viel Geld. Drei Fahrkarten (kosten, kostet) € 90.

geht kostet hast gehe Wartest warte haben hat Geht geht hat kosten

2 Schreib diese Zahlen 6: 10:

Schrijf deze getallen voluit

sechs zehn

9: 20:

neun zwanzig

12: 30:

3 Wähl das richtige Fragewort

Kies het juiste vraagwoord wer

1 2 3 4

Wann Wo Wie viel Was

zwölf dreißig

was

wo

wann

wie

wie viel

gehst du schlafen? Um 11 Uhr. ist der Bahnhof? Da links, sehen Sie? Uhr ist es? Es ist 5 Uhr. ist das? Das ist meine Fahrkarte.

– Handleiding

77 –

HANDLEIDING. Handleiding 1

Recommend Documents